De uitvoering van de motie over belasten van het werkelijk rendement op vermogen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat hebt u tot nu toe gedaan om de motie over het belasten van het werkelijk rendement op vermogen uit te voeren?1
In het debat over het Belastingplan 2016 heb ik toegezegd onderzoek te doen naar het belasten van werkelijk rendement op vermogen. Het lijkt mij onontbeerlijk om eerst een goed beeld te hebben van de verschillende aspecten die hierbij van belang zijn alvorens er keuzes kunnen worden gemaakt. Op Prinsjesdag dit jaar ontvangt u een voortgangsrapportage van dit onderzoek. Daarna kunnen we met elkaar het gesprek aan over de te nemen stappen.
Is het onderwerp van de motie afgestemd binnen het kabinet? Zo ja, met welke bewindspersonen?
Nee, het onderzoek is nog gaande. De voortgangsrapportage wordt breed binnen het kabinet besproken voorafgaand aan verzending aan de Tweede Kamer op Prinsjesdag.
Hoeveel fte is belast met het onderzoek naar het belasten van het werkelijke rendement uit sparen en beleggen?
Het is niet te zeggen hoeveel fte’s hier precies mee bezig zijn. Verschillende ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst houden zich op dit moment bezig met het onderzoek, waarvan een deel dagelijks.
Waartoe heeft dit onderzoek tot nu toe geleid?
In het kader van het onderzoek zijn verschillende vragen uitgezet, onder andere binnen de Belastingdienst en bij Belastingdiensten van andere landen. Tevens zijn verkennende gesprekken gevoerd met de ketenpartners en is een rondetafelconferentie met een aantal wetenschappers georganiseerd. Op Prinsjesdag dit jaar ontvangt u een voortgangsrapportage.
Bent u bereid om een voortgangsrapportage aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Kunt u de laatste stand van zaken uiteenzetten van het genoemde onderzoek?
Op Prinsjesdag stuur ik een voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer.
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met de opmerking dat «nieuwe wetgeving op dit terrein zal ingepast dienen te worden binnen de uitgangspunten van de Investeringsagenda van de Belastingdienst, waartoe ook een verdere ontwikkeling van de Vooraf Ingevulde Aangifte (VIA) behoort»? Betekent dit dat u niet met wetgeving zal komen indien de vermogenswinst of -aanwas niet in de VIA kan worden meegenomen?
De vooringevulde aangifte is de afgelopen jaren voor zowel de burger als voor de Belastingdienst een belangrijke verworvenheid geworden. Voor de burger betekent dit een belangrijke vereenvoudiging bij het doen van aangifte. Op dit moment doet al meer dan 60% van de Nederlandse belastingbetalers aangifte door met enkele drukken op de knop akkoord te gaan met de aangifte. De Belastingdienst werkt de komende jaren aan een verdere toename van dit aantal tot 80%. Ook de Belastingdienst ondervindt belangrijke voordelen van deze wijze van aangifte. De voorinvulling zoals we die nu kennen is geen eindproduct, maar een stap op weg naar een aangifte die zoveel mogelijk zonder tussenkomst van de belastingplichtige kan worden afgedaan, de «no touch aangifte». Om dit mogelijk te maken is een verdere uitbreiding en optimalisering van de voor in te vullen gegevens een vereiste. Ik hecht dan ook aan een stelsel van het belasten van vermogen dat dit toekomstbeeld ondersteunt.
Waaraan moet wetgeving precies voldoen om ingepast te kunnen worden binnen de uitgangspunten van de Investeringsagenda van de Belastingdienst?
De bedoeling achter de Investeringsagenda is dat de Belastingdienst beter en goedkoper gaat presteren. Automatisering is hierbij van wezenlijk belang. Een van de belangrijke aspecten bij de vormgeving van wetgeving is dan ook dat de uitvoering daarvan zoveel mogelijk geautomatiseerd kan.
Kunt u aangeven tegen welke eventuele beperkingen u aanloopt bij de ketenpartners?
Het onderzoek naar het belasten van werkelijk rendement op vermogen is in uitvoering. Op dit moment is nog te weinig informatie voorhanden om hier uitspraken over te kunnen doen.
Welke ketenpartners zijn relevant voor uitvoering van een vermogenswinst of -aanwasbelasting? Denken de ketenpartners de beperkingen op termijn te kunnen wegnemen? Zo ja, binnen welke termijn?
Bij de ketenpartners die relevant zijn voor de uitvoering van vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting kunt u denken aan banken, vermogensbeheerders, vastgoedfondsen, etc. Deze partijen zijn ook nu al betrokken bij de renseignering van gegevens in verband met de huidige vermogensrendementsheffing. Op dit moment is nog te weinig informatie voorhanden om uitspraken te kunnen doen over de beperkingen en of en zo ja binnen welke termijn die kunnen worden weggenomen.
Kunt u uitleggen waardoor Duitse financiële instellingen in staat zijn de juiste administratie bij te houden en zelfs de heffing uit te voeren, maar de financiële instellingen in Nederland daartoe (nog) niet in staat zijn?
De vraag of en zo ja, hoe Nederlandse financiële instellingen in staat zijn om de voor het belasten van werkelijk rendement benodigde administratie bij te houden, maakt deel uit van het onderzoek. In het kader van dat onderzoek is ook een vragenlijst gestuurd naar de Duitse Belastingdienst. De reactie daarop verwachten we voor de zomer zodat we deze mee kunnen nemen in de voortgangsrapportage van Prinsjesdag.
Welke aspecten zullen volgens u voorlopig forfaitair blijven, wanneer een heffing op werkelijke rendementen wordt ingevoerd?
Op dit moment is er nog te weinig informatie voorhanden om hier uitspraken over te kunnen doen. Mijn inzet is om bij de voortgangsrapportage al een doorkijk te kunnen bieden op dit punt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat over het ECB-beleid?
Ondanks dat het verband tussen beide onderwerpen mij ontgaat heb ik mijn best gedaan en is het mij gelukt om aan uw verzoek tegemoet te komen.
Bent u bereid om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden, zonder deze te bundelen?
Ja. Tevens merk ik op dat door bundeling van vragen die in elkaars verlengde liggen een zo compleet mogelijk antwoord kan worden gegeven waarbij dubbelingen worden voorkomen. Of vragen wel of niet worden gebundeld doet niet af aan de inhoud van de antwoorden.
Het onderzoek van de Belastingdienst naar strafbare feiten aan de hand van de Panama Papers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer krijgt de Belastingdienst de gegevens en bewijsstukken die ten grondslag liggen aan de publicaties over de Panama Papers?
Heeft de Belastingdienst de journalisten van het ICIJ (International Consortium of Investigative Journalists) en/of deelnemende kranten gevraagd de informatie eerder aan de dienst te doen toekomen?
Heeft de Belastingdienst (of het Openbaar Ministerie) de stukken uit openbare bronnen kunnen verkrijgen zoals de Financial Times, die wel een fors aantal stukken online geplaatst heeft?
Zo ja, om welke reden willen de journalisten van het ICIJ deze informatie niet aan de Belastingdienst verstrekken, nu de Belastingdienst deze informatie niet openbaar mag maken op grond van artikel 67 AWR?
Zou het de Belastingdienst, de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst) en het OM geholpen hebben bij het opsporen van mogelijke strafbare feiten als de informatie per direct verstrekt wordt aan de Belastingdienst?
Jazeker. Deze risico’s worden ook door de Belastingdienst, de FIOD en het OM gezien.
Alle organisaties geven aan geholpen te zijn met een spoedige verstrekking van informatie door ICIJ.
Is er grond te denken dat bewijsmateriaal mogelijk vernietigd of verborgen wordt nu de Belastingdienst eerst twee maanden na de publicaties over de openbare database in Nederland kan beschikken? 1
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat u zo spoedig mogelijk op legale wijze toegang krijgt tot de database, zodat hij gebruikt kan worden voor het opsporen van strafbare feite en het opleggen van boetes en naheffingen, waar dat van toepassing is?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het confisqueren van kerken en vernielen van cultureel erfgoed door Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Turkse staat beslag gelegd zou hebben op vijf kerken in de stad Diyarbakir en in totaal 6300 gebouwen en stukken grond in het centrum nationaliseert om haar greep op de stad te vergroten?1
Op 21 maart heeft de Turkse ministerraad, onder verwijzing naar Expropriation Law no. 2942, artikel 27, besloten 6.292 percelen in het historische centrum van Diyarbakir van het district Sur te onteigenen, waaronder een aantal kerken en ook moskeeën. Onder Turkse wetgeving is onteigening mogelijk op grond van «nationale veiligheid of andere uitzonderlijke condities» mits gedupeerden worden gecompenseerd voor een bedrag dat door de rechtbank wordt bepaald. Betroffenen kunnen verder beroep aantekenen tegen onteigening.
Deze onteigening beoogt restauratie mogelijk te maken van dit centrum, dat zwaar beschadigd raakte tijdens de gevechten tussen veiligheidstroepen en PKK. Op 14 april werden de restauratievoornemens in het parlement goedgekeurd.
De genoemde kerken komen na restauratie weer in handen van hun respectieve stichtingen en kunnen dan weer voor kerkelijke en culturele doeleinden in gebruik worden genomen. De stichting die Surp Girago beheert heeft voorbereidingen getroffen voor een rechtszaak mocht het tot permanente onteigening komen, maar verwacht niet dat dit zal gebeuren.
Klopt het dat de Turkse overheid alle kerken met bijbehorende gronden in het historische centrum geconfisqueerd heeft, waaronder de Sint Giragoskerk, een protestantse kerk, een Chaldeeuwse, een Syrisch Orthodoxe en een Armeense kerk, met als gevolg dat er momenteel geen enkele kerk meer geopend is in Diyarbakir?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze maatregel genomen tegen de wil van de lokale autoriteiten van Diyarbakir in? Klopt het dat zowel de lokale overheid als de kerkelijke verantwoordelijken de maatregel juridisch willen aanvechten?2
De maatregel is genomen tegen de wil van de lokale autoriteiten. 310 lokale pro-Koerdische organisaties, waaronder de gemeente Diyarbakir, kamers van koophandel en NGO’s hebben aangekondigd de maatregel aan te zullen vechten.
Deelt u de opvatting dat het confisqueren van deze kerken in strijd is met de mensenrechten? Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije over gronden voor en de duur van deze maatregel?
Zie het antwoord onder 1 en 2.
Klopt het dat een groot deel van het historische district Sur in puin ligt als gevolg van beschietingen door het Turkse leger, in de strijd tegen Koerdische militanten? Hoe beoordeelt u de uitspraken3 van Nevin Soyukaya, hoofd van het departement Cultureel Erfgoed en Toerisme van het gemeentebestuur van Diyarbakir, dat de vernieling en de ontvolking van Sur «catastrofaal» zijn?
De verwoestingen in Sur zijn het gevolg van hevige gevechten tussen Turkse veiligheidstroepen en PKK-militanten die barricades hadden opgeworpen en loopgraven aangelegd. Beide partijen hebben zware wapens, waaronder tanks, gebruikt. Het oude centrum is fors beschadigd, maar niet compleet vernietigd. Herstel zal aanzienlijke inspanningen vergen.
Is er met tanks en andere zware wapens geschoten op historische gebouwen en kerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van het humanitair oorlogsrecht en het feit dat de muren van Diyarbakir en het gebied daarbinnen door UNESCO als Werelderfgoed beschouwd worden?4 Bent u bereid te pleiten voor onafhankelijk onderzoek naar het optreden van de Turkse veiligheidstroepen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees voor vernieling van de architecturale structuur van Sur bij herbouw en bevolkingsvervanging, en daarmee de teloorgang van gedeeld collectief geheugen in Sur van Koerden, Armeniërs, Assyriërs, Arameeërs en vele anderen?
Turkse autoriteiten zeggen de architectonische structuur te respecteren en Sur conform te herbouwen.
Hoe ernstig is de schade aan de geconfisqueerde kerken, in het bijzonder de Armeense katholieke kerk, de Surp Giragos kerk en de 1.700 jaar oude Syrisch Orthodoxe Heilige Maagd Mariakerk? Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij Turkije?
De schade aan de Surp Giragos kerk is beperkt gebleven. De medaille die gepaard gaat met het winnen van de EU-prijs zal op 5 mei overhandigd worden. De schade aan de er vlak naast gelegen Chaldese kerk is ook beperkt, aldus Ergun Ayik, president van de Diyarbakir Armenian Surp Small Church Hidir Ilyas Surp Gregos Church Foundation, die de kerk beheert. Wel is een aantal historische winkels rond beide kerken zwaar beschadigd, net als de Armeense katholieke kerk, de historische Kursunlu moskee en de Sheikh Muhattar moskee.
Hoe beoordeelt u in het licht van het bovenstaande het feit dat de Surp Giragos kerk, de grootste Armeense kerk van het Midden-Oosten, vorig jaar nog een EU-prijs voor cultureel erfgoed gewonnen heeft en dat de jury over de restauratie van de kerk oordeelde dat deze, na de verdrijving en vlucht van de Armeniërs uit Diyarbakir «op immense wijze heeft bijgedragen aan vrede, verzoening en verbeterde sociale integratie van de Armeense gemeenschap»?5
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de foto die via social media verspreid is van een vermoedelijke Turkse politiefunctionaris in de beschadigde Surp Giragos kerk, die het gebaar maakt van de Grijze Wolven, met de boodschap «Sultan Alparslan’s kleinkinderen brengen de ongelovigen van kerken tot het geloof»?6
De foto toont aan dat er nog vooroordelen tegen minderheden bestaan in Turkije. Ik begrijp de opvatting hierover van de HDP.
Deelt u de opvatting van de Turkse oppositiepartij HDP dat de Turkse politie hiermee «de christenen van Surp Giragos vernederd heeft»?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid scherp protest aan te tekenen bij Turkije tegen het confisqueren van de kerken en bijbehorende gronden? Bent u tevens bereid deze kwestie te adresseren binnen de EU, de Raad van Europa en andere fora? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 1, 2, 4. Ik ben van plan deze situatie nauwgezet te blijven volgen.
Bent u bereid opheldering te vragen aan Turkse autoriteiten en aan de Tweede Kamer mee te delen wat zij vertellen wat er gebeurd is?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn u andere gevallen bekend van het vernielen en/of confisqueren van kerken door de Turkse autoriteiten?
Nee.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de laatste christen de antieke Turkse stad Nusaybin ontvlucht is wegens gevechten tussen het leger en Koerdische militanten, te weten de koster van de Jacobuskerk uit de derde eeuw?7
Vanwege de zware gevechten in Nusaybin aan de Syrische grens is het merendeel van de burgers deze stad ontvlucht.
Bent u bereid aan te dringen bij Turkije op het naleven van het humanitair oorlogsrecht en de vroegchristelijke Jacobuskerk, die voorgedragen is voor de Werelderfgoedlijst van de UNESCO, niet te beschadigen of te confisqueren?
Nederland dringt bilateraal en in EU-verband aan op het staken van het geweld door beide partijen en tot het hervatten van onderhandelingen tussen de Turkse autoriteiten en PKK. Ook in recente rapporten van het Europese parlement, State Department (Turkey 2015 Human Rights Report) en het aangekondigde rapport van mensenrechtencommissaris Muiznieks van de Raad van Europa wordt bij Turkije op naleving van humanitair oorlogsrecht aangedrongen. Ook UNESCO volgt de ontwikkelingen rondom (toekomstige) werelderfgoedsites.
Bent u bereid het buitenproportionele geweld van de Turkse veiligheidstroepen in de strijd tegen de Koerdische militanten te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht ‘Ik wil naar huis, naar mijn gezin’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Ik wil naar huis, naar mijn gezin»?1
Ik begrijp dat deze mevrouw graag bij haar gezin is en daar deel van wil uitmaken. Dat mevrouw het gevoel heeft dat ze tegen haar wil wordt vastgehouden, is geen wenselijke situatie. Mensen met behoefte aan chronische ademhalingsondersteuning kunnen in veel gevallen ook in de thuissituatie geholpen worden. Het Centrum voor thuisbeademing (CTB) kan onderzoeken of de mogelijkheid bestaat dat mevrouw thuis kan wonen. Voordat iemand naar huis kan met beademing stelt het CTB een aantal voorwaarden, zodat een patiënt veilig thuis kan verblijven. De medische situatie wat betreft de beademing moet stabiel zijn en er moet voldoende en goed opgeleide zorg zijn die kan handelen als er iets mis gaat met de beademing.
Kunt u begrijpen dat mevrouw liever thuis bij haar man en kinderen wil wonen dan alleen op een kamertje wil zitten? Vindt u het acceptabel dat het geweigerd wordt, en mevrouw tegen haar wil wordt vastgehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de verpleeghuisarts zelfs dreigt met een rechterlijke machtiging als de familie doorzet mevrouw naar huis te halen? Kunt u er voor zorgen dat mevrouw dan optimale rechtsbijstand wordt geboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de wet kan een arts een rechterlijke machtiging aanvragen. Dan moet er echter aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Het inzetten van rechtsbijstand is een procedure die mevrouw en haar familie zelf moet inzetten. Daar kan ik geen hulp bij bieden. Het zorgkantoor kan ook met deze mevrouw meedenken over alternatieven die beter aansluiten op haar wensen.
Wat is uw reactie op de noodkreet van mevrouw Groenveld dat zij als ALS-patiënt gedwongen wordt in een verpleeghuis te verblijven, terwijl zij graag thuis bij haar man en kinderen wil wonen in haar laatste levensfase?2
Vindt u het ook een totaal ongewenste uitkomst van het criterium dat een indicatie alleen omgezet mag worden in een «volledig pakket thuis» als dat «doelmatig» kan; met andere woorden als dat niet meer geld kost dan in een verpleeghuis?
Erkent u dat het mevrouw en haar gezinsleden kostbare gezamenlijke tijd ontnomen wordt, enkel en alleen omdat de verzorging in de thuissituatie te duur zou zijn? Vindt u dit een gewenste uitkomst van uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u er voor zorgen dat mevrouw Groenveld thuis kan worden verzorgd, zodat zij en haar verwanten de ruimte wordt geboden zich voor te bereiden op het afscheid?
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen deze twee situaties in het kader van de motie Leijten die de garantie vraagt dat niemand kan worden gedwongen ergens te wonen waar men niet wil?3
In de genoemde motie wordt de regering gevraagd te garanderen dat mensen niet worden gedwongen ergens te gaan wonen waar ze niet willen wonen. Deze motie is ingediend tijdens het debat over overbruggingszorg en de keuzevrijheid die cliënten daarbij hebben. Ik heb destijds aangegeven dat de overheid mensen niet kan dwingen ergens te gaan wonen waar ze niet willen wonen. In de twee situaties die nu zijn aangereikt gaat het niet zozeer om de vrijheid van de keuze van de gewenste instelling, maar om de mogelijkheden van verantwoorde zorg thuis.
Op welke wijze heeft deze mevrouw iets aan het beleidsvoornemen «Van systemen naar mensen»?
Ik ben van mening dat het zorgkantoor zich heeft ingespannen om samen met deze cliënt te zoeken naar een passende oplossing. Ik ben van mening dat dit past binnen het beleidsvoornemen «van systemen naar mensen».
Het verzoek van de RMS voor een gesprek met de president van Indonesië |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verzoek van de Molukse regering in ballingschap (RMS) om u in te spannen om een ontmoeting mogelijk te maken tussen de RMS en de Indonesische president Widodo, die volgende week een bezoek aan Nederland brengt?1
Ja.
Deelt u de in de brief geuite zorgen van de RMS over het gebrek aan respect voor de mensenrechten en de uitbuiting van de Molukkers van de kant van de Indonesische autoriteiten? Indien neen, waarom niet?
President Widodo heeft de economische en sociale ontwikkeling van de achtergebleven delen van Indonesië, waaronder de Molukken, tot een van zijn prioriteiten verklaard. De mensenrechtensituatie in de Molukken is in de afgelopen 10 jaar verbeterd, maar dat neemt niet weg dat er nog altijd zorgen zijn op dit gebied, zoals de politieke gevangenen die veelal buiten de Molukken worden gedetineerd zodat familie niet in staat is hen te bezoeken en de vrijheid van meningsuiting.
De Nederlandse regering is nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Molukken, bijvoorbeeld via ondersteuning van het instituut de Ombudsman die regionale kantoren heeft opgezet in alle provincies, inclusief de Molukken, het trainingsprogramma van ICCO-IDH voor nootmuskaatboeren en het project «Access to finance» dat deze boeren in de Molukken toegang geeft tot financiering, en het Community Policing Programme, dat zich richt op de verbetering van de verhoudingen en communicatie tussen lokale gemeenschappen en de politie. Daarnaast is er recent een samenwerkingsproject van start gegaan op het gebied van modernisering en uitbreiding van vissershavens in Ambon.
Bent u bereid om u in te spannen om deze ontmoeting mogelijk te maken?
Het verzoek tot een onderhoud is bekend bij de Indonesische autoriteiten. Het is aan de Indonesische president om over dit verzoek een besluit te nemen.
Zo nee, bent u dan ten minste bereid om in uw contact met de Indonesische president aan te dringen op openbaarmaking van de begraafplaats van Chris Soumokil, de oud-president van de RMS? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft vanuit humanitaire overwegingen het verzoek van mevrouw Soumokil om meer informatie te ontvangen over de precieze locatie waar haar echtgenoot is begraven, bij de Indonesische autoriteiten onder de aandacht gebracht. Verdere besluitvorming hierover is aan de regering van Indonesië.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de komst van de Indonesische president naar Nederland?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Mishandeling Surinamer in vreemdelingenbarak' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht « Mishandeling Surinamer in vreemdelingenbarak»?1
Ja.
Kent u soortgelijke gebeurtenissen in de gevangenis van Curaçao? Zo ja, welke?
Vanuit mijn rol als Minister voor Koninkrijksrelaties ontvang ik signalen over – onder andere – de rechtshandhavingsketen in de Caribische landen. Het mediabericht waaraan wordt gerefereerd, is daar één van. Uiteraard is voor mij de brede context belangrijk. De juistheid van een bericht is niet aan mij om te bepalen. De in het mediabericht voorgelegde kwestie speelt zich af binnen de autonomie van het land Curaçao.
Deelt u de mening dat misstanden zoals vermeld in het krantenartikel onacceptabel zijn? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het een taak is van het land Curaçao om te zorgen voor een veilige gevangenis? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat Curaçao als land verantwoordelijk is voor de misstanden in de gevangenis van Curaçao? Zo neen, waarom niet?
Het Land Curaçao is verantwoordelijk voor het tegengaan van misstanden.
Klopt het dat Nederland ondersteuning biedt aan de gevangenis op Curaçao? Zo ja, welke?
De gevangenis van Curaçao betreft een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao. Nederland levert geen structurele ondersteuning; die vindt enkel plaats op incidentele basis. Recent heeft Nederland ter bevordering van de afronding van het plan van aanpak Gevangeniswezen van het Land Curaçao beperkte ondersteuning geboden. Voornoemd plan van aanpak betreft ook een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao.
Loopt Nederland het risico om wederom aangesproken te worden door de VN, zoals Nederland in het verleden ook is aangesproken door de VN, op misstanden in de gevangenis op Curaçao? Zo neen, waarom niet? Zo ja, met welke consequenties?
Het Koninkrijk der Nederlanden kan aangesproken worden als aangesloten verdragspartij (en daarmee onder internationaal recht dus juridisch eindverantwoordelijk). De periodieke rapportages aan de Verenigde Naties over de implementatie van verdragen worden dan ook door de respectievelijke landen opgesteld. Het Koninkrijk biedt deze rapportages gezamenlijk aan.
De brandbrief van Europese luchtvaartmaatschappijen over de ‘kwestie Gibraltar’ |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europese luchtvaart is Gibraltar-conflict spuugzat»1 en de brandbrief van de Association of European Airlines, waar ook bijvoorbeeld KLM lid van is?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat een langlopend prestigeconflict tussen twee EU-lidstaten, zonder overigens iets af te doen aan de inhoud van het dispuut en het belang ervan voor betrokken landen, leidt tot langdurige vertraging bij de implementatie van het Single European Sky-pakket en dus tot onnodige kosten van circa 5 miljard euro per jaar voor de Europese luchtvaartmaatschappijen en dus tot onnodig hoge ticketprijzen?
Ik deel uw zorgen en die van de luchtvaartsector over de vertraging die het langdurige geschil over Gibraltar veroorzaakt in het verder brengen van Europese luchtvaartwetgeving. Concreet wordt nu de volgende wetgeving belemmerd: het Single European Sky 2+ pakket, de Verordening Passagiersrechten Luchtvaart en de Verordening Airport Slots. Ik kan de kosten hiervan niet kwantificeren, maar het is duidelijk dat een spoedige oplossing van de kwestie geboden is.
Het bedrag dat u noemt, kan ik niet relateren aan Gibraltar. Circa 5 miljard euro komt wel overeen met een schatting van de Europese Commissie van de kostenbesparing die wordt behaald wanneer de Single European Sky volledig wordt geïmplementeerd. Gibraltar belemmert specifiek het voltooien van de SES2+ wetgeving maar staat niet in de weg bij het lopende traject van implementatie van de Single European Sky. Het oplossen van de kwestie zal daarom niet zorgen voor de genoemde kostenbesparing van de implementatie van SES. Die besparingen en verbeteringen moeten worden bereikt via de lopende samenwerking tussen lidstaten, luchtverkeersleiding en civiel-militaire samenwerking. Op de Aviation Summit is door lidstaten daarom steun uitgesproken voor een versnelling van de implementatie.
Ziet u bij het doorbreken van deze impasse een rol voor het Nederlands voorzitterschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u in de eerste helft van het voorzitterschap ten aanzien van deze specifieke kwestie al ondernomen en wat bent u voornemens om nog te gaan ondernemen in de komende maanden?
Het geschil over Gibraltar ligt zeer gevoelig in de EU lidstaten Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Als onderdeel van het bredere geschil wordt de eerdere clausule over Gibraltar in EU wetgeving niet langer door beide betrokken lidstaten geaccepteerd. Ik betreur de vertraging die dit soevereiniteitsgeschil hiermee veroorzaakt in het verder brengen van Europese luchtvaartwetgeving. Net zoals de Europese Commissie moedigt Nederland vanuit de positie als EU Voorzitter de betrokken partijen aan tot oplossingen die ervoor zorgen dat de weg vrij wordt gemaakt voor de afronding van de nu belemmerde wetgeving.
Als Europees Voorzitter hebben wij daarom op verschillende niveaus de urgentie en noodzaak van een oplossing benadrukt en onze diensten aangeboden om op te treden als honest broker om een oplossing te vinden die de belemmering van de Europese luchtvaartdossiers zou wegnemen. Als Voorzitter zullen we beide partijen blijven aanmoedigen om tot een oplossing te komen. Daar waar de hulp van het voorzitterschap gewenst en nuttig is zullen we als Voorzitter proberen op verschillende niveaus achter de schermen bij te dragen aan een dergelijke oplossing.
Welke initiatieven worden er door de Europese Commissie ontplooid om te komen tot een vergelijk bij dit conflict?
De Europese Commissie heeft aangegeven bekend te zijn met de posities van Spanje en het Verenigd Koninkrijk in relatie tot de luchthaven van Gibraltar en is zelf geheel neutraal over de zaak.
Ook de Commissie betreurt de vertraging die de huidige situatie veroorzaakt in het verder brengen van Europese luchtvaartwetgeving. Zij heeft aangeven oplossingen te zullen steunen die in lijn met het EU-recht het probleem zouden kunnen oplossen en de weg vrij zouden kunnen maken voor de afronding van de nu belemmerde wetgeving. De Commissie blijft dergelijke oplossingen aanmoedigen.
Bent u bereid om de kwestie Gibraltar prominent te agenderen voor de EU Transportraad van 7 juni a.s.? Zo nee, waarom niet?
Ik heb onlangs een brief ontvangen van de Europese luchtvaartkoepels en ik deel hun zorg over de situatie en gevoel van urgentie dit op te lossen. De in deze brief gesuggereerde agendering van Gibraltar op de Transportraad zal de broodnodige oplossing in het belang van de luchtvaartsector echter niet dichterbij brengen.
De oplossing van dit soevereiniteitsgeschil ligt niet bij de Europese Commissie, het Voorzitterschap of andere lidstaten maar ligt in handen van de direct betrokken partijen op het hoogste niveau. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat is het verdere tijdpad voor het zo snel mogelijk oplossen van de Gibraltar-impasse en de inwerkingtreding van het Single European Sky-pakket?
Een doorbraak kan niet kan worden verwacht voor de nieuwe verkiezingen in Spanje die op 26 juni zullen worden gehouden. Zodra betrokken partijen tot een oplossing zijn gekomen, kunnen de nodige stappen in de nu belemmerde Europese wetgeving, waaronder SES2+, worden gezet. Het SES2+ pakket is in de Raad afgerond met uitzondering van de kwestie Gibraltar. Zodra deze kwestie is opgelost, kan de Raadspositie snel worden vastgesteld en kunnen onderhandelingen met het EP worden gestart.
Het rapport ‘Rotterdamse aanpak statushouders, 2016 – 2020’ van het Rotterdamse college van burgemeester en wethouders |
|
Malik Azmani (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Rotterdamse aanpak statushouders, 2016–2020» van het Rotterdamse college van burgemeester en wethouders?1
Ja.
Hoeveel statushouders in asielzoekerscentra kunnen per direct worden gehuisvest door gemeenten?
Op peildatum 18 april 2016 verbleven 16.511 vergunninghouders in de opvang. Daarvan waren er op dat moment 12.725 gekoppeld aan een gemeente en in afwachting van passende huisvesting en 1.067 vergunninghouders hadden inmiddels het huurcontract getekend en waren bezig met verhuizing. 2.162 personen dienden nog gekoppeld te worden aan een gemeente en voor 557 personen gold een blokkade.
Dat laatste vindt bijvoorbeeld zijn oorzaak in herstel van foutief ingevoerde tenaamstelling.
Hoeveel statushouders zijn in resp. 2015 en 2016 toebedeeld aan de gemeente Rotterdam?
De taakstelling van Rotterdam bedroeg in 2015: 1.050 personen, in 2016 is de taakstelling 1.574 personen. Op peildatum 18 april 2016 stonden 504 personen gekoppeld aan de gemeente Rotterdam voor huisvesting.
Deelt u de mening, zoals die in het rapport naar voren komt, dat de Rotterdamse achterstand bij de huisvesting van statushouders is ontstaan door problemen bij de tenaamstelling van IND-pasjes, de verstrekking van BSN-nummers en de volledigheid van dossiers? Zo ja, welke instanties zijn verantwoordelijk voor deze problemen en hoe kunnen die worden opgelost?
Nee, die conclusie deel ik niet. Er wordt door de uitvoeringsorganisaties naar mijn mening maximaal gewerkt om gemeenten alle relevante informatie snel en goed ter beschikking te stellen.
De IND gaat bij de tenaamstelling van documenten uit van de informatie van de asielzoeker en diens documenten. In de meeste gevallen levert dit geen problemen op, in een klein aantal gevallen moet de tenaamstelling gewijzigd worden, meestal vanwege de toepassing van het juiste namenrecht bij inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP). In die gevallen dat een gemeente de aanvraag indient, heeft de IND een verkorte procedure ingericht zodat binnen 8 werkdagen een nieuw document beschikbaar is.
De Vreemdelingenketen heeft samen met de Burgerketen geïnvesteerd in het snel inschrijven van vergunninghouders in de BRP, door het inrichten van BRP-straten op inmiddels nagenoeg alle procesopvanglocaties. Daardoor worden nagenoeg alle personen die in de algemene asielprocedure een vergunning ontvangen, direct in de BRP ingeschreven. Zij die in de verlengde asielprocedure een verblijfsvergunning krijgen, worden ingeschreven in de (AZC-)gemeente waar ze verblijven. Om die gemeenten te helpen bij het wegwerken van achterstanden, zijn, via het ICTU, sinds eind vorig jaar mobiele teams actief met specialisten die gemeenten daarbij kunnen assisteren. Door de snelle inschrijving in de BRP beschikt de vergunninghouder snel over het Burgerservicenummer (BSN).
Omdat de snelle uitstroom van vergunninghouders van groot belang is, hebben COA, IND en Platform Opnieuw Thuis verschillende processen ingericht die gemeenten zowel helpen met structurele oplossingen als in individuele situaties. Zo is tussen COA en de VNG een informatieprotocol afgesproken, over de informatie die over de vergunninghouder tussen COA en gemeenten wordt uitgewisseld. Hoewel ik begrip heb voor de wens van gemeenten om zo veel mogelijk informatie te ontvangen, mag echter niet alles uitgewisseld worden en blijft de gemeente deels afhankelijk van informatie van de vergunninghouder zelf. Alle informatie die nodig is om bijvoorbeeld (zelf) een inschrijving in de BRP te kunnen doen kan de gemeente, voor zover ze niet over voldoende gegevens beschikt, opvragen bij de IND. Daar wordt dan een zogenoemd «gemeentedossier» gemaakt. Gemeenten doen hier in toenemende mate een beroep op.
De IND-ketenservicelijn doet sinds begin dit jaar dienst als «hotline» voor gemeenten die administratieve problemen ervaren in individuele gevallen. Daartoe is de backoffice van de ketenservicelijn uitgebreid met instanties als de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, het COA, het Ministerie van SZW en het ICTU (project versnelling eerste inschrijving vergunninghouders).
Het bericht dat er onderzoek komt naar de Arbeidsinspectie inzake DuPont |
|
Paul Ulenbelt (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de voormalige Arbeidsinspectie, onderzoek gaat doen naar het functioneren van diezelfde Arbeidsinspectie inzake de lycrafabriek van DuPont?1
Ik vind het belangrijk om de feiten op een rij te krijgen. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de feiten omtrent het gebruik van de stof DMAC bij de Lycra fabriek, de destijds gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende risicobeheersingmaatregelen (in het kader van blootstelling van werknemers) die het bedrijf hanteerde. Voor verdere informatie verwijs ik naar mijn brief die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer wordt gezonden.
Kunt u toelichten wat de Inspectie SZW precies gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt het onderzoek beperkt tot de periode van 1975 tot 1990?
In de media wordt de nadruk op die periode gelegd, maar het onderzoek wordt niet beperkt tot die periode. Het zal lopen vanaf de jaren zeventig tot het tijdstip waarop niet meer met de bedoelde risicovolle stoffen werd gewerkt.
Is er sprake van externe supervisie op het onderzoek? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in het kader van een zorgvuldige aanpak de Audit Dienst Rijk (ADR) betrokken bij het proces.
Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderzoek?
In november 2016 ontvangt u de resultaten van het onderzoek.
Aanhoudende misstanden rondom zwanendrifters in het Groene Hart |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending gezien van EenVandaag van maandag 11 april 2016 over de rechtszaak tegen de zwanendrifters?1
Ja.
Deelt u de mening dat personen die veroordeeld worden voor overtredingen op de Flora- en faunawet geen recht hebben op een jachtvergunning? Bent u bereid de jachtvergunning van de zwanendrifters in te laten trekken indien zij veroordeeld worden voor een of meerdere van de waslijst van 12 pagina’s aan overtredingen op de Flora- en faunawet waar zij nu voor terecht staan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de korpschef van politie om te beslissen over een eventuele intrekking van door hem verleende jachtakten bij geconstateerde overtredingen van de Flora- en faunawet.
Wat vindt u ervan dat de melder van misstanden rondom zwanenjacht en zwanendriften zich onveilig voelt en dat haar auto onlangs is bekogeld met bevruchte zwaneneieren? Hoe bent u van plan om op korte termijn ervoor te zorgen dat melders beter beschermd worden?
Ik betreur de gevoelens van onveiligheid bij de melder. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de politie de surveillance rondom de woning van de melder verhoogd. De politie bekijkt per melding of en welke maatregelen moeten worden getroffen ter bescherming van de melder.
Wat vindt u ervan dat zwanendrifters die geen ontheffing meer hebben om jonge zwanen uit de natuur te onttrekken nu zwaneneieren rapen, thuis uitbroeden en de uitgekomen zwanen alsnog verkopen?
Het rapen van eieren van in het wild levende knobbelzwanen is op grond van de Flora- en faunawet slechts toegestaan in het kader van schadebestrijding, na verkregen ontheffing door de provincie. Het thuis laten uitbroeden van de geraapte eieren en het verkopen van uitgekomen zwanen zijn evenwel niet toegestaan.
Bent u bereid om het rapen van zwaneneieren voor commerciële doeleinden te verbieden als onderdeel van uw reeds aangekondigde verbod op zwanendriften? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten over een kwikvergiftiging bij AzoNobel |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten over een kwikvergiftiging bij AkzoNobel?1 2
Ik heb de berichten over een mogelijke kwikvergiftiging bij AkzoNobel gelezen.
De Arbeidsomstandighedenwet verplicht werkgevers te zorgen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden van diens werknemers. Bescherming van hen die arbeid verrichten dient het uitgangspunt te zijn van elk bedrijf.
De berichtgeving betreft een schikking in het kader van civielrechtelijke (werkgevers)-aansprakelijkheid. Het is onbekend of er aan de oorzaak van de kwikvergiftiging een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving ten grondslag heeft gelegen.
Heeft de Inspectie SZW ooit onderzoek gedaan naar de blootstelling aan kwik bij AkzoNobel in Hengelo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten?
De Inspectie SZW heeft geen aanleiding gehad om gericht onderzoek te doen naar een incident met kwikblootstelling bij dit bedrijf. Bij een reguliere inspectie in 2003 bij Akzo Base Chemicals is wel sprake geweest van een onduidelijkheid in de administratie van het bedrijf over de metingen van de arbeidsomstandighedenprocedures met name in relatie tot kwik. Het bedrijf is gewaarschuwd dat bij onderhoudsbeurten de metingen op orde moeten zijn. Bij hercontrole bleek alles op orde. Het bedrijf Akzo Base Chemicals is in 2006 gestopt met de productie.
In algemene zin kan ik aangeven dat op basis van de Arbeidsomstandighedenwet de werkgever verplicht is om de werknemers periodiek in de gelegenheid te stellen om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, dat erop is gericht de risico's die de arbeid voor de gezondheid van de werknemers met zich brengt zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Bij het gebruik van gevaarlijke stoffen in het bedrijf wordt aanvullend hierop in het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht dat de werkgever zijn werknemers vóór de aanvang van de werkzaamheden waarbij blootstelling aan de gevaarlijke stoffen mogelijk is in de gelegenheid wordt gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
Heeft de arbodienst metingen gedaan naar de kwikblootstelling? Zo ja, wat waren de resultaten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat waren feiten en omstandigheden die hebben geleid tot schikking van een vermoedelijke kwikvergiftiging?
De feiten en omstandigheden ken ik niet. Een werknemer die gezondheidsschade door werk heeft geleden, kan de schade bij de werkgever verhalen, via een civielrechtelijk proces. Op basis van de berichten uit de media, maak ik op dat in dit kader een schikking is getroffen.
Is van deze vermoedelijke kwikvergiftiging melding gemaakt bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten?
Bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) zijn tussen 2003 en heden drie beroepsziektemeldingen in relatie tot kwik gemeld. De gegevens zijn niet tot een individuele persoon of bedrijf herleidbaar vanwege privacyregels.
Daarom is niet bekend of van deze vermoedelijke kwikvergiftiging melding is gemaakt bij het NCvB. Meldingen van beroepsziekten door de bedrijfsarts bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten gebeuren met het oog op een landelijk overzicht van het vóórkomen van en trends in beroepsziekten per sector.
Heeft AkzoNobel meer schikkingen getroffen als het gaat om vermoedelijke beroepsziekten?
Dat is mij onbekend.
Deelt u de mening dat schikkingen niet het karakter moeten krijgen van het onder de pet houden van miststanden en dat feiten en omstandigheden rond schikkingen rond vermoedelijke beroepsziekten tot het bedrijf herleidbaar moeten worden geregistreerd? Zo nee waarom niet?
Op basis van de Arbeidsomstandighedenwet moet de bedrijfsarts of arbodienst van een bedrijf een beroepsziekte melden bij het NCvB. Deze verantwoordelijkheid staat los van de mogelijkheid tot het treffen van een schikking in het kader van een civielrechtelijke aansprakelijkheidstelling. Een bedrijf kan met een benadeelde tot een schikking komen om een lange procedure te vermijden die voor beide partijen belastend kan zijn. Afspraken die private partijen aangaan, zoals een schikking, zijn geen zaak voor de overheid.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw de woningwet blokkeert |
|
Farshad Bashir (SP), Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) woningcorporaties blokkeert om hun maatschappelijke (Daeb) en commerciële (niet-Daeb) activiteiten te splitsen, ook al is dit een mogelijkheid volgens de Woningwet en een aanbeveling van de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties? Waarom is dit het geval? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2 3 4
Toegelaten instellingen moeten voor 1 januari 2017 een ontwerpvoorstel voor administratief scheiden of juridisch splitsen van hun DAEB en niet-DAEB activiteiten bij de Autoriteit Woningbouwcorporaties (Aw) indienen. Op basis van de verantwoordingsinformatie over 2017 volgt in 2017 een definitief voorstel. De Aw beoordeelt dit voorstel in 2017, zodat de scheiding of splitsing per 1 januari 2018 in werking kan treden. Op 31 mei 2016 heeft de Aw daartoe de definitieve versie van het beoordelingskader scheiden DAEB/niet-DAEB gepubliceerd. Vooralsnog zijn er geen voorstellen ingediend. Het is daarmee nog niet bekend hoeveel toegelaten instellingen willen splitsen.
Hoeveel woningcorporaties willen een juridische scheiding van hun Deab en niet-Daeb-activiteiten, maar worden door het WSW hiertoe belet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u vorig jaar niet voorkomen dat woningcorporaties een volmacht moesten tekenen bij het WSW, waardoor een juridische scheiding nu onmogelijk is doordat er geen commercieel vastgoed meer is om in onderpand te geven aan een bank?
Op basis van zijn deelnemersreglement heeft het WSW voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Woningwet volmacht gevraagd op het onderpand van toegelaten instellingen. Het WSW vraagt volmacht om, indien nodig, snel hypotheek te kunnen vestigen. Het WSW vraagt volmacht op al het onderpand, omdat in situaties van financiële stress de waarde van het onderliggende onderpand snel terug kan lopen. In specifieke (nood)situaties kan het daarom nodig zijn een zekerheidsrecht op zowel het DAEB als (niet reeds door derden bezwaarde) niet-DAEB-vastgoed te kunnen vestigen om zoveel mogelijk te voorkomen dat het buffervermogen danwel de achtervangvoorziening van gemeenten en Rijk moet worden aangesproken. Op dit moment is er geen risicovergoeding voor de achtervang. Het is de bedoeling dat het WSW een risicovergoeding zal gaan betalen aan de achtervangers, maar zoals aangegeven in de brief van 17 mei 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 29 453, nr. 417) zie ik hier voor 2017 van af.
Waarom wil het WSW al het vastgoed in onderpand als er ook sprake is van een nieuwe kostendekkende achtervangheffing, terwijl de achtervanggarantie van het WSW tot nu toe niets heeft gekost?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft het WSW hierover met u van te voren overlegd? Wat is uw positie geweest? Wat gaat u nu doen?
Naar aanleiding van de wijzigingen die zijn opgetreden als gevolg van de gewijzigde Woningwet en de daarin opgenomen verplichting tot scheiden of splitsen, ben ik in overleg getreden met het WSW. Op grond van het deelnemingsreglement van het WSW moet iedere corporatie toestemming vragen voor het aangaan van ongeborgde financiering. Om externe financiering van gescheiden of gesplitste niet-DAEB activiteiten mogelijk te maken is het noodzakelijk dat toegelaten instellingen en/of hun dochters financiers zekerheden kunnen bieden in de vorm van een hypotheekrecht. Voor zover het WSW volmacht heeft voor het vestigen van hypotheek op dat onderpand kan externe financiering alleen worden aangetrokken als het WSW dit onderpand vrijgeeft, waarmee het WSW zelf geen hypotheek meer kan vestigen op dit onderpand. In het kader van scheiden en splitsen is van belang dat vooraf zoveel mogelijk duidelijk is onder welke voorwaarden het WSW hypotheek kan vestigen op onderpand en onder welke voorwaarden volmacht op onderpand kan worden vrijgegeven. Het WSW zal beleidsregels opstellen over de voorwaarden waaronder onderpand ten behoeve van ongeborgde financiering voor niet-DAEB activiteiten wordt vrijgegeven. Deze beleidsregels behoeven mijn goedkeuring. Daarnaast zal bij nota van wijziging bij het wetsvoorstel Veegwet Wonen (Kamerstukken II, 2015/16, 34 468, nr. 2) worden verduidelijkt onder welke voorwaarden het WSW hypotheek kan vestigen op onderpand dat niet is vrijgegeven. De beleidsregels zullen tegelijk met de wetswijziging op 1 januari 2017 van kracht worden. Streven is om deze zo spoedig mogelijk na de zomer openbaar te maken.
Het onderzoek’ Sluiting kolencentrales’ van SEO in opdracht van Natuur en Milieu |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Sluiting kolencentrales» van SEO in opdracht van Natuur en Milieu?
Ja.
Bent u bekend met de kritiek vanuit onder andere Uniper en TNO op dit onderzoek?
Ja.
Bent u bekend met het verschil tussen de uitstoot en efficiëntie tussen de jaren ’90 centrales en de centrales die recent zijn opgeleverd?
In het rapport van SEO worden de grootste maatschappelijke baten van het sluiten van alle kolencentrales gevonden in de reductie van CO2-uitstoot en de reductie van overige emissies, in dit geval fijnstof (PM10), kwik (Hg), methaan (CH4), stikstofoxides (NOx) en zwaveldioxide (SO2). In het rapport benoemt SEO zelf dat de emissies die zij hanteert om de maatschappelijke baten te berekenen gebaseerd zijn op de uitstootcijfers van de twee kolencentrales uit de jaren »90. SEO geeft zelf ook aan dat om die reden de emissiecijfers van de drie nieuwe kolencentrales (MPP3, Rotterdam en Eemshaven) overschat kunnen zijn.
In onderstaande tabel geef ik aan welke emissiecijfers SEO heeft gebruikt en geef ik zo mogelijk de werkelijke emissiecijfers van de Nederlandse kolencentrales. De cijfers van de kolencentrales MPP3 en Rotterdam zijn gebaseerd op de meest recente milieujaarverslagen van deze centrales. De eigenaren van deze centrales geven aan dat deze centrales recent in gebruik zijn genomen en zij de komende jaren lagere emissies verwachten als hun centrales uit de testfase zijn. Voor de Eemshaven centrale heeft de eigenaar aan mij aangegeven dat deze centrale halverwege 2015 in gebruik is genomen en dat er voor deze centrale er nog geen representatieve uitstootcijfers en geen milieujaarverslag voor 2015 beschikbaar is. In onderstaande tabel zijn om die reden de maximale uitstootcijfers uit de milieuvergunning opgenomen. Voor de Amer 9-centrale zijn de cijfers gebruikt uit het milieujaarverslag van 2015. Hierbij is gerekend met het volledige energetisch rendement van de centrale, dus zowel elektriciteitsproductie als warmteproductie. Niet meegenomen in de cijfers van de Amer 9 is het effect van het meestoken van biomassa, wat leidt tot een verlaging van de CO2-uitstoot. Voor de Hemweg-centrale is gebruik gemaakt van de cijfers uit een representatief productiejaar.
Kolen
Gas
8,8 g
0,7 g
–*
7,0 g
8,0 g
2,7 g
13,6 g
777 kg
298 kg
825 kg
812 kg
N.v.t.
717 kg
827 kg
4,8 mg
0,45 mg
4,13 mg
4,2 mg
7,4 mg
3,6 mg
3,39 mg
9,7 g
16 g
–*
0 g
N.v.t.
0 g
1,7 g
640 g
155 g
169 g
153 g
160,9 g
248 g
172 g
269 g
105 g
48 g
61 g
113,6 g
209 g
256 g
* Deze emissies zijn lager dan de detectielimieten die voor rapportage in de milieujaarverslagen worden gehanteerd.
Ik constateer op basis van deze tabel dat de gehanteerde emissies in het rapport van SEO in veel gevallen hoger zijn dan de werkelijk emissies van de nieuwe kolencentrales. In sommige gevallen zijn de werkelijke emissies van de nieuwe kolencentrales zelfs lager dan SEO hanteert voor gascentrales. Opvallend is verder dat de waarde die SEO hanteert voor de CO2-uitstoot lager ligt dan de realisatie van de meeste centrales. De eigenaren van de nieuwe kolencentrales geven hierover aan dat zij verwachten op een CO2-uitstoot van rond de 750 kg/MWh uit te komen als hun centrale volledig draait en zij hun maximale rendement halen.
De CO2-uitstoot van alle centrales kan bovendien afnemen door het toepassen van bij- en meestook van duurzame biomassa. Op basis van de werkelijke emissies van de kolencentrales verwacht ik dan ook dat de maatschappelijke baten die SEO berekent aanzienlijk lager zouden uitvallen dan in het rapport is voorgesteld.
Zou een berekening met de uitstootcijfers van de recent opgeleverde centrales in plaats van de jaren ’90 centrales zoals gebruikt in het onderzoek «Sluiting kolencentrales» een tot een wezenlijk andere uitkomst lijden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitstoot cijfers per kolencentrale in ons land?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg «Verzamel Overleg» Energie voorzien op 20 april 2016?
Bij dezen voldoe ik aan dit verzoek.
Het faillissement van het centrum voor verslavingszorg Victas en de overname ervan door ggz-instelling Arkin |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het faillissement van het centrum voor verslavingszorg Victas?1
Het is altijd ingrijpend als een zorginstelling afstevent op een faillissement. Een (dreigend) faillissement gaat altijd gepaard met een veel onzekerheid voor cliënten en werknemers. Omdat zorginstellingen private instellingen zijn die een grote mate van vrijheid hebben, kunnen ook zij in het uiterste geval failliet gaan. Ik heb u overigens bij brief van 15 april jl. kunnen melden dat Stichting Victas uiteindelijk is overgenomen door Stichting Arkin.
Erkent u dat de oorzaak van de financiële problemen de te dure gebouwen zijn waaronder de 30 miljoen euro kostende nieuwbouw in hartje Utrecht?
De curator doet onderzoek naar de precieze oorzaken van het faillissement. Daarop loop ik niet vooruit.
Wat is de ontwikkeling van kapitaallasten geweest van Victas sinds de afschaffing van het bouwregime in 2008 tot aan het uiteindelijke faillissement?
Ik beschik niet over de door u gevraagde informatie. Voor de openbare financiële informatie over Victas (voor 2012 Centrum Maliebaan geheten) verwijs ik u naar www.jaarverslagenzorg.nl.
Hoe groot acht u de kans dat er onder het in 2008 afgeschafte bouwregime een megalomane nieuwbouw van 30 miljoen euro was gebouwd op een toplocatie in hartje Utrecht?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden omdat door mij niet is vast te stellen hoe het nieuwbouwproject van Victas onder het bouwregime zou zijn beoordeeld. Bovendien heeft de curator de oorzaken van het faillissement nog in onderzoek.
Had een faillissement van een zorginstelling ten gevolge van te hoge kapitaallasten ook plaats kunnen vinden indien het in 2008 afgeschafte bouwregime nog had bestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht iets valt te verwijten bij het faillissement van Victas? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de curator om de oorzaken van het faillissement te onderzoeken. Het definitieve faillissementsverslag zal dus moeten worden afgewacht. Ik acht het niet mijn taak om daarop vooruitlopend een oordeel over te hebben. Vermoedens van eventueel wanbestuur zal de curator normaal gesproken bij de rechter-commissaris melden. Uiteindelijk zal de rechter daar dan een uitspraak over moeten doen.
Heeft het met dure vastgoedprojecten in de afgrond jagen van Victas nog consequenties voor de Raad van Bestuur of Raad van Toezicht? Waar blijven de bestuurders?
Zie antwoord vraag 6.
Is er vanwege het faillissement sprake van een restschuld? Zo ja, wie draait hier voor op en is de desbetreffende partij voornemens bestuurders of toezichthouders aansprakelijk te stellen?
Het is aan de curator om te bepalen of er een restschuld is, hoe groot deze eventueel is en waar deze neerslaat. Of de bestuurders en toezichthouders iets te verwijten valt en of zij aansprakelijk gesteld kunnen worden is niet aan mij maar aan de rechter. Zoals ik in mijn brief van 15 april jl. heb aangegeven heeft elke curator als taak te onderzoeken wat de oorzaken zijn van een faillissement. Daarbij heeft hij ook een fraudesignalerende taak. De curator van Victas heeft mij laten weten dat het onderzoek naar de oorzaken van het faillissement van Victas momenteel al loopt. Een curator zal vermoedens van fraude of van wanbeheer melden bij de Rechter-commissaris. Indien de curator of de Rechter-commissaris dit nodig achten, zal melding of aangifte van de onregelmatigheden bij de bevoegde instanties gedaan worden.
Wordt er nog onderzoek gedaan naar wanbeheer en wanbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie en wanneer zijn de resultaten hiervan te verwachten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de overname van Victas door ggz-instelling Arkin?2
Voor de cliënten die voor hun zorg afhankelijk waren van Victas en voor mijzelf staat voorop dat de continuïteit en kwaliteit van zorg moet worden gewaarborgd. Deze overname draagt daaraan bij. Vanuit de overheid is de voorgenomen overname getoetst door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van de zorgspecifieke fusietoets en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in het kader van haar concentratiecontrole op grond van de Mededingingswet. De toezichthouders toetsen in dat verband op de continuïteit van cruciale zorg, de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, personeel en andere belanghebbenden en de gevolgen voor de mededinging. Beide toezichthouders hebben inmiddels besloten dat de overname doorgang kan vinden.
Wat was de reden dat de eerder voorgenomen fusie tussen Victas en Arkin niet door is gegaan?
Het is mij niet bekend waarom de eerdere fusieplannen geen doorgang hebben gevonden. De NZa en de ACM hebben mij laten weten dat zij de eerdere fusieplannen niet hebben getoetst. Dat is niet nodig indien fusieplannen voortijdig worden stopgezet.
Is de voorgenomen fusie destijds onderworpen aan een fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Zie antwoord vraag 11.
Is de voorgenomen fusie destijds voorgelegd aan personeel, cliënten en andere direct betrokkenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Het is mij niet bekend of de eerdere fusieplannen zijn voorgelegd aan personeel, cliënten en andere direct betrokkenen. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgspecifieke fusietoets daarop te toetsen. Zoals ik in antwoord op vragen 11 en 12 heb toegelicht, is in casu geen toets verricht door de NZa.
Is de voorgenomen fusie destijds voorgelegd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
De NZa en de ACM hebben mij laten weten dat zij de eerdere fusieplannen niet hebben getoetst. Dat is niet nodig als fusieplannen voortijdig worden stopgezet. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 11 en 12.
Is de voorgenomen fusie destijds voorgelegd aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is het oordeel van de ACM over de huidige voorgenomen overname van Victas door Arkin?
De ACM heeft op 15 april jl. de spoedprocedure van artikel 40 van de Mededingingswet toegepast, waarbij zij mede gelet op de informatie die zij van de curator had ontvangen ontheffing heeft verleend van het verbod om zonder voorafgaande goedkeuring een concentratie aan te gaan.3 Op 29 april jl. heeft de ACM de inhoudelijke beoordeling van de overname afgerond en besloten dat Stichting Victas mag worden overgenomen door Stichting Arkin, omdat de ACM als gevolg van de overname geen mededingingsproblemen verwacht.4
Hebben personeel, cliënten en andere direct betrokkenen nog invloed op het huidige overnameproces? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet dat proces eruit?
Op de betrokkenheid van cliënten, personeel en andere belanghebbenden wordt door de NZa getoetst in het kader van de zorgspecifieke fusietoets. Daarbij is het voor zorgaanbieders verboden een concentratie tot stand te brengen zonder daaraan voorafgaande goedkeuring van de NZa. In spoedeisende gevallen kan de NZa op grond van artikel 49d van de Wet marktordening gezondheidszorg ontheffing verlenen van dit verbod. De NZa heeft op 14 april jl. geoordeeld dat sprake is van een spoedeisend geval en ontheffing verleend.5 In haar besluit licht de NZa toe dat de ondernemingsraad en de cliëntenraad van Arkin positief hebben geadviseerd over de overnameplannen. Ook volgt uit het besluit van de NZa dat de curator van Victas schriftelijk heeft verklaard dat de ondernemingsraad en de cliëntenraad van Victas de overnameplannen steunen. Overige belanghebbenden (zorgverzekeraars, de gemeenten Utrecht en Amersfoort, de Dienst Justitiële Inrichtingen en Reclassering Nederland) hadden volgens de NZa geen bezwaar of waren positief.
Is het alles overziend, nu eenvoudiger om te saneren voor Arkin dan dat het geval zou zijn bij een fusie?
De curator maakt een overzicht van het vermogen en de schulden. Daarbij zal hij beoordelen of er een uitkering aan de schuldeisers kan plaatsvinden en hoe deze onderling zal moeten worden verdeeld. De bevoorrechte schuldeisers, zoals banken met pand- of hypotheekrechten en de Belastingdienst hebben daarbij voorrang. Meestal zullen niet alle schuldeisers hun vorderingen uitgekeerd krijgen. Deze schulden drukken dan niet meer op de overnemende partij, maar zijn voor rekening van de schuldeisers.
Is er bewust op een faillissement aangestuurd aangezien een failliete boedel makkelijker kan worden overgenomen?
Bewust aansturen op een faillissement is niet toegestaan. De curator zal in zijn onderzoek naar de oorzaken van het faillissement ook naar dergelijke aspecten kijken. Ik kan en ga daar niet op vooruitlopen.
Wanneer komt er meer duidelijkheid over de gevolgen van de overname voor het personeel van Victas?
In mijn brief van 15 april jl. heb ik uw Kamer gemeld dat het bestuur van stichting Arkin Victas heeft overgenomen, zonder daarbij vooraf garanties te hebben afgegeven met betrekking tot de gecontracteerde zorg en ondersteuning. Inmiddels is hier meer duidelijkheid over gekomen en heeft Arkin mij gemeld dat er van de 397 medewerkers in loondienst 300 medewerkers hun baan behouden. De beloning geschiedt op basis van inschaling conform de cao ggz en de in de cao afgesproken functiewaarderingsgroepen. Mede op grond hiervan heeft Arkin mij laten weten dat het overgrote deel van de overgenomen medewerkers dezelfde arbeidsvoorwaarden aangeboden heeft gekregen als van vóór het faillissement.
Van de 97 medewerkers die geen aanbod hebben gekregen heeft Arkin mij gemeld dat een derde daarvan niet is overgenomen vanwege pensionering, reeds eerder afgesproken vaststellingsovereenkomsten, ontslag op eigen verzoek of overname door een andere organisatie.
Wordt al het personeel overgenomen met behoud van salaris en arbeidsvoorwaarden?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe gaat u de continuïteit van zorg voor deze vaak zeer kwetsbare patiënten garanderen?
Het gaat mij inderdaad om de continuïteit van zorg. Een belangrijke factor voor het waarborgen van de continuïteit van zorg is gelegen in de wettelijke zorgplicht van verzekeraars om voor hun verzekerden voldoende verzekerde zorg in te kopen. Daar houdt de NZa toezicht op.
Bent u gelet op uw uitspraak «Als er nou een sector is die zich zo'n beetje kapot heeft gefuseerd, dan is het de ggz» gelukkig met deze gang van zaken?3
Zorginstellingen zijn private organisaties en daarmee hebben zij zelf de verantwoordelijkheid om hun bedrijfsvoering zo in te richten dat hun dienstverlening aansluit bij de behoeften van patiënten en de instelling toekomstbestendig is. Het kan daarbij een overweging zijn om de samenwerking te zoeken met andere partijen of daarmee te fuseren. Ik vind het van belang dat fusies vóóraf goed worden doordacht en dat belanghebbenden goed worden betrokken bij eventuele fusievoornemens. Om te waarborgen dat fusieplannen beter worden doordacht, belanghebbenden zorgvuldig worden betrokken en de continuïteit van cruciale zorg niet in het gedrang komt, is per 1 januari 2014 de zorgspecifieke fusietoets geïntroduceerd. Het is aan de NZa om in individuele gevallen op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg te beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan. Ook worden fusies op grond van de Mededingingswet door de ACM getoetst op de gevolgen voor de mededinging.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat ggz-instellingen linksom of rechtsom toch samenklonteren tot steeds grotere instellingen?
Zie antwoord vraag 23.
Het advies van de Raad van State op het ontwerpbesluit dat het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wijzigt en de reactie van de regering hierop |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom heeft u gekozen om op basis van het advies van de Raad van State1 («De Afdeling adviseert om af te zien van het verbod voor zover dat geldt voor niet-professionele gebruikers dan wel daarvoor alsnog te voorzien in een adequate wettelijke grondslag») pesticiden voor niet-professioneel gebruik buiten de landbouw op verharding alsnog toe te staan, en daarmee tegen uw eerdere doelstelling van een verbod op verharde ondergrond voor niet-professioneel gebruik in te gaan, in plaats van het tweede deel van hun advies («daarvoor alsnog te voorzien in een adequate wettelijke grondslag») te volgen en te voorzien in een adequate wettelijke grondslag? Bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 16 februari 2016 (Kamerstuk 27 858, nr. 347) heb ik uw Kamer gemeld dat het kritische advies van de Raad van State op de juridische vormgeving van het voorgenomen gebruiksverbod op verhardingen voor niet-professionele gebruikers aanleiding gaf om het gebruiksverbod voor niet-professionele gebruikers niet tegelijk met het verbod voor professioneel gebruik vast te stellen. Het oordeel van de Raad van State is dat er geen wettelijke grondslag is voor een verbod op het particulier gebruik op verhardingen. Ik heb daarop de conclusie getrokken dat inwerkingtreding van een verbod op het particulier gebruik op korte termijn (tegelijk met het verbod op het professionele gebruik in maart 2016) was uitgesloten. Het creëren van een wettelijke grondslag vergt namelijk een aanzienlijke procedurele doorlooptijd. In mijn brief van 16 februari 2016 heb ik daarom ook aangegeven in de komende maanden te bezien welke mogelijkheden er zijn om een verbod voor niet-professionele gebruikers alsnog in te voeren. Ik ben hier momenteel nog mee bezig. Zoals ik heb toegezegd tijdens de tweede termijn van het AO Gewasbeschermingsmiddelen op 18 februari 2016 zal ik uw Kamer daarover voor het zomerreces informeren.
Hoe rijmt u uw besluit om het verbod op het niet-professioneel gebruik van pesticiden op een verharde ondergrond niet door te voeren met de doelstelling van de Europese richtlijn2 («de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen de mogelijk met het gebruik van pesticiden samenhangende risico») waar dit besluit tot wijziging uit is voortgekomen? Deelt u de mening dat, om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen, het juist van belang is om ook voor niet-professioneel gebruik pesticiden op verharde (en onverharde) ondergronden te verbieden?
Ik ben van mening dat, waar mogelijk, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet worden teruggedrongen. Een verbod moet uiteraard wel berusten op een wettelijke grondslag. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heeft de Raad van State geconcludeerd dat een wettelijke grondslag voor een verbod op niet-professioneel gebruik ontbreekt en ben ik aan het bezien hoe ik daaraan een vervolg geef.
Kunt u een overzicht geven van het jaarlijks gebruik van pesticiden op verharding door professionele en het jaarlijks gebruik door niet-professionele gebruikers? Kunt u ditzelfde doen voor het gebruik op onverharde ondergronden? Zijn er gegevens bekend over het verkeerd gebruik van deze middelen? Klopt het vermoeden dat verkeerd gebruik relatief veel voorkomt bij niet-professioneel gebruik? Is dit niet juist een reden om voor de niet-professionele gebruikers ook een verbod in te stellen? Zo ja, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Op verharde oppervlakken buiten de landbouw werd in 2012 naar schatting circa 140.000 kilogram werkzame stof gebruikt en op onverharde oppervlakken buiten de landbouw was dit circa 80.000 kilogram werkzame stof3. Volgens cijfers van het CBS4 is in 2004 totaal circa 90.000 kilogram werkzame stof aan particulieren verkocht, waarvan circa 65.000 kilogram herbiciden (middelen tegen onkruid).
Er is geen onderzoek beschikbaar waaruit kan worden afgeleid in welke mate gewasbeschermingsmiddelen verkeerd worden gebruikt door niet-professionele gebruikers. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, ben ik aan het bezien welke mogelijkheden er zijn om een verbod voor niet-professionele gebruikers alsnog in te voeren.
Bent u bereid om, naast het alsnog invoeren van een verbod voor niet-professioneel gebruik op verharde ondergronden, ook een verbod op onverharde gronden in te voeren voor niet-professioneel gebruik, dit mede gezien het advies van de Raad van State («De toelichting geeft er aldus geen blijk van dat er voldoende grond is voor de conclusie dat het vanwege het ontbreken van alternatieven noodzakelijk zou zijn dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door niet-professionele gebruikers op een onverhard oppervlak blijft toegestaan»)? Kunt u hierbij de motie van de leden Leenders en Koşer Kaya (Kamerstuk 27 858, nr. 338) volgen en inzetten op het gebruik van veilige alternatieven voor particuliere consumenten?
Bij het nagaan van mogelijkheden, zal ik nagaan of het mogelijk is de maatregelen te verbreden naar onverharde terreinen. Naast de daarvoor benodigde wettelijke grondslag, speelt daarbij ook de beschikbaarheid van voldoende alternatieven, zoals bedoeld in de motie Leenders/Koşer Kaya, een rol.
Voor welke gebieden en omstandigheden kan een uitzondering gelden op het verbod en worden laagrisicomiddelen toegestaan? Hoe wordt voorkomen dat grote regio’s «uitzonderingsgebieden» worden waardoor het verbod in de praktijk niet effectief is?
Tegelijk met het in werking treden van een wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden op 31 maart 2016, waardoor het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen niet meer is toegestaan, is een wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in werking getreden. In deze wijziging zijn de uitzonderingen op het verbod uitgewerkt. De lijst met uitzonderingen is dusdanig beperkt dat er geen sprake van is dat (grote) regio’s een uitzonderingsgebied vormen. Het verbod op het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico.
Zijn er, naast hoog- en laagrisicomiddelen, nog andere bestrijdingsmiddelen? Vallen hier bijvoorbeeld quaternaire ammoniumzouten onder? Hoe schadelijk zijn deze alternatieven voor het milieu? Klopt het dat veel professionals op deze middelen overstappen? Zou dit ook voor niet-professionals gelden indien ook daar een verbod op pesticiden op verharde en onverharde gronden komt? Hoe kan deze overstap, voor zowel professionals als niet-professionals, het beste voorkomen worden? Bent u bereid ten aanzien hiervan actie te ondernemen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Er zijn middelen toegelaten op basis van quaternaire ammoniumzouten voor de bestrijding van groene aanslag, maar deze middelen mogen niet worden gebruikt tegen onkruid omdat de toelating daarin niet voorziet. Daarnaast is het professionele gebruik op verhardingen van alle gewasbeschermingsmiddelen tegen onkruid sinds 31 maart 2016 verboden. Wanneer deze alternatieve middelen, ondanks het verbod, desondanks wel grootschalig tegen onkruid op verhardingen zouden worden ingezet, dan zal dit problemen opleveren met de waterkwaliteit.
In mijn brief van 16 februari 2016 over de uitvoering van de motie Leenders/Koşer Kaya heb ik aangegeven u voor het zomerreces over de handhaving van het verbod voor professioneel gebruik te informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de bescherming tegen bestrijdingsmiddelen?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het gebrek aan aandacht over seksuele diversiteit in het onderwijs |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek waaruit onder meer blijkt dat slechts 25% van de ondervraagde scholieren les heeft gehad over seksuele diversiteit, terwijl die lessen op grond van de kerndoelen sinds 2012 verplicht zijn? Bent u bekend met het feit dat uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slecht 13% van de leerlingen vindt dat hun school op een heel goede manier aandacht besteedt aan seksuele diversiteit?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze onderzoeksresultaten?
Het behoort tot de opdracht van het onderwijs om aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Deze thema's zijn sinds 2012 expliciet opgenomen in de kerndoelen. Omdat het van belang is vast te stellen hoe scholen hieraan invulling geven, brengt de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) hierover een themarapport uit, waarbij ook leerlingen uit het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs worden betrokken. Dit themarapport verschijnt deze zomer. Wij wachten daarom eerst de uitkomsten van dit themaonderzoek van de inspectie af, om vervolgens tot een afgewogen standpunt te komen over de wijze waarop scholen invulling geven aan hun verantwoordelijkheid voor onderwijs over deze onderwerpen.
Op welke wijze ziet de Onderwijsinspectie erop toe dat scholen daadwerkelijk respectvolle voorlichting geven over seksuele diversiteit? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de Onderwijsinspectie is opgetreden tegen scholen die geen of onvoldoende voorlichting geven over seksuele diversiteit?
De inspectie houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving, waaronder op realisering van de kerndoelen. Dit toezicht wordt mede risicogestuurd ingevuld. Aandacht voor diversiteit, waaronder seksuele diversiteit, komt als daar aanleiding toe is aan de orde in het kader van het toezicht op burgerschap. Dit toezicht heeft in de afgelopen periode niet geleid tot optreden vanwege dit onderwerp.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Yücel2 die het kabinet oproept om democratische burgerschapsvorming te concretiseren, te versterken en onderdeel te laten zijn van het curriculum in alle lagen van het onderwijs?
Burgerschapsvorming is een wezenlijk onderdeel van de taak van het onderwijs. De motie van het lid Yücel is, zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van 16 december 2013 (Kamerstukken II 33 750 VIII, nr. 80), mede aanleiding geweest voor versterking van het burgerschapsonderwijs in het primair en voortgezet onderwijs. Over de voortgang van de maatregelen is uw Kamer geïnformeerd bij brief van 29 april 2015 (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 93) en 1 juli 2015 (Kamerstuk 27 923, nr. 208). Burgerschapsvorming is ook een belangrijk onderdeel van het recent uitgebrachte advies van het Platform Onderwijs2032 over een toekomstgericht curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs. Het platform adviseert om burgerschapsvorming, waaronder het leren over de werking en het belang van de democratische rechtsstaat, een prominentere positie te geven in het curriculum. Over het vervolg van dit advies is de Staatssecretaris met uw Kamer in gesprek.
Zoals u is gemeld in de reactie op de motie van Rog over burgerschapsonderwijs (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 13) wordt veel aandacht besteed aan de versterking van burgerschapsvorming in het mbo. Voor de cohorten vanaf 2016 geldt dat er expliciet aandacht moet zijn voor kritische denkvaardigheden en mensenrechten. Daarnaast wordt de verdere ontwikkeling van het netwerk burgerschap voor docenten ter bevordering van kennisdeling ondersteund en wordt ingezet op de deskundigheidsbevordering van docenten.
Burgerschapsvorming en Bildung zijn ook een wezenlijk onderdeel van het hoger onderwijs zodat de goed toegeruste wereldburgers van morgen worden opgeleid, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 29 april 2015 (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 93). De balans tussen kwalificatie, persoonsvorming en socialisatie heeft daarom een belangrijke plaats gekregen in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek (Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 481).
Bent u bekend met het onderzoek van de Stichting School en Veiligheid waaruit blijkt dat er op de pabo’s en de tweedegraads lerarenopleidingen «vrijwel geen» aandacht is voor seksuele diversiteit? Bent u bekend met het feit dat, volgens hetzelfde onderzoek, kennis en vaardigheden op het gebied van seksuele diversiteit onvoldoende specifiek zijn neergelegd in de (generieke) kennisbases en de bekwaamheidseisen voor deze opleidingen?3
Wij zijn bekend met het rapport «Aandacht voor sociale veiligheid in pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen – fase één» (Bijlage bij Kamerstuk 27 923, nr. 196) van de Stichting School en Veiligheid. Wij hebben de Stichting School en Veiligheid in 2013 gevraagd om, in samenspraak met de directeuren van de pabo’s (LOBO) en de tweedegraads lerarenopleidingen (ADEF), een verkenning uit te voeren naar de aandacht voor pesten, seksualiteit, seksuele diversiteit en sociale veiligheid in deze lerarenopleidingen. Dit heeft in 2014 geresulteerd in dit rapport. Hierin wordt onder andere geconcludeerd dat de generieke kennisbases en de bekwaamheidseisen de opleidingen veel ruimte bieden om hun studenten toe te rusten op het gebied van sociale veiligheid. Hierdoor bestaan er verschillen in de manier waarop en de mate waarin studenten worden toegerust op het gebied van sociale veiligheid. De Stichting School en Veiligheid doet daarom de aanbeveling om expliciet te benoemen over welke kennis en vaardigheden startbekwame leraren moeten beschikken om voldoende toegerust te zijn op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en pesten, seksualiteit en seksuele veiligheid in het bijzonder. In 2014 zijn de Stichting School en Veiligheid, LOBO en ADEF gestart met de tweede fase van dit traject. De richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» en de digitale database met methoden, materialen en goede praktijken zijn hiervan het resultaat. De rapportage van dit vervolgonderzoek «Toegerust op sociale veiligheid» is in 2015 opgeleverd (Bijlage bij Kamerstuk 27 923, nr. 211).
Deelt u de mening dat, wanneer docenten in hun opleiding niet leren hoe ze goede en respectvolle voorlichting kunnen geven over seksuele diversiteit, het risico bestaat dat lessen over seksuele diversiteit op school onder de maat zullen blijven?
Wij vinden het belangrijk dat in de lerarenopleidingen de basiskennis en vaardigheden voor het creëren van een sociaal veilig klimaat in de klas en het aandacht kunnen geven aan onderwerpen als seksuele diversiteit aangeleerd worden. De lerarenopleidingen hebben samen met de Stichting School en Veiligheid het competentieprofiel sociale veiligheid en de digitale database opgesteld. Wij hebben er daarom vertrouwen in dat opleidingen een goede basis op het thema sociale veiligheid meegeven. Daarom delen wij de mening niet dat er risico bestaat dat lessen over seksuele diversiteit op scholen onder de maat zullen blijven. Hierbij dient aangetekend te worden, zoals de Stichting School en Veiligheid in haar rapport «Aandacht voor sociale veiligheid in pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen – fase één» als kanttekening meegeeft, dat niet alle vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid volledig ontwikkeld kunnen worden tijdens de initiële lerarenopleiding. Een deel van de vaardigheden die nodig zijn voor het waarborgen van sociale veiligheid en het geven van voorlichting over seksuele diversiteit zal een startende leraar pas volledig kunnen ontwikkelen in de eerste jaren van zijn loopbaan.
Hoe kijkt u aan tegen het eventueel verzwaren van aandacht voor respectvolle voorlichting over seksuele diversiteit op docentenopleidingen middels de (generieke) kennisbases en de bekwaamheidseisen?
De Stichting School en Veiligheid concludeerde in 2014 dat kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in de bekwaamheidseisen voor docenten in het primair en voortgezet onderwijs aan bod komen binnen de interpersoonlijke en pedagogische competentie. In de generieke kennisbasis voor de pabo’s zijn kennisinhouden beschreven die nodig zijn voor het waarborgen en bevorderen van sociale veiligheid, maar worden geen inhouden beschreven die specifiek zijn gericht op seksuele diversiteit. Bij de herijking van de generieke kennisbasis voor de pabo’s in 2016/2017 worden kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en seksuele diversiteit in het bijzonder meegenomen. In de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen zijn al kennisinhouden over seksualiteit en seksuele diversiteit opgenomen. Op basis van deze bevindingen doet de Stichting School en Veiligheid de aanbeveling om een verdere operationalisering van de thema’s te bewerkstelligen zodat opleidingen handvatten krijgen voor toepassing in het eigen curriculum. Deze operationalisering is gemaakt in de vorm van de richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» uit 2015. Wij hechten er belang aan dat, voor zover lerarenopleidingen hier niet al mee aan de slag zijn, de lerarenopleidingen aan de slag gaan met deze richtlijn om de aandacht voor sociale veiligheid in het algemeen en pesten, seksualiteit en seksuele diversiteit in het bijzonder te versterken.
Deelt u de mening dat een vrijblijvende richtlijn, die bedoeld is om op docentenopleidingen «het gesprek aan te gaan» over sociale veiligheid, docenten onvoldoende voorbereidt op het geven van verplichte lessen op school over seksuele diversiteit?4
Deze mening delen wij niet. De richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid», die in 2015 is opgeleverd, is in samenspraak met LOBO en ADEF door de Stichting School en Veiligheid vormgegeven. Zij hebben in 2014 aangegeven behoefte te hebben aan handvatten om in het eigen curriculum de aandacht voor sociale veiligheid, pesten, seksualiteit en seksuele diversiteit te versterken. De richtlijn wordt op dit moment door pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen gebruikt als basis om het gesprek aan te gaan binnen de opleiding over deze thema’s en hoe zij een plek moeten krijgen in het curriculum. Met de richtlijn in de hand bekijken de lerarenopleidingen hun eigen curriculum kritisch en vullen dit waar nodig aan. De richtlijn vormt daarmee niet zomaar een vrijblijvend middel om «het gesprek aan te gaan», maar een belangrijk instrument in de stappen van de lerarenopleidingen om hun curriculum te verbeteren en startbekwame docenten af te leveren met adequate kennis over seksuele diversiteit en de vaardigheden om voorlichting te geven.
PrEP |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er momenteel een demonstratieproject van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam loopt naar de praktische toepasbaarheid van de nieuwe hiv-preventiemethode Pre-Expositie Profylaxe (PrEP) en dat dit in 2018 is afgerond?1
Ja.
Erkent u dat deze studie geen onderzoek is naar de effectiviteit van PrEP, omdat deze al is aangetoond? Zo nee, waarom niet?
Truvada, de pil die gebruikt wordt bij PrEP, is effectief bevonden in de behandeling van hiv en is daar ook voor geregistreerd en wordt voor deze toepassing vergoed. Voor de toepassing van Truvada als profylaxe, zoals bij PrEP, zit het middel nog in het registratietraject bij de European Medicines Agency (EMA). De EMA zal het middel registreren als de veiligheid en werkzaamheid voor deze indicatie is aangetoond. Ik kan hier, vooruitlopend op het besluit van de EMA, dan ook nog geen uitspraken over doen.
Het Amsterdamse demonstratieproject onderzoekt niet alleen de effectiviteit van PrEP, maar ook de implementeerbaarheid van het gebruik in de Nederlandse situatie.
Bent u bekend met de aanbeveling van de World Health Organization (WHO) en de Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (UNAIDS) om PrEP aan te bieden aan mensen die een verhoogd risico op human immunodeficiency virus (hiv) lopen?
Ja.
Is het u bekend dat landen zoals de Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Kenia, Israël, Canada en Frankrijk PrEP hebben toegelaten en (deels) vergoeden?
Ja, het is mij bekend dat verschillende landen het middel onder verschillende voorwaarden toekennen, passend in het daar geldende gezondheidssysteem.
Kunt u aangeven of er momenteel gewerkt wordt aan een Nederlandse richtlijn voor de toepassing van PrEP? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u dat deze klaar zal zijn?
Het is aan de beroepsgroep om met een richtlijn te komen. De beroepsgroep heeft mij laten weten dat er inderdaad gewerkt wordt aan een Nederlandse richtlijn. De Nederlandse richtlijn is onder meer gebaseerd op de WHO PREP richtlijn van 2015 met, waar nodig of wenselijk, aanpassingen aan de Nederlandse organisatie van de zorg. De conceptrichtlijn en commentaren daarop zijn reeds met alle betrokken partijen besproken. Een aangepaste versie wordt ter accordering aan de betrokken gremia (GGD, SOA poli’s, huisartsen, hiv behandelaren, doelgroepvertegenwoordigers enz.) voorgelegd.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om deze richtlijn klaar te hebben liggen op het moment dat het GGD onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Het zijn in Nederland de representatieve beroepsgroepen, die bepalen of het opstellen van een richtlijn op enig moment meerwaarde heeft.
Deelt u de mening dat voor het verlagen van het aantal nieuwe hiv-infecties in Nederland het wenselijk is dat PrEP wordt toegevoegd aan het pakket van preventie methoden?
Het is nog te vroeg om daarover iets te zeggen. Voor de toepassing van Truvada als profylaxe, zoals bij PrEP, zit het middel nog in het registratietraject bij de EMA. Zoals aangegeven bij antwoord 2 kan ik hier nog geen uitspraken over doen. Daarnaast moet het middel vervolgens bezien worden in het licht van andere voor handen zijnde interventies en verschillende factoren die de mogelijkheden voor implementatie in de Nederlandse situatie bepalen, waar bijvoorbeeld therapietrouw een onderdeel van is. Dit laatste is een van de aspecten dat wordt meegenomen in het Amsterdamse project.
Over opname van een nieuw middel in het verzekerde pakket adviseert het Zorginstituut Nederland (ZIN). Zie ook mijn antwoord op vraag 10, 11 en 12.
Kunt u aangeven in hoeverre u richtlijnen ontwikkelt, al dan niet laat ontwikkelen, voor wie PrEP-zorg mag leveren in Nederland? Indien u dit nog niet doet, bent u bereid dit te doen voordat de GGD met haar bevindingen komt?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Bent u bekend met het feit dat Gilead, de producent van Truvada en het enige middel op dit moment beschikbaar voor PrEP, momenteel 7.000 euro per jaar rekent? Welke mogelijkheden ziet u om deze prijs te drukken?
Ja, ik ben hiermee bekend. Zoals ik antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is Truvada een geneesmiddel dat momenteel alleen een registratie heeft voor de behandeling van hiv. Voor die toepassing is Truvada ook opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem. Behandeling met Truvada kost ongeveer 7.000 euro per jaar en wordt volledig vergoed. Er is op dit moment geen aanleiding om iets aan de prijs te veranderen.
Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent te kijken naar het toelaten van de zojuist genoemde of een generieke en aanzienlijk goedkopere variant van PrEP op de Nederlandse markt?
Zodra een registratie wordt toegekend door de (inter)nationale registratieautoriteiten mag een geneesmiddel verhandeld worden op de Nederlandse markt. Zodra er een registratie is, kan de fabrikant een vergoedingsaanvraag indienen om opgenomen te worden in het geneesmiddelenvergoedingssysteem. Daarbij zal het geneesmiddel voor de aangevraagde indicatie beoordeeld moeten worden door ZIN. Deze procedures gelden voor zowel spécialitégeneesmiddelen als generieke geneesmiddelen. Ik kan niet op die zaken vooruit lopen.
Ik merk hierbij op dat ZIN enkele jaren geleden een rapport getiteld «Van preventie verzekerd» heeft uitgebracht over de preventie in de basisverzekering. Daarin is aangegeven dat, gezien het feit dat de basisverzekering een individuele schadelastverzekering is, er sprake moet zijn van een op de persoon herleidbare (individuele) zorgvraag om het domein van de zorgverzekering binnen te komen, de zogeheten geïndiceerde preventie.
Kunt u aangeven in hoeverre u heeft nagedacht over de financiering van PrEP op de Nederlandse markt? Bent u bereid uw overwegingen aan de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u voornemens PrEP voor iedereen met een verhoogd risico op hiv beschikbaar te laten zijn op de Nederlandse markt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Protest tegen het bestuur van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Raad van Toezicht onder druk»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Voor mijn oordeel verwijs ik u naar onderstaande beantwoording.
Deelt u de opvatting in de brandbrief van Decanen, Centrale Ondernemingsraad en Centrale Studentenraad dat de samenwerking tussen de UvA en de HvA mislukt is?
Die conclusie deel ik niet. Uit de onderzoeksrapporten over de bestuurlijke samenwerking tussen de UvA en de HvA en over de organisatie van de ondersteunende diensten van 8 september jl. blijkt immers dat op verschillende plaatsen binnen de UvA en de HvA in de afgelopen jaren goede samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek tot stand is gekomen. Ook de kwaliteit van de dienstverlening is door de samenwerking vergroot. Geconcludeerd is dat de personele unie op bestuurlijk niveau daar echter weinig aan heeft bijgedragen. Op grond van deze evaluatie heeft het College van Bestuur de voorkeur voor splitsing in twee aparte besturen voor UvA en HvA. Voordat er definitieve stappen worden gezet wil het College van Bestuur terecht eerst haar lijn bespreken met de onderwijsgemeenschap.
Bent u het eens met het pleidooi dat de UvA en de HvA weer een eigen bestuur moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat studenten, docenten en decanen bezwaar maken tegen de onhoudbare span of control, waarbij één bestuur leiding geeft aan 85.000 studenten, 9.000 medewerkers en een budget van 1,1 miljard euro?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de twee nieuw aan te stellen bestuurders «door hun hoeven zullen zakken» als niet eerst een nieuwe bestuursstructuur voor UvA en HvA wordt neergezet?2
Ik vind het verstandig om het bestuur te versterken met een extra portefeuillehouder financiën voor de HvA voor de periode tot 1 januari 2017. Verder wacht ik de evaluatie af.
Erkent u dat de auteurs van de brandbrief het eens zijn met de analyse van oud-bestuurder Amman, dat de bestuurlijke samenwerking geleid heeft tot een onwerkbare situatie?
Ik heb inderdaad gelezen dat de auteurs van de brandbrief van oordeel zijn dat de bestuurlijke samenwerking geleid heeft tot een onwerkbare situatie.
Hoe kunt u in antwoord op eerdere vragen beweren dat er «geen conflict» is tussen de heer Amman en de voorzitter van de Raad van Toezicht?3 Heeft u de heer Amman gesproken of heeft u deze veronderstelling overgenomen uit een persbericht van de voorlichtingsdienst van de UvA?4
Ik heb hierover contact gehad met de UvA en begrepen dat de heer Amman zelf heeft aangegeven dat er geen sprake is van een persoonlijk conflict.
Bent u bereid te erkennen dat de Centrale Ondernemingsraad niet akkoord is gegaan met de procedure voor de benoeming van de nieuwe bestuurders van de UvA? Zo ja, hoe kunt u in antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen stellen dat de medezeggenschap goed is betrokken bij de benoemingsprocedure?
Ik heb van de UvA begrepen dat de benoemingsprocedure tot stand is gekomen na uitgebreid overleg tussen de Centrale Studentenraad en de Centrale Ondernemingsraad van de UvA, de Centrale Medezeggenschapsraad van de HvA, de decanen van HvA en UvA en de Raden van Toezicht. Daarbij is onder andere afgesproken dat de medezeggenschap instemmingsrecht kreeg op het profiel van de nieuwe bestuursleden, dat de medezeggenschap vier leden afvaardigde voor de benoemingsadviescommissies en dat de medezeggenschap adviesrecht kreeg op de benoemingen zelf.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor de bestuurlijke samenwerking UvA/HvA tot het nulpunt is gedaald als studenten, docenten en decanen in een brandbrief pleiten voor een ontvlechting? Zo ja, bent u bereid hun pleidooi te ondersteunen?
Neen, zo ver wil ik niet gaan. Ik heb gelezen dat de auteurs van de brandbrief pleiten voor ontvlechting maar ik heb ook de brief van de decanen van de HvA gelezen die juist vrezen dat halsoverkop de samenwerking beëindigen zonder dat er een goede evaluatie aan ten grondslag ligt, de belangen van het primair proces kunnen schaden. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Is de positie van de voorzitter van de Raad van Toezicht nog houdbaar als medezeggenschapsraden van studenten en docenten en decanen het vertrouwen in hem opzeggen? Indien zijn positie onhoudbaar is geworden, wat voor maatregelen gaat u nemen? Indien hij wat u betreft kan blijven zitten, hoeveel ongenoegen moet er nog bijkomen voordat u gaat ingrijpen?
Naar mijn informatie is het vertrouwen in de Raad van Toezicht niet opgezegd door de medezeggenschapsraden. Overigens is de Raad van Toezicht van de UvA inmiddels teruggetreden en heb ik een nieuwe Raad van Toezicht benoemd.
Laat u zich inspireren door deze opvatting van Arnoud Boot: «Voor iedereen die normaal nadacht en niet verkrampt is door een megalomaan wereldbeeld, is al lang duidelijk dat er geen enkele meerwaarde te realiseren is met de bestuurlijke samenwerking tussen UvA en HvA. Nu al meer dan twaalf jaar lang verlamt deze samenwerking het functioneren van beide instellingen die gewoon niet bij elkaar passen en samen een omvang en complexiteit hebben die onhandelbaar is.»?5
Ik laat deze opvatting graag voor rekening van de heer Boot. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de brief van Humanities Rally en De Nieuwe Universiteit met een aanklacht tegen het old boys network dat het bestuur van UvA/HvA vormt? Zijn alle genoemde combinaties van (neven)functies toegestaan?6
Ik heb kennis genomen van de brief van Humanities Rally en De Nieuwe Universiteit. Alle genoemde combinaties van nevenfuncties zijn wettelijk toegestaan.
Is het geoorloofd dat een lid van de Raad van Toezicht van de HvA, tevens bestuurder is van Stichting Aandelenbeheer BAM Groep, de uitvoerder van de bouw van de nieuwe campussen van de UvA? Zo ja, vindt u deze combinatie van functies verstandig?
De samenstelling van de Raad van Toezicht moet zodanig zijn, dat de Raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen. Navraag levert op dat deze Stichting Aandelenbeheer BAM Groep een continuïteitsstichting is. Deze Stichting moet, op het moment waarop de Koninklijke BAM Groep NV een bedreiging ervaart in haar zelfstandigheid, continuïteit of identiteit, zelfstandig tot een oordeel komen of die dreiging zodanig is dat de belangen van de diverse stakeholders van de vennootschap niet zijn gediend. De Stichting Aandelenbeheer BAM Groep gaat niet over het verwerven van opdrachten, noch over de voorwaarden daarvan. Het betreffende lid van de Raad van Toezicht heeft geen persoonlijke relatie met de BAM Groep NV, noch met de bestuurders van die NV. Ook heeft dit lid geen aandelen BAM Groep NV of andere waardepapieren en heeft hij ook geen invloed op de strategie of de uitvoering daarvan. Hier is tijdens de aanstelling van het lid ook over gesproken en geconcludeerd dat er geen belemmering was. Deze informatie geeft mij geen aanleiding de combinatie van functies onverstandig te vinden.
Bent bereid om te erkennen dat de bestuurlijke samenwerking tussen de UvA en de HvA ondoordacht is geweest? Zo ja, neemt u het initiatief tot ontvlechting?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Miljardeninvestering in nieuwe verkeersprojecten |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Geeft u met een aanvulling en besteding van het Infrastructuurfonds geen geld uit dat een volgend Kabinet zou moeten uitgeven1? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op Prinsjesdag informeer ik u over de ontwerpbegroting 2017. Tijdens de bespreking van deze begroting met uw Kamer kan uw vraag vervolgens aan de orde komen.
Is er naast de infraparagrafen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) een lange termijn visie op mobiliteit die richting geeft aan wenselijke ontwikkelingen zoals minder, schoner en kosteneffectief vervoer van personen en goederen? Zou u dit willen toelichten?
Naast de in de SVIR neergelegde ambities waar we met Nederland richting 2040 heen willen op het gebied van infrastructuur en ruimte, zet het Rijk in op ontkoppeling van economie en milieu. Dat wil zeggen dat we economische groei niet gepaard willen laten gaan met een evenredige groei van de druk op het milieu. Hierbij stimuleert het Rijk dat schadelijke effecten door infrastructuur en vervoer voor mens en omgeving blijvend verminderen. Het SER-Energieakkoord en de Klimaatagenda bevatten maatregelen op weg naar duurzame mobiliteit. Het SER-Energieakkoord vormt de basis voor een agenda van kabinet en partners om de gestelde doelen te halen. De Klimaatagenda2 biedt met name maatregelen voor sectoren die buiten het energieakkoord vallen. Met de acties en (beleids)maatregelen in het SER-Energieakkoord en de Klimaatagenda wordt invulling gegeven aan de eerder aangekondigde groene groei strategie naar duurzame mobiliteit3.
Wat is de reden dat u aangeeft dat de modal shift van wegtransport naar binnenvaart geen doel op zich is voor uw ministerie2, terwijl dit wel is afgesproken in het witboek transport van de Europese Unie3?
De reden dat ik heb aangegeven dat modal shift geen doel op zich is, is dat in het gehele logistieke systeem alle modaliteiten nodig zijn. Tegelijk vind ik het van belang dat de capaciteit van spoor- en vaarwegen maximaal wordt benut, om daarmee de weg te ontlasten. Hiervoor investeer ik in de benodigde infrastructuur. Zo heb ik de bouw van diverse overslagterminals mogelijk gemaakt, waarmee er nu voorlopig voldoende terminals zijn. Ook draag ik hieraan bij met de programma’s van Beter Benutten en de Topsector Logistiek. Deze programma’s zijn onder andere gericht op het bundelen en verschuiven van lading naar de modaliteiten spoor en binnenvaart. Uit de onderstaande tabel is af te lezen dat de modal split zich ontwikkelt in de richting van meer vervoer over spoor en water. Tussen 2009 en 2014 is dit aandeel toegenomen van 27% tot bijna 34%. In de kabinetsreactie6 op Het Witboek van de Europese Commissie uit 2011, is destijds het belang van duurzaam vervoer onderschreven, en tegelijk gekozen voor een marktconforme benadering.
Marktaandeel Modaliteiten1
2009
2010
2011
2012
2013
2014
– Weg
73,1%
67,8%
67,3%
66,9%
66,8%
66,2%
– Binnenvaart
23,8%
29,0%
29,2%
29,6%
29,7%
30,2%
– Spoor
3,1%
3,2%
3,5%
3,5%
3,6%
3,6%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal volume (in miljoen ton)
993
1.040
1.048
1.018
1.035
1.052
CBS, via Statline on-line database tabel Goederenvervoer; vervoerwijzen, vervoerstromen van en naar Nederland http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83101NED&D1=0–1,3–4&D2=2–4&D3=11–16&VW=T
Kunt u van de afgelopen vijf jaar per jaar aangeven wat het marktaandeel van het wegtransport was in verhouding tot binnenvaart en spoorvervoer?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het verschil in gemiddelde CO2-, NOx- en fijnstofuitstoot per vervoerde container over een afstand van 300 km tussen het transport met een vrachtwagen, een binnenvaartschip en een goederentrein? Kunt u aangeven hoe u tot deze vergelijking bent gekomen?
Modaliteit
Emissies per container over een afstand van 300 km
CO2 (kg)
NOx (g)
PM (g)*
Vrachtwagen (Truck trailer)
226
1.766
41,3
Trein (Middelgrote trein elektrisch, 70 TEU)
49
60
3,1
Binnenvaart (Groot rijnschip, 208 TEU)
92
1.161
45,3
Voor het antwoord op deze vraag heb ik gebruik gemaakt van het rapport STREAM International Freight 2011 van CE Delft8. Het rapport is gepubliceerd in het kader van Europees onderzoek en wordt internationaal als gezaghebbend gezien. Hierbij is uitgegaan van middelzware lading (10,5 ton/TEU9) met veelvoorkomende voertuigen en is gerekend met de veel gebruikte methodiek Well to Wheel voor life cycle analyse van transportketens. Ik benadruk dat de in de bovenstaande tabel gepresenteerde gemiddelde uitstoot voor vervoer van een container over 300 km slechts een indicatieve waarde betreft, vanwege de afhankelijkheid van het type vervoersmiddel, brandstof, emissieklasse, beladingsgraad, enzovoort.
Welke maatregelen gaat u nemen om de Europese doelstellingen voor de modal shift, dat 30% van goederenvervoer over een afstand van 300 km of meer in 2030 verschoven moet zijn van wegtransport naar spoor en binnenvaart, te halen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4, vond in 2014 bijna 34% van het goederenvervoer plaats via binnenvaart en spoor. Een internationale vergelijking10 laat zien dat Nederland in Europa het grootste aandeel in de modal-split voor het transport van goederen over de binnenwateren in Europa heeft. Als een van de weinige landen bereikt Nederland hiermee de ambities van de Europese Commissie in het Witboek Transport. Dit laat onverlet dat ik me blijf inzetten voor het stimuleren van vervoer over spoor- en vaarwegen. Dit doe ik via de programma’s van Beter Benutten, Meer Bereiken en de Topsector Logistiek. Ik richt me hierbij ook op het verschuiven van lading over afstanden beneden 300 kilometer.
Kunt u een voorbeeld noemen van een casus waar een modal shift van wegtransport naar binnenvaart succesvol is geweest en wat er nodig is om dit soort successen op meer plekken te boeken?
In het project Synchromodaily van de Topsector Logistiek werken rederij Maersk en BCTN nauw samen om containers synchromodaal te vervoeren van en naar Rotterdam. Deze transportwijze is begonnen als pilot, vervolgens vanwege bereikte succesvolle resultaten blijvend toegepast en uitgebreid naar andere trajecten. Containers gaan nu zoveel mogelijk weer gevuld terug naar Rotterdam in plaats van leeg. Het idee is pragmatisch en simpel; middels een continue review van de (originele) planning kijken zij of containers op basis van gewenste levertijd met een binnenvaartschip mee kunnen in plaats van met een vrachtwagen. Daarnaast wordt en meer gefocust op combinatiemogelijkheden in tijd waardoor er met binnenvaartschepen vol heen en vol terug gevaren kan worden. Deze synchromodale initiatieven leveren per week een modal shift van 120 trucks met trailer op. Op jaarbasis zorgt dit voor een besparing van 6.000 vrachtwagenritten en 500 ton CO2 uitstoot. Synchromodaily is één van de 10 synchromodale initiatieven. Deze synchromodale projecten halen gezamenlijk per jaar minstens 50.000 vrachtwagenritten van de weg, waarmee een CO2-reductie van enkele duizenden tonnen bereikt wordt.
Welke van de huidige projecten in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport hebben een positieve bijdrage geleverd aan de modal shift van wegtransport naar spoor en/of binnenvaart? Kunt u dit per project toelichten?
In principe leveren alle investeringen in spoor en binnenvaart een positief resultaat op voor goederenvervoer. Belangrijke MIRT-projecten die gericht zijn op het verschuiven van het goederentransport over de weg naar het spoor en de binnenvaart zijn:
De Beter Benutten deals Twentekanalen en Zuid Willemsvaart waarbij bedrijven in de regio zich in een intentieverklaring hebben uitgesproken om na realisatie van de opwaardering van genoemde vaarwegen enkele tienduizenden vrachtautoritten (bulk, stukgoed, containers) per jaar van de weg naar de binnenvaart te verschuiven.
Enkele door het Rijk en de regio gefinancierde subsidieregelingen zoals o.a. de Subsidieregeling Quick Wins Binnenhavens en de Decentralisatie Uitkering Binnenhavens (DUB). Door deze regeling zijn zo’n 75 binnenhavenprojecten ondersteund waaronder de container terminalinitiatieven in de havens van Cuijck, Bergen op Zoom, Nijmegen, Hengelo, Tilburg, Born en Tiel. Tezamen zorgen deze projecten voor een duurzame verschuiving van per jaar enkele honderdduizenden containers van de weg naar binnenvaart.
De verbetering van vervoersmogelijkheden over de Betuweroute door onder andere de aanleg van de spoorboog bij Meteren (en het Derde spoor Duitsland) en optimalisaties van het spoor in het Havengebied van Rotterdam door onder andere de spooraansluitingen Tweede Maasvlakte en de aanleg van het Theemswegtracé (Calandbrug). Verder worden er ook maatregelen getroffen voor het goederentransport over het spoor buiten de Betuweroute (zoals routering goederenvervoer Zuid- en Oost- Nederland).
Diverse ICT- en samenwerkingsinitiatieven die bijdragen aan meer transport via de binnenvaart en het spoor via de Topsector Logistiek en de MIRT-Goederencorridors Oost en Zuid. Daarnaast zijn er diverse terminalprojecten zoals die in Almelo, Weert, Oss, Waalwijk, Venray, Lelystad, Doesburg en de nieuwe Railport Venlo waar aan ik reeds financiële ondersteuning heb toegekend en die de komende jaren tot resultaten zullen gaan leiden.
De MIRT-onderzoeken goederencorridors Oost en Zuid. Deze onderzoeken zijn gericht op het versterken en benutten van deze twee corridors. Doel is om te komen tot een gemeenschappelijke visie van bedrijfsleven, havenbedrijven en (regionale) overheden op een kernnetwerk van achterlandverbindingen en multimodale overslagpunten. Het onderzoeksgebied omvat alle vervoersmodaliteit.
Wanneer u zou werken met een termijn van 50 jaar en alle milieubelasting en arbeidsplaatsen zou meenemen, heeft de aansluiting van het Twentekanaal op het Mittellandkanaal dan nog steeds een negatieve maatschappelijke kosten-batenanalyse?
In eerdere maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s) voor de aanleg van het Twente-Mittellandkanaal is gekeken naar een periode van 80–100 jaar en zijn milieubaten, werkgelegenheidseffecten en economische baten conform de OEI-systematiek meegenomen. De MKBA-uitkomst daarvan was negatief. Dat is ook begrijpelijk, aangezien aanleg van een Twente-Mittellandkanaal zeer duur is en de baten beperkt, omdat dezelfde bestemmingen nu ook bereikbaar zijn, zij het met wat extra reistijd. Aanleg van dit project is derhalve beoordeeld als maatschappelijk niet rendabel.
De handelswijze van bestuurders bij Alliade Zorggroep |
|
Renske Leijten (SP), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «belangenverstrengeling bij grote thuiszorgorganisatie» waarin aangegeven wordt dat twee directeuren van Alliade Zorggroep via maar liefst 7 (zorg)bedrijven geld verdiend hebben aan het onderbrengen van cliënten van Alliade Zorggroep bij deze bedrijven?1
Ja.
Deelt u de mening van de heren W. Groot en M. Canoy en twee zorgaccountants die aangeven dat er duidelijk sprake is van belangenverstrengeling bij de handelwijze van twee directeuren van Alliade Zorggroep en dat dit in strijd is met de zorgbrede governancecode?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hebben deze situatie bij Alliade onderzocht. Ik verwijs u naar dit rapport en mijn aanbiedingsbrief, waarin ik ook een oordeel geef over de geconstateerde feiten.
Bent u ook geschrokken dat de Raad van Bestuur van Alliade Zorggroep de belangenverstrengeling bevestigt, maar dat zij deze belangenverstrengeling als positief ziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat belangenverstrengeling in de zorg nooit positief is, maar altijd in strijd is met goed bestuur in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen heeft de Raad van Toezicht van Alliade Zorggroep gezet tijdens deze jarenlange en omvangrijke belangenverstrengeling waaraan deze twee directeuren alleen al in 2014 ten minste 1 miljoen euro hebben verdiend, en welke stappen had de Raad van Toezicht van Alliade Zorggroep volgens u moeten zetten?
Alliade geeft aan dat de Raad van Toezicht conform haar taakstelling toezicht heeft gehouden op de opzet en werking van protocollen en systemen om belangenverstrengeling te voorkomen en de wijze waarop het bestuur van Alliade deze heeft toegepast.
De Raad van Toezicht van Alliade heeft uit de rapportage van de IGZ en NZA geconcludeerd dat Alliade niet proactief genoeg is geweest. Alliade stelt dat zij meer aandacht had moeten besteden aan het transparant maken van de verschillende rollen van de Directeuren en de wijze waarop zij daarmee is omgegaan. Een en ander achten de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht van Alliade niet in het belang van de (toekomstige) cliënten van Alliade en daarom geeft Alliade aan dat zij maatregelen heeft voorgesteld c.q. al genomen om de door de IGZ en de NZa gesignaleerde schijn van belangenverstrengeling weg te nemen.
Deze voorgestelde c.q. al genomen maatregelen zijn:
De IGZ heeft aangegeven dat de Raad van Bestuur van Alliade heeft toegezegd het dienstverband met de betrokken directeur per 1 januari 2017 te beëindigen. De IGZ zal erop toezien dat deze maatregelen worden uitgevoerd.
Een Raad van Toezicht heeft ook een verantwoordelijkheid voor de bredere maatschappelijke context waarbinnen de organisatie opereert. Ik vind dat elke schijn van belangenverstrengeling te allen tijde onverenigbaar is met de publieke belangen.
In de herziene Zorgbrede Governancecode wordt ook aandacht besteed aan de onderliggende managementlagen binnen een zorgorganisatie. Ik vind dat de Raad van Toezicht scherper had moeten zijn op de schijn van belangenverstrengeling binnen de hele organisatie.
Zien de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van Alliade Zorggroep op andere plekken bij zorginstellingen waar zij toezichthoudende functies hebben gelijke praktijken zoals bij Alliade Zorggroep?
De leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van Alliade Zorggroep geven aan dat er bij andere instellingen waar zij nevenfuncties hebben vergelijkbare constructies voor zover hen bekend niet voorkomen.
Hoe kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) meerdere malen de bestuursstructuur hebben geschreven naar aanleiding van inspectiebezoeken zonder dat er een belletje is gaan rinkelen over mogelijke belangenverstrengeling?
Het hebben van een bestuursstructuur met onderhangende BV’s is niet ongebruikelijk in de zorg en op zichzelf geen aanleiding om belangenverstrengeling te vermoeden. De afgelopen periode hebben de IGZ en de NZa, naar aanleiding van signalen, expliciet onderzoek gedaan naar de vraag of sprake was van belangenverstrengeling. Eerdere inspectiebezoeken van de IGZ aan Alliade hadden een andere focus, namelijk kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg. Tijdens die bezoeken heeft de IGZ geen signalen ontvangen die een nader onderzoek naar belangenverstrengeling zouden rechtvaardigen.
Door wie zijn jaarrekeningen van de Alliade Zorggroep de afgelopen jaren goedgekeurd en is deze belangenverstrengeling bij het controleren van de jaarrekeningen van Alliade Zorggroep aan het licht gekomen? Zo ja, welke actie is er ondernomen door de accountants toen deze belangenverstrengeling aan het licht kwam? Zo nee, hoe kan het dat deze jarenlange en omvangrijke belangenverstrengeling niet aan het licht is gekomen?
De jaarrekeningen zijn de afgelopen jaren goedgekeurd door accountant KPMG. De controle heeft plaatsgevonden op basis van geldende wet- en regelgeving. De accountant heeft hierover geen opmerkingen gemaakt bij de controle.
Klopt het dat de accountant die de jaarrekeningen controleerde bij Alliade Zorggroep tevens adviseerde over het opzetten van onderaannemingen/dochterbedrijven? Is het wenselijk om enerzijds adviseur, anderzijds controleur bij een zorginstelling te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorggroep Alliade heeft aangegeven dat de KPMG-accountant niet betrokken is geweest bij de opzet van de dochterbedrijven. Wel is een fiscalist van KPMG daar bij betrokken geweest. Alliade geeft aan dat de afdeling van KPMG die Alliade heeft geadviseerd, niet was betrokken bij de accountantscontrole.
Los van bovenstaande vind ik zelf dat het combineren van advies- en controlefuncties door accountants echt alleen kan als er waarborgen zijn voor een objectief advies en een onafhankelijk oordeel. Ik zou het goed vinden als betrokkenen in dergelijke gevallen het zekere voor het onzekere nemen en zo’n combinatie van taken niet ambiëren, in die gevallen vind ik het dus onwenselijk. Qua regelgeving is de verordening inzake onafhankelijkheid (ViO) van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA) van toepassing. De ViO bevat geen onvoorwaardelijk verbod om als controlerend accountant ook adviesdiensten te verlenen. Een instelling kan onder voorwaarden de controlerend accountant voor adviesdiensten inhuren en dus gebruik maken van de kennis die een contolerend accountant van de organisatie heeft. Als de adviestaak ook materiële invloed heeft op de jaarrekening van de instelling is er volgens de ViO sprake van een bedreiging van de onafhankelijkheid die door de accountant met adequate maatregelen moet worden weggenomen. De uitkomst kan dan zijn dat de enige adequate maatregel is dat de accountant de controle van de jaarrekening of de adviesdienst niet uitvoert.
Met welke fiscale redenen werd de 3,5 miljoen die de twee bestuurders kregen voor aandelen van zorgkompas niet opgenomen in de jaarrekening?
In de periode 2008–2013 heeft Talant, als dochter van Alliade, stapsgewijs de aandelen verworven van Zorgkompas BV en Zorgkompas Midden Nederland BV. De prijs is mede gebaseerd op een onafhankelijk waarderingsadvies op basis van toekomstige resultaatverwachtingen. Dit is steeds in de betreffende jaarrekeningen verantwoord conform de daarvoor geldende regelgeving.
Het resultaat van Zorgkompas BV en Zorgkompas Midden Nederland BV is niet als dividend zichtbaar in de jaarrekeningen. Volgens Alliade hangt dit samen met de status van Stichting Talant als een Algemeen nut beogende instelling. Na goedkeuring van de Belastingdienst is het resultaat van de BV's vrij van belasting in de vorm van schenkingen uitgekeerd aan Talant in de periode 2008–2011. Deze opbrengsten zijn ook in de betreffende jaarrekeningen van de Stichting Talant verantwoord. De Stichting Talant keert zelf geen winst uit.
Deelt u de mening dat er bij Alliade Zorggroep sprake is van onbehoorlijk bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de rechter om te oordelen of er sprake is van onbehoorlijk bestuur.
Ik vind wel dat de besturing van instelling aan integriteiteisen moeten voldoen, zoals die onder meer zijn vastgelegd in de Zorgbrede Governancecode en het Burgerlijk Wetboek en dat deze normen voor de hele organisatie moeten gelden. Ik deel met IGZ en NZa dat iedere schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden en deel hun oordeel dat Alliade dit moet herstellen.
Op welke wijze omschrijft u het opzetten van een «bv-boom» onder een zorginstelling ten einde onderlinge opdrachten te gunnen? Komt dit vaak voor in de zorg, zo ja waar precies?
Toegelaten zorginstellingen moeten te allen tijde voldoen aan de transparantie-eisen uit de Wet toelating zorginstellingen (WTZi).
Het uitbesteden van zorg is toegestaan. De toegelaten instelling moet ook dan regelen dat blijvend aan de transparantie-eisen van de WTZi kan worden voldaan: de aard van de relatie met andere verbanden moet helder zijn, evenals de verdeling van verantwoordelijkheden, taken en beslissingsbevoegdheden. Het is zaak dat daarbij iedere schijn van belangenverstrengeling wordt voorkomen.
Bent u bereid om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als externe toezichthouder onderzoek te laten doen naar de gang van zaken bij Alliade Zorggroep, omdat de interne toezichthouder tekort geschoten is en er sprake is van onbehoorlijk bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ en de NZa hebben gezamenlijk onderzoek uitgevoerd naar goed bestuur binnen de Zorggroep Alliade. U bent hierover geïnformeerd met mijn brief die u tegelijk met de antwoorden op deze Kamervragen bereikt.
Is naar uw oordeel zorggeld op onbehoorlijke wijze besteed door Alliade Zorggroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van IGZ en NZa blijkt dat er geen sprake is van onrechtmatige besteding van zorggeld. De betrokken gemeentes hebben aangegeven dat Alliade marktconforme tarieven hanteert voor de geleverde zorg en ondersteuning.
Wat is uw mening over het feit dat sinds Alliade Zorggroep op de hoogte is van het onderzoek van RTL Nieuws de betreffende directeuren de belangenverstrengeling proberen te camoufleren door verwijzingen op sites van de bedrijven te laten verdwijnen, het moederbedrijf van de directeuren dat bij Alliade Zorggroep huist te verhuizen naar een ander adres en dat een manager bij Alliade (tevens directeur bij het uitzendbureau van de ondernemers en vriendin van één van de directeuren van Alliade Zorggroep) aftreedt?
Het is zaak dat Alliade zo snel mogelijk op een transparante wijze iedere schijn van belangenverstrengeling rondom haar organisatie wegneemt. Ik verwijs u verder naar het onderzoeksrapport van de IGZ en de NZa, de zienswijze van Alliade daarop en mijn aanbiedingsbrief daarbij.
Wat is uw mening over het feit dat de verwevenheid van de bedrijven van deze twee directeuren waarschijnlijk groter is dan Alliade Zorggroep wil toegeven; dat het administratiekantoor, van de directeuren ook ingezet wordt voor andere onderdelen van Alliade, dat uitzendkrachten via het uitzendbureau van de directeuren worden ingezet bij Alliade en dat de IGZ tevens aangeeft dat het beheer van het persoonsgebonden budget (PGB-geld) van een cliënt van Alliade Zorggroep bij één van de bedrijven van de directeuren is onder gebracht?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om het PGB-budget van een cliënt onder te brengen bij een bedrijf waar de directeur dezelfde is als van de zorginstelling waar de cliënt zorg afneemt en dat dit mogelijk fraude in de hand werkt? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit slechts bij één cliënt het geval of gaat het hier om meerdere cliënten?
In het onderzoek van de NZa en IGZ komt naar voren dat het zorgkantoor aangeeft dat het om 40 budgethouders (dementerenden) gaat. Zij hebben allen een wettelijke vertegenwoordiger, die namens de budgethouder het pgb beheert en afspraken maakt met de aanbieder. Het zorgkantoor heeft niet geconstateerd dat er sprake is van verlies aan regie door de gekozen constructie.
Het is belangrijk dat zorgkantoren dergelijke constructies blijven toetsen.
Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van de nu geldende regels rond beheer van pgb’s.
Zorgkantoren hebben een rol in het toekennen van een pgb en verrichten huisbezoeken om na te gaan of het pgb wordt besteed aan de zorg die nodig is. Het is aan de budgethouder, of in dit geval de wettelijk vertegenwoordiger, of hij/zij ervoor kiest om een derde partij in de arm te nemen die in een deel van het (administratieve) beheer ondersteunt en het risico in te schatten of deze partij dat goed kan doen als de eigenaar van dit bedrijf ook de zorgverlener is. Van belang is wel dat de regie blijft liggen bij de budgethouder en de wettelijke vertegenwoordiger. Het is mede hierom dat ik o.a. aan het bezien ben welke eisen we aan de vertegenwoordiger van een kwetsbare budgethouder moeten stellen opdat de vertegenwoordiger zelf de leiding behoudt en deze situaties voor de budgethouder goed beoordeelt.
Is deze situatie bij Alliade Zorggroep aanleiding voor de IGZ om extra toe te zien op de mogelijke gevolgen voor kwaliteit van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, in het kader van het intensief toezicht van de IGZ op 150 verpleegzorginstellingen in Nederland, waarover de IGZ op 4 juli jl. haar eindrapport publiceerde, loopt vanuit de IGZ een toezichttraject bij Zorggroep Alliade.
Ik heb de IGZ gevraagd om bij haar vervolgactiviteiten richting Alliade steeds nadrukkelijk de verbinding te leggen tussen haar toezicht op kwaliteit en de geconstateerde schending van de norm op goed bestuur.
Deelt u de mening dat de situatie bij Alliade Zorggroep zeer ongewenst is en in strijd met de regels die gehanteerd worden rondom goed bestuur in de zorg en met de Wet Normering Topinkomens (WNT)? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven welke actie ondernomen wordt richting Alliade Zorggroep?
De schijn van belangenverstrengeling zoals die zich bij Alliade voordoet is in mijn optiek strijdig met de eisen rond goed bestuur. Ik deel dan ook de conclusie van IGZ en NZa dat Alliade dit zo snel mogelijk moet veranderen. Het CIBG heeft geen overtreding van de WNT door Alliade geconstateerd. Zie verder mijn eerdere antwoord op vraag 2 t/m 4.