De taxironselaars op Schiphol |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen met (agressieve) taxironselaars op luchthaven Schiphol die overlast veroorzaken en passagiers oplichten, zoals uiteengezet door PowNews?1
Ja
Deelt u de mening dat bonafide taxichauffeurs en vervoerders gewoon hun werk moeten kunnen uitvoeren zonder last te hebben van (agressieve) taxironselaars?
Ja
Is het waar dat de huidige Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Haarlemmermeer te veel ruimte laat om deze taxironselaars hun gang te laten gaan? Zo ja, bent u bereid met de gemeente in gesprek te gaan om tot wijziging van de APV te komen?
Op basis van de APV van de gemeente Haarlemmermeer is het verboden voor aanbieders van taxidiensten om op hinderlijke wijze klanten te benaderen. Op dit moment bekijk ik samen met de gemeente Haarlemmermeer of een verdere wijziging van de APV de handhaving effectiever kan maken.
Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen met de gemeente Haarlemmermeer en Schiphol om deze problematiek op te lossen? Welke stappen overweegt u op korte termijn nog te nemen? Op welke wetswijziging doelt u in de uitzending van PowNews?
Ik ben in gesprek met de gemeente Haarlemmermeer en Schiphol met als doel de problemen op Schiphol op korte termijn op te lossen. Ik heb daarbij juridische expertise aangeboden. Daarnaast wordt op korte termijn de handhaving geïntensiveerd door middel van een persoonsgerichte aanpak van de grootste overlastgevers. Daarbij wordt vooral gekeken naar zaken die volgens de WP verplicht zijn. Bijvoorbeeld dat een taxivoertuig gekeurd moet zijn en uitgerust met een taxameter en een boordcomputer taxi. Bij constatering van misbruik of oplichting of andere relevante feiten kan de chauffeurskaart worden geschorst of een last onder dwangsom worden opgelegd. Door de instroom van nieuwe medewerkers en het slim inzetten van de capaciteit die voor de regio Amsterdam beschikbaar is, kan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de aanpak op Schiphol intensiveren.
Zie antwoord op vraag 3 bij Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 402
Bent u bereid om met de sector, de gemeente, de beveiliging van luchthaven Schiphol en de betrokken particuliere beveiligers in gesprek te gaan om de samenwerking te verbeteren?
Mijn ministerie is al nauw betrokken bij dergelijke gesprekken die regelmatig plaatsvinden. Voor de oplossing van de problemen op Schiphol is meer nodig dan goede samenwerking alleen en daar zijn we gezamenlijk volop mee bezig.
De kwaliteit van forensische artsen |
|
Michiel van Nispen (SP), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het betoog van bijzonder hoogleraar U. Reijnders, waarin hij onder andere aangeeft dat forensische artsen mishandeling en niet-natuurlijke sterfgevallen te vaak over het hoofd zouden zien?1
Bijzonder hoogleraar Reijnders heeft in zijn oratie enkele, in zijn ogen prangende, punten op het terrein van de forensische geneeskunde naar voren gebracht. Zo uit de heer Reijnders zijn zorgen over het gebrek aan kennis bij behandelend artsen zoals bijvoorbeeld huisartsen om bepaalde vormen van letsel te kunnen duiden als aanwijzingen voor een misdrijf. Zijn zorgen deel ik. De eerste lijkschouw vindt vaak plaats door de behandelend arts. Dit betekent dat als de behandelend arts niet voldoende forensische kennis heeft er mogelijk aanwijzingen van een niet natuurlijke doodsoorzaak kunnen worden gemist. Gevolg daarvan kan zijn dat de gemeentelijk lijkschouwer ten onrechte niet wordt ingeschakeld waardoor ook de forensisch arts niet in beeld komt. De kennis van behandelend artsen zou op dit terrein verbeterd moeten worden. Ik heb samen met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bij de Nederlandse Federatie van Universiteiten (NFU) aandacht gevraagd voor een herkenbare positie van de forensische geneeskunde in de basis- en vervolgopleidingen.
De kwaliteit van de forensische geneeskunde moet nu en in de toekomst geborgd zijn. Hierover blijf ik in gesprek met mijn collega’s van VWS, BZK en OCW. Daarbij is van belang aan te geven dat de beroepsbeoefenaren zelf primair verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de opleidingen en de kwaliteit van hun dienstverlening. De forensische artsen hebben deze handschoen zelf ook opgepakt. Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) heeft in nauwe samenwerking met de aanbieder van de opleidingen tot forensisch arts, de Netherlands School of Public & Occupational Health (NSPOH) de eisen aan de basisopleiding verhoogd. In mijn brief van 28 augustus 2015 (Kamerstuk 33 628, nr. 10) heb ik u hierover geïnformeerd en over de initiatieven die de beroepsgroep heeft genomen ter verbetering van de structuur en kwaliteit van het onderwijs.
In hoeverre deelt u de stelling van bovengenoemde hoogleraar dat de kwaliteit onder druk staat omdat veel forensische artsen het forensisch werk er af en toe bij doen?
Het is aan de forensische artsen en hun werkgevers om het takenpakket van de betreffende arts te bepalen en ervoor te zorgen dat zij capabel zijn en blijven voor het uitvoeren van de taken. Zoals hiervoor eerder gesteld zijn de forensisch artsen zelf primair verantwoordelijk voor de kwaliteit die zij leveren.
Bent u bekend met het onderzoek waaruit zou zijn gebleken dat ruim een kwart van de sterfgevallen waarin het een niet-natuurlijke dood betrof als natuurlijke dood was aangemerkt? Kunt u meer vertellen over dit onderzoek en de conclusies die daaruit zijn getrokken? Wat is daarop uw reactie?
Ik ben niet bekend met de inhoud van het onderzoek waaraan bijzonder hoogleraar Reijnders refereert. Wel merk ik op dat het enkele gegeven dat het een niet-natuurlijke dood betreft niet automatisch betekent dat er sprake is van een misdrijf.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat behandelend artsen niet-natuurlijke sterfgevallen over het hoofd zien en maar liefst driekwart van alle mishandelingen niet eens herkent?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen zijn gezet naar aanleiding van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad uit 2013 ten aanzien van de forensische geneeskunde?2 Kunt u in uw reactie de opmerking van professor Reijnders meenemen dat de theoriecursus onvoldoende zou zijn?
Ten aanzien van de kwaliteit van de forensische geneeskunde zijn en worden belangrijke stappen gezet naar aanleiding van het rapport van de Gezondheidsraad. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 1 en 4 en naar de brief van 28 augustus 2015 (Kamerstuk 33 628, nr. 10).
Daarnaast heb ik het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gevraagd om de kwaliteit van de lijkschouw te onderzoeken. Zoals toegezegd zal ik het betreffende rapport inclusief beleidsreactie voor de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer doen toekomen. Daarbij zal ik ook ingaan op een procesbeschrijving bij lijkvinding waar politie, Openbaar Ministerie, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en het NFI thans aan werken.
Tevens wordt het Wetboek van Strafvordering de komende tijd gemoderniseerd en wordt door de Minister van BZK een evaluatie van de Wet op de lijkbezorging voorbereid. In deze trajecten zal bekeken worden of en op welke wijze een aantal wensen en voorstellen van het werkveld kunnen worden meegenomen ten aanzien van de lijkschouw en het onderzoek aan en in het lichaam van een overledene.
Ten slotte onderzoekt de commissie forensisch medisch onderzoek en medische arrestantenzorg onder voorzitterschap van de heer Hoes momenteel op welke wijze de politie de beschikking kan krijgen over kwalitatief goede en financieel beheersbare dienstverlening op de onderhavige terreinen. De kwaliteit van de forensische geneeskunde wordt daarmee in dit onderzoek meegenomen. Dit onderzoek zal mij – naast het onderzoek over de lijkschouw en sectie – een beeld geven van de stand van de forensische geneeskunde in Nederland. De commissie Hoes zal mij eind dit jaar verslag doen van de bevindingen. Ik zal uw Kamer hierover begin volgend jaar nader informeren.
Hoe staat deze constatering van professor Reijnders in verhouding tot uw brief d.d. 28 augustus 2015 waarin een aantal verbeteringen wordt aangehaald?3 Kunt u aangeven wat hiervan de stand van zaken is?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre ziet u naar aanleiding van deze kritiek reden om actie uwerzijds te ondernemen? Waar zou dat dan uit bestaan?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘België geeft het op met spoor Maastricht-Lanaken’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «België geeft het op met spoor Maastricht–Lanaken»?1
Ja.
Wat is de rol van de rijksoverheid bij het project Goederenspoorlijn Maastricht–Lanaken geweest?
De spoorweg maakt, tot de grens met België, deel uit van het Nederlandse hoofdspoor. Op Belgisch grondgebied leidt de spoorweg naar een nieuw aangelegde goederenterminal in Lanaken. Het Rijk heeft bijgedragen in de kosten voor reactivering van de spoorweg op Nederlands grondgebied.
Welke pogingen zijn door het Rijk, de gemeente Maastricht of de provincie Limburg (of andere partijen) ondernomen om van de goederenspoorlijn alsnog een succes te maken? Kunt u aangeven waarom deze pogingen mislukt zijn?
De spoorweg is gereactiveerd nadat in 2004 uit onderzoek van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg bleek dat er voor de spoorweg een potentiële goederenstroom bestaat van 9 miljoen ton bulkgoederen en 25.000 containers. De goederenterminal in Lanaken en papierproducent Sappi, met vestigingen in Maastricht en Lanaken, zouden veel vervoer genereren.
Het opnieuw in gebruik nemen van de spoorverbinding zou al direct leiden tot een modal-shift van een half miljoen ton lading ten gunste van het spoor (een daling van het aantal vrachtwagenbewegingen met 300 per dag = 65%). De gereactiveerde spoorweg is opgeleverd midden in de economische crisis. Sappi in Lanaken kampte in 2012 met problemen en moest reorganiseren. Hierbij heeft men besloten het vervoer per vrachtauto plaats te laten vinden omdat dat goedkoper bleek te zijn, mede door de lage brandstofprijzen. Omdat het vlak over de grens in België gevestigde Sappi de enige verlader was rijden er sindsdien geen goederentreinen op het traject. Aan Nederlandse zijde zijn er geen spooraansluitingen naar bedrijven, zodat er geen vervoeraanbod van het Nederlandse bedrijfsleven te verwachten is.
Hoeveel geld hebben de Nederlandse overheden (gemeenten, provincie Limburg, Rijk) gezamenlijk in de totstandkoming van deze goederenspoorlijn gestoken? In hoeverre zijn de investeringen in de oude spoorbrug over de Maas nuttig geweest nu het spoor aan Belgische zijde niet meer wordt onderhouden?
De aanleg van de terminal in Lanaken en de renovatie van de spoorweg tussen Maastricht en Lanaken hebben € 33 miljoen gekost. Van die kosten is meer dan de helft aan Belgische zijde gemaakt. IenM heeft € 5,6 miljoen aan ProRail betaald voor revitalisering van de lijn en jaarlijks € 350.000 voor beheer en onderhoud. Ook de decentrale overheden en de Europese Unie hebben bijgedragen in de revitalisering. Een deel van die investeringen is gedaan om de flora en fauna te beschermen. Dat verhoogde de kosten aanzienlijk. Nu het vervoer niet plaatsvindt, vervult de spoorbrug over de Maas geen functie.
Hoe verklaart u dat eerdere onderzoeken hebben uitgewezen dat er voldoende potentieel is voor een goederenspoorlijn Maastricht–Lanaken, nu de afgelopen vijf jaar is gebleken dat het potentieel er niet is? Welke lessen trekken u en/of andere overheden uit deze casus?
Volgens onderzoek van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg zou er voor de spoorweg een potentiële goederenstroom bestaan van 9 miljoen ton bulkgoederen en 25.000 containers. Dit onderzoek is uitgevoerd in de jaren die gekenmerkt werden door economische voorspoed. De gereactiveerde spoorweg werd in 2012 opgeleverd, midden in de economische crisis. Ten aanzien van het tweede deel van uw vraag kan ik niet spreken voor andere overheden. Bij deze spoorweg is een publieke investering gedaan ten behoeve van private partijen zonder dat er om garanties op gebruik of terugbetaling van de investering is gevraagd indien er geen gebruik van de infrastructuur zou zijn gemaakt. Een dergelijke gang van zaken mag niet meer voorkomen. In het vervolg zullen bij reactivering van in onbruik geraakte spoorwegen de kosten voor planvorming, reactivering en beheer en onderhoud geheel bij de initiatiefnemer komen te liggen. Bovendien ben ik zeer terughoudend met het heropenen van spoorwegen waarvan in het verleden is gebleken dat ze een marginaal bestaan hadden.
Wat zijn de gevolgen van het stoppen met het onderhoud van het spoor aan Belgische zijde voor de plannen om een sneltram tussen Maastricht en Hasselt te realiseren?
De sneltram, die volgens afspraak met de provincie in 2020 zal gaan rijden, zal op Nederlands grondgebied gebruik maken van een deel van de spoorweg. Hiermee wordt dan de renovatie op dat deel van de lijn alsnog benut. Op Belgisch grondgebied zal volgens het plan een geheel nieuw tramtracé worden aangelegd. Het niet langer onderhouden van het spoor in België heeft op de ontwikkeling van de tram geen invloed.
Het artikel ‘FrieslandCampina wil collectieve subsidie voor mestvergisters’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «FrieslandCampina wil collectieve subsidie voor mestvergisters»?1
Ja.
Is het mogelijk om in een collectief aanspraak te maken op de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling?
Het Besluit SDE+ biedt een grondslag voor het doen van gebundelde aanvragen. Dit kan alleen als de betreffende categorie productie-installaties bij ministeriële regeling is aangewezen. In mijn brief over de Nationale Energieverkenning 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 363) heb ik aangegeven samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken met partijen uit de agroketen te werken aan een specifiek programma voor monomestvergisting. In dit verband verwijs ik graag naar mijn brief over een nieuwe regeling voor monomestvergisting, die ik parallel aan deze beantwoording naar uw Kamer stuur. In deze brief geef ik aan voornemens te zijn om een aparte regeling open te stellen voor het vergisten van mest op boerderijschaal. Over de voorgenomen regeling ben ik nog in gesprek met de Europese Commissie in het kader van de staatssteunprocedure.
Zijn hier vanwege een collectief extra voorwaarden aan verbonden? Zo ja, welke?
Binnen de reguliere SDE+ is het noodzakelijk om een aanvraag in te dienen met opgave van de specifieke locatie en/of vergunningen. Ik ben voornemens deze eis in de voorgenomen regeling los te laten. De sector heeft aangegeven dat dit kan zorgen voor lagere ontwikkelingskosten en versnelde realisatie. Om niet-realisatie te voorkomen wordt van de subsidieontvanger wel een bankgarantie gevraagd waaruit bij niet-tijdige realisatie een boete wordt geïnd.
Zijn er belemmeringen in de regelgeving om de ambitie van «Jumpstart» waar te maken, namelijk 200 mestvergisters in 2017 en binnen enkele jaren 1.000 mestvergisters?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen boeren die niet deelnemen aan dit collectief ook een beroep doen op de SDE+? Zo nee, welke route hebben zij om hun bijdrage te leveren aan het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen?
Monomestvergisting is als aparte categorie opgenomen binnen de reguliere SDE+. Individuele boeren kunnen derhalve een aanvraag doen binnen de reguliere SDE+, maar zullen ook subsidie kunnen aanvragen binnen de voorgenomen regeling.
Het bericht dat Nederlandse bedrijven in India kleding laten produceren onder het minimumloon |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u een reactie geven op het rapport «Uitgekleed – Aangekleed»?1
Het rapport geeft een schrijnend beeld van het dagelijks leven van de textielarbeiders in India: lage lonen, extreem lange werktijden, discriminatie van vrouwen. De situatie is onacceptabel en moet verbeteren. Het rapport doet daar suggesties voor.
Hoewel de beweegreden van Schone Kleren Campagne om de namen van de onderzochte fabrieken niet te noemen, respectabel is (bescherming van de geïnterviewde werknemers), is het kabinet van mening dat Schone Kleren Campagne de namen van de fabrieken beter wel in vertrouwen aan de Nederlandse kledingbedrijven had kunnen melden. Alleen dan kunnen bedrijven actie ondernemen gericht op verbeteringen in de betreffende fabrieken.
Deelt u de mening dat kledingbedrijven verantwoordelijk zijn voor de arbeidsomstandigheden in hun productieketen en dat kledingbedrijven ervoor verantwoordelijk zijn dat onderaannemers hun werknemers op zijn minst het wettelijk minimumloon uitbetalen?
Op grond van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen zijn kledingbedrijven verantwoordelijk voor uitbetaling van het wettelijk minimumloon. Bedrijven worden geacht onderzoek te doen naar risico’s in hun productieketen (het due diligence proces), zoals de schending van arbeidsrechten. Deze risico’s moeten zij vervolgens aanpakken en terugdringen. In dit kader is naleving van lokale wetgeving, zoals het minimumloon, één van de voorwaarden die bedrijven geacht worden te stellen en te controleren bij hun toeleveranciers. Hier kunnen afzonderlijke kledingbedrijven een positieve rol spelen, door informatie over de uitbetaalde lonen te controleren. Het is niet alleen een verantwoordelijkheid van de Nederlandse bedrijven, maar ook van de Indiase overheid om toe te zien op naleving van bestaande wet- en regelgeving.
Bent u bereid de in het rapport genoemde kledingbedrijven aan te spreken op het feit dat hun onderaannemers zich niet aan de lokale wetgeving rondom arbeidsomstandigheden en minimumloon houden?
Het kabinet wil de discussie over het rapport «Uitgekleed-Aangekleed» voeren in het kader van het in juli afgesloten IMVO-convenant voor de kleding- en textielsector. De kledingbedrijven die deelnemen aan het convenant hebben zich verplicht de misstanden in kaart te brengen, daarover te rapporteren en samen met vakbonden en ngo’s aan oplossingen te werken. Sommige kledingbedrijven hebben hun keten grotendeels op orde, anderen staan nog aan het begin van dit proces. De aan het convenant deelnemende bedrijven moeten binnen een jaar hun due diligence uitvoeren en een plan van aanpak maken. Het rapport zal via het convenant aanbevolen worden bij de bedrijven ten behoeve van hun due diligence onderzoek. Ook bedrijven die inkopen in India en nog geen partij zijn bij het convenant, doen er goed aan kennis te nemen van het onderzoek van Schone Kleren Campagne en te bezien hoe zij aan verbeteringen kunnen bijdragen. Het kabinet zal hen attenderen op het rapport en hen verzoeken de aanbevelingen ter harte te nemen.
Als Schone Kleren Campagne meent dat de genoemde Nederlandse bedrijven zich onvoldoende kwijten van hun verplichting tot due diligence, kan de organisatie een klacht indienen bij de klachten- en geschillencommissie van het textielconvenant of bij het Nationaal Contact Punt van de OESO.
Streeft u ernaar dat deze bedrijven op zijn minst ervoor zorgen dat hun onderaannemers zich aan de wetgeving houden en, zo ja, wanneer verwacht u van deze bedrijven dat zij dit hebben bereikt?
In het kader van de OESO-richtlijnen worden bedrijven geacht toe te zien op naleving van lokale wetgeving bij hun toeleveranciers. Deze wetgeving hoort in iedere situatie en op ieder moment toegepast te worden. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid van inkopende bedrijven en de lokale overheid.
Welke pogingen gaat u ondernemen de genoemde textielbedrijven te bewegen hun werknemers een leefbaar loon te bieden?
Het kabinet onderschrijft het pleidooi voor actie voor leefbaar loon. De doelstelling voor leefbaar loon moet inderdaad collectief worden aangepakt. Dat is ook de opvatting van de grote internationale modemerken en de internationale vakbeweging, die zich hiertoe verenigd hebben in het zogenaamde ACT-initiatief (Action, Collaboration, Transformation). Nederlandse bedrijven dienen wel afzonderlijk toe te zien op de naleving van wettelijke loonbepalingen. Nederland heeft afgelopen mei in Pakistan de Asian Living Wage Conference georganiseerd, waaraan textiel producerende landen uit de hele Aziatische regio meededen (Kamerstuk 32 735, nr. 153). Een uitkomst van deze conferentie is dat overheden, werkgevers en vakbonden op nationaal niveau actieplannen voor leefbaar loon moeten gaan ontwikkelen. Dit proces wordt vanuit Fair Wear Foundation ondersteund. Cao’s voor leefbaar loon met een groep textielfabrieken, ondersteund door internationale modemerken, kunnen een effectief instrument zijn. Het kabinet zal stimuleren dat Nederlandse merken deze nationale actieplannen voor een leefbaar loon steunen en bevorderen. Ook op de recente conferentie Sustainable Sourcing in the Garment Sector op 29 september jl. in Bangladesh heeft Nederland inkopers van grote modemerken en lokale producenten opgeroepen een leefbaar loon voor de werknemers te realiseren.
Daarnaast zoekt het kabinet rondom leefbaar loon ook de samenwerking op met andere EU-landen, zoals Duitsland en Denemarken, en met andere initiatieven zoals ACT en het partnerschap met Fair Wear Foundation. Zo ontstaat de kritische massa die nodig is voor het afsluiten van sectorale cao’s.
Deelnemers aan het Nederlandse textielconvenant hebben afgesproken collectief actie te ondernemen voor het realiseren van leefbare lonen in hun toeleveringsketens. Het kabinet wil in het eerste kwartaal van 2017 afspraken maken met de convenantspartijen over de routekaart voor leefbaar loon.
Hoe reageert u op de constatering van C&A dat alle kledingmedewerkers het verdienen genoeg te verdienen om hun gezin te onderhouden, maar dat dit alleen mogelijk is als alle betrokken bedrijven samenwerken?2 Verklaart dit volgens u voldoende dat het gemiddelde loon na aftrek van boetes in hun fabrieken op een derde van het leefbaar loon ligt en werknemers veel onbetaalde overuren maken? Zo nee, hoe gaat u aan hen en de andere onderzochte bedrijven duidelijk maken dat zij als eindproducent verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt in hun productieketen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke rol speelt het streven naar een leefbaar loon in uw beleid en in welke vorm krijgt dit gestalte in het textielconvenant?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden hebben consumenten momenteel om na te gaan onder welke omstandigheden de kleding die zij kopen wordt gemaakt? Wordt hierbij specifiek aandacht besteed aan het loon dat de medewerkers van een textielfabriek ontvangen en hoe dit zich verhoudt tot het minimum- en leefbaar loon?
Kritische consumenten kunnen het proces van verduurzaming van de textielketen versnellen. Er zijn meerdere websites die merken rangschikken op basis van duurzaamheid, waaronder Rank a Brand, de Kledingchecker en de app Talking Dress. In april dit jaar gaf Rank a Brand in Nieuwsuur aan dat nog veel informatie over de manier waarop merken met arbeidsomstandigheden omgaan, ontbreekt. Hoewel dit niet per definitie betekent dat deze bedrijven niets aan verbetering van arbeidsomstandigheden doen, zouden merken hier meer en beter over moeten rapporteren. Het Convenant Duurzame Kleding en Textiel vraagt ondertekenaars, die te vinden zijn op de website van de Sociaal-Economische Raad, om binnen drie jaar publiekelijk te communiceren over hun MVO-inspanningen. Dit draagt bij aan meer transparantie richting consument.
De Sustainable Apparel Coalition is een samenwerkingsverband dat meer dan een derde van de wereldwijde textiel- en schoenensector vertegenwoordigt. Het verband stimuleert transparantie richting de consument door middel van een set uniforme industriebrede instrumenten (de zogenaamde Higg Index) die het meten van duurzaamheid mogelijk maakt. Het Convenant Duurzame Kleding en Textiel benoemt de organisatie als een van de internationale initiatieven waarmee samenwerking gezocht moet worden. Nederland steunt de Sustainable Apparel Coalition actief.
Het bericht 'Aantal dumpingen drugsafval afgelopen jaren gestegen' |
|
Foort van Oosten (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aantal dumpingen drugsafval afgelopen jaren gestegen»?1
Ja.
Bent u het met de politie eens dat veel lozingen niet gezien of geregistreerd worden en dat de cijfers dus het topje van de ijsberg laten zien? Zo ja, hoe kan dit worden verbeterd?
Het valt niet uit te sluiten dat een deel van dumpingen en lozingen onopgemerkt blijft. Niet alle gevallen van drugsafvaldumping en lozing worden bij de politie gemeld en daarmee ook niet geregistreerd. Om een completer beeld te krijgen zijn meldingen aan de politie van belang. In verschillende initiatieven wordt er aandacht aan besteed om het bewustzijn te versterken en het aantal meldingen te verhogen. Voorbeelden hiervan zijn de regionale en lokale protocollen met betrekking tot drugslozingen. Zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Belhaj, Bergkamp, Koşer Kaya en Van Veldhoven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 575), die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn gezonden.
Acht u de huidige inzet afdoende? Wat is uw reactie op de stelling dat veel zaken als geïsoleerd incident worden gezien? Zou het koppelen van zaken een effectievere bestrijding teweeg kunnen brengen? Zo ja, bent u bereid daartoe een inspanning te ondernemen?
De aanpak van de productie van synthetische drugs en de aanpak van het dumpen van afval dat daarbij wordt geproduceerd is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bestuur, politie en Openbaar Ministerie (OM). In Zuid-Nederland wordt ondermijnende criminaliteit integraal en intensief aangepakt. U bent hier onlangs ook over bericht in antwoord op Kamervragen van de leden Segers en Dik-Faber2 en met het jaarbericht intensivering aanpak ondermijning in Zuid-Nederland3, zoals dat op 15 juni jl. aan uw Kamer is gezonden. De aanpak richt zich zowel op het effectief verstoren van de criminele industrie als op het versterken van de bestuurlijke weerbaarheid en integriteit. Daarnaast loopt het project «Samen tegen Dumpen» in Noord-Brabant, waar wordt samengewerkt om de gevolgen van drugsdumpingen te beperken. Een vergelijkbaar initiatief bestaat in Limburg. Door deze integrale benadering worden dumpingen niet als geïsoleerd incident gezien.
Op welke wijze wordt via (forensisch) onderzoek getracht de vervuiler op te sporen en de schade te verhalen? Bij hoeveel van de geregistreerde dumpingen in 2015 zijn de daders opgespoord? Hoe vaak en op welke manier is bij deze daders de schade van milieuvervuiling verhaald? Hoe kunnen deze cijfers worden verbeterd?
Waar mogelijk worden de kosten voor het opruimen van drugsafval verhaald op de daders. Politie en OM zijn hier alert op bij strafrechtelijke onderzoeken naar synthetische drugs.
Uit de registratiesystemen van het OM en de politie is geen volledig overzicht te genereren van zaken waarin verdachten zijn veroordeeld voor het dumpen van drugsafval en de eventueel op hen verhaalde kosten. Een drugsafvaldumping kan, afhankelijk van de concrete omstandigheden, in de registratiesystemen van het OM onder verschillende feiten worden vastgelegd, namelijk als een overtreding van de Opiumwet of als een milieudelict.
Gaan de huidige onderzoekmethoden voldoende met de tijd mee om de steeds veranderende wijzen van dumpen op te sporen en te vervolgen, met name in verband met de risico’s die daarmee gepaard kunnen gaan? Wordt kennis hierover bij opsporingsdiensten up-to- date gehouden? Zo ja, op welke wijze?
De politie kan sinds 2002 een beroep doen op de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) bij het ontmantelen van productieplaatsen van synthetische drugs en bij onderzoek van dumpingen van chemische afvalstoffen afkomstig van productieplaatsen. De specialisten van de LFO hebben de kennis en het expertiseniveau om deze werkzaamheden goed uit te voeren.
Grondeigenaren, alerte burgers en ketenpartners kunnen drugsdumpingen melden bij het milieupunt van de gemeenten of bij de politie via 0900-8844 (of 112 als elke seconde telt). Het opruimen van drugsafval behoort tot de taken van provincies, gemeenten, waterschappen en particuliere grondeigenaren. Indien een officier van de brandweer en/of milieurechercheur van de politie een drugsdumping aantreft, meldt hij dit via de meldkamer van de Landelijke Eenheid bij de LFO. De LFO adviseert ten behoeve van een veilige ontmanteling en het veiligstellen van sporen ten behoeve van opsporingsonderzoek. Het opsporingsonderzoek zelf wordt uitgevoerd door de reguliere recherchediensten.
Het bericht “OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 22 september 2016 «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?
Ja.
Klopt het bericht dat slechts een kwart van de aangiftes behandeld worden door het openbaar ministerie (OM)?
Ja, dat klopt. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Waarom wordt slechts een klein deel van de aangiftes door de politie doorgestuurd naar het OM? Hoe beoordeelt u het feit dat er zoveel aangiftes bij de politie blijven liggen?
Zie antwoord vraag 2.
In het WODC rapport «Discriminatie: van aangifte tot vervolging» uit 2015 kon het OM niet verklaren waarom het aantal geregistreerde specifieke discriminatiezaken bij het OM afneemt; hoe kan het dat het OM het nu wel kan verklaren?
Het WODC-onderzoek waar u naar verwijst heeft een wetenschappelijke status. Er kan geen wetenschappelijk geverifieerde verklaring worden gegeven voor de afname van het aantal bij het OM geregistreerde discriminatiezaken.
Hoe verhoudt dit lage percentage zich tot de oproep van het kabinet om altijd aangifte van discriminatie te doen? Hoe is de prioritering bij de politie en het OM ten opzichte van aangiftes over andere zaken?
Het beleid ten aanzien van de opvolging van aangiftes van discriminatie staat opgenomen in de Aanwijzing Discriminatie. Vigerend beleid is dat alle aangiften betreffende discriminatie door de politie worden opgenomen. Een aangifte leidt tot opname op de lijst van discriminatie-incidenten.
Daarnaast is het beleid dat een aangifte altijd leidt tot een strafrechtelijk gevolg (dagvaarding, strafbeschikking, sepot e.d.), tenzij de aangifte geen betrekking heeft op een strafbaar feit en in overleg met het OM wordt besloten dat de aangifte achteraf als melding wordt bestempeld. Ook meldingen en aangiften met betrekking tot internet worden conform het bovenstaande behandeld. Internet aangiften worden in beginsel regionaal afgedaan.
De politie dient ten tijde van de melding zorgvuldig af te wegen of deze melding dient te leiden tot een aangifte. Het criterium daarvoor is of er enige kans is op een strafzaak die eindigt in een strafbeschikking of dagvaarding. Indien dit het geval is dient de politie dit aan de melder in overweging te geven. Een melding heeft in beginsel geen strafrechtelijk vervolg. In het geval dat de melding niet tot een aangifte leidt, verwijst de politie – indien dit in de rede ligt – de melder zoveel mogelijk door naar een antidiscriminatievoorziening (ADV).
Deelt u de mening dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers? Wat vindt u hiervan? Hoe gaat u de aangiftebereidheid juist stimuleren?
Ja, die mening deel ik en ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20201.
Deelt u de mening dat iedere vorm van discriminatie een ernstige zaak is en dat hier serieus naar gekeken dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat het OM voornemens is de richtlijn aanwijzing discriminatie aan te passen?
Die mening deel ik. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie en discriminatoir geweld ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd.
Voor een antwoord op het tweede gedeelte van uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Het niet inzetten van registertolken bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Nationale Politie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u een reactie geven op de Argos-uitzending van 24 september 2016, getiteld «Overheid leeft tolkenwet niet na»?
Er bestaat een officieel tolkenregister, het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv), waar tolken die aan specifieke opleidings- en integriteitseisenvoldoen zijn ingeschreven. In beginsel dienen in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) genoemde organisaties tolken uit dit register in te zetten. In bepaalde gevallen is er een mogelijkheid gebruik te maken van niet-beëdigde tolken. In deze mogelijkheid is voorzien in de Wbtv.
De uitspraak dat de overheid de tolkenwet niet na zou leven is te algemeen geformuleerd. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De rechter ziet toe op het juist naleven van deze wet door de verschillende overheidsinstanties.
Waarom heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) slechts een beperkt deel van de bij het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven (Bureau Wbtv) tolken in haar eigen bestanden opgenomen?
Een tolk is een zelfstandig ondernemer die zelf zijn afnemers en diensten kiest. Er zijn tolken die ervoor kiezen om niet voor de IND te werken vanwege de reisafstand of omdat het om kort durende opdrachten gaat. Dit heeft als gevolg dat niet alle registertolken (tijdig) beschikbaar zijn voor tolkdiensten bij de IND of zelfs in het geheel geen diensten wensen te verrichten voor de IND.
Hoe vaak wordt een asielprocedure bemoeilijkt door inzet van een niet-beëdigd tolk en leidt dit tot een andere uitspraak dan gerechtvaardigd is?
De asielprocedure wordt niet bemoeilijkt door de inzet van niet-beëdigde tolken.
Een niet-registertolk kan om uiteenlopende redenen niet ingeschreven zijn in het Rbtv. In diverse talen zijn geen taal-/tolkopleidingen of toetsen, waardoor de tolk zijn beheersing van de (vreemde) taal op C1 niveau niet kan aantonen. Dit is een voorwaarde om ingeschreven te worden als registertolk in het Rbtv. Ook als een tolk niet beëdigd is, zal hij aan kwaliteits- en integriteitseisen moeten voldoen om door de IND te worden ingezet. Deze eisen zijn neergelegd in het IND-protocol voor tolken. De mogelijkheid om in bepaalde gevallen gebruik te maken van niet-beëdigde tolken is voorzien in de Wbtv.
Verder zijn er in de asielprocedure voldoende maatregelen om de juistheid van de vertalingen te waarborgen, zoals de mogelijkheid voor de vreemdeling om correcties en aanvullingen op rapporten van gehoor aan te brengen en de mogelijkheid een klacht over een tolk in te dienen.
Hoe vaak komt de zogeheten vijf-minutendienst voor, waarbij een door agenten met een onbeëdigd tolk afgenomen verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze het verhoor heeft bijgewoond?
Het is niet de bedoeling dat een verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze bij het verhoor aanwezig is. Een tolk heeft bij de politie onlangs gemeld dat hij niet altijd het gehele gesprek bijwoont. De politie onderzoekt deze melding in samenwerking met het bureau dat de tolkdiensten levert en neemt, indien noodzakelijk, passende maatregelen. Naast deze melding zijn er geen gevallen bekend waarin dit gebeurd is.
Aanvullend is het nog van belang te wijzen op het feit dat de term «vijf-minutendiensten» in de tolkenwetgeving niet bestaat. Wel is het zo dat er tolkdiensten zijn die naar hun aard een beperkte tijdsduur hebben, bijvoorbeeld:
Hoe oordeelt u over de kwaliteit van dergelijke verhoren en mag een dergelijk verhoor worden gebruikt als bewijsmateriaal in een asiel- of strafzaak als bekend is dat het verhoor niet is afgenomen door een beëdigd tolk?
Uit het enkele feit dat een tolk niet is beëdigd, kunnen geen algemene conclusies over de kwaliteit van diens werkzaamheden worden afgeleid. Of een dergelijk verhoor bruikbaar is in een gerechtelijke procedure, wordt van geval tot geval door de rechter beoordeeld.
Hoe vaak werd sinds de invoering van de Wbtv een zaak nietig verklaard vanwege het ontbreken van een motivering bij het niet inzetten van een beëdigd tolk? In hoeveel gevallen ging het hier om asielprocedures en strafzaken?
Beantwoording van deze vraag is complex omdat er geen centrale administratie wordt bijgehouden waaruit deze cijfers te genereren zijn. Een overzicht op het detailniveau zoals gevraagd, zou een uitgebreid jurisprudentieonderzoek vergen en dat is binnen het tijdsbestek voor de beantwoording van deze Kamervragen niet te geven. In het algemeen kan gesteld worden dat als een rechter oordeelt dat niet of onvoldoende is gemotiveerd dat geen registertolk is ingezet, dit tot verschillende uitkomsten kan leiden. Zo kan in het vreemdelingenrecht de rechter het besluit vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten, omdat in beroep alsnog voldoende was gemotiveerd waarom er geen registertolk was ingezet. Ook kan de rechter het beroep gegrond verklaren met als gevolg dat er een nieuw besluit moet worden genomen. In dat geval kan het zijn dat er alsnog een registertolk moet worden ingezet, dan wel dat in een nieuw besluit gemotiveerd moet worden waarom het inzetten van een niet registertolk gerechtvaardigd was. Ook kan het zijn dat de discussie omtrent het inzetten van een registertolk in de vervolgprocedure niet langer relevant was. In het strafrecht kan de rechter tot het oordeel komen dat alsnog een registertolk dient te worden ingezet bij het verhoor of dat de verklaring afgelegd zonder inschakeling van een beëdigd tolk niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, indien de juistheid van die vertaling wordt betwist.
In welk deel van de zaken waarbij behoefte is aan een beëdigd tolk wordt door de rechter gecontroleerd of de aanwezige tolk geregistreerd is bij het Bureau Wbtv?
In alle strafzaken en in vreemdelingenzaken waar de rechtbank zelf de tolk oproept, zal de rechter voorafgaand aan de inzet van deze tolk uiterlijk ter terechtzitting moeten controleren of een tolk is beëdigd in de zin van de Wbtv.
Hoe wordt gecontroleerd of dit gebruik afdoende is gemotiveerd door de rechter, hoe vaak blijkt dit niet het geval te zijn en op welke wijze worden rechters hierop gewezen?
De rechter moet een eventuele afwijking van de afnameplicht uit het register motiveren. Deze motivering wordt in beginsel opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. Op deze manier is ook in hoger beroep of cassatie toetsbaar of aan de voorwaarden van de Wbtv is voldaan.
Bent u bekend met het Meldpunt Afnameplicht Wbtv en de op 26 september 2016 verstuurde nieuwsbrief van de Raad voor de Rechtspraak waarin abonnees hierop worden geattendeerd?1
Ja.
Sinds wanneer bestaat dit meldpunt, hoe is dit bekend gemaakt onder tolken, vertalers en andere betrokkenen bij de Wbtv en hoeveel meldingen zijn hierop binnengekomen?
Het Meldpunt Afnameplicht Wbtv bestaat sinds begin maart 2016. Middels een formulier op de website van Bureau Wbtv, de beheerder van het Register voor beëdigde tolken en vertalers, kan bij het Bureau Wbtv melding gemaakt worden van het niet naleven van de afnameplicht. Dit meldpunt is via social media (Twitter) onder de aandacht gebracht. Op 26 september 2016 is het meldpunt ook via de nieuwsbrief onder de aandacht gebracht. Tevens wordt tijdens informatiebijeenkomsten en presentaties, gegeven door medewerkers van Bureau Wbtv, altijd gewezen op het bestaan van dit meldpunt. Er is tot op heden één melding gedaan via het betreffende formulier. Deze was echter te algemeen geformuleerd om iets te kunnen ondernemen en een verzoek van het Bureau Wbtv om nadere informatie is door de melder niet meer beantwoord.
Volgt volgens u uit het in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens neergelegde recht op een eerlijk proces dat de rechter dient te controleren dat een verdachte diens vragen kan verstaan en zich verstaanbaar kan maken?
Op grond van artikel 6, derde lid, onder e van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens heeft de verdachte het recht zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt. De rechter ziet er altijd op toe dat een proces eerlijk verloopt en daartoe behoort dat een verdachte vragen moet kunnen verstaan en zich verstaanbaar moet kunnen maken. Als dat niet of onvoldoende het geval is zal de rechter een tolk inschakelen.
Bent u bereid met de Raad voor de Rechtspraak te spreken over strengere controle van de inzet van bij Bureau Wbtv geregistreerde tolken bij rechtszaken?
Ik zal het aspect van het verplichte gebruik van geregistreerde tolken en het vastleggen van een afwijkend gebruik bij de Raad voor de Rechtspraak onder de aandacht brengen. Overigens zijn de rechters hierover dit jaar al eerder vanuit de Raad geïnformeerd. Dit is gebeurd via de relevante landelijke gremia voor strafrecht en bestuursrecht, onder meer door de verspreiding van de begin 2016 gepubliceerde best practice vertolking en vertaling strafrechtspraak, waarin ook expliciet is gewezen op de afnameplicht uit het register. Zie: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/20160129-Best-practice-vertolking-en-vertaling-strafrechtspraak.pdf#search=best%20practice
Een gesprek met de spoorgoederensector over oa de slechte bereikbaarheid van de haven in Rotterdam |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u informatie geven over hoe het staat met de betrouwbaarheid van de achterlandverbindingen per spoor (ook in cijfers) vanaf de haven van Rotterdam, waarbij rekening wordt gehouden met klanthinder van verladers en goederenvervoerders?
Voor de betrouwbaarheid van de verbindingen per spoor is een aantal indicatoren op de website prestaties.prorail.nl beschikbaar. ProRail toont hier dagelijks de meest actuele cijfers en het verloop in de afgelopen twaalf maanden. Zo geeft de prestatie indicator «treinpunctualiteit goederenvervoer» weer welk percentage goederentreinen onderweg minder dan 3 minuten (extra) vertraging oploopt. Op dit moment scoort ProRail op deze indicator onder de in de beheerconcessie afgesproken bodemwaarde van 80,0 procent. Het eerste halfjaar van 2016 scoorde ProRail 75,9 procent. ProRail voldoet daarmee vooralsnog niet aan het vereiste minimumniveau. Een definitief oordeel over de cijfers volgt overigens pas op basis van de jaarcijfers over heel 2016.
Uiteraard ben ik met ProRail in gesprek over de oorzaken van de score op deze prestatie-indicator en de maatregelen die genomen kunnen worden. Daarbij blijkt dat de prestaties lager liggen, omdat ProRail op verzoek van de sector stuurt op het kunnen rijden van treinen, ook als dit betekent dat deze treinen met een vertraging van meer dan 3 minuten aankomen. Daarnaast stuurt ProRail op het verminderen van non-commerciële stops. Door het verminderen van non-commerciële stops in 2016 is er een krappere ligging van treinpaden voor personen- en goederenverkeer in de dienstregeling tussen met name Breda en Tilburg ontstaan, wat een van de oorzaken voor de lagere score is. Dit veroorzaakt een daling in punctualiteit op de Brabantroute van ongeveer 85 procent in 2015 naar ongeveer 75 procent in 2016. Voor de nieuwe dienstregeling is dit een belangrijk aandachtspunt.
ProRail geeft aan dat de sector meer waarde hecht aan het binnen een ruimere marge kunnen rijden van goederentreinen dan de gehanteerde 3 minuten vertraging. Daarom kijk ik in het kader van de herijking van de prestatie-indicatoren met ProRail en in samenspraak met de sector of we één of meerdere nieuwe prestatie indicatoren kunnen ontwikkelen die beter aansluiten bij de wensen van de sector ten aanzien van de kwaliteit en betrouwbaarheid van het spoorgoederenvervoer.
Daarnaast is in het kader van het programma Derde spoor Duitsland een zogenoemd «dashboard» ontwikkeld om met partijen het gebruik van de verschillende routes van en naar Duitsland te monitoren. Naast de hierboven genoemde punctualiteit valt hier onder andere ook de benutting van het aantal goederenpaden en de doorstroming op het emplacement te Venlo onder. Met betrekking tot het eerste stel ik vast dat op de achterlandverbindingen nog voldoende ruimte is voor groei van het vervoer, met name als straks het Derde spoor in gebruik is en er via Zevenaar meer gebruiksmogelijkheden komen. Met betrekking tot de doorstroming op het emplacement te Venlo constateer ik dat in 2016 het aantal treinen met een overstand (voor bijvoorbeeld de wisseling van locomotieven en/of machinisten) op dit emplacement van langer dan anderhalf uur aanzienlijk is verminderd. Daarmee is de doorstroming substantieel verbeterd.
Op welke wijze draagt ProRail zorg voor betrouwbare achterlandverbindingen vanaf de haven van Rotterdam en welke afspraken worden hierover gemaakt in de beleidsprioriteitenbrief? Wat staat hierover in het beheerplan 2017 en 2018?
Alvorens in te gaan op concrete maatregelen en acties gericht op betrouwbaarheid van de achterlandverbindingen hecht ik aan een goede duiding van de verantwoordelijkheden voor de betrouwbaarheid en het concurrerende niveau van de achterlandverbindingen. De kerntaak van ProRail is een goed beheer van de spoorinfrastructuur; dit is bij wet vastgelegd. Een goed beheer betekent dat ProRail verantwoordelijk is voor een goede staat van de infrastructuur en voor een goed gebruik daarvan. Door middel van beheer, onderhoud en vervanging werkt ProRail aan de betrouwbaarheid van de infrastructuur. Daarvoor wordt middels de gebruiksvergoeding een redelijke, marktconforme prijs gevraagd. Als onafhankelijk verdeler probeert ProRail binnen wettelijke kaders de capaciteit op de infrastructuur zoveel mogelijk tegemoet komend aan de geuite wensen aan vervoerders ter beschikking te stellen. Dit vindt zijn weerslag in de dagelijkse verkeersleiding, waarin wordt geprobeerd om het verkeer zoveel mogelijk op basis van de toegewezen capaciteit af te wikkelen.
Het is vervolgens aan vervoerders om met de hun beschikbare middelen, waarvan de met inachtneming van hun wensen toegedeelde capaciteit in treinpaden er één is, diensten aan verladers aan te bieden. De markt bepaalt of deze dienstverlening van voldoende concurrerend niveau is en voldoende aantrekkelijk is. De ervaringen van verladers met de dienstverlening is daarbij eveneens bepalend. Ik besef dat de kwaliteit van de dienstverlening mede wordt bepaald door (storingen van) de infrastructuur en de (dagelijkse) afwikkeling van het verkeer. ProRail is zich daarvan terdege bewust en probeert aldus zoveel mogelijk klantgericht te werk te gaan.
Daarnaast heeft ProRail een belangrijke rol bij verkenningen, planuitwerkingen en de realisatie van MIRT-projecten ter verbetering van de bereikbaarheid van – onder meer – de Rotterdamse haven. Voorbeelden hiervan zijn de projecten Theemsweg-tracé, Spooraansluitingen Tweede Maasvlakte en de boog bij Meteren.
Met betrekking tot concrete maatregelen en acties lopen er verschillende trajecten. Zo heb ik in de beleidsprioriteitenbrief voor Beheerplan 2017 gevraagd verdere uitvoering te geven aan het zogenoemde Operationeel Spoor Concept Goederenvervoer (OSCG). In dit OSCG zijn allerlei acties geformuleerd voor alle betrokkenen om de operatie van het goederenverkeer efficiënter en effectiever te maken, zoals het ontwikkelen van corridorteams. In nauwe relatie met het OSCG werkt ProRail ook samen met de havenbedrijven van Rotterdam en Amsterdam in een verbeterprogramma. Voorts implementeert ProRail maatregelen om het omleiden van goederentreinen als gevolg van de bouw van het Derde spoor in Duitsland in goede banen te leiden, zoals het inrichten van voldoende goederenpaden op omleidingsroutes.
Verder constateer ik dat ProRail een interne structuur heeft opgezet om het spoorgoederenvervoer effectief te kunnen bedienen. Zo is intern een coördinatie overleg voor goederen ingesteld en spreekt ProRail periodiek met de vervoerders in een directeuren overleg. Ook is er één loket voor de sector, een «one-stop-shop» ingericht. Daarnaast heeft ProRail de relatie met havenbedrijven, terminals, verladers en operators versterkt. Zodoende is ProRail inmiddels beter op de hoogte van de wensen van de klanten van de vervoerders.
Ik wil nog niet vooruitlopen op de specifieke accenten die ik begin 2017 zal meegeven in de beleidsprioriteitenbrief gericht op het Beheerplan 2018, maar ik zal zeker blijvende aandacht voor maatregelen gericht op het spoorgoederenvervoer vragen.
Welke maatregelen neemt ProRail op korte en middellange termijn om de bereikbaarheid per spoor van de Rotterdamse haven op een betrouwbaar en concurrerend niveau te brengen en te houden, om te voorkomen dat ladingstromen weglekken naar andere landen en om te voorkomen dat onnodig goederentreinen, ook met gevaarlijke stoffen, via het gemengde net moeten worden omgeleid door storingen in de Betuweroute en Havenspoorlijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de vrije capaciteit voor beheer op de Betuweroute goed benut door ProRail voor beheerwerkzaamheden ter voorkoming van storende Betuweroute infrastructuur (preventief en vervanging door deugdelijke en betrouwbare installaties)? Hoe hoog is de benutting van de incidentele onttrekkingen voor projecten en onderhoud?
Voor beheerwerkzaamheden worden op de Betuweroute zogenoemde treinvrije periodes in de jaardienstregeling opgenomen. Deze werkzaamheden worden zorgvuldig ingepland en zijn gericht op (preventief) onderhoud en vervanging van – onder meer – installaties. Deugdelijkheid en betrouwbaarheid zijn daarbij uitgangspunt.
In de lopende jaardienstregeling is er elke week gedurende één nacht een treinvrije periode ingepland. Tot nu toe zijn vrijwel alle periodes benut voor beheerwerkzaamheden. Overigens worden treinvrije periodes in overleg met de desbetreffende aannemer waar mogelijk ingekort en/of in de tijd verschoven door de eventuele samenhang met andere buitendienststellingen op de route.
Daarnaast kan het voorkomen dat incidenteel de infrastructuur buiten dienst gesteld moet worden voor spoedreparaties of urgente vervangingen. Daarvan is sprake als de veiligheid in het geding is. Na afronding van de betreffende werkzaamheden wordt de infrastructuur weer in gebruik genomen. De benutting van dit type onttrekkingen is daarmee volledig.
Hoe gaat ProRail voorspelbaar en transparant borgen dat herstelwerkzaamheden aan de Moerdijkbrug snel en met beheersing van klanthinder voor verladers en reizigers plaatsvinden?
De afgelopen tijd heeft ProRail in intensief overleg met vervoerders, verladers, Strukton en de TU Delft gezocht naar de beste structurele oplossing voor de problematiek op de Moerdijkbrug. Momenteel wordt in overleg met vervoerders, verladers en consumentenorganisaties gezocht naar het beste tijdstip waarop de structurele oplossing kan worden uitgevoerd. Hierbij staat het zoveel mogelijk beperken van de hinder voor reizigers en verladers centraal. Uw Kamer wordt op zeer korte termijn in een separate brief hierover geïnformeerd.
Een onderhoud met schippers uit de binnenvaart |
|
Joyce Vermue (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), André Bosman (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de situatie dat vrachtschepen op dit moment geen gebruik meer mogen maken van de jachtensluis van de Krammersluizen?
Ja, met ingang van vrijdag 16-09-2016 mag de beroepsvaart geen gebruik maken van de Krammerjachtensluis. Dit is met een bericht aan de scheepvaart (BAS) kenbaar gemaakt.
Wat is de reden dat de beroepsvaart niet meer met de jachtensluis mag schutten?
De Jachtensluis is gebouwd en bedoeld voor recreatievaart. In principe mag de beroepsvaart daarom geen gebruik maken van deze sluis.
Uit recente inspecties van de draagconstructie van de steigers en remmingwerken van de Krammerjachtensluis blijkt, dat de constructieve capaciteit bij normaal gebruik van de recreatievaart voldoende is. Bij gebruik van de Krammerjachtensluis door de beroepsvaart is de constructieve capaciteit van de steigers en remmingwerken niet voldoende, waardoor de veiligheid dan niet te allen tijde kan worden gewaarborgd.
Begrijpt u dat dit leidt tot veel oponthoud, mede omdat er ook nog een kolk gestremd is?
Ik begrijp dat dit heeft geleid tot extra oponthoud. De stremming van de duwvaartsluis vanwege een geplande sluisdeurenwissel is inmiddels voorbij. Vanaf 24 september zijn weer twee duwvaartsluizen voor de beroepsvaart beschikbaar.
In hoeverre vormt achterstallig onderhoud de oorzaak van deze stremming?
De stremming van de duwvaartsluis is niet het gevolg van achterstallig onderhoud, maar van een geplande deurwissel in het kader van regulier onderhoud. Deze stremming is vooraf gecommuniceerd via de daarvoor bestemde kanalen.
Wat is de reden dat er pas vanaf 2022 geïnvesteerd gaat worden in achterstallig onderhoud in de binnenvaart?
Zoals gemeld in de begroting, wordt de keuze van het juiste moment van ingrijpen bij onderhoud aan of vervangen van infrastructuur bepaald aan de hand van het vigerend beheerconcept (noodzakelijk voor de te leveren prestaties), resultaten uit inspecties en de mogelijkheid voor het bundelen van werkzaamheden voor instandhouding en aanleg.
Achterstallig onderhoud wordt direct aangepakt indien dit noodzakelijk is voor het veilig functioneren van de netwerken. Er is pas sprake van achterstallig onderhoud indien de assets niet meer voldoen aan de geldende veiligheidsnormen en/of prestatieafspraken. Het rijk investeert elk jaar, voor èn na 2022, in onderhoud en vervangingsinvesteringen om de prestaties van het netwerk te borgen.
Kunt u nagaan of de veiligheid van de binnenvaart ook in het geding is?
De veiligheid van de binnenvaart is niet in het geding. Juist vanwege de veiligheid is besloten dat de beroepsvaart geen gebruik meer mag maken van de Krammerjachtensluis.
Vindt u ook dat deze onwenselijke situatie zorgt voor veel oponthoud en nadelig is voor de binnenvaart? Zo nee, waarom niet?
Nee. Enige hinder bij onderhoudswerkzaamheden is nooit helemaal te voorkomen. RWS voert het beheer en onderhoud echter slim en pragmatisch uit, waarbij zoveel mogelijk werkzaamheden worden gecombineerd, de hinder voor de gebruiker wordt beperkt en de veiligheid niet in gevaar komt.
Heeft dit ook te maken met de maatregel om de Middensluis in Terneuzen in het weekend niet meer te bedienen? Zo nee, waarom is besloten om hier minder te schutten en is hier sprake van een tijdelijke maatregel? Wordt dit op den duur met ICT of bedienen op afstand opgelost? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit onderzoek is gebleken dat bediening van de Middensluis in Terneuzen in de weekenden niet efficiënt is. Het scheepvaartaanbod is veel te gering om deze sluis permanent te bedienen. Rijkswaterstaat heeft besloten om vanwege de geringe vraag in principe in de weekenden niet te schutten in de Middensluis, tenzij er sprake is van (dreigende) onacceptabele wachttijden. Op de plaats van de Middensluis komt een grote Nieuwe Sluis. Voorbereidende werkzaamheden zijn al gestart. Deze nieuwe sluis is voorbereid om op afstand te worden bediend. Ingebruikname is voorzien in 2022. Bezien wordt of permanente bediening dan nodig is.
Het bericht “Duitse privacywaakond verbiedt datadelen WhatsApp” |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitse privacy waakhond verbiedt datadelen WhatsApp»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit bericht?
Via een zogenoemde «Anordnung», een bestuursrechtelijk bevel, heeft de Duitse privacytoezichthouder2 in Hamburg op 23 september jl. aan Facebook opgedragen om te stoppen met de verwerking van persoonsgegevens van Duitse WhatsApp-gebruikers voor zover de persoonsgegevens zijn verkregen van WhatsApp en betrokkene geen rechtsgeldige toestemming heeft verleend voor datadeling. Reeds verkregen persoonsgegevens dienen te worden gewist. Het voorgaande past in de ontwikkeling dat Europese en internationale privacytoezichthouders actief zijn vanwege de nieuwe servicevoorwaarden en het nieuwe privacybeleid op basis waarvan WhatsApp accountinformatie van gebruikers deelt met Facebook. Op 27 oktober jl. heeft de Artikel 29-werkgroep – waarin de Europese privacytoezichthouders verenigd zijn – een gezamenlijke brief uitgestuurd aan WhatsApp. Op de inhoud hiervan is reeds ingegaan in de aanbiedingsbrief van deze antwoorden.
Heeft de beslissing van de Duitse privacywaakhond consequenties voor het datadelen in Nederland of zou het die consequenties naar uw oordeel moeten hebben? Zo ja, welke?
Hierover kunnen geen uitspraken worden gedaan. Facebook is overigens in beroep gegaan tegen het bevel van de Duitse privacytoezichthouder in Hamburg. Het is nu aan het Oberverwaltungsgericht Hamburg om een uitspraak te doen.
Klopt het dat Nederland en Duitsland dezelfde privacyregels hebben? Zo ja, op grond van welke Duitse juridische bepaling is het besluit genomen? Welke Nederlandse juridische bepaling komt hiermee overeen?
De privacyregels in Nederland en Duitsland zijn geharmoniseerd door de EU-privacyrichtlijn (95/46/EG) maar verschillen van elkaar wat betreft onder meer de bevoegdheden van toezichthouders en de wijze van omzetting van de richtlijn. De Algemene Verordening Gegevensbescherming brengt meer harmonisatie. Het bevel van de privacytoezichthouder in Hamburg is volgens de tekst3 gebaseerd op de volgende artikelen uit de Bundesdatenschutzgesetz (hierna: BDSG):
Heeft de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens contact opgenomen met de Duitse privacywaakhond? Zo ja, wat is uit dit gesprek gekomen? Zo nee, kunt u de Autoriteit Persoonsgegevens aansporen dit te doen?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft mij laten weten inderdaad in contact te staan met haar collega-toezichthouders in de EU. Op 27 oktober jl. heeft de Artikel 29-werkgroep – waarin de Europese privacytoezichthouders verenigd zijn – een gezamenlijke brief uitgestuurd aan WhatsApp. Op de inhoud hiervan is reeds ingegaan in de aanbiedingsbrief van deze antwoorden.
Welke kans biedt de uitspraak van de Duitse Privacy autoriteit aan de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens om op korte termijn duidelijkheid te geven over de toelaatbaarheid van de datadeal tussen Whatsapp en Facebook?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de voortgang van het overleg met de Britse collega’s van de Autoriteit Persoonsgegevens over ditzelfde onderwerp?
Zie antwoord vraag 5.
De praktijk van verhuurdersverklaringen |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de verhuurdersverklaringen die veel verhuurders verplicht vragen van nieuwe huurders?
Ja.
Welke plicht hebben verhuurders om zorgvuldig om te gaan met het verzamelen en beoordelen van gegevens voor de afgifte van verhuurdersverklaringen? Welke informatie en kennis mogen verhuurders voor deze verklaringen gebruiken en welke niet?
De Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) regelt de plichten van de verantwoordelijke (hierna verhuurder) inzake het gebruik van persoonsgegevens van betrokkene (hierna aspirant-huurder). Zo dient de verhuurder de persoonsgegevens van de aspirant-huurder – voor de afgifte van verhuurdersverklaringen – op een behoorlijke en zorgvuldige wijze te verzamelen en te beoordelen.
De verhuurdersverklaring betreft een schriftelijke informatieverstrekking omtrent het betalings- en bewoningsgedrag van de aspirant-huurder bij de vorige verhuurder(s). De verhuurder mag deze informatie – op basis van de Wbp – alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden gebruiken. Verhuurders vragen verhuurdersverklaringen niet alleen ter eigen bescherming (betaalgedrag, bewoningsgedrag) maar ook ter bescherming van de omwonende huurders (overlastgedrag) waarvoor de verhuurder de plicht heeft «het rustig woongenot» te leveren.
Hoe moet een verhuurder een negatieve verhuurdersverklaring onderbouwen? Op welke manieren kan een huurder zich verzetten tegen een negatieve verhuurdersverklaring?
De Wbp regelt dat de verhuurder de verhuurdersverklaring – ongeacht of deze positief dan wel negatief is – op een behoorlijke en zorgvuldige wijze dient te onderbouwen. De aspirant-huurder heeft het recht om correctie van zijn persoonsgegevens te vragen. Dit houdt in dat de aspirant-huurder zijn verhuurder mag vragen zijn persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen. De aspirant-huurder kan om correctie vragen als zijn of haar gegevens:
Het correctierecht is niet bedoeld voor het corrigeren van professionele indrukken, meningen en conclusies, zoals een verhuurdersverklaring, waarmee de aspirant-huurder het niet eens is. Wel mag de aspirant-huurder van de verhuurder verwachten dat deze in ieder geval de schriftelijke mening van de aspirant-huurder toevoegt aan de verhuurdersverklaring. Dat kan vooral een oplossing bieden bij situaties waarbij het om niet objectief vast te stellen feiten gaat. De aspirant-huurder kan daarmee in overleg treden met de verhuurder van de woning waarvoor hij belangstelling heeft. Deze kan vervolgens beoordelen of en zo ja onder welke aanvullende voorwaarden hij de huurwoning wil aanbieden. Hierbij zijn verschillende opties denkbaar. Zo kan de verhuurder in het huurcontract specifieke bedingen opnemen waarin bepaald gedrag als ongewenst wordt gedefinieerd en wordt verboden, zodat het de aspirant-huurder vooraf duidelijk is dat hij een huuropzegging riskeert indien hij dat ongewenste gedrag vertoont.
Hoe lang mogen verhuurders negatieve ervaringen met een huurder mee laten wegen na het constateren hiervan en hoe lang is een verhuurdersverklaring geldig? Bestaat hiermee het risico dat men op basis van een probleem in het verleden tot in lengte van jaren geen verhuurdersverklaring kan krijgen en daardoor niet kan verhuizen? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor bestaat in de wet geen specifieke termijn. In de Wbp is opgenomen dat persoonsgegevens niet langer bewaard mogen worden dan nodig is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verzameld of vervolgens zijn verwerkt.
Als de aspirant-huurder een negatieve verhuurdersverklaring dan wel geen verhuurdersverklaring heeft, betekent dat niet per definitie dat hem geen woning wordt toegewezen. Het is uiteindelijk aan de verhuurder om te beoordelen of en zo ja onder welke aanvullende voorwaarden deze een huurwoning wil aanbieden. Zoals in Antwoord 3 aangegeven, biedt – in onderhavige situaties – een huurcontract met aanvullende voorwaarden een mogelijke oplossing. Een verhuring van een woning is afhankelijk van de bereidheid tot overleg van beide partijen en een huurovereenkomst kan alleen tot stand kan komen door wilsovereenstemming van deze partijen. Daardoor is het niet uitgesloten dat een aspirant-huurder (tijdelijk) geen beter alternatief heeft dan niet verhuizen of te zoeken naar een huurwoning van een andere verhuurder.
Mogen alle verhuurders een nieuwe huurder zondermeer weigeren als hij geen positieve verhuurdersverklaring kan overleggen? Zo nee, welke zorgvuldigheidseisen hebben zij hierbij te volgen?
De verhuurders en aspirant-huurders zijn wettelijk niet verplicht om een verhuurdersverklaring te vragen respectievelijk te verstrekken. De verhuurders die dit wel als voorwaarde stellen hebben de facto de keuze om geen huurovereenkomst met de potentiële huurder af te sluiten. Hierover bevat het Burgerlijk Wetboek of de Huisvestingswet geen bijzonderheden en het eisen van een verhuurdersverklaring is ook niet per definitie in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Ziet u ook dat een negatieve verhuurdersverklaring vergaande gevolgen kan hebben? Vindt u in dit licht de rechtsbescherming voor huurders voldoende, zowel richting de verhuurder die de negatieve verklaring afgeeft als richting de potentiële verhuurder die op basis daarvan geen huurcontract aangaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals in Antwoord 5 aangegeven, betekent een negatieve verhuurdersverklaring niet per definitie dat de verhuurder de aspirant-huurder weigert. De verhuurder is vrij om te beoordelen of en zo ja onder welke aanvullende voorwaarden deze een huurwoning wil verhuren. Zoals in Antwoord 4 aangegeven, is het afhankelijk van de bereidheid tot overleg van beide partijen om in betreffende situaties tot een adequate oplossing te komen. Daarmee is het niet uitgesloten dat een aspirant-huurder (tijdelijk) geen beter alternatief heeft dan niet verhuizen of een huurwoning van een andere verhuurder te zoeken.
De verhuurdersverklaring is niet in strijd met de letter dan wel ratio van de wet. De verhuurders en aspirant-huurders zijn wettelijk niet verplicht om een verhuurdersverklaring te vragen respectievelijk te verstrekken. Een huurovereenkomst kan alleen tot stand komen door wilsovereenstemming van beide partijen. Een verhuurder heeft de facto het recht eisen te stellen bij het toewijzen van een huurwoning, mits deze eisen redelijk en billijk zijn. Gelet op het voorafgaande acht ik de rechtsbescherming voor de aspirant-huurders voldoende.
Bent u van mening dat een verklaring die zulke vergaande gevolgen voor huurders heeft, wettelijk gebonden moet zijn aan zorgvuldigheidseisen, rekening moet houden met gedragsveranderingen en open moet staan voor een vorm van beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u hierin ondernemen?
Verhuurders zijn gebonden aan zorgvuldigheidseisen bij het hanteren van verhuurdersverklaringen. De Wbp regelt immers dat de verhuurders op een behoorlijke en zorgvuldige manier om dienen te gaan met het verzamelen en beoordelen van persoonsgegevens van aspirant-huurders. Het is aan de verhuurder om te beoordelen of en zo ja onder welke voorwaarden deze een huurwoning wil verhuren. De verhuurdersverklaring vormt een hulpmiddel voor de verhuurders om eventueel risicogedrag van de aspirant-huurders vooraf te beoordelen en dit is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Zoals ik in Antwoord 2 heb aangegeven, heeft de aspirant-huurder een correctierecht indien de verhuurdersverklaring onjuiste feitelijke informatie bevat. Bovendien kan de aspirant-huurder vragen schriftelijk zijn mening aan de verhuurdersverklaring toe te voegen. Ik zie dan ook geen aanleiding wetgevende of andere maatregelen te nemen.
'gratis geld voor bedrijven' als gevolg van het ECB-beleid |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat grote bedrijven dankzij het stimuleringsbeleid van de Europese Centrale Bank (ECB) vrijwel gratis geld kunnen lenen?1
De gemiddelde rente op investment grade bedrijfsobligaties in de eurozone voor 10 jaar is per 4 oktober 0,688% (Bron: BVAL/Bloomberg). Deze rente wordt door meerdere factoren in de markt beïnvloed. Het beleid van de ECB is één van deze factoren.
In hoeverre is dit volgens u rechtvaardig ten opzichte van het midden- en kleinbedrijf (MKB), de groeimotor van Nederland?
De ECB gebruikt verschillende instrumenten, zoals kwantitatieve verruiming en het rente-instrument, om rentes in het algemeen te verlagen en daarmee ook de rentes voor bedrijven waaronder het MKB. Daarnaast heeft de ECB programma’s uitgerold (TLTRO) waarbij banken worden geprikkeld om meer kredieten te verstrekken. Deze kredieten komen ook ten goede aan het MKB. Het beleid van de ECB is niet specifiek gericht op bepaalde soorten bedrijven.
Is bekend van welke bedrijven de ECB in het kader van het Corporate Sector Purchasing Programma (CSPP) bedrijfsobligaties heeft opgekocht? Zo ja, kunt u een overzicht geven?
Er wordt geen lijst van onder het CSPP opgekochte bedrijfsobligaties gepubliceerd, omdat dit marktgevoelige informatie betreft. Wel publiceren nationale centrale banken die actief zijn binnen het CSPP (DNB is dit niet) een lijst van obligaties die beschikbaar zijn voor securities lending (het tijdelijk lenen van een stuk door een partij). Alle stukken die beschikbaar zijn voor securities lending, zijn onder het CSPP gekocht, maar dit is niet per definitie de volledige lijst van gekochte stukken. Hierbij wordt geen volume aangegeven. De ECB publiceert voor hoeveel euro aan obligaties er in totaal is gekocht, maar aankoopvolume op stukniveau is marktgevoelige informatie en daarmee niet openbaar.
Obligaties van bedrijven met een Nederlands moederbedrijf worden gekocht door de Belgische centrale bank (NBB). De NBB publiceert bovengenoemde lijst op haar website2.
Tot dusver zijn obligaties van de volgende bedrijven beschikbaar voor securities lending via de NBB (en daarmee gekocht onder het CSPP):
Het Eurosysteem is actief op de primaire en secundaire markt voor bedrijfsobligaties. Er wordt niet per stuk bekendgemaakt of hiervan primair of secundair gekocht is. Obligaties van publieke instellingen worden alleen secundair gekocht.
Klopt het dat de nationale centrale banken wekelijks een lijst publiceren met de gedane aankopen? Waar is die lijst te vinden? Waarom heeft de ECB daarbij besloten om niet aan te geven hoeveel er van deze obligaties zijn gekocht?
Zie antwoord vraag 3.
Van welke Nederlandse bedrijven zijn er bedrijfsobligaties opgekocht? Om hoeveel obligaties en welke bedragen gaat het? Heeft de ECB deze bedrijfsobligaties opgekocht op de primaire of op de secundaire markt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat grote bedrijven gemiddeld 0.63% minder rente zijn gaan betalen als gevolg van het ECB-beleid?2
Sinds de aankondiging van het CSPP zijn rentes op obligaties van grote bedrijven gemiddeld met ruim een half procentpunt gedaald. Het is echter zeer lastig te bepalen welke factoren hier in welke mate aan bijdragen. Dalende rentes worden namelijk ook veroorzaakt door marktomstandigheden, de effecten kunnen over de tijd verschillen en het is niet duidelijk wat de situatie zonder het huidige ECB beleid zou zijn geweest. Desalniettemin heeft de ECB een schatting gedaan van de invloed van het CSPP op de rente op bedrijfsobligaties binnen de eurozone.4 De ECB schat in dat dit effect verschilt per type obligatie van – 0,05%-punt tot – 0,25%-punt, afhankelijk van onder meer de risicocategorie van de obligatie. Naast het CSPP hebben kwantitatieve verruiming, de inleenprogramma’s en de lage beleidsrentes van het ECB mogelijk ook een drukkend effect.
Dit betekent echter niet dat bedrijven direct minder rente betalen. Enkel bij een nieuwe uitgifte van obligaties profiteren zij van deze lagere rente. Voor uitstaande obligaties betalen zij het tarief dat zij bij uitgifte hebben vastgesteld.
Deelt u de mening dat hier sprake is van subsidie voor multinationals? Kunt u uw antwoord onderbouwen?3
Deze mening deel ik niet. Het beleid van de ECB is gericht op de Europese economie als geheel en is niet gericht op één sector. Het doel van de ECB is dat het in het algemeen aantrekkelijker wordt om geld te lenen om zo consumenten en bedrijven te stimuleren om te consumeren en te investeren waardoor de inflatie aanwakkert. Hiervoor gebruikt de ECB verschillende instrumenten (zie ook het antwoord op vraag6.
In hoeverre heeft het opkoopprogramma ertoe geleid dat bedrijven hun oude dure schulden herfinancieren?
Hier zijn weinig aanwijzingen voor. Omdat bij herfinancieren de houders van dergelijke oude obligaties (bijv. pensioenfondsen) gecompenseerd moeten worden, zijn er kosten verbonden aan het herfinancieren van deze schulden. De inkoop van oude obligaties wordt duurder naarmate de rente lager is.
In hoeverre heeft het CSPP ertoe geleid dat bedrijven extra obligaties uitgeven om hun eigen aandelen terug te kopen?4
Ook hier zijn weinig aanwijzingen voor. Of een bedrijf aandelen inkoopt hangt overigens van veel verschillende factoren af, waaronder bijvoorbeeld de stabiliteit van inkomsten.
Klopt het dat 7% van de bedrijfsobligaties direct zijn opgekocht van bedrijven in plaats van op de secundaire markt?5
De ECB publiceert maandelijks hoeveel obligaties primair zijn opgekocht (direct van bedrijven) en hoeveel op de secundaire markt9.
Eind september was 10,91% opgekocht op de primaire markt.
Welk percentage van de 80 miljard euro die de ECB maandelijks aan obligaties opkoopt valt onder het CSPP?6
Dit varieert per maand en wordt iedere maand achteraf gepubliceerd.11
In september is er in de eurozone voor 9,9 mld euro aan bedrijfsobligaties opgekocht en tot eind september 29,7 mld euro in totaal onder het CSPP.
Klopt het dat de ECB obligaties heeft in de helft van alle in aanmerking komende uitgiftes?7
Het Eurosysteem publiceert alleen lijsten van de stukken die het reeds gekocht heeft, maar geen lijst van alle stukken die in aanmerking komen. Er zijn wel heldere criteria gesteld voor wat voor soort obligaties in aanmerking komen.
In augustus publiceerde de ECB in haar economisch bulletin dat 458 verschillende obligaties van 175 verschillende bedrijven gekocht zijn.13
Wanneer wordt het CSPP beëindigd? Hoelang kunnen de obligaties nog worden aangehouden, nadat er is gestopt met het opkopen van bedrijfsobligaties?
Het CSPP is onderdeel van het bredere asset purchase programme (APP). De aankopen binnen het APP gaan minstens door tot en met maart 2017. Mario Draghi heeft na de vergadering van de governing council op 8 september in de persconferentie aangegeven dat dit verlengd kan worden indien nodig en in ieder geval loopt totdat een duurzame aanpassing van het inflatiepad in overeenstemming met de doelstelling zichtbaar is.
Obligaties die nu worden aangekocht hebben een maximale looptijd van 30 jaar. Hoelang de obligaties worden aangehouden hangt af van toekomstige besluitvorming omtrent bijv. herinvesteringsbeleid of eventuele verkoop van stukken. Op dit moment worden alle aflopende obligaties geherinvesteerd. Ook in de VS, waar kwantitatieve verruiming inmiddels volledig is afgebouwd, worden aflopende obligaties op dit moment nog geherinvesteerd.
Is het opkopen van bedrijfsobligaties op de primaire markt verenigbaar met het mandaat van de ECB zoals vastgelegd in het Verdrag van Rome? Zo nee, bent u bereid hierover een publieke uitspraak te doen? Zo ja, erkent u dat het bevreemdend is dat centrale banken wél direct obligaties mogen opkopen van bedrijven, maar niet van overheden?
Artikel 127(1) van het EU-Werkingsverdrag geeft de ECB een mandaat om prijsstabiliteit te handhaven. Dit is de primaire doelstelling van monetair beleid. In de uitvoering van dit mandaat opereert de ECB onafhankelijk. Het is daarom niet aan het kabinet om uitspraken te doen over hoe elke ECB-maatregel zich verhoudt tot het mandaat of om de grenzen van dit mandaat te definiëren. Wel is het zo dat artikel 123 VWEU de opkoop van schuldpapier van overheden op de primaire markt door de ECB en nationale centrale banken expliciet verbiedt. Het Verdrag kent niet een dergelijke bepaling ten aanzien van bedrijfsobligaties. De ECB geeft dan ook aan dat onder het Corporate Sector Purchase Programme (CSPP) ook aankopen op de primaire markt worden gedaan, maar dat onder het Public Sector Purchase Programme (PSPP) alleen op de secundaire markt aankopen worden gedaan, in verband met het verbod op monetaire financiering.14
Kunt u een reactie geven op de volgende uitspraak van Joachim Fels, obligatiebelegger Pimco: «Centrale banken zijn plotseling een bron van volatiliteit geworden»?8
Joachim Fels wijst op bewegingen die op financiële markten kunnen ontstaan na besluiten van centrale banken. Het is onvermijdelijk dat financiële markten reageren op nieuwe informatie over het beleid van centrale banken net zoals er ook reacties zijn na het uitkomen van nieuwe cijfers over de economie. Bewegingen op markten, zoals bewegingen naar lagere rentes, kunnen juist ook de bedoeling zijn van centrale banken. Om te zorgen dat markten niet te heftig reageren probeert de ECB de verwachtingen te managen (forward guidance).
Klopt het dat bij sommige landen, met name Portugal en Ierland, de bovengrens voor het aankopen van staatsobligaties wordt benaderd wegens het feit dat centrale banken hooguit een derde van de staatsschuld mogen kopen?9
De ECB publiceert hier geen informatie over.
Deelt u de mening van hoogleraar Sweder van Wijnbergen dat het opkopen van bedrijfsobligaties door de ECB is gebaseerd op foute diagnoses omdat banken een tekort aan kapitaal hebben en niet aan schulden?10
De ECB koopt schuldtitels op, waaronder de genoemde bedrijfsobligaties, om de rente te drukken en de inflatie aan te jagen. De heer Van Wijnbergen stelt dat aankoop van bedrijfsobligaties door de ECB gebaseerd is op een verkeerde diagnose omdat banken een tekort aan kapitaal hebben en niet aan liquiditeit.
In dat kader wil ik opmerken dat banken onderhevig zijn aan kapitaaleisen die de afgelopen jaren zijn verhoogd en waar de komende jaren nog verdere stappen gezet worden om te komen tot een nog steviger raamwerk. Door de hogere kapitaalratio’s zijn banken weerbaarder geworden en beter in staat om zelf schokken te absorberen. De kwetsbaarheid van de banken is dan ook aanzienlijk gedaald.
Alhoewel de Europese bankensector gemiddeld genomen voldoende goed gekapitaliseerd is, kennen veel banken wel structurele uitdagingen. Deze uitdagingen zien bijvoorbeeld op lage winstgevendheid en/of slechte kwaliteit van activa door een hoog aantal niet-presterende leningen. Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen heb aangegeven, liggen de oplossingen voor deze uitdagingen en problemen in de eerste plaats bij banken zelf.[1] 18 Primair doel van het monetaire beleid van de ECB is dan ook niet om deze uitdagingen voor banken weg te nemen, dat is aan de banken zelf. Als het banken niet zelf lukt om op private wijze met oplossingen te komen hebben we in het kader van de bankenunie strenge Europese afspraken gemaakt, waarin staat hoe hiermee om te gaan.
Het bericht dat orthodontisten de rekening opdrijven |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe de beugelboer de rekening opdrijft»?1
Ik vind het belangrijk dat patiënten keuzevrijheid hebben als het gaat om zorg. Het is daarom belangrijk dat een orthodontist deze ook biedt aan zijn patiënten en duidelijk is over de kosten en alternatieven.
Kunt u verklaren waarom de beugels niet goedkoper zijn geworden ondanks de tariefsverlaging van totaal 32%?
De tarieven voor orthodontische zorg zijn per 1 januari 2013 verlaagd. Het betreft hier een verlaging van de maximumtarieven horend bij zorgprestaties. De materiaal- en techniekkosten mag een zorgaanbieder bij een aantal zorgprestaties tegen het inkoopbedrag (1-op-1) aanvullend in rekening brengen bij de patiënt. Dat de maximumtarieven zijn gedaald, betekent dus niet per definitie dat de gehele prijs voor een beugel ook is gedaald.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft in haar rapportage «Trends en toegankelijkheid in de orthodontie»2 verschillende verklaringen voor de stijging van de prijzen van beugels. De NZa concludeert dat er sprake is van een volumegroei die kan worden verklaard door de toename van het aantal patiënten (2,6%) en de toename van het aantal beugels per patiënt. De toename van het aantal beugels per patiënt kan worden verklaard doordat behandelingen vaker worden opgeknipt. Ook is er een toename in de kosten van de materiaal- en techniekkosten.
Deelt u de mening dat patiënten vooraf informatie dienen te krijgen over prijzen en alternatieve orthodontiebehandelingen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ik vind het van belang dat patiënten goed worden geïnformeerd over de prijzen en alternatieve behandelopties. De NZa heeft in haar beleidsregels transparantievoorschriften opgenomen. Deze bepalen onder andere dat voor alle behandelingen vanaf een totaalbedrag van 250 euro een prijsopgave moet worden verstrekt. De NZa houdt toezicht op het opvolgen van deze voorschriften.
Zoals ik ook in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Wolbert van de PvdA3 heb aangegeven hebben de NZa en de Consumentenbond een meldpunt opgericht om te inventariseren of patiënten bewust kiezen voor een duurdere beugel omdat deze beter of mooier is. Het beeld dat uit deze meldactie naar voren is gekomen, is dat meer dan de helft van de patiënten vindt dat zij onvoldoende zijn geïnformeerd door de orthodontist over de verschillende behandelmogelijkheden en de kosten van beugels. Ik vind dit een zorgelijke uitkomst en vind dat de betreffende partijen hun verantwoordelijkheid moeten nemen om hierover transparant te zijn en conform de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst te handelen.
In dat licht vind ik het goed dat de beroepsgroep een campagne is gestart met als doel de orthodontisten te wijzen op hun verplichting de patiënt zorgvuldig en volledig te informeren over mogelijke behandelkeuzen en bijbehorende kosten. Patiënten krijgen voor iedere behandeling vooraf een schriftelijke kostenbegroting. In het verplichte kwaliteitssysteem van de orthodontisten is inmiddels ingebouwd dat dit wordt vastgelegd en gecontroleerd. Tevens is deze controle sinds dit jaar onderdeel van de verplichte visitatie en certificering zoals die gelden voor orthodontisten. De controle wordt zowel intercollegiaal als door externe bedrijven uitgevoerd. Onvoldoende naleving van de regels heeft directe consequenties voor de herregistratie van de orthodontist.
Daarnaast heeft de beroepsorganisatie via nieuwsbrieven hun leden geattendeerd op de noodzakelijkheid van het informeren van de patiënt over de behandelmogelijkheden en de daarbij behorende kosten.
De uitkomsten van de meldactie zijn voor de NZa ook aanleiding geweest om aanpassingen in het toezicht door te voeren. Allereerst zijn praktijken waarover een melding was binnengekomen en waarvan gegevens bekend waren, gecontroleerd op het opstellen van een offerte. Ook zijn er per 1 januari 2016 wijzigingen aangebracht in de prestatielijst waardoor de prikkel is verlaagd om behandelingen op te knippen.
De NZa gaat daarnaast scherp toezien op het één op één doorberekenen van de materiaal- en techniekkosten en zal waar nodig handhavend optreden.
Welke mogelijkheden hebben zorgverzekeraars om de orthodontieprijzen omlaag te krijgen, en in hoeverre maken zij hier gebruik van?
De zorgverzekeraars hebben twee instrumenten om de kosten van orthodontie te beperken:
Wordt er in de overige hulpmiddelenbranche eveneens gebruik gemaakt van de truc met een papieren tussen-bv?
Hierover zijn bij mij geen signalen bekend.
Bent u van plan winstopdrijvende constructies, zoals de papieren tussen-bv, te verbieden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NZa om toezicht te houden op het één op één doorberekenen van de materiaal- en techniekkosten en zal waar nodig handhavend optreden. De NZa verscherpt het toezicht langs twee sporen. Zo heeft de NZa een toelichting op de één-op-één-regel gepubliceerd. Wat mondzorgaanbieders helpt bij het juist doorberekenen van materiaal- en techniekkosten. Daarnaast start de NZa met meerdere gerichte onderzoeken waarbij wordt gecontroleerd of mondzorgaanbieders hun materiaal- en techniekkosten juist doorberekenen. Als de regels worden overtreden, grijpt de NZa in.
De nieuwe veerboot Texelstroom van TESO |
|
Eppo Bruins (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de nieuwe veerboot Texelstroom, die door Texels Eigen Stoomboot Onderneming (TESO) in dienst genomen wordt om de veerdienst tussen Texel en Den Helder te verzorgen?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u bekend met het feit dat deze boot hoofdzakelijk op compressed natural gas (CNG) zal varen en dat TESO voor het bunkeren van deze brandstof al meer dan een jaar geleden een formele ontheffingsaanvraag heeft ingediend bij de Inspectie Leefomgeving en Transport en hier nog steeds geen antwoord heeft op ontvangen?
Ik ben inderdaad bekend met het feit dat de nieuwe veerboot hoofdzakelijk op CNG wil gaan varen. Op 4 augustus 2015 is de aanvraag voor het mogen varen op CNG in behandeling genomen. De beoordeling van de aanvraag loopt nog doordat de ILT nog niet alle benodigde technische informatie heeft ontvangen om de aanvraag volledig te kunnen beoordelen. ILT heeft verschillende keren met de eigenaar van het schip gesproken en nadere informatie opgevraagd. Ik ondersteun het initiatief van het bedrijf overigens van harte om de transportdienst duurzamer te maken.
Acht u het wenselijk dat een bedrijf dat grote inspanningen levert om zijn transportdiensten op zo duurzaam mogelijke wijze te organiseren en die een belangrijke functie vervult voor de bewoners van het eiland Texel, na meer dan een jaar wachten nog steeds geen antwoord heeft ontvangen op deze ontheffingsaanvraag?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat er in Amsterdam al sinds het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw diverse rondvaartboten op CNG varen die destijds door de Scheepvaartinspectie zijn gecertificeerd en waar zich tot heden geen problemen hebben voorgedaan met deze brandstof? Zo ja, waarom moet de behandeling van de zorgvuldig onderbouwde ontheffingsaanvraag van TESO dan nu zo lang duren?
Daar ben ik bekend mee. De situatie is echter niet vergelijkbaar. Een systeem dat goed werkt en veilig functioneert op een rondvaartboot kan niet één op één overgezet worden op een veerboot. Dit vanwege het verschil in type installatie, grootte van de installatie en hoeveelheid CNG die aan boord genomen moet worden, bouwwijze van het schip (waar wordt de installatie geplaatst) en vaargebied. Gezien de veiligheidsrisico’s die de grote hoeveelheid gecomprimeerd gas op een schip met passagiers met zich mee brengt vindt de ILT het belangrijk om het systeem in combinatie met het schip en de specifieke uitvoering te beoordelen.
Bent u bereid de door TESO gevraagde ontheffing binnen enkele weken te behandelen, zodat dit bedrijf verder stappen kan maken in het verduurzamen van zijn vloot? Zo ja, op welke datum mag TESO een antwoord op zijn ontheffingsaanvraag verwachten?
De beslissing op de ontheffingsaanvraag is afhankelijk van de termijn die de aanvrager nodig heeft om de noodzakelijke informatie te verstrekken. Wanneer de informatie verstrekt is neem ik zo snel mogelijk een besluit op de ontheffingsaanvraag.
Het persoonsgebonden budget en huurtoeslag |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is bij u bekend dat mensen huurtoeslag moeten terugbetalen als gevolg van een restant van het persoonsgebonden budget, dat zij aan het einde van het kalenderjaar nog niet uit hebben gegeven?
Het is mogelijk dat mensen geen recht hebben op huurtoeslag omdat hun fiscale rendementsgrondslag de toepasselijke grens overschrijdt. Voor de vaststelling van de omvang van het voor het recht op huurtoeslag in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij de box 3-grondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het recht op huurtoeslag wordt dan ook niet louter bepaald door het restant persoonsgebonden budget maar door het totaal van de bezittingen en schulden. Alle geldbedragen die op de peildatum op de bankrekening staan worden als vermogen in aanmerking genomen voor de vermogenstoets, ongeacht de herkomst ervan. Dat geldt dus ook voor bedragen die resteren uit een persoonsgebonden budget.
Deelt u de mening dat het hierbij niet gaat om spaargeld of vermogen en dat geld dat in het kader van het persoonsgebonden budget is uitgekeerd niet mee zou moeten tellen voor de huurtoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij u bekend hoeveel mensen in een vergelijkbare situatie zitten, waarbij zij doordat zij nog een restant persoonsgebonden budget hebben, geconfronteerd worden met een terugbetaling van toeslagen?
Nee.
Klopt het dat in 2012 en 2013 het persoonsgebonden budget als bijzonder vermogen mocht worden aangemerkt, waardoor het buiten beschouwing van de huurtoeslag gehouden kon worden?
Op grond van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen worden voorschotten persoonsgebonden budget die betrekking hebben op een subsidieperiode in de jaren 2012 of 2013 op verzoek buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van de vermogenstoets voor de huurtoeslag. Deze uitzondering geldt echter alleen voor zover het zorgkantoor de voorschotten heeft uitbetaald vóór 1 januari van het betreffende jaar. Voor de jaren 2012 en 2013 kon zich namelijk de situatie voordoen dat een zorgkantoor het hele voorschot persoonsgebonden budget al aan het eind van 2011 of 2012 op de bankrekening van de budgethouder stortte, waardoor het volledige bedrag op de peildatum 1 januari 2012 of 1 januari 2013 meetelde voor de vermogenstoets. De zorgkantoren die dat deden hebben hun uitbetalingsystematiek in 2013 aangepast, waardoor het voorschot persoonsgebonden budget dat betrekking had op het jaar 2014 uitsluitend na 1 januari van dat jaar werd uitbetaald en de hiervoor genoemde problematiek zich niet meer voor kon doen. Met ingang van 2015 worden persoonsgebonden budgetten überhaupt niet meer rechtstreeks uitbetaald aan budgethouders.
Klopt het dat in de jaren na 2013 het persoonsgebonden budget niet meer als bijzonder vermogen kon worden aangemerkt? Zo ja, waarom is dit gewijzigd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er voor gedupeerden een oplossing is gevonden, waarbij een drempel gold van 3.000 euro? Zo ja, kunt u uitleggen waarom voor die drempel gekozen is en waar deze op gebaseerd is?
Vermoedelijk is hier sprake van een misverstand. In mijn brief van 27 mei 2016 aan Uw Kamer1 ben ik ingegaan op een concrete casus waarin een deel van een uitbetaald voorschot persoonsgebonden budget met betrekking tot het subsidiejaar 2012 was meegeteld voor de vermogenstoets van de huurtoeslag over 2013. Ik heb in deze brief aangegeven dat in de betreffende casus geen sprake was van uitbetaling door het zorgkantoor van het persoonsgebonden budget voor 1 januari 2012, maar van een restant persoonsgebonden budget dat op 1 januari 2013 nog op de bankrekening stond van de budgethouder. Voor dergelijke situaties geldt de in het antwoord op de vragen 4 en 5 genoemde uitzondering van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet. Omdat nadere gegevens omtrent de betreffende casus ontbraken is in de brief voorts in algemene zin gewezen op de mogelijkheid om tegenover dit restantbedrag, omdat daarvoor een terugbetalingsverplichting geldt, een bedrag als «schuld» op te nemen in de IB-aangifte bij de vaststelling van de box 3-grondslag en dat de budgethouder in kwestie alsnog aangifte zou kunnen doen als hij dat over het hoofd zou hebben gezien of ambtshalve vermindering van zijn aanslag over dat jaar zou kunnen vragen. Daar is in algemene zin de kanttekening bij gemaakt dat er wel een drempel geldt van € 3.000 (voor partners € 6.000) voor het in aanmerking nemen van schulden in box 3.
Welke oplossing biedt u mensen die onder die drempel uitkomen?
Hoewel dit niet past in mijn streven naar vereenvoudiging van regelgeving en het extra werkzaamheden voor de Belastingdienst/Toeslagen met zich brengt, ben ik bereid voor deze groep van gevallen een tegemoetkoming te treffen op grond van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Mensen die hiervoor in aanmerking komen kunnen zich melden bij de Belastingdienst/Toeslagen die het restant persoonsgebonden budget alsnog buiten beschouwing zal laten bij de berekening van de toeslag. Een en ander zal ik op korte termijn in een ministeriële regeling nader vormgeven. Mijn beslissing is mede ingegeven door het feit dat deze situatie zich in de toekomst niet meer zal voordoen vanwege de wijziging van de systematiek van het pgb met ingang van 2015. Daardoor vindt rechtstreekse uitbetaling van geldbedragen op de bankrekening van de budgethouder niet langer plaats.
Bent u bereid alsnog naar een oplossing voor deze groep te kijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Oplichting door taxichauffeurs op Schiphol |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van AT51 en PowNed2 over ronselende taxichauffeurs die passagiers oplichten?
Ik vind het ontoelaatbaar dat sommige taxironselaars en taxichauffeurs klanten, veelal toeristen, op hinderlijke, soms zelfs intimiderende wijze, benaderen en na een taxirit oplichten. Dit gedrag van taxironselaars en taxichauffeurs gaat bovendien ten koste van de goede naam van Nederland en Schiphol. Voor de taxisector is het de slechtst denkbare reclame.
Herinnert u zich dat u in de laatste uitzending aangaf open te staan voor een wetswijziging?
Ja.
Kunt u aangeven hoe en wanneer dat laatste zijn beslag zou kunnen krijgen en welke wetsartikelen aanpassing behoeven?
Ik heb in de uitzending de urgentie willen benadrukken; de problemen met taxironselaars op Schiphol moeten zo snel mogelijk worden opgelost. Ik heb, zonder een concrete wetswijziging voor ogen te hebben, aangegeven dat ik zo nodig bereid ben om wetgeving daarvoor te wijzigen. Haarlemmermeer en mijn ministerie bekijken op dit moment gezamenlijk of een verdere wijziging van de APV een oplossing is. Ik heb daarbij juridische expertise aangeboden. Ongewenste ronselpraktijken zijn een openbare orde probleem. Voor het handhaven van de openbare orde is de gemeente Haarlemmermeer exclusief bevoegd. Voor de aanpak van openbare orde problemen is de Wet personenvervoer (WP) niet geschikt. Op basis van de WP is wel oplichting betreffende taxitarieven strafbaar. Daarnaast kunnen gemeenten met de WP op maat toegesneden aanvullende kwaliteitsregels stellen om problemen in het taxivervoer aan te pakken. Daarbij kan de gemeente Haarlemmermeer ook groepsvorming afdwingen door het model van de Toegelaten Taxi Organisaties (TTO’s).
Hoe verlopen de gesprekken met de gemeente Haarlemmermeer om de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) dusdanig te wijzigen dat het ronselen door taxichauffeurs niet meer mogelijk is?
Ik ben in gesprek met de gemeente Haarlemmermeer of een verdere wijziging van de APV een oplossing kan bieden en heb daarbij juridische expertise aangeboden. Het doel van het overleg is het op korte termijn oplossen van de problemen op Schiphol.
Het bericht ‘Middenbedrijf weet kapitaalmarkt onvoldoende te vinden’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Middenbedrijf weet kapitaalmarkt onvoldoende te vinden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het mkb voldoende toegang moeten hebben tot krediet ofwel dat goede ondernemers met goede plannen krediet moeten kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u dit belang?
Het kabinet acht het van groot belang dat er voldoende financiering beschikbaar is voor ondernemingen met een gezond bedrijfsplan. Het kabinet maakt met haar financieringsinstrumenten zoals de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en via Qredits financiering beschikbaar voor het mkb. Ook voorziet het kabinet in financiering van innovatie via de verschillende instrumenten uit het Toekomstfonds (Regionale OntwikkelingsMaatschappijen (ROM’s), Vroegefasefinanciering, de Seed-capital regeling, het Dutch Venture Initiative (DVI) en het Innovatiekrediet).
Wij hebben bovendien eerder namens het kabinet het aanvullend actieplan mkb-financiering gepresenteerd waarmee maatregelen zijn genomen om de financiering van het mkb te bevorderen. Één van de speerpunten van dit plan is om het risicodragend vermogen van het mkb te versterken.2 Een deel van het mkb heeft moeite eigen vermogen aan te trekken, wat ook het aantrekken van vreemd vermogen hindert. Daarom zijn er boven op de bestaande instrumenten voor risicokapitaal extra maatregelen genomen in het aanvullend actieplan. Zo worden marktpartijen ondersteund via het Achtergestelde Leningen Fonds (ALF) van de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII) met behulp van garantiestellingen. Daarnaast heeft het kabinet in het voornoemde aanvullend actieplan € 100 mln. extra in participatiemaatschappijen voor het mkb geïnvesteerd, zoals het DVI. Op het gebied van kapitaalmarktfinanciering geeft het Ministerie van Economische Zaken bovendien steun aan nieuwe initiatieven zoals NPEX (de Nederlandsche Participatie EXchange).
Hoe ziet u de problematiek dat het mkb de kapitaalmarkt onvoldoende weet te vinden, wat is uw opvatting over de oorzaken? Bent u van mening dat strenge regelgeving bij traditionele kredietverstrekkers één van die oorzaken is? Zo ja, welke precieze knelpunten zijn er dan? Zo nee, waar ligt het probleem dan wel?
Er is door verschillende partijen onderzoek gedaan naar de toegang tot en het gebruik van kapitaalmarktfinanciering door het Europese en Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb). Zo heeft McKinsey onderzoek gedaan naar het verbeteren van de financieringsmogelijkheden van het Nederlandse kleinbedrijf, wat is gebruikt bij het opstellen van het aanvullend actieplan mkb-financiering.3 De Europese Commissie heeft in het achterliggende Staff Working Document (SWD) bij het actieplan kapitaalmarktunie een analyse gemaakt van de redenen waarom het mkb in Europa moeilijk toegang heeft tot marktfinanciering.4 In deze publicaties wordt o.a. aangegeven dat kleinere ondernemers moeilijker toegang hebben tot de kapitaalmarkt. Dit komt bijvoorbeeld vanwege de relatief kleinere schaal van veel mkb-ers en doordat er aanzienlijke vaste kosten verbonden zijn aan een kapitaalmarkt uitgifte. Mede daarom zijn directe leningen aan kleinere ondernemingen vaak minder interessant voor institutionele investeerders.
Naar aanleiding van de financiële crisis zijn hogere kapitaals- en liquiditeitseisen aan banken gesteld. Daarnaast zijn banken zelf kritischer gaan kijken naar kredietaanvragen, mede door de oplopende verliezen op mkb-krediet. Deze meer kritische behandeling betekent echter niet dat banken niet kunnen voldoen aan de kredietvraag van bedrijven en consumenten. Uit eerdere analyses5 blijkt dat de capaciteit van banken niet in de weg staat van een gezonde kredietverlening en dat banken voldoende mogelijkheden hebben om de kredietverlening te laten groeien. Hogere kapitaalstandaarden leiden er juist toe dat banken robuuster worden en dus hun kredietverlening ook kunnen continueren bij tegenslag.
Diversificatie van het financieringslandschap vormt een hoofdbestanddeel van de initiatieven onder het actieplan kapitaalmarktunie om het bedrijfsleven meer toegang tot non-bancaire financiering, dan wel op de kapitaalmarkt, dan wel via alternatieve kanalen, te bieden. Momenteel is het mkb nog sterk afhankelijk van banken voor het aantrekken van vreemd vermogen. Die afhankelijkheid kan afnemen door de toegang tot de kapitaalmarkt te vereenvoudigen en door toetreding van alternatieve financiers. Daarnaast vormen voorlichting en de verstrekking van informatie een belangrijk onderdeel van het beleid om ondernemers meer bewust te maken van de mogelijkheden die non-bancaire financieringen kunnen bieden. Hier gaan we nader op in bij de beantwoording van vragen 6 en 7.
Wat doet u eraan om dit probleem, dat het mkb de kapitaalmarkt onvoldoende vindt, op te lossen?
Het verbeteren van de financieringsmogelijkheden voor de reële economie is één van de speerpunten van de Europese Commissie met haar voorstel voor de totstandkoming van de kapitaalmarktunie, wat door het kabinet onderschreven is.6 In de EU is momenteel nog sprake van fragmentatie van markten voor financiering, zijn bedrijven in sterke mate afhankelijk van bancaire financiering en is er vraag naar versterking van de mogelijkheden voor financiering. Daarom is het voor de groei en werkgelegenheid in de EU van belang dat de Europese kapitaalmarkt verder wordt ontwikkeld. De Europese Commissie heeft recentelijk een mededeling gepubliceerd over het versnellen van hervormingen in het kader van de kapitaalmarktunie,7 waarover uw Kamer op 13 oktober jl. een kabinetsreactie heeft ontvangen.8 In de mededeling geeft de Europese Commissie een overzicht van de genomen en geplande maatregelen voor de totstandkoming van de kapitaalmarktunie, waar het verbeteren van de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot alternatieve financieringsmogelijkheden een hoofdonderdeel vormt.
Op verschillende vlakken is actie ondernomen om het eenvoudiger te maken voor ondernemingen om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden van de kapitaalmarkt. Zo is een voorstel voor een nieuw handelsplatform voor midden- en kleinbedrijf (SME Growth Markets) opgenomen in de richtlijn markten voor financiële instrumenten II (MiFID-II)9 en is een voorstel voor de herziening van de prospectusrichtlijn gelanceerd. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar functioneren van de markt voor bedrijfsobligaties. Aanvullend zal een Expert Group zich dit najaar over het functioneren van deze markt buigen. De status van de voorstellen over SME Growth Markets en de herziening van de prospectusrichtlijn zal kort toegelicht worden.
De voornoemde richtlijn MiFID II, die vanaf 3 januari 2018 moet worden toegepast, introduceert een nieuw type handelsplatform voor financiële instrumenten dat zich met name richt op het midden- en kleinbedrijf: de SME Growth Market (mkb-groeimarkt). De introductie van mkb-groeimarkten (ook wel «junior markets» genoemd) dient de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot de kapitaalmarkten te bevorderen. De introductie van mkb-groeimarkten zal de zichtbaarheid en de herkenbaarheid van dergelijke handelsplatformen verbeteren en bijdragen aan de ontwikkeling binnen de EU van een geharmoniseerd wettelijk kader en toezichtkader voor mkb-groeimarkten. De Europese Commissie geeft in haar recente mededeling aan dat zij van plan is workshops met belanghebbenden te organiseren in oktober en december dit jaar om andere mogelijke barrières voor toetreding van mkb-ondernemingen tot de kapitaalmarkt te bezien.
Met betrekking tot de herziening van de prospectusrichtlijn is onder Nederlands voorzitterschap in juni 2016 een Raadsakkoord bereikt over het voorstel van de Europese Commissie voor een Prospectusverordening.10 Onderdeel van de Prospectusverordening is een speciaal prospectusregime voor het mkb. Dit houdt in dat het mkb onder een verlicht prospectusregime effecten mag uitgeven wanneer zij financiering op de kapitaalmarkt aantrekt. Dit prospectus moet gericht zijn op informatie die materieel en relevant is voor een onderneming van de omvang van de mkb-onderneming die de uitgifte doet. De lasten van het mkb voor het aantrekken van financiering worden daardoor verlaagd, waardoor het aantrekken van financiering door het mkb wordt vergemakkelijkt. Op dit moment vindt de triloog plaats met het Europees parlement en de Europese Commissie. De Prospectusverordening heeft directe werking in alle lidstaten zodat deze niet geïmplementeerd behoeft te worden wanneer deze door de Raad en het Europees parlement wordt aangenomen.
In aanvulling op de maatregelen voor het vergroten van toegankelijkheid van financiering voor het mkb die nader zijn toegelicht in antwoord op vraag 2 is in het algemeen overleg van 4 februari 2016 over de Kapitaalmarktunie toegezegd om de vrijstellingsregeling voor het prospectus aan te passen. Op dit moment geldt in Nederland een vrijstelling van de prospectusplicht voor aanbiedingen met een totale tegenwaarde van minder dan EUR 2,5 miljoen. Met name het mkb maakt gebruik van deze vrijstelling bij het ophalen van geld via de kapitaalmarkt door een uitgifte onder de vrijstellingsgrens te doen. Het gaat dan (doorgaans) om aanbiedingen aan retailbeleggers. Deze vrijstellingsgrens zal, naar aanleiding van een verzoek van het lid Aukje de Vries (VVD), worden verhoogd naar EUR 5 miljoen. Dit zal mkb-financiering via de kapitaalmarkt goedkoper en dus aantrekkelijker maken. Tegelijkertijd mag de beleggersbescherming niet in het geding komen. Om die reden zullen een meldplicht en minimum informatievereisten verplicht worden gesteld voor partijen die gebruik willen maken van de vrijstelling. Door invoering van de meldplicht krijgt de AFM een overzicht van uitgevende instellingen die gebruik maken van de vrijstelling en kan zij eerder inspelen op mogelijke malversaties bij die partijen. Op dit moment vindt overleg met de AFM plaats over de invulling van de meldplicht en de minimum informatievereisten.
Wat is de stand van zaken van de relevante punten in het kader van de Kapitaalmarktunie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist nieuwe, kleine kredietverleners, zoals bijvoorbeeld FinTech en alternatieve financieringsbronnen, aan mkb-kredietverstrekking een bijdrage kunnen leveren? Zo ja, wat is uw opvatting over de huidige toegankelijkheid voor alternatieve financieringsvormen? Deelt u de mening dat die beter kan? Zo ja, hoe en wanneer wordt hier vaart achter gezet? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet moedigt de ontwikkeling van alternatieve financieringsmogelijkheden aan, onder andere op het gebied van kredietunies en crowdfunding. Wij zijn het met u eens dat nieuwe, kleine kredietverleners een bijdrage kunnen leveren. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het SER-rapport «Verbreding en versterking financiering mkb», zijn onder de noemer van de kapitaalmarktunie plannen gepresenteerd die alternatieve financieringsvormen verder stimuleren.11 Hierbij wordt onder meer gekeken naar securitisaties, mkb-groeimarkten, onderhandse leningen, crowdfunding en kredietunies. Daarnaast wordt ingezet op voorlichting.
Banken vervullen primair een rol als kredietverstrekker voor ondernemingen. Zij kunnen echter ook een belangrijke rol vervullen in zowel de voorlichting over als het verschaffen van toegang tot alternatieve financieringsvormen. Alternatieve financiering kan nuttig zijn aanvullend op een bancair krediet of in voorkomende gevallen zelfs in plaats van bancaire financiering. Banken hebben op dit moment vaak al een eigen kanaal voor voorlichting over alternatieve financieringsvormen12 en via de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) zijn banken partner van de in 2015 gelanceerde Nationale Financieringswijzer.13 Via dit platform worden ondernemers wegwijs gemaakt in verschillende financieringsvormen.
Een aantal banken werkt op dit moment actief samen met aanbieders van alternatieve financieringsvormen en/of verwijst klanten door naar een dergelijke aanbieder in het geval van afwijzing of indien bancaire financiering alleen niet adequaat wordt geacht. In het geval van doorverwijzing achten wij het van belang dat er aandacht is voor feedback van de financier naar de ondernemer. In dit verband merken we op dat in het Verenigd Koninkrijk banken verplicht worden om, na een afwijzing van een kredietaanvraag en na instemming door het bedrijf dat de kredietaanvraag heeft gedaan, informatie over het bedrijf door te sturen naar (online) financieringsplatforms. Ondernemers komen zo makkelijk in contact met andere potentiële financiers.
In het document «Effectiviteit en gewenste mate van bescherming van zzp-ers en mkb-ers bij financiële producten en diensten» wordt momenteel de vraag geconsulteerd door het Ministerie van Financiën in hoe verre de zorgplicht van een bank zich verhoudt tot doorverwijzingen. Het kabinet zal uw Kamer over de uitkomsten van de consultatie informeren.14 In de pilot Fink (Financieringslink) van het Ministerie van Economische Zaken is ook aandacht voor doorverwijzing. In de pilot Fink is getest of en hoe informatie over mkb-bedrijven kan worden verbeterd, gestandaardiseerd en ontsloten en hoe het mkb en financiers makkelijker met elkaar in contact kunnen komen. Er is een standaard ontwikkeld voor de zogenaamde verkenningsfase van het financieringsproces.15 Dit najaar rapporteert het Ministerie van Economische Zaken over de resultaten van de pilot, de internetconsultatie en mogelijke vervolgstappen.16
Welke rol kunnen banken spelen in de voorlichting over alternatieve financieringsvormen?
Zie antwoord vraag 6.
Juist nieuwe en kleinere FinTechs en andere spelers in de financiële sector kunnen uitkomsten bieden voor het mkb, zoals ook aangegeven in het VVD Actieplan FinTech; hoe ver bent u met de implementatie van de – naar aanleiding van dit actieplan – aangekondigde maatregelen? Hoe ver bent u met de proportionele toepassingen van kapitaal- en liquiditeitseisen? Wat is de stand van zaken van de uitwerking van de bankvergunning-light?
Over de eerder uitgezette lijn voor het stimuleren van FinTech17, is op te merken dat breed gehoor is gegeven aan de oproep van AFM en DNB aan stakeholders om een reactie te geven op het discussiedocument «Meer ruimte voor innovatie in de financiële sector»18. In dit discussiedocument beschrijven de toezichthouders wat zij doen om toetreding te faciliteren en verantwoorde innovatie in de financiële sector te stimuleren. Diverse organisaties, van gevestigde partijen tot start-ups, hebben op deze consultatie gereageerd. Uit de reacties blijkt dat partijen positief zijn over de voorstellen van AFM en DNB om meer ruimte te geven voor innovatie in de financiële sector. Ook de FinTech Special Envoy Willem Vermeend, die wij hebben aangesteld, zet zich in om de kansen voor nieuwe spelers in FinTech te vergroten.
Niettemin hebben diverse organisaties ook aandachtspunten benoemd om rekening mee te houden bij de verdere invullingen en uitwerking van de voorgestelde beleidsopties. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg inzake de Nederlandse bankensector d.d. 28 juni jl.,19 zal uw Kamer voor het einde van het jaar nader geïnformeerd worden over de uitkomsten van de consultatie en de vervolgstappen.
Het bericht ‘Koers Deutsche Bank fors onderuit na weigering miljardenschikking met Amerikaanse justitie’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Koers Deutsche Bank fors onderuit na weigering miljardenschikking met Amerikaanse justitie?»1
Ja.
Klopt het dat het schikkingsvoorstel is gedaan om investeerders te compenseren die zouden zijn misleid door Deutsche Bank bij de verkoop van zogenaamde Residential Mortgage Backed Securities (RMBSs) voor de financiële crisis? Wat vindt u ervan dat de Amerikaanse autoriteiten een dergelijk schikkingsvoorstel hebben gedaan? Is het mogelijk dat ook Nederlandse banken in de toekomst een schikking moeten gaan treffen met de Amerikaanse autoriteiten vanwege de verkoop van deze RMBSs?
Volgens een persbericht van Deutsche Bank is de bank in onderhandeling met het Amerikaanse Ministerie van Justitie over claims die verbonden zijn aan RMBS activiteiten tussen 2005 en 2007.2 Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om regelingen te treffen met banken die in hun jurisdictie activiteiten zouden hebben ontplooid die niet strookten met de toepasselijke regels. Het kan nooit worden uitgesloten dat Nederlandse banken die activiteiten in de Verenigde Staten ontplooien in de toekomst ook claims ontvangen en schikkingen moeten treffen, inclusief voor soortgelijke activiteiten. In elk geval kan gesteld worden dat de schaal van dergelijke activiteiten van Nederlandse banken in de Verenigde Staten kleiner zijn dan die van Deutsche Bank. Op dit moment zijn mij geen Amerikaanse claims bekend richting Nederlandse banken vanwege de verkoop van RMBSs.
Deelt u de zorgen die geuit worden in diverse internationale media dat door deze schikking de kapitaalpositie van Deutsche Bank ernstig zal verslechteren?2 Hoe oordeelt u over de stabiliteit van deze bank, ook in het licht van de resultaten van de Europese en Amerikaanse stresstests van juni 2016 waar deze bank slecht uitkwam?3
Tijdens het algemeen overleg Ecofin van 29 september jl. heb ik onder meer gesteld dat de hoge boetes die veel banken de afgelopen jaren hebben gekregen inwerken tegen de noodzaak om hun kapitaalposities te versterken, en dat ik mij daar zorgen over maak. Indien in de voornoemde onderhandelingen uiteindelijk op een hoger bedrag wordt geschikt dan waarvoor Deutsche Bank voorzieningen heeft getroffen, zal er een extra verlies moeten worden genomen. In hoeverre dit leidt tot een ernstige verslechtering van de kapitaalpositie en wat de gevolgen hiervan zijn hangt af van de uiteindelijke hoogte van de schikking, de winsten van de bank en de initiële kapitaalpositie.
De meest recente kapitaalratio’s van Deutsche Bank, zoals door de bank zelf gepubliceerd op 30 juni 2016, voldeden in ieder geval aan de minimumvereisten die voor deze bank gelden.5 In de twee fictieve scenario’s van de 2016 stresstest van de Europese Bankenautoriteit (EBA) doorstond Deutsche Bank het basisscenario met een 12,1% kernkapitaalratio en het ongunstig scenario met een 7,8% kernkapitaalratio.6 Dit laat onverlet dat Deutsche Bank – net als veel andere Europese banken – structurele uitdagingen kent, waaronder de zeer lage rente en hoge kosten. Het is daarom van belang dat Deutsche Bank zelf werkt aan het verbeteren van haar winstgevendheid en de komende tijd haar kapitaal verder versterkt. Ook voor wat betreft complexiteit kent Deutsche Bank op sommige onderdelen nog ruimte voor operationele verbeteringen; zo tekende de Federal Reserve bezwaar aan op kwalitatieve onderdelen van de kapitaalplannen van een Amerikaanse entiteit van Deutsche Bank.7
Hoe oordeelt u in het algemeen over de stabiliteit van grote (Europese) banken zoals Deutsche Bank en BNP Paribas (die eerder een boete kreeg van meerdere miljarden)? Hoe staat het daarnaast met de Italiaanse banken die deze zomer ook al in problemen kwamen? Deelt u de zorgen dat Europese banken nog altijd bijzonder kwetsbaar zijn voor schokken?
Het is van groot belang dat banken onderhevig zijn aan stevige kapitaaleisen. De kapitaaleisen voor banken zijn de afgelopen jaren fors verhoogd en de komende jaren worden nog verdere stappen gezet om te komen tot een nog steviger raamwerk.9 Systeemrelevante banken moeten extra kapitaal aanhouden bovenop de minima. Ook is geregeld dat banken voldoende liquide activa moeten aanhouden om korte periodes van stress te doorstaan.10
Door hogere kapitaalratio’s zijn Europa’s grootste banken weerbaarder geworden en beter in staat om zelf schokken te absorberen. De kwetsbaarheid van deze banken is dan ook aanzienlijk gedaald. Alhoewel de Europese bankensector gemiddeld genomen voldoende goed gekapitaliseerd is, kennen veel banken wel structurele uitdagingen. Deze uitdagingen zien bijvoorbeeld op lage winstgevendheid en/of slechte kwaliteit van activa door een hoog aantal niet-presterende leningen, zoals o.a. bij sommige Italiaanse banken het geval is. Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen heb aangegeven, liggen de oplossingen voor deze uitdagingen en problemen in de eerste plaats bij banken zelf.11 Als het banken niet zelf lukt om op private wijze met oplossingen te komen hebben we in het kader van de bankenunie strenge Europese afspraken gemaakt, waarin staat hoe hiermee om te gaan.
Kunt u inzicht geven in de verwevenheid van de Nederlandse banken met deze grote internationale banken? Deelt u de zorg dat problemen die zich voordoen bij banken als Deutsche Bank ook problemen kunnen veroorzaken voor Nederlandse banken? Deelt u de mening dat juist deze mondiaal opererende banken een grote rol spelen bij het verspreiden van crises en daarom extra aandacht van toezichthouders verdienen?
Verwevenheid in de bankensector kan zich via aan aantal kanalen voordoen, bijvoorbeeld, wanneer banken kapitaalinstrumenten van elkaar aanhouden en door onderlinge transacties. Het aanhouden van instrumenten van andere banken voor eigen rekening wordt door regelgeving ontmoedigd. Zo moeten banken instrumenten van andere banken volledig aftrekken van hun eigen kapitaalpositie, indien deze een in het kapitaaleisenraamwerk vastgelegde grens overschrijden.12 Banken hebben dan ook doorgaans geen hoge directe blootstellingen op elkaars kapitaalinstrumenten.13
Daarnaast is ook sprake zijn van onderlinge transacties tussen banken, zoals kortlopende leningen op de geldmarkt of derivatentransacties. Ik zie echter geen aanleiding om te speculeren over scenario’s waarin onderlinge transacties problemen kunnen veroorzaken voor Nederlandse banken. Wel kan gesteld worden dat sinds de vorige crisis significante stappen zijn ondernomen waarmee ernstige problemen bij significante banken op ordentelijk wijze kunnen worden afgewikkeld om zo cruciale functies overeind te houden.14 Scherp toezicht op significante banken is mede daarom ook van groot belang. Met het gemeenschappelijke, grensoverschrijdende toezichtsmechanisme (SSM) zijn hiertoe belangrijke stappen gezet.15 Ook kan gesteld worden dat de derivatenmarkt de afgelopen jaren veiliger is gemaakt door de invoering van verplichte centrale clearing van derivaten, waardoor directe blootstellingen van banken op elkaar via de derivatenmarkt sterk zullen afnemen.16
Is het toezicht op de grote Europese banken scherp genoeg en van afdoende kwaliteit?
Zie antwoord vraag 5.
In een recent uitgebracht rapport stelde het Bazels comité dat ’s werelds grootste banken over het algemeen voldoen aan de Bazelse kapitaalseisen; deelt u de mening dat deze eisen nog altijd te zwak zijn, zeker in het licht van ontwikkelingen die zich voordoen in bijvoorbeeld Italië en bij Deutsche Bank?4
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het met het oog op bovengenoemde ontwikkelingen van belang is om op Europees en Internationaal niveau nogmaals voor hogere kapitaalseisen te pleiten?
Zie antwoord vraag 4.
Vooroordelen en loonachterstanden vanwege het spreken met een dialect |
|
Harm Brouwer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «lager loon voor platprater», waarin staat dat burgers met een dialect-accent, 5 tot 15% minder verdienen dan burgers die ABN spreken?1
Ja.
Bent u van mening dat dit onderwerp juist speelt in de randen van Nederland en daarmee vooral in krimp- en anticipeergebieden?
Het artikel is gebaseerd op een Discussion paper van Yuxin Yao en
Jan C. van Ours, te vinden op http://ftp.iza.org/dp10333.pdf. In het paper wordt geconcludeerd dat een relatie bestaat tussen het spreken van dialect en het uurloon.
In de paper is een tabel opgenomen met daarin het aandeel dialectsprekers in de Nederlandse provincies, zie hieronder.
Uit de tabel blijkt dat het aandeel dialectsprekers het grootst is in Limburg, Friesland en Drenthe. Het aandeel dialectsprekers is groter naarmate de afstand tot Amsterdam groter is. Of zich specifiek aan de randen van Nederland of in krimp-en anticipeergebieden meer dialectsprekers bevinden dan in andere gebieden, is op basis van de gegevens uit dit paper niet te zeggen.
Bent u het met de onderzoekers eens dat dit fenomeen voor een substantieel deel met vooroordelen heeft te maken?
In het onderzoek wordt opgemerkt dat de aan het onderzoek ten grondslag liggende gegevens niet toe staan om een onderscheid te maken tussen de verschillende mechanismen die leiden tot het negatieve looneffect dat mannelijke werknemers ervaren. De onderzoekers geven aan dat zij enkel kunnen speculeren over de mogelijke oorzaak. Voor zover een oorzaak hiervan is gelegen in onbewuste vooroordelen verwijs ik u naar de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie zoals toegelicht bij antwoord 4.
Bent u bereid de Kamer een brief te doen toekomen met uw visie op dit onderwerp?
In het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie2 van mei 2014 en de eerste voortgangsrapportage3 over dit actieplan heb ik mijn visie op de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie aan u uiteengezet. Ook in het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie4 dat u in januari 2016 is aangeboden is uitgebreid ingegaan op de visie die dit kabinet heeft om discriminatie in brede zin aan te pakken. Daarbij wordt Rijksbreed ingezet op meer synergie, samenwerking en preventie. In de tweede voortgangsrapportage5 over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie die u begin november is aangeboden, leest u welke acties ik de afgelopen 2,5 jaar heb ingezet om arbeidsmarktdiscriminatie, waaronder indirecte discriminatie in de vorm van onbewuste discriminatie en stereotypen, stevig aan te pakken en hoe de voortgang van deze acties verloopt.