Het bericht van de FBI ‘Health care systems and medical devices at risk for increased cyber intrusions for financial gain’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Health care systems and medical devices at risk for increased cyber intrusions for financial gain»?1 Kende u dit bericht?
Net als de FBI stelt, kan ik mij voorstellen dat de inhoud van digitale medische dossiers waarde kan hebben voor commerciële doeleinden. Zeker ook in het licht van de steeds verder toenemende mogelijkheden om databestanden met verschillende data slim te combineren tot interessante big data. Dat is ook de reden dat de standaarden van de beveiliging van deze data, op een hoog niveau van beveiliging moeten liggen.
De informatiebeveiliging van patiëntgegevens moet voldoen aan Europese en nationale wettelijke voorschriften. De regels voor bijvoorbeeld de omgang met, de opslag en de beveiliging van persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Voor bijzondere persoonsgegevens (zoals gegevens betreffende iemands gezondheid) stelt de Wbp extra eisen. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving en kan dit zo nodig met (bestuursrechtelijke) sancties afdwingen. Op 15 februari heeft de AP in een open brief aan de Raden van Bestuur van zorginstellingen in Nederland nogmaals aandacht gevraagd voor de bescherming van patiëntgegevens.
Ter invulling van de eisen beschrijft de veldnorm NEN 7510 over informatiebeveiliging in de zorg maatregelen die zorginstellingen moeten treffen om via een gecontroleerd proces op adequate wijze met (medische) gegevens om te gaan. De norm is van toepassing op alle organisaties in de gezondheidszorg, ongeacht de aard en de omvang van het bedrijfsproces. Via de AMvB die behoort bij de Wet voor het gebruik van het BSN in de zorg heeft de NEN 7510 een verplichtend karakter gekregen. De AP ziet toe op de naleving van de norm. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet alleen toe op de naleving van de norm voor zover deze direct verbonden is met de kwaliteit en veiligheid van zorg. De AP en de IGZ hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij wederzijdse afspraken hebben gemaakt over de wijze van samenwerking voor het uitoefenen van toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer binnen de gezondheidszorg.
Onderschrijft u de waarschuwing van de FBI dat medische dossiers waarde hebben voor het criminele circuit? Zo ja, wat gaat u doen om dit risico zo klein mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de waarschuwing van de FBI gedeeld met verantwoordelijken voor medische gegevens? Zo nee, gaat u dit alsnog doen? Zo ja, wanneer is dit gebeurd?
Zorginstellingen zijn wettelijk verplicht om veilig om te gaan met medische persoonsgegevens. Veilige omgang en informatiebeveiliging van medische persoonsgegevens is daarom ook één van de terugkerende thema’s van het Informatieberaad. Het realiseren van structurele aandacht voor dit onderwerp is voor mij belangrijker dan attendering van zorgpartijen op elke publicatie over dit thema. Dit neemt niet weg dat de AP in een open brief aan de Raden van Bestuur van zorginstellingen nogmaals aandacht heeft gevraagd voor de bescherming van patiëntgegevens. Ook zal de IGZ de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen rond de beveiliging van patiëntgegevens.
In het kader van verbetering van de informatiebeveiliging wordt door leden van het Informatieberaad gewerkt aan de ontwikkeling van een ZORG-Cert, een Computer Emergency Response Team, dat zich richt op het voorkomen en genezen van netwerk gerelateerde veiligheidsincidenten. Dit is één van de uitkomsten van de bespreking in het Informatieberaad om het risico dat gegevens in verkeerde handen komen te beperken.
Is de beveiliging van de computersystemen en elektronische apparaten die gebruikt worden in Nederlandse zorgorganisaties en ziekenhuizen voldoende om de veiligheid van medische gegevens te garanderen? Worden medische en persoonsgegevens van Nederlandse patiënten en cliënten voldoende beveiligd?
De informatiebeveiliging van patiëntgegevens moet voldoen aan Europese en nationale wettelijke voorschriften. Ziekenhuizen en zorgverleners zijn hier zelf verantwoordelijk voor en moeten voldoende maatregelen treffen om de veiligheid van medische gegevens te kunnen borgen. De AP ziet toe op de naleving. Zowel de AP als de IGZ zien toe op de veldnorm, de NEN 7510, over informatiebeveiliging in de zorg wanneer de kwaliteit van zorg in het geding is als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van het aantal zorgorganisaties en ziekenhuizen dat in de afgelopen vijf jaar te maken heeft gekregen met problemen in de beveiliging van hun elektronische datasystemen en apparaten, waardoor de privacy en/of de (persoonlijke) gegevens van cliënten en patiënten in gevaar zijn geweest? Zijn er in die gevallen persoonlijke gegevens in handen van criminelen terecht gekomen? Zo ja, hoe vaak, en is hierop gehandhaafd? Is bekend wat criminelen met deze informatie hebben gedaan? Is hierin een toename te zien over de afgelopen jaren? Zo ja, hoe verklaart u deze toename?
Ik heb geen inzicht in het aantal zorgorganisaties en ziekenhuizen dat de afgelopen vijf jaar te maken heeft gekregen met problemen in de beveiliging van hun elektronische datasystemen en apparaten, waardoor de privacy en/of de (persoonlijke) gegevens van cliënten en patiënten in gevaar zijn geweest.
Ook navraag bij het Openbaar Ministerie leert dat geen gegevens bekend zijn over persoonlijke medische gegevens die in handen van criminelen terecht gekomen zijn.
In 2013 heeft de AP onderzoek gepubliceerd naar de wijze waarop zorginstellingen aan medewerkers toegang verlenen tot digitale patiëntendossiers. Voor de scope en uitkomsten van het onderzoek verwijs ik naar de website van AP2. Hierin zijn negen uiteenlopende instellingen opgenomen, waarbij de AP aanwijzingen heeft gegeven tot verbeteringen. Tegelijkertijd concludeerde AP dat de problematiek naar verwachting breder speelde. In reactie hierop zijn door de brancheorganisaties handreikingen opgesteld om de beveiliging van medische gegevens te verbeteren.
Sinds 1 januari 2016 geldt er een meldplicht voor datalekken. Organisaties moeten een melding doen bij de AP zodra zij een ernstig datalek hebben en passende maatregelen treffen. De AP registreert de gemelde datalekken in een niet openbaar register. Ook de IGZ houdt geen openbare registratie hiervan bij.
Hoe versterken of verzwakken de door u gewenste invoering van een landelijk schakelpunt (LSP), en de uitwisseling van persoonlijke gegevens binnen dat systeem, de veiligheid van medische gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen meerdere partijen, via bijvoorbeeld een landelijk schakelpunt, zoals het LSP, gelden de regels over de omgang van persoonsgegevens zoals vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is aan de AP om te oordelen in hoeverre praktijksituaties als deze aan wet- en regelgeving voldoen. Daarnaast moeten partijen ook hier voldoen aan de NEN 7510. Verder ligt het Wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens ter behandeling voor in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel regelt de randvoorwaarden bij elektronische uitwisseling van gegevens tussen zorgaanbieders. In een algemene maatregel van bestuur (AMvB) behorend bij het wetsvoorstel worden op grond van artikel 26 Wbp specifieke functionele, technische en organisatorische eisen aan elektronische gegevensuitwisseling in zijn algemeenheid vastgelegd. In het hele proces blijft de aan de volgende stap aanleverende partij verantwoordelijk voor het treffen van voldoende maatregelen om te borgen dat de partij waaraan wordt aangeleverd zich aan de afgesproken regels rond beveiliging en geheimhouding houdt en dat de afspraken daarover worden nageleefd.
Wat is uw reactie op de tv-uitzending van omroep Max waaruit blijkt dat Belgische gevangenen medische dossiers ongemerkt laten verdwijnen, omdat zij per kilo verwerkt papier krijgen betaald?2
Ik vind het onwenselijk als (in Belgische gevangenissen) onzorgvuldig met patiëntendossiers is omgaan. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie voldoende is gegarandeerd door de ziekenhuizen. Deze werkzaamheden laten uitvoeren door Belgische gevangenen zorgt voor onrust en onzekerheid. Ik heb begrepen dat het uitvoeren van deze werkzaamheden in gevangenissen inmiddels niet meer voorkomt. Zie verder ook mijn antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp4.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft mij laten weten al eerder contact te hebben opgenomen met de Belgische privacytoezichthouder die inmiddels een onderzoek is gestart naar de gang van zaken in de Belgische gevangenissen. Tevens heeft de AP aangegeven dat ze zich door ziekenhuizen zekerheidshalve laat informeren over de afspraken die gemaakt zijn in bewerkersovereenkomsten met derde partijen voor het uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van gegevensverwerking.
Overigens zal over dit onderwerp door uw Kamer binnenkort een debat worden gepland, naar aanleiding van de Regeling van werkzaamheden van d.d. 2 maart 2016. Voorafgaand aan dit debat zal ik uw Kamer nog een aparte brief doen toekomen.
Erkent u dat veilige omgang met medische gegevens, dus ook opslag, het digitaliseringsproces en vernietiging na verstrijken van de bewaartermijn, integraal onderdeel zijn van de patiëntveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u goede omgang met medische gegevens door zorgorganisaties en zorgverleners versterken?
Veilige omgang met medische gegevens valt daar als zodanig alleen onder als er een link is met mogelijk lichamelijk of psychisch leed. Overigens ben ik van mening dat veilige omgang met medische gegevens een belangrijk fundament onder vertrouwen van de patiënt in de gezondheidszorg is.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), gelet op de lauwe reactie op de recente onthullingen, voldoende doordrongen van de ernst van de situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is voldoende doordrongen van de ernst van de situatie en heeft mij al aangegeven dat zij toezicht houden op de veldnorm NEN 7510 over informatiebeveiliging in de zorg. Een goed informatiebeveiligingsbeleid houdt ook in dat bewerkersovereenkomsten op een verantwoorde wijze zijn gesloten tussen ziekenhuizen en partijen die gegevens in opdracht van deze ziekenhuizen bewerken. Ook zal de IGZ de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Hoe voorkomt de IGZ dat gevoelige medische gegevens, over bijvoorbeeld bekende Nederlanders, in handen komen van criminelen die dit mogelijk kunnen gebruiken voor chantagedoeleinden? Is dit al wel eens eerder voorgekomen, voor zover u weet?
Zorginstellingen moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en in eerste plaats zelf ervoor zorgen dat dit niet mogelijk is. De AP en IGZ zien toe op de naleving van de wet- en regelgeving. Het Openbaar Ministerie en de politie treden op indien medische gegevens worden misbruikt voor chantagedoeleinden. Navraag bij het Openbaar Ministerie leert dat er geen gegevens bekend zijn of deze situaties zich in Nederland hebben voorgedaan.
Heeft de IGZ, die toeziet op naleving van het medisch beroepsgeheim, geregeld overleg over dit onderwerp met (bijzondere) opsporingsdiensten, zoals de politie of de Inspectie SZW? Zo nee, is het daar volgens u dan niet de hoogste tijd voor?
De inspectie voert regelmatig overleg met onder meer het Openbaar Ministerie en de AP. In dit overleg komt ook dit onderwerp aan de orde.
De informatiebijeenkomst over PX-10 |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over uitzending van EenVandaag over PX-10 op 28 januari 2016?1
Ik heb kennis genomen van deze uitzending. Er werden voornamelijk oude beelden getoond waarin eerder genomen standpunten werden verwoord.
Bent u tevreden over het verloop van de bijeenkomst in Utrecht over PX-10?
Ja. Voor de bijeenkomst waren een kleine tweeduizend geregistreerde (oud-) medewerkers uitgenodigd. Ongeveer honderdvijftig personen hadden zich naar aanleiding van de uitnodiging of in reactie op de internetpublicatie, aangemeld. Hiervan waren ruim vijftig (oud-)medewerkers aanwezig. Daarnaast was een dertigtal vertegenwoordigers en deskundigen van Defensie, het RIVM, en de centrales van overheidspersoneel aanwezig om vragen te kunnen beantwoorden. Na de presentaties van Defensie en het RIVM werden de aanwezigen in de gelegenheid gesteld persoonlijke vragen te stellen aan de deskundigen of zich te melden bij Defensievertegenwoordigers van bedrijfsmaatschappelijk werk of juridische dienstverlening. Hiermee ben ik tegemoet gekomen aan de toegezegde informatieverstrekking over de methode en resultaten van het onderzoek en heb bovendien de mogelijkheid geboden aan (oud-) medewerkers voor meer persoonlijke aangelegenheden.
Wat vindt u ervan dat veel (oud-) Defensie medewerkers de bijeenkomst weinig bevredigend vonden?
Ik heb er begrip voor dat sommige van de ruim vijftig aanwezige
(oud-)medewerkers dit onbevredigend hebben gevonden. Defensie zal zich blijven inspannen om de vragen van de (oud-)medewerkers zo goed mogelijk te beantwoorden.
Bent u bereid alle onderliggende documenten van het RIVM-rapport over PX-10 openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM laat weten in het kader van een WOB-verzoek thans de aanwezige documenten bijeen te brengen en te beoordelen. De documenten zullen openbaar worden gemaakt.
Bent u bereid een Nederlandse vertaling te maken van het onderzoek naar PX-10?
Het rapport is in het Engels gesteld om het wetenschappelijk-kritische forum zo breed mogelijk tot gelding te laten komen. De publieksamenvatting is in het Nederlands.
Bent u bereid alle rapporten van de arbeidsinspectie over gifstoffen, zoals deze zijn opgesteld binnen Defensie tussen 1980 en 1995, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Een inspectierapport van Defensie uit 1986 over PX-10 is naar aanleiding van een verzoek op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur op 25 november 2008 openbaar gemaakt2. Zoals gemeld in het onderzoeksrapport van het Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg uit 2009, (Kamerstuk 31 700 X, nr. 120), zijn andere inspectierapporten over PX-10 niet gevonden. Indien er alsnog inspectierapporten worden gevonden zullen ook die openbaar worden gemaakt.
Bent u bereid de beleidsinstructies van leidinggevenden tussen 1980 en 1995 openbaar te maken?
Buiten de documenten die in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur tot nu toe openbaar zijn gemaakt, zijn er geen beleidsinstructies over PX-10 meer aangetroffen.
Kunt u de zes verschillende scenario’s voor blootstelling, zoals deze uit de focusgroep naar voren zijn gekomen, openbaar maken?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u de lijst met criteria, die vanuit de focusgroep naar voren zijn gekomen en gebruikt zijn bij de laboratorium onderzoeken in Schotland (voor nabootsing van de werkruimte van militairen), openbaar maken?
De zes scenario’s staan vermeld in het onderzoeksrapport «Exposure and potential health effects associated with the use of PX-10 in the Dutch Armed Forces» van het RIVM. Dit rapport is op 14 november 2011 aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 000, nr. 27). De lijst met criteria staat vermeld in appendix 1 van het genoemde onderzoeksrapport.
Waarom heeft u niet voor een individuele benadering gekozen bij het onderzoek naar PX-10?
Naar aanleiding van klachten van personeel over gezondsheidsproblemen gerelateerd aan het werken met PX-10 zag Defensie zich, als werkgever gesteld voor de vraag of mensen hierdoor ziek kunnen zijn geworden. Defensie heeft het RIVM verzocht onderzoek te doen naar de ernst en omvang van de mogelijke gezondheidseffecten in relatie tot de blootstelling aan PX10. De door het RIVM gehanteerde onderzoeksmethode op groepsniveau, wordt ook gebruikt door gezaghebbende internationale organisaties omdat er geen betere methode is om deze vraag te beantwoorden.
Wanneer mensen zich niet kunnen vinden in de resultaten van het groepsonderzoek staat het eenieder vrij om als individu een claim in te dienen. In de behandeling van de claim wordt, indien hiertoe aanleiding is, een op de individu gerichte benadering gekozen.
Weet u welke vorm van PX-10 destijds precies gebruikt is? Heeft Shell daar de chemiekaarten van?
Zoals gemeld in het onderzoeksrapport van het Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg (CEMG) uit 2009, (Kamerstuk 31 700 X, nr. 120), is de samenstelling van PX-10 bij Defensie in de loop der jaren gewijzigd. Globaal kunnen qua samenstelling drie perioden worden weergegeven.
Periode vóór medio 1981: zeker benzeen;
Vanaf medio 1981 tot en met 1985: mogelijk benzeen;
Vanaf 1985: vrijwel geen benzeen.
PX is een door het Ministerie van Defensie van het Verenigd Koninkrijk gehanteerde productcode voor conserveringsmiddelen. Voor deze productcodes werden zogenaamde performance specificaties gehanteerd. Verschillende producten van diverse leveranciers kunnen dus voldoen aan de toepassingseisen. Er is dus geen sprake van één vorm van PX-10 of één leverancier. CEMG heeft ten behoeve van het onderzoeksrapport geprobeerd archiefmateriaal van mogelijke leveranciers te krijgen; de archieven waren echter niet meer aanwezig.
Bent u van mening dat de piekbelasting, waaraan militairen zijn blootgesteld in wapenkamers of gesloten ruimten, goed is onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is er statistisch gekeken naar het aantal zieken onder wapenmakers/wapenherstellers in verhouding tot de bevolking?
Nee, het onderzoek richtte zich op het in beeld brengen van de mogelijke gezondheidsgevolgen van het werken met PX-10. Het richtte zich niet op de vraag hoe het aantal zieken onder wapenmakers/wapenherstellers zich verhoudt tot de bevolking.
Is er PX-10 verkocht via de Domeinen Roerende Zaken (voorheen Dienst der Domeinen)?
Het is niet bekend dat PX-10 via Domeinen Roerende Zaken is verkocht.
Waarom zijn er toch harde conclusies getrokken, terwijl het RIVM keer op keer aangaf scenario's niet goed te hebben kunnen onderzoeken omdat er geen goede methode was?
In het rapport heeft het RIVM de bevindingen en conclusies genuanceerd beschreven. Het RIVM blijft achter het onderzoek staan, er is geen betere onderzoeksmethode voor de groepsbeoordeling die een betere schatting kan geven van het leukemierisico. Ook zijn er geen overtuigende nieuwe gegevens over afwijkende gehaltes benzeen in PX-10. Tevens is het rapport door onafhankelijke buitenlandse deskundige wetenschappers beoordeeld voordat het werd uitgebracht. Het RIVM ziet derhalve geen aanleiding om het onderzoek opnieuw uit te voeren. Bij een gelijkblijvende vraagstelling zou het RIVM het onderzoek vanuit wetenschappelijk perspectief op dezelfde manier uitvoeren.
Wat wordt bedoeld met het «uitfaseren» van PX-10? Welke stappen zijn precies ondernomen?
Zie antwoord op vraag 18.
Waarom stopte Defensie met het gebruik van PX-10, aangezien het middel zeer goed werkte?
Zie antwoord op vraag 18.
Wordt PX-10 weer in gebruik genomen, nu er volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu geen causaal verband is tussen het gebruik van PX-10 en zieke militairen?
Uitfaseren betreft het geleidelijk vervangen van PX-10 voor een alternatief middel. Defensie is met de tijd overgestapt op middelen die meer voldeden aan de laatste stand der techniek. PX-10 komt sinds 1996 niet meer in de artikellijsten van Defensie voor.
Maakt u een verslag van de bijeenkomst in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Het CAOP heeft een uitgebreid verslag gemaakt dat aan alle geregistreerde
(oud-)medewerkers is toegezonden en is gepubliceerd op de hiervoor relevante internetsites.
Op welke manier gaat u de nog openstaande vragen van militairen beantwoorden?
Zie antwoord op vraag 21.
Bent u bereid het onderzoek naar PX-10 te heropenen, zoals ook wordt verzocht door de vakbond AFMP en de Marechausseevereniging MARVER? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft de kritiek inhoudelijk weerlegd. Ook zijn er geen nieuwe feiten gepresenteerd die reden geven om aan de uitkomsten van het onderzoek van het RIVM te twijfelen. Het RIVM blijft achter het onderzoek staan en ziet geen aanleiding om het onderzoek opnieuw uit te voeren.
Racistische uitingen van de supporters van ADO Den Haag tijdens de wedstrijd tegen Ajax |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «ADO maakt Ajax en Bazoer excuses voor racistisch gedrag fans»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat soortgelijke racistische uitingen richting sporters steeds vaker voorkomen op de Nederlandse velden?
Uit de cijfers van de KNVB komt een toename naar voren van kwetsende spreekkoren (scheldkoren) bij het betaald voetbal over de laatste twee seizoenen ten opzichte van de seizoenen ervoor: seizoen 2010–2011 16 keer; 2011–2012 13 keer; 2012–2013 15 keer; 2013–2014 29 keer; 2014–2015 29 keer. Echter, deze cijfers hebben betrekking op alle kwetsende scheldkoren. Bij de registratie wordt niet bijgehouden of deze antisemitisch, racistisch, homofoob of anderszins discriminerend zijn.
Welke acties heeft u al ondernomen naar aanleiding van de toegenomen racistische uitingen op de Nederlandse velden?
Het Auditteam Voetbal en Veiligheid heeft in 2014 onderzoek gedaan naar spreekkoren in het Nederlandse betaald voetbal. Aanleiding hiervoor was dat een deel van de supporters regelmatig discriminerende of anderszins kwetsende leuzen scandeert. Doel van het onderzoek was handvatten te bieden voor een effectieve aanpak van scheldkoren. Deze scheldkoren horen op geen enkele manier bij het voetbalfeest en passen niet bij de gastvrijheid en het respect waar we in het voetbal naar streven.
De laatste gevallen van scheldkoren zijn ook besproken in de Regiegroep Voetbal en Veiligheid, waarin het Ministerie van Veiligheid en Justitie, KNVB, politie, Openbaar Ministerie (OM) en burgemeesters van gemeenten met een betaald voetbalorganisatie vertegenwoordigd zijn. De aanpak van scheldkoren is hier vanuit ieders rol bekeken.
Betaald voetbalclubs, KNVB en Eredivisie CV hebben afgesproken sneller en kordater op te treden tegen scheldkoren in het voetbal. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 12 en 13.
Bent u bereid extra en/of strengere maatregelen te treffen specifiek voor de voetbalwedstrijden naar aanleiding van de racistische gebeurtenissen bij de wedstrijd tussen ADO Den Haag en Ajax? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
De betaald voetbalclubs, KNVB en Eredivisie CV hebben naar aanleiding van de gebeurtenissen afgesproken sneller en kordater op te treden tegen scheldkoren in het voetbal.
Clubs roepen bij kwetsende en discriminerende scheldkoren de supporters op om met dit gedrag te stoppen. Indien de scheldkoren dan alsnog doorgaan, kan de wedstrijd worden stilgelegd en nemen clubs maatregelen (bijvoorbeeld door het opleggen van stadionverboden). Clubs gaan hierover verder in gesprek met de supportersverenigingen om normen en waarden in het stadion gezamenlijk vast te leggen en uit te spreken. Dit past volledig in de gezamenlijke ambitie stadions toegankelijker, gastvrijer en veiliger te maken.
De verantwoordelijkheid om een wedstrijd tijdelijk of definitief stil te leggen, ligt bij de thuisspelende club. Als de wedstrijd wordt stilgelegd, spreken de club, lokale autoriteiten en de arbitrage over de maatregelen die genomen moeten worden en wat er moet gebeuren bij herhaling van de scheldkoren. De scheidsrechter kan een wedstrijd enkel stilleggen als spelers en/of arbitrage niet meer in staat zijn te functioneren. Mocht er na een hervatting van de wedstrijd wederom sprake zijn van het scanderen van scheldkoren, dan kan de wedstrijd definitief worden gestaakt.
Deelt u de mening, met het oog op de recente gebeurtenissen, dat de alertheid en de aandacht rondom de racistische uitingen op de Nederlandse sportvelden door het ministerie, gemeenten en veiligheidsdiensten opgehoogd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Ik ben van mening dat er nu voldoende alertheid is bij alle betrokken partijen om deze scheldkoren aan te pakken. Zie het antwoord op vraag 4, 12 en 13.
Bent u bereid om daders van de racistische uitingen die onlangs geïdentificeerd zijn «te namen en te shamen» om zo een duidelijk signaal af te geven dat zulk gedrag niet wordt getolereerd in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit als groepsbelediging (artikel 137c Sr), aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr) of belediging met een discriminatoir aspect (artikel 266 jo 137c Sr) hanteert het OM als uitgangspunt dat er in bewijsbare zaken vervolgd wordt. In combinatie met strafrechtelijk optreden kan een actief persbeleid worden gevoerd.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de toename van racistische uitingen op de Nederlandse sportvelden en dit openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, hoewel deze scheldkoren zeer te betreuren zijn, zijn er reeds cijfers van de KNVB beschikbaar (zie het antwoord op vraag2 en kent de aanpak voldoende urgentie. Uiteraard worden de cijfers wel gemonitord.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar discriminatie en racisme bij de amateurclubs in Nederland? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit wordt reeds meegenomen in de monitor Naar een Veiliger Sportklimaat», waar bij verschillende doelgroepen (spelers, scheidsrechters en bestuurders) wordt gevraagd naar verschillende vormen van ongewenst gedrag zoals discriminatie3. In de breedtesport is gekozen voor een brede aanpak van ongewenst gedrag bij sportverenigingen met het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat». Het doel van het plan is het realiseren van een veiliger sportklimaat waarin iedereen met plezier kan sporten en zichzelf kan zijn zonder last te hebben van geweld of intimidatie. Het actieplan wordt sportbreed ingevoerd en bestaat op hoofdlijnen uit maatregelen gericht op spelregels, gedragsregels, tuchtrecht, excessen, vrijwilligers en op aansluiting bij lokaal veiligheidsbeleid. De KNVB is een van de voortrekkers van dit actieplan.
Bent u bereid om de KNVB erop aan te spreken meteen actie te ondernemen als dit soort gebeurtenissen zich weer voordoen en het niet enkel over te laten aan de clubs of de scheidsrechters? Zo nee, waarom niet?
De Richtlijn Verbaal Geweld is onlangs besproken met de KNVB. Zij heeft met de betaald voetbalclubs en de Eredivisie CV aanvullende afspraken gemaakt. Deze zijn toegelicht bij antwoord 4.
Deelt u de mening dat de KNVB te kort schiet bij het bestrijden van racisme op de Nederlandse voetbalvelden? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Discriminerende, racistische of anderszins kwetsende uitingen in de stadions worden aangepakt, omdat voetbal voor iedereen is en in het stadion iedereen welkom is. Er bestaan duidelijke regels voor de aanpak van kwetsende uitingen en afspraken met clubs en scheidsrechters hoe er dient te worden omgegaan met verbaal geweld. Deze afspraken staan in de Richtlijn Verbaal Geweld, zoals opgenomen in paragraaf 3.9 van het handboek competitiezaken betaald voetbal 2014/»15.
Zijn er behalve de bovengenoemde gebeurtenis ook andere gevallen bij u bekend, waarbij racistische uitingen zijn gedaan richting voetballers en/of andere sporters op de Nederlandse velden? Zo ja, hoe heeft het Openbaar Ministerie (OM) toen gehandeld?
Er hebben zich meerdere incidenten voorgedaan de afgelopen jaren, waaronder de volgende:
Bent u bereid om het initiatief te nemen om samen met de KNVB in gesprek te gaan over het voorkomen en aanpakken racisme, zowel in het amateur als betaald voetbal?
Behalve repressieve/disciplinerende maatregelen is ook bewustwording van en voorlichting over discriminatie in het voetbal van belang. De KNVB heeft hiertoe in december jongstleden de licentie-eis voor de profclubs uitgebreid met de verplichting om anti-discriminatie beleid te formuleren en te implementeren. Daarnaast gaat de KNVB de activiteiten van het KNVB plan diversiteit, dat vooral het amateurvoetbal betreft, beter structureren en verbreden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft onlangs overlegd met de KNVB, Ajax, CIDI en CJO over discriminatie in het voetbal, waarbij met name is gesproken over een aanpak van antisemitische/discriminerende spreekoren gericht op bewustwording van het kwetsende karakter van die spreekkoren. De KNVB heeft daarbij aangegeven in samenwerking met de clubs in het voorjaar van 2016 met voorstellen in deze richting te komen.
Bent u bereid de KNVB te dwingen om middelen in te zetten om racisme op de voetbalvelden aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vond u van het feit dat de thuisclub en de scheidsrechter de wedstrijd lieten doorspelen terwijl er racistische uitingen werden gedaan richting spelers?
De verantwoordelijkheid om scheldkoren in het stadion aan te pakken, ligt bij de thuisspelende club. Lokaal is er beleid opgesteld ter bestrijding van verbaal geweld en zijn er afspraken gemaakt over hoe te handelen bij (herhaling / voortzetting) scheldkoren. Het is niet aan mij hier over te oordelen. Wel is de Richtlijn Verbaal Geweld besproken met de KNVB en de andere partners uit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid.
Vindt u dat het protocol met betrekking tot het schorsen van wedstrijden aangescherpt moet worden, zodat de KNVB zelf in bovenstaande gevallen wedstrijden stil kan leggen, dit in tegenstelling tot het huidige protocol waarin de beslissing wordt overgelaten aan de scheidsrechters en de thuisclub? Zo nee, waarom niet?
De Richtlijn Verbaal Geweld is onlangs aangescherpt. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, met het oog op de verklaring van Bazoer waarin hij verklaart dat hij niet wist dat hij in soortgelijke situaties het recht heeft om het veld te verlaten, de KNVB meer zorg moet dragen voor het informeren van haar sporters over hun rechten bij soortgelijke racistische uitingen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De KNVB heeft na het incident laten weten dat een scheidsrechter of een voetballer zelf mag besluiten om van het veld te stappen. Als de scheidsrechter of de speler niet verder wil spelen, moet de wedstrijd stilgelegd worden. Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 4, 12 en 13.
Het bericht dat schoonmakers uitgebuit worden in hotels |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van woensdag 27 januari 2016 van Rambam over schoonmakers die uitgebuit worden in hotels?1
Zie beantwoording Kamervragen 2016Z01872, vraag 2.
Deelt u de mening dat schoonmakers betaald moeten worden volgens de geldende collectieve arbeidsovereenkomst (cao)?
Zoals in vraag 2 en 5 van de beantwoording van Kamervragen 2016Z01872 aangegeven vind ik het belangrijk dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon krijgen en houdt de Inspectie SZW actief toezicht op de schoonmaak in de hotelbranche.
De Inspectie SZW houdt onder meer toezicht op de naleving van het wettelijk verplichte minimumloon. Daarbij hebben ook sociale partners een belangrijke rol in het voorkomen van onderbetaling van schoonmakers; het toezicht op de naleving van de cao is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Wanneer sociale partners vermoeden dat de cao niet wordt nageleefd, kunnen zij op grond van artikel 10 van de wet AVV bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om hier onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op het feit dat schoonmaakmedewerkers in Bastion hotels ver onder het minimumloon betaald worden, terwijl eigenaar Maik Willems dankzij deze hotels multimiljonair is?2
Uiteraard vind ik dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon moeten krijgen.
In Nederland moet altijd tenminste het minimumloon betaald worden, en moeten geldende arbeidsvoorwaarden worden nageleefd. Ook moeten misstanden op de arbeidsmarkt worden voorkomen. Dit gebeurt onder meer door toezicht te houden op de naleving van den Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Daarbij worden vanaf 1 januari 2016 ook de inspectieresultaten op het gebied van Eerlijk werk openbaar gemaakt op een speciale website (www.inspectieresultaten.nl).
Bent u bekend met andere hotels en hotelketens waar schoonmaakmedewerkers uitgebuit worden? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie Kamervragen 2016Z01872, vraag 5.
Welke gerichte maatregelen en acties heeft u genomen of gaat u nemen om uitbuiting van schoonmakers in hotels tegen te gaan?
Zie vraag 2.
Bent u bereid de Inspectie SZW te laten onderzoeken of hier sprake is van arbeidsuitbuiting zoals vermeld in het wetboek van strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Inspecteurs van de Inspectie SZW zijn bij hun inspecties alert op signalen van arbeidsuitbuiting. Als inspecteurs het vermoeden hebben dat er sprake is van arbeidsuitbuiting melden zij dit bij de directie Opsporing van de Inspectie SZW, verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van arbeidsuitbuiting. Onlangs zijn inspecteurs aanvullend getraind op het herkennen van deze signalen.
De brandstichting in een cel in de penitentiaire inrichting (PI) Vught |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het overlijden van Ricard Cordes in de PI Vught d.d. 28 januari 2016 geen «alledaagse» zaak is? Wat zijn de uitkomsten van het door Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) uitgevoerde (calamiteiten) onderzoek?1
Ja, deze mening deel ik.
Op 2 februari 2016 heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) een oriënterend bezoek gebracht aan de PI Vught. Daarnaast heeft de directeur van de inrichting, zoals gebruikelijk is bij een overlijden in detentie, opdracht gegeven voor een calamiteitenonderzoek door een calamiteitenonderzoekscommissie (caloc). Tevens zal het Bureau Veiligheid en Integriteit (BVenI) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een onderzoek verrichten naar de bouwkundige en organisatorische aspecten rondom (brand-)veiligheid in de PI Vught.
Het caloc-onderzoek en het Veiligheidsonderzoek zijn interne onderzoeken van DJI. Zoals gebruikelijk worden deze niet openbaar gemaakt omdat deze rapporten persoonsgegevens én informatie over handelwijzen binnen de inrichting bevatten. Deze informatie heeft direct met de veiligheid van de inrichting te maken. De rapporten worden gebruikt voor interne evaluatie. De IVenJ ziet op grond van het beeld dat zij zich van dit incident heeft kunnen vormen op dit moment geen aanleiding om vooruitlopend op de resultaten van het calamiteitenonderzoek zelf nader onderzoek te verrichten.
Het Veiligheidsonderzoek is inmiddels afgerond en gebleken is dat in de PI Vught veel aandacht is voor (het opstellen en uitvoeren van) beleid, voorschriften en richtlijnen om brandincidenten te voorkomen en de gevolgen van een eventueel brandincident zo veel mogelijk te beperken. Daarnaast worden ook veel organisatorische maatregelen getroffen, zoals het in overleg met lokale brandweer op orde brengen en houden van een BHV-organisatie (bedrijfshulpverlening) waarmee structureel wordt geoefend.
Kunt u de veiligheidsmaatregelen beschrijven, meer specifiek die zien op het voorkomen van zelfdoding (waaronder door brandstichting), die gelden binnen Penitentiair Psychiatrisch Centrum in de PI Vught? Zijn al deze veiligheidsmaatregelen ook uitgevoerd? Is hij op camerabewaking geplaatst? Zo nee, waarom niet (gelet op zijn psychische toestand)? Zo ja, hoe heeft hij dan toch tot de brandstichting kunnen komen? Hoe geregeld werd hij gecontroleerd?
Suïcidepreventie wordt serieus genomen binnen het gehele gevangeniswezen en doorlopend onder de aandacht gebracht bij alle medewerkers, onder meer door middel van intervisie en behandelplanbesprekingen. Voor medewerkers van het PPC is de elektronische leermodule suïcidepreventie ontwikkeld. Deze leermethode vergroot de kennis over suïcidaal gedrag, verbetert de herkenning van risicofactoren en leert medewerkers speciale omgangstechnieken aan met betrekking tot de benadering van en het omgaan met deze suïcidale gedetineerden.
In verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de overledene kan ik geen uitspraken doen over een eventueel hulpverleningstraject voorafgaand aan de aanhouding. Evenmin kan ik u informatie verstrekken over de verleende zorg binnen detentie.
Kunt u aangeven of en zo ja, op welke wijze de overleden gedetineerde professionele zorg heeft gekregen sinds het moment dat hij in de PI is vastgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer inzicht geven in het hulpverleningstraject dat (al eerder) voor deze man werd gestart, zoals een woordvoerder van de politie aangaf na zijn aanhouding?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van het aantal niet-natuurlijke overlijdensgevallen in de PI Vught de afgelopen vijf jaar? Hoeveel van die gevallen betrof een (geslaagde) zelfmoordpoging en/of is veroorzaakt door brandstichting? Welke conclusies verbindt u aan deze cijfers?
Alle niet-natuurlijke overlijdensgevallen in de PI Vught in de afgelopen vijf jaar betroffen suïcides. Uitsluitend het overlijden in 2016 houdt verband met brandstichting.
2011: 1
2012: 4
2013: 0
2014: 4
2015: 4
2016: 1
In absolute zin komt suïcide meer voor in de PI Vught dan in de overige PI’s. Dit zou kunnen worden verklaard door het feit dat de PI Vught diverse speciale regimes kent voor bijzondere doelgroepen, waarbij het suïciderisico hoger is. Zo bevindt zich in de PI Vught onder meer het grootste Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van Nederland.
Daarnaast is de PI Vught een van de grootste PI’s van Nederland.
Wanneer kan de Kamer het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg verwachten dat werd ingesteld na de zelfmoord in april 2015 door een levenslang gestrafte in de PI Vught?
De IVenJ heeft geen onderzoek verricht naar bedoeld overlijden. Wel heeft er een caloc-onderzoek plaatsgevonden naar het voorval. Op basis van deze uitkomsten heeft de IGZ, in overleg met de IVenJ, besloten om de kwaliteit van de medische zorg in brede zin te onderzoeken in de EBI.
De IGZ concludeerde dat de zorgstructuur op de EBI op orde is. Voorts stelde de IGZ vast dat de gewenste en noodzakelijke zorg, met inachtneming van de veiligheidsprocedures, laagdrempelig en tijdig beschikbaar is.
De sluiting van stembureaus voor het komende referendum over Oekraïne |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de vreugde dat de voorgenomen sluiting van een groot aantal stembureaus in Dongeradiel en Dantumadiel voor het komende referendum ongedaan is gemaakt?1
Zoals ik in mijn antwoord op de door het lid Van Raak op 25 januari 2016 aan mij gestelde vragen heb opgemerkt. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1492), is het aanwijzen van stemlokalen een taak van het college van burgemeester en wethouders, dat daarover verantwoording schuldig is aan de raad. Ik heb alle gemeenten laten weten te hechten aan een goede organisatie van het referendum en aan toegankelijkheid voor de kiezers, maar heb daarbij ook gewezen op het belang van een kostenefficiënte uitvoering van het referendum. In elke gemeente wordt daaromtrent een eigen afweging gemaakt, en ik heb er vertrouwen in dat men de juiste balans weet te vinden tussen zorgvuldigheid en toegankelijkheid enerzijds en kostenefficiëntie anderzijds. Zolang ik geen aanwijzingen heb voor het tegendeel, is het niet aan mij om opvattingen te hebben over het besluitvormingsproces ter zake op lokaal niveau.
Wordt de voorgenomen sluiting van het aantal stembureaus in onder meer Venlo (van 50 naar 19 stembureaus), Son en Breugel (van 10 naar 3), Neunen (van 14 naar 5), Westland (van 55 naar 39), Alkmaar (van 63 naar 42), Beuningen (van 15 naar 10), Geldrop-Mierlo (van 20 naar 8), Zutphen (van 25 naar 18), Doetinchem (van 33 naar 28), Purmerend (van 38 naar 33), Terneuzen (van 29 naar 25) en Cuyk (een halvering) eveneens ongedaan gemaakt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 van de door het lid Van Raak op 25 januari 2016 aan mij gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1492).
Kunt u zo spoedig mogelijk een volledig overzicht geven van het aantal stembureaus dat in elke gemeente wordt ingericht, en hoeveel minder dit is vergeleken met het aantal dat bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer is ingericht?
Zie antwoord vraag 2.
In welke kernen zijn voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer wel stembureaus, maar mogelijk bij het komende referendum niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid gemeenten die te weinig geld hebben om alle stembureaus in te richten, alsnog financieel tegemoet te komen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 van de door het lid Van Raak op 25 januari 2016 aan mij gestelde vragen
Consulaten die geen registratieformulieren voor het referendum hebben ontvangen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Heeft u ook berichten ontvangen van Nederlanders in het buitenland die gebruik willen maken van voorgedrukte registratieformulieren bij het consulaat, om zo een stembrief voor het referendum te ontvangen, maar te horen krijgen dat die formulieren niet naar de consulaten zijn verzonden?
Er is één geval bekend van een Nederlander die zich daarvoor bij een van de posten in Canada heeft gemeld en die is naar de website van de gemeente Den Haag verwezen.
Klopt het dat het consulaat in Canada géén voorgedrukte registratieformulieren heeft ontvangen vanuit Nederland (terwijl dit wel op het consulaat staat aangegeven), en dus Nederlanders die een stembrief voor het referendum willen ontvangen niet op die manier kan helpen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op de websites van alle ambassades en consulaten-generaal informatie opgenomen over het raadgevend referendum. De posten zijn daarnaast gevraagd het referendum bij kiezers in hun ressort onder de aandacht te brengen door informatie op te hangen naast balies of in wachtruimtes. Deze informatie verwijst naar de website van de gemeente Den Haag, waar ook het online registratieformulier kan worden gevonden. Deze gemeente is namelijk verantwoordelijk voor de registratie van de kiesgerechtigdheid van Nederlanders die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben. De posten zijn daarnaast geïnstrueerd voor kiezers die niet van internet en/of een printer gebruik kunnen maken het registratieformulier af te drukken. Inmiddels zijn alle ambassades en consulaten-generaal hier nogmaals op gewezen. Het klopt dat noch de ambassade en consulaten in Canada noch enige andere post over voorgedrukte formulieren beschikt. Medewerkers kunnen evenwel ter plaatse op verzoek van de kiezer een formulier printen.
Welke andere consulaten hebben geen formulieren ontvangen vanuit Nederland en wat is daarvan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alle consulaten zo spoedig mogelijk alsnog de voorgedrukte registratieformulieren toe te sturen, zodat Nederlanders in het buitenland die in kunnen vullen om (ook) op die manier een stembrief te ontvangen voor het aanstaande referendum?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat door dit soort gebeurtenissen de indruk gewekt kan worden dat de regering de opkomst voor het referendum probeert te frustreren? Graag een toelichting.
De dienstverlening aan de Nederlanders in het buitenland en de informatievoorziening wijkt niet af van die welke voorafgaand aan «reguliere» verkiezingen wordt verstrekt. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag houdt ingevolge de Kieswet een register bij van personen die eerder een registratieverzoek hebben ingediend voor een Tweede Kamer- of Europees Parlementsverkiezing en van personen die eerder hebben verzocht om in dit semi-permanente register te worden opgenomen. Op grond van de Wet raadgevend referendum wordt aan deze kiezers voor elk referendum een formulier tot registratie van de kiesgerechtigdheid verstuurd. Aan de kiezers in het buitenland die zijn opgenomen in dit semi-permanente register is, als van hen een e-mailadres bekend was én de kiezer had laten weten voor het registratieformulier per e-mail benaderd te mogen worden, een e-mail met het registratieformulier gezonden. Aan de overige kiezers die zijn opgenomen in het register is een vooringevuld registratieformulier per post naar het bij de gemeente Den Haag bekende adres toegestuurd. Via beide wegen is de kiezer geadviseerd zich door middel van het webformulier te registreren. Zowel per e-mail als per post is een herinnering verstuurd.
De plannen voor een megastal met grootschalige embryo-winning in Wichmond en de gevolgen daarvan voor hormoonemissies naar het milieu |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is u bekend dat bij embryo-winnning grote hoeveelheden hormonen worden gebruikt?1
Het is mij bekend dat bij de embryoproductie aan de koeien hormonen worden toegediend.
Welk onderzoek is er bekend over de gevolgen van uitspoeling van hormonen naar het milieu bij embryowinning?
De initiatiefnemer van de stal in Wichmond houdt melkvee met als doel om naast het produceren van melk embryo’s te produceren. Er heeft in het specifieke geval van de stal in Wichmond geen onderzoek plaatsgevonden betreffende de milieurisico’s van het uitspoelen van hormonen. Bij alle toe te laten diergeneesmiddelen, waaronder hormonen, wordt als onderdeel van de markttoelating van diergeneesmiddelen een milieubeoordeling uitgevoerd. Derhalve hebben alle toegelaten diergeneesmiddelen een positieve milieubeoordeling.
Welk onderzoek is er in het specifieke geval van de stal in Wichmond geweest betreffende de milieurisico’s van het uitspoelen van hormonen? Welk inzicht is er in de gevolgen voor de verspreiding via mest, de verspreiding in grondwater en drinkwater?
Zie antwoord vraag 2.
Waar wordt de mest van het betreffende bedrijf verspreid?
De op het bedrijf geproduceerde mest kan op het eigen bedrijf worden aangewend, mits dit mogelijk is binnen de op het bedrijf beschikbare plaatsingsruimte voor mest. Het overschot moet binnen of buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet, conform de regels van de Meststoffenwet.
Zijn risico’s van de verspreiding van hormonen in het milieu gewogen in de vergunningverlening?
Voor deze activiteit in de eerste fase is geen milieuvergunning vereist omdat deze qua omvang valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. De benodigde melding heeft plaatsgevonden.
Is er een Milieu Effect Rapportage gemaakt en zo nee, waarom niet en acht u dit verantwoord?
Nee, er is geen MER opgesteld. Voor deze activiteit in de eerste fase geldt conform het Besluit mer geen zogenaamde mer-beoordelingsplicht. Ik acht dit verantwoord omdat de regels van het Besluit mer worden nageleefd.
Bent u bereid alsnog een Milieu Effect Rapportage te gelasten?
Nee, want het Besluit mer verplicht het bevoegd gezag daar in dit geval niet toe.
Bent u bereid de megastal tegen te houden op grond van de emissies van hormonen in het milieu en de onbekende risico’s die dit behelst?
Provincie en gemeente zijn verantwoordelijk voor het omgevingsbeleid en kunnen op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld via het bouwblok, een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijbedrijven.
Welke vergunningen zijn noodzakelijk en welke zijn reeds afgegeven?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer (Kamerstuk 33 979, nr. 100, d.d. 5 oktober 2015) wil de initiatiefnemer het bedrijf in Wichmond in drie fasen ontwikkelen.
Fase 1: hiervoor is een omgevingsvergunning voor de bouw van een rundveestal verleend op 30 december 2014. Het betreft de huisvesting van ca. 100 stuks rundvee. Een dergelijke omgevingsvergunning moet worden verleend als aan de limitatieve wettelijke eisen is voldaan.
Een milieuvergunning is niet vereist bij een omvang van circa 100 stuks rundvee. De regels in het Activiteitenbesluit zijn van toepassing. Een melding op grond van het Activiteitenbesluit is op 15 februari 2015 ingediend. Het Activiteitenbesluit bevat voorschriften (algemene regels) waardoor de milieugevolgen van de betreffende activiteiten binnen aanvaardbare perken blijven. De algemene regels bevatten geen specifieke regels voor de emissie van hormonen.
Fase 2: Op 15 oktober 2015 heeft het bedrijf een verzoek ingediend voor fase 2. In deze fase is de maximale omvang van het bedrijf 138 melk- en kalfkoeien, 200 stuks vrouwelijk jongvee en 50 fokstieren en overig rundvee ouder dan twee jaar.
Planologisch is hiervoor een wijzigingsprocedure vereist van het bestemmingsplan. De gemeente heeft dit verzoek in beraad. Er is, gelet op de omvang, geen mer-beoordeling vereist.
De verzoeker heeft wel vrijwillig een aanmeldingsnotitie MER-beoordeling Melkrundveebedrijf De Sticht ingediend. Deze notitie is door het bevoegd gezag beoordeeld en er is geconcludeerd dat er voor fase 2 geen kans is op aanzienlijke milieueffecten, en bijgevolg dat er geen MER noodzakelijk is. Ook is in deze fase geen milieuvergunning vereist (de eisen zoals omschreven bij fase 1 gelden dus ook voor fase 2).
Fase 3: De verzoeker heeft aangegeven dat de uiteindelijke omvang van het gewenste melkrundveebedrijf op deze locatie zal worden begrensd op maximaal 500 melkkoeien en 150 stuks overig rundvee.
Voor deze omvang is een zogenoemde mer-beoordeling verplicht gesteld. Het bevoegd gezag zal opnieuw moeten beoordelen of er een kans is op aanzienlijke milieugevolgen, en indien die kans aanwezig is, zal de verzoeker een MER moeten maken. Ook is voor een bedrijf met deze omvang een milieuvergunning vereist op grond van categorie 8.3 van Bijlage 1 Bor. Wanneer de verzoeker fase 3 wil, aanvangen is niet bekend.
De provincie heeft op 13 april 2015 een vergunning verleend op grond van artikel 19d Nbw voor fase 2.
De verzoeker heeft vervolgens een aanvraag ingediend voor een Nbw-vergunning voor fase 3, voor het houden van 975 melkkoeien, 256 stuks vrouwelijk jongvee en 224 fokstieren en overig rundvee.
De provincie heeft op deze laatste aanvraag op 3 juni 2015 een ontwerpvergunning verleend.
Deze (ontwerp)vergunningen zien uitsluitend op de ammoniakemissie van het bedrijf op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De verzoeker heeft een bedrijf overgenomen waar al ammoniakemissie plaatsvond en heeft bovendien ammoniakrechten van twee andere naburige bedrijven aangekocht. De verzoeker heeft aangetoond dat de ammoniakemissie van zijn bedrijf, ook met de maximaal opgegeven dierbezetting in fase 3, lager is dan de ammoniakemissie van zijn voorganger en de aangekochte rechten tezamen.
De verzoeker heeft nadien aangegeven voor fase 3 de omvang van het houden van dieren te beperken tot 500 melkkoeien en 150 stuks overig rundvee. Hij heeft echter de aanvraag voor de Nbw-vergunning niet hierop aangepast.
Uit de hierboven beschreven wettelijke eisen blijkt dat er geen juridische mogelijkheden zijn om specifieke eisen op te nemen voor emissies van hormonen voor de fasen 1 en 2. De algemene regels in het Activiteitenbesluit acht ik voldoende bescherming te bieden aan het milieu.
Voor fase 3 is het aan de gemeente ter beoordeling of het uiteindelijke bedrijf inpasbaar is in het bestemmingsplan. Er zal een zogenaamde mer-beoordeling moeten worden uitgevoerd door het bevoegd gezag om te bezien of er kans is op aanzienlijke milieugevolgen, zo ja, dan moet er een MER worden gemaakt. Daarbij zullen ook redelijke alternatieven moeten worden bezien. Het bevoegd gezag zal het MER bij zijn besluit moeten betrekken. Het bevoegd gezag kan, indien de noodzaak daartoe is aangetoond, besluiten dat er in de milieuvergunning milieubeschermende voorschriften met betrekking tot de emissie van hormonen moeten worden opgenomen. Natuurlijk moet de gemeente het besluit motiveren.
Volledigheidshalve merk ik op dat, indien uit een MER-rapportage volgt dat er onvoldoende wetenschappelijke aanwijzingen zijn op risico’s voor het milieu, de uitbreiding van het bedrijf, op grond van vaste jurisprudentie, niet op die grondslag kan worden tegengehouden.
Zijn er in een milieuvergunning voorwaarden opgenomen betreffende de emissies van hormonen naar het milieu?
Zie antwoord vraag 9.
Welke juridische mogelijkheden zijn er om de betreffende stal tegen te houden op grond van emissies van hormonen in het milieu en de onbekende risico’s die dit behelst?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat 2000 chauffeurs in het streekvervoer dreigen met stakingen |
|
Paul Ulenbelt , Eric Smaling |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 2.000 chauffeurs bereid zijn te staken tegen werkverdringing1
Van werkverdringing is – in deze context – sprake als hetzelfde betaalde werk dat voorheen door buschauffeurs werd gedaan thans door vrijwilligers wordt gedaan. Als er inderdaad sprake is van werkverdringing, dan begrijp ik die bereidheid. Of dat in de onderhavige cases het geval is, kan ik niet beoordelen. Specifiek met betrekking tot het openbaar vervoer (OV) zijn de provincies verantwoordelijk voor het aanbod en het concessiecontract. Dat zal ook de reden zijn dat de FNV zich tot het Interprovinciaal Overleg (IPO) richt.
Bent u van mening dat het beroep van chauffeur in het stads- en streekvervoer een betaalde baan volgens cao-normen is? Kunt u dat toelichten?
Ja. Beroepschauffeurs in het stads- en steekvervoer dienen aan alle wettelijke vereisten te voldoen, ook hun werkgevers. Deze chauffeurs vallen onder de cao Openbaar Vervoer waarin onder meer de afspraken over arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd. Dat neemt niet weg dat in sommige situaties gekozen kan worden voor lokale vervoersoplossingen, niet vallend onder het stads- en streekvervoer waarbij gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers.
Deelt u de mening dat een buslijn niet altijd rendabel hoeft te zijn omdat deze ook een maatschappelijke functie vervult? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het OV-aanbod in een concessiegebied betreft het geheel aan vervoer dat door de concessieverlener, dat wil zeggen de verantwoordelijke provincie of metropool-regio, wordt aanbesteed. Dat is een mix van lijnen die meer of minder rendabel zijn. Of een bepaalde buslijn vanwege de maatschappelijke functie al dan niet rendabel moet zijn, is ter beoordeling van deze OV-autoriteiten en de vervoerders die de concessie uitvoeren.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat veel provincies buslijnen schrappen en dit vervolgens opvangen door de inzet van vrijwilligers?
Ik weet dat in dunner bevolkte gebieden op verschillende plekken buslijnen zijn geschrapt omdat er heel weinig gebruik van werd gemaakt. Op dergelijke plekken kan toch behoefte bestaan aan vervoersfaciliteiten niet vallend onder het reguliere stads- en streekvervoer. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van vrijwilligers als aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan (geen arbeid in dienstbetrekking en/of geen arbeid die valt onder cao Openbaar Vervoer).
Heeft u er een goed zicht op hoe er per provincie en/of metropoolregio wordt omgesprongen met de Brede doeluitkering (BDU) vanuit het Rijk? Zo ja, kunt u hier per provincie een toelichting op geven?
Met ingang van 2016 zijn de voor de provincies bestemde BDU-middelen verkeer en vervoer toegevoegd aan het provinciefonds. De middelen zijn binnen het provinciefonds herkenbaar als decentralisatie-uitkering. De middelen voor de drie overige opgeheven plusregio’s (Stadsregio Amsterdam, Stadsgewest Haaglanden en Stadsregio Rotterdam) worden uitgekeerd aan de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en de Stadsregio Amsterdam. De BDU-middelen aan deze twee vervoerregio’s blijven toegekend worden als brede doeluitkering door het Ministerie van IenM.
De verantwoording over de BDU-gelden is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. Sinds 2006 gebeurt deze verantwoording volgens de sisa-systematiek (single information, single audit). Dit betekent voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en de Stadsregio Amsterdam dat zij elk jaar informatie aan het Rijk leveren («single information»), vergezeld door een eenmalige accountantscontrole («single audit»).
De verantwoording van de provincies vindt plaats aan de provinciale staten. Omdat de middelen onderdeel zijn van het provinciefonds is van verantwoording aan het Rijk geen sprake.
Bent u bereid om met de provincies en metropoolregio’s in overleg te gaan om deze werkverdringing aan te pakken?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 gesteld, is van verdringing sprake als hetzelfde betaalde werk dat voorheen door buschauffeurs werd gedaan thans door vrijwilligers wordt gedaan. Of dat in de onderhavige cases het geval is, kan ik niet beoordelen maar ik zal me door de provincies en metropoolregio’s laten informeren waarna ik samen met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vervolgens de Kamer zal informeren over onze bevindingen
Het boek ‘Wat niet mag, kan nog steeds’; kraakhandleiding 2015/2016 |
|
Roald van der Linde (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het boek met de titel ««Wat niet mag, kan nog steeds», Kraakhandleiding 2015/2016», waarin uitgebreid wordt ingegaan op allerlei praktische zaken rondom het kraken van een ruimte? Wat vindt u hiervan?
Ik ben ermee bekend dat het betreffende boek bestaat en heb het voorwoord kunnen lezen. Zoals uit de titel valt af te leiden, zijn de schrijvers van het boek ermee bekend dat kraken een strafbare handeling is.
Voor zover het boek inderdaad tips bevat voor het ondernemen van illegale praktijken ben ik weliswaar van mening dat een dergelijke publicatie ongepast is, maar is het niet aan mij om te beoordelen of deze de grenzen van vrijheid van meningsuiting overschrijdt dan wel een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert. In voorkomende gevallen is het aan het Openbaar Ministerie om, op basis van een eventuele aangifte, te beoordelen in hoeverre het opstellen en verspreiden van zo’n handleiding strafbaar is of anderszins een vorm van uitlokking voor het begaan van een strafbaar feit inhoudt.
Daarnaast zijn er bestuursrechtelijke bevoegdheden die het lokale bestuur kan uitoefenen in de vorm van snelle ontruimingen e.d.1 Deze mogelijkheden zijn bekend en kunnen zodoende ook een preventieve werking hebben.
Deelt u de mening dat verspreiding van dit soort tips over het plegen van dergelijke illegale activiteiten onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is het opstellen en verspreiden van zo’n handleiding strafbaar c.q. zou sprake kunnen zijn van uitlokking? Zo ja, bent u bereid deze zaak onder de aandacht van het Openbaar Ministerie te brengen? Op welke andere wijzen kan hiertegen worden opgetreden?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het voorwoord in het boek, waarin een medewerker van de Hogeschool van Amsterdam bedankt wordt omdat hij de auteur van het boek studietijd ter beschikking heeft gesteld om het boek (met tips over het uitvoeren van illegale activiteit) te schrijven? Deelt u de mening dat studietijd hier niet voor bedoeld is? Bent u bereid deze informatie naar uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over te brengen en haar te vragen of dit tot actie bij haar leidt en zo ja, welke?
Zoals vermeld heb ik kennis genomen van het voorwoord en heb ik mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geïnformeerd. Navraag bij de Hogeschool van Amsterdam roept het beeld op van een werkstuk over kraken in het kader van het vak samenlevingsopbouw ruim 5 jaar geleden; over wat er wel en niet kon binnen de kaders van het toen geldende beleid. Het werkstuk ging dus niet over illegale praktijken. Of het werkstuk is gemaakt door dezelfde student en of de inhoud van dit werkstuk in het boek wordt gebruikt, is mij niet duidelijk.
De Hogeschool van Amsterdam verzorgt de opleiding Culturele en maatschappelijke vorming. Studenten aan deze opleiding worden opgeleid tot professionals die zich inzetten voor maatschappelijke activering en sociale cohesie in de breedste zin van het woord. Deze professionele vorming dient zich vanzelfsprekend binnen de kaders van wet- en regelgeving af te spelen. De Hogeschool van Amsterdam biedt studenten een inhoudelijk onderwijsprogramma. De manier waarop een student de aangeleerde inhoud en competenties buiten de studie inzet, is de verantwoordelijkheid van de betreffende student zelf (die zich ook te houden heeft aan de wet).
Het zikavirus |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «WHO vreest verdere verspreiding zikavirus» en «Maandag spoedberaad WHO zikavirus»?1 2
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Kunt u aangeven op welke manier Nederlandse vrouwen die zwanger willen worden of zwanger zijn momenteel geïnformeerd worden over de gevaren van het zikavirus en de mogelijkheden die zij hebben om zichzelf daartegen te beschermen?
Nederlandse vrouwen die zwanger willen worden of zwanger zijn, worden via verschillende kanalen over het zikavirus geïnformeerd. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR) geven op hun websites informatie over het zikavirus. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wijst reizigers op dit advies van het RIVM. Zo staat er een algemene waarschuwing over het zikavirus op de website met reisadviezen van Buitenlandse Zaken en in de 24/7 BZ Reis app. Voor alle duidelijkheid is dit advies ook opgenomen in het reisadvies van de nu 28 betreffende landen. Vrouwen die zwanger willen worden en zwangere vrouwen worden, uit voorzorg, geadviseerd om met een arts de risico’s van een dergelijke reis te bespreken en, indien het een niet noodzakelijke reis betreft, uitstel te overwegen. Wanneer dit geen mogelijkheid is, wordt hen geadviseerd contact op te nemen met een arts of GGD om te bespreken op welke manier zij zichzelf tegen muggenbeten en daarmee tegen besmetting met het zikavirus kunnen beschermen. Een maand na terugkomst uit een risicogebied kan een vrouw veilig zwanger worden, artsen verwachten dat een maand na terugkomst het virus niet meer in iemands lichaam aanwezig is. Aan zwangere vrouwen wordt geadviseerd na terugkomst bij controles met een verloskundige, gynaecoloog of andere behandelend arts te melden dat ze in risicogebied zijn geweest. Een test op het virus is alleen zinvol als er klachten zijn geweest of er momenteel sprake is van klachten. Het RIVM heeft een technische briefing gegeven in de Tweede Kamer d.d. 10 februari 2016 en een technische briefing voor de pers d.d. 11 februari 2016. Als er wijzigingen zijn in de advisering zal het RIVM dat ook communiceren.
Kunt u aangeven of u weet hoeveel Nederlandse inwoners momenteel in risicogebieden verblijven, hoeveel mensen daarvan mogelijk al geïnfecteerd zijn en wat de behandeling of het volgtraject zal zijn als deze mensen terugkeren in Nederland?
Het aantal Nederlandse inwoners dat momenteel in gebieden verblijft waar het zikavirus heerst, is onbekend. Er is namelijk geen verplichte registratie voor Nederlanders in het buitenland. Naar aanleiding van het zikavirus heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken vragen van Nederlanders ontvangen over het reisadvies. Er hebben zich tot nu toe geen Nederlanders gemeld bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een hulpvraag vanwege infectie door het zikavirus. Mensen die terugkeren uit risicogebieden en binnen twee weken na terugkeer klachten ontwikkelen die passen bij een infectie door dengue- (knokkelkoorts), chikungunya- of zikavirus, wordt geadviseerd contact op te nemen met (huis)arts of behandelend specialist. Er zijn nog geen vaccins om infectie te voorkomen en er zijn geen medicijnen die het zikavirus doden. De behandeling bestaat uit het bestrijden van symptomen.
In hoeverre vindt u het te verklaren dat België zijn reisadvies heeft aangepast, maar Nederland nog niet? Deelt u de mening dat dit verwarring kan scheppen voor inwoners van België en Nederland en dat het wenselijk zou zijn wanneer daarin uniformering wordt aangebracht?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft op 1 februari 2016 het zikavirus benoemd tot een PHEIC (Public Health Emergency of International Concern, oftewel een volksgezondheidsprobleem van internationaal belang). De WHO ziet echter geen reden om een negatief reisadvies af te geven of reisbeperkingen op te leggen. Het RIVM en het LCR volgen deze advisering. Het RIVM en het LCR adviseren zwangere vrouwen wel, net als de WHO, om met een arts de noodzaak van een reis naar een gebied waar het zikavirus voorkomt te overleggen en uitstel te overwegen. Het RIVM volgt de advisering van de WHO tenzij de omstandigheden in Nederland zo anders zijn dat dit een andere advisering rechtvaardigt. Dat is niet aan de orde.
Nederland stemt reisadviezen in Europees verband zoveel mogelijk af. Lidstaten hebben echter verschillende consulaire verantwoordelijkheden, wettelijke kaders, gevoeligheden en bronnen op basis waarvan reisadviezen worden opgesteld. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert reisadviezen die betrekking hebben op gezondheidsaspecten op informatie van het RIVM. Het ministerie meldt sinds maandag 26 januari 2016 op de website en in de 24/7 BZ Reis app dat het zikavirus zich verspreid heeft naar verschillende gebieden in Latijns- en Midden Amerika. Het bericht maakt verder melding van het advies van het RIVM. Nederland adviseert om uitstel van niet noodzakelijke reizen naar deze gebieden te overwegen. België adviseert zwangere vrouwen en vrouwen die zwanger willen worden om niet noodzakelijke reizen naar risicogebieden uit te stellen. In die zin wijkt het reisadvies van België niet principieel af van dat van Nederland. Ik verwacht daarom niet dat hier verwarring over zal ontstaan voor inwoners van België en Nederland.
Kunt u aangeven waarom de informatie op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog steeds informatie bevat over het zikavirus uit 2015? Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat een week na berichtgeving over uitbreiding van het zikavirus de website van het ministerie nog niet bijgewerkt is met de recente ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer bent u bereid dit advies aan te passen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het Nederlandse reisadvies voor in ieder geval zwangere vrouwen aan te passen in een «negatief reisadvies» zoals ook België en de Verenigde Staten hebben gedaan voor risicogebieden? Indien niet, kunt u aangeven welke ontwikkelingen er moeten plaatsvinden voordat u bereid bent over te gaan tot een «negatief» reisadvies?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven op welke wijze u uitvoering geeft aan de motie Sjoerdsma c.s. dat Nederland binnen de EU het voortouw moet nemen bij het opzetten van een medische flitseenheid, die inzetbaar is om epidemiologische brandhaarden in een vroegtijdig stadium aan te pakken?4 Deelt u de mening dat de onrust die ontstaat rondom het zikavirus vraagt om eenduidig beleid, en dat het uitvoeren van de motie Sjoerdsma c.s. mede gezien het EU-voorzitterschap daarom nu opportuun is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Tijdens de ebolacrisis bleek een groot tekort aan medische capaciteit die bij een ramp snel ingezet kon worden. Nederland heeft naar aanleiding van de ebolacrisis binnen internationale en Europese-fora aangedrongen op beschikbaarheid van snelle medische capaciteit bij gezondheidsrampen.
De WHO zette aan de hand van de geleerde lessen uit de ebolacrisis de Global Health Emergency Workforce (GHEW) op. De Europese Unie draagt hieraan bij via het European Medical Corps (EMC). Via dit European Medical Corps, dat op 15 februari van start is gegaan, coördineert de EU de bijdragen van de EU-lidstaten en levert dit aan bij de GHEW van de WHO. Nederland zal medische evacuatiecapaciteit aanbieden die het Ministerie van Defensie en van Buitenlandse Zaken samen hebben ontwikkeld (zie Kamerstuk 33 625, nr.149). Ook zal Nederland behandelbedden beschikbaar stellen, die op dezelfde wijze als tijdens de ebolacrisis gebruikt kunnen worden voor de behandeling van internationale hulpverleners. Hiernaast onderzoekt Nederland of Nederlandse experts op het gebied van onder andere publieke gezondheid en psychosociale hulp kunnen bijdragen aan het EMC.
Herinnert u zich de motie Sjoerdsma die verwees naar de evaluatie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) die aantoonde dat de organisatie niet klaar was om adequaat te reageren op een pandemie?5 Kunt u aangeven hoe de Wereldgezondheidsorganisatie er nu voorstaat en of u vertrouwen heeft in haar vermogen om een mogelijke uitbraak aan te pakken?
Ja, de motie ken ik. Het vertrouwen in het handelen van de WHO bij uitbraken neemt toe. De WHO heeft een aantal concrete hervormingen doorgevoerd om adequater te kunnen reageren bij ziekte-uitbraken. Eén van de hervormingen die de WHO heeft doorgevoerd, is het samenvoegen van de Outbreaks & Health Emergencies afdelingen tot één programma. Kennis en capaciteit binnen de WHO op zowel ziekte-uitbraken als medische respons bij humanitaire rampen kunnen nu in samenhang worden ingezet. Dit programma staat onder leiding van voormalig speciaal ebola gezant Dr Bruce Aylward. De WHO neemt naast hun normatieve rol nu ook meer verantwoordelijkheid bij humanitaire crises. Het doorvoeren van een sterke commandostructuur, met goede afspraken tussen het hoofdkantoor en de regiokantoren over verantwoordelijkheden bij crises, is cruciaal en vergt nog nadere uitwerking.
Het uitroepen van een PHEIC op 1 februari 2016 door de WHO DG Chan gebeurde na een spoedzitting over het zikavirus en op advies van het Emergency Committee van de International Health Regulations. Door tijdig een PHEIC uit te roepen, erkent de WHO het belang van een gecoördineerde internationale aanpak van de uitbraak. De WHO werkt nauw samen met de getroffen landen om de verspreiding van het zikavirus zo snel mogelijk onder controle te krijgen. De WHO gebruikt het nieuw opgezette Contingency Fund om dit te financieren.
De handhaving van cao’s |
|
Keklik Yücel (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat alle medewerkers in voor- en vroegschoolse voorzieningen en peuterspeelzalen conform de cao Peuterspeelzaalwerk betaald moeten worden?
Nee, er zijn verschillende cao’s van kracht voor medewerkers in voor- en vroegschoolse voorzieningen. Dat zijn de cao kinderopvang, de cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening (waaronder peuterspeelzaalwerk valt) en de cao primair onderwijs.
Heeft u zicht op de ontwikkelingen van salarissen die al dan niet conform de cao Peuterspeelzaalwerk zijn als gevolg van de harmonisatie van de kindvoorzieningen bij gemeenten, zoals in Noord Oost Friesland (Achtkarspelen) maar ook in andere regio's?
Nee, dat zicht heb ik niet. Het is aan sociale partners om afspraken te maken over de salarissen bij de harmonisatie van de kindvoorzieningen.
Zo ja, welke conclusies kunnen daaraan verbonden worden?
Zie vraag 2.
Welke middelen heeft u om er op toe te zien dat de cao goed gehandhaafd blijft of wordt?
De naleving van de cao is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van sociale partners zelf. Op verzoek van sociale partners kan de Inspectie SZW wel onderzoek doen naar de handhaving van de cao (Artikel 10 van de Wet AVV). De bevindingen uit een dergelijk onderzoek worden dan aan de verzoeker overhandigd. Die kan op basis van het onderzoek al dan niet kan besluiten de rechter te vragen een uitspraak te doen over de toepassing van de cao.
Zijn deze middelen of instrumenten afdoende?
De naleving van de cao is een zaak van cao-partijen.
Het doorgaan van een bijeenkomst met een islamitische geweldsprediker |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen verbod op omstreden bijeenkomst met islamitische predikers»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat het uitnodigen van extremisten haaks staat op de integratie en een gevaar vormt voor de openbare orde?
In de brief van het kabinet van 3 maart 2015(Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over het weigeren van visa van predikers uit visumplichtige landen die oproepen tot haat en geweld (maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme) is uw Kamer 9 november 2015 nog geïnformeerd via de Vierde Voortgangsrapportage van het Actieprogramma (Kamerstuk 29 754, nr. 326).
Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijksoverheid de mogelijkheid om het vreemdelingrechtelijk instrument in te zetten. De mogelijkheden hiertoe hangen echter af van de verblijfstatus van de prediker. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
De predikers waar in het desbetreffende artikel aan wordt gerefereerd hebben de Britse en de Nederlandse nationaliteit. Met betrekking tot de Britse nationaliteit is van belang dat volgens richtlijn 2004/38 aan een burger van de Unie alleen de toegang geweigerd kan worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Ook voor niet-visumplichtige sprekers neemt het Kabinet het standpunt in dat het onacceptabel is als zij onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren.
Hier is aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» van 23 september 2015(Kamerstuk 29 614, nr. 38).
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Indien tijdens een bijeenkomst sprake is van strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haat zaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden.
Daarnaast heeft de burgemeester de mogelijkheid het preken op een specifieke locatie onmogelijk te maken door het opleggen van een gebiedsverbod.
De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten (waaronder het uitnodigen van geweldspredikers) is nader uitgewerkt in de salafismebrief van 25 februari 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 39), waarin het Kabinet tevens is ingegaan op de 9 moties over salafisme.
Bent u bereid de burgemeester van Almere te wijzen op de motie-Bontes om te allen tijde geweldspredikers uit ons land te weren en op grond daarvan de betreffende geweldsprediker alsnog te weren?2
Zie antwoord vraag 2.
Toeslagen voor gezinnen bij meerderjarige, thuiswonende pleegkinderen en over tegemoetkomingen pleegzorg voor gezinnen net over de grens |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de ouder-kind relatie bij een pleegkind nadrukkelijk verandert vanaf het 18e jaar van het pleegkind? Zo ja, in welke opzicht verandert die situatie en hoe uit zich dit in het vervallen van bepaalde rechten op toeslagen voor zowel pleegkind als ouder?
Indien pleegkinderen na hun 18de jaar nog behoefte hebben aan ondersteuning en begeleiding, kunnen ze tot hun 23ste jaar een beroep doen op voortgezette pleegzorg. De gemeente beslist over deze vorm van voortgezette jeugdhulp. Zolang er sprake is van voortgezette pleegzorg, zorgt de pleegzorgorganisatie voor begeleiding van pleegouders en jongere en voor een pleegvergoeding voor de pleegouders.
De pleegvergoeding op grond van de Regeling Jeugdwet bestaat uit drie elementen: het basisbedrag, eventuele toeslagen op de pleegvergoeding en eventuele vergoeding van bijzondere kosten voor pleegkinderen met een kinderbeschermingsmaatregel en pleegkinderen onder pleegoudervoogdij.
Zie verder de antwoorden op vraag 2 en 3.
Wat is uw oordeel over de situatie waarin pleegkinderen die begeleiding nodig hebben, en die nog niet zelfstandig kunnen leven en dus bij hun pleegouder(s) wonen, worden gekort op hun toeslagen zodra zij meerderjarig zijn?
Bij de zorgtoeslag is het niet van belang of het om een pleegkind of een eigen kind gaat. Het gaat er om dat iemand die 18 jaar is geworden in een huishouden bij zijn (pleeg)ouders zorgtoeslag mag aanvragen aangezien het betrokken kind dan ook verzekeringsplichtig is geworden. Het inkomen van de pleegouders is in de regel niet van invloed op de zorgtoeslag van het kind. Wel is het eventuele eigen inkomen van het pleegkind relevant omdat de zorgtoeslag inkomensafhankelijk is. Zodra een meerderjarig pleegkind en pleegouder toeslagpartners zijn, tellen beide inkomens voor de zorgtoeslag.
Klopt het dat een meerderjarig pleegkind in een ouder-kind situatie als toeslagpartner van een ouder kan worden gezien? Zo ja, vindt u het redelijk dat dit dan negatieve gevolgen kan hebben voor de toeslagen voor biologische, (minderjarige) kinderen in eenzelfde gezin?
Een meerderjarig pleegkind kan onder bepaalde omstandigheden toeslagpartner van een alleenstaande pleegouder zijn als zij bij elkaar op hetzelfde woonadres wonen. In deze gevallen gaat de wetgever ervan uit dat er sprake is van een samengesteld gezin dat voor wat betreft de in aanmerking te nemen draagkracht vergelijkbaar is met gehuwden of ongehuwd samenwonende meerderjarigen met een minderjarig kind.
Dat kan gevolgen hebben voor de hoogte van de toeslag of toeslagen die zij ontvangen voor minderjarige kind(eren) omdat beide inkomens dan meetellen. Te denken valt aan het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag.
Ook is er geen sprake meer van aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget voor de alleenstaande ouder (meerderjarig pleegkind of pleegouder) met een minderjarig kind.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat de pleegvergoeding op grond van de Jeugdwet daarbij niet als inkomen wordt beschouwd.
Bent u bekend met situaties waarbij Nederlandse pleegouders, woonachtig net over de grens in België of Duitsland en werkzaam in Nederland, wél fungeren als pleeggezin maar géén recht hebben op een pleegvergoeding voor het gezin? Kunt u aangeven om hoeveel gevallen dit (potentieel) gaat?
Vanaf 1 januari 2015 geldt het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet. Dat betekent dat Nederlandse pleegoudervoogden die woonachtig zijn in België of Duitsland geen recht hebben op een pleegvergoeding omdat de Jeugdwet niet geldt in het buitenland. Uitgezonderd zijn Nederlandse pleegoudervoogden die onder het overgangsrecht voor de pleegzorg vallen.
In hoofdstuk 10 van de Jeugdwet is geregeld dat de rechten en verplichtingen die vóór 1 januari 2015 golden met betrekking tot verwijzingen en indicaties voor vormen van zorg of jeugdzorg die vanaf dat moment onder de Jeugdwet vallen, blijven gelden, maar dan jegens de gemeente waarbinnen de betreffende jeugdige zijn woonplaats in de zin van de Jeugdwet heeft. Als het een indicatiebesluit betreft waarin is vastgesteld dat de jeugdige is aangewezen op pleegzorg, dan geldt het voor de duur die is vastgesteld in het betreffende indicatiebesluit. Dit kan betekenen dat de pleegzorg op basis van dat indicatiebesluit doorloopt tot het pleegkind 18 jaar wordt.
Gemeenten geven uitvoering aan het overgangsrecht en het woonplaatsbeginsel. Het is mij niet bekend hoeveel Nederlandse pleeggezinnen die over de grens wonen geen recht (meer) hebben op pleegvergoeding.
Welke mogelijkheden zijn er om dergelijke Nederlandse gezinnen, die in een grensgebied zorgen voor noodzakelijke pleegopvang voor een of meerdere Nederlandse kinderen, ook in een van de buurlanden van een vorm van vergoeding voor pleegzorg te voorzien en bent u eventueel bereid om hierin ondersteuning te bieden?
Pleegoudervoogden in België en Duitsland kunnen hiervoor terecht bij de verantwoordelijke Belgische en Duitse instanties.
De toename van het aantal beroepsziekten |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reportage «Opnieuw werkgevers aansprakelijk gesteld voor beroepsziekte»?1
Ik heb kennisgenomen van de reportage van Nieuwsuur op 21 januari jl.
Ziet u de voorbeelden die genoemd worden in de reportage als losstaande incidenten of ziet u ook verbanden tussen de situaties bij deze bedrijven? Zo ja, welke verbanden ziet u? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Beide bedrijven werken met gevaarlijke stoffen. In de berichtgeving wordt gemeld dat beide bedrijven hun werknemers niet voldoende hebben beschermd tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Dit is in beide gevallen op vergelijkbare wijze onder de aandacht gebracht door de vakbond FNV.
Omdat blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan leiden tot verzuim of ziekte heeft de Inspectie SZW een meerjarig programma «Bedrijven met gevaarlijke stoffen». Dit programma is gericht op handhaving en preventie van schadelijke blootstelling. In het kader van dat programma worden te inspecteren bedrijven geselecteerd. Signalen bij de Inspectie over specifieke bedrijven worden meegewogen in de criteria om te bepalen waar daadwerkelijk inspectie zal plaatsvinden. Dergelijke signalen kunnen door werknemers en vakbonden worden gegeven. Ook in diverse andere inspectieprogramma’s wordt aandacht besteed aan de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, zoals in de programma’s in de metaal- en asbestsector.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de incidenten rondom beroepsziekten bij de recentelijk in het nieuws gekomen bedrijven, zodat hier lessen uit getrokken kunnen worden en andere werkgevers hierdoor preventieve maatregelen kunnen nemen? Zo ja, wanneer verwacht u dit onderzoek te kunnen afronden? Zo nee, waarom niet?
Het trekken van lessen is inderdaad belangrijk. Zoals onder antwoord 2 al aangegeven heeft de Inspectie SZW een meerjarig programma Bedrijven met gevaarlijke stoffen. In het kader van dat programma vinden jaarlijks vele inspecties in diverse sectoren plaats. De activiteiten worden geëvalueerd zodat er lessen uit worden getrokken. Deze lessen worden ook opgenomen in de rapportage met de resultaten van het programma. De Inspectie houdt veelvuldig contact met brancheverenigingen en sociale partners en deelt de ervaringen uit inspectieprogramma’s.
De Inspectie verwacht dat op korte termijn de rapportage in het kader van het programma ACFKR (Aardolie, Chemie, Farmacie, Kunststof en Rubber) wordt gepubliceerd. Van de klacht- en ongevalsonderzoeken die uitgevoerd zijn, wordt jaarlijks een analyse gemaakt om lessen te trekken uit deze onderzoeken. De inzichten uit de klacht- en ongevalsonderzoeken worden gebruikt bij de risicoanalyses die de Inspectie maakt. Bij de risicoanalyse van de Inspectie worden ook de analyses van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten betrokken die gemaakt worden op basis van de meldingen over beroepsziekten. Het systematisch leren van de bevindingen is door de Inspectie SZW dus reeds geïmplementeerd.
In hoeverre vindt u dat de marktwerking bij arbodiensten bijdraagt aan een betere bescherming van werknemers?
In ons land hebben we een privaat stelsel van bedrijfsgezondheidszorg waarin werkgevers de primaire verantwoordelijkheid dragen, in afstemming met werknemers. De overheid is kaderstellend door regels te stellen, door aan te geven hoe aan die regels kan worden voldaan en door concrete ondersteuning te bieden waar dat nuttig is. Werkgevers laten zich bij de zorg voor goede arbeidsomstandigheden ondersteunen door arbodeskundigen. De arbodeskundigen die de werkgever en werknemer adviseren, hebben een belangrijke rol te vervullen bij het voorkomen van gezondheidsschade door het werk en het behoud van inzetbaarheid van werknemers.
Ik heb in december 2015 bij uw Kamer het wetsvoorstel «verbetering arbodienstverlening en preventie» ingediend. In het wetsvoorstel zijn o.a. maatregelen opgenomen voor een directe toegang van de werknemer tot de bedrijfsarts en het recht van de werknemer op een second opinion. Dit zijn onderdelen van het basiscontract van de werkgever met de arbodienstverlener die bijdragen aan een gelijk kwaliteitsniveau van arbodienstverlening en het versterken van preventie in bedrijven.
Hoe kijkt u aan tegen de oneerlijke concurrentie die ontstaat door bedrijven die zich niet aan de Arbo regels houden ten opzichte van bedrijven die dit wel doen?
Elke werkgever dient zich te houden aan de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie SZW ziet toe op naleving van deze wet.
Verder blijkt juist uit verschillende onderzoeken dat investeren in de gezondheid en veiligheid van werknemers loont. De kosten voor ziekteverzuim, vervanging, werving en dergelijk nemen af. Omdat dit helaas niet automatisch tot het nemen van preventieve maatregelen en investering in arbeidsgerelateerde zorg leidt zet ik – naast wetgeving – in op het stimuleren van werkgevers en werknemers met communicatie, het delen van kennis en het uitwisselen van goede praktijkervaringen.
Bent u bereid te onderzoeken of een beleidsdoelstelling kan worden geformuleerd voor het aantal mensen dat jaarlijks een beroepsziekte oploopt of sterft als gevolg van een beroepsziekte? Zo ja, wanneer verwacht u dit onderzoek te kunnen afronden? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp beroepsziekten is en blijft urgent, omdat nog steeds te veel mensen ziek worden door hun werk. In een onlangs aan uw Kamer verzonden brief over de stand van zaken beroepsziekten heb ik u geïnformeerd over de maatregelen en initiatieven die van belang zijn bij het terugdringen van beroepsziekten.
Ik ben van mening dat het structureel monitoren van de ontwikkeling van beroepsziekten belangrijk is. Ik heb u eerder toegezegd de ontwikkeling goed te volgen en daarover regelmatig te rapporteren. Een eerste stap is een eenduidig cijfer voor het aantal mensen dat jaarlijks een beroepsziekte oploopt, dan wel sterft aan de gevolgen daarvan. In de Arbobalans 2014 is een eerste kengetal opgenomen. In de Arbobalans 2016 zal opnieuw een hoofdstuk aan beroepsziekten worden gewijd.
Onder welke omstandigheden is het de Inspectie SZW toegestaan om zonder melding van een bedrijfsarts of werkgever onderzoek te doen naar ziekmakende factoren binnen een bedrijf? Is het bijvoorbeeld voldoende wanneer er verdenkingen zijn of wanneer de werknemers de Inspectie SZW dit verzoek doen?
De Inspectie SZW is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet bevoegd om in elk bedrijf een inspectie te doen naar de arbeidsomstandigheden. Daarvoor is geen melding nodig. De Inspectie maakt zelf, op basis van risico-analyses, een keuze welke bedrijven zij op welke punten inspecteert. De resultaten van eerdere inspecties, inzichten van het NCvB, CBS en TNO en de binnengekomen meldingen, signalen en klachten worden gebruikt bij de risico-analyses.
Als werknemers een klacht of melding indienen, doet de Inspectie onderzoek wanneer er een vermoeden is van een zware overtreding of direct gevaar. Wanneer een vakbond, ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging op grond van artikel 24, lid 7, van de Arbowet een verzoek tot onderzoek indient, geeft de Inspectie altijd gehoor aan dat verzoek.
Het bericht “Matchfixing en het Nederlandse tennis” |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Matchfixing en het Nederlandse tennis»?1
Ja.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde Belgische onderzoeker dat Nederland «uitermate laks (opereert) als het gaat om het opsporen van matchfixing»? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet en waaruit blijkt het tegendeel?
Mededelingen in de media bevatten niet altijd informatie die (voldoende) aanknopingspunten biedt voor het opstarten van een (strafrechtelijk) onderzoek. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 11 maart 2015 heb laten weten wordt er in het kader van de bestrijding van matchfixing goed samengewerkt tussen de verschillende sectoren, zowel publiek als privaat.2 In de brief meld ik voorts dat de opsporingsinstanties beschikken over expertise en capaciteit om zaken aan te pakken waarin voldoende harde aanwijzingen zijn van criminele gedragingen. Het Functioneel Parket heeft reeds de regie bij de bestrijding van matchfixing, fraude en witwassen binnen de sport. De Nationale Politie is ingericht als een flexibele organisatie. Daarom kan de politie snel met capaciteit, kennis en middelen ter beschikking staan van het bevoegde gezag, in casu het Functioneel Parket. Indien de opsporing dit vereist kan bovendien door de politie en het Functioneel Parket een beroep worden gedaan op de capaciteit, kennis en middelen van de Financiële Inlichtingen- en Opsporingsdienst.
Beschikt Nederland over een justitieel apparaat dat met dezelfde capaciteit en mogelijkheden als het Belgische matchfixing kan opsporen en vervolgen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Loopt «de samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische opsporingsinstanties (…) bij matchfixing uitermate stroef»? Zo ja, waarom en hoe kan dat worden verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Ik kan deze bewering niet plaatsen, mede omdat Nederland het Raad van Europa-verdrag inzake de manipulatie van sportwedstrijden heeft getekend. Doel van dit verdrag is om de samenwerking tussen Europese en niet-Europese landen in de strijd tegen matchfixing te versterken.
Waarom heef het overleg tussen de Belgische en de Nederlandse politie over een Nederlandse tenniswedstrijd die mogelijk gefikst was niet tot concrete stappen in Nederland geleid? Wat is de stand van het onderzoek naar deze kwestie?
Wij vinden integriteit in de sport belangrijk en matchfixing pas niet binnen een integere sportbeoefening. In het kader van de publieke private samenwerking worden signalen besproken, ook met het buitenland, waaronder België.
Het OM doet geen mededeling over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing, vervolging en privacy liggen hieraan ten grondslag.
Kunt u bovenstaande vragen voor 15 februari 2016 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat in toenemende mate verzekeringen worden aangeboden, die bedoeld zijn om een ‘vangnet’ te bieden voor potentiële slachtoffers van internetfraude |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in toenemende mate verzekeringen worden aangeboden die bedoeld zijn om een «vangnet» te bieden voor potentiële slachtoffers van internetfraude?1 Kunt u deze ontwikkeling verklaren, en acht u deze wenselijk?
Ik heb kennis genomen van het bericht. Toenemend gebruik van internet brengt helaas ook een risico met zich mee van een toename van fraude via het internet. Als meer fraude plaatsvindt via het internet, kan daarmee ook meer vraag ontstaan naar het soort producten waar het Verbond naar verwijst. Of hiervoor een grote markt zal komen, kan ik op dit moment niet zeggen. In hoeverre verzekeraars hiervoor verzekeringsproducten willen aanbieden en internetgebruikers deze willen nemen, laat ik aan hen. Er bestaat voor consumenten of het bedrijfsleven geen verplichting om een verzekering tegen internetfraude af te sluiten.
Deelt u de visie van het Verbond voor Verzekeraars dat er voor dit soort internetfraude-verzekeringen «een grote markt» gaat komen?
Zie antwoord vraag 1.
Volgens het Verbond van Verzekeraars vult deze verzekering «een gat daar waar het bedrijfsleven niet meer aansprakelijk kan worden gesteld en de consument ook niet»; vindt u het logisch of verdedigbaar dat dáár waar het bedrijfsleven niet meer aansprakelijk kan worden gesteld en de consument ook niet, de consument een verzekering moet afsluiten ter bescherming van internetfraude? Kunt u uw antwoord motiveren?
In eerste instantie is het aan de consument om een inschatting te maken van de risico’s die hij loopt door gebruik van het internet en om eventuele schade op een bank of andersoortige digitale dienstverlener te verhalen via de burgerlijke rechter, als fouten worden gemaakt bij betaling of als een product niet of niet juist wordt geleverd. Indien een consument slachtoffer is geworden van internetfraude en vaststaat dat de bank of andersoortige digitale dienstverlener niet aansprakelijk kan worden gesteld voor door zijn klant geleden schade, zal de schade niet op de bank of de andersoortige digitale dienstverlener kunnen worden verhaald en zal de klant die schade zelf moeten dragen. Het staat verzekeraars vrij om hiervoor verzekeringsproducten aan te bieden.
Ter voorkoming van situaties waarin consumenten slachtoffer worden van internetfraude bestaat overigens specifieke voorlichting van de fraudehelpdesk (via fraudehelpdesk.nl) en de Autoriteit Consument en Markt (via Consuwijzer.nl). Daarnaast kunnen internetgebruikers zich via de website veiliginternetten.nl laten informeren over risico’s van internetgebruik en over de maatregelen die zij zelf kunnen treffen om zo veilig mogelijk online te kunnen winkelen of bankieren.
Kunt u een beeld schetsen, hoe banken, internetwinkels en digitale dienstverleners op dit moment omgaan met slachtoffers van internetfraude en het opvangen en dekken van (financiële) schade? Bent u het er mee eens dat kosten alléén maar ten laste van de consument moeten komen als sprake is van aantoonbare roekeloosheid en nalatigheid van de consument?
Bij betalingsverkeer gelden de regels van de Europese Richtlijn Betaaldiensten (PSD).2 Bij een niet-geautoriseerde betaling van een rekening van een consument, die het gevolg is van verlies, diefstal of onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument, is geregeld dat de schade die de consument hierdoor leidt, tot een bedrag van 150 euro voor zijn rekening komt. Boven dat bedrag geldt dat de betalingsdienstaanbieder van de betaler aan de betaler het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie moet terugbetalen. De inmiddels herziene Europese Richtlijn Betaaldiensten (PSD2)3, die door EU-lidstaten uiterlijk op 13 januari 2018 in de nationale wetgeving moet zijn geïmplementeerd, verlaagt dat eigen risico naar 50 euro.
Ook in geval een consument een aanschaf heeft gedaan bij een malafide webwinkel en hierdoor slachtoffer is geworden van fraude, kan hij in geval van betaling via creditcard of PayPal dikwijls bij de betrokken betalingsdienstaanbieder terecht voor teruggave van het betaalde bedrag.
Alleen als de consument zelf frauduleus heeft gehandeld, of opzettelijk of met grove nalatigheid de veiligheidsvoorwaarden, die door zijn bank zijn gesteld aan gebruik van het betaalinstrument, heeft geschonden, dient hij de volledige schade te dragen (art. 7:529 BW). Verder is relevant dat de voorwaarden die banken stellen aan hun klanten niet onredelijk bezwarend mogen zijn (artikel 6:233 BW).
Is er een ontwikkeling waarneembaar waarbij banken, internetwinkels en andere dienstverleners die gebruik maken van het internet, (financiële) schade als gevolg van internetfraude in méér gevallen voor rekening van de consument te laten komen? Zo ja, vindt u deze ontwikkeling te billijken? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ik neem een dergelijke ontwikkeling niet waar. Volgens artikel 7:529 BW zijn – en blijven – banken verantwoordelijk om aan te tonen dat de consument bij opgetreden fraudeschade opzettelijk of grof nalatig handelde. Malafide «internetwinkels» en andere malafide digitale «dienstverleners» zullen helaas altijd proberen consumenten financieel te duperen. Van overheidswege wordt op diverse manieren gewerkt aan maatregelen om fraude tegen te gaan.
Banken, internetwinkels en overige dienstverleners die gebruik maken van het internet zijn uit kostenoogpunt gebaat met dienstverlening via het internet; deelt u de mening dat deze instellingen in principe (financiële) schade als gevolg van internetfraude moeten dekken en vergoeden aan de consument als evident géén sprake is van nalatigheid en roekeloosheid bij de consument?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Italië banken van slechte leningen af mag helpen |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Italië mag banken van slechte leningen afhelpen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belachelijk is de Italiaanse overheid voor honderden miljarden garant kan staan voor slechte leningen, zonder dat dit als staatssteun wordt gekwalificeerd? Zo neen, waarom niet?
Italië is na overleg met de Europese Commissie uitgekomen op een regeling waarbij de Italiaanse overheid garanties verstrekt voor niet-presterende leningen (NPLs).2 Italiaanse banken die aan deze regeling willen deelnemen, dienen in ruil voor een verstrekte garantie een vergoeding te betalen. Indien er sprake is van een marktconforme vergoeding, zou bij een dergelijke regeling geen sprake zijn van staatssteun. Het oordeel hierover is aan de Europese Commissie die inmiddels heeft geconcludeerd dat de regeling geen staatsteun betreft. Overigens heeft de Europese Commissie het volledige besluit voor deze casus nog niet gepubliceerd.3
Hoe komt het dat de rommelhypotheken van ING en de vastgoedleningen van SNS Reaal eerder wel door Brussel als staatssteun zijn gekwalificeerd? Op basis waarvan is hier onderscheid in gemaakt?
In het recente verleden heeft de Nederlandse Staat meerdere maatregelen getroffen om de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector te waarborgen. De aan Nederlandse banken verleende steun bevatte naast verstrekte garanties ook andere vormen van steunverlening zoals kapitaalinjecties en overbruggingsleningen. Deze maatregelen zijn door de Europese Commissie als staatssteun aangemerkt, omdat de Europese Commissie van mening was dat deze operaties niet onder normale marktvoorwaarden hadden plaatsgevonden. Aangezien de Europese Commissie het volledige besluit nog niet heeft gepubliceerd, zijn de exacte verschillen tussen de aangehaalde Nederlandse ingrepen en de Italiaanse regeling, niet nader duiden.
Hoe is het mogelijk dat de negen Italiaanse banken, die in eerste instantie niet door de stresstest van de ECB kwamen, hier alsnog doorheen zijn gekomen?
Een comprehensive assessment (CA) bestaat uit een grondige doorlichting van de balans (de Asset Quality Review, AQR) aangevuld met twee stresstest-scenario's. Door een AQR ontstaat een goed beeld van de adequaatheid van de waarderingen van activa en onderpand, en de daarmee verband houdende voorzieningen. De stresstesten waren gebaseerd op denkbeeldige economisch scenario’s en bestonden uit een basis- en adverse scenario. Uit een CA kunnen eventuele kapitaaltekorten gesignaleerd worden, die dan op de korte termijn dienen te worden aangevuld.
In de CA van 2014 deden in totaal vijftien Italiaanse banken mee. Negen hiervan hadden op het meetmoment, 31 december 2013, enig kapitaaltekort. Tussen 1 januari 2014 en 30 september 2014 hebben vijf Italiaanse banken kapitaal opgehaald waardoor hun kapitaal al voldoende was aangevuld toen de resultaten in oktober 2014 bekend werden gemaakt. Daarom waren er slechts vier Italiaanse banken gezakt voor de CA van 2014. Eventuele kapitaaltekorten hebben deze Italiaanse banken aan moeten vullen door middel van een uitgifte van kapitaalinstrumenten of door andere in aanmerking komende maatregelen die de kapitaalposities naar de vereiste niveaus zouden brengen.
Ondanks dat banken geen kapitaaltekorten hadden in de CA of deze intussen hebben opgelost, kunnen Italiaanse banken op structurele basis nog steeds last hebben van een groot aantal NPLs. Voor NPLs dient relatief veel kapitaal te worden aangehouden, wat daarmee niet kan worden aangewend voor het ontplooien van andere initiatieven. Het Italiaanse garantieprogramma kan daarom – samen met enkele andere maatregelen die de Italiaanse overheid heeft genomen zoals aanpassingen op het terrein van insolventieprocedures – bijdragen aan het opschonen van bankbalansen en creëren van meer ruimte voor nieuwe initiatieven.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat Nederland straks mag opdraaien voor zwakke Italiaanse zombiebanken die, naar nu blijkt, zijn behangen met slechte leningen (300 miljard euro)?
Met de bankenunie zijn al grote stappen gezet om de negatieve wisselwerking tussen banken en nationale overheden te beperken, en adequaat toezicht te organiseren op Europees niveau. Mocht een bank onverhoopt toch in de problemen komen dan betalen kapitaalverschaffers van banken eerst zelf de kosten (bail-in). Daarmee is de kans sterk verminderd dat nationale overheden dienen bij te dragen in geval van afwikkeling van een bank. Ook is er vanaf 1 januari 2016 een door Europese banken zelf gefinancierd afwikkelingsfonds (het Single Resolution Fund, SRF), om kosten te dragen die niet door middel van bail-in gefinancierd kunnen worden. Daarnaast zet het kabinet zich in voor verdere risicoverminderende maatregelen, die erop gericht zijn de risico’s in het Europese bankwezen verder terug te dringen.4
Bent u het er mee eens dat Nederland beter zo snel mogelijk uit de Euro en Europese Unie kan stappen, teneinde zijn welvaart en soevereiniteit veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Het weren van journalisten bij een informatieavond over een asielzoekerscentrum (azc) in de Noord-Oostpolder |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «burgemeester NOP kondigt noodbevel af»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de persvrijheid ernstig wordt beperkt doordat de politie journalisten verhindert om verslag te doen van een informatieavond over een asielzoekerscentrum (azc)? Zo neen, waarom niet?
In onze democratische rechtsstaat moeten journalisten vrij hun werk kunnen doen. De vrijheid van meningsuiting, informatiegaring en -verspreiding is een groot goed en wordt beschermd door artikel 7 van de Grondwet en diverse verdragen.
Volgens de gemeente Noordoostpolder was het weren van journalisten nadrukkelijk bedoeld om omwonenden te beschermen en de openbare orde te bewaken. Omroep Flevoland, de Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Genootschap van Hoofdredacteuren hebben bezwaar gemaakt tegen deze beperking van de nieuwsgaring door journalisten. Zij noemen de noodverordening buitenproportioneel.
De specifieke situatie in de Noordoostpolder is inmiddels voorgelegd aan de rechter. Om die reden doe ik hierover verder geen uitspraak.
Begrijpt u dat met het optreden van de politie tegen journalisten die verslag willen doen van een informatieavond, maar eerder ook door huisbezoeken van de politie aan burgers die zich kritisch uitlaten over een azc, mensen zich geïntimideerd kunnen voelen door de staat?
Zoals ik heb ook heb geantwoord op de vragen van de leden Taverne en Azmani (beiden VVD) (Kamervragen 2016Z01713 d.d 28-01-2016) dienen dergelijke maatregelen te zijn gebaseerd op een nadrukkelijke grondslag en proportioneel te worden genomen met oog op de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 10 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen om te zorgen dat dit soort politie-optredens en deze beknotting van de persvrijheid zo spoedig mogelijk stopt?
De specifieke situatie in de Noordoostpolder is inmiddels voorgelegd aan de rechter. Om die reden doe ik hierover verder geen uitspraak.
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om bij de organisatie van informatieavonden een proportionele afweging te maken tussen veiligheid en openheid. Zoals ook toegelicht in het antwoord op de vragen van de leden Taverne en Azmani (beiden VVD) (Kamervragen 2016Z01713 d.d 28-01-2016) begrijp ik van gemeenten dat zij dit ook als zodanig proberen te doen. Gemeenten zullen de gemaakte keuzes ook moeten verantwoorden aan de gemeenteraad.
Het bericht ‘Klachtenregen over zzp-verzekeringen arbeidsongeschiktheid’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Klachtenregen over zzp-verzekeringen arbeidsongeschiktheid»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Bent u er van op de hoogte dat de helft van de zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) in de bouw zich niet kan verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid bij een particuliere verzekeraar vanwege verschillende redenen, zoals te hoge premies die verzekeraars vaststellen of het feit dat de zzp’er een medisch verleden heeft?
Uit onderzoek dat Panteia in 20132 heeft gedaan, blijkt dat 49% van de eenpersoonsbedrijven in de zogeheten «maaksectoren» (de bouw, industrie en landbouw) zich privaat heeft verzekerd tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico, middels een private arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV).
Voor zzp’ers bestaan er verschillende mogelijkheden om het risico van arbeidsongeschiktheid af te dekken. Naast de reguliere AOV, biedt de private verzekeringsmarkt een scala aan andere producten.
Private verzekeraars hebben de private vangnetverzekering ontwikkeld voor startende zzp’ers, die om medische redenen niet worden geaccepteerd voor een reguliere AOV. Zzp’ers die als zelfstandige starten vanuit loondienst of een uitkering op grond van een werknemersverzekering (bijvoorbeeld WIA-uitkering), kunnen ook terecht bij het UWV voor een vrijwillige WIA-verzekering. Zowel voor de private vangnetverzekering als voor de vrijwillige verzekering bij het UWV, geldt dat geen medische beoordeling nodig is; er is sprake van een acceptatieplicht.
Indien een zzp’er een AOV aanvraagt, zal de verzekeraar willen inschatten hoe groot het risico is dat de zzp’er arbeidsongeschikt wordt en arbeidsongeschikt blijft. Verzekeraars kijken hiervoor naar het (gezondheids)risicoprofiel van de zelfstandige. Er wordt bijvoorbeeld bekeken of de zzp’er gezondheidsklachten heeft (gehad), in relatie tot de leeftijd en het beroep. Als er sprake is van een risico dat hoger is dan het gemiddelde risico – hetgeen bij zzp’ers in de bouw het geval kan zijn – dan kan de zzp’er te maken krijgen met een premieopslag en/of bijvoorbeeld een medische uitsluiting. Slechts een klein deel (circa 3%) van de zzp’ers die een verzekering aanvragen wordt om medische redenen niet geaccepteerd3. Voor deze groep is de bovengenoemde private vangnetverzekering ontwikkeld.
Bij de reguliere AOV kan de zzp’er zelf de hoogte van zijn verzekeringspremie beïnvloeden, bijvoorbeeld door te kiezen voor een lagere wachttijd. De premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering is fiscaal aftrekbaar.
Deelt u de mening dat juist zzp’ers in de bouw een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid moeten kunnen afsluiten, gezien het risicovolle karakter van het werk? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat alle zzp’ers – dus ook in de bouw – zich er bewust van zijn dat zij er zelf verantwoordelijk voor zijn dat zij – als zij dat willen – een voorziening moeten treffen om het risico van arbeidsongeschiktheid af te kunnen dekken. Dat kan op verschillende manieren: bijvoorbeeld via een private arbeidsongeschiktheidsverzekering of door de vrijwillige voortzetting van de publieke verzekering bij het UWV. Ook toetreding tot een Broodfonds behoort tot de mogelijkheden. Daarnaast zijn er zzp’ers die op een andere wijze in hun inkomen kunnen voorzien ingeval van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat zij over een financiële buffer beschikken, of omdat zij naast hun werkzaamheden als zelfstandige ook in loondienst werken (en uit dien hoofde verzekerd zijn), of omdat zij via het inkomen van een partner in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2, bestaat voor startende zzp’ers die een medisch verleden hebben, bovendien de mogelijkheid van de private vangnetverzekering en de vrijwillige verzekering bij het UWV.
Dit jaar zal ik starten met een voorlichtingscampagne om de bewustwording van zzp’ers met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidsrisico te vergroten.
De mogelijkheden van verzekering – die ik hiervoor heb toegelicht – zal ik in deze campagne uitdrukkelijk onder de aandacht brengen.
Deelt u de mening dat er een onwenselijke situatie is ontstaan, waarbij zzp’ers in de bouw zich niet particulier kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid vanwege te hoge premies of een medisch verleden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat particuliere verzekeraars «medische verzwijging» soms gebruiken om de uitkeringen te beperken, te weigeren of zelfs terug te vorderen bij zzp’ers die jarenlang premies hebben betaald? Bent u eveneens bekend met het feit dat mensen te goeder trouw de vragenlijst invullen maar toch medische gegevens kunnen vergeten?
Verzekeraars hebben gegevens nodig om een inschatting te kunnen maken van het risico en een daarbij passende premie te kunnen vaststellen. Voordat een verzekering wordt gesloten, vragen verzekeraars daarom aan aspirant-verzekerden om een gezondheidsverklaring in te vullen.
Deze gezondheidsverklaring bestaat uit een formulier waarin vragen gesteld worden over de persoonlijke omstandigheden en leefstijl van de betrokkene (bijvoorbeeld over rookgedrag) en over diens medische geschiedenis. Er wordt gevraagd naar een groot aantal aandoeningen en ziekten. Voorts wordt aangegeven dat de betrokkene het moet vermelden indien hij bijvoorbeeld een arts heeft bezocht, een medische behandeling heeft ondergaan en/of medicijnen heeft gebruikt. Indien wordt aangegeven dat dit inderdaad het geval is, dan worden aanvullende vragen gesteld over de aandoening of behandeling. De medisch adviseur beoordeelt de gezondheidsverklaring en kan aan de hand daarvan besluiten nadere informatie op te vragen bij de huisarts of behandelend specialist, dan wel de betrokkene te laten keuren.
Op het formulier wordt benadrukt dat het belangrijk (én verplicht) is om het formulier goed en volledig in te vullen omdat anders het gevaar bestaat dat de verzekeraar de verzekering beëindigt of een uitkering weigert of stopzet. Een verzekeraar moet er immers op kunnen vertrouwen dat de verklaring zorgvuldig wordt ingevuld, omdat hij hier zijn premie en voorwaarden op baseert.
De kaders hiervan zijn wettelijk vastgelegd. In artikel 7:928 lid 1 BW is geregeld dat de verzekeringnemer een mededelingsplicht heeft. Tevens is hierin geregeld dat de verzekeringnemer niet door de verzekeraar kan worden afgerekend op het niet meedelen van feiten die hij niet kende of niet hoorde te kennen. Daarbij moet de verzekeringnemer te goeder trouw hebben nagelaten mee te delen.
De gevolgen van het niet nakomen van die mededelingsplicht zijn geregeld in de artikelen 7:929 lid 2 BW, 7:930 lid 2 BW en 7:930 lid 3 BW. Bepalend daarbij is de vraag of de verzekeraar, als hij bekend was met het verzwegen feit, de verzekering wel of niet zou hebben aangeboden of bijvoorbeeld bepaalde clausules, uitsluitingen of premieverhogingen zou hebben toegepast. Uiteindelijk kan het gevolg dat zijn dat de verzekeraar bij het constateren van het niet nagekomen zijn van de mededelingsplicht de verzekering beëindigt.
Deelt u de mening dat er een onwenselijke situatie ontstaat als mensen niet goed voorgelicht worden over de consequenties van het vergeten van ziektes of aandoeningen? Zo ja, wat zouden verzekeraars of de overheid kunnen doen om de voorlichting over «medische verzwijging» te verbeteren?
Ik hecht er zeer aan dat mensen goed worden voorgelicht over de consequenties van het vergeten van ziektes of aandoeningen, bij het invullen van de gezondheidsverklaring. In dat kader is van belang dat het Verbond van Verzekeraars (hierna: het Verbond) op dit moment – samen met artsen- en patiëntenorganisaties – werkt aan de modernisering van de model-gezondheidsverklaring. Het Verbond onderzoekt onder meer de mogelijkheid om, met het toevoegen van controlevragen om de kans op onbewuste verzwijging zo klein mogelijk te maken. In dit traject zal tevens de communicatie rondom het invullen van de gezondheidsverklaring worden meegenomen, om het belang van het juist invullen van de gezondheidsverklaring duidelijk te maken aan de verzekeringnemer.