Het bericht dat driekwart van de studenten teveel huur betaalt |
|
Farshad Bashir , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) waaruit blijkt dat 74% van de respondenten gemiddeld € 58,33 per maand teveel huur betaalt?1
De uitkomsten van het LSVb-onderzoek onderstrepen dat blijvende aandacht nodig is voor de betaalbaarheid van studentenwoningen. Op 4 februari jl. heb ik u per brief2 geïnformeerd dat het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS) voor de komende twee jaar het thema «betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit» op de interne werkagenda heeft gezet. Ook in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is betaalbaarheid vanaf 2015 als reguliere indicator opgenomen om beter inzicht te krijgen in de betaalbaarheidproblematiek en het gerichter aan te pakken.
Klopt het dat studenten die huren bij een particuliere verhuurder gemiddeld vaker teveel betalen voor hun woning dan studenten die huren bij een (studenten)woningcorporatie? Hoe verklaart u het verschil?
Uit de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting blijkt dat uitwonende studenten gemiddeld 470 euro betalen aan woonlasten per maand (inclusief de bijkomende lasten en zonder aftrek van de huurtoeslag). Bij particuliere verhuurders zijn kamers met gedeelde voorzieningen even duur als het totale gemiddelde van dit type woonruimte. Eénkamerwoningen en andere zelfstandige woningen zijn bij particulieren respectievelijk 6 en 1 procent duurder.
Waarom is er niet in elke gemeente, waar in verhouding veel studenten wonen, een huurteam dat studenten helpt bij het checken van de huurprijs?2
Het is aan gemeenten om te bepalen of zij een huurteam in willen stellen.
Hoe heeft u de LSVb en huurteams ervan op de hoogte gesteld dat een uitspraak van de Huurcommissie over een onzelfstandige woonruimte een brede werking heeft, naar aanleiding van de motie Jansen uit 2014?3 4
Om het inzicht in de eigen situatie van huurders en verhuurders te vergroten, zijn uitspraken van de huurcommissie opgenomen in een openbaar register, conform toezegging naar aanleiding van de motie Jansen uit 2014. In dit register, te benaderen via de website van de huurcommissie, kunnen de uitspraken onder meer geselecteerd worden op zelfstandige of onzelfstandige woonruimte. Vervolgens is conform afspraak de link naar de huurcommissie-uitspraken ter beschikking gesteld aan de LSVb. De LSVb heeft enige tijd daarna aangegeven dat haar leden en de huurteams erg blij waren met de uitgebreide zoekfunctie op de site van de huurcommissie. Ze gaven aan zo makkelijk een overzicht te kunnen vinden van vergelijkbare zaken. De LSVb merkte wel op dat de link op haar eigen website niet vaak gebruikt werd, vooral omdat veelal actief wordt doorverwezen naar de huurteams.
Op welke andere manieren zorgt u ervoor dat studenten worden beschermd tegen te hoge huurprijzen en op welke wijze pakt u verhuurders die teveel vragen aan? Wat gaat u aanvullend doen om studenten te beschermen?
Hierin voorzie ik door informatieverstrekking via www.rijksoverheid.nl en via de website van de huurcommissie. Deze website bevat tevens een huurprijscheck waarmee huurders worden geholpen bij de bepaling van het puntenaantal van de woning. Daarmee kunnen zij bepalen of een huurcommissieprocedure voor hen een goede kans biedt om te komen tot een huurprijsverlaging. Daarnaast kan een huurder aan informatie komen via het Juridisch Loket, organisaties als de Nederlandse Woonbond en via lokale huurteams.
Met behulp van het woningwaarderingsstelsel (puntenstelsel) voor zelfstandige woningen of voor onzelfstandige woningen (kamers) kan een huurder uitrekenen wat de maximale kale huurprijs voor zijn woning of kamer is. Wanneer de huurder meent dat hij teveel huur betaalt, kan hij in gesprek treden met verhuurder. Met de huurprijscheck op de site van de huurcommissie is het mogelijk gemaakt dat de huurder en verhuurder een goede inschatting kunnen maken van het puntenaantal en de maximale huurprijs van de woonruimte.
Voor de situatie dat zij samen niet tot een vergelijk kunnen komen, is voorzien in een procedure bij de huurcommissie. Voor huurders van studentenwoningen en studentenkamers geldt huurprijsbescherming. Ik zie geen noodzaak om voor deze doelgroep aanvullende maatregelen te nemen.
Het bericht 'Een op de vijf gemeenten archiveert website niet' |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «een op de vijf gemeenten archiveert website niet»?1
Van deze berichtgeving heb ik met zorg kennis genomen. Verwezen wordt naar een publicatie in het Archievenblad. Uit universitair onderzoek zou blijken dat 21 procent van 390 gemeenten het nalaat om de gemeentelijke website conform de wettelijke eisen te archiveren.Het belang om websites te archiveren neemt toe, nu informatie steeds minder in fysieke vorm beschikbaar komt. De redenen dat sommige gemeenten hun website niet archiveren, lopen uiteen. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven dat de gemeente het archiveren van een website te duur vindt of – zo blijkt uit het onderzoek – men was niet op de hoogte van de verplichting tot archiveren van de website. En soms kon geen reden worden genoemd waarom de archivering achterwege werd gelaten. Als gemeenten hun informatie van websites niet bewaren, dan kan dit nadeel of schade opleveren in kwesties van verantwoording of voor het vinden van bewijs. Daarbij kunnen moderne websites en dynamische webapplicaties bij onvolledige archivering tot onzekerheden leiden over de toegankelijkheid op termijn. Overigens geldt het vraagstuk niet alleen websites, maar ook ten aanzien van berichtgeving op social media of bijvoorbeeld in e-mail.
Hoe beoordeelt u dat een op de vijf gemeenten haar website niet archiveert volgens de wettelijke eisen? Schrikt u van dit feit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er gehandhaafd op deze wettelijke eisen, en zo ja hoe?
Iedere overheid is verantwoordelijk voor het beheer van zijn eigen informatie en voor de toepassing van de Archiefwet. Deze regelgeving ziet ook op digitale informatie. Voor het toezicht op de naleving en de bestuurlijke handhaving van de voorschriften geldt het stelsel van interbestuurlijk toezicht (IBT).
Vreest u, mede naar aanleiding van dit bericht, voor verlies aan relevante informatie bij gemeenten en daarmee voor een afbreuk van de verantwoordingsfunctie van gemeenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals aangegeven, is iedere overheid verantwoordelijk voor het beheer van zijn eigen informatie en de correcte toepassing van de Archiefwet. Dat ziet ook op digitale gegevensbestanden. De toename van overheidsinformatie is echter enorm. Overheden zijn voor al hun taken, diensten en producten afhankelijk van technische innovaties en van een gedegen en betrouwbare administratie. De modernisering en vernetwerking van overheid en samenleving leiden tot steeds nieuwe vragen rond archivering en het beheer van gegevens en informatie. Dat heeft ook gevolgen voor toezicht en verantwoording. Door ontwikkelingen rond digitalisering en informatiebeheer kunnen bestuurlijke verantwoordelijkheden in het geding komen.
Overheden gebruiken gegevens van andere registraties, wisselen bestanden of verwijzen naar elders opgeslagen data. Publieke taken worden daarbij steeds vaker verricht in ketens en samenwerkingsverbanden. Recentelijk hebben de Raad voor het Openbaar bestuur en de Raad voor Cultuur advies uitgebracht over informatiebeheer in ketensamenwerking.2 Dit advies richt zich met name op de ingewikkelde archiveringsvraagstukken en doet een oproep tot herwaardering en herstructurering van informatiebeheer en archivering. Het bewaren van overheidswebsites maakt deel uit van veel breder – en complexer – digitaliseringsvraagstuk. Het advies van de beide raden geeft aanleiding de diverse vragen rond het bewaren van overheidsinformatie op websites en van digitale gegevensbestanden nader te beschouwen en in samenhang te brengen als vraagstuk van duurzaam informatiebeheer.
Bent u bereid stappen te ondernemen om gemeenten te laten voldoen aan de wettelijke archiefeisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
De voorlopige inwerkingtreding van het handelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) |
|
Raymond de Roon (PVV), Jasper van Dijk , Agnes Mulder (CDA), Elbert Dijkgraaf (SGP), Rik Grashoff (GL), Jan Vos (PvdA), Eppo Bruins (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Malmström: half juni besluit over handelsakkoord met Canada»1 en «Brussel wil handelsakkoord met Canada in oktober ondertekenen»2 in het Financieel Dagblad en met het artikel «Row over parliamentary approval overshadows EU-Canada free trade deal» in het Europe Online Magazine van 13 mei 2016?3
Ja.
In hoeverre is de uitspraak van Eurocommissaris voor Handel, Malmström, juist, zeker en betrouwbaar dat het Europees parlement wordt geraadpleegd nadat de Commissie op 20 juni a.s. CETA heeft voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige inwerkingtreding?
Commissaris Malmström heeft deze toezegging op meerdere momenten gedaan, recentelijk nog tijdens de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken op 13 mei 2016. Verdragsrechtelijk is raadpleging van het Europees parlement in dit stadium niet verplicht. Het kabinet vindt de toezegging van Commissaris Malmström verstandig gelet op de maatschappelijke en politieke discussie, en zal haar daar dan ook aan houden.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan de motie Grashoff/Jan Vos4 waarin de Tweede Kamer de regering verzoekt een parlementair voorbehoud te maken in het geval de Commissie een voorstel doet voor voorlopige toepassing van CETA en waarin de Kamer de regering verzoekt dat voorstel eerst voor te leggen aan de Tweede Kamer alvorens een standpunt in te nemen? Op welke wijze, wanneer en waar heeft u dit parlementair voorbehoud gemaakt?
Als de Commissie een voorstel heeft gedaan voor een Raadsbesluit voor ondertekening en voorlopige toepassing, zal het kabinet formeel uitvoering geven aan de motie door in de Raad kenbaar te maken dat Nederland niet kan instemmen met het voorstel voordat het voorstel is besproken met de Tweede Kamer. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld wanneer de Commissie het voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing indient.
Welke andere landen hebben al een parlementair voorbehoud gemaakt? Waar, wanneer en hoe gebeurde dit?
Er zijn voor zover bekend geen andere lidstaten die al hebben aangegeven een parlementair voorbehoud in Brussel te zullen maken wanneer het voorstel voor het Raadsbesluit wordt voorgelegd aan de Raad.
Hebt u in uw overleggen reeds een standpunt ingenomen inzake het voornemen om CETA voor te leggen aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige toepassing van CETA? Zo ja, welk standpunt?
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat CETA een gemengd akkoord wordt. Aangezien de Commissie nog geen voorstel heeft ingediend voor een besluit aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken voor ondertekening en voorlopige toepassing, is nu nog niet bekend welke delen er onder de voorlopige toepassing gaan vallen. Nederland heeft hier dus nog geen standpunt over ingenomen.
Welke delen van het akkoord zullen wel en niet in werking treden voordat nationale parlementen zich hebben uitgesproken over CETA, nu de EU-ministers willen dat CETA een gemengd akkoord is?
Zie antwoord vraag 5.
Volgens eerdere antwoorden van de regering verhoudt voorlopige toepassing zich niet tot het gegeven dat een verdrag niet in werking zal treden, «Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting dat ratificatie zal geschieden»5, hoe verhoudt deze uitspraak zich met het huidige standpunt en de houding van de regering tegenover CETA, in het licht van het gemaakte parlementair voorbehoud?
Het kabinet is van mening dat CETA inhoudelijk een goed akkoord is. Een voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing zal voorafgaand aan besluitvorming in de Raad worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.
Op welke wijze gaat u in de komende weken verder invulling geven aan de motie Grashoff/Jan Vos?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk drie weken voordat CETA en het voorstel voor voorlopige inwerkingtreding worden voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders?
Ja, met dien verstande dat een dergelijk voorstel wordt voorgelegd aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken, en niet de Europese Raad.
Het bericht dat Amsterdamse studenten te veel huur betalen |
|
Michel Rog (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat «Bijna 88 procent van de Amsterdamse studenten een hogere huur betaalt dan volgens het wettelijk puntensysteem voor huurprijzen is toegestaan»?1
Ja, alsook het onderliggende analyserapport van de LSVb, gebaseerd op de website checkjekamer.nl.
Anders dan de kop van dit bericht weergeeft is mijn conclusie niet dat bijna 88 procent van de Amsterdamse studenten een hogere huur betaalt dan volgens het wettelijk puntensysteem voor huurprijzen is toegestaan. Uit het onderliggende analyserapport blijkt dat het hierbij gaat om 265 Amsterdamse studenten die op de genoemde website hun huurprijs hebben gecheckt. Van deze 265 studenten betaalt bijna 88% een hogere huur dan volgt uit het wettelijke puntensysteem. Amsterdam kent 109.300 studenten2.
Deelt u de visie dat een dergelijke overschrijding niet alleen onjuist maar ook ongewenst is? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om hieraan een einde te maken?
De uitkomsten van het LSVb-onderzoek onderstrepen dat blijvende aandacht nodig is voor de betaalbaarheid van studentenwoningen.
Voor alle huurders en dus ook voor studenten geldt huurprijsbescherming. Zij kunnen een beroep doen op de huurcommissie in het geval er een geschil is tussen de huurder en de verhuurder over de huurprijs, al dan niet bijgestaan door een huurteam uit de betreffende gemeente.
Wilt u in overleg treden met de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) om deze problematiek te bespreken en de Kamer over de resultaten informeren?
Binnen het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS), waar zowel LSVb als het Ministerie van BZK in zijn vertegenwoordigd, is betaalbaarheid onderwerp van gesprek. Voor de komende twee jaar staat het thema «betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit» op de interne werkagenda van het LPS. Ook in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is betaalbaarheid vanaf 2015 als reguliere indicator opgenomen om beter inzicht te krijgen in de betaalbaarheidproblematiek en het gerichter aan te pakken.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van het betalen van te veel huur op het leengedrag van studenten in het kader van het leenstelsel? Is bekend of studenten meer gaan lenen om hun te hoge huur te kunnen betalen? Zo, nee bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Studenten lijken hun inkomenspatroon aan te passen aan hun woonlasten. De hoogte van het inkomen hangt sterk samen met leeftijd en het type woonruimte dat wordt gehuurd. Tot en met 25 jaar loopt het inkomen op en studenten met een duurder type woonruimte hebben gemiddeld een hoger inkomen. Doordat de woonlasten sterker zijn gestegen kan geconcludeerd worden dat de betaalbaarheid van studentenhuisvesting is gedaald.
Het is mij niet bekend of studenten meer geld lenen om de huur te kunnen betalen. Het inkomen van studenten bestaat uit verschillende componenten. De meest voorkomende inkomstenbronnen zijn studiefinanciering (bij 76 procent van alle studenten), werk (bij 67 procent) en ouderlijke bijdrage (bij 42 procent). Uitwonende studenten krijgen vaker een ouderlijke bijdrage en lenen vaker geld via een aanvullende lening of collegegeldkrediet dan thuiswonende studenten. Het gemiddelde netto inkomen van studenten is 720 euro per maand. De basisbeurs, een ouderlijke bijdrage en zorgtoeslag zorgen voor bijna een derde van de inkomsten van studenten. Bijbaantjes leveren studenten gemiddeld 270 euro op, oftewel een derde van hun totale inkomsten. 13 procent van de inkomsten moeten studenten op termijn terugbetalen.
Is bekend of deze problematiek ook in andere studentensteden speelt? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven?
Uit de cijfers van het LSVb blijkt dat met name in de steden Amsterdam en Utrecht een deel van de studenten relatief hogere huren betalen. In Leiden geldt dit alleen voor de onzelfstandige woningen. Als er wordt gecorrigeerd voor de samenstelling van de voorraad naar type woonruimte, dan bestaat de top vijf van steden met de hoogste woonlasten achtereenvolgens uit Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Breda.
De aanbesteding van dienstauto’s voor de brandweer |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord op vragen inzake de duurzaamheidseisen in de aanbesteding van politievoertuigen?1 Welke concrete wijzigingen in deze aanbestedingen zijn aangebracht naar aanleiding van overleg met de politie en uw oproep om de dieseleis te heroverwegen en duurzaamheid een prominentere plek te geven?
Ja. Zoals aangegeven in de beantwoording van 13 april 20161 wordt de dieseleis geschrapt. Deze zal dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen van de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen. Tevens meldde ik dat de politie zich beraadt op de wijze waarop eisen en/of gunningscriteria die betrekking hebben op duurzaamheidsaspecten een plek kunnen krijgen in het definitief programma van eisen. Daarbij wordt bezien in hoeverre de politie voor deze specifieke voertuigcategorie kan aansluiten bij de «Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Dienstauto’s (inclusief onderhoud)», die zijn opgenomen op de website van PIANOo. Aangezien het definitief programma van eisen nog niet gereed is, kan ik u nog niets melden over de inhoud daarvan.
Is naar aanleiding van deze aanbesteding overleg geweest over vergelijkbare aanbestedingen die op korte termijn voorzien zijn? Zo ja, om welke aanbestedingen ging het en wat was het resultaat hiervan? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen uit. Daarbij is een onderverdeling gemaakt naar voertuigcategorie. Voorbeelden hiervan – naast de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen – zijn de aanbestedingen van de Hondenvoertuigen, Motoren, Cellenbussen, etc. Ook voor deze aanbestedingen geldt dat de politie zich zal beraden op de wijze waarop duurzaamheid een plek kan krijgen in deze aanbestedingen.
Bent u bekend met de «openbare aanbestedingsprocedure Landelijke aanbesteding Dienstauto’s brandweer (LABD)» zoals gepubliceerd op 2 mei 2016 voor circa 1.000 dienstauto’s (grotendeels personenauto’s en bestelwagens)?
Ja.
Klopt het dat het hier weliswaar om een definitieve aanbesteding gaat, maar de aanbesteding te allen tijde opgeschort/teruggetrokken en daarmee gewijzigd kan worden?
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) is de aanbestedende dienst bij deze aanbesteding. Deze wordt uitgevoerd in opdracht van de besturen van 24 veiligheidsregio’s. Het IFV is een zelfstandig bestuursorgaan van en voor de veiligheidsregio’s, waarvan de positie is geregeld in de Wet Veiligheidsregio’s. De verantwoordelijkheid voor het aanschaffen van materieel, waaronder dienstauto’s, berust bij de besturen van de veiligheidsregio’s. Het bestuur van het IFV, bestaande uit de voorzitters van de veiligheidsregio’s, kan in opdracht van een of meer besturen van de veiligheidsregio’s werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van die regio’s.
Ik heb contact gehad met het IFV. Daarbij heb ik aandacht gevraagd voor de milieuaspecten van de auto’s in deze aanbesteding. Bij de klimaattop vorig jaar november in Parijs is duidelijk afgesproken dat de overheid bij het vernieuwen van het wagenpark het goede voorbeeld moet geven en waar het kan zo milieuvriendelijk mogelijk moet zijn. Ik heb dit nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht.
Het IFV heeft aangegeven dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen onderdeel is van zijn inkoopbeleid. Tevens heeft het laten weten Stichting Natuur & Milieu uit te nodigen voor een gesprek over de milieuaspecten bij aanbestedingen.
Heeft u, evenals bij de aanbesteding van de politie, contact gehad met de brandweer over de duurzaamheid van de aanbesteding? Zo ja, wat waren de resultaten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid om alsnog op korte termijn met hen in overleg te treden om de eisen en criteria in de aanbesteding ten minste in lijn te brengen met het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook in de aanbesteding van dienstvoertuigen voor de brandweer de eis is opgenomen dat de voertuigen een dieselmotor moeten hebben (met uitzondering van de categorie stadsmini’s)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding geen minimumeisen (zoals CO2-eisen) ten aanzien van duurzaamheid zijn opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook kostenbesparende aandachtspunten, minimumeisen en gunningscriteria (zoals zuinige, stille en veilige banden, een bandenspanningsmeter en een brandstofverbruiksindicator) uit het criteriumdocument duurzaam inkopen dienstauto’s in de aanbesteding van de dienstauto's voor de brandweer ontbreken? Zijn er dwingende, functionele argumenten waarom deze opties niet zijn opgenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding weliswaar het energielabel als gunningscriterium is opgenomen maar dat deze slechts voor 2,5% respectievelijk 5% meeweegt, in plaats van de 20% die in de landelijke duurzaam inkoopcriteria als minimum wordt gesteld om effectief te kunnen zijn?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u, alles overziend, de duurzaamheidsambitie van de aanbesteding van de dienstvoertuigen van de brandweer in het licht van de klimaatagenda, het plan van aanpak MVI en de brandstofvisie en uitvoeringsagenda?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, is er naar mijn idee aanleiding om nog eens goed te kijken naar de milieuaspecten van deze aanbesteding. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de Veiligheidsregio’s.
Op welke wijze zijn de brandweer en de politie betrokken bij het bestuurlijk overleg over MVI dat u tijdens het Algemeen overleg Duurzaamheid op 28 januari 2016 aankondigde? Welke betrokken overheden en publieke diensten hebben zich (opnieuw) gecommitteerd aan het streven om 100% duurzaam in te kopen? Welke overheden en publieke diensten willen zich hier niet aan committeren en met welke reden? Welke overheden en publieke diensten hebben juist aangegeven een hoger ambitieniveau na te streven? Met welke overheden en publieke diensten is (nog) geen overleg geweest?
Over de verdere aanpak voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de betrokkenheid van de medeoverheden heb ik u geïnformeerd in de brief die ik uw Kamer recent gestuurd heb. Aan het einde van dit jaar zal ik samen met bestuurders van medeoverheden een manifest ondertekenen met concrete afspraken waarin wij tot uiting laten komen hoe wij onze duurzaamheidsambities een stap verder brengen.
Kunt u aangeven welke aanbestedingen voor voertuigen en mobiliteitsdiensten met meer dan 50 tot 100 voertuigen vanuit de rijksoverheid en nationale overheidsinstellingen zoals de brandweer, politie, defensie, Rijkswaterstaat et cetera het komende jaar nog gepland staan?
Het wagenpark van de rijksoverheid telt circa 13.000 auto’s. In 2017 vindt een nieuwe aanbesteding plaats. De brandweer en de politie maken hiervan geen onderdeel uit. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen voor voertuigen uit.
Welke activiteiten worden vanuit het plan van aanpak MVI ondernomen om er zorg voor te dragen dat deze aanbestedingen zo duurzaam mogelijk worden vormgegeven?
Voor de rijksinkoop is een werkgroep Duurzame Innovatie ingesteld die verschillende duurzaamheidsdoelen vertaalt naar wensen en eisen ten aanzien van duurzaamheid in de onder vraag 12 aangekondigde aanbestedingen. De auto’s die in deze aanbestedingen worden geleverd, voldoen daarmee aan de milieucriteria. Ook wordt in deze aanbestedingen rekening gehouden met een toenemende behoefte aan auto’s met extreem lage emissiewaarden.
Voor de voorgenomen activiteiten van de politie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Voor de brandweer verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 4 tot en met 9.
Klopt het dat evenals bij de politie de belastingvrijstelling die de brandweer geniet voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en Motorrijtuigenbelasting (MRB), dieselvoertuigen een kostenvoordeel geven ten opzichte van bijvoorbeeld een benzinevoertuig? Kunt u aangeven wat het kostenvoordeel van vrijstellingen van de BPM en MRB voor deze aanbesteding is bij de keuze voor een dieselvariant? Hoe groot zou dit zijn als de brandweer voor alternatieven zoals hybride-, (semi)elektrische- of benzinevoertuigen zou kiezen? Is het mogelijk om de brandweer te compenseren voor dit verschil in belastingvoordeel indien toch voor een niet-diesel variant wordt gekozen zodat er een daadwerkelijk «level playing field» ontstaat?
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 gelden diverse vrijstellingen en teruggaafregelingen voor specifieke doelgroepen waaronder politieauto’s en brandweerauto’s. Zoals ik eerder in relatie tot politieauto’s heb aangegeven, zijn vanuit bedrijfseconomisch oogpunt de totale kosten van de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van auto’s en ook de fiscale heffingen zoals BPM en MRB van belang. Deze heffingen zijn normaliter voor dieselauto’s hoger dan voor benzineauto’s vanwege de brandstoftoeslag ter compensatie van de lagere accijns op diesel. Het kan mede door de teruggaaf van BPM en de vrijstelling van MRB, zoals in geval van politie- en brandweerauto’s, vanuit bedrijfseconomisch oogpunt al bij een lager aantal gereden kilometers per jaar interessant zijn om te kiezen voor een dieselauto in plaats van een benzineauto. Dit kostenvoordeel is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de uitvoering van een alternatief voertuig (volledig elektrisch, hybride, etc.) en het beoogde gebruik van het voertuig.
Wanneer niet wordt gekozen voor dieselvoertuigen kan dit leiden tot hogere kosten voor de politie of de brandweer waarvoor in dat geval structurele dekking gevonden moet worden.
Het bericht dat ggz-patiënten (patiënten in de geestelijke gezondheidszorg) |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u uw antwoorden op mondelinge vragen d.d. 17 mei 2016 over het bericht dat ggz-patiënten steeds vaker naar een tbs-kliniek worden overgeplaatst?1
Ja
Op welke (rechts)grond kunnen ggz-patiënten zonder tussenkomst van de rechter overgeplaatst worden naar een tbs-kliniek?
GGZ-patiënten met een BOPZ-maatregel (hierna: BOPZ-patiënten) dienen in een daarvoor aangemerkt psychiatrisch ziekenhuis te worden opgenomen. Op basis van artikel 55 van deze wet kan een BOPZ-patiënt worden overgeplaatst naar een ander psychiatrisch ziekenhuis dat aan de zorgvraag van de BOPZ-patiënt kan voldoen. Ook een tbs-kliniek is een zorginstelling met een BOPZ-aanmerking. De rechter krijgt een afschrift van de beslissing tot overplaatsing.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat ggz-patiënten zonder strafrechtelijke veroordeling geplaatst worden bij tbs-patiënten?
Ik vind het wenselijk dat, indien dit nodig is, een overplaatsing naar een Tbs-kliniek mogelijk is. Het gaat om BOPZ-patiënten met zeer complexe problematiek die naast zorg intensievere beveiliging nodig hebben, die in deze casus niet kan worden geboden door de gesloten GGZ-afdelingen of beveiligde setting in de GGZ (zoals bij de forensische psychiatrische afdelingen en de forensische psychiatrische klinieken). Het is gewenst dat er maatwerk kan worden geleverd, en soms kan dat alleen in de zeer beveiligde behandelsetting van een Tbs-kliniek. Het – tijdelijk – plaatsen van BOPZ-patiënten in een Tbs-kliniek, die de vereiste beveiliging kan bieden, komt alleen in uitzonderlijke situaties voor waarbij een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen de veiligheid van het personeel en medepatiënten in de GGZ-patiënten enerzijds en de zorg aan de BOPZ-patiënt anderzijds.
Daarnaast is er een groep waarvan de strafrechtelijke titel tijdens de behandeling afloopt, maar er nog wel sprake is van een recidiverisico, gecombineerd met gevaarlijk agressief gedrag richting de omgeving en materiaal. In het kader van de continuïteit van zorg kunnen deze patiënten in de Tbs-kliniek worden doorbehandeld met een BOPZ-maatregel. Het gaat hierbij om BOPZ-patiënten van wie de justitiële maatregel wordt omgezet in een BOPZ-machtiging. Deze BOPZ-patiënten kunnen, vanwege hun agressieve gedrag, nog gebaat zijn bij het verblijf en behandeling in het Tbs-kliniek.
Tenslotte merk ik nog op dat de psychiatrische problematiek van beide patiëntengroepen niet veel van elkaar afwijkt. Daarbij wordt een BOPZ-patiënt niet lichtvaardig geplaatst in een Tbs-kliniek, daar kunnen zeer ernstige incidenten aan vooraf zijn gegaan.
Waarom zijn er geen passende voorzieningen binnen de ggz voor de meest gewelddadige ggz-patiënten?
Voor het merendeel van de BOPZ-patiënten zijn er passende voorzieningen in de GGZ. Binnen de GGZ kan, daar waar nodig, worden geschakeld tussen drie beveiligingsniveaus. De gesloten GGZ-afdelingen zijn licht beveiligd (niveau 1) en de forensisch psychiatrische afdelingen en klinieken kennen een hoger beveiligingsniveau (niveau 2 respectievelijk 3).
Zoals uit de beantwoording van vraag 8 blijkt verblijft circa 0,24% van de BOPZ-patiënten met een BOPZ-machtiging op dit moment in een Tbs-kliniek. Dat kan zowel voor een korte als langere termijn het geval zijn. De Tbs-klinieken zijn, met beveiligingsniveau 4, beter toegerust op deze patiëntenpopulatie met complexe problematiek. De problematiek tussen de patiënten in de beide regimes vertoont overlap. Uit een oogpunt van doelmatige zorg bestaat de wens om de verschillende sectoren meer gebruik te laten maken van elkaars faciliteiten en deskundigheid van het personeel. Via een onderaannemerschap met de zendende GGZ-instelling kunnen Tbs-klinieken BOPZ-patiënten opnemen. De separate afdelingen voor BOPZ-patiënten binnen de Tbs-klinieken zijn ook geen reguliere GGZ-plekken, omdat deze deel uitmaken van justitiële inrichtingen.
Indien er aparte afdelingen binnen tbs-instellingen zijn ten behoeve van ggz-patiënten, waarom worden deze dan geen reguliere ggz-plekken?
Zie antwoord vraag 4.
Wie gaat over een dergelijk besluit tot overplaatsing, en welke belangenafweging vindt hierbij plaats?
Dit gebeurt op basis van de beoordeling door de psychiater die behandeling binnen een forensische setting indiceert voor de problematiek van de persoon in kwestie. Uiteindelijk is het de geneesheer-directeur die de beslissing tot overplaatsing neemt. Er wordt dus gekeken naar de best passende zorg voor de BOPZ-patiënt. Er vindt daarbij een afweging plaats tussen de veiligheid van het personeel en medepatiënten in de GGZ-instelling enerzijds en de veiligheid van en zorg aan de BOPZ-patiënt anderzijds, waarbij het overigens ook voor de veiligheid van de BOPZ-patiënt zelf wenselijk kan zijn hem over te plaatsen naar een hoger beveiligde setting, zoals in een Tbs-kliniek.
In hoeverre wordt bij een overplaatsing rekening gehouden met de gevolgen voor de behandeling van een ggz-patiënt? Hoe dient deze bovendien de behandelrelatie van patiënt en behandelaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gedrag van een BOPZ-patiënt kan vragen om een beter beveiligde omgeving, zoals die van een Tbs-kliniek, omdat anders door het agressieve gedrag geen behandeling mogelijk is. Door dit agressieve gedrag ontstaat er voor de behandelaar een onveilige omgeving waardoor de behandelrelatie (tijdelijk) wordt verstoord. In deze gevallen kan zowel het welzijn als de behandeling van een BOPZ-patiënt baat hebben bij een overplaatsing naar een Tbs-kliniek waar de benodigde structuur en regelmaat worden geboden.
Het behandelteam van de doorplaatsende instelling blijft altijd in contact met de Tbs-kliniek en wordt ook betrokken bij de terugplaatsing.
Wat zijn de directe en indirecte gevolgen voor de rechten, plichten en behandeling van een ggz-patiënt bij overplaatsing naar een tbs-kliniek? Kunt u in uw antwoord tevens ingaan op het voorbeeld van de ggz-patiënt die in 2011 ten onrechte volgens de huisregels van de tbs-instelling werd behandeld, en daarbij aangeven wat dit betekent voor alle ggz-patiënten in tbs-instellingen?
Vanaf 2012 is door zowel de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) als verschillende rechtbanken geconstateerd dat de wetgever de rechtpositie van een BOPZ-patiënt in een Tbs-kliniek niet afzonderlijk heeft geregeld en dat deze BOPZ-patiënt er daarom op mag vertrouwen dat voor hem de rechtspositie geldt die hoort bij de BOPZ-maatregel die de rechter heeft opgelegd. Sindsdien is, voor iedereen, duidelijk dat de Wet BOPZ de rechten en plichten regelt van BOPZ-patiënten ook als zij in een Tbs-kliniek verblijven. Een recht, zoals het recht op vrij telefoonverkeer, bezoek en bewegingsvrijheid, kan worden ingeperkt als aan de criteria van de Wet BOPZ wordt voldaan. Bijvoorbeeld ter voorkoming van een strafbaar feit. Het opleggen van extra beperkingen kan, maar alleen als deze zijn besproken met een BOPZ-patiënt en zijn opgenomen in het behandelplan. Deze beperkingen zijn noodzakelijk om enerzijds de veiligheid van het personeel en medepatiënten te borgen en anderzijds deze beheerproblematische BOPZ-patiënten een passende behandeling te kunnen bieden met daarbij het vereiste beveiligingsniveau.
Indien een BOPZ-patiënt niet langer in een Tbs-kliniek wil verblijven, kan hij aan de geneesheer-directeur vragen om hem over te plaatsen naar een ander psychiatrisch ziekenhuis. Op het moment dat de geneesheer-directeur van oordeel is dat het in het belang van een BOPZ-patiënt is aan het verzoek gevolg te geven, onderneemt hij stappen. Als wordt besloten geen gevolg te geven aan dit verzoek, wordt zowel de BOPZ-patiënt als de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierover geïnformeerd. In die gevallen dat de IGZ een overplaatsing wenselijk acht, dient de BOPZ-patiënt op aanwijzing van de IGZ in een ander psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
Kunt u uitzoeken of het klopt dat de overplaatsing van een psychiatrisch ggz-ziekenhuis naar een tbs-kliniek steeds vaker voorkomt, wat de redenen zijn van deze toename en hoe lang dergelijke overplaatsingen gemiddeld duren? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks worden circa 16.000 rechterlijke machtigingen voor gedwongen zorg opgelegd aan personen met psychiatrische problemen. Op dit moment verblijven 38 BOPZ-patiënten met zo’n machtiging in een Tbs-kliniek. Desgevraagd hebben de Tbs-klinieken laten weten dat het aantal bedden in de Tbs-klinieken dat op verzoek van GGZ-instellingen door BOPZ-patiënten wordt bezet in de afgelopen jaren stabiel is gebleven (30–40 bedden). Wel lijkt sprake te zijn van een stijging van het aantal BOPZ-patiënten dat op deze bedden verblijft. Hetzelfde aantal bedden wordt op jaarbasis dus bezet door meer personen, die kortdurend(er) in een Tbs-kliniek verblijven. Aan een overplaatsing gaat agressief gedrag, dat heeft geresulteerd in een aantal incidenten, vooraf. Voor deze BOPZ-patiënten is een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk totdat het gevaar dusdanig is teruggebracht dat een BOPZ-patiënt kan worden teruggeplaatst in een GGZ-instelling met een lager beveiligingsniveau. De Tbs-klinieken voorzien in deze beveiligingsbehoefte.
De duur van deze overplaatsingen is uiteenlopend. Leidend hierbij is de veiligheid van het personeel, de medepatiënten en de BOPZ-patiënt zelf in de GGZ-instelling. Indien het gevaar dat deze BOPZ-patiënt vormt voor zichzelf of een ander binnen de GGZ-instelling dusdanig is teruggebracht dat de behandeling weer op een veilige wijze kan plaatsvinden in een GGZ-instelling, dient deze te worden teruggeplaatst. Het merendeel van de overplaatsingen duurt enkele weken. Deze hebben de vorm van een «time-out» en worden ingezet om betrokkene te stabiliseren en te behandelen. Een enkele plaatsing duurt langer (in een uitzonderlijk geval jaren). Het noemen van een gemiddelde plaatsingsduur is niet mogelijk zonder het raadplegen van alle GGZ-instellingen die hiertoe individuele patiëntendossiers van BOPZ-patiënten moeten doornemen.
Waarom worden er geen jaarlijkse cijfers bijgehouden? Bent u bereid dit alsnog te gaan doen, om meer en beter inzicht te krijgen in bijvoorbeeld de frequentie, redenen en gevolgen van dergelijke overplaatsingen? Zo nee, waarom niet?
De afzonderlijke doorplaatsingen worden, op casusniveau, geregistreerd door de reguliere GGZ-instellingen. In het algemeen overleg GGZ van 26 mei 2016 heb ik op verzoek van het lid Tanamal toegezegd met de IGZ in gesprek te gaan over hoe zij in het kader van haar risicogestuurd toezicht de rechtspositie van en de zorg voor de BOPZ-patiënten in een Tbs-kliniek nadrukkelijker een plek kan geven. Uw kamer wordt vóór de zomer over de uitkomsten van dit gesprek geïnformeerd.
In hoeverre zijn de plaatsingen in de tbs-instellingen ingegeven door een tekort aan plaatsen bij de ggz? Moet de beddenafbouw niet worden heroverwogen? Kunt u uw antwoord hierop toelichten?2
Het gaat hier om een hele kleine groep BOPZ-patiënten, met zeer bijzondere en complexe problematiek. Er kan geen link worden gelegd tussen het overplaatsen van deze patiëntengroep naar een Tbs-kliniek en de beddenafbouw van intramurale GGZ-capaciteit. Ook wanneer er meer klinische plaatsen zouden zijn in de GGZ zit deze groep hier niet op de juiste plek, omdat deze (tijdelijk) behoefte heeft aan zeer beveiligde zorg die alleen een Tbs-kliniek kan bieden.
Deelt u de mening dat een tekort aan plekken in de ggz nooit een (doorslaggevende) reden mag zijn om ggz-patiënten over te plaatsen naar tbs-instellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat dit nooit een doorslaggevende factor mag zijn.
In het kader van het programma «Continuïteit van zorg» wordt een onderzoek verricht naar agressieve, ontwrichtende en gevaarlijke GGZ-patiënten. Dit onderzoek moet onder meer antwoord geven op hoe groot deze groep is, wat zij nodig hebben en hoe met de patiënten wordt omgegaan. Bijvoorbeeld, het tijdelijk plaatsen in een Tbs-kliniek om betrokkene binnen een hoog beveiligde setting te kunnen behandelen.
Deelt u de vrees dat overplaatsingen alleen maar zullen toenemen nu de ggz haar plekken met eenderde omlaag moet brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe verhoudt het omlaag brengen van het aantal ggz-plekken zich tot de zorgen en conclusies van de commissie-Hoekstra?3
De conclusies en aanbevelingen van de commissie-Hoekstra zien op de afname van DNA, de wijze waarop bevelen en signaleringen worden uitgevoerd door het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, de rol en positie van de officier van justitie en de geneesheer-directeur in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, het functioneren van het OM en de samenwerking tussen justitie en de geestelijke gezondheidszorg. Vooralsnog lijkt er geen relatie te bestaan tussen deze conclusies en aanbevelingen en het terugbrengen van de intramurale GGZ-capaciteit.
Bent u ervan op de hoogte dat Consuwijzer consumenten adviseert om dubbele rekeningen te betalen als het misgaat buiten de consument om met de overstapservice die providers aanbieden, waarbij de nieuwe aanbieder het oude abonnement van de consument opzegt?1
Consuwijzer adviseert consumenten over het overstappen naar een andere telecomaanbieder2 en problemen die zich hierbij eventueel kunnen voordoen.3 Een situatie die zich kan voordoen is het niet (tijdig) opzeggen van het abonnement bij de oude telecomaanbieder door de nieuwe telecomaanbieder, namens de consument die dit heeft verzocht in het kader van de overstapservice van telecomaanbieders. Hierdoor kan de consument gelijktijdig aan zowel de oude als de nieuwe telecomaanbieder abonnementskosten verschuldigd zijn. Consuwijzer adviseert in dergelijke gevallen een klacht in te dienen bij de nieuwe telecomaanbieder en de aan de oude telecomaanbieder verschuldigde abonnementskosten te verhalen op de nieuwe aanbieder. Consuwijzer adviseert daarnaast het oude abonnement zelf op te zeggen, zodat deze kosten niet verder oplopen.
Vindt u het terecht dat de consument de dupe wordt als de overstapservice verkeerd loopt buiten de klant om en vervolgens de consument vaak voor langere tijd dubbele rekeningen moet betalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil vooropstellen dat ik geen signalen heb dat hierover grote aantallen klachten zijn en dat voor zover er klachten zijn, uit die klachten niet naar voren komt dat de consument voor langere tijd dubbele abonnementskosten betaalt. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 7. Consumenten zijn juist overwegend tevreden over de overstapservice, blijkt uit consumentenonderzoek dat Ipsos, in opdracht van de telecomaanbieders die deelnemen aan de overstapservice, heeft uitgevoerd. Ipsos concludeert dat 75% van de overstappers (zeer) tevreden is met de overstap en 91% (zeer) tevreden is met de overstapservice.4 De overstapservice is door de telecomaanbieders in januari 2014 uitgebreid. De overstapservice kon daarvoor uitsluitend worden gebruikt voor internetdiensten en voor gebundelde diensten met zowel internet als vaste telefonie. Sinds januari 2014 kan de overstapservice ook worden gebruikt voor zogeheten triple play-pakketten (internet, vaste telefonie, televisie) en quad play-pakketten (internet, vaste en mobiele telefonie, televisie). In 2015 is het gebruik van de overstapservice met 25% toegenomen.5
Uiteraard is het onwenselijk als een consument te maken krijgt met dubbele abonnementskosten bij een overstap door middel van de overstapservice.
De overstapservice is in 2009 juist in het leven geroepen om dubbele abonnementskosten en/of onderbreking van de dienst zoveel mogelijk te voorkomen. In gevallen waar het onverhoopt misgaat en dit niet te wijten is aan de consument, ligt het in de rede dat de nieuwe telecomaanbieder de consument hiervoor compenseert door de aan de oude telecomaanbieder verschuldigde abonnementskosten voor zijn rekening te nemen.
Wie is er verantwoordelijk als het verkeerd gaat bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice, doordat de nieuwe aanbieder bijvoorbeeld het abonnement vergeet op te zeggen of de oude aanbieder niet meewerkt: de consument, de nieuwe aanbieder of de oude aanbieder en waarom?
De nieuwe telecomaanbieder is verantwoordelijk indien hij het abonnement bij de oude telecomaanbieder niet (tijdig) opzegt. De consument gaat immers met de nieuwe telecomaanbieder een overeenkomst aan, inclusief opzegging van het abonnement bij de oude telecomaanbieder van de consument op de afgesproken datum. De consument is zelf verantwoordelijk voor het controleren van de einddatum van het lopende contract bij zijn oude aanbieder en eventuele kosten bij voortijdige contractbeëindiging, alvorens een overstapverzoek bij de nieuwe aanbieder in te dienen. Hier wordt zowel door Consuwijzer als de websites van de telecomaanbieders op gewezen.
Waar kan de consument terecht als het misgaat buiten de consument om bij een overstapservice?
De consument kan in de eerste plaats terecht bij zijn nieuwe telecomaanbieder om de fout recht te zetten en dubbele abonnementskosten die het gevolg zijn van het niet (tijdig) opzeggen door de nieuwe telecomaanbieder te verhalen. De consument kan zich daarnaast wenden tot de oude telecomaanbieder om het abonnement zelf op te zeggen. Indien de consument er met de telecomaanbieder niet uit komt, kan de consument een beroep doen op De Geschillencommissie om zijn recht te halen.
Vaak is het onduidelijk voor de klant om te achterhalen welke partij de fout heeft gemaakt wanneer het verkeerd gaat met de overstapservice; op welke wijze zou u kunnen bijdragen aan het scheppen van duidelijkheid, bij voorbeeld over welke partij wanneer verantwoordelijkheid draagt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Gelden er andere regels voor een overstapservice bij het overstappen van een koperkabelabonnement naar een glasvezelabonnement? Is er bijvoorbeeld een overstapbericht nodig bij een overstap van koperkabel naar glasvezel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
Volledigheidshalve merk ik op dat de overstapservice is gebaseerd op zelfreguleringsafspraken tussen de telecomaanbieders en dus niet op formele regels vanuit de overheid. Als een consument de overstapservice gebruikt, is altijd sprake van een overstapbericht dat door de nieuwe aanbieder wordt ingediend bij de oude aanbieder, ongeacht de infrastructuur waarover de dienst wordt aangeboden. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op dezelfde infrastructuur geldt hierbij als leidraad dat de einddatum van het oude contract tevens de ingangsdatum van het nieuwe contract is. Hierdoor worden dubbele kosten voor de consument zoveel mogelijk beperkt en is er zo kort mogelijke onderbreking van de dienst. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op een andere infrastructuur geldt nu nog als leidraad het nieuwe abonnement minimaal een week voor de einddatum van het oude abonnement in te laten gaan. Met deze beperkte overlap in abonnementskosten voor de consument ondervindt deze geen onderbreking van de dienst.
Ook indien de consument wil overstappen naar glasvezel, maar er is nog geen glasvezel aangelegd, kan de overstapservice worden gebruikt.
De telecomaanbieders hebben mij laten weten dat de overstapservice binnenkort verder wordt verbeterd. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op een andere infrastructuur is dan geen overlap meer benodigd. De oude aanbieder zal zijn dienstverlening pas beëindigen nadat de nieuwe aanbieder de dienstverlening is gestart en de oude aanbieder hierover heeft geïnformeerd. Hierdoor worden dubbele kosten en onderbreking van de dienst nog verder beperkt.
Hoeveel meldingen of klachten krijgt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) binnen van consumenten waarbij het verkeerd is gegaan bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in de periode april 2015 – mei 2016 een twintigtal meldingen ontvangen met betrekking tot dubbele facturen bij het overstappen naar een andere telecomaanbieder. Uit deze meldingen komt niet naar voren komt dat de consument voor langere tijd dubbele abonnementskosten betaalt.
Op welke wijze denkt u bij te kunnen dragen aan de bescherming van de consument wanneer bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice buiten de consument om misgaat?
Gelet op het geringe aantal klachten dat de ACM hierover ontvangt, de hoge consumententevredenheidscijfers over het gebruik van de overstapservice en
De Geschillencommissie waar de consument een beroep op kan doen indien het onverhoopt misgaat en het niet met de telecomaanbieder zelf kan worden opgelost, zie ik op dit moment geen aanleiding voor maatregelen. Wel juich ik het toe dat de telecomaanbieders er aan blijven werken de overstapservice verder te verbeteren.
Het bericht dat familieleden van dementerenden acuut te hulp moeten schieten in een verpleeghuis omdat er geen personeel is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Familieleden dementerenden schieten verpleeghuis te hulp?»1
Ja.
Is familieleden de zorg over laten nemen, als het personeel op is in het verpleeghuis, de omslag die dit kabinet voor ogen heeft met het verpleeghuisprogramma Waardigheid en Trots?
Nee.
Het beter betrekken van familieleden, zodat zij gezien worden als belangrijke partner bij de zorgverlening, is wel één van de doelstellingen van Waardigheid en Trots. Veel familieleden voelen zich namelijk minder betrokken en nuttig op het moment dat hun naaste verhuist naar een zorginstelling en zij de zorg of ondersteuning die ze gewend waren te verlenen niet meer mogen (mee)uitvoeren. Dat kan echter nooit zover gaan dat familieleden structureel worden ingezet voor professionele zorgtaken.
In het nieuwsbericht staat aangegeven dat familie en vrijwilligers zijn gevraagd om het avondeten te bereiden en de huiskamer te bemannen. Ik heb begrepen dat dit een uitzonderlijke geval was, waarin er door plotselinge overmacht een tekort aan professionele krachten was. Familieleden niet zijn ingezet voor daadwerkelijke verpleeg- en verzorgingstaken.
Wat vindt u ervan dat het management van het betreffende verpleeghuis zegt zich de storm van kritiek niet aan te trekken?
Deze opvatting is voor rekening van de organisatie zelf. De directeur van de organisatie zegt in het nieuwsbericht de situatie te betreuren en spreekt van overmacht.
Waar blijft het geld dat we met z'n allen onvrijwillig afdragen als gevolg van de Wet langdurige zorg (Wlz) en het geld dat de hoogbejaarden zelf bijdragen?
Het Fonds Langdurige Zorg (FLZ) ontvangt ter financiering van zijn uitgaven (via de belastingdienst) de Wlz-premie. De Wlz-premie wordt geheven als percentage over het inkomen in de eerste en tweede belastingschijf, na aftrek van een deel van de heffingskortingen. Het FLZ ontvangt daarnaast van burgers (via het CAK) de eigen bijdrage Wlz.
Dat geld wordt ingezet voor het beoogde doel: toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare langdurige zorg.
Zou u het accepteren als een ziekenhuisafdeling familie zou inzetten indien het personeel op is? In een verpleeghuis gaat het toch ook om ernstig zieke mensen die 24-uurs verpleging nodig hebben?
Neen. In het verpleeghuis is, net als in het ziekenhuis, sprake van intensieve zorg. Het gaat om zorg aan de meest kwetsbare mensen in onze samenleving die 24 uur per dag toezicht of zorg in nabijheid nodig hebben.
Deelt u de mening dat de extra bezuiniging van 500 miljoen euro op de verpleeghuizen volgend jaar van tafel moet? Zo nee, waarom niet?
Die extra bezuiniging is inmiddels van tafel.
Het kabinet heeft ruimte gevonden om de taakstelling van € 500 miljoen op de Wlz vanaf 2017 structureel terug te draaien. De Tweede Kamer is hierover reeds geïnformeerd in de voorlopige kaderbrief Wlz 2017.
Het inkomen van een directeur bij Delta |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ontstane onrust binnen Delta over het eventueel aanstellen van een nieuwe directeur?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het aangeboden salaris van € 400.000,–, ruim boven de WNT, ongepast is? Zo nee, waarom niet?
Bij verschillende gelegenheden heb ik aan uw Kamer toegezegd om vennootschappen waarin lokale en regionale overheden deelnemen (decentrale overheidsbedrijven) mee te nemen in het vervolgtraject van de vorig jaar uitgevoerde evaluatie van de WNT. Oogmerk is ook bij deze decentrale instellingen tot matiging van bezoldiging en ontslagvergoedingen te komen. In mijn brief van 11 april jl. aan uw Kamer heb ik tevens aangegeven dat ter uitvoering van die toezegging momenteel nog nader onderzoek en beraad binnen het kabinet nodig zijn over de wijze van aanpak.2
Indien overheidsbedrijven niet onder de reikwijdte van de wet vallen, is het niet aan mij maar aan de aandeelhouders en de raden van commissarissen van de desbetreffende instelling om te bepalen welk bezoldigingsbeleid en welke bezoldiging verantwoord is.
Uiteraard heb ik waardering voor een beloningskader waarbij de WNT-norm de referentienorm is. Dat was ook de boodschap die ik ter uitvoering van de motie-Van Raak3 richting Alliander en diens aandeelhouders heb uitgedragen. Gegeven de bestaande reikwijdte van de WNT is het echter niet de taak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om deze boodschap telkens afzonderlijk over te brengen aan overheidsdeelnemingen die buiten de reikwijdte van deze wet vallen. Ik zie dan ook geen reden om mijn opvattingen nu aan de aandeelhouders of de Raad van Commissarissen van Delta NV over te brengen.
Volledigheidshalve verwijs ik ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Kerstens, Vermeij en Albert de Vries (PvdA) over de bezoldiging en ontslagvergoeding van de toenmalige directeur Delta NV4 en de antwoorden die recent aan uw Kamer zijn toegezonden op vergelijkbare vragen van het lid van Raak over afval-, grondstoffen- en energiebedrijf HVC.
Bent u bereid in contact te treden met de Raad van Commissarissen van Delta, zoals u eerder gedaan hebt bij Alliander, om te spreken over een verlaging van dit eventuele salaris? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebruik van een privé-e-mailadres voor werkaangelegenheden |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een reactie geven op het item «Minister Kamp ontving werkmail op privémail tegen de regels in»?1
Hiervoor verwijs ik u naar bovenstaande.
Welke regels zijn vastgelegd omtrent het gebruik van een privé-e-mailadres voor bewindspersonen in de Baseline Informatie Beveiliging Rijksdienst 2012 en eventuele andere regelgeving?
Voor de Rijksdienst gelden het Beveiligingsvoorschrift Rijksdienst (BVR), het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR), het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIR-BI) en de Baseline Informatievoorziening rijksoverheid (BIR). In het VIR-BI zijn regels opgenomen over de omgang met bijzondere informatie (hierna ook: gerubriceerde informatie). Bijzondere informatie is informatie waarvan kennisname door niet geautoriseerden nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen van de staat, van zijn bondgenoten of van één of meer ministeries. Het gaat dan om informatie met de rubricering Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim.
De BIR uit 2012 stelt het volgende. «Voor het doorsturen van informatie naar privémail geldt: de medewerker bepaalt dan per geval of de betreffende informatie doorgestuurd kan worden. Automatische doorzending van alle mail naar een privéadres of andere onveilige omgeving wordt dan ook niet toegestaan omdat dan niet per bericht door de medewerker beoordeeld kan worden of de informatie naar een onvoldoende veilige omgeving kan worden gestuurd.»
Zijn deze regels door u overtreden? Zo ja, met welke redenen heeft u dit gedaan?
Zoals uit de BIR volgt, is het niet zo dat het gebruik van een privé
e-mailaccount voor zakelijke e-mails niet is toegestaan. Wel moet terughoudend en bewust gebruik worden gemaakt van privé e-mailaccounts. Voor de redenen voor het gebruik van het privé e-mailaccount verwijs ik naar bovenstaande.
Hoe lang en met welke frequentie heeft u gebruik gemaakt van uw privé-e-mailadres voor werkaangelegenheden?
Hiervoor verwijs ik u naar bovenstaande.
Om wat voor e-mailverkeer ging het toen u uw privéadres gebruikte? Waarom was het gebruik van dit adres «gemakkelijker» voor u?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de e-mails ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, bent u bereid deze e-mails voor te leggen aan de Raad van State?
Ik heb de ADR opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de vraag of gerubriceerde informatie zoals bedoeld in het VIR-BI, op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, en welke informatie uit welke periode het eventueel betrof. Ik informeer uw Kamer over de bevindingen van het onderzoek van de ADR.
Is de Rijksbeveiligingsambtenaar op de hoogte gesteld van het gebruik van uw privé-e-mailadres voor werkaangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Op basis van welke verdenkingen is in de zomer van 2014 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar computervredebreuk en op basis waarvan is tot seponering overgegaan?
Op 9 juli 2014 constateerde ik dat er e-mailberichten waren verzonden vanuit mijn privé e-mailaccount, die niet persoonlijk door mij waren verzonden. Er is vervolgens, namens mij, aangifte gedaan bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie van een vermoeden van computervredebreuk. Dit betreft het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. De politie is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek gestart, met als doelstelling vast te stellen of, en zo ja door wie, mijn privé e-mailaccount was gehackt. Het OM heeft mij laten weten dat een ongerichte phishingaanval aannemelijk was, en dat geen vervolg is gegeven aan het strafrechtelijk onderzoek, onder andere omdat er onvoldoende onderzoeksindicaties waren.
Waarom is ondanks het sepot een Bestuurlijke Rapportage geschreven en waarom is deze niet gedeeld met de Kamer?
Het Landelijk Parket van het OM en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie hebben een bestuurlijk advies aangeboden aan de Minister van Veiligheid en Justitie om aandacht te vragen voor de risico’s van zakelijk gebruik van privé e-mail door medewerkers en bewindspersonen van ministeries in het kader van het specifiek (op dat moment nog lopend) strafrechtelijk onderzoek naar de hack van mijn privé e-mailaccount. Dergelijke interne advisering aan een beleidsverantwoordelijke bewindspersoon wordt in de regel niet gedeeld met uw Kamer.
Is er aanleiding om aan te nemen dat meerdere mensen naast uzelf beschikken over inloggegevens van uw privé-e-mailaccount?
Direct na de aangifte in juli 2014 zijn de inloggegevens van mijn privé e-mailaccount aangepast. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat andere mensen dan mijn echtgenote en ik, beschikken over de inloggegevens van het privé e-mailaccount.
Bestaat er een koppeling van uw privé-e-mailaccount en uw werk-e-mailaccount. Zo ja, op welke wijze is deze vormgegeven?
Nee.
Hoe veilig beoordeelt u de door u gebruikte privé-e-maildienst en welke verschillen bestaan er tussen de door u gebruikte e-maildienst en de door uw departement gebruikte e-maildienst?
Hiervoor verwijs ik u naar bovenstaande.
Is er op basis van wetgeving in de Verenigde Staten aanleiding om aan te nemen dat de Amerikaanse overheid beschikt over Nederlandse overheidsinformatie? Zo ja, om welke informatie uit welke perioden als bewindspersoon gaat dit? Welke posten in de regering bekleedde u tijdens die perioden?
De Amerikaanse wetgeving bevat waarborgen voor het op rechtstatelijke wijze kennisnemen van informatie. Er kan echter in zijn algemeenheid niet worden uitgesloten dat die Amerikaanse wetgeving een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. In dit specifieke geval heb ik geen aanwijzing dat een dergelijke verplichting voor mijn privé e-mailaccount is opgelegd. Het onderzoek van de ADR zal uitwijzen of gerubriceerde informatie zoals bedoeld in het VIR-BI, op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, en welke informatie uit welke periode het eventueel betrof.
De komst van een jihad-prediker naar de As Soennah moskee |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «SheikWatch: Appie Chouaa in haathut As Soennah»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat de betreffende imam – die de gewelddadige jihad predikt en in verband wordt gebracht met het ronselen van Syriëgangers – in Nederland heeft kunnen spreken, gezien de motie Bontes die stelt dat geweldspredikers te allen tijde uit Nederland geweerd dienen te worden?
Uit de beluisterde preken is niet gebleken dat er sprake is van een extremistische prediker: betrokkene zet niet aan tot geweld en/of haat of verheerlijking van de gewelddadige jihad. Betrokkene bezit de Belgische nationaliteit en is derhalve niet visumplichtig in Nederland. Dat betekent dat betrokkene niet uit Nederland geweerd kan worden.
Uitgangspunt in Nederland is de grondwettelijke bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Alleen wanneer sprake is van een visumplichtige prediker die oproept tot haat en/of geweld en die daardoor een bedreiging kan vormen voor de openbare orde en veiligheid, kan de toegang tot Nederland worden ontzegd. In geval sprake is van een EU-onderdaan, kan dit op grond van internationale verdragen niet. Bij niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en/of geweld kunnen andere instrumenten worden ingezet zoals in de brief over het salafisme uiteengezet2. Daar is in dit geval geen sprake van.
Bent u bereid, met het oog op de openbare orde en veiligheid, om de organisatie die de geweldsprediker heeft uitgenodigd te laten ontbinden en de betreffende moskee te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. In geval van een rechtspersoon is (verboden verklaring en) ontbinding alleen mogelijk als het doel en/of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Indien daartoe aanleiding is kan het openbaar ministerie een verzoek hiertoe doen. Op basis van feiten en omstandigheden heeft het OM tot op heden geen aanleiding gezien om de rechter te verzoeken een moskee te sluiten.
Hoe verhoudt het uitnodigen van jihad-prediker Chouaa door de As Soennah-moskee zich tot de bewering van de moskee radicalisering tegen te gaan?
De As-Soennah heeft diverse malen publiekelijk het gebruik van geweld veroordeeld en neemt actief stelling tegen de gewapende jihad. De vrijheid van godsdienst impliceert mede de vrijheid van mensen om over allerlei zaken standpunten in te nemen. Er is pas aanleiding (en ook een mogelijkheid) om op te treden als de geldende wet- en regelgeving wordt overschreden.
Bent u bereid de burgemeester van Den Haag te manen om de samenwerking met de genoemde moskee zo spoedig mogelijk te staken? Zo nee, waarom laat u deze gevaarlijke en absurde situatie voortbestaan waarbij een overheid samenwerkt met een moskee die jihadpredikers faciliteert?
Nee. Het is aan de gemeente zelf bij de vormgeving van haar integraal veiligheidsbeleid hoe zij wenst samen te werken met dergelijke organisaties.
Het hoge aantal abortussen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Kwart van alle zwangerschappen eindigt in abortus»?1 Wat vindt u ervan dat het aantal abortussen wereldwijd is opgelopen tot jaarlijks 56 miljoen?
Het artikel is mij bekend. Met het toenemen van de wereldbevolking verbaast het mij niet dat ook het aantal abortussen oploopt.
Vindt u het ook opvallend dat in ontwikkelde regio's het percentage vrouwen dat een abortus ondergaat afneemt, maar dat uitgerekend West-Europa hierop een uitzondering vormt? Kunt u hiervoor een verklaring geven?
Wat mij opvalt is dat de cijfers voor West-Europa voor de gehele studie laag zijn, dat deze cijfers iets oplopen naar mate de jaren vorderen, maar nog steeds in vergelijking met andere regio’s laag zijn. Ik kan hier, net als het onderzoek zelf, geen verklaring voor geven. Wat mij verder opvalt is dat in vergelijking met dit wereldwijde onderzoek het Nederlandse abortuscijfer, aantal abortussen per 1.000 vrouwen tussen 15 en 44 jaar, extreem laag is namelijk 8,5. Dit geeft aan dat Nederland wereldwijd bij de landen met de laagste abortuscijfers hoort.
Herkent u de in het artikel geschetste abortuscultuur onder bepaalde groepen immigranten, waaronder vrouwen uit Oost-Europa? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar het aantal zwangerschapsafbrekingen onder immigrantenvrouwen uit Oost-Europa?
In Nederland wordt ten behoeve van de registratie van de IGZ alleen het woonland van de ongewenst zwangere vrouw geregistreerd. Afkomst als zodanig wordt niet geregistreerd. Ik heb dan ook geen cijfers voorhanden waaruit de conclusie getrokken zou kunnen worden dat er meer zwangerschapsafbrekingen voorkomen onder bepaalde groepen immigrantenvrouwen uit Oost-Europa.
Kennisinstellingen zoals onder ander Rutgers bekijken waar extra aandacht nodig is ten aanzien van seksuele gezondheid en weerbaarheid bij bepaalde risicogroepen. Hierbij nemen ze ook bepaalde migrantengroepen mee en organiseren daarvoor speciale projecten en bijeenkomsten. Ik zie geen noodzaak om hierop extra maatregelen te nemen.
Bent u bereid in samenwerking met diverse beroepsgroepen (artsen, onderwijzers) beleid te ontwikkelen dan wel te intensiveren (voorlichting, gebruik anticonceptiemiddelen), gericht op specifieke groepen migrantengemeenschappen, om onbedoelde zwangerschappen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de suggestie in het artikel dat de mogelijkheid tot het uitvoeren van een abortus seksueel risicovol gedrag in de hand kan werken? Bent u bereid hier nader onderzoek naar uit te voeren en de resultaten daarvan mee te nemen bij de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap?
Uit het onderzoek blijkt dat het abortuscijfer, het aantal abortussen per 1.000 vrouwen tussen 15 en 44 jaar, voor landen waar het verboden is hoger is dan het abortuscijfer voor landen waar abortus is toegestaan, respectievelijk 37 tegenover 34. In dat kader ben ik voorstander van het feit dat het afbreken van zwangerschappen gebeurt op een veilige en verantwoorde manier waarbij de vrouw adequate begeleiding krijgt.
Ik ben niet voornemens om extra onderzoek te laten doen naar het gevolg van de abortuswetgeving op seksueel risicogedrag, aangezien Nederland internationaal tot de landen behoort met het laagste abortuscijfer.
Het feit dat Milieudefensie de Staat voor de rechter heeft gedaagd om gezonde lucht |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Milieudefensie daagt Staat voor rechter om gezonde lucht»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Wat ademen wij in» van Milieudefensie2 en het feit dat Nederland op ten minste 11 plekken nog altijd niet voldoet aan de norm voor stikstofdioxide (NO2)?3
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Klopt de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat waarschijnlijk pas in 2020 alle overschrijdingen voorbij zijn? Vindt u ook dat dit te lang duurt, gezien het feit dat er jaarlijks duizenden mensen eerder overlijden door ongezonde lucht?
Uit de laatste monitoring van december 2015 (Kamerstuk 30 175 nr. 224) blijkt dat de luchtkwaliteit sterk is verbeterd en dat het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijding is gedaald. Er resteert nog een beperkt aantal NO2 knelpunten langs overwegend drukke binnenstedelijke wegen. Op basis van de huidige inzichten constateert het RIVM dat er naar verwachting in 2020 geen luchtkwaliteitknelpunten ten aanzien van NO2 meer zijn. Met het NSL en het actieplan luchtkwaliteit worden maatregelen getroffen om de resterende knelpunten aan te pakken en de luchtkwaliteit te verbeteren.
Aan het eind van dit jaar brengt het RIVM de jaarlijkse monitoringsrapportage uit in het kader van Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hiermee wordt een landelijk beeld van de luchtkwaliteit in 2015 gegeven.
Bent u bereid om de resultaten van het onderzoek van Milieudefensie mee te nemen in het actieplan dat is verzocht in de motie Cegerek en Van Tongeren?4 Zo ja, welke aanpassingen heeft dit tot gevolg in het actieplan? Zo nee, waarom niet?
De monitoring van het NSL, zoals deze jaarlijks wordt opgesteld door het RIVM, is voor mij leidend voor het beoordelen van de luchtkwaliteit. Ik heb het RIVM gevraagd de uitkomsten van het onderzoek van Milieudefensie te betrekken in de monitoring. Aan het eind van het jaar zal het RIVM de monitoringsrapportage over het jaar 2015 uitbrengen. Deze rapportage geeft een landelijk beeld van de luchtkwaliteit en inzicht in waar zich nog knelpunten voordoen. Op basis hiervan zal ik samen met decentrale overheden bezien in hoeverre aanpassingen in het actieplan nodig zijn.
Welke stappen worden genomen om de luchtkwaliteit buiten Amsterdam en Rotterdam, bijvoorbeeld in Arnhem en Maastricht, te verbeteren aangezien de € 16 miljoen aan extra middelen niet voor andere steden dan Amsterdam en Rotterdam beschikbaar zijn? Is hier voldoende budget voor? Welk budget zou er nodig zijn om het behalen van de norm in de gebieden buiten Amsterdam en Rotterdam te versnellen?
Voor de verbetering van de luchtkwaliteit zijn in het kader van het NSL middelen ter beschikking gesteld aan decentrale overheden voor het treffen van maatregelen. Met deze middelen en de maatregelen uit het actieplan, wordt gewerkt aan het halen van de grenswaarden en het verbeteren van de luchtkwaliteit.
Zoals ook in antwoord op vraag 4 aangegeven zal het RIVM aan het eind van dit jaar de monitoringsrapportage over 2015 uitbrengen. Dan wordt duidelijk of de EU-grenswaarde voor NO2 wordt gehaald, deze rapportage wordt zoals gebruikelijk met uw Kamer gedeeld. Op basis hiervan wordt bepaald in hoeverre aanvullende maatregelen bovenop het NSL en actieplan nodig zijn. Hierin trekken Rijk en decentrale overheden gezamenlijk op.
Bent u bereid het actieplan waar mogelijk te versnellen en indien nodig te verbeteren, zodat de luchtkwaliteit overal in Nederland ver voor 2020 aan de eisen voldoet? Zo ja, kunt u de aanpassingen en versnellingen die u doet met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en kunt u hierbij verduidelijken waarom het ver voor 2020 behalen van de normen niet mogelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Gebruik van sluiproutes na Belgische tolheffing |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrachtwagens gebruiken Chaam massaal als sluiproute na Belgische tolheffing»?1
Ja.
Heeft u signalen ontvangen dat in de grensstreek van Nederland en België vrachtwagens sluiproutes gebruiken om de Belgische tolheffing te vermijden? Zo ja, kunt u aangeven wat de omvang van het sluipverkeer is en waar knelpunten (zullen) ontstaan? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Ik heb kennisgenomen van de mediaberichten van 10 mei jl. dat de VID tellingen heeft gedaan van het vrachtverkeer op bepaalde routes, waaruit bleek dat een deel van het vrachtverkeer een andere route kiest. Zo wordt eerder van de A4 gebruik gemaakt, omdat dit voor verkeer naar Antwerpen leidt tot minder kilometers over Belgische snelwegen, dan via de A16. Ook zou het drukker zijn op de Oost-West route (de A67 en de A58) tussen het Roer-gebied en Antwerpen. Die meting is echter kort na invoering van de kilometerheffing gedaan. Het is te vroeg om vast te stellen of het verkeersbeeld (blijvend) veranderd is. Ik heb vooralsnog geen indicaties van sluipverkeer dat is ontstaan als gevolg van de invoering van een kilometerheffing, anders dan wat daarover in de media is geschreven. Wel vind ik het logisch dat de transportsector als gevolg van een nieuwe wegbeprijzing in het buurland de eerste periode bezig is met een optimalisatie van routes, want het blijft natuurlijk een economische afweging tussen het betalen van een tolheffing, versus de extra tijd en brandstof die benodigd is voor het omrijden. Zeker de eerste maanden is sprake van een gewenningsperiode voor de transportsector.
Het beeld in de berichtgeving over Chaam, waarin wordt gesteld dat er massaal sprake is van sluipverkeer als gevolg van de invoering van de Belgische kilometerheffing voor vracht, wordt vooralsnog noch bij RWS, noch bij de provincie herkend. De route is een alternatief voor de A58/A16 richting België in geval van files of ongevallen op de snelweg. Ik begrijp dat tussen de provincie Noord- Brabant en de gemeente Chaam in juni overleg is gepland, waar dit ook geagendeerd is gelet op de beeldvorming.
Bent u bereid om spoedig met uw Belgische ambtsgenoot te overleggen hoe overlast voorkomen kan worden en wilt u de Kamer daarover informeren?
Ik zal in mijn eerstvolgende gesprek met mijn Vlaamse collega, dhr. Weyts, zeker het instrument kilometerheffing aan de orde stellen. Ik bespreek met regelmaat het onderwerp tolheffing in het buitenland met uw Kamer.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners van de grensstreek het onverkwikkelijk vinden dat veel vrachtwagens over de grens tanken omdat daar de diesel goedkoper is en vervolgens over Nederlandse wegen rijden omdat hier geen tol geheven wordt?
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, is het voor de transportsector bij gewijzigde omstandigheden de eerste periode zoeken naar de beste routes en de beste kosten-baten afweging. Wie in een grensstreek woont, heeft daar over het algemeen zowel voordelen als nadelen van, niet alleen wat betreft de kosten van brandstof, maar ook op andere terreinen, zoals dienstverlening in detailhandel etc. Ik begrijp dat het vervelend kan zijn, als bewoners lokaal geconfronteerd worden met vrachtwagens die extra omrijden voor goedkope brandstof, maar ik begrijp ook dat de transportsector hierin een kosten-afweging maakt.
Het bericht dat behandelaars in de ggz volgens onderzoek “heel flexibel” om zouden gaan met declaratieregels |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat behandelaars in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) volgens onderzoek «heel flexibel» om zouden gaan met declaratieregels?1
Op 3 mei 2016 heb ik het onderzoek van de NZa dat door TNS is uitgevoerd naar de Kamer gestuurd.2 De NZa heeft dit onderzoek laten uitvoeren in het kader van haar toezicht op correct declareren in de curatieve ggz. Uit het onderzoek blijkt dat behandelaars correct declareren belangrijk vinden en fraude afkeuren. Toch gaan behandelaars volgens dit onderzoek heel flexibel om met de declaratieregels en vinden zij veel situaties die de NZa afkeurt acceptabel. Er is in dit onderzoek geen sprake van verdachtmaking van de sector. Het onderzoek gaat in op de achterliggende motieven, meningen en behoeften rondom de (naleving van) declaratieregels. Inzicht hierin helpt de NZa om behandelaars in staat te stellen de regels over het declareren beter na te leven. Dat draagt bij aan de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg.
Wat is uw reactie op de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek van TNS naar declaratieregelnaleving in de ggz?2
Het onderzoek laat zien dat behandelaars om verschillende redenen (in)correct declareren. De NZa gaat komende maanden in gesprek met zorgverzekeraars en behandelaars om incorrect declareren terug te dringen. De NZa organiseert daartoe themabijeenkomsten over onder andere de moeilijkheden die behandelaars ervaren bij de regelgeving en welke vervolgstappen door welke partijen kunnen worden gezet.
Onderschrijft u de conclusie dat behandelaars in de ggz «heel flexibel» omgaan met de declaratieregels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u gelukkig met de gekozen bewoording «heel flexibel» in de conclusies van het onderzoek en de mogelijke verdachtmaking die dat tot gevolg heeft voor de sector? Zo nee, bent u bereid hier afstand van te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u eveneens conclusie drie van het onderzoek dat incorrect declareren ook komt door het werkbaar maken van de declaratieregels in de praktijk?
Eén van de conclusies van het onderzoek is dat incorrect declareren deels ook komt door het werkbaar maken van de declaratieregels in de praktijk. Uit het rapport blijkt dat behandelaars daarbij vooral last hebben van de wisselende eisen die zorgverzekeraars aan hen stellen. Dit is een van de punten die aan de orde kan komen in de vervolggesprekken van de NZa met partijen.
Waar het gaat om de controles op declaraties in de ggz, werken zorgverzekeraars overigens met ingang van de controles over 2013, zo veel mogelijk met een uniforme controleaanpak.4 GGZ Nederland en ZN hebben afgesproken om vóór 2017 ook een dergelijke controleaanpak op te stellen voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017.5
Bent u van mening dat de zorgpraktijk zich naar de bureaucratie en declaratieregels van de zorgverzekeraars moet schikken? Of juist andersom?
In ons zorgstelsel hebben partijen ieder hun eigen rol. Het is belangrijk dat de geldende regelgeving wordt nageleefd. Daarvoor is het noodzakelijk dat regelgeving, inclusief regels vanuit zorgverzekeraars, in de praktijk werkbaar is. Zoals ik hiervoor reeds heb opgemerkt, gaat de NZa de komende maanden in gesprek met behandelaars en zorgverzekeraars over de uitkomsten van dit onderzoek om gezamenlijk stappen ter verbetering te zetten.
Erkent u dat door de complexiteit van declaratieregels er enorme ruimte ontstaat voor zorgconsultants om te adviseren? Vindt u dit gewenst?
Eén van de conclusies van het onderzoek is dat de vele regels en de (bijbehorende) gedetailleerde administratie volgens behandelaars soms lastig toepasbaar zijn in de ggz. Aanbevelingen uit het onderzoek gaan onder andere over de ruimte voor (verdere) kennisoverdracht vanuit de NZa en het beter werkbaar maken van de eisen die zorgverzekeraars aan behandelaars stellen. Dit onderzoek gaat niet in op de rol van zorgconsultants.
Is ook de rol onderzocht van zorgconsultants, zoals die van P5COM, bij het naleven van declaratieregels in de ggz?
Het onderzoek is uitgevoerd op initiatief en in opdracht van de NZa. Uit het rapport van TNS maak ik op dat de mogelijke rol van zorgconsultants geen onderdeel uitmaakte van de vraagstelling van het onderzoek.
Denkt u dat zorgconsultants die instellingen helpen met correct declareren een positief of een negatief effect hebben op de naleving van declaratieregels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Denkt u dat zorgconsultants die instellingen helpen met correct declareren een positief of een negatief effect hebben op de kostenbeheersing in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom en door wie is besloten de dubieuze rol van zorgconsultants die helpen met correct declareren niet te onderzoeken ondanks herhaaldelijke vragen hierover vanuit de Kamer?3
In de beantwoording op de Kamervragen waarnaar u verwijst, is uitvoerig antwoord gegeven op door de SP-fractie gestelde vragen over onderzoek naar zorgconsultants. Onderhavig onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de NZa.
Bent u bereid de rol van zorgconsultants, zoals die van P5COM, bij het naleven van declaratieregels alsnog te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg GGZ voorzien op 26 mei a.s?
Dat is niet gelukt.
De radargegevens van de OVV, de non-disclosure clausules in het JIT MH17 verdrag, het archief over de MH17 en de brieven van nabestaanden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in zijn eindrapport «MH17 crash»1 stelde dat:
Het kabinet heeft kennis genomen van het eindrapport van de OVV.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in het plenaire debat over de radargegevens van de MH17 op 4 februari 2016 gezegd heeft: «Uit het OVV-onderzoek valt echter af te leiden dat er verschil van inzicht kan ontstaan over hoe de huidige plicht uit Annex 11 om radargegevens te bewaren, dient te worden geïnterpreteerd.»?2
Ja.
Heeft de OVV opheldering gevraagd aan ICAO over de interpretatie van de bewaarplicht van radargegevens in Annex 11? Zo ja, wanneer, en kunt u dat antwoord aan de Kamer doen toekomen?3
Ten aanzien van contacten met derden over het ongevalsonderzoek verwijst de OVV naar het onderzoeksrapport en de bijlagen. In bijlage V van het OVV-rapport wordt weergegeven welke standpunt de Russische Federatie inneemt en de reactie van de OVV daarop. Daaruit blijkt dat de Russische federatie van mening is dat ze de bepalingen van ICAO ten aanzien van het bewaren van ruwe data heeft geïmplementeerd. Dit is in de Russische wetgeving opgenomen en die heeft alleen betrekking op het eigen grondgebied/luchtruim. De Russische Federatie is ook van mening dat voldaan is aan de verplichtingen voor het leveren van gegevens voor een onderzoek door het leveren van de videobeelden aan de OVV. Het standpunt van de OVV is dat de ICAO-regelgeving ten aanzien van de bewaarplicht, deze betrekking heeft op alle data inclusief de ruwe data. Dit standpunt wordt blijkens het rapport gedeeld door de ICAO.
Indien u niet weet of de OVV opheldering gevraagd heeft, wilt u dit dan nagaan bij de OVV en terug rapporteren, omdat dit nogal van belang is voor de internationale actie die Nederland onderneemt om Annex 11 van ICAO op dit punt te veranderen?
De OVV geeft desgevraagd aan dat hij gedurende het onderzoek contact heeft gehad met ICAO over de interpretatie van de bewaarplicht van radargegevens in Annex 11.Ten aanzien van contacten met derden over het onderzoek verwijst de OVV naar het onderzoeksrapport en de bijlagen. Zie verder ook het antwoord op de vragen 3 en 5.
Klopt het dat, nu blijkt dat ICAO het met de OVV eens is dat Rusland de ruwe primaire radargegevens had moeten bewaren onder het ICAO verdrag, de kans groot is dat een Nederland een geschillenprocedure bij de Raad van ICAO (artikel 84 van Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, Chicago, 1944 – Tractatenblad 2010, nr. 259) op dit punt zou winnen?
De OVV heeft aangegeven over voldoende informatie te hebben beschikt om tot sluitende conclusies te komen. Een geschillenprocedure op basis van het ICAO-verdrag zou zich moeten richten op de beschikbaarheid van data voor ongevalsonderzoek (annex4. Het Kabinet wil voorkomen dat uit het starten van een geschillenprocedure zou kunnen worden geconcludeerd dat Nederland van mening is dat deze gegevens nodig zijn voor het trekken van de conclusies van het OVV rapport en dat het onderzoek heropend moet worden.
Hetgeen in Annex 11 van het ICAO Verdrag is opgenomen ten aanzien van de bewaarplicht van radargegevens dient ter ondersteuning van een ongevalsonderzoek, zoals dat verder onderwerp is van Annex 13. Kern van een dergelijk onderzoek is de oorzaak te achterhalen, om mogelijke toekomstige ongelukken en ernstige voorvallen te voorkomen en niet om schuldigen aan te wijzen. Het OVV-onderzoek is uitgevoerd volgens de ICAO regels. De OVV heeft geen conclusies getrokken of aanbevelingen gedaan over de bewaarplicht van radardata.
Gezien de verklaringen van de Russische Federatie en Oekraïne over het niet beschikken over de gevraagde primaire radarbeelden, verwacht het Kabinet bovendien niet dat een ICAO-procedure deze gegevens alsnog boven tafel krijgt.
Zoals aan de Kamer eerder is aangegeven zal Nederland aan ICAO voorstellen de desbetreffende bepalingen in Annex 11 te verduidelijken, zodat daar in de toekomst geen verschil van inzicht meer over kan bestaan en alle voor een onderzoek relevante informatie bewaard wordt.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij het debat gesteld heeft (in het kader wat er moet gebeuren voordat een geschillenprocedure gestart kan worden) dat «Als de OVV een probleem heeft met een bepaald land om de gevraagde informatie te krijgen, moet hij dat eerst bij ons melden.»?4
Ja. De OVV heeft zich daarvoor niet bij ons gemeld.
Heeft de OVV op enig moment bij de regering gemeld dat hij een probleem heeft om gevraagde informatie – zoals bijvoorbeeld radargegevens – te verkrijgen? Zo ja, kunt u dan de details van elke melding aan de Kamer doen toekomen?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen (29 januari 2016, 2015–2016, nr.1274), heeft de OVV het onderzoek volledig zelfstandig en onafhankelijk uitgevoerd. De OVV heeft bij de regering gedurende het onderzoek geen melding gemaakt over het niet ontvangen van benodigde gegevens. Met het uitkomen van de onderzoeksrapporten werd ons bekend dat niet alle radargegevens beschikbaar waren.
Welke verzoeken heeft het OM gedaan om hulp bij het verkrijgen van de radarbeelden en welke steun heeft u het OM verleend?
Zoals aan uw Kamer bericht in de beantwoording van Kamervragen (3 februari 2016, 2015–2016 nr. 1440), heeft het OM voor het verkrijgen van informatie ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team (JIT) onder meer aan verschillende landen rechtshulpverzoeken gestuurd. Het kabinet heeft deze rechtshulpverzoeken waar nodig ondersteund. Zo is in een aantal gevallen tijdens bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aangedrongen op medewerking.
De bewijsgaring en daarop gerichte (rechtshulp) verzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaring daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in het OVV-rapport staat: «De Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied functioneerden op het moment van de crash niet vanwege periodiek onderhoud. Ook de militaire primaire radarstations waren niet operationeel»?5
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Oekraïne en de Russische federatie op deel A van het onderzoek (oorzaak van de crash) 17 pagina’s opmerkingen leveren, maar dat Oekraïne geen enkele opmerking maakt over deze passage over de radarstations die in onderhoud zouden zijn en dus deze passage als waar accepteert?6
Het kabinet heeft kennis genomen van het eindrapport van de OVV, niet van de volledige reactie van Oekraïne en de Russische Federatie op het rapport. Zowel Oekraïne als de Russische Federatie hebben inzage gehad in de conceptversie van deel A van het rapport MH17 Crash. Beide landen hebben hun opmerkingen aan de OVV doen toekomen. Daar waar de OVV de opmerkingen relevant achtte, heeft hij deze overgenomen en verwerkt in de definitieve versie van het rapport. De reacties die niet zijn overgenomen, zijn opgenomen in Bijlage V bij het rapport.
Heeft u kennisgenomen van het verslag van de hoorzitting over MH17 in de Tweede Kamer, waar radarexpert Van Genderen verklaarde dat tenminste drie radarstations in Oekraïne de MH17 en de raket hadden kunnen waarnemen en dat als geen van drieën werkt, dat geen planmatig opgezet onderhoudsschema kan zijn?7
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van de Oekraïense ambassadeur in Nederland: «De eerste radar was vernietigd, de tweede was in onderhoud en de derde had geen bereik.»8 en van het feit dat de ambassadeur deze verklaring officieel had afgestemd met zijn regering omdat hij de Oekraïense voormalig onderminister Schulmeister hiermee corrigeerde?9
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de verklaring van de Oekraïense ambassadeur.
Deelt u de mening dat de verklaring in het OVV-rapport «De Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied functioneerden op het moment van de crash niet vanwege periodiek onderhoud» en de verklaring «De eerste radar was vernietigd, de tweede was in onderhoud en de derde had geen bereik» niet allebei tegelijk waar kunnen zijn?
Ja, de verklaringen zijn verschillend. Echter, in beide gevallen is het resultaat hetzelfde, namelijk dat er geen radarbeelden beschikbaar zijn.
Als de verklaringen allebei tegelijk waar kunnen zijn, hoe kunnen dan meerdere radarstations in periodiek onderhoud zijn volgens de OVV, terwijl er volgens de ambassadeur maar één in periodiek onderhoud was?
De OVV baseert zich in zijn rapport op de informatie die gedurende het onderzoek is aangereikt.
Gaat de Nederlandse regering opheldering vragen aan de regering van Oekraïne welk van deze twee verklaringen nu waar is? Zo nee, waarom niet?
De OVV heeft aangegeven over voldoende informatie te hebben beschikt om tot sluitende conclusies te komen. Waarom de radars in Oekraïne niet werkten verandert niets aan de conclusies van de OVV. Voor de Nederlandse regering is er daarom geen reden om opheldering te vragen.
Is de Nederlandse regering bereid om zich te vergewissen of de onderzoekers van de OVV en het OM toegang hadden en hebben tot de authentieke elektronische logboeken van de primaire radarstations op het vliegveld van Luhansk, de lange-afstandsradar in Artyomovsk en de langeafstandsradar in Tsjoegoejev?
Het is aan het OM en het JIT om te beoordelen hoe het onderzoek het beste kan worden uitgevoerd en welke informatie daarvoor nodig is. Indien het OM het kabinet verzoekt om steun bij het verkrijgen van informatie, zal het kabinet al het nodige doen om te bevorderen dat voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking worden gesteld.
De OVV vermeldt in het rapport MH17 Crash welke radargegevens hij heeft opgevraagd en verkregen (MH17 Crash, pag. 40, tabel11.
Kunt u aangeven welke internationale verdragen er gesloten zijn tussen de landen die deelnemen aan het JIT (Joint Investigation Team) MH17 om dat JIT te laten functioneren?
De overeenkomst waaraan wordt gerefereerd betreft een afspraak tot het oprichten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, JIT. Bepalingen uit reeds bestaande verdragen konden voor het maken van deze afspraak volstaan, te weten het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (UNTOC), het Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (het EU-rechtshulpverdrag) en het Kaderbesluit van de Raad inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams. Het OM is tot het instellen van een JIT bevoegd. Een dergelijke overeenkomst tot het instellen van een JIT heeft betrekking op de wijze en intensiteit van samenwerking in een strafrechtelijk onderzoek. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd, onder meer in de antwoorden op schriftelijke vragen over de onderzoeken naar de aanslag op de MH17 (Kamerstukken 2014–2015, nr.267). In antwoorden op eerdere vragen van Uw Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 17, p. 10) is tevens een algemeen overzicht gegeven van internationale afspraken die Nederland heeft gemaakt in verband met MH17.
Wanneer is elk van deze verdragen openbaar gemaakt en voorgelegd aan de Staten-Generaal (hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk)?
Zie het antwoord op vraag 17.
Kunt u de overeenkomsten en verdragen van het JIT doen toekomen aan de Staten-Generaal?
Zie het antwoord op vraag 17. De overeenkomst tot het oprichten van het JIT is gebaseerd op bestaande en openbare verdragen. De overeenkomst zelf leent zich naar zijn aard niet voor openbaarmaking en wordt derhalve, zoals uw Kamer eerder is medegedeeld, niet openbaar gemaakt en niet voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Kunt u zeer precies aangeven welke non-disclosure bepalingen in deze verdragen zijn opgenomen en in overeenkomsten?10
Zie de antwoorden op vragen 17 en 19. Dit standpunt geldt ook voor eventuele al dan niet in een dergelijke overeenkomst opgenomen bepalingen. De landen die het JIT hebben gevormd, spraken bij de oprichting daarvan af dat, zoals te doen gebruikelijk in een strafrechtelijk onderzoek, terughoudendheid betracht wordt bij het naar buiten brengen van informatie met betrekking tot dit onderzoek. Zie onder meer de antwoorden op schriftelijke vragen over de onderzoeken naar de aanslag op de MH17 (Kamerstukken 2014–2015, 7 oktober 2014, nr.267) Het kabinet heeft uw Kamer ook medegedeeld dat het er vanzelfsprekend aan hecht dat het onderzoek niet wordt geschaad en in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden.
Is elk land verplicht alle informatie waarover zij beschikt, in het onderzoek in te brengen, inclusief bijvoorbeeld radarbeelden en radarlogboeken, als het JIT daarom vraagt?
Zie de antwoorden op vragen 17, 19 en 20. De samenwerking in het JIT dient de bewijsgaring in het lopende strafrechtelijke onderzoek. Met het oog daarop wordt door de leden van het JIT alle relevante informatie aangeleverd en verzameld. Het OM laat weten dat de samenwerking in het strafrechtelijk onderzoek, zoals uw Kamer meermalen is medegedeeld, goed verloopt.
Kan een deelnemend land blokkeren dat bepaalde informatie van het JIT openbaar wordt? Zo ja, kunt u dan een toelichting geven?
Zie de antwoorden op vragen 17, 19, 20 en 21. De bewijsgaring in een lopend strafrechtelijk onderzoek is naar zijn aard vertrouwelijk. Over het (moment van het) al dan niet openbaar maken van bepaalde informatie door één van de in het JIT samenwerkende partners vindt overleg plaats.
Onderling is toegezegd terughoudend te zijn met het verstrekken van opsporingsinformatie aan anderen dan deelnemers aan het onderzoek, tenzij er consensus over bestaat dat informatie naar buiten kan worden gebracht zonder dat het onderzoek daardoor wordt geschaad.
Kan een deelnemend land blokkeren dat bepaalde informatie binnen het JIT voor het onderzoek wordt gebruikt?
Zie de antwoorden op vragen 17, 19, 20, 21, en 22. De samenwerking in het JIT dient de bewijsgaring in het lopende strafrechtelijke onderzoek. Met het oog daarop wordt zoveel mogelijk informatie verzameld die kan bijdragen tot de waarheidsvinding. Afwegingen die gemaakt worden over het al dan niet noodzakelijk zijn van informatie, worden binnen het JIT besproken.
Is er in het nationaal archief een archief over de MH17 gevormd, conform de motie-Omtzigt?11
Een projectgroep samengesteld uit alle betrokken ministeries, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het WODC, het Nationaal Archief en de OVV heeft de archieven rondom het dossier MH17 als hotspot benoemd. Dit leidt er toe dat alle archiefbescheiden betreffende MH17, in welke vorm dan ook, nu voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Elk departement en Rijksonderdeel heeft zijn eigen archief, zij zijn zorgdrager en daarom verantwoordelijk voor het in goede, geordende en toegankelijke staat houden van de archieven.
Om te zorgen dat alle MH17-documenten duurzaam en toegankelijk gearchiveerd worden, wordt een tijdelijke projectleider aangesteld bij het Nationaal Archief. Deze projectleider zal met elke zorgdrager afspraken maken over de wijze van archivering, daarbij valt ondermeer te denken aan het gebruik van gelijke trefwoorden en zoektermen.
Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot het materiaal MH17. Daarbij blijven alle betrokken partijen zorgdragen voor archiefvorming van hun aandeel in het dossier tot het moment dat de Archiefwet overdracht verplicht.
Op deze wijze wordt vormgegeven aan de motie Omtzigt (Kamerstuk 33 997, nr 73).
Kunt u een inventaris publiceren met alle stukken die zich in dat archief bevinden?
De algemene rijksarchivaris coördineert het opstellen van een overzicht op basis van de beschikbare informatie bij de verschillende zorgdragers. Dit overzicht is er nu nog niet. Daarvoor is het nodig dat elke zorgdrager het onder zijn verantwoordelijkheid tot stand gekomen archief identificeert en indexeert.
Kunt u aangeven welke delen van die inventaris op welke wijze openbaar zijn en op welke wijze voor Kamerleden zijn in te zien?
Bij het identificeren en indexeren van de archiefbescheiden door de zorgdrager zal worden aangegeven welke beperkingen er op de openbaarheid van toepassing zijn. Afhankelijk van deze openbaarheidsbeperkingen kan informatie openbaar in de index van het Nationaal Archief worden opgenomen.
Kunt u aangeven of alle emails van deelnemers aan de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb), de logboeken, de verslagen, de aanwezigheidsregistratie en andere documenten van deze commissie in hun geheel zijn ondergebracht in het archief? Zo nee, wanneer zal dan de complete administratie zijn ondergebracht in dit archief?
Er zijn geen MH17-archieven overgebracht naar het Nationaal Archief. Alle betrokken partijen blijven zelf zorg dragen voor een goede, geordende en toegankelijke staat van de archieven waarvoor zij verantwoordelijk zijn, met inachtneming van het gestelde onder vraag 24. Daaronder vallen ook de stukken van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing. De Minister van Veiligheid en Justitie is zorgdrager voor het secretariaat en dus voor het archief van deze commissie.
Kunt u aangeven of er stukken uit het MH17-dossier zijn – niet zijnde stukken van het JIT en het lopende strafrechtelijke onderzoek – die nog niet zijn overgedragen? Zo ja, welke zijn dat en waarom?
Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot al het materiaal MH17. Daarbij blijven alle betrokken partijen zorg dragen voor archiefvorming van hun aandeel in het dossier tot het moment dat de Archiefwet overbrenging verplicht. Er is nog geen archiefmateriaal overgebracht naar het Nationaal Archief.
Heeft u kennisgenomen van de brief die de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Kerry aan de nabestaanden geschreven heeft en waarin hij de door hen gestelde vragen over beschikbare radar- en satellietbeelden volledig ontwijkt?
Ja. Het kabinet heeft kennisgenomen van de antwoordbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten aan de betreffende nabestaanden.
Op welke wijze gaat u de nabestaanden helpen om alsnog een antwoord te krijgen van de Amerikaanse regering?
Minister Kerry heeft in de brief nogmaals bevestigd dat de VS alle inspanningen steunt om de daders ter verantwoording te brengen en zal blijven meewerken aan het onderzoek van het JIT. Dat is een belangrijke toezegging, die ook eerder aan het kabinet is gedaan.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de nabestaanden op 21 januari 2016 een brief aan president Poroschenko van Oekraïne geschreven hebben over primaire radarbeelden maar nog altijd geen enkel antwoord ontvangen hebben?
Ja
Op welke wijze gaat u de nabestaanden helpen om een volledig en duidelijk antwoord te krijgen van president Poroshenko?
Het kabinet heeft de kwestie reeds aan de orde gesteld bij de Oekraïense autoriteiten en zal dat bij gelegenheid nogmaals doen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de nabestaanden op 21 januari 2016 een brief met de volgende precieze vragen gestuurd hebben aan president Poetin van Rusland: «Please, could you provide answers to our following questions: Is it correct that Russia recorded but erased the primary radar data? Are there any back-ups of these data? Are there alternative possibilities to retrieve the primary radar data from the Russian systems? Does Russia possess any satellite images that are relevant to the MH17 downing? Are you willing to investigate all possibilities for retrieving (raw) primary radar data, back ups, and/or satellite data or images and make them available to DSB, the Joint Investigation Team and/or the United Nations?»
Ja
Heeft u kennisgenomen van het Russische antwoord dat niet van de Russische regering kwam en geen antwoord bevatte op deze zeer specifieke vragen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de open brief van Oleg Stortsjevoj, het plaatsvervangend hoofd van Rosaviatsia, de Russische luchtvaartautoriteit.
Op welke wijze zult u bevorderen dat de nabestaanden alsnog een antwoord krijgen van de Russische regering of de Russische president op hun zeer specifieke vragen?
Het kabinet heeft de kwestie reeds aan de orde gesteld bij de Russische autoriteiten en zal dat bij gelegenheid nogmaals doen.
Kunt u aangeven welke bijeenkomsten er geweest zijn met partnerlanden over het vervolgen van verdachten van het neerhalen van de MH17 en welke standpunten de Nederlandse regering daarin heeft ingebracht?
Het kabinet heeft de Kamer eerder geïnformeerd over de inspanningen van het kabinet om in samenwerking met de landen die mede betrokken zijn bij het JIT (Australië, België, Maleisië en Oekraïne) tot internationale overeenstemming te komen omtrent verschillende mogelijkheden voor vormgeving van vervolging en berechting van (potentiële) verdachten van de ramp met vlucht MH17. Zoals uw Kamer in antwoorden op vragen (24 april 2015, 2014–2015, nr. 2058) is medegedeeld, worden verschillende opties onderzocht waarbij nauwe afstemming met andere betrokken landen nodig is. Uw Kamer is bij brief van 12 oktober 2015 (33 997, nr.52) geïnformeerd over de inspanningen van de Nederlandse regering voor oprichting van een internationaal tribunaal door de VN-Veiligheidsraad en over het feit dat, met het veto van de Russische Federatie in de VN-Veiligheidsraad, de Nederlandse inspanningen om in goed overleg met onze internationale partners te komen tot vormgeving van vervolging en berechting van (potentiële) verdachten geenszins tot stilstand zijn gekomen. Er hebben verschillende overleggen plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de JIT-landen, zowel multilateraal als bilateraal. De standpunten die in dit overleg namens de Nederlandse regering worden ingebracht, sluiten aan bij hetgeen is opgemerkt aan de eerdergenoemde brief aan uw Kamer d.d. 12 oktober 2015. Zoals nader toegelicht in een brief aan uw Kamer d.d. 21 januari 2016 (33 997, nr.62) zijn grote vorderingen gemaakt met de uitwerking van de voorliggende opties voor vormgeving van vervolging en berechting.
Voor besluitvorming omtrent de meest aangewezen vormgeving van vervolging en berechting zijn de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, zoals hieronder in het antwoord op vraag 37 opgemerkt, van groot belang.
Wanneer kan de Kamer een brief verwachten met de vervolgingsstrategie (die eerder al voor het najaar 2014 beloofd was)?
Uw Kamer is op 9 oktober 2014 medegedeeld (33 997, nr.20) dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie ernaar streefde de Tweede Kamer voor 28 november 2014 een brief te zenden over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van (potentiële) verdachten. Deze toezegging is aan de orde gesteld in het algemeen overleg op 5 februari 2015 over de onderzoeken MH17. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in dat overleg toegelicht, dat het strafrechtelijk onderzoek en de daarop te baseren mogelijke strategieën voor vervolging en berechting kunnen worden geschaad indien informatie (voortijdig) in de openbaarheid wordt gebracht, en toegezegd de Kamer alsnog middels een notitie te informeren over de vervolgingsmogelijkheden indien het internationale strafrechtelijke onderzoek dat toe zal laten. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarbij aangegeven, dat deze strategieën afhankelijk zijn van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, aangezien deze uitkomsten mede bepalen wat de meest effectieve vervolgingspositie zal inhouden. Dit standpunt is uw Kamer tevens medegedeeld in antwoord op vragen over de vervolgings- en berechtingsstrategie van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014 (2014–2015, nr. 2058). Daarbij is aangegeven dat de gedane toezegging gestand zal worden gedaan op het moment dat dit het strafrechtelijk onderzoek niet kan verstoren. Op welke datum dat zal zijn, zal worden bezien in overleg met het OM en de landen die aan het JIT deelnemen.
Is de Minister-President bereid om inzage te geven in het verslag van het interview dat de onderzoekers van WODC/Universiteit Twente met hem hebben afgenomen? Indien hij daartoe niet bereid is, kan hij dan uitgebreid uitleggen waarom hij op grond van artikel 68 van de Grondwet niet verplicht zou zijn deze informatie aan de Staten-Generaal te verschaffen?
Nee. Zoals op 20 januari 2016 in antwoord op vragen over de Beleidsreactie op rapport «Evaluatieonderzoek naar de crisisbeheersingsorganisatie MH17» (33 997, nr. 65) aan uw Kamer gemeld is die informatie eigendom van het onderzoeksteam van de Universiteit van Twente en het WODC. Het onderzoeksteam van de Universiteit Twente heeft 46 «sleutelinformanten» gesproken, waaronder bewindspersonen. Voor alle interviews die zijn afgenomen is een specifiek informatieprotocol gevolgd in de vorm van werkafspraken.
Wat betreft de vertrouwelijkheid zijn afspraken gemaakt over de verwerking van de interviews: Voorafgaand aan de interviews hebben alle geïnterviewden de toezegging gekregen dat het gesprek strikt vertrouwelijk zou zijn en blijven. Dit is een afspraak tussen de onderzoekers van de Universiteit Twente en elke afzonderlijke geïnterviewde. De interviews zijn niet opgenomen. Van de interviews zijn schriftelijke verslagen gemaakt door de onderzoekers. De schriftelijke aantekeningen op basis waarvan het verslag is opgesteld, doen verslag van een strikt vertrouwelijk gesprek en zijn daarom door de Universiteit Twente gerubriceerd (zij hebben het predicaat «vertrouwelijk» gekregen). Het verslag is vervolgens naar de geïnterviewde sleutelinformant gestuurd ter correctie van feitelijke onjuistheden en voor mogelijke aanvullingen. In het uiteindelijke gespreksverslag is meestal gerapporteerd over vertrouwelijke, persoonlijke beleidsopvattingen van geïnterviewde functionarissen. Gezien het strikt vertrouwelijke karakter van het interview zijn de verslagen zelf eveneens gerubriceerd door de Universiteit Twente.
De schriftelijke aantekeningen van de onderzoekers en het verslag worden uitsluitend bewaard, ook na afronding van het onderzoek, met het oog op de wetenschappelijke controleerbaarheid van het onderzoek. Daartoe zijn de schriftelijke aantekeningen en het verslag alleen onder strikte voorwaarden van geheimhouding toegankelijk en uitsluitend vanuit het oogmerk om de wetenschappelijke validiteit / kwaliteit te controleren. De verslagen worden dus niet voor de Kamer openbaar gemaakt of vertrouwelijk ter inzage gelegd, omdat dit strijdig is met de afspraak tussen de Universiteit Twente en de geïnterviewden dat hun verslag enkel voor wetenschappelijke controleerbaarheid zou kunnen worden ingezien, zoals gebruikelijk is bij wetenschappelijk onderzoek in een gevoelige setting als deze.
Dat is de afspraak die is gemaakt tussen de onderzoekers van de Universiteit Twente en de geïnterviewden en daar kan het kabinet niet in treden.
De sleutelinformanten is beloofd dat er niet zal worden geciteerd uit de interviews en dat uitspraken in de interviews niet op naar sleutelinformanten herleidbare wijze in het rapport werden opgenomen. Alle onderzoekers die betrokken waren bij het evaluatieonderzoek hebben een geheimhoudingsverklaring ondertekend. De onderzoeksprotocollen zijn eerder aan uw Kamer gestuurd, per brief van 15 december 2015 (kenmerk 33 997, nr. 54).
Over de «Reikwijdte van artikel 68 Grondwet» heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 25 april jl. een brief naar uw kamer gestuurd (kenmerk 28 362, nummer 8). Gelet op de inhoud van die brief en het daarin beschreven kader en gelet op hetgeen hiervoor is uiteengezet, ziet het Kabinet niet de verplichting zoals in de vraagstelling besloten ligt.
Kunt u deze vragen een voor een, volledig en binnen de reguliere antwoordtermijn beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van in Nederland geregistreerde postbusfirma’s voor de ontwijking van internationale sancties door het Assad-regime |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Shell Compagnies: Helping Assad’s War»?1
Ja.
Klopt het dat bedrijven die in Nederland geregistreerd staan of stonden via de in Panama geregistreerde bedrijven Maxima Middle East Trading, Pangates International Corporation en de Abdulkarim Group hebben bijgedragen aan olieleveringen aan het Assad-regime?
Voor zover bekend is er één Nederlands bedrijf dat in olieproducten heeft gehandeld met Pangates International Corporation en Maxima Middle East Trading, beide gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten. Abdulkarim Group uit Syrië trad daarbij op als tussenpersoon. De handel betrof meerdere transacties in de periode 2012–2013.
Genoemde feiten zijn al geruime tijd bekend en er is destijds ook over bericht in de media. Het kabinet heeft door de Douane onderzoek laten doen naar in Nederland geregistreerde ondernemingen die genoemd worden in de Panama papers. Daar is geen aanwijzing uit voortgekomen dat er andere Nederlandse bedrijven handelden met Syrië en/of met bovengenoemde entiteiten.
Heeft u stappen ondernomen tegen deze Nederlandse bedrijven omdat zij via één van de bovengenoemde bedrijven olie hebben geleverd aan het Assad-regime? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft uitgebreid onderzoek gedaan. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat Nederlandse bedrijven destijds in strijd hebben gehandeld met de vigerende Europese of Nederlandse sanctiewet- en regelgeving, aangezien destijds de leveringen aan de genoemde eindgebruikers niet verboden waren onder deze sanctiewet- en regelgeving en de geleverde producten naar Syrië geëxporteerd mochten worden. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de Douane heeft het Openbaar Ministerie besloten om verder geen stappen te nemen met betrekking tot handhaving of vervolging.
Was de regering ervan op de hoogte dat de Amerikaanse regering in 2014 de bovengenoemde in Panama geregistreerde bedrijven op hun sanctielijst heeft gezet? Zijn deze bedrijven hierna ook op de Europese sanctielijst gezet? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit was bekend. De VS heeft de entiteiten respectievelijk in juli en december 2014 op hun eigen sanctielijst geplaatst en tegelijkertijd een persbericht gepubliceerd. In oktober 2014 zijn de entiteiten Pangates International Corporation en AbdulKarim Group ook door de Europese Unie op de lijsten bij de EU-sanctieverordening Syrië geplaatst.
Heeft u specifiek maatregelen genomen jegens het bedrijf Staroil B.V., dat in 2014 door de Amerikaanse regering op de sanctielijst is geplaatst omdat dit bedrijf het Assad regime van olie heeft voorzien? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?2
Nee, er zijn geen maatregelen genomen tegen dit bedrijf. Uit onderzoek van de Douane bleek dat er geen aanwijzingen zijn dat Europese of Nederlandse sanctiewet- en regelgeving door dit bedrijf was overtreden.
Welke stappen onderneemt u om zeker te stellen dat in Nederland geregistreerde bedrijven in de toekomst geen banden kunnen onderhouden met bedrijven die gesanctioneerde regimes en/of personen in staat stellen internationale sancties te ontwijken?
Het kabinet spant zich in om bedrijven goed te informeren over internationale sancties. Er zijn publicaties beschikbaar over handelsmogelijkheden met afzonderlijke sanctielanden (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ internationale-sancties). De ervaring leert dat bedrijven in Nederland zich over het algemeen goed op de hoogte stellen van sanctiewet en -regelgeving. In het najaar van 2015 heeft de EU de criteria voor het opnemen van personen op de sanctielijst Syrië verruimd om sanctie-ontwijking lastiger te maken. Internationale afstemming van sanctiemaatregelen, ook op handhavingsniveau, met partners binnen en buiten de EU blijft van groot belang. Het kabinet zet daar op in.
Herinnert u zich uw toezeggingen in het algemeen overleg wapenexportbeleid van 23 mei 2013 om te proberen te achterhalen of uit Nederland naar Syrië geëxporteerde chemische middel Glycol is gebruikt bij de ontwikkeling van chemische wapens? Kunt u aangeven of u hierover opheldering heeft gevraagd bij de Syrische permanente vertegenwoordiger bij de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPWC) in Den Haag? Zo nee, waarom niet?
De reactie op deze toezegging is opgenomen in Kamerbrief Opvolging Toezeggingen Exportcontrolebeleid (Kamerstuk 22 054, nr. 269) van 9 februari 2016:
Matchfixing in het tennis |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlands tennis in de greep van omkoping»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van het AD blijkt dat matchfixing in het professionele tennis veel vaker voor komt dan tot nu toe bekend was? Zo ja, baart u dat zorgen en welke conclusies verbindt u daaraan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het onderzoek van het AD past in een reeks van recente signalen die bevestigen dat matchfixing voor de tennissport een bedreiging vormt. Alleen als alle betrokken partijen prioriteit geven aan de bestrijding van matchfixing kan dit gevaar effectief worden bestreden. Gezien het grensoverschrijdende karakter van matchfixing is goede samenwerking binnen het nationale platform matchfixing, waar verschillende partners bijeenkomen om de aanpak van matchfixing te bevorderen, en met buitenlandse autoriteiten cruciaal.
Was er sprake van poging(en) tot matchfixing met betrekking tot tenniswedstrijden die in Nederland gespeeld zijn?
Er is bij verschillende wedstrijden op Nederlandse bodem melding gemaakt van afwijkende gokpatronen. Deze signalen worden door de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) consequent gedeeld met de Tennis Integrity Unit Unit (TIU), de internationale opsporingsinstantie van de International Tennis Federation (ITF) en binnen het signalenoverleg2. Verder onderzoek moet uitwijzen of in deze gevallen sprake is geweest van (poging tot) matchfixing of dat er andere verklaringen zijn voor het afwijkende gokgedrag. De onderzoekende instanties (TIU / Openbaar Ministerie) doen geen uitspraken over de status van deze onderzoeken.
Is een poging tot matchfixing in Nederland strafbaar? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Als meldingen over (een poging tot) matchfixing aanknopingspunten opleveren voor opsporingsonderzoek naar mogelijke overtreding van artikel 328ter (omkoping) en/of artikel 326 (oplichting) en/of artikel 420bis (witwassen) van het Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie daar gevolg aan geven.
Hebben de KNLTB of individuele tennissers aangifte gedaan wegens poging tot matchfixing? Zo ja, in hoeveel gevallen en wat is de stand van zaken met betrekking tot deze aangift(en)?
De KNLTB heeft geen aangifte gedaan wegens poging tot matchfixing omdat onbekend is welke spelers concreet zijn benaderd door fixers.
In het AD artikel worden deze spelers niet bij naam genoemd, navraag bij de journalist heeft geen duidelijkheid opgeleverd over de identiteit van deze spelers. In het artikel wordt verder beschreven dat de meeste tennissers het in de praktijk achterwege laten om benadering door fixers te melden. Daarom heeft de tennisbond naar aanleiding van het artikel met behulp van de TIU contact gezocht met alle spelers die hebben meegewerkt aan het AD onderzoek om ze (nogmaals) te wijzen op hun meldplicht. De afgelopen maanden is de voorlichting aan spelers verder geïntensiveerd om de bewustwording en meldingsbereidheid te vergroten.
Lopen er andere strafrechtelijke onderzoeken naar matchfixing in het tennis? Zo ja, wat is de stand van zaken van die onderzoeken?
Het Openbaar Ministerie doet geen mededeling over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing, vervolging en privacy liggen hieraan ten grondslag.
Overtreding van de Arbowet door PostNL |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PostNL overtreedt arboregels pakketbezorgers»?1
Ja.
In hoeverre komt de door PostNL gebruikte constructie om via zelfstandige postbezorgers de arboregels te omzeilen vaker voor in de pakkettenbranche? Welke andere bedrijven hebben gebruik gemaakt van vergelijkbare constructies of maken hier nog steeds gebruik van? Zijn er eerder in de pakkettensector boetes opgelegd voor het ontwijken van de arboregels?
In mijn brief aan uw Kamer van 23 september 20152 heb ik een beeld geschetst van de inzet van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de pakketpostsector, op basis van interviews met de vier grootste bedrijven. Daarin heb ik aangegeven dat PostNL in aanzienlijke mate werkt met zzp’ers. De andere bedrijven met een groot marktaandeel op het gebied van bezorging bij particulieren (DHL, DPD, GLS) stellen alleen te werken met subcontractors die personeel in dienst hebben (zelfstandigen met personeel, zmp’ers). Bij het lopende onderzoek van de Inspectie SZW in de sector is echter gebleken dat de aanbieders van pakketbezorging bijna allemaal in meer of mindere mate gebruik maken van de inzet van zelfstandige pakketbezorgers. PostNL zet verreweg de meeste zelfstandigen in. PostNL heeft inmiddels bekendgemaakt dat aan zzp’ers een arbeidsovereenkomst is aangeboden en dat er geen nieuwe zzp’ers worden ingezet.
Er zijn in de pakkettensector de laatste tien jaar een vijftal ongevallen gebeurd waarbij overtredingen van de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgesteld. Daarvoor zijn ongevallenboeterapporten opgemaakt.
Wat is uw algemene beeld over de naleving van de arboregels in de pakkettensector? Is er wat u betreft voldoende verbetering in vergelijking met de eerder uitgevoerde «verkenning naar de arbeidsomstandigheden in de pakketdienstensector»? Ziet u in de situatie bij PostNL aanleiding om nadere actie te ondernemen om deze naleving te bevorderen en om ontwijking van arboregels krachtiger te bestrijden? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen en op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Naar aanleiding van de verkenning pakketdienstensector heeft de Inspectie SZW actie ondernomen en zijn, om de naleving van arboregels te bevorderen, zeven handhavingstrajecten onder pakketkoeriers ingezet, waaronder een traject bij PostNL. Deze trajecten lopen nog.
In algemene zin kan geconstateerd worden dat er in de sector meer aandacht voor arbeidsomstandigheden is. De sector heeft de branche-RI&E nader uitgewerkt en beter geschikt gemaakt voor toepassing in deze specifieke markt. Daarnaast blijkt uit de gesprekken met werkgevers dat het besef aanwezig is dat zij tekort zijn geschoten in de inventarisatie van arbeidsrisico’s en het nemen van maatregelen en dat ze inmiddels initiatieven nemen voor vernieuwing en verbetering van de RI&E, het plan van aanpak en toepassing op de werkvloer.
Daarmee worden stappen gezet in de goede richting, maar het is nog te vroeg om te constateren dat de situatie op de werkvloer daadwerkelijk voldoende is verbeterd. Ik wacht de resultaten van de lopende acties en initiatieven af. Mochten die niet leiden tot voldoende verbetering, dan zal ik nadere actie overwegen.
Deelt u de mening dat het onlangs aangekondigde sectoroverleg tussen sociale partners zich bij uitstek leent voor afspraken over bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden?
Ja. Ik juich overleg over verbetering van de arbeidsomstandigheden altijd toe. Het is echter de keuze van de sociale partners welke onderwerpen zij onderdeel laten uitmaken van een sectoroverleg.
Het bericht ‘Gave: ook christenen in Nederlandse azc’s bedreigd’ |
|
Mona Keijzer (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gave: ook christenen in Nederlandse azc’s bedreigd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van Stichting Gave dat bedreigingen van christenen relatief gezien op even grote schaal voorkomen als in Duitsland? Heeft u contact met de Duitse autoriteiten over de aanpak om deze problematiek te bestrijden?
Ik beschik niet over informatie op basis waarvan ik dergelijke kwantitatieve vergelijkingen kan maken met Duitsland of een ander land. Dit is mijns inziens ook niet nodig. Elk incident is er immers één teveel en vraagt – ongeacht de schaal waarop het voorkomt – om een stevige aanpak. Over deze aanpak heb ik uw Kamer bij brief van 31 maart nader geïnformeerd.2
Kunt u aangeven welke inspanningen u heeft verricht om de meldingsbereidheid te vergroten en drempels voor het doen van aangifte te verlagen?
Zoals ik in mijn brief van 31 maart jl. heb aangegeven wordt ingezet op het verhogen van de aangifte- en meldingsbereid onder COA-bewoners en personeel door middel van voorlichting en communicatie zodat mogelijke belemmeringen en onjuiste aannames worden weggenomen. Hierbij wordt samengewerkt met betrokken partijen zoals de politie.
Wat is uw reactie op de constatering dat de verschillen tussen opvanglocaties groot zijn? Hoe waarborgt u dat het niveau van bescherming en ondersteuning van deze asielzoekers op alle locaties van hoog niveau is?
Het uitgangspunt is dat in alle opvanglocaties de veiligheid voorop staat. Zeker daar waar het gaat om kwetsbare individuen. Op 31 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over diverse maatregelen die zijn gericht op het borgen van de veiligheid in alle opvanglocaties.
Kunt u aangeven in hoeverre het voorlichtingsmateriaal van Stichting Gave inmiddels op alle locaties gebruikt wordt?
In mijn brief van 31 maart jl. heb ik aangegeven dat het COA een structuur heeft opgezet waarbinnen een groot aantal belangenorganisaties kan adviseren over de vormgeving en het verbeteren van voorlichting aan asielzoekers. De inbreng van Stichting Gave wordt hierbij betrokken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over Vreemdelingen- en asielbeleid voorzien op 26 mei a.s.?
Ja.