Mobiele dekking in spoor- en autotunnels |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de gebrekkige dekking in onder meer de spoortunnel in Delft?1 2
Ja.
Is er inmiddels bereik in de spoortunnel in Delft? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, wanneer verwacht u dat treinreizigers kunnen beschikken over een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft?
Ja. Vanaf 12 mei 2016 is er mobiel bereik in de spoortunnel van Delft. Eén van de mobiele operators heeft dit netwerk in samenwerking met ProRail voor de klanten van alle mobiele providers gerealiseerd.
Hoe beoordeelt u het proces rondom de aanleg van een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft? Kunt u bij de beantwoording op deze vraag ingaan op de volgende uitspraken, gedaan door betrokken partijen:
Mobiele communicatie en het gebruik van mobiele toepassingen vervullen een steeds belangrijkere rol in onze samenleving. Bij de realisatie van tunnels moet bij alle betrokken partijen vanaf het begin duidelijk zijn dat adequate mobiele dekking vanaf het moment van ingebruikname van groot belang is.
Alle betrokken partijen onderkennen het grote belang van een goede dekking van mobiele netwerken in tunnels. Vanaf het moment dat het proces van ontwerpen en aanbesteden van tunnels wordt gestart dient rekening gehouden te worden met het feit dat dekking van mobiele netwerken moet kunnen worden aangeboden. Daarvoor is goede samenwerking tussen alle betrokken partijen noodzakelijk.
De mobiele dekking is later gerealiseerd dan de betrokken partijen aanvankelijk hadden gewenst. De mobiele dekking is helaas pas gerealiseerd nadat de tunnel is opengesteld.
Deelt u de mening dat treinreizigers al veel langer dan nodig niet kunnen beschikken over een werkend mobiel netwerk?
Het was voor de reizigers beter geweest wanneer zij direct bij open telling van de spoortunnel over een goed werkend mobiel netwerk hadden kunnen beschikken. Ik bespreek deze casus in mijn gesprek met providers over mobiele dekking in spoortunnels. In het AO Spoor van 19 mei jl. heb ik u toegezegd over de uitkomst van dat overleg in het najaar 2016 uw Kamer te informeren.
Welke lessen trekt u uit de casus mobiel bereik spoortunnel Delft? Is deze casus voor u aanleiding om wet- en regelgeving op dit terrein tegen het licht te houden? Zo ja, kijkt u daarbij ook naar de verantwoordelijkheidsverdeling (Overheid/ProRail/Rijkswaterstaat resp. telecomproviders)?
Er zijn tussen ProRail en de mobiele operators afspraken gemaakt om in dergelijke gevallen, van vergunningsaanvraag tot implementatie, nog beter met elkaar samen te werken. ProRail is verder samen met de mobiele operators bezig om een gezamenlijk programma van eisen op te stellen. Daarmee kan in de toekomst sneller mobiel bereik worden gerealiseerd in spoortunnels. Op dit moment zijn er overigens geen nieuwe spoortunnels voorzien.
Bij het realiseren en operationaliseren van telecomdiensten in tunnels is samenwerking tussen verschillende betrokken partijen noodzakelijk.
Voor de realisatie van tunnels moeten de eisen ten aanzien van de voorzieningen in de tunnel zijn afgestemd, dit gaat bijvoorbeeld over het realiseren van voldoende ruimte en voorzieningen voor het kunnen leveren van energie. Na realisatie van deze voorzieningen, leveren en installeren de providers de systemen die benodigd zijn voor de mobiele telecommunicatie voorziening. Ik zie geen aanleiding om aan deze verantwoordelijkheidsverdeling te willen tornen.
Om beter te anticiperen op de sterk in beweging zijnde ontwikkelingen van telecomdiensten zijn inmiddels verbeteringen in de eisen voor de techniek en het proces ten aanzien van de realisatie van nieuwbouwtunnels bepaald.
Rijkswaterstaat heeft een tunnelstandaard ontwikkeld die voor alle Rijks nieuwbouw wegtunnels wordt toegepast. Via deze tunnelstandaard worden generiek technische eisen, proces eisen en verantwoordelijkheden uniform vastgelegd en worden deze zaken ook geborgd. De ervaringen met het gebruik van de standaard in projecten en technologische veranderingen worden meegenomen via aanpassingen op deze standaard om vervolgens weer te worden toegepast bij de bouw van rijkswegtunnels. Deze standaard is recent geactualiseerd specifiek ten behoeve van netwerken van mobiele operators in tunnels. Daarbij zijn wijzigingen doorgevoerd om mobiel communicatie beter te faciliteren. Met de providers worden gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren. Een belangrijk punt van aandacht is de toekomstbestendigheid, telecomdiensten zijn en blijven sterk in ontwikkeling.
Welke acties hebben u (dan wel uw ambtsvoorganger) en ProRail genomen sinds maart 2014 (de beantwoording van de eerste vragenset over dit thema) om in den brede de dekking van telefoonproviders in spoortunnels te verbeteren? Kunt u deze vraag uitgebreider beantwoorden dan een vergelijkbare vraag in de vorige set?
Ik ben met ProRail voorstander van een actieve opstelling. Naar aanleiding van de casus Delft heb ik met ProRail afgesproken dat bij de bouw van toekomstige spoortunnels ook de mogelijkheden om mobiel bereik in tunnels te bewerkstelligen voorafgaand aan de aanleg moet worden onderzocht. Deze mogelijkheden zullen tijdig aan providers worden voorgelegd. De uiteindelijke beslissing om mobiel bereik in de tunnel te realiseren blijft aan de provider(s).
Tot welk resultaat heeft het onder de aandacht brengen bij decentrale overheden van «mogelijke knelpunten ten aanzien van de telefonische bereikbaarheid in tunnels»10 inmiddels geleid? Indien het geboekte resultaat nog beperkt is, bent u bereid dan nogmaals aandacht te vragen voor het belang van mobiele dekking in (metro-)tunnels in Rotterdam en Amsterdam?
Ik heb tijdens het AO Spoor van 19 mei jl. toegezegd om met de providers in gesprek te gaan en over de uikomst van dat overleg uw Kamer in het najaar 2016 te informeren. Ik zal, met het oog op de verantwoordelijkheidsverdeling, ook dit onderwerp tijdens dat overleg aan de orde stellen.
Wat heeft het «overleg [...] door ProRail met providers om hen te ondersteunen bij de besluitvorming»11 tot nu toe opgeleverd?
De werkzaamheden in Delft hebben er toe geleid dat het systeem ondertussen operationeel is.
Herinnert u zich de motie Hoogland (Kamerstuk 34 000 A, nr. 76) over het verzekeren dat nieuwe tunnels (zowel auto als spoor) bij openstelling voorzien zijn van een mobiel netwerk? Herinnert u zich uw positieve oordeel over deze motie in het debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) MIRT op 2 juli 2015? Welke acties zijn inmiddels ondernomen na het aannemen van deze motie?
Ja. Tussen spoor- resp. wegbeheerders worden met providers gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren.
Rijkswaterstaat en ProRail faciliteren bij nieuwbouwtunnels de mogelijkheid om telecomdiensten in spoor- en rijkswegtunnels te integreren. De integratie zelf wordt door de mobiele operators gedaan. De snelle technische ontwikkelingen in de telecommarkt maken het noodzakelijk dat niet alleen bij aanvang van het project afspraken met de providers worden gemaakt, maar dat ook wordt afgesproken hoe wordt omgegaan met technologische veranderingen. De diensten van de mobiele operators die bij de openstelling van de tunnel zijn gerealiseerd kunnen zo ook bij de introductie van nieuwe generaties technologieën voor de gebruiker van de tunnels beschikbaar blijven. Hieraan wordt hard gewerkt.
Krijgt u net ook klachten binnen dat gebruikers in de recent geopende Ketheltunnel (A4 Schiedam) niet over een goed functionerend mobiel netwerk kunnen beschikken? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
Klachten zullen er ongetwijfeld zijn. Op dit moment zijn de voorbereidingen voor de realisatie van het mobiele netwerk bij de A4 Delft – Schiedam gereed. Een aantal resterende werkzaamheden worden nog uitgevoerd. Het netwerk in de tunnel zal naar verwachting eind 2016 geheel operationeel zijn.
Zal de Koning Willem-Alexandertunnel (A2 Maastricht) bij oplevering voorzien zijn van mobiele dekking? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
Rijkswaterstaat heeft met de mobiele operators afspraken gemaakt die er op gericht zijn dat er rond de oplevering mobiel bereik zal zijn in De Koning Willem-Alexandertunnel.
Zal de Blankenburgtunnel (A20-A15) bij oplevering voorzien zijn van mobiele dekking? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
De komende periode zal Rijkswaterstaat met de mobiele operators overleggen om tot afspraken te komen over de realisatie van mobiel bereik in deze tunnels. Het betreft de tunnel onder het Scheur én de landtunnel door de Aalkeetpolder.
Het gebruik van chroom-6 verf bij de NS-Werkplaats in Tilburg |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden te werk gestelde Tilburgers mogelijk blootgesteld aan giftig chroom-6»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat tussen 2004 en 2011 581 deelnemers aan een re-integratietraject bij hun werkzaamheden op de NS-Werkplaats in Tilburg in aanraking zijn gekomen met chroom-6 verf? Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gemeld met gezondheidsklachten?
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom-6 is aan strenge regels gebonden. De werkgever is verplicht de werknemers goed te beschermen door blootstelling te voorkomen of te minimaliseren.
De gemeente Tilburg geeft aan dat mensen zich met vragen of voor een gericht medisch gesprek kunnen melden bij het CAOP.
Volgens de gemeente Tilburg hebben zich daar tot 23 mei 128 mensen gemeld. 64 van hen hebben zich gemeld voor een gericht medisch gesprek.
Hoeveel mensen hiervan gezondheidklachten hebben is bij mij niet bekend.
Kunt u nader inzicht geven in of er bij re-integratietrajecten voldoende aandacht besteed wordt aan arbeidsomstandigheden en veiligheid? Welke verbeteringen kunnen hierin aangebracht worden?
Het uitvoeren van re-integratietrajecten is een puur decentrale gelegenheid. Ik beschik daardoor niet over overkoepelende gegevens over de arbeidsomstandigheden bij re-integratietrajecten.
In hoeverre zijn de deelnemers aan het re-integratietraject bij hun werkzaamheden op de NS-Werkplaats beschermd tegen giftige verf? Wie droeg bij de werkzaamheden verantwoordelijkheid voor een adequate bescherming van de deelnemers? In hoeverre is er gedurende de periode van 2004 tot nu contact geweest over de bescherming van werkenden tegen giftige stoffen op de NS-Werkplaats in Tilburg tussen de NS, de gemeente Tilburg en de arbeidsinspectie/Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft geen kennis van de situatie in die periode over de bescherming van de deelnemers aan het traject. Er is in die periode geen contact geweest met de NS en/of de gemeente Tilburg over dit onderwerp.
Volgens informatie op de website van de gemeente Tilburg hebben de deelnemers aan het re-integratietraject persoonlijke beschermingsmiddelen gekregen die hen bij juist gebruik voldoende bescherming boden.
Volgens informatie van de NS is er geregeld overleg geweest over de werkzaamheden tussen de gemeente Tilburg en de NS. NS geeft aan dat Nedtrain persoonlijke beschermingsmiddelen en arbeidsmiddelen beschikbaar heeft gesteld.
Wie kan er aansprakelijk gesteld worden voor eventuele gezondheidsschade bij de deelnemers? Deelt u de mening dat de deelnemers aan re-integratietrajecten op de NS-Werkplaats in Tilburg recht hebben op dezelfde tegemoetkoming als werknemers van NedTrain en bij defensie die bij hun werk ook in aanraking zijn gekomen met chroom-6 verf? Bent u bereid de deelnemers de mogelijkheid te bieden om zich medisch te laten onderzoeken door een onafhankelijk medisch bureau? Bent u bereid de deelnemers in geval van gezondheidsschade financieel tegemoet te komen?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers op de arbeidsplaats. Zijn werknemers zijn degenen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft, degenen die hij heeft ingeleend en degenen die onder zijn gezag werken.
Deze verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij het vaststellen van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Wie er in dit geval civielrechtelijk aansprakelijk is voor eventueel geleden schade is een kwestie die door de civiele rechter kan worden beoordeeld. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Zo is het ook niet aan mij om uitspraken te doen over het recht op tegemoetkoming, noch om eventuele gezondheidsschade van de deelnemers financieel te vergoeden.
Op dit moment heeft NS volgens informatie van NS 1 concrete schadeclaim ontvangen, waarbij causaliteit tussen werkzaamheden en gezondheidsklachten nog onderzocht moet worden.
Uit communicatie van de gemeente Tilburg blijkt dat deelnemers zich voor een gericht medisch gesprek kunnen melden bij het CAOP.
Is het «onafhankelijk onderzoek [...] om een helder beeld van de situatie binnen NedTrain te krijgen»2 inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten en welke acties worden naar aanleiding hiervan ondernomen? In welke gemeenten is er gewerkt met oude treinstellen en zijn mensen in aanraking gekomen met chroom-6? Zo nee, wanneer verwacht u dat het onderzoek afgerond zal zijn?
Volgens NS is het onderzoek binnen Nedtrain naar de huidige werkomstandigheden inmiddels afgerond en vastgelegd in een Risico Inventarisatie en Evaluatie rapport. Het onderzoek heeft laten zien dat bij bepaalde werkzaamheden op de locaties Haarlem, Berkel-Enschot, Leidschendam, Onnen en Maastricht medewerkers in aanraking kunnen komen met chroom-6 tijdens schuur/slijpwerkzaamheden. Hoewel hier sprake is van gecontroleerde omstandigheden zijn in afstemming met o.a. een onafhankelijke specialist, de Inspectie SZW en de Ondernemingsraad aanvullende verbetermaatregelen getroffen.
Ten aanzien van historisch onderzoek heeft NedTrain een verkenning gedaan naar de situatie rondom chroom-6 in het verleden. Het doel van de verkenning was vaststellen welke informatie over het verleden beschikbaar is en hoeveel er op dit moment bekend is ten aanzien van de samenstelling van verf en de werkwijzen op zowel huidige als oude locaties. Hieruit is onder andere naar voren gekomen dat er sinds 1990 geen chroom-6 meer is verwerkt in de verf van treinen.
Naast de bovengenoemde werkplaatsen zijn er in het verleden werkzaamheden verricht aan oude treinstellen in de nu gesloten werkplaatsen Zwolle, Tilburg, Rotterdam en Amersfoort. Op dit moment kan nog niet gezegd worden in hoeverre hier werkzaamheden zijn verricht waarbij mogelijkerwijs blootstelling aan chroom-6 aan de orde is geweest.
Op basis van deze verkenning en op advies van de Onafhankelijke Commissie zal een besluit worden genomen over de wijze waarop een verdiepend vervolgonderzoek naar het verleden zal worden uitgevoerd.
Opsporingscapaciteit voor pgb-fraude |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u het er mee eens dat voor een goede en serieuze bestrijding van fraude met persoonsgebonden budgetten er voldoende opsporingscapaciteit beschikbaar moet zijn?1
Ja.
Kunt u een overzicht aan de Kamer sturen met daarin helder weergegeven
De aanpak van fraude met het persoonsgebonden budget (pgb) begint aan de voorkant van de keten, bij de indicatiestelling. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (voor de Wet langdurige zorg, Wlz), de gemeenten (voor de Wmo 2015 en de Jeugdwet) en de wijkverpleegkundige (voor wat betreft verpleging en verzorging in de Zorgverzekeringswet) bepalen wie aanspraak heeft op zorg en/of ondersteuning. Zij kunnen daarbij ook mogelijke onrechtmatigheden signaleren. Vervolgens is het aan respectievelijk zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars om een pgb toe te kennen. Daarbij beoordelen zij of iemand voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een pgb en in staat wordt geacht om, eventueel met gewaarborgde hulp van een derde, de zorg te organiseren en het pgb adequaat te beheren. Ook bij de toekenning is het van belang dat de verstrekkers alert zijn op signalen van fraude. Zorgkantoren en gemeenten worden daarbij ook gevoed door de SVB, die vanuit de uitvoering van het trekkingsrecht een signalerende rol vervult. Bij vermoedens van onrechtmatigheden of fraude kunnen zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars desgewenst controles uitvoeren of een fraudeonderzoek starten. Als er fraude wordt geconstateerd, kunnen zij maatregelen treffen (bijvoorbeeld het beëindigen van het pgb, waarbij het pgb wordt omgezet in naturazorg).
De taak om fraude met een pgb strafrechtelijk op te sporen, is op landelijk niveau belegd bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW). De Inspectie SZW voert onderzoeken uit onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM/FP). Daarnaast kan de politie (onder gezag van een Arrondissementsparket van het OM) op lokaal niveau strafrechtelijk onderzoek doen naar vermoedens van fraude. Fraude in de zorg maakt onderdeel uit van een van de prioritaire thema’s, zijnde de aanpak van horizontale fraude, waar de politie zich vanuit de Veiligheidsagenda (2015–2018) op richt.
Afstemming over de wijze van afdoening van een fraudesignaal vindt op landelijk niveau plaats in het zogeheten Centraal Selectieoverleg Zorg (CSO Zorg), onder voorzitterschap van het OM/FP. Naast het OM/FP nemen de bijzondere opsporingsdiensten Inspectie SZW en FIOD, en de toezichthouders NZa en IGZ deel aan dit selectieoverleg. Zaken voor de politie worden door de eenheden en arrondissementsparketten zelf geselecteerd. De bijzondere opsporingsdiensten en de politie hebben waar nodig op operationeel niveau contact en wisselen onderling informatie uit. Dit geldt ook voor de betrokken onderdelen van het OM. Op deze manier voorkomen de partijen dat er samenloop ontstaat.
Zoals hierboven geschetst, is de aanpak van pgb-fraude een ketenbrede inspanning, die strekt van preventie tot en met handhaving. Vermoedens van fraude kunnen op diverse punten in de keten worden gesignaleerd dan wel opgespoord. De betrokken partijen hebben ieder een eigen rol in het voorkomen dan wel aanpakken van fraude met het pgb. De samenwerking bij de aanpak van fouten en fraude in de zorg krijgt verder vorm binnen de Taskforce Integriteit Zorgsector.
Over de capaciteit die de bijzondere opsporingsdiensten hebben voor de strafrechtelijke opsporing van fraude heeft de Minister uw Kamer recentelijk geïnformeerd via de antwoorden op schriftelijke vragen over het jaarverslag 2015 (vraag 25). Er is geen informatie beschikbaar over de capaciteit die andere partijen in het kader van de aanpak van pgb-fraude inzetten.
Bent u van mening dat de capaciteit die beschikbaar is bij de verschillende betrokken partijen om pgb-fraude op te sporen voldoende is? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De afgelopen jaren hebben de Minister van VWS en ik vanuit het programmaplan Rechtmatige Zorg fors geïnvesteerd in de capaciteit voor het toezicht en de (strafrechtelijke) handhaving in de zorg. Met de beschikbare intensiveringsmiddelen is de capaciteit bij zowel de Inspectie SZW en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie substantieel uitgebreid. Vanaf 2016 hebben wij nog eens structureel € 2,4 miljoen aan extra middelen beschikbaar gesteld aan genoemde partijen. Hiermee breiden zij de capaciteit voor strafrechtelijke opsporing en vervolging verder uit. Dit resulteert bij de Inspectie SZW tot een capaciteitsuitbreiding van 18 fte in de vorm van een nieuw (derde) rechercheteam. De extra middelen leiden bij het Openbaar Ministerie tot een capaciteitsuitbreiding van 3 fte (een extra Officier van Justitie en twee senior parketsecretarissen). De Inspectie SZW kan met de extra capaciteit op jaarbasis een groter aantal opsporingsonderzoeken uitvoeren. De extra capaciteit wordt met name ingezet voor het uitvoeren van zwaardere onderzoeken naar fraude in de zorg.
Hoeveel zaken hebben de verschillende instanties in onderzoek, hoeveel zaken zijn er inmiddels afgerond en met welk resultaat?
De Minister heeft uw Kamer via de verzamelbrief van 26 januari jl. reeds geïnformeerd over het aantal fraudesignalen dat in 2015 in het CSO Zorg is geaccepteerd voor een strafrechtelijk onderzoek. In deze brief heeft de Minister het volgende gemeld:
Kunt u een overzicht geven hoeveel fraudesignalen er bij de verschillende instanties zijn binnengekomen en hoeveel daarvan in onderzoek zijn genomen?
De NZa publiceert binnenkort de rapportage van het Verzamelpunt Zorgfraude over het jaar 2015. Evenals in voorgaande jaren bevat deze rapportage informatie over onder andere de aantallen fraudesignalen die de partners in het Verzamelpunt (NZa, Inspectie SZW, FIOD, Zorgverzekeraars Nederland, CIZ en IGZ) hebben ontvangen, de aard van de signalen en de behandelstatus. Als de rapportage beschikbaar is, zal ik uw Kamer informeren over het aantal (pgb) signalen dat in 2015 is ontvangen.
Het bericht ‘Afschaffen gebruikersdeel OZB blijkt sterk nadelig voor 270 eigenaren van niet-woningen’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Afschaffen gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) blijkt sterk nadelig voor 270 eigenaren van niet-woningen»?1
Ja.
Is het waar dat gemeente Lelystad het gebruikersdeel van de OZB vanaf 2011 geleidelijk heeft afgeschaft door het tarief terug te brengen tot € 0?
Dat is correct. In de kadernota 2012 van de gemeente Lelystad is besloten om het tarief voor gebruikers van niet-woningen in een periode van 5 jaar tot en met 2016 af te bouwen onder gelijktijdige verhoging van het tarief voor eigenaren van niet woningen. Het tarief voor gebruikers is dit jaar voor het eerst op 0 gezet in Lelystad.
Is het tarief van het gebruikersdeel OZB in meer gemeenten gesteld op € 0? Zo ja, in hoeveel gemeenten is dat het geval?
Ja, dit jaar zijn er voor het eerst gemeenten die het gebruikersdeel van de OZB voor niet-woningen op 0 hebben gesteld. Dit betreft de gemeenten Dongeradeel, Leidschendam-Voorburg,
Rijswijk en zoals gezegd Lelystad2.
Deelt u de mening dat het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB onevenredig nadeel meebrengt voor eigenaren van bedrijfspanden met een woning?
De situatie waar op gedoeld wordt in artikel 220e Gemeentewet ziet uitsluitend op woningen of woondelen die niet los gezien kunnen worden van het bedrijfspand waartoe ze behoren en waarmee ze als een geheel worden bezien. Losstaande woningen vallen onder de OZB voor woningen. Door de belastingdruk van de onroerende zaakbelasting niet te verdelen over een eigenarenbelasting en een gebruikersbelasting, maar uitsluitend een eigenarenbelasting te gebruiken, heeft artikel 220e Gemeentewet geen effect meer. Zodoende dient de waarde van het woondeel van de niet-woning nu ook betrokken te worden in de heffing bij het eigenarendeel. De aanslag valt daarmee met een gelijkblijvend tarief hoger uit.
Er zijn nu voor de desbetreffende gemeente die de heffing oplegt en de heffing verschuift van gebruikers naar eigenaren meerdere opties. De afschaffing van het gebruikerstarief niet-woningen kan elders in de begroting worden opgevangen, zodat de eigenarenheffing niet hoeft te worden verdubbeld of een andere heffing kan worden verhoogd. Er zijn kortom mogelijkheden om dit effect dat niet gewenst is door de door u genoemde partijen te verzachten of op te vangen. Daar is hier niet voor gekozen. Dat is een lokale keuze.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met het amendement De Pater van der Meer (Kamerstuk 30 096, nr. 13), dat juist beoogde ook huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen, zoals woningen die behoren bij bedrijfspanden, te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen?
Het amendement De Pater van der Meer3 beoogde huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen, zoals woningen die behoren bij bedrijfspanden, ook te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel OZB op woningen. Het afschaffen van het gebruikersdeel OZB niet-woningen is hier niet mee in strijd; sterker nog, het is juist wat het amendement beoogt. Het is echter de wijze waarop deze afschaffing wordt gefinancierd die voor de hier gecreëerde situatie zorgt. Doordat alles nu wordt neergelegd bij de eigenarenheffing, pakt dit voor niet-woningen met een woningdeel onevenredig uit. Zoals gezegd bij antwoord 4 had ook gekozen kunnen worden voor een alternatief dat dit effect verzacht had.
Bent u bereid maatregelen te nemen om te voorkomen dat gemeenten het door de wetgever beoogde voordeel voor huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen teniet doen?
Zoals ik hierboven reeds onder 4 en 5 heb gemeld is het de wijze van opvangen van het financiële vraagstuk dat tot de gecreëerde situatie leidt. Het is niet zo dat gemeenten een voordeel teniet doen dat door de wetgever is beoogd. Gemeenten kunnen tenslotte zelf kiezen of zij wel of niet belasting heffen en op welke wijze zij dat doen. Zij zijn daarin autonoom en kunnen het best besluiten wat aansluit bij de lokale behoeften.
De medische (tandarts-) zorg in penitentiaire inrichtingen (PI’s) |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van 9 mei 2016 over de medische zorg in PI's?
Ja.
Komt de casus die in de uitzending is behandeld u bekend voor? Zo ja, wanneer heeft u kennisgenomen van deze zaak en wat heeft u hier mee gedaan? Zo nee, wat is uw mening hierover?
De zorgvraag van betrokkene is bekend bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Ik heb eerst via de uitzending vernomen wat de mening van betrokkene is over de inhoudelijke behandeling. Naar aanleiding van deze uitzending heb ik DJI om informatie gevraagd over de casus. Betrokkene blijkt onder behandeling te zijn geweest bij de tandarts van de medische dienst en is veelvuldig door de tandarts gezien. Over de inhoud van de behandeling kan ik u geen informatie verstrekken zonder toestemming van de betrokkene.
Hoe is de tandheelkundige zorg geregeld in de PI’s en hoe vaak per maand is er een deskundige tandarts in de PI aanwezig? Op welke wijze is doorverwijzing naar gespecialiseerde tandheelkundige hulp geregeld in gevallen van complexe tandheelkundige problematiek?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft dienstverleningsovereenkomsten afgesloten met tandartsen. Een tandarts komt gemiddeld 1 dag in de week in de inrichting. Toegeleiding naar de tandarts vindt plaats via de verpleegkundige.
Bij de intake wordt gevraagd aan de gedetineerde of hij/zij tandheelkundige klachten heeft. Indien de gedetineerde aangeeft pijnklachten te hebben zal een bezoek aan de tandarts worden ingepland. De gedetineerde kan tijdens detentie ook zelf een zorgvraag indienen en wordt dan door de tandarts gezien. De tandarts neemt anamnese af en vraagt naar de tandheelkundige voorgeschiedenis.
De volgende prioritering in toegeleiding naar en behandeling door de tandarts wordt aangehouden:
a het verlenen van acute pijnbestrijding;
b het verlenen van mondzorg aan gemotiveerde patiënten met een onderhouden dentitie;
c het verlenen van hulp aan niet gemotiveerde patiënten met een niet onderhouden dentitie.
In het Vademecum (het Verstrekkingpakket van DJI) is vastgelegd welke zorg kan worden verleend en voor welke zorg een machtigingsaanvraag nodig is. Indien de tandarts bij complexe tandheelkundige problematiek een behandeling indiceert wordt een machtiging aangevraagd bij de tandheelkundig adviseur. Zowel de tandarts als de tandheelkundig adviseur toetst of de behandeling medisch/tandheelkundig noodzakelijk is of kan worden uitgesteld tot na detentie.
De goedkeuring van een machtiging is onder andere afhankelijk van de aard en ernst van de aandoening en de omvang en de duur van de behandeling, de actuele al dan niet functionele gebitssituatie, de mate van kauwvermogen en dentale afsteuning, mondhygiëne, motivatie van de patiënt en duur van de detentie. De randvoorwaarden om tot tandheelkundige behandeling te komen zijn nauwkeurig omschreven in het Vademecum.
Jaarlijks worden de verstrekkingen mondzorg geactualiseerd en aangepast aan de veranderende professionele standaard t.a.v. tandheelkundige indicaties en behandelingen. Verder worden bij deze aanpassingen de ontwikkelingen gevolgd van de wettelijke landelijke tarievenlijst NZa met de daarbij behorende omschrijvingen van verrichtingen.
Machtigingen voor parodontologische behandelingen volgens de DPSI score 3 en 41 kunnen, als zij buiten al zijn gestart, onder de volgende voorwaarden voortgezet worden:
Een groot gedeelte van de gedetineerdenpopulatie heeft een onderbehandeld gebit, een zeer slechte mondhygiëne en zelfzorg en gaat buiten detentie niet (regelmatig) naar de tandarts. Bij gedetineerden wordt daarom vaker overgegaan tot het trekken van tanden en kiezen. De indicatie voor extractie is binnen DJI echter niet anders dan buiten DJI.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kan ik u gelet op de privacy van de betrokken gedetineerde geen nadere informatie verstrekken over zijn tandheelkundige behandeling.
Op welke wijze wordt beoordeeld of een gedetineerde in aanmerking komt voor tandheelkundige zorg? Wordt hierbij ook specifiek gekeken naar tandheelkundige voorgeschiedenis, risico op infecties bij slechte dentitie en de mogelijkheden van behoud van eigen dentitie?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat gedetineerden niet worden behandeld aan gebitsproblemen zoals o.a. parodontitis? Klopt het dat bij gedetineerde patiënten eerder wordt over gegaan tot het trekken van tanden en kiezen dan buiten de gevangenis gebruikelijk is? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, hoe verklaart u de casus die tijdens de uitzending is besproken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel klachten over gebrekkige tandheelkundige zorg worden er jaarlijks ingediend door gedetineerden? Wat zijn de precieze klachten? In hoeveel gevallen worden de klachten gegrond verklaard?
De klachtregeling tegen medisch handelen voorziet in een procedure bij een speciale beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) bij klachten over het handelen van een zorgverlener. Voorafgaande aan het indienen van een formele klacht ligt het – zoals ook het geval is bij het gehele beklagrecht – voor de hand dat de gedetineerde eerst op informele wijze probeert zijn conflict op te lossen met de betrokkene zelf (in casu de tandarts). Alle klachten bestemd voor de medisch adviseur worden «voorbemiddeld» door het Hoofd Zorg (HZ) van de inrichting waar de gedetineerde verblijft. Deze bemiddeling houdt in dat het HZ een gesprek aangaat met de gedetineerde over de klacht. Indien deze bemiddeling niet tot een oplossing van de klacht leidt, dan worden de medisch inhoudelijke klachten doorgestuurd naar de Medisch Adviseur.
In 2014 is 70% van de klachten (tandheelkundig en medisch) succesvol afgehandeld door het HZ. Er zijn 25 zorginhoudelijke klachten bemiddeld door de tandheelkundig adviseur. De klachten gingen over het Vademecum en het proces voor het aanvragen van machtigingen. Twee klachten van gedetineerden zijn uiteindelijk gegrond verklaard door de RSJ. De klachten betroffen het ontvangen van tegenstrijdige informatie over het Vademecum van DJI wat betreft onder andere uitgebreide paradontale behandelingen, het krijgen van onjuiste informatie over het aanvragen van een machtiging en het niet vragen om advies van een orthodontist bij een gedetineerde met een beugel.
Hoe vaak is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ingeschakeld ten aanzien van deze problematiek?
Er zijn bij DJI geen klachten over mondzorg bekend waarbij DJI de IGZ heeft ingeschakeld en de IGZ tot onderzoek heeft besloten. In de laatste vijf jaar heeft de IGZ één melding ontvangen over een tandartsbehandeling in een PI. De klager is doorverwezen naar het Hoofd Zorg van de inrichting waar de gedetineerde verbleef.
Herinnert u zich het rapport van de IGZ uit 2009 over de medische zorg in PI’s, waarin werd geconcludeerd dat de acute tandheelkundige zorg nog vaak onvoldoende geregeld is? Zo ja, wat heeft u met deze uitkomst van het onderzoek gedaan?1
Ja ik ken het rapport waarin de IGZ heeft geconcludeerd dat de acute tandheelkundige zorg nog vaak onvoldoende was geregeld. Naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de IGZ zijn afspraken over de behandeling van acute pijnklachten verwerkt in de dienstverleningsovereenkomst die de inrichting afsluit met de tandarts. In deze overeenkomst zijn nadere afspraken vastgelegd over frequentie, waarneming, spoedgevallen en wachttijden. Alle tandartsen zijn BIG-geregistreerd en aantoonbaar gekwalificeerd om röntgenapparatuur te mogen bedienen. Er worden alleen nog extern opgeleide en gediplomeerde tandartsassistenten in dienst genomen.
Alle tandartswerkplekken van DJI zijn in 2015 bezocht door de tandheelkundig adviseur van DJI, waarbij deze zijn geïnventariseerd volgens de IGZ zelftest die is uitgegeven door de beroepsorganisatie Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT). Er werd aanvullend een vragenlijst gehanteerd met DJI-specifieke items zoals: toegeleiding ingeslotene, beveiliging, calamiteitenplan, samenwerking met de Medische Dienst en met de Legionella Dienst. Per praktijk zijn er individuele rapporten opgesteld en verbeterpunten geformuleerd. Bij het uitvoeren van de verbeterpunten door de PI’s is veel contact geweest tussen de tandheelkundig adviseur van DJI, de vestigingsdirecteuren van de PI’s en de hoofden zorg.
Wat heeft u met de aanbevelingen van de IGZ uit datzelfde rapport gedaan en hoe is de tandheelkundige zorg sinds 2009 verbeterd?
Zie antwoord vraag 8.
Geweld tegen christenen door extremistische hindoes in India |
|
Raymond Knops (CDA), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Extremistische Hindoes vallen kerk aan in India»?1
Ja.
Hoe duidt u de achtergronden van de aanvallen op kerken en christenen in India? Hoe duidt u de zorgelijke toename van dergelijke aanslagen door extremistische hindoes tegen christenen en andere minderheden?
Er lijkt inderdaad sprake van toenemende spanningen. Het Jaarrapport 2015 van de US Commission on International Religious Freedom (USCIRF) beschrijft dat religieus geïnspireerde incidenten en geweld in India zijn toegenomen gedurende de afgelopen drie jaar. Het gaat hierbij om geweld jegens de religieuze minderheden Moslims, Christenen en Sikhs. Het rapport baseert zich vooral op waarnemingen door lokale organisaties. De door USCIRF beschreven toename van religieus geïnspireerde incidenten in de afgelopen jaren baart het kabinet zorgen. Spanningen tussen Christenen, Hindoes, Moslims en Sikhs komen al sinds de oprichting van India regelmatig voor. Deze zijn deels geloofsgebonden, en worden tevens ingegeven door sociaaleconomische omstandigheden en spanningen op lokaal niveau, bijvoorbeeld over landbezit of andere materiële zaken. Deze kunnen in voorkomende gevallen tot religieuze polarisatie leiden.
Klopt het dat volgens ooggetuigen de Indiase politie niet ingreep tegen het geweld? In hoeverre bent u van mening dat door de Indiase overheid voldoende bescherming geboden wordt aan religieuze minderheden?
De politie heeft zes verdachten aangehouden, waarvan drie vermoedelijke leden van extreemrechtse groeperingen. Of de Indiase overheid in alle gevallen voldoende bescherming biedt, is moeilijk te beoordelen. Wel is het zo dat er in toenemende mate aandacht is voor de bescherming van alle burgers, inclusief minderheden. Belangrijk is dat vooral wordt ingezet op voorkomen van geweld en verminderen van spanningen. Het vervolgen van daders van geweld zal daar een bijdrage aan leveren.
Wat doet u, of wat gaat u doen, om ook in internationaal verband de Indiase overheid erop aan te spreken de geweldsuitbarstingen van extremistische hindoes effectiever tegen te gaan?
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een prioriteit in het
Nederlands mensenrechtenbeleid. De situatie in onder andere India laat zien dat deze inzet hard nodig is.
Het kabinet maakt van verschillende mogelijkheden gebruik om mensenrechten – en daarbinnen vrijheid van godsdienst en levensovertuiging – in India aan de orde te stellen, onder andere tijdens de jaarlijkse bilaterale consultaties. Waar mogelijk wordt dit onderwerp ook in bilaterale gesprekken van de ambassade opgebracht, in contacten met religieuze leiders van minderheidsgroeperingen en in gesprekken met het betrokken maatschappelijk middenveld.
Op het gebied van mensenrechten zijn verschillende activiteiten in India uitgevoerd, door de ambassade en vanuit het mensenrechtenfonds. Zo steunt Nederland het project van Mensen met een Missie «Strengthening voices, sensitizing voices, connecting voices», gericht op het vergroten van religieuze tolerantie.
Daarnaast benut het kabinet ook andere fora zoals de EU en VN om mensenrechten aan te kaarten, zoals het Universal Periodic Review (UPR) proces van de VN. Ook maakten mensenrechten onderdeel uit van de besprekingen op de EU-India Top van 30 maart jl.
Zieke werknemers die ten onrechte geen vakantiedagen opbouwen en hiervoor schadevergoeding ontvangen |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over zieke werknemers die ten onrechte geen verlofdagen opbouwen en hiervoor schadevergoeding ontvangen?1
Ja.
Heeft u zicht op het totaal aantal zieke werknemers dat schade heeft geleden door het onjuist toepassen van de Europese richtlijn? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Zicht op het totaal aantal zieke werknemers dat schade heeft geleden door de onjuiste implementatie van de Europese richtlijn is er niet. Het gaat immers om strikt individuele situaties. Op basis van het aantal reeds ingediende claims in de periode tot november 2015 wordt uitgegaan van 1.300 claims wegens geleden schade.
Heeft u zicht op de schade die een individuele zieke werknemer heeft geleden door het onjuist toepassen van de Europese richtlijn? Zo ja, waarom dient een werknemer zelf een schadeclaim in te dienen bij het Agentschap SZW? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat om de individuele omstandigheden van de werknemer waar geen volledig zicht op is, zoals de duur van de ziekteperiode, de hoogte van het loon en de omvang van het dienstverband. Daarom dient de (ex-)werknemer zorg te dragen voor het indienen van de claim.
Wordt het streven van het Agentschap SZW om alle claims die tot februari 2016 zijn ingediend voor de zomer van 2016 af te handelen naar verwachting gehaald? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet en kunt u aangeven binnen welke termijn deze claims wel worden afgehandeld?
Het Agentschap streeft ernaar om alle claims die tot februari 2016 zijn ingediend voor de zomer inhoudelijk in behandeling te hebben genomen. Dat betekent dat de indiener of diens vertegenwoordiger voor de zomer een schikkingsvoorstel ontvangt dan wel, wanneer dit noodzakelijk is, een verzoek om de claim aan te vullen met de noodzakelijke documentatie. De uitvoeringspraktijk wijst tot nu toe uit dat veel claims nog niet compleet zijn en dat een verzoek om aanvulling is gedaan of op korte termijn zal worden gedaan.
Wat is de gemiddelde (verwachte) behandeltijd van een verzoek tot schadevergoeding door het Agentschap SZW? Deelt u de mening dat de afhandeling van deze verzoeken, gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 18 september 2015, zorgvuldig, maar spoedig moet gebeuren?
Ik deel de mening dat de verzoeken tot schadevergoeding zorgvuldig en zo spoedig mogelijk moeten worden afgehandeld. De behandeltijd van de verzoeken tot schadevergoeding hangt sterk af van de volledigheid van de aangeleverde dossiers. Wanneer gegevens ontbreken die nodig zijn voor de beoordeling van de claim worden deze door het Agentschap SZW bij de indiener of diens vertegenwoordiger opgevraagd. Ter bevordering van de afhandelingssnelheid heeft het Agentschap SZW op haar website duidelijk vermeld welke gegevens minimaal nodig zijn en op welke wijze de schadevergoeding wordt berekend. Op basis van deze informatie worden sommige claims op eigen initiatief van de indiener of diens vertegenwoordiger al aangevuld, wat de behandeltermijn positief beïnvloedt.
Het bericht over de wankele fundamenten van de e-overheid |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u het geschetste beeld in het artikel dat de ontwikkeling van de e-overheid tot nu toe een «droommachine is die nooit nee zegt»? Zo nee, waarom niet?1
Nee, ik deel dat beeld niet. Zoals de beleidsdoorlichting «de dienstverlenende en innovatieve overheid» aangeeft is er veel bereikt. Tegelijkertijd staan de ontwikkelingen in de ICT niet stil en is structureel aandacht en geld nodig voor volumegroei, doorontwikkeling en innovaties.2 Telkens worden afwegingen gemaakt op alle overheidsniveaus als het gaat om dienstverlening, veiligheid en het kostenniveau. Ten aanzien van de generieke digitale infrastructuur wordt – onder regie van de Digicommissaris – overheidsbreed jaarlijks een Digiprogramma vastgesteld.3
Deelt u de mening van de crisismanager die stelt, naar aanleiding van het rapport van het Bureau ICT-toetsing (BIT), dat het belangrijkste is dat er tijdig risico’s worden gesignaleerd en niet dat er binnen het budget wordt gebleven of er op tijd wordt geleverd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u dan de gevolgen voor de verdere ontwikkeling van de e-overheid?
Ik deel de mening dat tijdig signaleren van risico’s in ICT-projecten van cruciaal belang is. Dat schept namelijk handelingsperspectief: de mogelijkheid om daar maatregelen op te treffen. Het betekent niet dat ik de bewaking van budget en planning een bijzaak vind. Integendeel, het tijdig signaleren van risico’s is een voorwaarde om budget en planning in de hand te houden. In dat licht moet u de opmerking in het artikel bezien en die zienswijze onderschrijf ik.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat de inhuur van externe bureaus niet heeft gewerkt? Zo ja, wat gaat u in de toekomst doen om de externe inhuur te verminderen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat er meerdere externe partijen hebben meegewerkt aan de ontwikkeling van de e-overheid maar dit tot op heden nog niet is geslaagd?
Nee, want voor Operatie BRP is de keuze gemaakt om de ontwikkeling van het nieuwe systeem niet aan te besteden, maar het systeem in eigen beheer te ontwikkelen, met inhuur van technische specialisten van marktpartijen via raamcontracten van de Stichting ICTU. Er zijn dus geen externe bureaus ingehuurd, wel wordt er gewerkt met extern personeel.
In de kabinetsreactie op het Eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten4 is een aantal maatregelen opgenomen om de externe inhuur te beperken. Dat betreft bijvoorbeeld de uitbreiding van I-Interim Rijk en het aantrekken van nieuw talent via een traineeproject voor ICT-ers. Voor ICT-functies is externe inhuur in een aantal gevallen niet te voorkomen, omdat we voor een aantal specifieke werkzaamheden het juiste personeel niet in huis hebben.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat het van belang is dat de overheid zelf voldoende ICT-kennis in huis heeft en daarvoor niet afhankelijk moet zijn van externe diensten?
Het is uiteraard van belang dat het Rijk voldoende kennis in huis heeft om ICT-projecten aan te sturen. In de kabinetsreactie op het Eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten is daarom ook aandacht besteed aan de professionalisering van het eigen personeel. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toezeggen dat in 2018 de operatie wel degelijk is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang van het programma via halfjaarlijkse rapportages en indien nodig tussentijds, laatstelijk per brief d.d. 17 februari 20165.
Kunt u toezeggen dat het budget niet meer wordt overschreden? Zo nee, waarom niet?
In het AO «Beleidsdoorlichting De dienstverlenende en innovatieve overheid 2011–2014, en BRP met BIT-advies» van 20 april jongstleden heb ik hierover met de commissie Binnenlandse Zaken van gedachten gewisseld. Ik heb toen gezegd dat ik geen garantie kan geven dat er geen budgetoverschrijding meer zal zijn bij een meerjarig project als dit. De kaders in tijd en budget zijn vastgelegd en helder, en ik wil geen overschrijdingen. Maar het is niet met zekerheid te zeggen dat er niets meer aan wijzigt, er zijn onzekerheden en er kunnen in de omgeving ontwikkelingen zijn die wijzigingen noodzakelijk maken.
Deelt u de mening, zoals geuit in het artikel, dat de functie van de digi-commissaris uiteindelijk niet de oplossing is voor de problemen zoals geschetst in het artikel, omdat hij te weinig zeggenschap heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De functie van de Digicommissaris is niet gericht op concrete ICT-projecten zoals Operatie BRP. Bij zijn instelling in 2014 is uw Kamer geïnformeerd over de inhoud van zijn functie6.
De vakministers zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT-projecten. Met het oog op betere beheersing van alle ICT-projecten van het Rijk heeft het kabinet, naar aanleiding van de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie ICT-projecten diverse maatregelen in gang gezet. Over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen is uw Kamer in februari jl. geïnformeerd7.
De consequenties van een Brexit voor verblijfsrechten van Nederlanders en Britten |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Politico-artikel «Ballots please, we’re British» van 3 maart 2016?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat Britten die vijftien jaar buiten het Verenigd Koninkrijk maar in de Europese Unie wonen niet mogen stemmen bij het referendum op 23 juni a.s., terwijl dit referendum juist de rechten om vrij te reizen, wonen en werken in de EU, waar zij dankbaar gebruik van maken, in gevaar brengt?
In de «Representation of the People Act 2000» is opgenomen dat Britse staatsburgers die 15 jaar of meer buiten het Verenigd Koninkrijk wonen niet kiesgerechtigd zijn bij parlementaire verkiezingen in het Verenigd Koninkrijk. In de «European Union Referendum Act 2015» die met het oog op het aanstaande EU-referendum door het Britse parlement is aangenomen, is deze regel overgenomen. Het kabinet ziet geen aanleiding een inhoudelijk oordeel te geven over deze keuze van de Britse wetgever.
Heeft u zicht op stemgerechtigde Britten die zich in Nederland bevinden, en of deze zich registreren om te stemmen tijdens het referendum op 23 juni?
Nee. Het kabinet heeft geen zicht op hoeveel in Nederland woonachtige niet-Nederlanders of Nederlanders met een dubbele nationaliteit stemgerechtigd zijn voor een verkiezing of referendum in een ander land en of zij zich daar als kiezer voor registreren.
Wat voor invloed heeft een eventuele Brexit op de verblijfsstatus van 40.000 Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en 44.000 Britten in Nederland, gezien het feit dat zij nu kunnen verblijven en zich vestigen op basis van EU-wetgeving?
Het kabinet kan op dit moment niet aangeven wat de invloed is van eventuele terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op de verblijfsstatus van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en van Britten in Nederland. Dit hangt af van de uitkomst van de onderhandelingen over eventuele terugtrekking en de weerslag die deze uitkomst heeft op nationale wet- en regelgeving. De verblijfsrechten van EU-burgers en van derdelanders zijn immers vastgelegd in nationale wet- en regelgeving, al dan niet ter omzetting van EU-wetgeving.
Het kabinet acht het prematuur en niet opportuun om een uitspraak te doen over de wenselijkheid van scenario’s, waaronder een vergemakkelijkt naturalisatietraject.
Deelt u de mening dat het zeer waarschijnlijk is dat het Verenigd Koninkrijk na een Brexit zal zoeken naar alternatieve manieren om alsnog te kunnen deelnemen aan de Europese interne markt om zo te kunnen blijven profiteren van de voordelen van onder andere vrije handel en vrij verkeer van personen?
In het geval dat het Verenigd Koninkrijk besluit zich terug te trekken uit de EU zal de EU, conform art. 50, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, onderhandelen met het Verenigd Koninkrijk over de voorwaarden voor terugtrekking. De Britse regering heeft in het recente rapport «Alternatives to membership: possible models for the United Kingdom outside the European Union» verschillende opties geschetst, inclusief de gevolgen daarvan.
Zou u de scenario’s kunnen schetsen van alternatieven voor EU-lidmaatschap voor het Verenigd Koninkrijk in het licht van verblijfsrechten voor Nederlandse en Britse burgers in het geval van een Brexit? Naar welk scenario gaat uw voorkeur uit?
Zie antwoord vraag 4.
In de situatie van een Brexit en het scenario waarin het Verenigd Koninkrijk geen lid wordt van de Europese Economische Ruimte (EER) of op geen andere manier verblijfsrechten voor Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk veilig stelt, bent u dan bereid met uw Britse collega een regeling te treffen om het recht tot vrij vestigen en verblijven voor respectievelijk Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en Britten in Nederland te blijven waarborgen? Hoe kijkt u aan tegen een vergemakkelijkt naturalisatietraject voor Britten die graag in een EU-lidstaat willen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 4.
In het geval dat na een Brexit het Verenigd Koninkrijk geen onderdeel wordt van de Europese Economische Ruimte (EER), worden Britse onderdanen die langdurig in Nederland verblijven dan gevraagd een inburgeringscursus te volgen?
Het kabinet kan niet aangeven welke betrekkingen het Verenigd Koninkrijk met de EU zal onderhouden in het eventuele geval van terugtrekking. Dit zal voorwerp zijn van onderhandelingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk.
In algemene zin geldt het volgende. De wettelijke inburgeringsplicht geldt voor nieuwkomers van buiten de EER, met uitzondering van Turkije en Zwitserland. Het
volgen van een inburgeringscursus wordt aangeraden, maar is niet verplicht. Inburgeringsplichtigen die meer dan 10 jaar in Nederland wonen, meer dan 5 jaar werk hebben gehad in Nederland en het Nederlands goed machtig zijn, kunnen in aanmerking komen voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Overigens vallen bijvoorbeeld zogenoemde «kennismigranten» niet onder de inburgeringsplicht.
Bent u bekend met het Politico-artikel «Macron: UK likely to pay for single market access after Brexit» van 17 april 2016?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Franse Minister Macron van mening is dat het Verenigd Koninkrijk na een Brexit moet bijdragen aan de EU-begroting indien het op een alternatieve manier toegang wenst tot de Europese interne markt, net zoals Noorwegen en Zwitserland?
Het kabinet acht het prematuur en niet opportuun om een uitspraak te doen over de voorwaarden voor het verkrijgen van toegang tot de interne markt bij een eventuele terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU.
Het bericht 'Honderden Tilburgers mogelijk blootgesteld aan chroom-6' |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden Tilburgers mogelijk zijn blootgesteld aan chroom-6?1
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom-6 is aan strenge regels gebonden. De werkgever is verplicht de werknemers goed te beschermen door blootstelling te voorkomen of te minimaliseren.
Is de Inspectie SZW op enige manier actief geweest bij het werklozenproject van tROM op het oud-terrein van NS/Nedtrain? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW is niet actief geweest bij dit project. De Inspectie had geen signalen dat daar aanleiding voor was.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of de juiste beschermingsmiddelen zijn verstrekt en of deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt?
Uit communicatie op de website van de gemeente Tilburg blijkt dat de gemeente een onderzoek instelt naar de arbeidsomstandigheden bij het betreffende re-integratietraject
De werkzaamheden waarbij mogelijk chroom 6 blootstelling plaatsvond vonden volgens gemeente Tilburg plaats tot 2011. Controle ter plaatse is dus niet meer mogelijk. Mocht het desondanks toch mogelijk zijn eventuele overtredingen te constateren, dan zullen deze inmiddels verjaard zijn. Tegen deze achtergrond maak ik de afweging dat een dergelijke inzet van de Inspectie SZW niet efficiënt is.
Ziet de Inspectie SZW op dezelfde manier toe op het naleven van de wetten rond arbeidsomstandigheden bij werknemers met een arbeidsovereenkomst en mensen die werken in het kader van een re-integratietraject? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn de verschillen?
In principe worden de wetten op het gebied van de arbeidsomstandigheden gehandhaafd in alle situaties waar sprake is van arbeid zoals bedoeld in artikel 1 en 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dat blijkt uit het feit dat de Inspectie SZW in tal van situaties de wetten handhaaft en sanctioneert waar geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar wel van een werkrelatie.
Om welke re-integratietrajecten ging het? Zijn er nog meer mensen die in het kader van hun re-integratietraject zijn blootgesteld aan chroom-6?
Deze kwestie speelt bij een re-integratietraject van de gemeente Tilburg. Ik heb geen informatie over of dit risico in andere re-integratietrajecten aan de orde is geweest.
Wie is hiervoor aansprakelijk?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers op de arbeidsplaats. Zijn werknemers zijn degenen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft, degenen die hij heeft ingeleend en degenen die onder zijn gezag werken.
Deze verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij het vaststellen van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Wie er in dit geval civielrechtelijk aansprakelijk is voor eventueel geleden schade is een kwestie die door de civiele rechter kan worden beoordeeld. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een volledige inventarisatie te (laten) maken van alle objecten waar chroom-6 verf is toegepast en de Inspectie SZW een programma te laten starten teneinde te bereiken dat de juiste beschermingsmiddelen worden toegepast? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Inspectie SZW zal nog dit jaar relevante branches benaderen en waar nodig gericht optreden. Daarnaast ben ik voornemens om voorlichting te geven over de noodzaak tot het nemen van beheersmaatregelen en toepassen van adem- en huidbescherming bij werkzaamheden met chroom 6, waaronder het schuren van oude chroombevattende verflagen.
Het bericht dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen blijft inzetten terwijl dit ontraden is door de staatssecretaris |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe is het mogelijk dat de gemeente Oude Ijsselstreek meer alfahulpen wil inzetten, terwijl u dit beleid heeft ontraden?1 2
Gemeenten dienen zich te houden aan wet- en regelgeving. Totdat het wetsvoorstel waarin het inzetten van alfahulpen in de algemene voorzieningen verboden wordt van kracht is, kunnen gemeenten niet gedwongen worden het inzetten van alfahulpen in de algemene voorziening te beëindigen. Wel kan ik, zoals ik in de zaak van de gemeente Oude IJsselstreek heb gedaan, in gesprek gaan met gemeenten, beleid dat niet in lijn is met de voorgenomen wetswijziging ontraden en hen wijzen op de risico’s van het continueren van dit beleid.
Waarom heeft u ervoor gekozen om alfahulpen te verbieden in de algemene voorziening, maar deze constructie toe te staan in de maatwerkvoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Regeling dienstverlening aan huis is niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet in dat licht aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast.3
De conclusie is dat alfahulpen niet via de weg van een algemene voorziening van een gemeente in dienst moeten worden genomen door cliënten. Dit vanuit de gedachte dat via deze weg geen sprake is van een bewuste keuze door de cliënt en de werknemer. Onder de Regeling dienstverlening aan huis is de pgb-houder, die kiest voor een alfahulp, immers werkgever. Deze kan, indien door de werknemer en werkgever (pgb-houder) gewenst, samen met de werknemer een bewuste keuze maken voor een dergelijke constructie.
Erkent u dat u hiermee een nieuwe mogelijkheid tot het «oneigenlijk gebruik van alfahulpconstructies» creëert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. Het voorstel beperkt juist de mogelijkheden om gebruik te maken van de Regeling dienstverlening aan huis tot enkel het persoonsgebonden budget. Van nieuwe mogelijkheden voor de inzet van de Regeling is geen sprake.
Wilt u in de algemene maatregel van bestuur opnemen dat, zodra alfahulpen gaan werken in loondienst, zij zorg kunnen blijven bieden aan hun vertrouwde cliënten? Zo neen, waarom niet?
Ik verwacht u op korte termijn het voorstel voor de algemene maatregel van bestuur te kunnen toesturen. De basis voor het voorstel is de Code Verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning en de afspraken met de FNV, CNV en de VNG over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning van 4 december 2015. Op de inhoud van het voorstel kan ik niet vooruitlopen.
Het gevangenisoproer in België |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent het gevangenisoproer in België?1
Ja.
Bent u bereid opnieuw met uw Belgische collega in gesprek te gaan over het mogelijk openhouden van de Penitentiaire Inrichting (PI) Tilburg ten behoeve van de Belgische gedetineerden? Zo ja, kunt u dit spoedig doen, gelet op de voorgenomen sluitingsdatum en thans in gang gezette voorbereidingen bij de PI Tilburg? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer met mijn brief van 29 januari 2016 heb geantwoord naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, is door Nederland meerdere malen de bereidheid uitgesproken om de PI Tilburg ook na 31 december 2016 aan België beschikbaar te stellen. Naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in België is opnieuw contact gezocht met de Belgische collega’s en is de vraag ook voorgelegd aan Minister Geens. Men heeft aangegeven dat er geen wijziging is in de beslissing van de Belgische regering om door te gaan met de uitfasering van het gebruik van de Penitentiaire Inrichting Tilburg. Ik heb Minister Geens laten weten dat de bereidheid aan Nederlandse zijde blijft.
Het testen van een ballistische middellange afstandsraket door Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iran says tested mid-range ballistic missile two weeks ago: Tasnim»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran twee weken geleden een ballistische middellange afstandsraket heeft gelanceerd voor een test? Kan de door Iran geclaimde nauwkeurigheid van deze raket eveneens worden bevestigd? Graag een toelichting.
Het kabinet beschikt niet over informatie die dit bericht kan bevestigen.
Klopt het dat de geteste raket een bereik heeft van 2.000 kilometer, waarmee het Israël en zelfs Oost-Europa kan bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze lancering – evenals lanceringen in oktober en december 2015 en maart 2016 – opnieuw een schending van VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 of 2231? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties hebben de drie eerdere lanceringen tot nu toe concreet gehad voor Iran? Welke rol heeft Nederland daarbij gespeeld?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1133) heeft de Verenigde Staten de lancering van oktober 2015 aan de orde gesteld in een besloten sessie van de VN-Veiligheidsraad. Ook hebben het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten deze schending gerapporteerd bij het Iran Sanctiecomité. Het expertpanel van het Sanctiecomité heeft onderzoek verricht en geconcludeerd dat de lancering van de ballistische raket op 10 oktober jl. een schending betrof van paragraaf 9 van VNVR-resolutie 1929 (2010). Er bleek binnen de Veiligheidsraad echter geen overeenstemming over het instellen van nieuwe sancties. Wel heeft de Verenigde Staten 11 individuen en entiteiten op de bestaande sanctielijsten geplaatst naar aanleiding van ballistische rakettesten van oktober en november vorig jaar. Wat betreft deze lanceringen was er binnen de EU geen draagvlak voor autonome sancties.
Naar aanleiding van de lancering van maart jl. hebben de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk op 28 maart wederom een brief aan de VN-Veiligheidsraad gestuurd. In deze brief verklaren deze vier landen dat deze raketlancering door Iran inconsistent is met paragraaf 3 van Annex B van VNVR-Resolutie 2231 (2015), waarin Iran wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen m.b.t. ballistische raketten die ontworpen zijn om in staat te zijn kernwapens te vervoeren. Voorts vroegen deze landen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties om volledig en grondig te rapporteren over Irans ballistische activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-resolutie 2231 (2015). Ook werd in de brief voorgesteld om de lanceringen te bespreken in het VNVR «2231 Format,» een structuur die is opgezet om de monitoring van de implementatie van deze resolutie te faciliteren. De VS, het VK, Duitsland en Frankrijk waren allen direct betrokken bij de onderhandelingen met Iran en het opstellen van VNVR-resolutie 2231. De brieven van de vier landen stonden niet open voor ondertekening door andere landen (zoals Nederland). Het kabinet steunt de inhoud en strekking van deze brieven echter ten volle.
Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 maart jl. zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft tijdens haar bezoek aan Teheran vorige maand de zorgen van de EU-lidstaten met betrekking tot de ballistische raketlanceringen overgebracht en heeft Iran opgeroepen zich te onthouden van deze activiteiten.
Op welke wijze is tot nu toe kenbaar gemaakt dat Nederland deze lanceringen afkeurt? Gaat u de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken gebruiken om uw ongenoegen kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hebben andere landen gereageerd op deze laatste lancering? Bent u voornemens u hard te maken voor het aanhangig maken van deze test bij de VN-Veiligheidsraad door één van de permanente leden daarvan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse State Department heeft tijdens de dagelijkse persconferentie op 9 mei jl. aangegeven bekend te zijn met de berichtgeving en informatie hierover te verzamelen.
Zoals vermeld in de beantwoording van vraag 2, beschikt het kabinet niet over informatie die de berichtgeving over deze vermeende lancering kan bevestigen. Dientengevolge is het kabinet niet voornemens te pleiten voor het aanhangig maken van deze vermeende test bij de VN-Veiligheidsraad door één van de permanente leden daarvan.
Deelt u de mening dat deze reeks lanceringen verontrustend is, helemaal in het licht van de instabiele situatie van het Midden-Oosten en de rol die Iran daarbij speelt? Op welke wijze spant Nederland zich in om de Iraanse dreiging in te perken? Graag een toelichting.
De ballistische raketlanceringen door Iran zijn mede met het oog op de al bestaande spanningen in de regio verontrustend. Het kabinet acht het mede hierom van belang om als onderdeel van het aanhalen van de banden met Iran in gesprek te blijven over de Iraanse opstelling in de regio en Iran aan te sporen een constructievere rol te spelen.
Het kabinet zet hierop in, zowel in de bilaterale relatie met Iran als binnen het kader van de verbreding van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Iran. Zo heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 maart jl. gepleit voor een gemeenschappelijke positie binnen de Europese Unie ten aanzien van de rol van Iran in de regio.
Klopt het dat de Minister van Economische Zaken tijdens een handelsmissie naar Iran ervoor heeft gepleit om de belemmeringen op te heffen die nu nog voor het financiële systeem bestaan, zodat op termijn het betalingsverkeer tussen Iran en Nederland weer helemaal mogelijk wordt? Waarom heeft de Minister dit toegezegd? Wat is Nederland voornemens te doen om dit mogelijk te maken? Hoe gaat u een kritische houding op het ballistische programma verenigen met het versoepelen van handelsregime jegens Iran? Graag een toelichting.
Minister Kamp heeft aangegeven dat het voor een stapsgewijze hervatting van de handelsrelaties met Iran nodig is de belemmeringen in het betalingsverkeer zoveel mogelijk weg te nemen. Hiertoe voert Nederland regulier overleg met relevante Amerikaanse en Iraanse gesprekspartners. Ook is in mei de Ambassade in Teheran versterkt met een financieel expert en trekken overheid en banken gezamenlijk op bij de informatievoorziening aan het Nederlands bedrijfsleven, waaronder het MKB. Deze inzet staat een kritische houding ten aanzien van het Iraanse ballistische rakettenprogramma niet in de weg getuige onze inspanningen terzake.
Een toekomstig tekort bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het jaarverslag over 2015 van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en de door het NRGD aangekaarte taakstellingsproblematiek?1
Ieder jaar voer ik met het NRGD overleg over de wettelijke taken van het NRGD in relatie tot het beschikbare budget. Daarbij verwacht ik dat ook het NRGD, net zoals andere organisaties van het Rijk, de in het regeerakkoord opgenomen taakstellingen op de bedrijfsvoering invult. De continuïteit en de kwaliteit van het register blijven ondanks de taakstelling gewaarborgd. Dit zorgt ervoor dat het NRGD haar wettelijke taken kan blijven doen, zoals vervat in het Besluit register deskundigen in strafzaken.
Kunt u uw visie geven op (de toekomst van) het NRGD? Welke middelen zijn nodig om deze visie te realiseren?
Uit de evaluatie van het NRGD, uitgevoerd in 2014 en 2015, is gebleken dat het NRGD erin is geslaagd een systeem te ontwikkelen waarmee uitsluitend forensische deskundigen zijn geregistreerd die aan een bepaald minimum kwaliteitsniveau voldoen. Het NRGD is er voorts in geslaagd om de meest voorkomende deskundigheidsgebieden onder de registratie te brengen en om daarmee ook het grootste gedeelte van de Nederlandse forensische deskundigen te registreren.
Vanuit mijn visie op de toekomst van het NRGD heb ik in mijn reactie op deze evaluatie (zie ook mijn brief d.d. 9 april 2015 aan uw Kamer) het NRGD gevraagd het register verder uit te breiden met een aantal natuurwetenschappelijke deskundigheidsgebieden. Voorts heb ik het NRGD gevraagd een oplossing te vinden voor de borging en kwaliteit van weinig voorkomende, zeer gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden die vanwege de werkwijze van NRGD noodgedwongen buiten de werking van het register zullen blijven. Tot slot heb ik het NRGD gevraagd nog eens kritisch te kijken naar het kostenaspect, omdat het register een aanzienlijke uitgavenpost vormt in relatie tot de uitgaven voor gerechtelijke rapportages. Over dit laatste aspect heb ik eerder toegezegd uw Kamer daarover in het voorjaar van 2016 nader te informeren. Een brief daarover kunt u op korte termijn tegemoet zien.
Deelt u de ambities van het NRGD? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het NRGD deze ambities waarmaken met de door u ter beschikking gestelde financiële middelen?
De primaire taak van het NRGD is het beheren van een register. Daarop zien ook de ter beschikking gestelde middelen. Vanuit die taakstelling beschikt NRGD over expertise die overigens benut kan worden voor bijvoorbeeld de kwaliteitsverbetering op forensisch gebied bij de politie. Het NRGD is een van de partijen die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de Europese Forensische Ruimte.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg forensisch onderzoek voorzien op 15 juni 2016?
Ja.
De Edese burgemeester die Marokkaanse autoriteiten inschakelt om jongeren onder controle te krijgen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de aanhoudende onrust in de wijk Veldhuizen te Ede waarbij jongeren de afgelopen week voor ongeregeldheden hebben gezorgd?1 Bent u bereid om de Tweede Kamer een feitenrelaas te doen toekomen? Zijn er volgens u voldoende wijkagenten, politie, justitie en sociale werkers in de buurt actief? Is er beleid ter bestrijding van segregatie?
Ik heb het college van B&W van gemeente Ede gevraagd om mij een feitenrelaas te doen toekomen. De gemeente heeft de volgende feiten aangaande de onrust in de wijk Veldhuizen op een rij gezet:
«Er is sprake van een voormalig winkelcentrum in de wijk Veldhuizen, dat al jaren op de nominatie staat om gesloopt te worden. In dit winkelcentrum was een zogenaamd theehuis gevestigd, waarvan zowel oudere als jongere Marokkaanse Nederlanders gebruik maakten.
Twee jaar geleden zou het centrum gesloopt worden. Vanwege externe omstandigheden is de sloop vertraagd tot de eerste week van mei. Door de jongeren is het sluiten van het theehuis aangegrepen als een moment om hun ongenoegen kenbaar te maken over de sluiting van het theehuis.
Een en ander leidde er toe dat in de nacht van 1 op 2 maart 2016 en in de nacht van 2 op 3 mei 2016 de openbare orde ernstig verstoord werd door onder meer vernielingen op en rond het winkelcentrum, het rondhangen van een groep van circa 40 jongeren, veelal van Marokkaans Nederlandse afkomst.
Verder was sprake in de periode van 2 tot 7 mei van vernieling aan auto’s en van een aantal autobranden, waarbij in totaal 13 auto’s vernield dan wel beschadigd werden. Op 15 mei werd weer 1 auto beschadigd door brand. Sindsdien zijn er geen autobranden meer geweest.»
Het college van B&W geeft voorts aan dat «er op dit moment voldoende wijkagenten, politie en jeugdwerkers in de wijk actief zijn om de rust in de wijk te herstellen c.q. te handhaven. De politie Ede wordt daarbij ondersteund door andere politieteams uit de regio Oost-Nederland.»
Het beleid ter bestrijding van segregatie wordt meegenomen in de beantwoording van vraag 4.
Deelt u de mening dat niet de afkomst maar het gedrag van de desbetreffende jongeren leidend moet zijn voor de lokale autoriteiten om de rust te doen wederkeren in de buurt? Zo ja, hoe heeft het dan toch weer kunnen escaleren en welke acties zijn ondernomen ter voorkoming van criminaliteit en voor rust en veiligheid van de buurtbewoners?
Ja, die mening deel ik. Ik heb hiervoor uiteraard ook navraag gedaan bij het College van burgemeester van de gemeente Ede en deze zegt hierover het volgende:
«In de sluiting van het theehuis heeft een groep jongeren aanleiding gevonden om de openbare orde in de wijk Veldhuizen te verstoren.
Wij sluiten niet uit dat er sprake is geweest van een kern van criminele jongeren, die opruiend heeft gehandeld met als doel het creëren van onrust – zoals die ook is ontstaan. Dit met als doel een alternatief bij de gemeente af te dwingen voor het gesloten theehuis.
Bij politie en gemeente waren er vooraf geen harde signalen die erop zouden duiden dat de sluiting van het theehuis op een dergelijke manier zou escaleren.
Om de rust en veiligheid in de wijk te herstellen heeft de burgemeester de volgende instrumenten ingezet:
Daarnaast verrichtte de gemeentelijke afdeling Toezicht waar mogelijk ondersteuning aan de politie. De politie heeft met ingang van 1 mei 2016 tien politiemensen extra ingezet tijdens de avond en nachtelijke uren in de wijk Veldhuizen. Ook is er een extra rechercheteam geformeerd ter opsporing van de brandstichters.
De lokale driehoek vergaderde frequent om de juiste inzet en werkwijze af te stemmen.»
Deelt u de mening dat het inschakelen van de Marokkaanse autoriteiten door de Edese burgemeester om zijn jeugd weer onder controle te krijgen, toont dat er iets ernstig mis is met de gemeentelijke aanpak? Was u op de hoogte van de samenwerking met de Marokkaanse autoriteiten en vindt een dergelijke samenwerking op meerdere plekken plaats? Deelt u de mening dat niet de Marokkaanse maar de gemeentelijke autoriteit ingezet dient te worden om de buurt prettig, veilig en leefbaar te krijgen en te houden?
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden Van Klaveren en Bontes (Kamervragen 2016Z09131).
Welke acties gaat u ondernemen om segregatie, criminaliteit en werkloosheid in deze en andere buurten en wijken op te lossen? Welk integratiebeleid is van toepassing op Veldhuizen? Welke aanvullende acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de recente gebeurtenissen?
Wijk- en buurtbeleid is een lokale aangelegenheid. Uiteraard moet lokaal integratiebeleid passen binnen de kaders van het landelijk integratiebeleid.
Ook hiervoor heb ik navraag gedaan bij het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Ede. Het college geeft aan het landelijk integratiebeleid lokaal vertaald te hebben met als uitgangspunt dat iedereen meedoet en met aandacht voor kwetsbare inwoners:
«De verantwoordelijkheid voor integratie en meedoen aan de samenleving is meer bij de burgers zelf komen te liggen. We voeren in Ede een actief participatiebeleid. We zetten maximaal in op de eigen kracht van inwoners. Samen met onze maatschappelijke partners, onderwijs en werkgevers, werken we aan een stevige sociale omgeving, waardoor ook onze kwetsbare inwoners in staat worden gesteld om in verbinding te staan met de samenleving en daar actief in mee te doen.
Problemen die zich mogelijk in sommige groepen versterkt voordoen zijn ingebed in het reguliere beleid. De keuze voor een algemene aanpak betekent niet dat het specifieke beleid geheel is verdwenen. Specifiek beleid is niet langer doelgroepenbeleid maar probleemgericht beleid.
Binnen het sociaal domein hebben we ook te maken met situaties waarin om veiligheid en handhaving gevraagd wordt. Dit vraagt om een ander type ingrijpen. Wij zijn hiervan bewust en zoeken naar oplossingen om ook in deze situaties zo lang mogelijk uit te gaan van de activeringsaanpak, maar nemen ook onze verantwoordelijkheid om in te grijpen als dat nodig is.
Onze zorg gaat vooral uit naar de groep van «meelopers». Zij kunnen – voor zover niet al bij ons in beeld – met gerichte interventies weer naar school of aan het werk. Daarvoor hebben we in de lokale en regionale infrastructuur voldoende instrumenten beschikbaar. Zoals de inzet van begeleiding en ondersteuning in het onderwijs, van schoolmaatschappelijk werk en van leerplicht of RMC.
Voor jongeren met een meer complexe problematiek is er begeleiding vanuit de sociaal teams en het Centrum voor Jeugd en Gezin in het kader van het jeugdbeleid. Vanuit de uitvoering van de Participatiewet, gericht op re-integratie is er – ook voor jongeren – een heel scala aan projecten.
Regionaal is er – mede in het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid – goede samenwerking met werkgevers en het onderwijs. En er zijn specifieke projecten, zoals WOW (Waar Onderwijs Werkt) en het project Focus waar jongeren 32 uur per week werken aan gedrag en vaardigheden. Er is kortom voldoende aanbod beschikbaar om met deze groep kwetsbare jongeren aan de slag te gaan.
In de Arbeidsmarktregio FoodValley faciliteren we de samenwerking met werkgevers en onderwijs met een Kenniscentrum voor Leren en Werken. Een jeugdbaanmakelaar gaat aan de slag om jongeren die moeite hebben met het vinden van een baan of stageplaats te begeleiden. Het regionaal meld- en coördinatiepunt (RMC) is aan de slag om alle inzet voor jongeren goed op elkaar af te stemmen en om bij jongeren preventief interventies te plegen bij het vinden van een baan.
Onze inzet blijft erop gericht dat iedereen meedoet aan de samenleving. Specifiek voor jongeren, dus ook voor jongeren in Veldhuizen, is het uitgangspunt: terug naar school, gericht op het krijgen van startkwalificaties, of aan het werk.»
Aanvullend beleid acht ik vooralsnog niet nodig.
Het inroepen van hulp van de Marokkaanse consul bij rellen Ede |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Consul in gesprek met Marokkaanse jongeren Ede»?1
Ja.
Klopt het dat de hulp van de Marokkaanse consul is ingeroepen om de rellende jeugd in Ede tot de orde te roepen en welke dwalende gedachte ligt daar aan ten grondslag?
De gemeente Ede berichtte mij als volgt: «Op verzoek van de generaal-consul is er een gesprek geweest met de burgemeester. De consul heeft zijn belangstelling getoond omdat hij de eenheid – die de Marokkaanse gemeenschap nu uitstraalt in het scherp afwijzen van de gebeurtenissen in de wijk – wilde ondersteunen. In het verlengde daarvan heeft hij gezegd ook met de Marokkaanse gemeenschap in Ede te zullen praten, ter ondersteuning van hun eensgezindheid. Ook heeft hij zijn excuus aangeboden voor de ongeregeldheden, mede namens de Marokkaanse ambassadeur. De consul bemoeit zich niet met het gemeentelijk beleid en de gemeentelijke aanpak en ook niet met de politieaanpak.»
Volgens de burgemeester van Ede is er dus geen sprake geweest van het inroepen van de hulp van de Marokkaanse consul om de jeugd tot orde te roepen en de orde in de wijk Veldhuizen te herstellen. Hier kan ook geen sprake van zijn, het enige gezag is dat van de Nederlandse autoriteiten. In gesprek gaan met elkaar, zoals de burgemeester heeft gedaan op verzoek van de consul, is iets anders.
Deelt u de mening dat met het inroepen van de hulp van de Marokkaanse consul het gezag van de Nederlandse autoriteiten ernstig wordt ondermijnd?
Zie het antwoord op vraag twee: er is geen sprake geweest van het inroepen van de hulp van de consul om de orde in de wijk Veldhuizen te herstellen.
Bent u bereid de plaatselijke burgemeester met spoed te manen om de politie de opdracht te geven zeer stevig op te treden en de rust en orde te herstellen, welke een kerntaak is van de overheid?
Het handhaven van de openbare orde is een lokale verantwoordelijkheid. Eventuele maatregelen worden en zijn derhalve lokaal getroffen.
Welke oorzaken ziet u voor het gebrek aan respect voor het Nederlandse gezag bij het rellende rapaille en ziet u hier een breder probleem? Graag een toelichting.
In reactie op het sluiten van het theehuis hebben jongeren de openbare orde ernstig verstoord door onder meer vernielingen aan te richten rond het winkelcentrum, door schade toe te brengen aan verscheidene auto’s en door een aantal autobranden te stichten. Ik heb reeds in de media aangegeven dit gedrag onacceptabel te vinden. Deze jongeren hebben de grenzen van de Nederlandse wet overtreden en dienen streng aangepakt te worden voor hun misdragingen. Ook heb ik gezegd dat het aan de gemeente Ede en de Nationale Politie is om orde en gezag te herstellen in de stad. In Ede is dit ook gebeurd.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de inwoners van Ede zo spoedig mogelijk het gevoel van veiligheid terug te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Fraude met NS-abonnementen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van «Undercover in Nederland», SBS6, 8 mei 2016?
Ja.
Hoe kan het dat er door een valse naam en vals buitenlands bankrekeningnummer op te geven zo gemakkelijk fraude te plegen is met een NS-abonnement op een OV-chipkaart?
NS heeft aangegeven dat de controle tussen de gegevens van buitenlandse rekeninghouders en abonnementhouders ontbrak. Daardoor kon het genoemde probleem zich in negen gevallen voor doen.
Hoe kan het dat het abonnement niet meteen wordt stopgezet zodra duidelijk is dat er niet kan worden afgeschreven van het opgegeven (valse) rekeningnummer?
De kaarthouder is verantwoordelijk voor het invullen van de juiste gegevens en abonnements- en identiteitsfraude is strafbaar. Eerder dit jaar heeft NS haar systeem verder geoptimaliseerd, bij fraude of bij betalingsachterstand worden abonnementen geblokkeerd.
Hoe snel kunt u een einde maken aan deze manier van frauderen?
Het is aan vervoerders om maatregelen te treffen tegen deze manier van frauderen. NS heeft vanaf april dit jaar al extra maatregelen genomen om dergelijke aanvragen van abonnementen zonder te betalen tegen te gaan en naar aanleiding van de bevindingen van de programmamakers van Undercover in Nederland gaat NS bij vergelijkbare aanvragen (abonnementen in combinatie met een buitenlands rekeningnummer) een extra toets doen. NS heeft laten weten dat daardoor deze vorm van fraude wordt vastgesteld en het abonnement kan worden beëindigd.
Kunt u inzicht geven in het aantal frauduleuze abonnementen dat op dit moment in omloop is?
NS meldt dat negen mensen op deze wijze bleken te frauderen op een totaal van 1,7 miljoen abonnementen.
Kunt u inzicht geven in de middelen die NS is misgelopen door deze vorm van fraude?
Nee, maar gelet op het uiterst kleine aantal gevallen zal het gaan om een beperkt bedrag.
Deelt u de mening dat bonafide reizigers en abonnementhouders niet via tariefsverhoging de dupe mogen worden van deze inkomstenderving van NS?
Ja, ik deel deze mening. Op basis van de vervoerconcessie kan NS eventuele schade door fraude niet doorberekenen in de tarieven.
Speelt deze problematiek ook bij andere vervoersbedrijven?
Ik heb geen signalen ontvangen dat deze problematiek ook bij andere vervoerders speelt.
Bent u bereid de abonnementensystematiek van NS en andere vervoersbedrijven door te lichten, opdat deze in de toekomst fraudevrij is?
Het is niet aan mij maar aan vervoerders om maatregelen te treffen om fraude bij de abonnementsafsluiting tegen te gaan.
Gestolen data van Zwitserse speciale eenheden door Russische hackers |
|
Fred Teeven (VVD), Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russische Hacker enttarnen geheime Schweizer Elite-Truppe»?1
Ja.
Klopt het dat geheime data van Zwitserse speciale eenheden is gestolen bij een cyberaanval door Russische hackers? Klopt het ook dat zij hierdoor een nieuwe identiteit verstrekt moeten krijgen? Graag een toelichting.
In reactie op de publicaties in de Zwitserse pers heeft het Zwitserse Ministerie van Defensie laten weten onderzoek te doen naar de cyberaanval en de mogelijke consequenties. Ook de vraag of leden van de Zwitserse speciale eenheid Aufklärungsdetachements 10 (AAD 10) een nieuwe identiteit verstrekt moeten krijgen, maakt onderdeel uit van het onderzoek.
Hoe beoordeelt u de risico's van dergelijke cyberaanvallen voor de Nederlandse krijgsmacht, specifiek in het licht van waarschuwingen die de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) doet over cyberaanvallen, onder andere in haar meest recente jaarrapport? Is de Nederlandse krijgsmacht voldoende in staat zichzelf hier tegen te beveiligen en verdedigen? Graag een toelichting.
De dreiging van digitale spionage tegen Defensie, toeleveranciers, bondgenootschappelijke netwerken en producenten van militair-relevante producten is aanzienlijk. Deze dreiging neemt in omvang toe en wordt steeds agressiever en geavanceerder. Defensie slaat dagelijks aanvallen af en er zijn vooralsnog geen cyberaanvallen bekend waarbij gevoelige informatie is buitgemaakt. Ondanks alle maatregelen is de voortdurende versterking van de digitale weerbaarheid geboden. Deze versterking maakt deel uit van de Defensie Cyber Strategie (Kamerstuk 33 321, nr. 5 van 23 februari 2015).
De maatregelen om de eigen informatietechnologie-systemen (IT-systemen) veilig te houden, maken deel uit van de diensten en producten die het Joint IV Commando (JIVC), waaronder het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT), en de directie Operations van de Defensie Materieel Organisatie leveren. Defensie ontwikkelt doorlopend nieuwe beveiligingsmethodieken om nieuwe dreigingen (vroegtijdig) te kunnen onderkennen en af te slaan.
Is specifiek de identiteit van zowel speciale eenheden als inlichtingenpersoneel van de Nederlandse krijgsmacht voldoende geborgd tegen cyberaanvallen? Is dit geval in Zwitserland reden voor Defensie om extra maatregelen te nemen? Graag een toelichting.
In haar meest recente jaarverslag (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016) gaat de MIVD uitgebreid in op de verschillende dreigingen tegen Defensie in of via het cyberdomein. Spionageactiviteiten van statelijke actoren maken hier nadrukkelijk onderdeel van uit. Defensie doet er om deze reden alles aan om de vertrouwelijke informatie te beschermen. Over onder andere dit onderwerp heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in de voortgangsrapportage (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016) over de uitvoering van de Defensie Cyber Strategie. De cyberaanval in Zwitserland past, ondanks de ernst van het incident, in het bestaande dreigingsbeeld en is om deze reden geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Zijn er ooit pogingen gedaan door hackers om dergelijke data van Nederlandse eenheden te stelen? Zo ja, vanuit welke landen kwamen die cyberaanvallen en is bij dergelijke aanvallen ooit gevoelige informatie buitgemaakt? Op welke wijze is hierop gereageerd door Defensie?
Zie het antwoord op vraag 3.
De zaak Saban B. in Turkije |
|
Raymond Knops (CDA), Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de voortgangsrapportage van de «road map visum liberalisatie Turkije», die de Europese Commissie op 4 mei gepresenteerd heeft?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van voorwaarde 47, waaraan Turkije nog niet voldoet, namelijk «Provide effective judicial cooperation in criminal matters, including in extradition matters, to all EU Member States»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Saban B, die in Nederland veroordeeld is tot 7 jaar en 9 maanden celstraf voor onder andere mensenhandel, mensensmokkel en mishandeling, nog steeds op vrije voeten is in Turkije en dat dit inmiddels meer dan 3 jaar is nadat Nederland het hele dossier aan Turkije heeft opgestuurd met het verzoek om het onherroepelijke Nederlandse vonnis tegen betrokkene over te nemen en ten uitvoer te leggen?
Ja.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie de Kamer op 10 oktober 2014 geschreven heeft: «Ik deel ten volle de maatschappelijke verontwaardiging dat Saban B. nog altijd op vrije voeten is. Het leed dat Saban B. zijn slachtoffers heeft berokkend, zou het onverteerbaar maken als hij erin slaagt de hem opgelegde straf te ontlopen.»; en: «Ik hoop dat dit op korte termijn zal resulteren in een aanhouding van Saban B. Een en ander laat onverlet dat het voor zijn slachtoffers buitengewoon hard is dat Saban B. op het moment niet gedetineerd is. Ik verzeker hen en uw Kamer van een blijvende inzet om dit laatste gedaan te krijgen.»?2
Ja.
Welke inzet is er sindsdien gepleegd?
Op 20 december 2010 is Saban B., nadat hij eerder vanuit Nederland naar Turkije was gevlucht, door het hof in Arnhem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 9 maanden en een geldboete van € 150.000,-. Het arrest is op 11 september 2012 door de Hoge Raad bevestigd. Op 14 februari 2013 heb ik de Turkse autoriteiten verzocht de tenuitvoerlegging van eerdergenoemd strafvonnis over te nemen. Bij vonnis van 27 februari 2015 heeft de rechtbank in Turkije Saban B. in het kader van de omzetting van de uitspraak van 20 december 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 9 maanden en een justitiële boete van 100 Turkse Lira. Saban B. heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De behandeling van het hoger beroep in Turkije heeft echter nog niet plaatsgevonden en er is nog geen aanhoudingsbevel afgegeven, aldus de Turkse autoriteiten.
De voorzitter van het College van procureurs-generaal en de landelijk officier mensenhandel hebben in mei 2015 in Turkije aandacht gevraagd voor de zaak en het belang van de zaak voor Nederland toegelicht.
Voorts zijn de Turkse autoriteiten in een zaak die verband houdt met bovenvermelde zaak bij brief van 10 november 2015 namens mij verzocht in te stemmen met de overname van de tenuitvoerlegging van de aan Saban B. in Nederland opgelegde (in april 2015 onherroepelijk geworden) gevangenisstraf van 2 jaar en 8 maanden. Over dit verzoek staat mijn ministerie in contact met de Turkse autoriteiten.
Herinnert u zich dat de Nederlandse en Turkse regering gezamenlijk aan de Raad van Europa schreven over een vruchtbare justitiële samenwerking tussen Turkije en Nederland in het algemeen en dat deze zaak daarop geen uitzondering vormde?3
Ja.
Is de samenwerking op dit dossiers en andere dossiers waarop Nederland tenuitvoerlegging van straffen vraagt, nog steeds vruchtbaar?
Tussen Turkije en Nederland worden op jaarbasis vele honderden rechtshulpverzoeken behandeld. Deze hebben betrekking op een veelheid aan onderzoeken en procedures. De zaken die een overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen aan de Turkse autoriteiten betreffen, vormen daarvan een klein deel. Dit zijn er circa vier per jaar. De Turkse autoriteiten verzoeken op hun beurt circa zes keer per jaar aan Nederland om overdracht van de tenuitvoerlegging van een strafvonnis. In zijn algemeenheid is de samenwerking met Turkije vruchtbaar. Op het vlak van de overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen is echter verbetering mogelijk. Hierbij is van belang dat de justitiële samenwerking tussen Nederland en Turkije in brede zin onderwerp is van een ambtelijke werkgroep tussen Turkije en Nederland die recent in het leven geroepen is, waarvan de resultaten uiteindelijk moeten uitmonden in een door beide landen getekende Memorandum of Understanding (MoU). Hierover heb ik uw Kamer bij brief van 5 april jl. geïnformeerd.4 Nederland zal voorstellen om de afhandeling van verzoeken tot overdracht van strafvonnissen onderdeel te laten uitmaken van het MoU.
Klopt het dat Turkije geen mensen met een Turkse nationaliteit uitlevert aan landen van de Europese Unie?
Het is juist dat de Turkse wetgeving de uitlevering van eigen onderdanen niet toestaat, ook niet aan de lidstaten van de Europese Unie.
Hoeveel mensen, die (ook) de Turkse nationaliteit hebben, zijn in Nederland veroordeeld, maar ontlopen op dit moment hun gevangenisstraf?
Blijkens informatie van het openbaar ministerie zijn bij het Landelijk Parket 88 zaken in behandeling van personen met (onder andere) een Turkse nationaliteit die een gevangenisstraf van meer dan 120 dagen opgelegd hebben gekregen, niet over een bekend adres in Nederland beschikken en nog voortvluchtig zijn.
Hoeveel mensen, die (ook) de Turkse nationaliteit hebben en in Nederland veroordeeld zijn voor een gevangenisstraf, ontlopen op dit moment hun straf omdat zij (vermoedelijk) in Turkije zijn?
Van 18 personen is bekend dat zij momenteel in Turkije verblijven of hebben verbleven. Ten aanzien van deze personen, waaronder Saban B., zijn er op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt om te bewerkstelligen dat de veroordeelden hun straf in Turkije uitzitten. Ten aanzien van tien andere personen bestaan opsporingsindicaties dat zij hoogstwaarschijnlijk in Turkije verblijven.
Voor hoeveel mensen heeft Nederland aan Turkije verzocht om het Nederlandse vonnis over te nemen en ten uitvoer te leggen in Turkije sinds 2010? Kunt u een lijst geven van de verzoeken?
In het kader van bescherming van de privacy van de betrokken personen, kan ik u slechts mededelen dat Nederland vanaf 2010 op grond van de Wots ten aanzien van 23 personen aan Turkije de wens kenbaar heeft gemaakt de tenuitvoerlegging van een Nederlands vonnis aan Turkije over te dragen.
Kunt u aangeven voor hoeveel mensen Turkije die straf ook uiteindelijk ten uitvoer gebracht heeft sinds 2010 en kunt u een lijst geven van deze zaken?
In het kader van bescherming van de privacy van de betrokken personen, kan ik u slechts mededelen dat vanaf 2010 ten aanzien van in ieder geval 6 personen het Nederlandse verzoek tot strafovername is toegewezen. Voor de resterende personen – waaronder ook het in het antwoord van de vragen 4 en 5 opgenomen verzoek van 10 november 2015 ten aanzien van Saban B. – duren de procedures nog voort.
Kunt u aangeven voor hoeveel mensen die in een EU-lidstaat gestraft zijn met een gevangenisstraf van tenminste een jaar en niet uitgeleverd kunnen worden, Turkije uiteindelijk de straf ten uitvoer legt, dan wel via een definitieve Turkse veroordeling deze mensen alsnog straft (alle gevallen sinds 2010)?
Ik beschik niet over deze informatie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, zodat de antwoorden gebruikt kunnen worden bij het debat over de voortgangsrapportage tussen de EU en Turkije over visumliberalisatie?
Helaas stond de aard van de informatieverzoeken beantwoording binnen een week in de weg.
Het in opdracht van de Amerikaanse farmaceutische industrie uitgevoerde onderzoek naar de machtsverhoudingen binnen het Nederlandse zorgstelsel |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de Erasmus Universiteit onderzoek doet in opdracht van en betaald door de AmCham, de farmaceutische afdeling van de Amerikaanse Kamer van Koophandel in Nederland?1
Het staat partijen vrij om binnen de wettelijke kaders, zoals het verbod op gunstbetoon in de Geneesmiddelenwet, een overeenkomst te sluiten voor het verrichten van een onderzoek naar het markt- en mededingingstoezicht in de zorg. Het is mij niet bekend wat is betaald voor het onderzoek. Dat is onderdeel van de overeenkomst tussen partijen zelf.
Kunt u aangeven wat AmCham heeft betaald voor het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich een belang voorstellen van AmCham om te investeren in een dergelijk onderzoek, anders dan die van de Amerikaanse farmaceutische industrie? Zo ja, welk?
Op haar website licht AmCham toe wat haar motieven zijn: Zij wil bijdragen aan de toegang tot innovatieve medicijnen en de bevordering van onderzoek en ontwikkeling.2 Ook staat op de website (en in het onderzoeksrapport zelf) dat AmCham het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam in 2014, 2015 en 2016 heeft gevraagd een analyse te maken van onderdelen van het stelsel van gereguleerde concurrentie in de Zorgverzekeringswet.3 Dit waren respectievelijk de risicoverevening, de transparantie van zorguitkomsten en het markt- en mededingingstoezicht.
Vindt u deze inmenging van AmCham in het politieke debat wenselijk, gelet op de grote maatschappelijke verontwaardiging rondom het handelen van de farmaceutische industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is iedereen toegestaan om zich binnen de wettelijke kaders te mengen in maatschappelijk en politiek relevante vraagstukken. AmCham heeft een onderzoek uit laten voeren door iBMG, maar is niet de enige partij die zich bezighoudt met vraagstukken rondom het Nederlandse zorgstelsel.
Vreest u niet voor uw geloofwaardigheid in internationaal verband, wanneer in uw «achtertuin» de Amerikaanse farmaceutische industrie het debat domineert?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u, los van uw formele beleidsreactie, het onderzoek van de Erasmus Universiteit, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat huisartsen eerder teveel dan te weinig macht zouden hebben ten opzichte van verzekeraars?
Het onderzoek gaat in op het markt- en mededingingstoezicht zoals dat wordt verricht door de NZa en de ACM. Effectief markt- en mededingingstoezicht is een belangrijke voorwaarde om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Zoals ik in mijn reactie op het rapport heb toegelicht, benadrukt het onderzoeksrapport dat het markt- en mededingingstoezicht maatwerk is en geeft het in dat verband enkele aandachtpunten.4 Het is bij het beoordelen van de relatie tussen bijvoorbeeld zorgaanbieders en zorgverzekeraars aan de betrokken onafhankelijke toezichthouders om binnen hun wettelijke kaders rekening te houden met de feitelijke omstandigheden van het individuele geval.
Vindt u dat een dergelijk beperkt onderzoek, waarvoor slechts elf mensen zijn geïnterviewd, dusdanige vergaande conclusies zou kunnen opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan iBMG (onderdeel van de Erasmus Universiteit Rotterdam) om zich te verantwoorden over de wijze waarop zij hun onderzoek hebben verricht. In paragraaf 1.4 van de eindrapportage hebben de onderzoekers hun onderzoeksmethode kort toegelicht. In het rapport staat dat de onderzoekers zich hebben gebaseerd op bureauonderzoek (regelgeving, rechtspraak, beleids- en andere relevante documenten, wetenschappelijke en vakliteratuur, gepubliceerde standpunten en andere relevante achtergronddocumenten) en interviews. In de bijlage van het rapport is een overzicht opgenomen van de geraadpleegde gesprekpartners.
Bent u het ermee eens dat, gekeken naar de samenstelling van de lijst van geïnterviewde personen, de zorgverleners er bekaaid van afkomen, en er wel erg veel geïnterviewden betrokken zijn bij Achmea?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kwalificeert u de uitspraak dat de vertrouwensrelatie tussen huisarts en patiënt huisartsen meer marktmacht zou geven? Vindt u dit een gepaste manier om over de zorg te praten?
De analyse van iBMG heeft betrekking op het markt- en mededingingstoezicht. In die context wordt over marktmacht gesproken indien een partij invloed kan uitoefenen op de contractvoorwaarden, zoals het tarief. De onderzoekers concluderen dat dominante percepties over machtsverhoudingen tussen aanbieders en verzekeraars niet altijd stroken met de feitelijke machtsverhoudingen. Zo zorgt de sterke vertrouwensrelatie tussen patiënt en huisarts, ten opzichte van de vertrouwenrelatie tussen verzekerde en zorgverzekeraar, er volgens iBMG onder meer voor dat de marktmacht van zorgverzekeraars aanzienlijk kleiner is dan in bepaalde gevallen alleen op grond van het marktaandeel van die zorgverzekeraars zou kunnen worden verwacht.
Ik zie geen aanleiding om afstand te doen van (onderdelen van) het onderzoek. Het is aan de NZa en de ACM om als onafhankelijke toezichthouders binnen hun wettelijke kaders rekening te houden met de feitelijke omstandigheden van het individuele geval.
Bent u bereid krachtig afstand te nemen van de conclusie van het onderzoek dat huisartsen eerder teveel dan te weinig macht zouden hebben ten opzichte van zorgverzekeraars? Zo nee, waarom?
Zie antwoord vraag 9.
Waren er, behalve uw ambtsvoorganger, op 30 maart jl. ook ambtenaren van het Ministerie van VWS of zelfstandige bestuursorganen op het terrein van VWS op het AmCham Zorgforum in Den Haag? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Zoals nog op de website van AmCham valt te zien, bestond het programma van het zorgforum op 30 maart uit een introductie, een presentatie door de onderzoekers en reacties op het onderzoek vanuit het perspectief van ziekenhuizen, huisartsen, zorgverzekeraars, de ACM, VWS en de patiëntenfederatie NPCF.5 AmCham heeft geen lijst openbaar gemaakt met alle (overige) deelnemers aan het zorgforum. Vanuit VWS was 1 ambtenaar in het panel en 3 ambtenaren waren in het publiek aanwezig.
Wat is uw reactie op de tijdens deze bijeenkomst gedane uitspraak van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat «mensen nog beter uitgelegd moet worden hoe marktwerking bijdraagt aan betere kwaliteit en de betaalbaarheid van zorg»?2
Het systeem van gereguleerde concurrentie en het markt- en mededingingstoezicht zijn van groot belang om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Tegelijkertijd kunnen deze begrippen voor veel mensen abstract overkomen. De NPCF doet de nuttige aanbeveling om daarmee rekening te houden.
Vindt u het wenselijk, ondanks dat u het hier inhoudelijk wellicht mee eens bent, dat de NPCF dergelijke politieke uitspraken doet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de NPCF zelf om te besluiten of en op welke wijze zij zich wil mengen in maatschappelijke en politieke vraagstukken. Inbreng van organisaties zoals de NPCF bij beleidsvraagstukken zijn naar mijn oordeel zeer waardevol.