Het bericht dat Zeeuwse gemeenten medische gegevens van kinderen eisen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse gemeenten eisen medische gegevens van kinderen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is met de tijdelijke ministeriële regeling van de Jeugdwet dat gemeenten medische gegevens eisen, voordat zij wel of niet overgaan tot het vergoeden van een behandeling?
In antwoord op eerdere vragen van u en uw collega Berndsen-Jansen heb ik aangegeven dat voor een rechtmatige betaling van een declaratie informatie noodzakelijk kan zijn over aan wie welke zorg is verleend.3 De tijdelijke ministeriële regeling van 6 augustus 2015 geeft aan welke gegevens maximaal met gemeenten mogen worden gedeeld. Met betrekking tot de GGZ betreffen deze gegevens maximaal de in DSM IV opgenomen diagnosehoofdgroep. De tijdelijke ministeriële regeling geeft betrokkenen de mogelijkheid te kiezen voor een opt-out, waardoor er geen medische gegevens bij de declaratie hoeven worden gevoegd. Op deze wijze wordt enerzijds de privacy van cliënten beschermd en anderzijds geborgd dat gemeenten aanbieders van hulp rechtmatig kunnen betalen.
Het is aan gemeenten en aanbieders om prudent met de uitvraag en uitwisseling van (bijzondere) persoonsgegevens om te gaan. De Wet bescherming persoonsgegevens, de Jeugdwet en de tijdelijke ministeriële regeling stellen de kaders hiervoor. Het toezicht hierop is in eerste instantie lokaal geregeld en daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen bekend als het College bescherming persoonsgegevens) de toezichthouder inzake de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens.
Deelt u de mening dat de uitspraken van deze gemeenten in strijd zijn met de zowel de privacywetgeving als met de schriftelijke beantwoording, waarin u stelde dat psychische problemen niet op het formulier van de gemeenten hoeven te staan?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen aan te spreken, via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), als zij in strijd met de wetgeving hebben gehandeld en ervoor te zorgen dat in gevallen waarin ouders – eventueel tegen hun wil in – gegevens hebben verstrekt dit wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Het zorgloket Portos heeft al zo’n 13.000 mensen geholpen met een vraag naar Jeugdhulp en een aanbod Wmo2015. Deze klacht is vooralsnog de enige in dit kader. Er is door de gemeente geen diagnose informatie uitgevraagd. Wel is door de professional ingegaan op behandeldoelen voor de cliënt.
Het college van burgemeester en wethouders is primair verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de gemeente voldoet aan de wettelijke vereisten ten aanzien van informatiebeveiliging en privacybescherming. De gemeenteraad ziet hier op toe. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de vraag of de gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving. Het College heeft de suggestie van de gemeenteraad overgenomen, om de Autoriteit Persoonsgegevens over deze casus te raadplegen.
Voor een juiste balans tussen de bescherming van privacy en het rechtmatig betalen van rekeningen van aanbieders, bereid ik een definitieve ministeriële regeling voor die na internetconsultatie is voorgelegd aan de Autoriteit persoonsgegevens. Voor de internetconsultatie is deze regeling ook naar uw Kamer gestuurd. Belangrijk is vooral dat gemeenten, branches van aanbieders en professionals, alsmede cliëntenorganisaties, zelf verantwoordelijkheid nemen voor het maken van goede afspraken over het respecteren van de privacy van cliënten in het Jeugddomein. Op 22 juni 2016 jl. heeft de bestuurlijke conferentie «In goed vertrouwen plaatsgevonden waar partijen een gezamenlijk privacy manifest en een set vuistregels voor de dagelijkse praktijk hebben ondertekend.
Bovendien ondersteun ik het programma Informatievoorziening Sociaal Domein dat door de VNG en zes brancheorganisaties (Actiz, Branchebelang Thuiszorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, GGZ Nederland, Federatie Opvang en Jeugdzorg Nederland) wordt uitgevoerd. Ondersteuning van gemeenten en zorgaanbieders bij betere borging van de privacy van betrokkenen is daarin een belangrijk onderdeel. De door de VNG en branches beschreven inkoopmodellen, met vereisten inzake privacy en verantwoording, kunnen hier behulpzaam zijn.
Deelt u de mening dat ouders niet onder druk gezet mogen worden om medische gegevens van hun kind te delen? Zo ja, welke stappen wilt u gaan zetten om te voorkomen dat dit nogmaals plaats zal vinden?
Zie antwoord vraag 4.
De toekenning van kinderopvangtoeslag voor vierjarige kinderen met een beperking die participeren in een wenprogramma in het passend onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat kinderen met een beperking die middels een zogeheten wenprogramma vanaf vier jaar oud instromen in het passend onderwijs, geregistreerd worden als schoolgaand, ondanks het feit dat zij vaak tijdens dergelijke wenprogramma’s slechts enkele dagdelen daadwerkelijk naar school gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wenprogramma’s vinden doorgaans plaats in de laatste twee maanden voorafgaand aan de vierde verjaardag van een kind. In deze periode kunnen kinderen ten hoogste vijf dagen als gast tot de basisschool worden toegelaten. Zij worden dan (nog) niet ingeschreven. Als het kind vier wordt, wordt het ingeschreven op school. De leerling gaat vanaf dat moment meetellen voor de onderwijsbekostiging.
Is het waar dat ouders door de registratie van hun kind als zijnde schoolgaand geen aanspraak meer kunnen maken op kinderopvangtoeslag voor dagopvang, en daarom alleen voor gesubsidieerde opvang voor hun kind in aanmerking komen wanneer zij hun kind bij een buitenschoolse opvang (BSO) plaatsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens artikel 1.5 lid 1 van de Wet Kinderopvang kan aanspraak worden gemaakt op kinderopvangtoeslag indien het kinderopvang betreft in een geregistreerd kindercentrum.
Het is inderdaad zo dat de kinderopvangtoeslag voor dagopvang eindigt op het moment dat het kind basisonderwijs gaat volgen en daar geregistreerd staat. Vanaf dat moment bestaat er recht op kinderopvangtoeslag volgens de normen van buitenschoolse opvang (BSO).
BSO is een passende voorziening voor kinderen van die leeftijd. Daar waar nodig kan er voor kinderen met een beperking een aanvullende voorziening worden getroffen via de gemeente, zie ook het antwoord op de vragen 5 en 6.
Is het waar dat in enkele situaties waar bezwaar is gemaakt tegen deze uitsluiting van toeslag voor dagopvang het recht alsnog is toegekend? Zo ja, kunt u reflecteren op de gevolgen van een dergelijke inconsistentie in beleid tussen ouders die wel en die niet bezwaar maken?
De wetgeving is duidelijk: de dagopvang eindigt op het moment dat het kind basisonderwijs gaat volgen. Vanaf dat moment bestaat er recht op kinderopvangtoeslag volgens de BSO-normen. De Belastingdienst baseert zich bij de vaststelling of een kind wel of geen onderwijs volgt op de informatie van DUO. Het is niet uit te sluiten dat in het verleden incidenteel een fout is gemaakt in de behandeling van een individuele aanvraag of de behandeling van een individueel bezwaarschrift.
De voorliggende vragen hebben betrekking op kinderen met een beperking. Hierbij kan het geval zijn dat een kind wel onderwijs volgt maar in deeltijd. Ook in deze situatie moet de Belastingdienst op grond van de wet de BSO-normen toe passen. Zoals in vraag 2 ook aangegeven is het belangrijk om op te merken dat gemeenten beschikken over mogelijkheden om ouders van kinderen met een beperking aanvullend tegemoet te komen.
Acht u het een wenselijke uitwerking van uw beleid dat ouders zich van de arbeidsmarkt terugtrekken om hun kind op te vangen tijdens deze wenprogramma’s? Zo nee, hoe gaat u deze onwenselijke uitwerking aanpakken? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de visie van het kabinet Rutte II waarin kinderopvangtoeslag als arbeidsmarktinstrument wordt gezien?
Ik heb geen berichten dat ouders zich van de arbeidsmarkt terugtrekken om hun kind op te vangen tijdens wenprogramma’s. En zoals hierboven aangegeven zijn er voorzieningen om kinderen te laten wennen aan school. Voor de periode dat kinderen daarna op school zitten is BSO beschikbaar en kunnen ouders op de arbeidsmarkt actief zijn. Daarnaast beschikken gemeenten over mogelijkheden om ouders van kinderen met een beperking aanvullend tegemoet te komen.
Acht u het wenselijk – in navolging van het belang dat u in het regeerakkoord1 «Bruggen slaan» uitspreekt met betrekking tot sluitende dagarrangementen – om in de situatie zoals in bovenstaande vragen is geschetst, de belemmerende werking van het niet toekennen van kinderopvangtoeslag weg te nemen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van de voorgaande vragen heb aangegeven, zijn er voldoende mogelijkheden om ouders met kinderen met een beperking tegemoet te komen. Ik herken het beeld dat deze vraag oproept dan ook niet.
Ouders hebben recht op kinderopvangtoeslag volgens BSO-normen. Gemeenten hebben vanuit het beleid rond Sociaal Medische Indicatie (SMI) financiële middelen om in specifieke gevallen passende maatregelen te nemen en ouders te helpen.
Bent u van mening dat een structureel probleem als in deze schriftelijke vragen omschreven, structureel opgelost dient te worden en niet aan de willekeur van gemeenten dient te worden overgelaten, via bijvoorbeeld een sociaal medische indicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben – na de invoering van de wet kinderopvang in 2005 – veel ervaring en kennis opgebouwd op het terrein van Sociaal Medische Indicatie (SMI). SMI wordt in steeds meer gemeenten in samenhang gezien met de nieuwe taken die gemeenten sinds 2015 uitvoeren. Bijvoorbeeld in sociale wijkteams. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Inherent aan de taakverdeling tussen het Rijk en gemeenten, kunnen gemeenten hun eigen afwegingen maken op basis van eigen verordeningen. Dit doen zij zorgvuldig en gedegen. Juist gemeenten kunnen bij uitstek het maatwerk leveren dat bij SMI-indicaties zo belangrijk is om te komen tot een passende maatwerkoplossing voor ouders en kinderen.
De import van producten uit de Westelijke Sahara |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Albert Heijn fraudeert met illegale Sahara-tomaten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat recent tomaten uit de bezette Westelijke Sahara in Nederlandse supermarkten zijn verkocht als Marokkaanse producten? Indien neen, waarom niet?
De Nederlandse overheid houdt geen informatie bij over de specifieke plaats waar levensmiddelen zijn geproduceerd. De verantwoordelijkheid voor een juiste herkomstaanduiding ligt bij het bedrijfsleven. Consumenten mogen niet misleid worden, ook niet met betrekking tot de herkomst van een product. Voor de vermelding van de herkomst van tomaten gelden specifieke regels die zijn opgenomen in de verordening (EG) 1234/2007 in combinatie met uitvoeringsverordening (EU) 543/2011. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding ten aanzien van de herkomst van een product, een klacht indienen bij de Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA).
De Westelijke Sahara is volgens de VN een niet-zichzelf besturend gebied (non-self governing territory). Nederland en de EU delen dat standpunt. De Nederlandse overheid waarschuwt het bedrijfsleven via de website van de RVO over de risico’s ten aanzien van de certificering van herkomst voor producten uit de Westelijke Sahara. Bedrijven dienen zich er namelijk in hun productieketen van te vergewissen of hun product afkomstig is uit Marokko of uit de Westelijke Sahara teneinde een misleidende herkomstaanduiding te voorkomen.
In het geval van de Westelijke Sahara is er geen onduidelijkheid over wat de herkomstaanduiding op een product dat afkomstig is uit dat gebied zou moeten zijn, namelijk Westelijke Sahara.
Klopt het dat Nederland geen informatie heeft over de herkomst van Marokkaanse exporttomaten en het land geen onderscheid maakt tussen Marokko en de Westelijke Sahara? Zo ja, moet de conclusie hier dan zijn dat het onmogelijk is te achterhalen of producten uit «Marokko» in feite uit de Westelijke Sahara komen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de economische activiteiten van Marokko in de Westelijke Sahara, onder andere wat betreft de teelt van tomaten, in lijn met het internationaal recht? Kunt u uw antwoord toelichten en daarin ingaan op de voorwaarden voor Marokko om in lijn met het internationaal recht economische activiteiten in de Westelijke Sahara te ontplooien?
Economische activiteiten in de Westelijke Sahara, zoals de teelt van tomaten, zijn niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Er mogen economische activiteiten plaatsvinden in gebieden die niet zichzelf besturen (non-self-governing territories), zoals de Westelijke Sahara, waarbij de opbrengsten van deze activiteiten ten goede moeten komen aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De rechtmatigheid hangt af van de wijze waarop deze verplichting door Marokko, dat feitelijk gezag uitoefent in de Westelijke Sahara, wordt geïmplementeerd.
Kunt u ingaan op de (potentiële) gevolgen voor de export van Marokko van producten uit de Westelijke Sahara nu het Gerecht van de EU het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Marokko van 2012 nietig heeft verklaard?
Wat betreft het exportregime naar de EU is voor Marokko vooralsnog niets veranderd. De Raad van de Europese Unie heeft op 19 februari 2016 beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in de zaak Polisario (T-512/12), nadat de Raad Buitenlandse Zaken hiertoe op 14 december 2015 unaniem had besloten. De Raad verzoekt het Hof de uitspraak van het Gerecht te vernietigen. Op de potentiële gevolgen van de uitspraak kan niet worden vooruitgelopen.
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is en het bovendien ingaat tegen bestaande regelgeving, als producten uit de Westelijke Sahara worden verkocht met misleidende labels alsof ze uit Marokko komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe spant u zich in om de eerder aangenomen motie2 hierover uit te voeren en aan deze praktijk een einde te maken?
Het kabinet verwijst hiervoor naar de brief over de uitvoering van deze motie, die de Kamer voorafgaand aan het Algemeen Overleg van 26 mei is toegekomen.
Het bericht ‘Geen straf coffeeshop Meetpoint Den Bosch’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Bosch d.d. 5 april jl?1 Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het hoger beroep dat hiertegen is ingesteld door het Openbaar Ministerie?
Ja. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De behandeling daarvan is nog niet ingepland bij het Hof.
Heeft u voorts kennisgenomen van uitspraken van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 februari 2016, de rechtbank Den Haag d.d. 4 september 2015 en de rechtbank Zwolle d.d. 7 juli 2015? Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van het hoger beroep dat per uitspraak is aangetekend en kunt u ook aangeven welke van deze uitspraken inmiddels onherroepelijk zijn geworden?2
Er is appel ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Zwolle. Er is nog geen zittingsdatum beschikbaar in deze zaken. Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag is geen beroep ingesteld en inmiddels is deze uitspraak onherroepelijk geworden.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle (strafrechtelijke) uitspraken de afgelopen drie jaar, waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop?
Er wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet geregistreerd op uitspraken waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf hebben kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop. Uit navraag bij het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat ook zij hierop niet registreren. Ik kan dan ook geen uitputtend overzicht geven van alle uitspraken.
Kunt u, ten aanzien van de hierboven of door u zelf gevonden uitspraken die onherroepelijk zijn geworden, aangeven hoe u beoordeelt dat de rechter klaarblijkelijk een overschrijding van de handelsvoorraad van 500 gram toestaat en daarmee overtreding van de Opiumwet onbestraft laat?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter in individuele strafzaken. Het is aan de rechter om te oordelen in individuele gevallen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Overigens vinden er ook wel degelijk veroordelingen plaats op grond van overtreding van het handelsvoorraadcriterium.
Hoe verhoudt het onbestraft laten van handelsvoorraden van 30 kilo hennep en 15 kilo hasj zich tot uw uitspraak dat de Nederlandse regering de strijd tegen drugscriminaliteit onverkort doorzet?3
De rechtspraak is onafhankelijk. Het oordeel van de rechter in individuele zaken staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse regering de strijd tegen de drugscriminaliteit doorzet. We bestrijden deze ondermijnende vormen van criminaliteit, niet alleen de grootschalige hennepteelt, maar ook de productie van synthetische drugs en de criminele samenwerkingsverbanden die zich met drugscriminaliteit bezighouden. De Tweede Kamer heeft zich meermaals achter het huidige softdrugsbeleid geschaard, bijvoorbeeld bij de motie Oskam, aangenomen op 19 mei 2015 (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals hierboven al gerefereerd worden in andere zaken wel degelijk veroordelingen uitgesproken en straffen opgelegd voor het bezit van meerdere kilo’s hennep. Ook worden er door de rechter straffen opgelegd voor overtreding van het nieuwe wetsartikel 11a Opiumwet, dat 1 maart 2015 in werking trad en waarmee voorbereidingshandelingen voor hennepteelt strafbaar zijn gesteld.
Het bericht dat de Haagse politie een rapport over discriminatie zou hebben gemanipuleerd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haagse politie manipuleerde rapport over discriminatie», kent u het artikel «Wetenschappers in dienst van de overheid»1 en herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over onderzoek naar etnisch profileren door de politie?2 3 4
Ja.
Deelt u de mening van bureau Jansen &Jansen «dat de overheid en de UvL de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad stelselmatig onvolledig hebben geïnformeerd over de totstandkoming» van het onderzoek naar etnisch profileren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zo nee, was er dan wel sprake van het incidenteel onvolledig informeren en waaruit bestond dat dan?
Nee, deze mening deel ik niet. In mijn reactie5 van 14 november 2013 op het rapport betreffende etnisch profileren van Amnesty International heb ik u op de hoogte gesteld over een lopend onderzoek in Den Haag van de Universiteit Leiden. Deze informatie heb ik aangereikt gekregen van de gemeente Den Haag en de Universiteit Leiden. Bij de beantwoording6 van de door u gestelde Kamervragen heb ik de kamer nogmaals geïnformeerd over het onderzoek. Het rapport is op 4 juni 2014, gelijktijdig met de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag, aan mij beschikbaar gesteld. Bij brief7 van 16 juni 2014 heb ik het rapport aan uw Kamer aangeboden. Na de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag op 25 juni en 2 juli heb ik middels een brief8 van 8 juli 2014 aan uw kamer inhoudelijk gereageerd op het rapport.
Gelet op het feit dat het ministerie geen opdrachtgever is geweest van dit onderzoek verwijs ik u voor informatie aangaande de totstandkoming van het onderzoek en het informeren van de gemeenteraad daarover naar het antwoord9 op de raadsvragen van de gemeente Den Haag.
Zijn er voorafgaand aan het onderzoek door de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden afspraken gemaakt om een mogelijk «afbreukrisico» voor het korps te voorkomen? Zo ja, waarom en wat was de aard van die afspraken?
Nee, zoals blijkt uit de beantwoording van de raadsvragen aangaande dit onderzoek hebben de gemeente Den Haag en politie geen afspraken met de onderzoekers gemaakt die het onderzoek of de resultaten daarvan zouden kunnen beïnvloeden.
De studie is uitgevoerd op initiatief van de Afdeling Criminologie van de Universiteit Leiden, na overleg met en toestemming van de politie-eenheid Den Haag. De politieleiding van de eenheid Den Haag heeft destijds medewerking verleend aan het onderzoek om waar mogelijk lering te trekken uit de uitkomsten. In de afweging om de medewerking te verlenen zijn door de politieleiding en de Universiteit Leiden ook mogelijke afbreukrisico’s besproken. Die zien op het feit dat individuele politieambtenaren zich open en kwetsbaar op zouden stellen door mee te werken aan het onderzoek. Derhalve is tussen de politieleiding en de Universiteit Leiden afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik zullen dienen en enkel geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen.
Daarnaast is de gebruikelijke samenwerkingsafspraak gemaakt dat publicaties in het kader van het vervolgonderzoek, die (deels of geheel) gaan over het politiewerk in Den Haag, altijd eerst worden toegezonden aan de politie zodat men van tevoren weet wat er wordt gepubliceerd. In de verdiepende studie van professor Van der Leun is gebruik gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk ten behoeve van de bedoelde masterscripties.
Dat de Universiteit van Leiden en de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie», is niet juist. Het doel van het de verdiepende studie van professor Van der Leun was juist om wetenschappelijk vast te stellen in welke mate in de beslissingen van de politie sprake is geweest van structurele etnische profilering, en hoe dit zich verhoudt met de percepties bij jongvolwassenen en ook bij de politie zelf.
Is het waar dat zowel de Universiteit van Leiden als de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie»? Zo ja, wat zegt het over de objectiviteit van het onderzoek en de waarde van de uitkomsten als van te voren al is bepaald dat er geen sprake van discriminatie mocht zijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom plaatst u in de antwoorden op de eerdere vragen het onderzoek van de Universiteit van Leiden wel in het kader van etnisch profilering en discriminatie en heeft u de uitslag van dit onderzoek bij uw rapportages aan de Tweede Kamer over etnisch profileren betrokken als het onderzoek daar niet op gericht blijkt te zijn?
Zowel de antwoorden op voornoemde Kamervragen als het onderzoek van de Universiteit Leiden zijn geplaatst in het kader van etnisch profileren. Ook het onderzoek is uitgevoerd met speciale aandacht voor (mogelijk) etnisch profileren.
Is het waar dat, toen u in januari 2014 antwoordde op de genoemde eerdere vragen over een nog lopend onderzoek, dat onderzoek feitelijk al was afgerond en de belangrijkste resultaten al met uw ministerie waren gedeeld? Zo nee, wat is er dan niet waar? Welk deel van het onderzoek liep nog in januari 2014?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heb ik uw Kamer d.d. 13 januari 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat op dat moment werd uitgevoerd. De gemeente Den Haag heeft in haar antwoord op de raadsvragen, evenals in de methoden van onderzoek, zoals opgenomen in het rapport, aangegeven dat in de verdiepende studie van professor Van der Leun gebruik is gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk in 2012 ten behoeve van de bedoelde masterscripties. Uit navraag bij de gemeente Den Haag blijkt dat in januari 2014 het verdiepende onderzoek van professor Van der Leun nog gaande was. Wel waren de resultaten van de masterscripties al bij de politie bekend. Het ministerie heeft in december 2013 een ambtelijke terugkoppeling gehad over deze masterscripties.
Is het in juni 2014 gepresenteerde rapport van de Universiteit van Leiden op ander onderzoek gebaseerd dan twee masterscripties die reeds in 2013 waren afgerond? Zo ja, welk onderzoek?
Gelet op het feit dat het ministerie niet betrokken is geweest bij (de totstandkoming van) dit onderzoek verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag naar de antwoorden van het College van B&W. Voorts is een methodologische verantwoording van het onderzoek opgenomen in de publicatie van het rapport.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Universiteit van Leiden, bij gebrek aan systematisch observatieonderzoek en omdat aan agenten nauwelijks is gevraagd waarop zij hun keuze baseerden om bepaalde personen te controleren, niet kan blijken of er structureel sprake was van etnisch profileren? Zo ja, wat zegt dat dan over de waarde van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Universiteit Leiden is van toegevoegde waarde geweest om een beeld te krijgen van (mogelijk) etnisch profileren. Tot op heden zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen die eveneens een zeker inzicht geven in de aard en omvang van etnisch profileren door de politie. Het beeld is niet geheel eenduidig. Geen van de onderzoeken wijst op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland.
Het is goed dat er onderzoek wordt gedaan naar dit thema en dat de politie Den Haag daar de ruimte voor heeft gegeven. Kort na publicatie van het onderzoek van de Universiteit van Leiden verscheen het onderzoeksrapport10 van de Nationale ombudsman naar het optreden van politieambtenaren van Bureau De Heemstraat in de Schilderswijk in Den Haag. De ombudsman concludeert dat niet is gebleken van een cultuur waarin het geoorloofd is om burgers discriminerend of racistisch te bejegenen.
Momenteel laat ook de driehoek Rotterdam (opdrachtgever gemeente Rotterdam) onderzoek doen naar discriminatie door de politie en beelden van de samenleving over de politie. Naast inzicht in beelden, ervaringen en verklarende factoren wordt (de effectiviteit van) de bestaande aanpak onderzocht.
Mede in verband met de reeds verschenen onderzoeksrapporten en dit lopende onderzoek zie ik op dit moment geen aanleiding om nog een onderzoek naar etnisch profileren te initiëren.
Tot slot verwijs ik u voor de maatregelen die zijn en worde genomen om etnisch profileren te voorkomen naar mijn reactie op het rapport. Deze liggen op het gebied van politieonderwijs, klachtbehandeling en initiatieven die de relatie tussen de politie en bewoners verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd via het Nationaal Actieprogramma Discriminatie van 22 januari jl.11
Bieden de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar uw mening nog steeds voldoende inzicht naar de aard en de omvang van etnisch profileren door de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Gaat u dan nu zelf een onafhankelijk onderzoek laten houden waarbij onderzoeksmethode, achterliggend bronmateriaal en uitkomst wel voor een ieder openbaar gemaakt wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat bij het inroosteren van examens in Groot-Brittannië rekening wordt gehouden met de Ramadan |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Exams timetabled to accommodate Ramadan»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Vlaamse scholen door koepelorganisaties worden opgeroepen om hun examenroosters aan te passen aan de Ramadan?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat in Groot-Brittannië en Vlaanderen stemmen opgaan om rekening te houden met de Ramadan in het kader van de planning van examens?
Groot-Brittannië en België kennen geen stelsel met centrale examens zoals in Nederland. Centrale examens vinden voor leerlingen in het voortgezet onderwijs één keer gedurende de hele schoolloopbaan plaats. Uitgaande van het feit dat de ramadan 31 dagen duurt is het praktisch al niet mogelijk hier rekening mee te houden. In Nederland gaan we bij de vaststelling van de examenperiode uit van de wettelijk vastgestelde feestdagen.
Bestaan er volgens u mogelijke effecten van het afnemen van toetsen en examens tijdens religieuze vastenperiodes? Zo ja, vormen deze effecten dan een mogelijke belemmering in de voortgang van leerlingen en/of studenten in het onderwijs? Zo nee, op basis waarvan stelt u dit?
Jaarlijks doen ongeveer 200.000 leerlingen het centrale examen in het vastgestelde tijdvak. Het is de individuele verantwoordelijkheid van een leerling om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op toetsen en examens. Het kan zijn dat leerlingen religieuze verplichtingen belangrijk vinden, ook in periodes waarin toetsen worden afgenomen. Die afweging laat ik aan het individu. Islamitische leerlingen die graag deelnemen aan het vasten kunnen er overigens ook voor kiezen om – eventueel in overleg met hun geestelijke – de vastenperiode te verplaatsen. Er zijn leerlingen die dat ook doen.
Wat vindt u van de uitkomsten van onderzoek dat is uitgevoerd aan de VU Amsterdam3, namelijk dat studenten met een islamitische achtergrond lagere resultaten op een examen behaalden tijdens de Ramadan? Maakt u zich hier zorgen over in de bredere context van het onderwijs?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u, gezien het feit dat een deel van de centrale eindexamens dit jaar wordt afgenomen tijdens de Ramadan, bang dat de prestaties van sommige leerlingen hierdoor lager zullen uitvallen? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, waarom niet?
Het eerste tijdvak van de centrale examens in het voortgezet onderwijs vond plaats in de periode van 21 maart tot en met 27 mei 2016. Daarnaast was er een uitloop van enkele dagen voor eventuele calamiteiten. Er was dus in 2016 geen overlap tussen de centrale examens in het eerste tijdvak met de ramadan. Dit geldt eveneens voor het eerste tijdvak van de centrale examens in 2017.
In het tweede tijdvak kan in 2016 en 2017 wel sprake zijn van overlap met de ramadan. Gedurende het tweede tijdvak kan de leerling één vak herkansen. Hij legt dat examen af tijdens een ochtendsessie dan wel een middagsessie.
De inspanning tijdens het tweede tijdvak is dus veel minder intensief dan de inspanning tijdens het eerste tijdvak. Bovendien kunnen leerlingen gebruik maken van de mogelijkheid om het vasten te verplaatsen, zoals beschreven in vraag 4.
Bent u bereid om met relevante veldpartijen in overleg te treden om hen ertoe te bewegen om rekening te houden met religieuze vastenperiodes in het kader van het afnemen van toetsen en examens? Zo ja, wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet nodig. Zoals in het antwoord op vraag 6 wordt aangegeven, is er geen probleem gedurende het eerste tijdvak in de examenjaren 2016 en 2017.
Welke maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat leerlingen kunnen meedoen met het vasten zonder dat dit een negatieve uitkomst heeft op hun resultaten bij centrale eindexamens en andere examens?
Gelet op de antwoorden bij de vragen 4, 5 en 6 acht ik geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Bent u bereid om te evalueren of er andere religieuze feesten en/of evenementen bestaan die mogelijk een negatieve uitkomst hebben op onderwijsuitkomsten en op grond hiervan te bezien of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om ervoor te zorgen dat er zonder problemen op onderwijsgebied uiting gegeven kan worden aan een religie? Zo ja, op welke termijn kunnen wij de uitkomsten hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland komen zeer veel religies voor die elk op zich wel ergens gedurende het jaar dan wel op meerdere momenten – naast de wettelijk vastgelegde feestdagen in Nederland – religieuze feest- of gedenkdagen kennen. Het is ondoenlijk na te gaan of er hierdoor negatieve uitkomsten ontstaan op de onderwijsuitkomsten. Scholen hebben de ruimte om daar op lokaal niveau enigszins rekening mee te houden. Dat is bij de centrale examens niet mogelijk.
Online-casino’s vanuit Curaçao in Nederland |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat Zon Casino met een Curaçaose sublicentie actief is op de Nederlandse markt?1
Indien Curaçaose kansspelaanbieders actief zijn op de Nederlandse markt, beschikt de Nederlandse Kansspelautoriteit over de handhavingbevoegdheden zoals opgenomen in de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft meerdere meldingen over Curaçaose aanbieders die illegaal in Nederland kansspelen zouden aanbieden, onderzocht. Het bleek te gaan om illegale kansspelen met een beperkte omvang op de Nederlandse markt. Het onderzoek heeft geleid tot interventies, waarna de overtredingen zijn beëindigd. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavinginstrumenten jegens illegale loterijen en het opleggen van boetes aan de aanbieders van online-kansspelen.
Klopt het dat de eigenaren van Zon Casino (YellowStone en Tecst International) Nederlanders zijn?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik nemen de door u geuite zorgen over de kansspelmarkt op Curaçao serieus en zetten ons in om de uitbreiding van illegaal kansspelaanbod vanuit Curaçao in Nederland te voorkomen.
De Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom, en marge van het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 1 juni jl., bij de Minister van Justitie van Curaçao aandacht gevraagd voor het toezicht op internetgokken. Voor regeling van het toezicht is op Curaçao een landsverordening in voorbereiding.
Het aanbieden van kansspelen vanuit Curaçao en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen betreft immers een landsaangelegenheid van Curaçao. Daarmee is het een aangelegenheid van de regering en het Openbaar Ministerie van Curaçao om het toezicht op online-kansspelen goed te regelen. Het is niet mogelijk om vragen over individuele Curaçaose bedrijven, bedrijfsconstructies en burgers te beantwoorden.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar op tegen misstanden die raken aan de integriteit van bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is (ik verwijs u naar de veroordeling in de Bientu-zaak van 1 april jl.).
De kansspelautoriteit heeft geen handhavingsbevoegdheden buiten het Nederlandse grondgebied en dus ook niet op Curaçao. Zij zet zich wel in voor een verbetering en meer structurele samenwerking met Curaçao. De motie van de leden Kooiman en Van Wijngaarden over het actief bestrijden van de illegale gokindustrie op Curaçao en Sint Maarten die op 5 juli jl. door uw Kamer is aangenomen, benadrukt dat hier bijzondere aandacht naar uit dient te gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal op een later moment reageren op deze motie.
Klopt het dat op Curaçao de eigenaar van Antillephone NV de masterlicentie-houder is?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de activiteiten van Zon Casino gericht op de Nederlandse markt legaal? Wie moet hier in Curaçao toezicht op houden, en wie in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat Bellmark Casino, dat ook actief was op de Nederlandse markt, de dag nadat over dit online-casino vragen zijn gesteld, offline is gegaan?2
Hoe waardeert u in dit verband de opmerking van de masterlicentie-houder (E-management NV) dat de activiteiten rondom Bellmark casino in 2014 «afdoende» zouden zijn geregeld met de Nederlandse Kansspelautoriteiten, maar deze (illegale) praktijk richting Nederland tot voor zeer kort toch is voortgezet?3
Hoe waardeert u dat Curaçao illegale loterijen (Wega di Number) en illegale online casino-praktijken zoals Bellmark Casino en Zon Casino uitbreidt naar Nederland, alsook naar de rest van de wereld, zoals Australië (Emu Casino) en de Verenigde Staten (Pinnacle Sports)?4
Wanneer en door wie is de constructie masterlicentie-houder en sublicentie-houder voor online gokken (vooral vanuit de e-zones) bedacht en opgezet?5
Deelt u de opvatting dat deze master-sublicentie-constructie grote risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit? Deelt u de opvatting dat het ontbreken van wetgeving en toezicht zo mogelijk nog grotere risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit?6
Klopt het dat telecombedrijf UTS (al dan niet via haar dochtermaatschappijen) als telecomprovider een deel van bovengenoemde online-casino’s faciliteert?
Klopt het dat UTS onlangs datacenter CTEX heeft aangekocht (mede) om haar diensten aan Curaçaose online gokbedrijven wereldwijd verder uit te breiden?
Klopt het dat UTS tevens nauw samenwerkt met de veroordeelde loterijenbaas Dos Santos?7
Klopt het dat UTS de smsloterijen joint-venture SMS2WIN faciliteert? Klopt het dat UTS deze smsloterijen op Curaçao, op Sint Maarten en in het buitenland (en dus internationaal) via haar netwerk aanbiedt?
Klopt het dat KPMG (KPMG Meyburg) al meer dan 15 jaar de externe accountant is van UTS?
Klopt het dat KMPG eveneens management-consultancy, onderzoeksrapportage en technische advisering en diensten levert aan UTS? Klopt het dat huidige UTS CEO eerder werkzaam was voor KMPG (BearingPoint)? Klopt het dat KMPG tevens betrokken is bij verkoopactiviteiten van dochteronderneming Uniqa?
Klopt het dat de jaarrekeningen van UTS feitelijk niet door de eigen Raad van Commissarissen (en dus ook niet door haar aandeelhouder) inhoudelijk kunnen worden gecontroleerd, omdat zij geheim dienen te blijven en aan de Raad van Commissarissen alleen geconsolideerd ter controle worden aangeboden? Klopt het ook dat dit soort praktijken feitelijk al jaren gaande zijn?
Hoe verklaart u dat UTS en haar dochterondernemingen wel een overheidsbedrijf zijn, maar niet worden gerekend tot het Land en diens organen en dat toezicht door de Algemene Rekenkamer niet is toegestaan?8
Wie is de feitelijke overheidstoezichthouder op UTS, het bedrijf dat eerder (16 mei 2013) verklaarde dat de toezichthoudende instanties nooit zouden hebben aangegeven of opgelegd dat het zou moeten ingrijpen in door haar geleverde diensten aan (illegale) gokbedrijven?9
Kunt u een overzicht geven van de totale omzet van de goksector van Curaçao, gespecificeerd in de casinosector, de loterijensector, de smsloterijensector en de online goksector? Zo nee, waarom niet? Hoeveel belastinginkomsten loopt Curaçao hierbij mis?
Deelt u de mening dat het toezicht van Curaçao op de goksector faalt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor het Koninkrijk om deze bestuurlijke misstanden weg te nemen?10
Het bericht dat de alternatieve arbeidsinkomensquote momenteel relatief laag is |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag»?1
Ja.
Kunt u een appreciatie geven van deze nieuwe wijze van berekenen van de arbeidsinkomensquote (AIQ) zoals De Nederlandsche Bank (DNB) die voorstelt?
De AIQ geeft weer welk deel van de netto toegevoegde waarde (nationaal inkomen) van bedrijven de beloning vormt voor arbeid (werknemers en zelfstandigen). Het is opvallend dat de alternatieve AIQ zoals DNB die berekent duidelijk afwijkt van de reguliere AIQ. Dit verschil wordt voor een klein deel veroorzaakt door de afbakening van sectoren. De reguliere AIQ van de marktsector is exclusief de overheid en de sectoren delfstoffenwinning, zorg, en onroerend goed. DNB geeft de AIQ van bedrijven weer. Een belangrijker verschil is echter de manier waarop met de operationale winsten van banken op woninghypotheken wordt omgegaan. Hogere winsten van banken op woninghypotheken drukken de AIQ zoals berekend door het CPB. Bij de alternatieve AIQ is dit minder het geval. Ten slotte speelt in de berekening een cruciale rol hoe het looninkomen van zelfstandigen wordt berekend. In de reguliere AIQ wordt hiervoor het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar voor werknemers gebruikt. In de alternatieve AIQ wordt het gemengd inkomen van zelfstandigen als looninkomen gezien.
De reguliere en alternatieve AIQ zijn lastig te vergelijken. Het CPB besteedde in het CEP 2014 aandacht aan de mogelijke vertekeningen die bij de AIQ die zij berekenen, een rol kunnen spelen. Bij deze alternatieven is onder andere gekeken naar de manier waarop het inkomen van zelfstandigen wordt meegenomen, maar ook naar een mogelijke vertekening van de winsten in de financiële sector. Dit laatste speelt bij de bedrijven AIQ geen rol.
Doordat de verschillende maatstaven lastig met elkaar te vergelijken zijn, nodigen de verschillende berekeningswijzen vooral uit tot een gesprek over hoe de AIQ het beste zou kunnen worden weergegeven, en hoe het inkomen van zelfstandigen en de vergoeding voor bankdiensten op woninghypotheken daarin zou moeten worden meegenomen. Daarnaast is het zinvol te onderzoeken of de verschillen zich concentreren in specifieke bedrijfstakken. Ik volg dan ook met interesse de hoorzitting over de ontwikkeling van de lonen en het AIQ die op initiatief van het lid Voortman zal plaatsvinden na het reces, en nodig de betrokken partijen uit om met een uniforme methode te komen om de AIQ te presenteren.
Hoe beoordeelt u het forse verschil tussen deze nieuwe maatstaf van de AIQ ten opzichte van de door het Centraal Planbureau (CPB) gehanteerde AIQ?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u hierbij ingaan op het feit dat de AIQ momenteel niet alleen lager is op basis van deze berekening maar dat deze ook in historisch perspectief op een laag niveau staat?
Om echt iets te kunnen zeggen over het historische perspectief is het noodzakelijk om verder in de tijd terug te kunnen kijken, en om een eenduidige manier van berekenen van de AIQ overeen te komen. In de periode 1995–2015 die DNB weergeeft worden de laatste 8 jaar sterk beïnvloed door de crisis. Om te kunnen zien of dergelijke afwijkingen bij de (alternatieve) AIQ na eerdere economische crises ook zijn voorgekomen, hebben we eigenlijk een langere tijdsreeks nodig. Op dit moment is het niet mogelijk om deze tijdsreeks te maken, vanwege een revisie in de Nationale Rekeningen.
DNB stelt «In de afgelopen twee decennia vormt het toegerekend loon van zelfstandigen waarschijnlijk een overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen»; wat vindt u van de rol die ZZP-schap speelt in het geconstateerde lagere aandeel van de lonen?
In de kabinetsreactie op het IBO ZZP ben ik eerder ingegaan op de inkomenspositie van zelfstandigen. Een minderheid van de zzp’ers wordt zzp’er bij dreigende werkloosheid of omdat zij geen (geschikte) baan in loondienst kunnen vinden. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is hierdoor waarschijnlijk extra werkgelegenheid ontstaan, deels doordat zzp'ers tegen lagere kosten kunnen werken dan werknemers. Dit kan vooral in de crisis en vlak na de crisis een rol hebben gespeeld. De overgrote meerderheid van de zzp’ers in Nederland geeft aan ervoor te hebben gekozen vanwege de vrijheid en onafhankelijkheid. Ze zijn tevreden over hun keuze.
Gemiddeld is de populatie zzp’ers wat betreft inkomen niet slechter af dan de populatie werknemers2, maar de spreiding binnen de populatie zzp’ers is veel groter. Er zijn hierdoor relatief veel zzp’ers met een laag inkomen. Dit lagere bruto inkomen wordt gecompenseerd door de lagere belasting- en premiedruk en een hogere toeslagenaanspraak waardoor het besteedbaar inkomen gelijk is aan dat van de populatie werknemers.
Om de groep kwetsbare zzp’ers te ondersteunen, is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd en wordt de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties ingevoerd. Daarnaast zal het Lage Inkomensvoordeel ervoor zorgen dat juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt het verschil tussen een werknemersrelatie en zzp’schap wordt verkleind.
Hoe duidt u de volgende zinsnede: «Daarnaast is de overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen sterker geworden sinds de financiële crisis»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bij DNB nagaan wanneer nadere sectorale uitsplitsingen voor handen zullen zijn? Is daarbij bekend naar welke sectoren zal worden gekeken in het vervolg van dit onderzoek?
DNB, CBS en CPB doen momenteel gezamenlijk onderzoek naar de databeschikbaarheid en een nieuwe definitie van de AIQ, waarbij ook naar sectoren wordt gekeken. Het aggregatieniveau van de sectoren waarvoor lange reeksen beschikbaar zijn maakt deel uit van dit onderzoek.
Welke uitleg geeft u aan het feit dat bedrijven volop profiteren van lage rentestanden en economisch herstel maar werkenden -behoudens de fiscale maatregelen van dit jaar- nauwelijks profiteren?
In de juniraming van het CPB is te lezen dat de bezettingsgraad van de industrie weer terug is op het langjarig gemiddelde, wat een indicatie is dat de kapitaalgoederen niet meer onderbenut worden. Dit beeld wordt bevestigd door de groei van de investeringen, die volgens het CPB het gevolg is van toenemende bestedingen en de lage rente. Bedrijven zouden hun productiecapaciteit niet of in mindere mate uitbreiden als hun kapitaalgoederenvoorraad nog sterk onderbenut is. Doordat de investeringen de komende jaren harder groeien dan het bbp, komt de investeringsquote in 2017 weer uit boven het langjarig gemiddelde.
Van een sterk opwaarts effect op de lonen vanuit overbezetting is echter nog geen sprake, door de nog steeds ruime arbeidsmarkt. De economie herstelt en de onbenutte productiecapaciteit vermindert, maar de nog steeds hoge werkloosheid drukt de stijging van lonen. Het beschikbare arbeidspotentieel is namelijk nog niet volop ingezet; het aantal mensen dat werk zoekt of terug zou willen keren op de arbeidsmarkt, is nog relatief hoog, als gevolg van de grote stijging in werkloosheid in de crisisjaren.
De verwachting is wel dat de lonen (contractlonen en incidenteel) in 2016 en 2017 groeien met ruim 2% door de groei van de arbeidsproductiviteit. In combinatie met een geringe groei van de producentenprijzen stijgt de reguliere AIQ voor de marktsector licht.
Wat zegt de langjarige analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de verhouding tussen lonen en arbeidsproductiviteit?
Het CBS heeft eind vorig jaar een studie uitgebracht waaruit blijkt dat tot en met 2008 de arbeidsproductiviteit gemiddeld sneller groeide dan de reële beloning3. In het crisisjaar 2009 groeiden de twee naar elkaar toe. De productiviteit nam onder druk van de crisis af, terwijl de beloning nog bleef stijgen. Dit komt doordat arbeidsovereenkomsten voor langere tijd gelden, waardoor een looncorrectie op korte termijn niet mogelijk is.
Na 2009 groeide het verschil tussen de arbeidsproductiviteit en de reële beloning: de arbeidsproductiviteit herstelde zich snel, terwijl de beloning tot en met 2013 alleen maar afnam. Deze tegengestelde beweging van de beloning en de productiviteit na 2009 kan voor een deel worden verklaard door de toegenomen werkloosheid.
Deelt u de mening dat ook die analyses duiden op ruimte voor meer loonstijgingen? Wat is de oorzaak dat die niet van de grond kwamen de afgelopen jaren?
Alleen op basis van de alternatieve AIQ lijkt het mij niet mogelijk om conclusies te trekken over de loonruimte, zeker niet voor werknemers. Volgens het CPB loopt in de periode 1970 – 2012 de productiviteit niet uit de pas met de reële loonvoet. Dit resultaat geldt echter op macroniveau, voor de gehele Nederlandse marktsector. Dit betekent dat het verschil tussen de reële loonvoet en de productiviteit tussen bedrijven of tussen bedrijfstakken kan verschillen.
Dit strookt ook met het pleidooi van DNB voor een gedifferentieerde loonstijging. Het invullen van de loonruimte is aan de sociale partners. Als er ruimte is voor loonstijging door de aantrekkende economie, is het primair aan hen om dat bij de cao onderhandelingen te verdelen. Daarnaast heeft het kabinet geregeld en goed contact met de sociale partners en kan hen bij die contacten er nog eens wijzen dat die eventuele ruimte ook benut zou moeten worden. Benutting van eventuele loonruimte in sectoren waar de lonen achterblijven bij de productiviteit, kan de binnenlandse vraag verder ondersteunen. Dit ondersteunt het economische herstel verder.
Wat heeft het kabinet na de Algemene financiële beschouwingen ondernomen om tot hogere lonen te komen zoals in dat debat is verzocht?
Zie antwoord vraag 10.
Welke aanvullende acties bent u bereid te ondernemen om tot hogere beloningen van werkenden te komen?
Zie antwoord vraag 10.
De gevolgen voor gedupeerde ouders van de uitspraak in de fraudezaak met kinderopvangtoeslag door eigenaar van kinderopvang de Parel |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter inzake fraude met kinderopvangtoeslag, waarin de rechtbank bewezen acht dat de eigenaar van kinderopvang de Parel zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, witwassen en oplichting?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechter dat niet alleen «de Belastingdienst is opgelicht, maar dat ook een deel van de vraagouders is opgelicht»?
Al eerder heb ik aangegeven dat het goed voorstelbaar is dat de gebeurtenissen rond De Parel pijnlijk voor de betrokken ouders zijn en een grote impact op hen hebben. Echter, bij deze casus is van belang het strafrechtelijke en het bestuursrechtelijke traject van elkaar te scheiden. Ten aanzien van het strafrechtelijke traject past het mij niet om hierover een oordeel te geven.
Voor wat betreft het bestuursrechtelijk traject geldt het volgende. Als geconstateerd wordt dat ouders zich niet aan de regels houden, dan moet de Belastingdienst terugvorderen. De Raad van State heeft dat diverse malen bevestigd. De Belastingdienst is een uitvoerder van de wet. Het is de Belastingdienst of de Staatssecretaris niet toegestaan van de wet af te wijken.
De Belastingdienst toetst aanvragen voor kinderopvangtoeslag op basis van de door de aanvrager aangeleverde gegevens en eventuele aanvullende gegevens van de burger of een derde aan de wettelijke vereisten voor kinderopvangtoeslag. De aanvrager is te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van deze gegevens. De Raad van State heeft meerdere uitspraken gedaan over de verantwoordelijkheid van de burger met betrekking tot het aanvragen en behouden van het recht op toeslagen. Zo stelt de Raad van State onder andere dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag is om steeds aan de daarvoor geldende voorwaarden te voldoen2. Ook stelt de Raad van State dat zelfs indien de aanvrager verkeerd is voorgelicht of zou zijn, dat uit de Wet op de Kinderopvang volgt dat een deel van de kosten van de kinderopvang voor de ouder blijft3. De Belastingdienst gaat op basis van het wettelijke kader uit van de informatie zoals die wordt verstrekt door de ouders. Dat ouders mogelijk verkeerd zijn of worden voorgelicht door derden verandert niets in de formeel juridische verhouding tussen aanvrager en Belastingdienst.
Wat betekent deze uitspraak voor de gedupeerde ouders die door deze oplichting van de eigenaar van de kinderopvang in de financiële problemen zitten en of/met uithuiszetting worden bedreigd, omdat zij naast de terugbetaling van de kinderopvangtoeslag geconfronteerd worden met het betalen van hoge boetes?
In het Algemeen Overleg Kinderopvang d.d. 9 maart jl. is uitgebreid gesproken over dit dossier. Daarbij is aan uw Kamer gemeld dat de Belastingdienst over de periode 2012 en 2013 de toekenningen van de betrokken ouders in alle 150 zaken nauwgezet en stuk voor stuk heeft onderzocht. Een klein deel van de ouders heeft zich aan de regels gehouden. Het merendeel heeft zich op verschillende manieren niet aan de regels gehouden waardoor ze geen recht hadden op kinderopvangtoeslag. Dit heeft geleid tot terugvorderingen over één of twee jaren omdat niet of niet geheel is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag. Er zijn geen boetes opgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen kent een standaard betalingsregeling van 24 maanden. Indien ouders verwachten in betalingsproblemen te komen, kunnen zij bij de Belastingdienst om een persoonlijke betalingsregeling vragen. Daarbij wordt beoordeeld wat de betalingscapaciteit van betrokkene is.
Bent u het met de rechter eens dat deze ouders als slachtoffers moeten worden gezien en bent u bereid om te onderzoeken of deze gedupeerde ouders in aanmerking kunnen komen voor een slachtoffer- en/of betalingsregeling met de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, past het mij niet om over de strafzaak een oordeel te geven. Voor wat betreft de slachtofferregeling heb ik bij brief van 10 februari 2015 (Kamerstuk 31 322, nr. 268) uw Kamer laten weten dat als ouders zich melden bij de Belastingdienst omdat zij van mening zijn slachtoffer te zijn, dit onderzocht zal worden. Tot op heden heeft nog geen van de ouders zich gemeld om aanspraak te maken op de slachtofferregeling. De Belastingdienst heeft in 2015 proactief op basis van de slachtofferregeling beoordeeld of er ouders zijn die hiervoor in aanmerking komen. Dit is niet het geval gebleken. Voor de mogelijkheden voor een betalingsregeling verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 3. Tot slot merk ik op dat ik in het AO van 9 maart jl. de toezegging heb gedaan dat de Belastingdienst de mogelijkheden van aansprakelijkstelling van de ouders en de gevolgen hiervan voor de terugvorderingen onderzoekt. Over de uitkomst hiervan zal ik u nog nader informeren.
Wordt met het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang dat momenteel wordt voorbereid, oplichting en fraude zoals in deze zaak aan het licht is gekomen, tegengegaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang beoogt, onder andere middels een directe financiering, fraudemogelijkheden en fraudeprikkels zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast zal het toezicht en de handhaving zich nadrukkelijker op kinderopvangondernemers richten en wordt de bestuurlijke handhaving van frauduleuze kinderopvangnemers in het nieuwe stelsel vereenvoudigd. Echter niet valt uit te sluiten dat criminelen ook in de nieuwe situatie zullen proberen te frauderen. Aan de vormgeving van het toezicht wordt nu gewerkt, uiteraard inspelend op de resterende fraudemogelijkheden in het nieuwe systeem.
De wettelijke overtredingen op paardenmarkten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw veel mis op de paardenmarkt Zuidlaren»1 en het bijbehorende inspectierapport van de Dierenbescherming over de voorjaarsmarkt in Zuidlaren?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het inspectierapport dat, een half jaar na beloften van gemeenten en marktorganisaties om verbeteringen door te voeren, er opnieuw tal van misstanden zijn geconstateerd zoals: pony’s die verkeerd zijn aangebonden, optillen van pony’s aan staarten, het uitdelen van harde tikken met een stok, het te kort aanbinden van paarden, het ontbreken van drinkwater, het onder invloed zijn van handelaren waardoor zij niet in staat waren hun dieren te verzorgen, agressief gedrag van handelaren tegen dierenwelzijnsorganisaties, het staan in modder, het vermijden van dierenartsinspecties door handelaren, de aanwezigheid van paarden met tekenen van verwaarlozing?
Hoe beoordeelt u het Protocol Welzijn Paardenmarkten, dat inmiddels vijf jaar bestaat, in het licht van het niet naleven van wetgeving door handelaren? Erkent u dat de structurele wettelijke overtredingen op paardenmarkten onaanvaardbaar zijn en dat het Protocol Welzijn Paardenmarkten mislukt is? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de conclusies uit het inspectierapport dat het welzijn van paarden en pony’s wordt aangetast als zij voor meerdere uren achtereen (soms meer dan 18 uur, exclusief transport) gedwongen worden blootgesteld aan onvoorspelbare en vaak onbekende impulsen als mensengedruis, geurende marktkramen, onverwachte bewegingen of aanrakingen en onrustige soortgenoten om hun heen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de paardenmarkten? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de conclusies uit het inspectierapport dat het welzijn van paarden niet op een acceptabele wijze gecombineerd kan worden met de economische activiteit van een paardenmarkt? Zo ja, bent u bereid om een verbod in te stellen op het verhandelen van paarden en pony’s op paardenmarkten? Zo nee, waarom niet?
Houders van dieren dienen zich te houden aan de wettelijke regels omtrent het welzijn van de dieren en zullen erop worden aangesproken indien zij nalaten hun dieren te verzorgen zoals dat vereist wordt. Deze verplichting geldt onafhankelijk van de vraag of de dieren verhandeld worden en onafhankelijk van de locatie waar de dieren verblijven. Om die reden ben ik niet voornemens om een verbod in te stellen. Wel streef ik ernaar om, zoals ook al aangegeven in de kamerbrief van 25 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2404), vanuit veterinair- en handelsoogpunt export van paarden alleen mogelijk te maken vanaf een erkend verzamelcentrum of rechtstreeks vanaf het bedrijf van herkomst naar de plaats van bestemming. Een paardenmarkt kan, indien voldaan wordt aan de voorwaarden, erkend worden als verzamelcentrum.
Hoe beoordeelt u het betalen van aanvoerpremies van gemeenten aan paardenhandelaren, zodat zij met hun paarden op de paardenmarkt komen te staan? Erkent u dat subsidiëring van paardenmarkten met Nederlands belastinggeld onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeenten te bepalen op welke wijze zij evenementen wensen te organiseren. In het verlengde hiervan kunnen gemeenten vervolgens ook zorg dragen voor het borgen van het welzijn van bij deze evenementen betrokken dieren met inachtneming van de kaders binnen hun APV-verordening.
Vindt u het acceptabel dat besmettelijke ziekten, zoals Droes en het Rhinovirus, die afgelopen maand in Drenthe (waar ook Zuidlaren ligt) via paardenmarkten ongehinderd en op grote schaal verspreid kunnen worden?3 Zo nee, bent u bereid om hier maatregelen tegen te treffen?
Ziekten zoals Droes en het Rhinovirus zijn geen aangewezen besmettelijke dierziekten onder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwdd). Ziekten kunnen worden aangewezen indien naar het oordeel van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze een ernstig gevaar oplevert voor de volksgezondheid of indien de ziekte zich snel kan uitbreiden en niet of niet volledig kan worden voorkomen of bestreden met normale bedrijfsmiddelen. Voor niet-aangewezen dierziekten onder de Gwwd draagt de houder zelf verantwoordelijkheid voor het dier.
Belegeringen en voortdurende bombardementen in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat vorige week ruim 500 mensen zijn geëvacueerd uit belegerde steden in Syrië?1
De voortdurende belegeringen blijven een van de grootste zorgpunten in dit conflict. Er zijn naar schatting 13,5 mln. burgers in het land die hulp behoeven. Alle inspanningen moeten erop gericht blijven hen te bereiken. Het is goed nieuws dat deze evacuatie uit belegerde gebieden, de grootste sinds de start van het conflict, is geslaagd. Het betrof vier gebieden, waarvan twee werden belegerd door het regime en twee door rebellen. Deze operatie toont de onmisbare waarde van VN-hulporganisaties en organisaties als Internationale Comité van het Rode Kruis aan.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Syrische regime vorige week nog hevige bombardementen heeft uitgevoerd op markten in twee steden, waarbij minstens 50 mensen om het leven kwamen?2
Het aanvallen van burgers en burgerobjecten is in strijd met het humanitair oorlogsrecht en wordt door het kabinet sterk veroordeeld. De meest kwetsbare burgers worden in deze oorlog steeds opnieuw slachtoffer en dat is onacceptabel. Het is van groot belang dat degenen die dergelijke aanvallen hebben gepleegd verantwoordelijk worden gehouden.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat onderhandelaars van de Syrische oppositie de vredesbesprekingen in Genève hebben verlaten vanwege deze bombardementen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de frustratie over het toegenomen geweld en humanitaire leed in Syrië en begrijpt het standpunt van de oppositie. Tegelijkertijd moet de formele terugtrekking van de oppositie uit het Genève-proces worden betreurd. Het kabinet blijft de boodschap overbrengen dat het beëindigen van dit conflict moet worden gezocht in een politieke oplossing; deze kan niet worden bewerkstelligd zonder deelname van alle partijen aan de onderhandelingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties dat mensen die voedsel als wapen gebruiken daarvoor ter verantwoording moeten worden geroepen als oorlogsmisdadigers? Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?3
Secretaris-Generaal Ban Ki-moon stelt terecht dat het gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering een oorlogsmisdrijf vormt. Nederland benadrukt consequent dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven hiervoor verantwoordelijk moeten worden gehouden. In dit verband heeft Nederland onder andere de VN-Veiligheidsraad opgeroepen om de situatie in Syrië naar het Internationaal Strafhof te verwijzen en bepleit Nederland toelating van de VN Commission of Inquiry tot Syrië. Ook is in Nederland momenteel een uitbreiding van de Wet Internationale Misdrijven in voorbereiding, zodat deze methode van oorlogvoering niet alleen in gewapend conflict tussen staten, maar in alle gewapende conflicten strafbaar wordt gesteld als oorlogsmisdrijf.
Hebt u kennisgenomen van de zeer schrijnende situatie in Darayya waar mensen zwaar ondervoed zijn, uithongeren en zich genoodzaakt zien om gras te eten?4
Ja, zie onze verklaringen d.d. 17 mei en 29 april jl.
Bent u bereid om u in te zetten voor voedseldroppings boven Darayya, zoals eerder succesvol gebeurde in Deir-ez Zor, in lijn met de oproep van de Kamer daartoe?5
De uitvoerder van voedseldroppings boven Deir ez-Zor, het World Food Programme (WFP), heeft aangegeven dat een uitbreiding van deze operatie naar andere belegerde gebieden complex en gevaarlijk is. De huidige situatie in Darayya heeft echter wederom aan het licht gebracht hoe hoog de nood is in dergelijke belegerde gebieden. Bij de ministeriële International Syria Support Group op 17 mei is daarom besloten dat indien het regime niet vóór 1 juni a.s. volledige toegang verleent tot een aantal belegerde gebieden, het WFP zal worden gevraagd de mogelijkheden van voedseldroppings voor belegerde en moeilijk bereikbare gebieden opnieuw te onderzoeken. Nederland levert reeds een financiële bijdrage aan de voedseldroppings ten behoeve van Deir ez-Zor en is bereid een bijdrage te leveren aan verdere droppings indien die tot stand zouden komen.
Wanneer wordt er volledige uitvoering gegeven aan resolutie 2268 van de VN-Veiligheidsraad, waarin wordt opgeroepen tot humanitaire toegang tot alle belegerde gebieden?6
Volledige humanitaire toegang zonder voorwaarden is het doel en de strekking van resolutie 2268. Het Assad-regime weigert zoals bekend volledige humanitaire toegang en geeft slechts (gedeeltelijke) toegang tot een beperkt aantal gebieden. In sommige gevallen blokkeren ook andere strijdende partijen de toegang. Leden van de humanitaire Task Force van de ISSG oefenen voordurend druk uit om deze situatie te veranderen.
In totaal konden sinds het begin van dit jaar circa 800.000 mensen in belegerde en moeilijk bereikbare gebieden ten minste éénmaal bereikt worden met humanitaire hulp. De toegang is mede tot stand gekomen door intensief overleg binnen en politieke druk van de Taskforce. Bovendien heeft de VN tot dusver ruim 50 voedseldroppings uitgevoerd ten behoeve van burgers in het door ISIS belegerde Deir ez-Zor. Deze inspanningen vloeien voort uit ISSG-afspraken en worden gefinancierd door ISSG-leden, waaronder Nederland.
Kunt u toelichten wat de «International Syria Support Group Task Force on Humanitarian Access» tot dusver heeft bereikt? Welke concrete resultaten zijn er geboekt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 18 mei a.s., te weten de datum waarop in de Kamer schriftelijke vragen kunnen worden ingebracht ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei a.s?
Het is helaas niet mogelijk gebleken aan dit verzoek te voldoen.
Een eventueel gratieverzoek voor een in Egypte veroordeelde Nederlandse journaliste |
|
Harry van Bommel (SP), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat in september 2015 twee journalisten die zijn veroordeeld in Egypte, gratie hebben gekregen?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u met betrekking tot de veroordeling van een Nederlandse journaliste die voorheen werkzaam was in Egypte, Rena Netjes, in juni 2014 de volgende uitspraken heeft gedaan: Het Nederlandse kabinet is van mening dat mevrouw Netjes geen eerlijk proces heeft gehad. (...) Het Nederlandse kabinet concludeert daarom dat aan de minimumvereisten voor een eerlijke rechtsgang niet is voldaan en ziet de gang van zaken als strijdig met het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO-verdrag) waarbij Egypte partij is.2 Nederland heeft de Egyptische autoriteiten geïnformeerd dat het zeer betreurt dat mevrouw Netjes door de gang van zaken in Egypte de mogelijkheid wordt ontzegd om veilig te kunnen terugkeren en ter plaatse haar werk te kunnen doen. Deze uitkomst staat haaks op de verwachtingen die bilateraal zijn uitgesproken op 6 februari 20143? Welke acties heeft u, in lijn met deze uitspraken, ondernomen om het vonnis tegen mevrouw Netjes ongedaan te maken?
Volgens informatie ingewonnen door de Nederlandse ambassade in Cairo is het op basis van Egyptisch recht noodzakelijk dat mevrouw Netjes naar Egypte reist om daar een nieuw proces aan te vragen en dit in persoon bij te wonen om kans te maken op een vernietiging van het vonnis. Begrijpelijkerwijs heeft mevrouw Netjes aangegeven hiertoe niet bereid te zijn. De Nederlandse inzet is daarom gericht op het ondersteunen van een gratietoekenning, waarbij de opgelegde straf wordt kwijtgescholden.
Bent u er zich van bewust dat landen als Australië, de Verenigde Staten, en het Verenigd Koninkrijk (succesvol) voor een pardon hebben gepleit voor journalisten die zijn veroordeeld in Egypte? Kunt u toelichten waarom u zich niet heeft aangesloten bij dergelijke gratieverzoeken?
De andere niet-Egyptische journalisten (de Britten Dominic Kane en Sue Turton en de Australiër Peter Greste), die net als Rena Netjes in de Al Jazeera-zaak bij verstek zijn veroordeeld, hebben via een Egyptisch advocatenkantoor in het najaar van 2015 gratieverzoeken ingediend. Het Verenigd Koninkrijk en Australië hebben deze gratieverzoeken vervolgens gesteund. Dit heeft echter vooralsnog geen concreet resultaat opgeleverd. Peter Greste kon in februari 2015 op grond van een presidentieel decreet wel overgedragen worden aan Australië onder de formele voorwaarde dat hij daar zijn straf zou uitzitten. Nadien is hij echter opnieuw in een re-trial van de Al Jazeera-zaak veroordeeld, ditmaal in absentia. Hierdoor was hij genoodzaakt om in het najaar van 2015 een gratieverzoek in te dienen, vooralsnog zonder resultaat.
Navraag van de Nederlandse ambassade in Cairo heeft uitgewezen dat de advocaat van de Britse en Australische journalisten bereid is ook een gratieverzoek namens mevrouw Netjes in te dienen. De advocaat rekent, net als bij de andere gratieverzoeken in de Al Jazeera-zaak, een vergoeding van ongeveer USD 5.000 voor het indienen en het opvolgen van het gratieverzoek. Na indiening door mevrouw Netjes, kan Nederland het gratieverzoek steunen. Op 3 februari jl. gaf mevrouw Netjes bij BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] aan vooralsnog af te zien van het indienen van een gratieverzoek.
De Egyptische-Amerikaan Mohamed Soltan is op 11 april 2015 tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld in de zaak die bekend staat als «Rabaa Operations Room». Na afstand te hebben gedaan van zijn Egyptische nationaliteit is hij op 30 mei 2015 overgedragen aan de Verenigde Staten op basis van een presidentieel decreet. Zijn vonnis is derhalve niet vernietigd. Ook is aan hem geen gratie verleend.
Bent u er zich van bewust dat de Egyptische president al-Sisi reeds in juli 2014 te kennen heeft gegeven het oppakken en veroordelen van journalisten te betreuren?4
Ja.
Herinnert u zich de volgende uitspraak van 12 oktober jongstleden.: «Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in contact met Rena Netjes over de opportuniteit van een verzoek om een pardon, het eventuele moment en vorm daarvan. Omwille van de effectiviteit van eventuele vervolgstappen is het niet opportuun details bekend te maken»? Kunt u toelichten wat er in de afgelopen drie maanden is gebeurd om een dergelijk pardon te bepleiten? Welke concrete stappen heeft u daartoe gezet?
De ambassade heeft in de periode van januari 2015 tot en met januari 2016 uitvoerig gesprekken in Cairo gevoerd om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden rondom een gratieverzoek. Er is onder andere gesproken met de Egyptische Minister van Justitie, wijlen Egyptische procureur-generaal Barakat, het hoofd en rechters van de directie Internationale Samenwerking van het Egyptische Ministerie van Justitie en de advocaat die namens de Britse en Australische journalisten een gratieverzoek heeft ingediend. Ook is er frequent contact met de Britse en Australische ambassades en in het begin ook met de Canadese ambassade om een vinger aan de pols te houden over de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de ingediende gratieverzoeken. Mevrouw Netjes is tussentijds meerdere keren geïnformeerd over de uitkomsten van verschillende gesprekken en de bereidheid van BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] om een gratieverzoek te steunen.
Uit de gesprekken van de ambassade is het eenduidige beeld naar voren gekomen dat een gratieverzoek alleen door mevrouw Netjes kan worden ingediend en vervolgens door Nederland kan worden gesteund. Indien mevrouw Netjes alsnog tot indiening besluit, is Nederland bereid haar gratieverzoek te steunen.
Afgelopen februari heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken mevrouw Netjes ook aangeboden om te bemiddelen bij een andere Egyptische advocaat. Van dit aanbod heeft mevrouw Netjes (nog) geen gebruik gemaakt. Verder is mevrouw Netjes gewezen op de mogelijkheid om via een extern fonds financiering te krijgen voor de advocaatkosten om een gratieverzoek in te dienen en op te volgen. In afwachting van een herziening van het besluit van mevrouw Netjes om al dan niet een gratieverzoek in te dienen, heeft de directeur-generaal Politieke Zaken tijdens bilaterale consultaties in februari bij Egypte aangegeven dat Nederland een gratieverzoek van mevrouw Netjes zal steunen.
Klopt het dat u mevrouw Netjes het volgende heeft beloofd: «Indien er een manier blijkt te zijn waarop een gratieverzoek kan worden ingediend dan is BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] bereid dit verzoek te steunen.»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven waarom u niet in actie bent gekomen na de uitspraken van al-Sisi?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de toezegging van het kabinet tijdens het mondeling vragenuur op 17 november jongstleden om de Kamer schriftelijk te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het gratieverzoek van mevrouw Netjes? Bent u bereid deze toezegging alsnog gestand te doen?5
Met de beantwoording van deze Kamervragen doet het kabinet de toezegging gestand om de Kamer nader te informeren over de inzet voor de zaak-Netjes.
Bent u bereid journalisten die in het buitenland worden opgepakt financieel te ondersteunen bij het verkrijgen van juridische bijstand? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt persvrijheid en journalisten wereldwijd op alle mogelijke manieren. Door individuele zaken op te brengen in EU- en bilaterale gesprekken, processen tegen journalisten bij te wonen en door financiële ondersteuning aan organisaties die opkomen voor persvrijheid en journalisten in nood.
Via het Mensenrechtenfonds wordt steun verleend aan organisaties die zich inzetten voor de vrijheid van meningsuiting, inclusief bescherming van journalisten. Momenteel wordt uit het Mensenrechtenfonds het Digital Defenders Partnership gefinancierd. Via dit project kunnen online journalisten die in de problemen zijn geraakt ook juridische bijstand krijgen.
Nederland financiert ook Free Press Unlimited (FPU) via Samenspraak en Tegenspraak. In dit programma staan persvrijheid en bescherming van journalisten centraal. FPU heeft ook een noodfonds voor journalisten: Reporters Respond. Dit fonds is erop gericht om journalisten die te maken hebben met vernielingen of intimidaties, zo snel mogelijk weer aan de slag te helpen. Journalisten kunnen ook juridische bijstand krijgen via dit fonds. FPU heeft vorig jaar 91 aanvragen tot steun van journalisten gekregen. Op dit moment heeft FPU via Reporters Respond voldoende geld beschikbaar.
Voor zowel de kleinschalige steun van DDP als van FPU kunnen journalisten een aanvraag indienen via de websites van betrokken organisaties.
Klopt het bericht dat de politie en het openbaar ministerie in Brabant de ZSM-afdoening oprekken van lichte vergrijpen naar zwaardere delicten en er daarbij voor kiezen om drugscriminelen niet langer voor de rechter te brengen? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het doel van ZSM-afdoening, namelijk om alleen lichte vergrijpen buiten de rechter om af te doen?1 2
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). In aanvulling daarop merk ik op dat een afdoening via de ZSM-werkwijze ook kan betekenen dat aan de verdachte een dagvaarding wordt uitgereikt om te verschijnen voor de rechter.
Is het besluit van Justitie in Brabant aan u voorgelegd? Zo ja, heeft u ingestemd met het besluit om zwaardere zaken onder ZSM-afdoening te brengen en drugscriminelen en georganiseerde criminaliteit niet langer voor de rechter te brengen? Zo nee, waarom is het besluit niet aan u voorgelegd?
Nee. Het is aan het OM om per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, te bepalen op welke wijze een zaak wordt afgehandeld. Het OM is immers onafhankelijk.
Is over het besluit tot oprekken van de ZSM-afdoening, waardoor meer zaken buiten de rechter om zullen worden afgedaan, overleg geweest met de Raad voor de Rechtspraak? Zo ja wat is de reactie van de Raad voor de Rechtspraak hierop?
Er is geen sprake van oprekken van de ZSM-werkwijze.
In hoeverre beschouwt u het als wenselijk dat het openbaar ministerie met dit besluit voortaan niet langer door rechercheert op een drugsdelict en op criminele samenwerkingsverbanden, maar al in een veel eerder stadium tot een overeenstemming komt met de crimineel en de zaak zelf buiten de rechter om afdoet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 9, 10 en 12 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Hoe past naar uw opvatting het oprekken van de reikwijdte van de ZSM-afdoening bij de kritische evaluatie van de OM-afdoening door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad, die tekortkomingen in de uitvoering door het openbaar ministerie constateert en vaststelt dat de wettelijke voorschriften niet naar behoren worden gehandhaafd of uitgevoerd?
Naar aanleiding van het rapport «Beschikt en Gewogen» van de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft het College van procureurs-generaal verbetermaatregelen genomen. De procureur-generaal is een vervolgonderzoek gestart naar de wijze waarop het OM gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen in voornoemd rapport. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Vindt u het argument dat de strafrechtketen in Brabant dichtslibt door toenemende criminaliteit een reden om meer zaken buiten de rechter om af te doen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Ziet u een verband tussen het Nederlandse gedoogbeleid, waarin het telen van hennep illegaal is, en het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
In hoeverre heeft het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant, als gevolg van toenemende criminaliteit, te maken met het aantal zaken rondom henneptelers? Hoeveel zaken in Brabant betreft illegale hennepteelt en hoeveel van deze zaken denken politie en Openbaar ministerie met een ZSM-afdoening te kunnen afdoen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). De officier van justitie bepaalt per individuele zaak op welke wijze de zaak wordt afgehandeld. Er valt dan ook geen overzicht te geven van het aantal zaken dat voor een ZSM-werkwijze in aanmerking komt.
In hoeverre is sprake van efficiencywinst als een verdachte niet met een strafbeschikking van de officier akkoord gaat en alsnog naar de rechter stapt?
Ik kan hier geen algemene uitspraak over doen; het OM maakt aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval een keuze voor de meest geschikte, passende afdoening. Het staat een verdachte altijd vrij om tegen een strafbeschikking in verzet te gaan.
In hoeverre is het dichtslibben van de strafrechtketen vooral te wijten aan en op te lossen door het weghalen van zaken bij de rechter?
Ik herken het beeld dat de strafrechtketen dichtslibt niet. Zoals hiervoor is vermeld (antwoord op Kamervraag 6 van de leden Recourt en Volp) zijn en worden diverse maatregelen getroffen om de prestaties van de keten te verbeteren en wordt u hierover halfjaarlijks geïnformeerd.
Samenwerking tussen scholen in Zeeuws-Vlaanderen die worden geconfronteerd met leerlingendaling |
|
Karin Straus (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) over scholen in Zeeuws-Vlaanderen die door krimp in de problemen komen?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat het belangrijk is dat een dekkend aanbod van schoolsoorten in het middelbaar onderwijs in elke regio aanwezig moet zijn?
Elke leerling in Nederland heeft recht op onderwijs dat bij hem of haar past. Door leerlingendaling kan het onderwijsaanbod in een regio onder druk komen te staan. Desalniettemin is het van belang dat er een dekkend aanbod beschikbaar is in de regio. Uitgangspunt daarbij is dat schoolbesturen in de regio zelf verantwoordelijk zijn voor het onderwijsaanbod en de onderlinge afstemming daarvan.
In hoeverre deelt u de mening dat de samenwerking tussen scholen in krimpregio’s zo veel mogelijk moet worden bevorderd?
In mijn beleidsvisie op leerlingendaling heb ik aangegeven dat in het licht van forse leerlingendaling meer samenwerking tussen scholen nodig is2. Het beleid is enerzijds gericht op het bevorderen van samenwerking en anderzijds op het wegnemen van belemmeringen in regelgeving die samenwerking in de weg staan.
Kent u de samenwerkingsplannen van de genoemde scholen en de problemen waar men tegenaan loopt? Heeft de regionale procesbegeleider leerlingendaling al contact gelegd om het probleem te bespreken?
OCW is al geruime tijd in gesprek met de betrokken schoolbesturen in Zeeuws-Vlaanderen om hen te ondersteunen en mee te denken. In deze gesprekken staan de plannen van de scholen en de ervaren belemmeringen centraal.
Met subsidie vanuit OCW is van 2010 tot 2015 de Onderwijsautoriteit Zeeland (OAZ) actief geweest in Zeeland. Deze OAZ heeft heel Zeeland, maar ook Zeeuws-Vlaanderen geholpen bij het opzetten van een plan voor een toekomstbestendig onderwijsaanbod. Daarna hebben de Zeeuws-Vlaamse besturen met succes een beroep gedaan op de regeling regionale procesbegeleiders van OCW. Er is een procesbegeleider actief geweest in de regio, die de besturen verder heeft ondersteund bij het opstellen van een regioplan. Mede dankzij deze inzet is het de besturen gelukt het techniekonderwijs in het vmbo gezamenlijk te organiseren in het Centrum voor Toptechniek in Terneuzen. Ook hebben ze plannen gemaakt om samen te werken bij de overige onderwijssoorten, onder andere door de inzet van ICT voor afstandsonderwijs. Deze initiatieven zijn stappen in de goede richting. In de komende tijd zullen de besturen deze samenwerking moeten intensiveren.
Met zowel de OAZ als de regionale procesbegeleider onderhoudt OCW contacten en de regionale procesbegeleider maakt eveneens deel uit van het door OCW gefaciliteerde netwerk van procesbegeleiders.
Bent u bereid om met de besturen van deze scholen in overleg te gaan om te bezien of er een gepaste oplossing gevonden kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De doorstroom van voortgezet speciaal onderwijs naar regulier voortgezet onderwijs |
|
Helma Lodders (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van omroep Flevoland over een havist die haar examens uit het speciaal onderwijs niet mee kan nemen naar het reguliere onderwijs?
Ja.
Klopt het dat behaalde resultaten in het voortgezet speciaal onderwijs niet meetellen in het voortgezet onderwijs? Zo ja, waarom is er voor een dergelijke constructie gekozen?
Nee. Bij een overstap van het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) naar het voortgezet onderwijs (hierna: vo) kunnen behaalde examenresultaten worden meegenomen, mits de leerling en de ontvangende school voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het eindexamenbesluit vo. Dit geldt voor vso-scholen met een examenlicentie.
De resterende scholen laten de examens afnemen via de staatsexamencommissie. Het Eindexamenbesluit VO noemt niet de cijferlijsten (behaalde deelexamens) die door deze commissie worden afgegeven. Dat betekent in sommige gevallen dat er ontheffing verleend moet worden aan een vo-school om resultaten van een deelexamen te mogen betrekken bij de uitslagbepaling, zoals ook in dit geval gebeurd is.
Op welke wijze kunnen leerlingen uit het speciaal onderwijs doorstromen naar het reguliere onderwijs? Lopen deze leerlingen bij een dergelijke overgang altijd vertraging op?
Elke leerling in het vso heeft een ontwikkelingsperspectief. Dit moet tenminste één keer per jaar door de school met de ouders en indien mogelijk met de leerling zelf worden geëvalueerd en waar nodig worden bijgesteld. De vso school overlegt met de ouders en de leerling of en wat de mogelijkheden zijn om een overstap naar het regulier onderwijs te maken en of er extra ondersteuning nodig is. Dit wordt ook afgestemd met de reguliere vo school. Als de leerling tot een overstap in staat blijkt, moet het ontwikkelingsperspectief in overleg met ouders en leerling worden bijgesteld.
De overstap van het vso naar het vo hoeft geen vertraging op te leveren. Wat betreft onderwijsinhoud en de gestelde exameneisen is er geen verschil tussen het vo en het vso. Het verschil zit in het maatwerk dat door de vso school ten aanzien van het onderwijs(tempo) en de examinering geleverd wordt.
Wat is de rol van het samenwerkingsverband passend onderwijs bij het doorstromen van speciaal naar regulier onderwijs?
Het samenwerkingsverband passend onderwijs heeft een rol bij de overstap van speciaal naar regulier onderwijs als er behoefte is aan extra ondersteuning van een leerling. In het ondersteuningsplan van een samenwerkingsverband staan afspraken die de besturen hebben gemaakt over de verdeling, besteding en toewijzing van middelen voor extra ondersteuning en de voorzieningen voor extra ondersteuning aan de scholen. De afspraken verschillen per samenwerkingsverband.
Op welke wijze worden ouders en leerlingen in het speciaal onderwijs geïnformeerd over de mogelijkheden om door te stromen?
Op informatieavonden worden ouders en leerlingen geïnformeerd over de examenmogelijkheden die de school biedt. Daarbij kunnen ook de mogelijkheden aan de orde komen die er zijn om tussentijds uit te stromen naar het regulier onderwijs. Het is aan de scholen om ouders en leerlingen hierover te informeren.
Bent u van mening dat er in deze situatie sprake is van voldoende informatievoorziening?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat leerlingen die uit het voortgezet speciaal onderwijs komen de kans moeten kunnen krijgen om in het reguliere onderwijs door te stromen en dat dit gepaard moet gaan met zo min mogelijk studievertraging?
Het is aan de leerling, de ouders en de school om te bepalen of een leerling de overstap van het vso naar het vo kan maken. Ik ben met u eens dat de manier waarop een leerling in het vso geëxamineerd is, bij een overstap naar het vo geen directe aanleiding voor studievertraging zou moeten zijn.
Kunt u zich nogmaals over deze specifieke casus buigen om te bezien hoe ervoor gezorgd kan worden dat deze leerling zo min mogelijk studievertraging oploopt?
Dit is reeds gebeurd. Er is contact geweest tussen de school en het Ministerie van OCW om deze specifieke casus te bespreken, naar aanleiding van een vraag die de moeder van deze leerling heeft gesteld aan het Ministerie van OCW en het antwoord dat ze daarop heeft gekregen. Volgend op dit contact heeft de school een ontheffing ontvangen om de door de leerling in het vso behaalde resultaten op de staatsexamens te mogen betrekken bij de uitslagbepaling van het examen waar de leerling dit jaar op de reguliere school aan deelneemt. Er is daarmee geen sprake meer van mogelijke studievertraging.
Bestraffing van misdrijven buiten de rechter om |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pak criminelen hun geld af, dan tref je ze het hardst»?1
Ja.
Is het waar dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) in Brabant er steeds meer voor kiezen niet alleen kleine delicten buiten de rechter om te bestraffen, maar ook zwaardere delicten? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die delicten? Zo nee, wat is er niet waar?
Het is onjuist dat de ZSM-werkwijze in Brabant wordt opgerekt naar zwaardere delicten. Sinds 2011 wordt binnen het Openbaar Ministerie (OM) gewerkt met de ZSM-werkwijze voor relatief eenvoudige delicten. Via deze werkwijze kunnen zaken die betrekking hebben op dergelijke relatief eenvoudige delicten op verschillende wijze worden afgedaan, bijvoorbeeld met een (voorwaardelijk) sepot, transactie, OM-strafbeschikking of dagvaarding. Deze werkwijze past binnen de bevoegdheden die de Wet OM-afdoening biedt. De in het krantenartikel geschetste aanpak ziet overigens ook alleen op de behandeling van deze relatief eenvoudige hennepzaken. Grotere drugsgerelateerde onderzoeken die zich naast hennep vaak tevens richten op andere soorten drugs, witwassen, mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie – zaken waarbij sprake is van georganiseerde ondermijnende misdaad en die vaak een grote maatschappelijke impact hebben – worden niet via de ZSM-werkwijze afgedaan.
Ter toelichting wil ik daarbij graag nog het volgende opmerken. De essentie van de ZSM-werkwijze is de parallelle samenwerking waarbij OM, politie, reclasseringsorganisaties, Raad voor de Kinderbescherming en Slachtofferhulp op een gemeenschappelijke werkvloer, ook buiten kantooruren, met vroegtijdige betrokkenheid en regie door de officier van justitie strafbare feiten zorgvuldig, snel en betekenisvol afdoen.
Het OM maakt bij het beoordelen en afhandelen van (hennep)zaken die via ZSM-werkwijze binnenkomen gebruik van alle wettelijke mogelijkheden. Bij de beoordeling wordt door het OM gekeken naar de meest geschikte, passende afdoening. De Wet OM-afdoening maakt het mogelijk dat het OM alle overtredingen en misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat op een andere wijze af kan doen, te weten door middel van het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kan het OM besluiten tot het aanbieden van een transactie, die strekt tot voorkoming van vervolging.
Deelt u de mening van het in dat bericht genoemde hoofd van de recherche en de officier van justitie dat «geld en waardevolle spullen ontnemen van verdachten effectiever [is] dan een langdurig strafproces»? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het OM beoordeelt per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, welke afdoening passend is en met welk instrument het maximale effect kan worden bereikt. In algemene zin kan gesteld worden dat veel strafbare feiten worden gepleegd vanuit een winstoogmerk. Ik onderschrijf daarom ook het standpunt dat het afnemen van crimineel vermogen mede daarom een effectief middel in de bestrijding van ondermijnende criminaliteit is. Het OM kan verschillende instrumenten inzetten om crimineel vermogen langs strafrechtelijke weg af te pakken: met een transactie of via een ontnemingsprocedure. Elk van deze instrumenten heeft zijn eigen specifieke mogelijkheden en voordelen.
De strafrechtelijke aanpak in Zeeland-West-Brabant maakt deel uit van een bredere integrale aanpak waarbij ook fiscaal en bestuurlijk crimineel vermogen wordt afgenomen.
Deelt u de mening dat de zo spoedig mogelijk (ZSM)-aanpak alleen bedoeld en geschikt is voor relatief kleine strafbare feiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2. De ZSM-werkwijze wordt inderdaad gebruikt voor relatief eenvoudige zaken.
Deelt u de mening dat straffen zoveel mogelijk door de strafrechter in een met alle procedurele waarborgen omkleed strafproces dienen te worden opgelegd en dat het OM daar niet in de eerste plaats de meest geschikte instantie voor is? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de mening van de genoemde officier van justitie dat hij beter in staat is te straffen dan de strafrechter? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In Nederland worden straffen opgelegd door rechters in een strafproces. Bij de invoering van de Wet OM-afdoening is het mogelijk gemaakt dat het OM bepaalde strafbare feiten zelf, buitengerechtelijk, bestraft. De Wet OM-afdoening geeft de officier van justitie de bevoegdheid om zonder tussenkomst van de rechter in een strafbeschikking sancties op te leggen ter zake van overtredingen en misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van maximaal zes jaar.
De OM strafbeschikking is een wettelijk middel, met waarborgen omkleed. Zo moet er uiteraard voldoende bewijs zijn, anders mag geen strafbeschikking worden uitgevaardigd. Bovendien staan rechtsmiddelen open: de verdachte kan in verzet gaan tegen de strafbeschikking waarna de zaak in volle omvang door de rechter wordt beoordeeld.
Is het waar dat de strafrechtketen verstopt is en dat daarom het OM er voor kiest zelf de zaken af te doen? Zo ja, wat gaat u doen teneinde deze verstopping op te lossen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De strafrechtketen is niet verstopt. De prestaties van de strafrechtketen kunnen en moeten wel beter. Over de aanpak om deze prestaties te verbeteren, onder andere op het gebied van de verbetering van de kwaliteit van processen-verbaal en doorlooptijden, ontvangt u twee keer per jaar een rapportage. De eerstvolgende rapportage ontvangt u medio 2016.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van de achterdeur van coffeeshops bijdraagt aan een groot aantal strafzaken met betrekking tot drugs en dat het reguleren van de hele wietsector zou kunnen bijdragen aan een minder groot beslag op de strafrechter? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Als iets verboden is, is het uitgangspunt dat dit ook gehandhaafd wordt. Dit zal effect hebben op de strafrechtsketen. Als een verbod uit het strafrecht gehaald wordt, zullen ten aanzien van dat specifieke onderwerp logischerwijs geen daarop ziende zaken meer de strafrechtsketen instromen.
Echter, het effect van het reguleren van de achterdeur op de strafrechtsketen zal beperkt zijn. Een groot deel van de hennepteelt is bedoeld voor de export. Dat is en blijft illegaal, ook als de teelt voor de achterdeur van de coffeeshop gereguleerd wordt. Deze illegale teelt zal bestreden moeten worden, onder meer via de inzet van het strafrecht.
Door in dit pleidooi voor regulering de nadruk te leggen op de overweging of iets wel of niet een beslag legt op de strafrechtsketen wordt het vraagstuk onaanvaardbaar vereenvoudigd. Er liggen meerdere redenen ten grondslag aan het standpunt van het huidige kabinet om de wietteelt voor recreatief gebruik niet te reguleren. Dit standpunt is dan ook niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft als een officier van justitie een verdachte een overeenkomst aanbiedt met als argument dat als de zaak voorkomt, wij verder gaan rechercheren om het dossier voor de rechter te completeren en er een grote kans bestaat dat wij dan veel meer ontdekken»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien de officier van justitie voornemens is een OM-strafbeschikking op te leggen of een transactie aan te bieden gaat hij hierover in gesprek met de verdachte. Het is niet ongebruikelijk dat hierbij alle mogelijkheden en scenario’s ter sprake komen, waarbij ook de beschikbare opsporingscapaciteit een rol kan spelen. Vanzelfsprekend staat het de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, vrij om de strafbeschikking te voldoen dan wel in verzet te gaan. In geval van een aanbod tot transactie kan de verdachte er toe overgaan het aanbod niet te accepteren, waarna de zaak aan de rechter zal worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat het juist de taak van het OM zou moeten zijn verder te rechercheren om meer te ontdekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend moeten OM en politie altijd keuzes maken waarvoor zij hun schaarse (opsporings)capaciteit het beste kunnen inzetten. Dit betekent dat steeds keuzes moeten worden gemaakt of in een concrete zaak tot opsporing wordt overgegaan en met welke inzet (in tijd, middelen en capaciteit). De officier van justitie bepaalt – gelet op de omstandigheden van de individuele zaak – of nader onderzoek wordt gedaan of niet.
Deelt u de mening dat de taskforce Brabant-Zeeland juist mede is opgericht om verder te rechercheren en de structuren achter de georganiseerde criminaliteit bloot te leggen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de ZSM aanpak waar in Brabant door de genoemde officier van justitie blijkbaar voor wordt gekozen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De Taskforce Brabant Zeeland is een samenwerkingsverband dat is opgericht om de georganiseerde criminaliteit in Brabant en Zeeland effectiever te bestrijden. Binnen die integrale aanpak worden fiscale, bestuurlijke en strafrechtelijke interventies gepleegd; is er sprake van zowel «korte klappen» als diepgravende onderzoeken. Het gehele wettelijke instrumentarium wordt gebruikt. Van belang is onderscheid te maken tussen relatief eenvoudige hennepzaken (de kleinere hennepplantages) en grotere, drugsgerelateerde onderzoeken die zich (naast hennep) vaak richten op andere soorten drugs, witwassen, mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De geschetste aanpak ziet alleen op de behandeling van relatief eenvoudige hennepzaken.
Acht u het mogelijk dat als criminelen van wie zonder verdere straf enkel het vermogen wordt afgeroomd er toe kan leiden dat dergelijke criminelen in hun business plan dergelijke transacties gaan incalculeren en zich daardoor nauwelijks laten afschrikken teneinde opnieuw strafbare feiten te begaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Criminelen lopen het risico om gepakt te worden en calculeren zowel een gevangenisstraf, taakstraf als ontneming in. Het gaat bij de aanpak van criminaliteit vooral om het verhogen van de subjectieve én objectieve pakkans en om criminelen een gepaste sanctie op te leggen met een speciaal en generaal preventief effect. Bij georganiseerde criminaliteit is geld het leidmotief. Door het afnemen van crimineel vermogen hebben criminelen geen profijt van hun criminele activiteiten. Zo wordt bovendien voorkomen dat criminele winsten opnieuw worden geïnvesteerd. Het OM kan verder in het kader van de OM-strafbeschikking sancties opleggen als een taakstraf, een geldboete, de maatregel onttrekking aan het verkeer of een schadevergoedingsmaatregel voor het slachtoffer.
Zou de grote drugsactie in Brabant2, waarbij drugslabs zijn opgerold heel veel drugs en wapens zijn gevonden en personen zijn opgepakt, mogelijk zijn geweest als er gekozen zou zijn voor een ZSM-aanpak van verdachte personen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u voornemens in uw overleg met het College van Procureurs-Generaal de in het eerste bericht genoemde aanpak van criminelen via het OM aan de orde te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, te bepalen op welke wijze de zaak wordt afgehandeld. Het OM is immers onafhankelijk. Ik zal dit onderwerp wel meenemen bij mijn reguliere overleg met het College van procureurs-generaal.
Een werkbezoek aan de Waalhaven in Rotterdam op 25 april 2016 |
|
Betty de Boer (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe staat het met de invoering van de compensatieregeling voor spoorgoederenvervoerders voor het omrijden door de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
De compensatie kwalificeert als staatssteun. Het was derhalve noodzakelijk om de compensatie te melden bij de Europese Commissie en te wachten op een goedkeuringsbesluit. Inmiddels is deze goedkeuring verkregen. De regeling wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant.
Legt het zogenaamde transitverkeer van goederentreinen van België naar Duitsland via Venlo ook beslag op de ruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de Wet basisnet?
Transitverkeer van goederentreinen met gevaarlijke stoffen legt, evenals het overige vervoer van gevaarlijke stoffen, beslag op de hiervoor beschikbare ruimte binnen Basisnet.
Wordt de grensovergang bij Herzogenrath, die onderdeel uitmaakt van het maatregelenpakket om tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute de infrastructuur optimaal te benutten, geschikt gemaakt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ten behoeve van onder andere industrie in de omgeving?
Eén van de infrastructurele aanpassingen zoals voorgesteld in het maatregelenpakket van de Stuurgroep Derde spoor Duitsland betreft het geschikt maken van het tracé Heerlen – Herzogenrath voor goederenvervoer. Indien dit gerealiseerd wordt, kan de industrie in de omgeving daar uiteraard gebruik van maken. Momenteel heb ik deze en andere maatregelen die nodig zouden zijn voor een goede operationele afwikkeling van omgeleid treinverkeer in overweging; u verneemt daaromtrent binnenkort mijn besluit. Daarbij zal ik het aspect van het vervoer van gevaarlijke stoffen betrekken.
Kijkt ProRail in overleg met de goederenvervoerders naar een efficiënte geleiding van goederentreinen, zodanig dat de ruimte binnen de Wet basisnet optimaal kan worden benut? Zo nee, bent u bereid om dit in gang te zetten?
ProRail is niet de partij die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wet basisnet. In het systeem van de Wet basisnet zou dat ook niet logisch zijn. De wet richt zich tot de vervoerders; het ministerie is de handhavende partij.
Het risicoplafond in het Basisnet is een berekende risicocontour uitgaand van een veronderstelde hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen in een veronderstelde samenstelling gedurende een heel jaar en de technische toestand van het spoor ter plaatse. Pas achteraf kan bezien worden of het vervoer dat gedurende een jaar heeft plaatsgevonden binnen de desbetreffende risicocontour is gebleven. Dit geschiedt door toetsing van de werkelijke risicocontour aan de contour in het Basisnet. De werkelijke risicocontour wordt berekend aan de hand van het daadwerkelijk opgetreden vervoer en de (gewijzigde) staat van de infrastructuur. Dat vergt complexe berekeningen die worden uitgevoerd door het ministerie. ProRail levert wel de informatie die nodig is om de berekeningen te kunnen uitvoeren: de aantallen wagons met gevaarlijke stoffen en de staat van de infrastructuur.
In het systeem van de Wet basisnet is voorzien dat ik bij overschrijding van Basisnet-plafonds, welke na afloop van een jaar berekend kan worden, in overleg treedt met het bedrijfsleven om te bezien hoe de overschrijding weggenomen kan worden. Als na een volgend jaar opnieuw blijkt dat overschrijdingen aan de orde zijn en het bedrijfsleven onvoldoende in staat is om dit te verhelpen, heb ik de keuze om deze (tijdelijke) situatie te gedogen of een routeringsbesluit te nemen. In het laatste geval kan een bepaald traject gesloten worden voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen. In dit systeem is er geen mogelijkheid om een specifiek voorgenomen transport van gevaarlijke stoffen te toetsen aan een risicoplafond van het Basisnet.
Inmiddels beschik ik over de eerste resultaten met betrekking tot de benutting van Basisnet op de trajecten die als omleidingsroute gebruikt worden in verband met de werkzaamheden aan het 3e spoor in Duitsland, zoals in mijn brief van 31 maart 2016 aangekondigd. Hieruit blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de risicoplafonds op enkele routes. Daarbij wordt onder andere uitgezocht in hoeverre deze overschrijdingen het gevolg zijn van de omleidingen zelf. Ik ben in overleg met de sector om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat de oorzaken zijn van deze overschrijdingen en welke maatregelen genomen kunnen worden. Ik zal uw Kamer hierover op korte termijn nader informeren.
In hoeverre wordt er gestuurd middels de gebruiksvergoeding op het spoor om goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
Mijn voorganger heeft samen met de sector het maatregelenpakket Derde Spoor afgesproken om het goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute. Sturing door de gebruiksvergoeding maakt daar geen onderdeel van uit, omdat andere logistieke maatregelen volstaan.
Bent u bereid om nog dit jaar te komen tot een evaluatie van de gebruiksvergoeding voor goederenvervoer, in overleg met deze sector? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 9 september 2015 (Kamerstuk 33 965, nr. 23) heeft mijn voorganger u onder meer geïnformeerd over een benchmark waarbij de hoogte van de gebruiksvergoeding voor het spoorgoederenvervoer in ons land vergeleken is met de gebruiksvergoeding in de ons omringende landen. Daarbij zijn ook sectorpartijen geraadpleegd. In dezelfde brief staat dat ProRail dit jaar de berekeningsmethodiek voor de gebruiksvergoeding aanpast aan nieuwe Europese regelgeving. Hierbij zal de sector betrokken worden. Hierover zal ik u vóór de zomer nader informeren.
Hoe staat het met de afgifte van de benodigde vergunningen voor de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute? Klopt het dat er tegen elf van de twaalf vergunningen om de bouw te realiseren bezwaren zijn ingediend? Zo ja, kan dit zorgen voor vertraging van de bouw? Zo ja, hoe groot kan die vertraging zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 31 maart 2016 inzake de voortgang van de Betuweroute en het Derde spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 659, p. 3 e.v.). Ik heb daarin aangegeven dat ik bij onze Duitse partners de vinger aan de pols houdt over de vergunningverlening en de gevolgen voor het bouwproces.
Hoe duur is goederenvervoer over het spoor ten opzichte van goederenvervoer over het water en over de weg? In hoeverre wordt de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor benut, met andere woorden wat is de bezettingsgraad van de spoorcapaciteit die voor goederenvervoer beschikbaar is?
De kosten van verschillende modaliteiten in het goederenvervoer laten zich niet zo makkelijk vergelijken, omdat deze kosten bepaald worden door veel variabelen zoals de beoogde bestemming en hoe deze bestemming met het beschikbare spoor-, wegen- of vaarwegennetwerk is verbonden. Ook maakt het uit of sprake is van bulkvervoer of van stukgoedvervoer. TNO heeft in een onderzoek naar de mogelijkheden voor spoorvervoer om naar binnenvaart over te gaan een berekening gemaakt van de variabele kosten per tonkilometer, tijdwaardering transportvoertuig, overslagkosten en tijdwaardering goederen voor de modaliteiten weg, spoor en water.1 Gemiddeld genomen komt binnenvaart als goedkoopste modaliteit uit de bus. Spoor volgt daarna. Weg heeft lage vaste kosten, maar hogere totale kosten wanneer gelet wordt op het volume dat vervoerd moet worden. Echter, de keuze van een verlader of logistiek dienstverlener voor een bepaalde modaliteit is aan meer onderhevig dan enkel de kosten per tonkilometer. Ook zaken als te vervoeren volume, frequentie van dienstverlening, vertrektijden en overslagtijden zijn relevant voor de keuze voor een modaliteit. Zo is een vrachtwagen flexibeler dan de andere twee modaliteiten vanwege het uitgebreide wegennetwerk. Spoor en binnenvaart scoren beter op duurzaamheid en lenen zich beter voor bulk en containervervoer over lange afstand, waarbij betrouwbaarheid en veiligheid ook belangrijke voordelen zijn.
Wat betreft de benutting van de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor reserveert ProRail gemiddeld genomen minimaal twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer als er goederentreinen rijden. Dat neemt niet weg dat er over het etmaal bezien sprake kan zijn van volledige benutting van de rijmogelijkheden gedurende een aantal uren en op een ander gedeelte van het etmaal vrijwel geen treinen rijden in de beschikbare capaciteit. Dit is inherent aan de logistieke modellen bij de goederenvervoerders en hun klanten, de verladers. Om die reden is de benutting van treinpaden in het goederenvervoer lager dan die in het reizigersvervoer.
Bent u bereid om in overleg met de sector te onderzoeken hoe er beter kan worden samengewerkt op het gebied van informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes? Hoe kan er een soort regiefunctie tot stand worden gebracht die met informatie over het totale ladingaanbod, herkomst en bestemming, vraag en aanbod van het spoorgoederenvervoer beter bij elkaar kan brengen? Klopt het dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving over informatievoorziening? Zo ja, hoe staat het hier mee, en waar heeft het betrekking op?
Informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes zijn belangrijke aandachtspunten in het programma van de Topsector Logistiek. In de Topsector Logistiek werken kennisinstituten, overheden en het bedrijfsleven samen. Als data over mogelijkheden van spoor in de keten beter beschikbaar worden, kan dit bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het spoor en het beter benutten van het spoornetwerk. De aangesloten partijen creëren randvoorwaarden voor het delen van data. Ook zijn er verschillende projecten in het programma van de Topsector Logistiek die zich richten op synchromodaliteit en de bundeling van goederen.
Wat betreft de regiefunctie is het mijn standpunt dat dit aan de markt is. Vanuit de overheid zorgen wij er voor dat de te benutten netwerken op orde zijn en faciliteren we informatievoorziening, zoals met het genoemde programma van de Topsector Logistiek.
ProRail participeert actief in het verbeteren van de informatie uitwisseling. Zo heeft ProRail de informatiebehoeften van de eindgebruikers van het spoorgoederenvervoer (operators, verladers, terminals) geïnventariseerd. Deze inventarisatie heeft geleid tot het benoemen van een aantal speerpunten, waarvan het ontsluiten van informatie met betrekking tot geplande aankomsttijden en geplande vertrektijden de belangrijkste zijn. Ook is ProRail in overleg met operators, verladers en terminals om informatie over buitendienststellingen te stroomlijnen met de behoeften van deze partijen hierover. Verder ondersteunt ProRail het Havenbedrijf Amsterdam en het Havenbedrijf Rotterdam bij een project dat als doel heeft het opzetten van horizontale samenwerking tussen verladers om te komen tot bundeling van (container) lading (op basis van bestaande stromen).
Op Europees niveau zijn voor spoorvervoer informatie-uitwisselingsprotocollen vastgesteld (TSI TAF, verordening 1305/2014). De TSI TAF heeft betrekking op zowel infrastructuurbeheerders, vervoerders, wagoneigenaren als terminals. Een gestandaardiseerde manier van informatie uitwisselen biedt mogelijkheden voor verbetering van de efficiency van de logistieke dienstverlening, zowel in de planningsfase als in de uitvoeringsfase. Het gaat hierbij niet om informatie over (potentieel) ladingaanbod; dat is een zaak voor marktpartijen. De invoering van TSI TAF zal in de komende jaren plaatsvinden. Momenteel vinden informatierondes van het Europees spoorwegagentschap plaats. Ook de Nederlandse sectorpartijen zijn hiervoor uitgenodigd. ProRail heeft als infrastructuurbeheerder een belangrijke rol en is bezig met het implementeren van de TSI TAF.
Hoe verlopen de aanvragen van ruimte voor goederenvervoer op het spoor voor 2017? Is de 30% zogenaamde vrije ruimte (spot: hoeft niet in april in het jaar ervoor te worden aangevraagd) voldoende om op het laatste moment aan de vraag naar ruimte te kunnen voldoen, of is het efficiënter om dit percentage te verhogen naar 50% zodat de sector meer mogelijkheden heeft om op het laatste moment ruimte te vragen? Bent u bereid om over dit punt te overleggen met de sector en de spoorbeheerder?
Elk jaar maakt ProRail een raming voor de ad hoc aanvragen voor capaciteit voorafgaand aan het verdeelproces. Dit doet ProRail conform artikel 13 van de AMvB Capaciteitsverdeling. De ad hoc raming voor 2017 is als volgt bepaald:
Doordat bij deze methode ook altijd wordt afgerond naar boven, liggen in de praktijk op vrijwel alle corridors twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer dan benodigd (zie ook het antwoord op vraag 8 hiervoor). Deze aantallen zijn overeenkomstig de minimale bedieningsniveaus zoals bepaald in de AMvB Capaciteitsverdeling. Met dit als basis verdeelt ProRail – als onafhankelijke partij – de beschikbare capaciteit. Daarover en over de inpassing van ad hoc aanvragen overlegt ProRail regelmatig met vervoerders. In dit licht zie ik vooralsnog geen noodzaak om met de sector en met ProRail in overleg te treden.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen vóór het Algemeen overleg Spoor voorzien op 19 mei 2016 naar de Kamer te sturen?
Burundese vluchtelingen en het voortdurend vermoorden van (vermeende) tegenstanders van president Nkurunziza in en buiten Burundi |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de grote zorgen over de steeds verder escalerende situatie in Burundi, die nu zelfs tot een vooronderzoek van het International Strafhof hebben geleid? Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap meer moet doen om de situatie in Burundi te normaliseren en Burundezen te beschermen?1
De diepe politieke crisis in Burundi, die gepaard gaat met steeds meer geweld en schending van mensenrechten, baart inderdaad grote zorgen. De VN, de AU, de EU, landen in de regio en direct betrokken partners als Nederland proberen op verschillende manieren een uitweg uit de crisis te helpen bewerkstellingen. De EU en individuele donoren hebben met sancties, maatregelen in de hulp en diplomatieke inspanningen de druk op alle partijen zo hoog mogelijk opgevoerd, om hen te bewegen deel te nemen aan een regionaal geleide inclusieve dialoog. Tegelijk wordt waar mogelijk steun en bescherming verleend aan de bevolking. Een oplossing van deze complexe crisis moet uiteindelijk komen van de Burundezen zelf en kan niet van buitenaf opgelegd worden, maar een eensgezinde inzet van de internationale gemeenschap kan wel helpen deze oplossing dichterbij te brengen.
De VN Veiligheidsraad buigt zich thans over een mogelijke inzet van een politiemissie die zou moeten bijdragen aan vermindering van het geweld en bescherming van de Burundese bevolking. Een eerdere poging van de Afrikaanse Unie om een beschermingsmacht te zenden kreeg binnen de AU niet de vereiste steun.
Bent u bekend met het artikel «Nowhere to run: Burundi violence follows escapees across borders» van The Guardian?2 Klopt de berichtgeving dat er vanuit Burundi mensen uitreizen naar vluchtelingenkampen met als doel de reeds op de vlucht geslagen Burundezen, momenteel ruim 250.000, aan te vallen?
Vluchtelingenkampen in de regio worden geconfronteerd met overbevolking en grote financieringstekorten waardoor UNHCR en lokale overheden onvoldoende in staat zijn de vluchtelingen te beschermen. Tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 10 mei aan het Mahama kamp in Rwanda bleek dat het kamp vanuit humanitair oogpunt weliswaar goed georganiseerd was, maar dat de ligging en de grote aantallen bewoners het kamp kwetsbaar maken voor infiltratie. De Rwandese regering zegt aanwijzingen te hebben dat rebellen en elementen van de Burundese overheid de kampen ingaan om vluchtelingen te intimideren en te ronselen.
Het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst van de veiligheidssituatie in het vluchtelingenkamp Nyarugusu in Tanzania is geloofwaardig en waarschijnlijk correct, al is moeilijk vast te stellen hoe stelselmatig en omvangrijk het geweld en de intimidatie is. Er is evenwel geen sprake van een regime van terreur in het kamp.
In het algemeen vormt de veiligheidssituatie in de kampen een punt van grote zorg. Er zijn dikwijls te weinig politiemensen om de orde en rust te kunnen bewaren. De kampen hebben vaak geen hekken en er is weinig of geen verlichting, zodat de situatie ’s nachts nog gevaarlijker wordt, vooral voor vrouwen en meisjes. De ambassades in de regio houden nauw contact met vertegenwoordigers van de lokale autoriteiten en UNHCR-medewerkers over alle aspecten van het vluchtelingenvraagstuk, hierbij inbegrepen de veiligheidsomstandigheden.
Kunt u bevestigen dat er een groeiende verdeeldheid binnen het Burundese veiligheidsapparaat is, met aan de ene kant oudgedienden uit het leger en politie, en aan de andere kant een nieuwe lichting die de president steunt? Wat vind u ervan dat er recentelijk (grote aantallen) ontslagen zijn gevallen binnen het Burundese leger en dat er bij herhaling officieren worden vermoord? Ziet u hierin een mogelijk verband met het grens overstijgende geweld?
Het wantrouwen en de verdeeldheid binnen het Burundese leger nemen toe en er zijn recentelijk meerdere dodelijke aanslagen gepleegd op legerofficieren. De oplopende spanningen in het leger zijn zorgwekkend, omdat de professionaliteit en eenheid van het Burundese leger tot nu toe een belangrijke buffer is geweest tegen verder geweld.
De verdeeldheid in het leger heeft vooralsnog een politiek karakter, waarbij aanhangers van de harde lijn die de president en zijn entourage voorstaan zich verzetten tegen een politiek meer gematigde groep, die zich inzet voor behoud van een neutraal en professioneel veiligheidsapparaat. De recente ontslagen staan los van deze spanningen: het gaat hier vooral om soldaten en commandanten die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Binnen de Burundese politie zijn de problemen al langere tijd aanwezig. Er is in toenemende mate sprake van officieuze parallelle commandostructuren en van infiltratie binnen de verschillende diensten door onopgeleide aanhangers van de partij van de president. Veel van de ernstige mensenrechtenschendingen worden door deze elementen gepleegd.
Wat is uw reactie op de onveilige situatie voor Burundezen in vluchtelingenkampen in Tanzania en overige omringende landen zoals Congo en Rwanda, zoals deze door de Afrikaanse tak van Human Right Watch in The Guardian wordt beschreven? Zijn de betrokken Nederlandse ambassades op de hoogte van het geweld door Burundezen buiten hun eigen landsgrenzen? Zo ja, welke rol spelen zij?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de aanhoudende water- en voedseltekorten in vluchtelingenkampen in Oeganda en Rwanda?3 Welke stappen bent u, ook in de rol van EU-voorzitter, voornemens te zetten om deze situatie zo snel mogelijk te verbeteren?
De grote financiële tekorten voor de opvang van vluchtelingen in de hele Centraal-Afrikaanse regio baart het kabinet zorgen: nog geen 15% van het regionale appeal voor Burundese vluchtelingen is gedekt. Vluchtelingen worden voor het overgrote deel opgevangen in de regio, zowel in door de VN-geleide vluchtelingenkampen als in gastgemeenschappen.
Tijdens het bezoek aan het Mahama kamp in Rwanda, waar ruim 45.000 Burundese vluchtelingen verblijven, kon worden geconstateerd dat de drinkwatervoorziening aanzienlijk was verbeterd, mede dankzij de inzet van een Nederlandse waterdeskundige. De voedselsituatie in het kamp is onder controle, maar blijft precair. Meer dan de helft van de vluchtelingen is onder de 18 jaar oud. De onderwijsvoorzieningen zijn onder de maat en slechts een deel van de kinderen kan naar school. Daarnaast is de veiligheid van kwetsbare groepen zoals vrouwen, kinderen en gehandicapten niet gegarandeerd. Daarom heeft het kabinet een bijdrage van 1 miljoen Euro voor het Mahama kamp vrijgemaakt, speciaal bestemd voor betere bescherming van kwetsbare groepen en verbetering van de onderwijssituatie.
Nederland doet in 2016 ongeoormerkte bijdragen aan CERF, WFP, UNHCR, UNICEF en ICRC, waarvan een deel wordt besteed aan het bijstaan van Burundese vluchtelingen.
De Europese Commissie heeft tot op heden ruim 16 miljoen Euro besteed aan basisbehoeften van Burundese vluchtelingen, zoals het opzetten van kampen en voedselvoorziening. Speciale aandacht wordt gegeven aan water- en sanitaire voorzieningen, en de bescherming van kinderen. Via de European Commission's Humanitarian Aid and Civil Protection department (ECHO) draagt de EU dit jaar 12 miljoen euro bij aan organisaties als WFP, UNHCR, Plan en Oxfam. Daarnaast komt er 1,5 miljoen euro uit fondsen voor noodonderwijs via UNHCR.
Welke positie heeft de Afrikaanse Unie (AU) ingenomen ten aanzien van het grensoverschrijdende geweld en de inhumane situaties in vluchtelingenkampen buiten Burundi? Zijn de honderd toegezegde waarnemers van de AU inmiddels actief in Burundi4?
De AU heeft geen specifiek standpunt ingenomen ten aanzien van de situatie in vluchtelingenkampen buiten Burundi. Om geweld in Burundi tegen te gaan heeft de AU besloten 100 mensenrechtenwaarnemers en 100 militaire waarnemers naar Burundi uit te zenden. Door tegenwerking van de Burundese regering is een Memorandum of Understanding tussen Burundi en de AU nog niet getekend. De uitzending van waarnemers loopt hierdoor vertraging op. Op dit moment zijn er 32 mensenrechtenwaarnemers actief in Burundi, en naar verwachting komen daar in de komende weken 15 mensenrechtenwaarnemers bij.
Wat doet Nederland om de situatie in Burundi en voor Burundese vluchtelingen te verbeteren? Pleit u in Europees verband voor verdergaande sancties en het stopzetten van alle mogelijke (in)directe steun aan de regering en het leger van Burundi? Wat kunnen Nederland en de EU(-lidstaten) nog meer doen, bijvoorbeeld bij de invulling van de op 2 april jl. aangenomen VN-resolutie die politionele acties in Burundi mogelijk maakt en de toezeggingen van Nkurunziza aan Ban-Ki Moon tijdens diens gesprek in februari jl?5
Vanwege het geweld en de slecht verlopen verkiezingen heeft Nederland in 2015 de directe hulp aan Burundi opgeschort.6 Ook in EU verband heeft Nederland steeds gepleit voor duidelijke maatregelen in de hulp en sancties tegen personen die een vreedzame oplossing van de crisis dwarsbomen. De EU stelde inmiddels sancties in tegen 4 individuen en op 14 maart 2016 sloot de EU de zogeheten artikel 96 consultaties af met het besluit om directe financiële steun aan de Burundese overheid op te schorten. De Nederlandse en EU hulp aan de Burundese bevolking, zoals humanitaire hulp en hulp op het gebied van voedselzekerheid, wordt voortgezet.
Nederland is van mening dat een regionaal geleide inclusieve dialoog de enige vreedzame uitweg uit de crisis is en stelt alles op alles om Burundese partijen te overtuigen om te goeder trouw aan deze dialoog deel te nemen. Nederland staat in contact met de door de East African Community aangestelde bemiddelaar Benjamin Mkapa en steunt zijn bemiddelingspogingen. Een nieuwe ronde besprekingen zou later deze maand in Arusha moeten plaatsvinden.
De VN Veiligheidsraad heeft nog geen besluit genomen over de precieze inzet van een politiemissie. Nederland is voorstander van een substantiële VN politiemissie die de capaciteit heeft de bevolking te beschermen en tegelijk rekening houdt met de complexe, gepolitiseerde situatie binnen de Burundese politie. Nederland heeft belangrijke expertise in deze sector in Burundi en deelt deze kennis en ervaring met de VN.
Medicijntekort in Suriname |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medicijntekort Suriname kan mensenlevens kosten»?1
Ja
Welk informatie heeft u over het alarmerende beeld dat in het bericht wordt geschetst over het tekort aan medicijnen in Suriname?
In Suriname is op dit moment geen sprake van een generiek medicijntekort. Wel is er sprake van een tekort aan primaire medische verbruiksartikelen en basisartikelen in de ziekenhuizen. Hierdoor moeten operaties die niet urgent zijn, soms worden uitgesteld. Acute operaties worden zo goed als mogelijk uitgevoerd, waarbij in sommige gevallen moet worden geïmproviseerd. De eerstelijns gezondheidszorg lijkt nog naar behoren te functioneren. Patiënten kunnen door de huisarts voorgeschreven medicijnen nog aanschaffen. Indien de economische situatie verder verslechtert, kunnen medicijnen op den duur wel schaarser worden. De Surinaamse Vereniging van Apothekers heeft daarover een gesprek gevoerd met de Surinaamse Minister van Volksgezondheid. Zij zijn met de Surinaamse Vereniging van Assurantie Maatschappijen overeengekomen afspraken te maken over tijdige vergoedingen om een tekort aan medicijnen te voorkomen.
Wat is de (financiële) omvang en wat zijn de oorzaken van dit medicijntekort?
Volgens de Surinaamse autoriteiten is op dit moment geen sprake van een algemeen medicijntekort. Voor wat betreft het tekort aan verbruiksartikelen kunnen ziekenhuizen deze niet meer op krediet kopen en moet er direct worden betaald. Dit is vanwege de financieel-economische situatie niet altijd mogelijk, waardoor een tekort ontstaat.
Ziet u mogelijkheden voor Nederland om, eventueel via de resterende, eerder opgeschorte verdragsmiddelen, bij te dragen aan een oplossing voor het medicijntekort? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met Suriname?
Suriname heeft vooralsnog geen internationaal hulpverzoek ingediend. Mocht dat komen, dan zal het kabinet daar serieus naar kijken, zoals gebruikelijk voor dit soort hulpverzoeken. Zoals aangegeven in het Algemeen Overleg Suriname met uw Kamer op 6 september 2015 (vergaderjaar 2015–2016 20 361 nr. 169), zijn de Verdragsmiddelen in 2012 opgeschort n.a.v. de amnestiewet. Het standpunt van het kabinet daarover is niet gewijzigd.
Overigens heeft de Islamic Development Bank op 23 april jl. Suriname een leningportefeuille ter beschikking gesteld van USD 1,75 miljard met een looptijd van vijf tot tien jaar. Een deel kan daarvan worden gebruikt voor o.a. de import van basisgoederen en medicijnen.
De uitgaven wijkverpleging 2015 en de inkoop wijkverpleging 2016 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Rapportage ActiZ onderzoek Zorgcontractering Wijkverpleging 2016, maart 2016? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik heb het onderzoek gelezen. Ik maak er uit op dat zaken goed gaan maar dat er ook een aantal aandachtspunten zijn met betrekking tot het contracteringsproces.
Kunt u een verklaring geven voor de overschrijding van de te verwachten schadelast ten opzichte van het actuele beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 157, Tabel 1)?
De taakstelling voor de wijkverpleging van 420 miljoen in 2015 was voor alle partijen een enorme uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich tot het uiterste ingespannen om binnen het kader te blijven. Uit de cijfers waaraan wordt gerefereerd blijkt vooralsnog een overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging van 37,7 miljoen. Gezien de forse taakstelling vind ik dit een geringe overschrijding. Ik heb geen andere gegevens beschikbaar ter verklaring van deze overschrijding.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgorganisaties in 2016 geconfronteerd worden met een forse volumekorting, die gemiddeld 12,3% bedraagt, en ruim 80% van de instellingen geconfronteerd wordt met een tariefkorting van 6,2% voor verpleging en 8,5% voor persoonlijke verzorging?
Ja, dat meld Actiz in de rapportage.
Deelt u de mening dat de volume- en tariefkortingen teveel druk op de budgetten veroorzaken? Zo nee, waarom niet?
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekeninghoudend met het beschikbare kader. In het onderhandelaarsresultaat Verpleging en Verzorging is opgenomen dat partijen een uiterste inspanning leveren om overschrijding te voorkomen. Deze verantwoordelijkheid ligt dus zowel bij zorgaanbieders, als zorgverzekeraars en is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Verzekeraars zijn gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. Dat betekent dat zij de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg moeten borgen. Hier zullen verzekeraars dus ook rekening mee houden bij het maken van volume- en tariefafspraken tijdens de inkoop.
Welke maatregelen neemt u om het tekort aan wijkverpleegkundigen in 2016 op te lossen?
Op dit moment lopen er verschillende trajecten om het tekort aan wijkverpleegkundigen te verminderen. Thuiszorginstellingen scholen nu al veel (mbo geschoold) personeel richting hbo-niveau. Daarnaast zijn Actiz en V&VN in het voorjaar van 2015 gestart met de campagne «Daar zit meer achter» om hbo-opgeleide verpleegkundigen te interesseren voor de ouderenzorg en de wijkverpleging. Verder financiert het ZonMw programma «Zichtbare schakel» activiteiten die gericht zijn op het vergroten van het aantal hbo-opgeleide verpleegkundigen met passende competenties voor het «nieuwe werken» in de wijk. Op dit moment wordt vanuit dit programma ook met de betrokken partijen verkend of het mogelijk is om de ambassadeurs voor de wijkverpleegkundigen nog voor extra voorlichting in te gaan zetten in bijvoorbeeld het mbo. Doel is mbo v-studenten te stimuleren in de wijk te gaan werken en/of door te stromen naar het hbo. Cijfers van het NIVEL onderzoek naar de belangstelling/motivatie voor een hbo-v opleiding onder mbo-verpleegkundigen laten zien dat 20% van de mbo opgeleiden hier belangstelling voor heeft.
In de initiële hbo-v opleiding wordt meer aandacht aan maatschappelijke gezondheidszorg besteed in het kader van het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor of Nursing. Ook wordt de keuze voor wijkverpleging in de opleiding gestimuleerd, door het imago van de wijkverpleging te verbeteren (onder meer potentiële en beginnende hbo-v’ers beter informeren en snuffelstages). Als laatste is er overleg met sociale partners om te onderzoeken of bijvoorbeeld door middel van technologie werk geschikt gemaakt kan worden voor lager opgeleiden, met behoud van kwaliteit van zorg. Bijvoorbeeld door extra ondersteuning voor mbo-verpleegkundigen en verzorgenden. Denk bijvoorbeeld aan de kansen die e-health biedt op het gebied van diagnostiek. Dat kan ertoe leiden dat minder interpretatieslagen nodig zijn, bijvoorbeeld bij vervolgdiagnostiek, waardoor een deel van de mbo-verpleegkundigen en verzorgenden taken kunnen overnemen. Dit vermindert de werkdruk bij wijkverpleegkundigen.
Hoe denkt u met de nieuwe prestatie «Beloning op maat» de beoogde innovatie en vernieuwing te stimuleren, terwijl het nog niet duidelijk is hoe hierover afspraken gemaakt kunnen worden met de zorgverzekeraars?
Vanaf 2016 biedt de prestatie «beloning op maat» zorgverzekeraars en zorgaanbieders een grote mate van ruimte om aanvullende afspraken te maken over het belonen van innovatie, kwaliteit en uitkomsten van zorg. Partijen zijn vrij in hun keuze voor beloningsafspraken en op welke manier zij dit vormgeven. In het onderzoek van Actiz komt naar voren dat nog niet veel aanbieders hier afspraken over hebben gemaakt, maar meerdere aanbieders hierover nog wel in overleg zijn met de zorgverzekeraar. Aangezien de prestatie pas begin van dit jaar is ingevoerd, is dit wel te verklaren. Ik ga er vanuit dat bij de inkoop voor 2017 meer verzekeraars en aanbieders van deze mogelijkheid gebruik gaan maken.
Deelt u de mening dat de gewijzigde contractering (bijvoorbeeld experiment bekostiging verpleging en verzorging) leidt tot een toename van de administratieve lasten voor de zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van alle partijen heeft de NZa de administratieve lasten rond het experiment bekostiging verpleging en verzorging, tot het minimale beperkt. Verder ben ik van mening dat de toename van de administratieve lasten, door bijvoorbeeld het wegvallen van de inkoop in representatie, zoveel als mogelijk voorkomen moet worden. Alle partijen hebben hier een verantwoordelijkheid in. Daarom vind ik het een positieve ontwikkeling dat voor wijkverpleging, in navolging van het huisartsentraject, een werkgroep onder leiding van Zorgverzekeraars Nederland van start is gegaan die zich specifiek richt op de ervaren administratieve lasten bij de wijkverpleging. De werkgroep maakt deel uit van het bredere traject «Vermindering administratieve lasten in de eerstelijnszorg». ZN heeft namens de gezamenlijke partijen recent aan Minister Schippers de eerste resultaten van het traject overhandigd. Eén van de knelpunten die wordt aangepakt binnen de werkgroep wijkverpleging is, hoe de administratieve lasten die aanbieders bij de contractering ervaren zoveel mogelijk kunnen worden beperkt.
Welke maatregelen neemt u, zodat het tarief van de beschikbaarheidsvoorzieningen (ongeplande zorg en nachtzorg) kostendekkend blijft?
De beschikbaarheidsvoorzieningen zijn essentiële onderdelen binnen de wijkverpleging. Mede door deze voorzieningen kunnen mensen langer thuis blijven wonen. Om die reden is er ook een aparte prestatie voor gekomen in 2016. Het is aan verzekeraars om deze voorzieningen in te kopen tegen kostendekkende tarieven. Verzekeraars zijn ook afhankelijk van deze voorzieningen, omdat zonder deze voorzieningen zij niet aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Ik ga er dan ook vanuit dat verzekeraars hier naar handelen. Ik heb de NZa gevraagd om in hun monitor contractering wijkverpleging aandacht te besteden aan de beschikbaarheidsvoorzieningen. De NZa zal de monitor in dit najaar opleveren.
Kunt u aangeven hoeveel zorg van het totale volume is ingekocht voor specifieke doelgroepen en/of specifieke zorgvormen (o.a. Intensieve Kindzorg, Ketenzorg Dementie, palliatieve zorg)? Hoeveel procent is dit ten opzichte van het totale volume van de wijkverpleging?
Ik heb geen cijfers over de volumes van specifieke zorgvormen zoals intensieve kindzorg en pallatieve zorg omdat deze zorgvormen worden gedeclareerd onder de reguliere prestaties verpleging en verzorging en er geen aparte registratie wordt bijgehouden door verzekeraars en aanbieders. De uitgaven voor de beleidsregel Ketenzorg dementie zijn voor 2015 geraamd op € 6,4 miljoen.