Het feit dat het OM nu de MH17 radargegevens in Rusland opvraagt |
|
Pieter Omtzigt , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) aan Rusland gevraagd heeft om de (ruwe) primaire radar-gegevens die betrekking hebben op de MH17 vrij te geven? 1
Het OM heeft al in 2014 middels een rechtshulpverzoek aan de Russische Federatie (RF) verzocht om alle gegevens die van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van de MH17, waaronder begrepen de (ruwe) primaire radarbeelden. Uw Kamer is bij de beantwoording van Kamervragen over «de verdwenen radarbeelden van MH17» in algemene zin geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771). Ter bevordering van de uitvoering van alle door het OM aan de RF gedane rechtshulpverzoeken is een delegatie van het Nederlandse OM begin juli 2016 in Moskou geweest.
Herinnert u zich dat u in het debat over de radargegevens gesteld heeft: «(h)et onderwerp van de radargegevens is ook met enige regelmaat aan de orde geweest in de gesprekken die ik met het Openbaar Ministerie heb. Telkens heeft het Openbaar Ministerie mij bevestigd dat er geen behoefte bestaat aan meer of andere gegevens en dat men voldoende gegevens heeft voor het strafrechtelijk onderzoek» (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2015/2016, nr. 51)?
Ja.
Heeft het OM (en/of de politie en het Joint Investigation Team) aan de Nederlandse regering verzocht om ondersteuning bij het opvragen van de ruwe primaire radargegevens in Rusland? Zo ja, kunt u daarover nadere informatie verschaffen en wel over elk moment die ondersteuning wel en niet gevraagd is en wat er met die vragen gedaan is?
Het OM moet op onafhankelijke wijze het strafrechtelijk onderzoek kunnen uitvoeren. Het kabinet wil geen politieke beïnvloeding van dit belangrijke strafrechtelijke onderzoek. Het kabinet heeft meerdere malen aangegeven bereid te zijn om ondersteuning te geven, als het OM daarom verzoekt. Het kabinet heeft dergelijke ondersteuning ook daadwerkelijk op verzoek geboden. Ik kan u daarover op dit moment geen nadere informatie verschaffen.
Het kabinet heeft in verschillende diplomatieke overleggen in algemene zin aandacht gevraagd voor de opvolging aan rechtshulpverzoeken ten aanzien van het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17.
Bent u bereid om een geschillenprocedure bij de International Civil Aviation Organization (ICAO) op te starten tegen Rusland, aangezien Rusland de ruwe primaire radargegevens niet verschaft heeft aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), zij daartoe volgens de OVV en ICAO wel verplicht was en de primaire radargegevens wel nodig blijken te zijn voor het OM-onderzoek?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in de antwoorden op schriftelijke vragen over radargegevens ten aanzien van MH17 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771) zou een geschillenprocedure op basis van het ICAO-verdrag zich moeten richten op de beschikbaarheid van data voor ongevalsonderzoek.
Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen een luchtvaart-ongevalsonderzoek en een strafrechtelijk onderzoek. Het ongevalsonderzoek is uitgevoerd door de onafhankelijke OVV, op basis van zijn wettelijke taken, die weer afgeleid zijn uit de ICAO-bepalingen voor een ongevalsonderzoek. Een dergelijk onderzoek richt zich op het achterhalen van de oorzaken, om mogelijk toekomstige ongevallen te voorkomen, maar niet op de schuldvraag. De behoefte aan gegevens is daar op afgestemd. De OVV heeft aangegeven dat aanvullende radargegevens, als ze beschikbaar waren geweest, naar het oordeel van de Raad niets hadden veranderd aan de conclusie die is getrokken over de oorzaak van de crash. Een en ander is eerder aan uw Kamer gemeld in de antwoorden van de OVV op schriftelijke vragen over radargegevens ten aanzien van MH17 (bijlage bij brief aan Tweede Kamer van 25-02-20162). Er zal daarom geen geschillenprocedure bij de ICAO worden opgestart.
Het OM beoordeelt uiteraard zelf hoe vanuit strafrechtelijk perspectief het onderzoek het beste kan worden uitgevoerd en welke informatie daarvoor nodig is. Uw Kamer is in antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771) bericht dat door het OM de benodigde informatie reeds eerder bij verschillende staten is op gevraagd door middel van rechtshulpverzoeken, waaronder het verzoek aan de RF.
Heeft u het niet persoonlijk en niet inhoudelijk beantwoorden van de brief van de nabestaanden aan president Poetin, die ook over het niet verschaffen van ruwe primaire radargegevens ging, onder de aandacht gebracht van president Poetin? Zal hij die brief, die bijna 6 maanden oud is, alsnog beantwoorden? (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2015/2016, nr. 2771)
De Minister-President heeft bij de ASEM-top op 15 juli jl. een ontmoeting gehad met de Russische premier Medvedev. Een belangrijk onderwerp waarover is gesproken betreft het neerhalen van vlucht MH17. In 2014 is door de VN-Veiligheidsraad unaniem resolutie 2166 aangenomen, waarin wordt geëist dat de verantwoordelijken voor de ramp met vlucht MH17 ter verantwoording worden geroepen en dat alle staten volledig meewerken aan inspanningen om dit te bevorderen. Dit is en blijft de hoogste prioriteit voor het kabinet. De Minister-President heeft er bij premier Medvedev nogmaals op aangedrongen om mee te blijven werken aan de uitvoering van deze resolutie. Ook heeft de Minister-President aangedrongen op beantwoording van de brief die de nabestaanden van MH17 begin dit jaar hebben verstuurd.
Heeft u op 9 juli 2016 aan president Poroshenko gevraagd de brief die de nabestaanden aan hem gestuurd hebben in januari 2016 te beantwoorden? Heeft hij beloofd om eindelijk het fatsoen op te brengen om de nabestaanden van MH17-slachtoffers een inhoudelijk antwoord te sturen (belofte gedaan in plenaire vergadering op 5 juli 2016 door de Minister-President bij het debat over de Europese Top)?
De Minister-President heeft op 10 juli jongstleden, en marge van de NAVO-top in Warschau, gesproken met president Porosjenko van Oekraïne. Ook het belang van een antwoord op de brief van nabestaanden aan president Porosjenko kwam daarbij aan de orde. De ondertekende antwoordbrief was inmiddels op 9 juli jongstleden bij de Nederlandse ambassade in Kiev ontvangen. De ambassade heeft zorg gedragen voor de vertaling en door tussenkomst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor doorgeleiding aan de nabestaanden.
Hoe beoordeelt u het feit dat er twee jaar na de aanslag op de MH17 boven een oorlogsgebied, dat zeer goed in de gaten gehouden werd door Rusland, Oekraïne, de NAVO en de Verenigde Staten, er nog steeds gevraagd moet worden naar ruwe primaire radarbeelden?
Voor het kabinet is het van belang dat de verantwoordelijken hun straf niet ontlopen en dat veiligheid van de burgerluchtvaart niet wordt aangetast. De OVV heeft daarom onderzoek gedaan naar de toedracht van de crash van vlucht MH17 en heeft zijn conclusies daarover op 13 oktober 2015 gepubliceerd.
Het JIT, onder coördinatie van het Nederlandse OM, doet momenteel nog volop strafrechtelijk onderzoek naar de exacte toedracht van het neerhalen van vlucht MH17 en het opsporen van de verantwoordelijken daarvoor. Het is niet aan het kabinet om zich voor afronding van het onderzoek uit te laten over bewijsmateriaal dat er al dan niet is.
Zoals meermalen aan uw Kamer geantwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1440 en 2771), is het aan het OM ter beoordeling hoe het onderzoek het beste kan worden uitgevoerd en welke informatie daarvoor nodig is. Het OM heeft hierom in een eerder stadium al bij verschillende staten middels rechtshulpverzoeken verzocht, waaronder het verzoek aan de RF.
Bent u van mening dat Rusland resolutie 2166 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) nakomt en dan vooral op punt 9 (The Security Council, Callson all States and actors in the region to cooperate fully in relation to the international investigation of the incident, including with respect to ...)?
Een delegatie van het Nederlandse OM is begin juli 2016 in Moskou geweest voor overleg met de Russische autoriteiten over de uitvoering van rechtshulp in het onderzoek naar het neerhalen van MH17.
Het Nederlandse OM heeft in oktober 2014 het eerste rechtshulpverzoek gedaan in deze zaak en nadien verschillende malen nadere vragen gesteld. De Russische autoriteiten hebben eerder informatie verstrekt, maar nog niet alle vragen beantwoord.
Over de openstaande vragen is nu overlegd. De Russische autoriteiten hebben hun wens om mee te werken herhaald en zijn zich bewust van de noodzaak dat de nu nog openstaande verzoeken voortvarend moeten worden beantwoord. De RF heeft gesteld bereid te zijn om volledig mee te werken.
Bent u van mening dat Oekraïne VN-Veiligheidsraadsresolutie 2166 nakomt en dan vooral op punt 9 (The Security Council, Calls on all States and actors in the region to cooperate fully in relation to the international investigation of the incident, including with respect to ...)?
Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld is mede ten behoeve van de afstemming tussen verschillende betrokken landen (Nederland, Australië, België, Maleisië en Oekraïne) een Joint Investigation Team (JIT) opgericht. Het OM laat weten dat de samenwerking in het onderzoek met alle deelnemende landen nog steeds naar tevredenheid verloopt.
Heeft de Secrataris-Generaal van de VN ooit aan de Veiligheidsraad teruggekoppeld, zoals vastgesteld in punt 9 van VN-Veiligheidsraadsresolutie 2166 (The Security Councilrequests the Secretary-General to identify possible options for United Nations support to the investigation and to report to the Security Council on relevant developments)? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, kunt u ervoor zorgdragen dat hij dit alsnog doet?
Nederland heeft gedurende de afgelopen twee jaar nauw contact gehouden met het Bureau van de Secretaris-generaal van de VN (SGVN) en andere relevante afdelingen binnen de VN, waaronder het Bureau van de Juridisch Adviseur van de SGVN, over de voortgang op het dossier MH17 en de acties die zij daarin heeft genomen.
Ook heeft Nederland regelmatig per brief gerapporteerd aan de VN-Veiligheidsraad (VNVR) over de drie sporen, namelijk repatriëring/identificatie van de slachtoffers, technisch onderzoek naar de oorzaak van de crash en het strafrechtelijk onderzoek van de landen verenigd in het JIT.
SGVN heeft bij monde van Assistent SG voor Politieke Zaken Jeffrey Feltman meermaals aan de VNVR gerapporteerd over de situatie in Oost-Oekraïne middels briefings. Hierbij is ook de nasleep van het neerhalen van vlucht MH17 aan de orde gekomen, op basis van de informatie uit de Nederlandse brieven aan de voorzitter van de VNVR. Deze brieven zijn ook ter informatie aan uw Kamer gestuurd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Examens in het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat leerlingen met autisme in het speciaal onderwijs het college-examen als onderdeel van het staatsexamen verplicht mondeling moeten afleggen?1
Nee, dit is niet automatisch verplicht. Scholen in het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) kiezen zelf uit verschillende examenmodaliteiten om leerlingen met het profiel uitstroomonderwijs het eindexamen af te laten leggen:
Als een school in het bezit is van een examenlicentie kan deze zelf vo-examens afnemen en vo-diploma’s uitreiken. Er zijn tot nu toe in Nederland enkele vso-scholen die een examenlicentie hebben. Vso-leerlingen volgen dan binnen de eigen schoolomgeving onderwijs bij de eigen docenten en leggen het eindexamen af op dezelfde manier als in het reguliere voortgezet onderwijs.
Leerlingen in het vso kunnen als «extraneus» deelnemen aan het examen op een reguliere vo-school in de buurt. Op basis van een symbiose-overeenkomst volgen deze leerlingen meestal ook een deel van het onderwijsprogramma op die school. Voor hen geldt dan het programma van toetsing en afsluiting (pta) van de reguliere school en doen daar een regulier schoolexamen.
Voor vso-scholen zonder examenlicentie en zonder symbiosemogelijkheden is er de mogelijkheid om het staatsexamen aan te bieden. Hier wordt door vso-scholen het meeste gebruik van gemaakt. Dit examen bestaat uit twee onderdelen: het centraal schriftelijk examen (hierna: cse) en een college-examen. Het cse is identiek aan dat op reguliere scholen en wordt ook op hetzelfde moment afgenomen. Het college-examen bestaat meestal uit een mondeling examen dat soms is aangevuld met een schriftelijk onderdeel. Dit examen wordt na het cse afgenomen onder auspiciën van het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) en vervangt het schoolexamen uit in het reguliere onderwijs.
In het geval van het college-examen kan het CvTE op grond van gemotiveerde redenen toestaan, mede aangedragen door de school op basis van leservaring aan de betreffende leerling, dat een examen geheel of gedeeltelijk wordt afgelegd op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van die kandidaat. Hiertoe wordt alleen besloten in overleg met de school en in het geval dat andere mogelijkheden tot het aanpassen van het examen geen uitweg bieden. Het CvTE bepaalt dan op welke wijze het examen zal worden afgelegd, met dien verstande dat aan de overige bepalingen in het staatsexamenbesluit wordt voldaan. Een schriftelijk examen in plaats van een mondeling examen behoort tot de mogelijkheden.
Is het waar dat de cijfers die leerlingen in het speciaal onderwijs gedurende het schooljaar halen voor toetsen ter voorbereiding op de eindexamens niet meetellen voor het eindexamencijfer – zoals dit in het reguliere onderwijs wel het geval is door middel van schoolexamens – maar het mondelinge college-examen de helft van het eindexamencijfer bepaalt?
Dit is afhankelijk van de examenmodaliteit waar de school gebruik van maakt. Zie het antwoord op vraag 1. In het geval dat er een staatsexamen wordt afgenomen, bepaalt het resultaat op het college-examen de helft van het eindexamencijfer.
Zijn er mogelijkheden dat de cijfers die leerlingen met autisme in het speciaal onderwijs halen voor hun toetsen op een bepaalde manier meegerekend kunnen worden in het eindexamencijfer, zoals in het regulier onderwijs ook het geval is, zodat de helft van het eindexamencijfer niet enkel op het mondelinge college-examen gebaseerd wordt? Zo ja, kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de examenmodaliteit waar de school gebruik van maakt. Zie ook het antwoord op vraag 1. Het meerekenen van resultaten op toetsen voor het schoolexamencijfer is mogelijk als de school in het bezit is van een examenlicentie. In het geval van het staatsexamen is dit niet mogelijk, omdat de school dan niet bevoegd is om (school)examens af te nemen. Dan telt het resultaat op het college-examen als schoolexamencijfer.
Zijn er mogelijkheden dat leerlingen met autisme uit het speciaal onderwijs die aantoonbaar moeite hebben met het college-examen in de vorm van een mondeling examen dit college-examen schriftelijk mogen maken? Zo ja, kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
Het bericht ‘Consumentenbond in actie tegen strenge voorwaarden sportscholen’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond in actie tegen strenge voorwaarden sportscholen»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle sportscholen verplicht lid hoeven te zijn van Fit!Vak, de brancheorganisatie voor sportscholen?
Ja, het is aan de sportschool zelf om te bepalen of zij lid wordt van een brancheorganisatie voor sportscholen.
Klopt het dat bij een conflict met een sportschool iemand alleen naar de geschillencommissie van de Consumentenbond kan stappen indien de sportschool lid is van Fit!Vak? Zo ja, waar kunnen consumenten naartoe bij een geschil met een sportschool welke geen lid is van een branchevereniging? Wat kunnen consumenten doen indien deze sportschool onredelijk bezwarende algemene voorwaarden hanteert en/of deze niet naleeft?
De Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken kent meerdere geschillencommissies, die elk klachten over specifieke onderwerpen behandelen. Voor sportscholen is de Geschillencommissie Sport en Beweging opgericht. De toegang tot de Geschillencommissie Sport en Beweging is gekoppeld aan het lidmaatschap van de sportschool aan de brancheorganisatie Fit!Vak. De reden hiervoor is dat deze brancheorganisatie mede de kosten draagt die gemoeid zijn met de behandeling van een zaak door de geschillencommissie Sport en Beweging. Ondernemers die niet zijn aangesloten bij de genoemde brancheorganisatie, kunnen ervoor kiezen om zich aan te sluiten bij de Geschillencommissie Algemeen. Heeft de ondernemer hiervoor gekozen, dan kan de consument desgewenst zijn geschil voorleggen aan de Geschillencommissie Algemeen.
Daarnaast kan een consument op grond van artikel 6:233, onderdeel a, BW, algemene voorwaarden doen vernietigen die onredelijk bezwarend zijn. Dit kan de betrokkene zelf doen door een verklaring uit te brengen, zoals het schrijven van een brief aan de ondernemer, of door vernietiging van de voorwaarden te vorderen bij de rechter (artikel 3:50 BW). De consument kan de nodige praktische informatie vinden op www.consuwijzer.nl.
Indien het antwoord op vraag vier is dat consumenten naar de rechter kunnen stappen, levert dit dan geen onredelijke drempel op voor consumenten?
Nee. Indien de ondernemer niet is aangesloten bij één van de Geschillencommissies, kan de consument een beroep doen op de kantonrechter. Dit biedt een laagdrempelige toegang voor de consument tot de rechter. Zo is geen bijstand van een advocaat vereist en is het griffierecht beperkt.2
Wat kunnen consumenten nog meer doen indien er sprake is van een geschil met een sportschool?
Zie antwoord vraag 3.
Via de website www.keurmerkfitness.nl kan men lezen dat het Landelijke Erkennings Regeling Fitness (LERF) toezichthouder is van het keurmerk voor fitnesscentra; klopt het dat alleen bedrijven die lid zijn van de branchevereniging voor sportscholen, Fit!Vak, worden geïnspecteerd op basis van dit keurmerk? Zo ja, is dit dan niet een prikkel om juist geen lid te zijn van deze branchevereniging?
Een keurmerk of een gedragscode is een middel voor ondernemers om zichzelf te onderscheiden bijvoorbeeld als een consumentvriendelijke onderneming. De keuze om een keurmerk te hanteren of om lid te worden van een branchevereniging is aan de onderneming zelf. Het hanteren van een keurmerk of het lidmaatschap van een branchevereniging zal vooral ingegeven zijn door het aantrekken of behouden van klanten. Een consument die overweegt een abonnement te nemen op een sportschool en die hier belang aan hecht zal zo’n lidmaatschap of keurmerk in zijn afweging betrekken. Er is daarom wel degelijk een prikkel om lid te worden van een branchevereniging.
Bovendien geldt dat gedragscodes en aan keurmerken verbonden normen een indicatie kunnen zijn van in een branche gebruikelijke handelspraktijken. De rechter kan deze normen betrekken bij de invulling van open wettelijke normen, bijvoorbeeld onder welke omstandigheden een voorwaarde onredelijk bezwarend is (artikel 6:233 BW), of onder welke omstandigheden het handelen van een ondernemer in strijd is met de eisen van professionele toewijding (zie artikel 6:193a BW e.v.). In zoverre kunnen door brancheverenigingen opgestelde normen ook doorwerken op sportscholen die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging.
Het bericht "Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij Movimientu Antiano i Arubano pa Provomé Partisipashon MAAPP (beweging ter bevordering van de participatie van Antillianen en Arubanen in Nederland)" |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij MAAPP»?1
Ja
Op welke gronden is destijds subsidie toegekend aan MAAPP?
MAAPP heeft in 2010 een subsidieverzoek gedaan dat aansloot bij de beleidsinzet die toen gericht was op het terugdringen van de problematiek van Antilliaans-Nederlandse jongeren, waarbij de Antilliaanse gemeenschap betrokken zou worden bij de verschillende stadia van beleid en waarbij zo nodig ondersteuning zou worden geboden om de deskundigheid van de Antilliaanse organisaties te vergroten. Het verzoek richtte zich op de equipering van de lokale Antilliaanse beraden. Dit verzoek is beoordeeld aan de hand van de toen geldende criteria en er is een incidentele subsidie verstrekt.
Waaraan heeft MAAP deze subsidiegelden besteed? Wat is het effect hiervan geweest?
MAAPP heeft slechts over een deel van de subsidie ad € 47.934verantwoording af kunnen leggen. Dit deel van de middelen is conform het doel van de beschikking besteed aan het versterken van de lokale beraden.
Voor het grootste deel van de subsidie kon geen verantwoording worden afgelegd, waardoor niet het volledige project kon worden uitgevoerd. Er is zo een vordering van het Ministerie ontstaan op Stichting MAAPP.
Hoe controleert u de rechtmatige uitgave van subsidie door MAAPP?
De controle is gebeurd via toetsing van de door het bestuur van MAAPP verstrekte verantwoording aan de hand van de in de beschikking vastgestelde verantwoordingscriteria.
Zijn er nog andere van soortgelijke subsidies uitgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan deze doelgroep? Zo ja, welke en aan welke organisaties?
Er zijn geen soortgelijke subsidies door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van fraude, in dit geval met overheidssubsidies, de solidariteit onder de sociale zekerheid ondermijnt?
Uitgangspunt bij de afhandeling van subsidies is dat niet (rechtmatig) bestede middelen in principe teruggevorderd moeten worden. Indien de subsidie ontvanger aan kan tonen hiertoe niet in staat te zijn, kunnen andere opties als buiten in vordering stelling of kwijtschelding onder voorwaarden worden overwogen. Het Ministerie heeft dan ook een vordering op stichting MAAPP. De schuld van stichting MAAPP aan de rijksoverheid is niet kwijtgescholden. Dit betekent dat deze stichting de plicht heeft om het Ministerie jaarlijks te voorzien van informatie over hun financiële situatie.
Zo ja, waarom bestraft u hier niet, terwijl fraude met uitkeringen, terecht, gepaard gaat met het terugvorderen van ten onrechte verkregen uitkering en het opleggen van boetes?
In het geval van MAAPP is desgevraagd een subsidie toegekend van € 159.608. Daarvan werd € 127.686 bevoorschot. Op grond van de subsidievoorwaarden diende MAAPP zich achteraf over de rechtmatigheid van de besteding van de subsidiemiddelen te verantwoorden. De voormalige voorzitter heef ten onrechte en zonder medeweten van zijn medebestuursleden middelen van de rekening gehaald. Dit bedrag heeft de voorzitter niet ten behoeve van MAAPP besteed waardoor de stichting slechts een bedrag van € 47.934 heeft kunnen verantwoorden. De subsidie werd vervolgens op dat bedrag vastgesteld. Als gevolg daarvan heeft SZW een vordering op MAAPP van € 79.752. Er bestaat geen wettelijke grondslag om in onderhavige situatie aan MAAPP een boete op te leggen. Wel heeft MAAPP aangifte gedaan tegen de voormalige vanwege de fraude en heeft tevens een gerechtelijke procedure tegen hem gestart. In het laatst genoemde is een vonnis uitgesproken tegen de voorzitter, die echter niet uitgevoerd kon worden omdat de voorzitter zich heeft uitgeschreven uit het GBA en niet traceerbaar is.
Op grond van de Regeling kwijtschelding en buiteninvorderingstelling 2014 heb ik besloten tot buiteninvorderingstelling.
Op welke juridische gronden wordt het bedrag aan fraude met de subsidie aan MAAP niet teruggevorderd en wordt er geen boete opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
De positie van de landelijke ouderorganisatie Ouders & Onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat verschillende vertegenwoordigers van ouderorganisaties en een ouderplatform zich niet goed vertegenwoordigd voelen door Ouders & Onderwijs, ondanks dat deze stichting gefinancierd wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om juist de belangen van álle ouderorganisaties en niet-georganiseerde ouders te behartigen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In 2013 heeft uw Kamer mij verzocht «1 miljoen euro structureel vrij te maken om de kerntaken van de ouderorganisaties te garanderen, te komen tot een centrale ouderorganisatie en deze centrale ouderorganisatie aan te laten sluiten bij lokale en regionale initiatieven die ouders al reeds ontplooien» (Motie Mohandis en Lucas). 2 Als kerntaken werden in de motie het functioneren als informatiepunt en het vervullen van een rol «binnen het systeem van checks-and-balances» genoemd. Ook gaf uw Kamer aan waarde te hechten aan «een centrale ouderorganisatie als gesprekspartner voor zowel de sector als de overheid». Ouders & Onderwijs is de centrale ouderorganisatie die naar aanleiding van de genoemde motie is ontstaan. Ouders & Onderwijs heeft als opdracht de genoemde kerntaken te vervullen. Ouders & Onderwijs beantwoordt vragen van ouders, vertegenwoordigt ouders en faciliteert lokale initiatieven. Ik zie dus een organisatie die zijn best doet om op een goede manier invulling te geven aan de opdracht die voortkomt uit de hierboven genoemde motie. In 2017 zal de subsidie aan Ouders & Onderwijs geëvalueerd worden.
Bent u van mening dat de activiteiten van Ouders & Onderwijs – op basis van een budget van 1 miljoen euro – ouders en ouderorganisaties voldoende ondersteunen als belangenbehartiger en informatiepunt van het voltallige ouderveld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ouders & Onderwijs laat het geluid van ouders zo goed mogelijk horen richting de onderwijssector, de overheid en de Tweede Kamer. Ouders & Onderwijs verzamelt hiervoor op verschillende manieren signalen: via telefonische helpdesk, digitale kanalen, enquêtes, bijeenkomsten, etc. De vraag in hoeverre Ouders & Onderwijs hiermee in voldoende mate invulling geeft aan de genoemde kerntaken, wil ik onderdeel laten zijn van de externe evaluatie die in 2017 zal plaatsvinden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat een door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde stichting de rol van belangenbehartiger heeft? Getuigt dit naar uw mening van een onafhankelijke positie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoord op vraag 1 en 2 heb ik aangegeven dat de rol die Ouders & Onderwijs vervult, voortkomt uit de wens van uw Kamer, zoals geuit in eerder genoemde motie. In deze motie is de regering expliciet verzocht één miljoen structureel vrij te maken voor een centrale ouderorganisatie die als gesprekspartner kan optreden voor zowel de sector als de overheid.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat Ouders & Onderwijs een belangenorganisatie is voor en door ouders zich tot het feit dat Ouders & Onderwijs een stichting is en ouders geen lid kunnen worden?2
Ouders & Onderwijs is de organisatie die is ontstaan naar aanleiding van de eerder genoemde motie. De formele organisatievorm die Ouders & Onderwijs heeft gekozen is die van een stichting, die functioneert als een netwerkorganisatie. Hiermee wordt nu ervaring opgedaan. Ook voor mij is de vertegenwoordiging van ouders binnen de organisatie van groot belang. Daarom zal in de genoemde evaluatie ook de organisatievorm en de rol van ouders daarbinnen worden meegenomen.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat Ouders & Onderwijs een belangenorganisatie is voor en door ouders zich tot de uitspraken van de directeur dat «de doorsnee ouder van het doorsnee kind geen aanleiding voelt om zich te verenigen» en er nog ruimte is voor één ouder in het bestuur van Ouders & Onderwijs en ouders die willen daar invloed kunnen uitoefenen?3
In antwoord op de vragen hierboven heb ik toegelicht dat Ouders & Onderwijs de door uw Kamer benoemde kerntaken als uitgangspunt heeft genomen. Ook heb ik toegelicht welke organisatievorm Ouders & Onderwijs daarvoor heeft gekozen. Een goed bestuur maakt daar onderdeel van uit. Ten tijde van het door u onder vraag 1 (in voetnoot 1) genoemde artikel in «De Correspondent» stond voor een vacante bestuurszetel een publieke uitnodiging open. Op deze wijze wordt de functie weer vervuld.
Acht u het wenselijk dat er geen duidelijkheid bestaat over waar de overige € 71.984 – de kosten voor de «fysieke werkplek» van de directeur – aan uitgegeven is en deze uitgaven niet te controleren zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u inzage geven in de exacte uitgaven van deze € 71.984? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Ouders & Onderwijs legt verantwoording af over de wijze waarop de subsidie wordt besteed. Hiervoor wordt een door het rijk voorgeschreven systematiek gehanteerd. Uit de verantwoording blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. De verantwoording over 2015 is inzichtelijk via de website van Ouders & Onderwijs. De uitgaven zijn verdeeld over de volgende posten: personeel (€ 226.960), overige personeel (€ 41.963), afschrijvingen (€ 334), huisvesting (€ 54.503), organisatie (€ 95.483), activiteiten (€ 194), directe materiële kosten subsidie OCW (€ 628.833) en diversen (€ 51). Een verdere uitsplitsing is terug te vinden in de verantwoording op de website van Ouders & Onderwijs.
Bent u bereid te onderzoeken of stichting Ouders & Onderwijs financiële consequenties heeft verbonden aan de aanvraag voor financiering van ouderorganisaties, omdat zij een WOB-verzoek hadden ingediend om meer inzicht te krijgen in de manier waarop de stichting geld uitgeeft? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de resultaten hiervan informeren? Zo nee, waarom niet?
In het genoemde artikel uit De Correspondent geeft Ouders & Onderwijs aan nooit verzocht te hebben een Wob-procedure in te trekken. Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen heb ik navraag gedaan bij Ouders & Onderwijs. Dit heeft mijn beeld bevestigd dat Ouders & Onderwijs op geen enkele wijze financiële consequenties heeft verbonden aan het al dan niet indienen van een Wob-verzoek door welke partij dan ook. Ouders & Onderwijs is open over de voorwaarden voor een financiële bijdrage. Voor deze facilitering is een kader opgesteld.
Acht u het wenselijk dat de directeur een zodanige machtspositie heeft dat hij tot € 1.000 mag weggeven aan ouderorganisaties zonder het bestuur van Ouders & Onderwijs te raadplegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ouders & Onderwijs kan activiteiten en initiatieven van ouderorganisaties en -groepen financieel ondersteunen. Zoals toegelicht onder vraag 8 is voor deze facilitering een kader opgesteld dat voorziet in een verzoek vooraf en verantwoording achteraf, bij bedragen boven € 500,– voorzien van een activiteitenverslag. Over elke toekenning – net zoals over elke uitgave van de organisatie binnen zijn mandaat – legt de directeur achteraf verantwoording af aan het bestuur van de organisatie. Op betalingen wordt het vier-ogen-principe toegepast. Tot slot wordt de jaarrekening steeds door de accountant en door mijn ministerie gecontroleerd.
Vindt u het getuigen van transparantie en rechtvaardigheid dat de directeur deze macht in de stichting Ouders & Onderwijs heeft en er geen controle kan worden uitgeoefend door de organisaties die door de stichting vertegenwoordigd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Weegt wat u betreft het belang van de concurrentiepositie van Ouders & Onderwijs zwaarder dan de controlefunctie van de ouderorganisaties die door Ouders & Onderwijs worden vertegenwoordigd en deels afhankelijk zijn van hun financiering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beeld dat ouderorganisaties voor hun financiering «afhankelijk» zijn van Ouders & Onderwijs deel ik niet. De financiële ondersteuning vanuit Ouders & Onderwijs is – blijkens het daarvoor geldende kader – beschikbaar voor «activiteiten (…) en initiatieven te nemen in samenhang met de positie van ouders in het onderwijs». Niet voor het in stand houden van een organisatie.
Tot nu toe zijn alle verzoeken (deels) gehonoreerd. Tegelijk is het beschikbare budget in 2015 niet uitgeput, en biedt ook het budget voor 2016 nog ruimte. Er is dus zeker nog ruimte voor onderbouwde verzoeken in 2016.
Bent u bereid de evaluatie van Ouders & Onderwijs te vervroegen naar najaar 2016 gezien de ontevredenheid die heerst onder verschillende vertegenwoordigers van ouderorganisaties en een ouderplatform? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ouders & Onderwijs is sinds 1 januari 2014 actief. Ik wil de organisatie eerst de kans geven vorm te krijgen, alvorens ik ga evalueren. De evaluatie wordt hiermee 3 jaar na start van de subsidie uitgevoerd. Dit valt ruimschoots binnen de kaders van de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:24) die voorschrijft ten minste eenmaal in de 5 jaar te evalueren. Daarnaast vind ik het van belang om de evaluatie zorgvuldig uit te voeren. Het vervroegen van de evaluatie en het daarmee inkorten van de benodigde (voorbereidings)tijd is niet in lijn met dit uitgangspunt van een zorgvuldige en gedegen evaluatie.
Het bericht dat de continuïteit van zorg in gedrang komt door krappe budgetten wijkverpleging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Continuïteit van zorg in gedrang door krappe budgetten wijkverpleging»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de enquête dat bijna 20% van de respondenten aangeeft nu al (juni 2016) het budgetplafond voor het gehele jaar te hebben bereikt, en maar liefst 34% aangeeft op dit moment nog geen overschrijding van het jaarbudget 2016 te hebben, maar dit wel verwacht op korte termijn?
Ik vind de continuïteit van zorg van groot belang. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden. Dit betekent dat verzekeraars verantwoordelijk zijn om voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die kwalitatief goed is, binnen bereik en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is daarmee onderdeel van de zorgplicht.
Het bereiken van het budgetplafond bij een deel van de individuele aanbieders kan er op wijzen dat er op totaalniveau te weinig zorg is ingekocht, maar het kan ook zo zijn dat er voldoende zorg is ingekocht bij andere aanbieders. Indien blijkt dat zorgverzekeraars onvoldoende zorg hebben ingekocht dan zullen zij moeten bijcontracteren om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen.
Wat zijn de gevolgen voor de keuzevrijheid van cliënten, nu de verwachting is dat meer dan de helft van de BTN-achterban na de zomer geen budgetruimte meer zal hebben voor het leveren van wijkverpleegkundige zorg aan nieuwe cliënten? Wat is hierop uw reactie, zonder te schermen met kreten als zorgplicht, bijstelling van contracten en budgetafspraken?
In principe kan iedereen kiezen voor de voorkeurs zorgaanbieder. Op het moment dat deze zorgaanbieder echter het met desbetreffende zorgverzekeraar afgesproken budgetplafond heeft bereikt, kan een aanbieder er niet bij voorbaat van uitgaan dat de zorgverzekeraar deze zorg vergoedt. In dat geval dient overleg plaats te vinden met de zorgverzekeraar over mogelijke bijcontractering. Dat proces heeft in 2015 ook plaatsgevonden. Het is dus ook mogelijk dat een cliënt gebruik maakt van een andere aanbieder in de regio. De zorgverzekeraar dient er in zo’n geval voor te zorgen dat er een alternatief is.
Wat is uw reactie op de verwachting dat bij 20% van de contracten de zorgaanbieder een probleemverwacht om de continuïteit van zorg voor bestaande cliënten te garanderen, ook hier graag zonder te schermen met kreten als zorgplicht, bijstelling van contracten en budgetafspraken?
Het garanderen van continuïteit van zorg voor bestaande cliënten is van groot belang. Daarom is ook in de Zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij altijd recht heeft op het voortzetten van deze behandeling bij deze zorgaanbieder en dat deze door de zorgverzekeraar vergoed dient te worden, ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt.
Staat u nog steeds achter de overheveling van deze belangrijke vormen van zorg naar de zorgverzekeraars, nu de respondenten aangeven niet of met moeite in gesprek te komen met de betreffende zorgverzekeraars, en als er al een gesprek tot stand komt deze zorgverzekeraars niet thuis geven?
Ik sta nog steeds achter de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw. Door de overheveling ligt het accent op zelfredzaamheid, ontzorgen, kwaliteit van leven en gepast zorggebruik. De wijkverpleegkundige doet zelf de indicatie en kan hierbij rekening houden met de persoonlijke situatie van de patiënt. De wijkverpleging is in 2015 overgeheveld waarbij de verzekeraars het eerste jaar in representatie inkochten. Dit jaar kopen verzekeraars voor het eerst zorg individueel in. Dat dit discussies met zich meebrengt vind ik gezien de nieuwe situatie waarin partijen zich bevinden niet geheel verrassend. Ik betreur wel ten zeerste dat dit zorgt voor onrust bij patiënten. Beide partijen moeten werken aan het verbeteren van het contracteerproces. Ik heb ook al met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afgesproken om vanaf september regionaal periodieke overleggen te beleggen tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Deze overleggen hebben als doel om de stand van zaken rond de wijkverpleging in de regio te peilen. Hierbij moet aandacht zijn voor de problemen die er zijn, maar vooral ook voor hoe we dingen oplossen. De goede voorbeelden zullen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd. Ook de wijkverpleegkundigen vraag ik hieraan deel te nemen, zodat vanuit de praktijk gewerkt wordt aan oplossingen voor de patiënten die zorg nodig hebben.
Hoe groot is de kans op weer een zomer vol met zorgstops, met alle gevolgen van dien? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zoals ik al vaker heb aangegeven betreur ik cliëntenstops ten zeerste en roep ik zorgverzekeraars en zorgaanbieders op om de discussie over de contracten onderling te voeren en niet ten koste van de cliënten die ongerust worden van al deze signalen. De zorgverzekeraar moet voor voldoende toegang tot zorg bij de patiënt in de buurt zorgen. Ik zal partijen blijven wijzen op hun verantwoordelijkheid en zal ook aan de NZa vragen om deze signalen nader te duiden.
Hoe groot is de kans op wachtlijsten, en wat zijn hiervan de gevolgen voor bijvoorbeeld verblijf in het ziekenhuis en erger nog, schrijnende taferelen in de thuissituatie? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Op dit moment zijn mij geen signalen van wachtlijsten bekend. Verzekerden hebben recht op tijdige hulp. Wel kan het zo zijn dat een verzekerde niet direct terecht kan bij de zorgaanbieder die zijn eerste voorkeur heeft, maar een zorgverzekeraar dient dan wel een alternatief aan te bieden of indien mogelijk bij de betreffende zorgaanbieder bij te contracteren.
Tevens zijn er normen vastgesteld voor wachttijden. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en handhaaft wanneer dit noodzakelijk is.
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de eerste lijn zijn de juiste (financiële) prikkels voor zorgverzekeraars ontstaan. Zij zijn nu verantwoordelijk voor de zorg voor mensen thuis tot en met het ziekenhuis. Zorgverzekeraars kunnen dus goed sturen op het zo kort mogelijk bezet houden van een (duurder) ziekenhuisbed.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging niet van invloed is op genoemde problematiek? Zo ja, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekeninghoudend met het beschikbare kader. Verzekeraars zijn tegelijkertijd gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. De taakstelling voor de wijkverpleging was voor alle partijen een uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich ingespannen om binnen het kader te blijven en kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg te borgen. De overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging bedraagt op basis van in maart ontvangen cijfers 37,7 miljoen euro. Gezien de forse taakstelling en de signalen in 2015 van een te verwachte forse overschrijding vind ik dit een geringe overschrijding. Dit is een enorme prestatie die wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben geleverd. Er zijn nog geen tekenen van een overschrijding voor 2016. Er is inderdaad sprake van een doorlopende taakstelling, maar daarmee is de opgave in 2016 echter niet hoger dan in 2015 omdat er tevens ten opzichte van 2015 extra middelen aan het kader zijn toegevoegd in 2016. Deze ontwikkelingen tezamen zorgen ervoor dat er dit jaar € 180 miljoen meer beschikbaar is in het kader ten opzichte van 2015. Dit bedrag wordt veroorzaakt door demografische groei, extramuralisering waardoor er meer cliënten instromen en de intensivering voor wijkverpleging uit het Regeerakkoord die voor 2016 € 120 miljoen bedraagt.
De situatie van jonge Syrische vluchtelingen in Libanon |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Syria’s refugee children have lost all hope»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van de uitzichtloze situatie in de Libanese vluchtelingenkampen, met name voor kinderen en jongeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, helaas herkent het kabinet dit. In mei heb ik samen met Minister-President Rutte een bezoek gebracht aan een vluchtelingenkamp in Libanon waar ik met Syrische gezinnen en jongeren sprak over de situatie in het kamp.
Klopt het dat 41 procent van de jonge Syrische vluchtelingen in Libanon zelfmoordneigingen heeft? Is dit percentage sinds 2014 gestegen? Is bekend hoeveel van hen tot zelfmoordpogingen overgaan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over eigen cijfers ten aanzien van zelfmoordneigingen onder jonge Syrische vluchtelingen in Libanon of andere landen in de regio. Hoewel UNFPA doorgaans een betrouwbare bron is, kunnen de cijfers die in de studie van UNFPA in 2014 zijn gepresenteerd, niet worden geverifieerd. Zoals in het artikel wordt aangegeven kunnen ook NGOs cijfers over zelfmoordneigingen moeilijk verifiëren.
Zijn er ten aanzien van zelfmoordneigingen onder vluchtelingen cijfers bekend over andere landen die opvang in de regio bieden? Hoe verhouden die zich tot het Libanese percentage en waaruit komen eventuele verschillen voort?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het voorkomen van uitzichtloosheid een van de belangrijkste elementen is van de manier om dit verschrikkelijke percentage te doen dalen?
Ja, psychosociale problemen kunnen tot chronische problemen leiden voor zowel individuen als gemeenschappen. Daarom wordt het belang van psychosociale zorg binnen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking steeds meer onderkend. Nederland speelt een actieve rol op het gebied van psychosociale zorg. Zo heeft het kabinet, met steun van de Tweede Kamer, psychosociale zorg tot een van de drie speerpunten gemaakt van de Nederlandse inzet voor de World Humanitarian Summit(WHS) in Istanbul in mei 2016. Ook organiseerde UNICEF in partnerschap met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in mei 2015 een symposium met als doel de effectiviteit van psychosociale hulp aan kinderen te vergroten.
Nederland zet zich in om vluchtelingen perspectief te bieden en uitzichtloosheid te voorkomen door te investeren in langere termijn opvang waaronder scholing en werk. Daarvoor maakte het kabinet recent 260 miljoen beschikbaar, waarvan indicatief 86 miljoen voor Libanon is bestemd.
Klopt het dat de door UNICEF gefinancierde onderwijscentra, of in ieder centra voor georganiseerde dagbesteding waarin ruimte is voor ontwikkeling bij de deelnemers, moeten sluiten wegens tekort aan fondsen en gewijzigde focus bij de Verenigde Naties waarbij het geld niet richting vluchtelingen maar naar de Libanese overheid gaat?
UNICEF werkt met zowel NGOs als met het Libanese Ministerie van Onderwijs samen om zoveel mogelijk Syrische kinderen naar school te kunnen laten gaan. De doelstelling van UNICEF, dat in Libanon haar grootste onderwijsprogramma ter wereld organiseert, is om in 2017 500.000 Syrische en arme Libanese kinderen in Libanon onderwijs te kunnen bieden, zoals beschreven in het plan van het Ministerie van Onderwijs. Met het Ministerie van Onderwijs wordt samengewerkt om Syrische kinderen zoveel mogelijk op te laten nemen in het Libanese schoolsysteem (zowel op basisschool- als middelbare schoolleeftijd), en om de doorstroom van Syrische kinderen binnen het onderwijs de komende jaren te vergemakkelijken. Het einddoel is dat alle Syrische kinderen die onderwijs krijgen in Libanon een diploma kunnen behalen. UNICEF besteedt hiervoor een deel van haar fondsen via het Libanese Ministerie van Onderwijs. UNICEF werkt daarnaast met andere centra voor dagbesteding, en met NGOs om kinderen onderwijs te bieden. De activiteiten van deze NGOs zijn zeer belangrijk om kinderen voor te bereiden op school en om ouders te stimuleren om hun kinderen naar de openbare scholen te laten gaan. Het klopt dat UNICEF een tekort aan fondsen heeft, waardoor niet alle onderdelen van het onderwijsprogramma volledig gefinancierd zijn voor het aankomende schooljaar 2016/2017.
Gaat u zich ervoor inzetten dat bestaande VN-programma’s, zoals de aangehaalde centra van UNICEF, hun broodnodige hulp rechtstreeks kunnen blijven verlenen?
Ja. Het kabinet maakte recent 260 miljoen euro beschikbaar voor opvang van vluchtelingen in de regio Syrië. Onderwijs is hierbij een van de prioriteiten. Vorig jaar heeft het kabinet al 10 miljoen euro ter beschikking gesteld aan het No Lost Generation initiatief van UNICEF. Deze middelen komen ten goede aan onderwijs in Libanon en Jordanië, waaronder aan de genoemde UNICEF-centra.
In hoeverre richten de Nederlandse noodhulp en ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s zich op het geestelijk welbevinden en traumaverwerking onder vluchtelingen en in het bijzonder de kwetsbare groepen onder hen?
Psychosociale hulp is een prioriteit binnen de Nederlandse humanitaire hulp. Verschillende met Nederlandse fondsen gesteunde organisaties besteden in hun programma’s aandacht aan psychosociale hulp aan vluchtelingen. UNICEF, UNRWA en UNHCR hebben deze hulp opgenomen in hun regionale programma’s voor vluchtelingenopvang, en de voorgenomen nieuwe Nederlandse bijdrage uit de extra middelen voor opvang in de regio aan UNICEF voor onderwijs voorziet hier eveneens in.
Tevens steunt het kabinet een jeugdsportproject van WarChild/KNVB/Right to Play en UNICEF in Libanon, dat zich ook op geestelijk welzijn van vluchtelingen en Libanese kinderen richt.
Gaat u in gesprek met uw Libanese collega over het hoge percentage vluchtelingen met zelfmoordneigingen? Zo ja, tot welke stappen gaat u de Libanese autoriteiten proberen te bewegen? Zo nee, waarom niet?
Er is voortdurende dialoog met de autoriteiten over de situatie van vluchtelingen in Libanon. Welzijn van vluchtelingen is daarbij een belangrijk onderdeel van de dialoog tussen Nederland, de EU en VN-instanties met Libanese autoriteiten. Onderwijs, werkgelegenheid en bescherming zijn hierbinnen belangrijke onderwerpen.
Natuurbegraven |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met natuurbegraven?
Ja.
Hoeveel natuurbegraafplaatsen zijn er in Nederland?
Het aantal natuurbegraafplaatsen is niet exact te geven omdat er geen eenduidige definitie van een natuurbegraafplaats bestaat. Natuurbegraven is een fenomeen dat in ontwikkeling is. Er zijn begraafplaatsen die de naam natuurbegraafplaats voeren en er zijn er ook een aantal die in de literatuur natuurbegraafplaats worden genoemd. Op dit moment zijn er ongeveer 20 natuurbegraafplaatsen in Nederland.
Is het waar dat deze gebieden momenteel vooral in het oosten en zuiden van Nederland liggen omwille van de grondwaterstand?
Op dit moment liggen de meeste natuurbegraafplaatsen in het noorden, oosten en zuiden van Nederland. In artikel 24 van de Wet op de lijkbezorging staat dat begraafplaatsen worden onderscheiden in gemeentelijke en bijzondere. Voor het aanleggen van een bijzondere begraafplaats, waaronder ook natuurbegraafplaatsen vallen, wordt slechts de grond gebruikt, die daartoe door de gemeenteraad is aangewezen en waarvoor burgemeester en wethouders toestemming hebben verleend. In artikel 5, vierde lid, van het Besluit wet op de lijkbezorging staat dat graven zich ten minste 30 centimeter boven het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand moeten bevinden. De meeste natuurbegraafplaatsen in Nederland liggen op zandgronden vanwege de
daar gemiddeld lagere grondwaterstand. Ook in het westen zijn gebieden waar aan deze eis wordt voldaan.
Hoeveel begrafenissen vinden er jaarlijks in de natuur plaats? Groeit de vraag hiernaar?
Van het aantal begrafenissen in de natuur zijn geen cijfers bekend. Ook zijn er geen objectieve gegevens beschikbaar over een eventuele groeiende vraag naar natuurbegraafplaatsen in Nederland. Volgens de branchevereniging is er wel sprake van toenemende aandacht. In Nederland wordt van alle overledenen ongeveer 40% begraven en 60% gecremeerd.
Welke invloed heeft natuurbegraven op natuurgebieden? Kunt u daarbij mede ingaan op de beweringen daarover in het artikel «Natuurbegraven als lucratief verdienmodel»?1
Over het effect van natuurbegraven op natuurgebieden zijn geen eenduidige onderzoeksresultaten beschikbaar. Uit verkennend onderzoek van Alterra Wagenigen UR2 blijkt tot nu toe dat er geen milieuschade is en dat de effecten op de natuur vooral bestaan uit bodemverstoring bij het delven van een graf. Dit kan een negatieve impact hebben op natuur en biodiversiteit, maar ook een positief effect bijvoorbeeld voor pioniersoorten. Bij de juiste beheersmaatregelen is de schade voor de natuur beperkt. Grafrust van onbepaalde tijd, zogenoemde «eeuwige» grafrust, geeft minder schade dan wanneer het graf na bepaalde tijd wordt geruimd. De mate waarin de bodem in het verleden verstoord is geweest speelt overigens ook een rol. De nutriënten en chemische stoffen die worden toegevoegd aan de bodem geven geen significante verschillen in de bodemsamenstelling.
Op welke manier kunnen natuurbegraven en natuurbescherming elkaar versterken?
Het vergroten van oppervlakte natuurbegraafplaats door nieuw aan te leggen natuur op voormalige landbouwgronden, vergroot het aantal hectare natuur in Nederland. Natuurbegraven in bestaande natuurgebieden kan mede een bron van inkomsten zijn. Dit zal gezien de aandacht voor natuurbegraven en de geschiktheid van natuurgebieden alleen lokaal van betekenis zijn. De provincie Gelderland bijvoorbeeld wil binnen de mogelijkheden van de Natuurbeschermingswet meer ruimte bieden aan natuurbegraven onder de voorwaarde dat er per saldo natuurwinst wordt geboekt binnen het zoekgebied van het Gelderse Natuur Netwerk en heeft hiervoor een actualisatie van de omgevingsverordening in procedure gebracht. Natuurwinst kan bestaan uit meer oppervlakte natuur of kwalitatief betere natuur. De natuurbegraafplaatsen zijn gebieden die relatief rustig zijn en waar flora en fauna redelijk ongestoord tot ontwikkeling kan komen.
Een ander aspect van de versterking tussen natuurbegraven en natuurbescherming is de waardering die mensen hebben voor de natuur. Mensen die kiezen voor een natuurbegraafplaats zullen in de regel ook bij leven betrokken zijn bij de natuur.
Welke redenen liggen ten grondslag aan artikel 5 van het Besluit op de lijkbezorging? Behelst dit slechts, zoals vaak wordt gesteld, het garanderen van volledige lijkvertering binnen tien jaar, zoals benodigd voor gewone begraafplaatsen? Indien dat zo is, waarom is natuurbegraven dan niet van dit vereiste uitgezonderd? Indien dat niet zo is, welke redenen liggen er nog meer aan ten grondslag?
Zoals bij vraag 3 reeds is aangegeven moeten graven zich ten minste 30 centimeter boven het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand bevinden. Deze wettelijke eis ten aanzien van de afstand tot het grondwater geldt momenteel ook voor natuurbegraven. Dit komt omdat de vertering van menselijk weefsel (lijkontbinding) een gevolg is van microbiologische omzettingsprocessen. Deze processen verlopen in een zuurstofrijk milieu relatief snel. Omdat grondwater nauwelijks of geen zuurstofmoleculen bevat zal een grondwaterstand die regelmatig of permanent hoger is dan de diepte waarop de lijken begraven zijn al snel tot zuurstofgebrek leiden waardoor de lijkvertering wordt belemmerd. De vraag of er een uitzondering voor natuurbegraven kan worden gemaakt ten aanzien van het vereiste met betrekking tot de hoogte van de grondwaterstand, zal worden betrokken bij een nadere oriëntatie op de uitvoeringspraktijk van de Wet op de lijkbezorging.
De aanhoudende problemen met het leerlingenvervoer in De Fryske Marren |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente De Fryske Marren op onordentelijke wijze omgaat met de persoonlijke gegevens van kinderen die gebruik maken van het leerlingenvervoer in deze gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee. Naar mijn mening dient elke instantie en persoon op ordentelijke wijze met persoonlijke gegevens om te gaan.
Bent u van mening dat de gemeente De Fryske Marren met het doorgeven van persoonlijke gegevens van kinderen die gebruik maken van het leerlingenvervoer aan onderzoeksbureau Enigma Research de Wet bescherming persoonsgegevens heeft geschaad? Vindt u in het kader hiervan een excuusbrief van de wethouder aan ouders voldoende ter compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over deze kwestie is door de woordvoerder van het actiecomité Leerlingenvervoer een klacht ingediend. Zoals de wethouder heeft medegedeeld in een excuusbrief hadden de betreffende gegevens nooit gedeeld mogen worden. In hoeverre excuses voldoende compensatie vormen voor de ouders is niet aan mij om te beoordelen maar aan de betreffende ouders.
Acht u het wenselijk dat het leerlingenvervoer in de gemeente De Fryske Marren door ouders wordt beoordeeld met een magere zes? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wettelijke verantwoordelijkheid voor het leerlingenvervoer ligt bij gemeenten. Het uitgangspunt daarbij is dat leerlingen die zijn aangewezen op aangepast vervoer, dit ook toegekend krijgen. Zoals in het antwoord op vraag 7 staat, is dit in de gemeente De Fryske Marren het geval. Het beoordelen van de mate van waardering voor vervoer door ouders is eveneens aan de gemeenten. Ik kan mij voorstellen dat de versoberingen, die – binnen de wettelijke kaders – de afgelopen jaren in veel gemeenten hebben plaatsgevonden, tot een lagere waardering door ouders leiden. Dat zal met name spelen wanneer ouders eerder gebruik hebben kunnen maken van een ruimere regeling voor leerlingenvervoer.
In hoeverre voldoen de opstapplaatsen voor leerlingenvervoer in De Fryske Marren aan de gestelde eisen, zoals beschutting, verlichting en verkeersveiligheid? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft in de voorlichting over opstapplaatsen aan dat de door u genoemde eisen van belang zijn voor een goede invulling van opstapplaatsen. Het zijn echter geen wettelijke voorschriften. Indien ouders vinden dat het vervoer voor hun kinderen niet passend is georganiseerd, kunnen zij daar bezwaar tegen aantekenen. Ik heb hierin geen rol en kan hierover dan ook geen inzage geven.
Hoe verhoudt de magere waardering van ouders over de beschutting van de opstapplaatsen in De Fryske Marren zich tot het belang dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) stelt aan beschutting van de halteplaats tegen weer en wind?2
De VNG geeft tips voor een goede invulling van het werken met opstapplaatsen en daarmee tot vergroten van het draagvlak daarvoor. Mogelijk komt de lage waardering van de ouders in de Fryske Marren doordat zij van mening zijn dat de beschutting niet op orde is. Al kan de waardering ook ingegeven zijn door bezwaren tegen opstapplaatsen in het algemeen.
Bent u bereid de gemeente De Fryske Marren aan te spreken op de aanhoudende problemen die ouders en leerlingen ervaren met het leerlingenvervoer in de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Nee, het leerlingenvervoer is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Indien ouders vinden dat het vervoer van hun kinderen niet passend is georganiseerd, dan kunnen zij daartegen bezwaar aantekenen.
Bent u van mening dat de bezuiniging op het leerlingenvervoer, waardoor leerlingen die naar het speciaal onderwijs gaan niet langer thuis worden opgehaald, het leerlingenvervoer in De Fryske Marren ten goede is gekomen? Kunt u hierop reflecteren?3
Zoals ik vorig jaar in antwoord op Kamervragen van het lid Siderius heb geschreven, heeft de gemeente De Fryske Marren aangegeven dat zij voor het zogenaamde signatuurvervoer vanuit de 51 kernen die de gemeente telt, voor alle kernen is overgestapt op het gebruik van opstapplaatsen zoals in de kern Lemmer al langer het geval was.4 Behalve dat het vervoer daarmee efficiënter en goedkoper wordt, geeft de gemeente ook aan dat daarmee de reistijd van de kinderen wordt verkort. De regelgeving laat daartoe de ruimte en de gemeente heeft aangegeven de opstapplaatsen binnen de grenzen van de jurisprudentie daarover te hebben vastgesteld. Voor de leerlingen die daarop zijn aangewezen wordt nog steeds aangepast vervoer toegekend. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat leerlingen in de Fryske Marren weer gewoon thuis worden opgehaald door het leerlingenvervoer? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u de Kamer inzicht geven in welke gemeenten het individuele leerlingenvervoer is afgeschaft? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Nee, gelet op de wettelijke voorschriften ten aanzien van leerlingen die door hun handicap aangewezen zijn op aangepast vervoer, kunnen gemeenten individueel leerlingenvervoer ook niet afschaffen. Er hebben mij ook geen signalen bereikt dat daarvan sprake zou zijn.
De vrijheid van meningsuiting van ambassadeurs |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ploumen: ambassadeur wacht «stevig gesprek»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse ambassadeur in Kenia een pluim verdient omdat hij het stilzwijgen doorbreekt inzake de verspilling die ontwikkelingshulp heet?
Ambtenaren krijgen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de ruimte om het beleid van het ministerie voor het voetlicht te brengen. Ambassadeurs verschijnen daarom met enige regelmaat in de media. Dit heeft meerwaarde omdat zij met hun kennis over de lokale context de Nederlandse inzet voor bijvoorbeeld Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking goed kunnen uitdragen.
De ambassadeurs zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken de oren en ogen in het buitenland. Binnen Buitenlandse Zaken is er een regelmatige dialoog met als doel beleid en praktijk aan elkaar te toetsen.
In het door u aangehaalde interview zijn diverse opmerkingen gemaakt die afwijken van de Nederlandse inzet. Dit is aanleiding geweest voor een gesprek met de betreffende ambassadeur.
Waarom wacht deze ambassadeur «een stevig gesprek», terwijl het juist beleid van uw ministerie is dat ambassadeurs meer communiceren met de buitenwereld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel belastinggeld is er de afgelopen jaren naar Kenia gegaan? Deelt u mening van de ambassadeur dat dit land een «bodemloze put» is?
Kenia is in Oost-Afrika een van de belangrijkste landen voor economische groei en stabiliteit in de regio. Het land is in 2015 van de status van laag-inkomensland overgegaan naar de groep van midden-inkomenslanden. Nederland ondersteunt de Keniaanse ontwikkeling niet via financiering via de overheid, maar via publiek-private partnerschappen met het bedrijfsleven (economische ontwikkeling, handel en werkgelegenheid) en ondersteuning via NGO’s (maatschappelijke ontwikkeling en dienstverlening). Nederland werkt wel samen met de Keniaanse overheid voor het wegnemen van barrières voor private sector ontwikkeling, regionale economische integratie (onder meer via TradeMark East Africa) en op het gebied van (regionale) veiligheid & rechtsorde. Dat blijft Nederland ook doen. De relatie met Kenia zal steeds meer onafhankelijk worden van gemaakt van ontwikkelingshulp. Dit is in lijn met de inzet van dit kabinet om in de groep van overgangslanden, via handel en investeringen, afscheid te kunnen nemen van hulp, en daarmee een volwaardige bilaterale relatie op te bouwen op terreinen van wederzijds belang.
Via de Nederlandse ambassade werd in 2016 EUR 16,4 miljoen geïnvesteerd in de speerpunten voedselzekerheid, water en veiligheid & rechtsorde. In 2015 was dit EUR 17 miljoen. In de voorgaande jaren bedroeg die steun ruim EUR 20 miljoen per jaar. Over de ontwikkelingsresultaten wordt jaarlijks aan de Kamer gerapporteerd. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via Kamerstuk 33 625, nr. 183 op 6 november 2015. De resultatenrapportage over 2015 zal u op korte termijn toekomen.
In Kenia heeft het voedselzekerheidsprogramma als doel de levensvatbaarheid van boerenbedrijven te bevorderen en private investeringen aan te trekken. De expertise van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen wordt daarbij betrokken. Door onder andere deze aanpak hebben in 2015 ruim honderdduizend Keniaanse boeren de overstap kunnen maken naar commerciële voedselproductie en vonden zij aansluiting tot afzetmarkten. Daarmee krijgen ze ook een hoger inkomen. De Nederlandse inzet in de watersector wordt uitgevoerd via publiek-private partnerschappen, waar bedrijven en kennisinstellingen uit Kenia en Nederland aan deelnemen. Nederland draagt zo bij aan duurzaam waterbeheer en een verbeterde toegang tot drinkwater en sanitatie. In 2015 hebben hierdoor meer dan 100.000 mensen in lage inkomenswijken in Naivasha en Mombasa nu wel toegang tot schoon en veilig drinkwater en sanitatie faciliteiten.
Steun voor hervorming van de rechtsstaat draagt bij aan een toegenomen vertrouwen in de rechterlijke macht. Er vinden meer rechtszaken plaats, en rechtszaken worden sneller afgehandeld.
Is dit bedrag terug te vorderen?
Dat is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat ambassadeur Frans Makken een nationale held is en een ridderorde verdient?
Nee.
Uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia |
|
Han ten Broeke (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met de Nederlandse ambassadeur in Kenia in ViceVersa?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent een stevig gesprek te voeren met deze ambassadeur naar aanleiding van zijn uitspraken in eerdergenoemd interview in Vice Versa? Zo ja, wat verstaat u onder een stevig gesprek? Kunt u toelichten wat uw insteek is bij zo’n gesprek?
Ambtenaren krijgen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de ruimte om het beleid van het ministerie zo goed mogelijk voor het voetlicht te brengen. Ambassadeurs verschijnen daarom met enige regelmaat in de media. Dit heeft meerwaarde omdat zij met hun kennis over de lokale context de Nederlandse inzet voor bijvoorbeeld Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking goed kunnen uitdragen.
De ambassadeurs zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken de oren en ogen in het buitenland. Binnen Buitenlandse Zaken is er een regelmatige dialoog met als doel beleid en praktijk aan elkaar te toetsen.
In het door u aangehaalde interview zijn diverse opmerkingen gemaakt die afwijken van de Nederlandse inzet. Dit is aanleiding geweest voor een gesprek met de betreffende ambassadeur.
Is het – in het licht van het transparantiebeleid van het Ministerie van Buitenlandse zaken sinds het aantreden van u en uw oud-collega Timmermans – niet juist de taak van ambassadeurs om vanuit hun lokale kennis en ervaringen te rapporteren over de situatie van een land en de uitwerking van Nederlands beleid in dat land? Bent u van mening dat dit meerwaarde heeft, juist ook wanneer zou blijken dat beleid niet de bedoelde uitwerking heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een toelichting geven? Moeten Nederlandse ambassadeurs die vanuit hun lokale kennis, ervaring en verantwoordelijkheden hun waarnemingen delen, vrezen voor stevige gesprekken met u, indien die waarnemingen niet helemaal stroken met uw beleid van de Minister? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat extreem rechtse milities de buitengrenzen van de Europese Unie bewaken |
|
Michiel van Nispen (SP), Sadet Karabulut |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de voorzitter van Pegida Nederland in Bulgarije jaagt op illegale asielzoekers?1 Zijn er aanwijzingen dat meer leden van Pegida Nederland in Bulgarije op vluchtelingen jagen?
Ja, ik ken dat bericht. Uit dit bericht volgt dat de genoemde persoon vergezeld zou zijn door gelijkgestemden. Ik heb geen overzicht van leden van Pegida Nederland die mogelijkerwijs in Bulgarije de buitengrenzen van de EU bewaken.
Onder welke omstandigheden is het deelnemen aan een dergelijke burgermilitie strafbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is onder meer afhankelijk van de feitelijke gedragingen van een dergelijke zogenaamde burgermilitie en de straf die de wet van het land waar het begaan is eventueel op die feitelijke gedragingen stelt. Voor wat betreft de Nederlandse strafrechtelijke rechtsmacht over dergelijke gedragingen bepaalt het Wetboek van Strafrecht onder meer dat op grond van artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de in het artikel genoemde persoon strafbare feiten heeft begaan?
Uit het volkenrecht vloeit voort dat het in eerste instantie aan de soevereine staat is om de rechtsorde in eigen land te handhaven. Nu de in het artikel genoemde persoon zich in Bulgarije lijkt te bevinden en de feiten zich lijken te hebben voorgedaan op Bulgaars grondgebied, is het in de eerste plaats aan de Bulgaarse autoriteiten om onderzoek te doen naar eventuele strafbare feiten en er op toe te zien dat geen strafbare feiten worden gepleegd.
Hoeveel Nederlanders zijn actief in burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie? Welke mogelijkheden zijn er om deze personen te vervolgen als zij strafbare feiten plegen?
Ik heb geen overzicht van het aantal Nederlanders dat mogelijk actief is in zogenaamde burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie.
Indien Nederlanders zich buiten Nederland schuldig maken aan het (al dan niet in georganiseerde vorm) plegen van strafbare feiten die door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is straf is gesteld, kan (ook) het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek beginnen. Het is aan het OM om te bepalen of een dergelijk onderzoek opportuun is. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze is er contact geweest met justitie in Bulgarije over de activiteiten van Nederlanders aan de grens tussen Bulgarije en Turkije?
Uit navraag is mij gebleken dat vanuit de Nederlandse justitie geen contacten hieromtrent hebben plaatsgevonden met justitie in Bulgarije. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wordt strafrechtelijk onderzoek naar Pegida Nederland Gestart als blijkt dat Nederlandse leden van Pegida deelnemen aan een burgermilitie in Bulgarije en daar in georganiseerde vorm strafbare feiten begaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het illegaal aanbieden van kansspelen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u, conform de motie-Van Toorenburg/Mei Li Vos, de kansspelautoriteit al op de hoogte gesteld van de wijze waarop illegale aanbieders van kansspelen bezoekers op hun website, welke eindigt op een zogeheten (punt).nl-extensie, direct doorlinken naar hun website die eindigt op (punt).eu of (punt).com, dit om te voorkomen dat deze aanbieders straks een vergunning krijgen?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten bekend te zijn met deze praktijk.
Bent u ermee bekend dat deze doorgeleiding van bezoekers op dit moment nog steeds plaatsvindt bij unibet.nl, pokerstars.nl en betsson.nl?
Het is mij bekend dat er aanbieders van online kansspelen zijn die bezoekers van een (punt).nl extensie doorgeleiden.
Kunt u aangegeven (en bij de kansspelautoriteit verifiëren) op welke wijze, in het algemeen en specifiek ten aanzien van de in de vorig vraag genoemde organisaties, gevolg zal worden gegeven aan het tweede gedeelte van de hierboven genoemde motie, welke luidt «teneinde aanbieders die persisteren in het illegale aanbod van kansspelen, een vergunning te weigeren»?
Algemeen geldt dat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning. Gedurende de transitiefase naar een vergunningenstelsel is het daarom zaak onderscheid te maken tussen welwillende en verantwoord opererende aanbieders en aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod. Het oordeel over de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. Het doorlinken van een (punt).nl-extensie naar een andere extensie zal, naast andere aspecten, onderdeel zijn van deze beoordeling door de kansspelautoriteit.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Van Gogh hult zich in nevel’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van Gogh hult zich in nevel»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre er subsidiegelden zijn geïnvesteerd in de commerciële consultancy-activiteiten van het Van Gogh Museum?
Het Van Gogh Museum ontvangt subsidie voor de publieksactiviteiten en voor het beheer en behoud van de collectie en de gebouwen. Uit de jaarlijkse verantwoordingen die het Van Gogh Museum heeft ingediend is niet gebleken dat de subsidie aan andere doeleinden is besteed dan waarvoor zij is verleend.
Hoeveel geld hebben musea die zijn opgenomen in de BIS2 inmiddels in het Bestemmingsfonds OCW gestort? Kunt u dit uitsplitsen naar musea?
Zie bijlage.
Het Bestemmingsfonds OCW wordt gevuld met een bedrag dat gelijk is aan de verhouding totale subsidie/baten vermenigvuldigd met het resultaat; bent u van mening dat deze methode recht doet aan de doelstelling?
Ja. De mogelijkheid om te reserveren in een bestemmingsfonds is een belangrijke stimulans om efficiënt te werken, doelmatig te functioneren en eventuele fluctuaties op te vangen. Indien een instelling die naast de subsidie ook eigen inkomsten heeft geld overhoudt, moet worden bepaald welk deel daarvan is toe te rekenen aan de eigen inkomsten en welk deel aan de ontvangen subsidie. Het is redelijk om daarbij een verdeling naar evenredigheid aan te houden.
In 2014 is geen vennootschapsbelasting betaald door het Van Gogh Museum; wat is hiervoor de reden?
Als subsidieverstrekker heb ik geen inzicht in de belastingaangifte en -afdracht van het Van Gogh Museum. Dit loopt rechtstreeks tussen het museum en de Belastingdienst.
In 2014 (cijfers 2015 niet beschikbaar) heeft het Van Gogh Museum een prima exploitatieresultaat geboekt (€ 6.438.926); wat vindt u van dit resultaat? Hoe verhoudt dit zich tot resultaten van andere musea in de BIS?
Het Van Gogh Museum is al jaren een van de best bezochte musea van Nederland. Daarnaast is deze organisatie succesvol in het beheersen van de kosten en het genereren van inkomsten in aanvulling op de publieksinkomsten. Hoe de resultaten van het Van Gogh Museum zich verhouden tot die van de overige musea in de Culturele Basisinfrastructuur valt te lezen in de jaarlijkse uitgave «Cultuur in Beeld», laatstelijk aan Uw Kamer aangeboden op 12 november 2015.
Ik hecht er ook aan te melden dat het Van Gogh Museum veel aandacht besteedt aan educatieve activiteiten en toonaangevend kunsthistorisch onderzoek doet op het gebied van de kunstenaars Van Gogh en H.W. Mesdag.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de heer Gortzak dat het Van Gogh Museum schuldig is aan oneerlijke concurrentie? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de WOB-aanvraag3 van de heer Gortzak om het activiteitenplan en de bijbehorende financiële onderbouwing van het Van Gogh Museum te ontvangen is afgewezen? Kunt u de reden hiervoor toelichten?
Het Wob-verzoek is, gelet op de aard en de inhoud van de gevraagde informatie, afgewezen op basis van de weigeringsgrond onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob).
Openbaarmaking van de gevraagde informatie zou het Van Gogh Museum namelijk onevenredig benadelen dan wel concurrenten onevenredig bevoordelen. Als belanghebbende moet het Van Gogh Museum erop kunnen vertrouwen dat bedrijfsvertrouwelijke of anderszins concurrentiegevoelige informatie vertrouwelijk blijft. Het belang bij het voorkomen van onevenredig nadeel weeg ik hier zwaarder dan het algemene belang van openbaarmaking.
Bent u bereid om de Kamer bovengenoemde stukken te doen toekomen?
Vanzelfsprekend wil ik Uw Kamer, waar mogelijk, zo goed en volledig mogelijk informeren. Ook in dit geval is de gevraagde informatie beschikbaar. Wel hecht ik eraan die informatie op een zodanige wijze aan de Kamer beschikbaar te stellen dat recht wordt gedaan aan de privacy- en concurrentiegevoeligheid van de gevraagde stukken (zie ook het antwoord op vraag 8). Ik zal Uw Kamer de gevraagde stukken daarom desgewenst ter vertrouwelijke inzage geven.
De problemen bij de Buitenschool in Groningen |
|
Paul van Meenen |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de problemen bij de Buitenschool in Groningen, een school voor leerlingen met internaliserende gedrags- en psychiatrische problematiek?1
Ja. In het desbetreffende krantenartikel geven enkele ouders aan ontevreden te zijn over de school. Ze vinden dat hun kinderen niet de juiste (medische) zorg krijgen en dat er te veel zorgverleners in de klas zijn waarmee een niet-gestructureerde omgeving voor leerlingen zou ontstaan. Ook bij het Ministerie van OCW en bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zijn dit voorjaar signalen binnengekomen over de organisatie van het onderwijs en de zorg op deze school.
Deelt u de mening dat het zorgelijk en onwenselijk is dat deze leerlingen nu niet goed onderwijs en de juiste medische zorg krijgen?
Ik vind het niet wenselijk als kinderen geen passend onderwijszorgarrangement krijgen. De inspectie heeft de kwaliteit van het onderwijs op de Groninger Buitenschool in 2015 als voldoende beoordeeld. De inspectie constateerde in haar rapport daarbij wel verbeterpunten, onder andere dat de communicatie met ouders verbeterd kan worden.
Welke rol speelt de Onderwijsinspectie? Zijn zij op de hoogte van de problemen en welke acties ondernemen zij?
De inspectie heeft op mijn verzoek opnieuw een bezoek gebracht aan deze school en is dan ook op de hoogte van de situatie bij de school. Ook de verbeteracties die het bestuur heeft ingezet worden nauwgezet gevolgd door de inspectie. Daarnaast is aan twee onderwijszorgconsulenten verzocht om te adviseren over onderwijszorgarrangementen van een aantal leerlingen.
Hoe kijkt u naar de maatregelen die nu worden genomen, zoals het ontslag van de directeur en het aanbieden van een cursus «omgaan met kritische ouders»? Denkt u dat dit de problemen gaat oplossen?
Het bestuur heeft aangegeven in te zetten op een brede en structurele oplossing. Er is, naar aanleiding van de signalen, een onderzoek ingesteld door het bestuur. Begin juli zijn de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek besproken met het onderwijspersoneel, de ouders en met de medezeggenschapsraad. Het bestuur heeft aangegeven dat in goed overleg met ouders en personeel gevolg wordt gegeven aan de aanbevelingen. Er wordt een werkgroep gevormd van onderwijspersoneel, ouders met expertise over de actuele zorginrichting en deskundigen vanuit de organisatie en daarbuiten om voorstellen te doen voor een betere invulling van onderwijs en zorg. Er wordt een scholingsplan opgesteld voor medewerkers van de school om de deskundigheid over actuele ontwikkelingen in de zorg te vergroten en effectiever en open te communiceren met kritische, bezorgde ouders. De school gaat meer samenwerken met de naastgelegen school voor leerlingen met een lichamelijke of meervoudige beperking. Er is een interim--directeur aangesteld om het verbeteringsproces te begeleiden.
Gezien de acties die het bestuur heeft ingezet, heb ik er vertrouwen in dat de noodzakelijke verbeteringen worden gerealiseerd. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, volgt de inspectie de ontwikkelingen op de voet.
Welke stappen gaat u ondernemen?
Gezien de stappen die zijn gezet acht ik verdere stappen nu niet noodzakelijk. De inspectie volgt de voortgang.
Kunt u toezeggen dat er een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd naar de problemen op de Buitenschool?
Hiervoor zie ik op dit moment geen aanleiding.
Kunt u garanderen dat na de zomer de leerlingen van de Buitenschool weer goed en veilig onderwijs krijgen?
Voorop staat dat elke leerling een passend onderwijs- en zorgaanbod krijgt. De inspectie heeft het onderwijs als voldoende beoordeeld. Om ervoor te zorgen dat de Groninger Buitenschool en zorgaanbieders beter kunnen gaan voorzien in de behoefte aan (medische) zorg en onderwijsondersteuning van haar leerlingen, heeft het bestuur maatregelen genomen.
De geheime moskeelijst van het kabinet |
|
Louis Bontes , Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet weigert lijst moskeeën bekend te maken»?1
Ja.
Klopt het dat er, ondanks eerdere ontkenningen, toch een lijst bestaat met moskeeën/islamitische organisaties die geld (zouden) ontvangen vanuit Saoedi-Arabië?
Zo ja, waarom is de Kamer jarenlang verkeerd geïnformeerd en is deze informatie over buitenlandse financiering van moskeeën/islamitische organisaties niet gedeeld met het parlement?
Begrijpt u de woede en verbijstering dat het parlement, en daarmee de Nederlandse bevolking, op deze wijze is geschoffeerd?
In hoeverre bestaat er een afspraak tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Saoedische ambassade over organisaties die geld (zouden) ontvangen vanuit Saoedi-Arabië? Wat houdt die afspraak precies in?
Hoeveel moskeeën staan er op de lijst en om welke specifieke moskeeën/organisaties gaat het?
Hoe is het mogelijk dat geen enkele gemeente gesprekken voert over de financiën van salafistische organisaties, terwijl dit wel een toezegging was van het kabinet?
Zijn er meer zaken met betrekking tot dit dossier die u achterhoudt of die niet kloppen?
Nee.
Bent u bereid nog deze week alle beschikbare informatie (inclusief de lijst) naar de Kamer te sturen?
Het kabinet heeft het betreffende overzicht vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vrouw in het nadeel bij religieuze scheiding»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat het voor de jaren 2011 en 2012 ging om 450 tot 1690 gevallen waarbij sprake was van huwelijkse gevangenschap? Beschikt u over actuele cijfers van het aantal gevallen van huwelijkse gevangenschap in Nederland, voor deze jaren of recentere jaren? Zo ja, kunt u de Kamer deze cijfers toesturen?
Verschijnselen als huwelijkse gevangenschap vormen een beperking voor mensen om over hun fundamentele rechten en vrijheden te kunnen beschikken en zijn daarom een schending van de mensenrechten. Ieder individu zou zich vrij en veilig moeten voelen om te kunnen trouwen met wie hij of zij wil maar ook om te kunnen scheiden wanneer hij of zij wil. Ik verafschuw dat er in Nederland gevallen zijn van huwelijkse gevangenschap.
De genoemde cijfers in het artikel «Vrouw in het nadeel bij religieuze scheiding», komen uit het onderzoek «Zo zijn we niet getrouwd» dat in opdracht van mijn ministerie in 2014 is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, in samenwerking met Universiteit Maastricht en Femmes for Freedom2. Er zijn geen cijfers bekend voor recentere jaren.
Hoe duidt u de problemen rondom huwelijkse gevangenschap in Nederland en de positie van de vrouw hierin? Bent u het eens dat de omvang van dit probleem onvoldoende duidelijk in kaart is? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen? Waarom wel of waarom niet? Indien wel, op welke termijn bent u bereid dit te starten?
Het kabinet maakt zich sterk voor een samenleving waarin mensen gelijke rechten hebben, elkaars rechten respecteren en waarin zowel mannen als vrouwen zich ontwikkelen en zichzelf kunnen zijn. Ook echtscheiding is een recht dat zowel mannen als vrouwen hebben, dus is voor huwelijkse gevangenschap geen plek in onze samenleving. De realiteit is echter dat huwelijkse gevangenschap wel voorkomt.
Huwelijkse gevangenschap kent drie verschijningsvormen, waarbij de aard van de relatie een onderscheidende factor is. In dit geval zijn het a) huwelijkse gevangenschap binnen een relatie, b) huwelijkse gevangenschap bij een verbroken relatie vanwege beperkingen bij het ontbinden van een religieus of buitenlands huwelijk en c) huwelijkse gevangenschap bij een verbroken relatie vanwege onvoldoende kennis, hulpverlening of financiële middelen3.
Situaties van huwelijkse gevangenschap zijn daarom divers en soms complex, vooral als oorzaken en/of gevolgen in het buitenland liggen. Vrouwen hebben vaak minder echtscheidingsmogelijkheden, bijvoorbeeld omdat de religieuze of nationale wetgeving dit zo bepaalt.
Soms is zelfs onduidelijk waar en hoe het huwelijk ontbonden kan worden, bijvoorbeeld als de (religieuze) autoriteit ontbreekt. Vaak speelt een combinatie van factoren een rol. Zo durven vrouwen die slachtoffer zijn (geweest) van partnergeweld niet altijd een religieuze scheiding aan te vragen, omdat zij bang zijn dat de situatie escaleert of dat dit leidt tot eerwraak. Daarnaast kan er aanleiding zijn voor ruzie over gezag over de kinderen of dreigende kinderontvoering. Andere obstakels zijn bijvoorbeeld een problematische relatie met het land van herkomst (vluchtelingen), of beperkte financiële middelen en weinig connecties in het buitenland om de echtscheiding te kunnen regelen. In veel gevallen werkt de (ex-)partner niet mee en treitert en/of chanteert hij zijn (ex-)vrouw; gekrenkte trots speelt hierbij regelmatig een rol.4
Vanwege de complexiteit van het probleem, en het feit dat uit het onderzoek van Verwey-Jonker Instituut is gebleken dat de omvang van huwelijkse gevangenschap alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, kies ik er voor om geen nieuw onderzoek te doen naar de omvang, maar in te zetten op preventie.
Bent u het ermee eens dat daarnaast nog weinig kennis en expertise bestaan over de effectiviteit van interventies om huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap tegen te gaan? Kunt u aangeven op welke manier dit momenteel in kaart wordt gebracht?
De effectiviteit van interventies is lastig vast te stellen bij een preventieve aanpak van de problemen. De preventieve aanpak is met name gericht op de rol die gemeenschappen zelf kunnen spelen in het realiseren van een mentaliteitsverandering door onderwerpen in de eigen kring te agenderen en bespreekbaar te maken. Deze aanpak is opgenomen in het Actieplan Zelfbeschikking5.
Het actieplan Zelfbeschikking wordt geëvalueerd om de effectiviteit van het beleid zo goed mogelijk te kunnen volgen, en zo nodig bij te stellen. Dit evaluatieonderzoek wordt uitgevoerd met een nulmeting, tussenmeting en eindmeting. De onderzoekers zetten daarvoor verschillende methodieken in – zoals literatuurstudie, diepte-interviews, enquêtes, focusgroepen en het bezoeken van bijeenkomsten – en zullen zich in het onderzoek zowel focussen op het beleids- en uitvoeringsniveau als op de resultaten en effecten bij de doelgroep.
Kunt u naar aanleiding van uw toezegging van 7 april jl. tijdens het Algemeen overleg huwelijksdwang en achterlating over het aantal veroordelingen eergerelateerd geweld, de Minister van Veiligheid en Justitie verzoeken de cijfers van aangiftes van huwelijksdwang en het hieruit voorkomende aantal veroordelingen naar de Kamer te sturen?2
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat hij in de uitgestelde GIA voortgangsrapportage, die voorafgaand aan het AO Geweld in afhankelijkheidsrelaties van 12 oktober 2016 aan uw Kamer wordt verzonden, zal ingaan op deze vragen.
Bent u bekend met de problemen die momenteel worden ondervonden om het erkennen van Nederlandse echtscheidingen door andere landen mogelijk te maken? Bent u bereid stappen te ondernemen om Nederlandse echtscheidingen gemakkelijker erkend te laten worden door andere landen? Zo ja, welke?
Dit vraagstuk doet zich met name voor in de relatie met landen die niet tot de Europese Unie horen, omdat de erkenning van echtscheidingen tussen de Unielanden gereguleerd wordt via de Brussel IIbis-verordening. Ik ben bereid in mijn contacten met derde landen en in daartoe geëigende gremia, zoals de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, aandacht te vragen voor het belang van de erkenning van in Nederland uitgesproken echtscheidingen. Hierbij zij wel opgemerkt dat derde landen, op grond van hun volkenrechtelijke soevereiniteit en afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, in vergaande mate vrij zijn om te bepalen of zij een in het buitenland uitgesproken echtscheiding al dan niet erkennen.
Deelt u de mening dat er een taak zou kunnen liggen voor Nederlandse ambassades om vrouwen te ondersteunen bij het erkennen van hun echtscheiding in een ander land om huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap tegen te gaan? Bent u bereid hiertoe stappen te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nederland eerbiedigt de lokale rechtsorde van een ander land. Nederland kan de verplichting van gelijke behandeling zoals onder andere vastgelegd in het VN-Vrouwensverdrag niet opleggen aan andere staten. Daarnaast mag Nederland niet interveniëren in de rechtsgang van een ander land. Voor juridische bijstand in het buitenland bij conflicten in de familiesfeer dienen personen altijd een lokale advocaat in de arm nemen. De lokale autoriteiten beschouwen deze personen (vaak bipatride burgers met ook de nationaliteit van het land waar het conflict zich afspeelt) als eigen onderdanen die in hun eigen land een rechtszaak zijn gestart met als doel een uitspraak te krijgen conform het lokale recht. De ambassade brengt – als daar door deze Nederlanders om wordt verzocht en de situatie daar ook om vraagt – dit soort zaken onder de aandacht van de relevante autoriteiten.
Brugstoringen in Friesland |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Provincie: rijk laat bruggen verwaarlozen»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Klopt het dat er sprake is van een toename van het aantal haperingen van de bruggen Skarster Rien? Zo ja, hoe verklaart u deze toename?
Nee, hiervan is geen sprake.
Wat zijn de oorzaken van de verschillende storingen? Hoe kunnen storingen in de toekomst worden voorkomen? Welke afspraken zijn er gemaakt om storingen zo snel mogelijk op te lossen?
De aanleiding van genoemde storing bij de Scharsterrijnbrug, richting Lemmer naar Joure, was een defect aan de motor van de hydraulische pomp. Na een spoedreparatie op 2 juli is deze weer in storing geraakt op maandag 4 juli. Na demontage, reparatie en testen functioneert de brug weer goed. Er is geen aanleiding om aan te nemen, dat een dergelijke storing zich weer voor zal doen.
De laatste vijf jaren was er één keer per jaar sprake van dat een schadeaanrijding of storing van de brug leidde tot het optreden van hinder voor het weg- of vaarwegverkeer. Onder andere door een aanrijding van een slagboom, storing van de brugbeweging door defect van elektronica en dit jaar door storing van de elektronische pomp.
Jaarlijks worden de bruggen geïnspecteerd op verschillende onderdelen zoals elektronische installaties, hijs- en hefmiddelen. Waar nodig vindt preventief onderhoud plaats.
In geval van storingen worden eerst maatregelen getroffen om een veilige situatie te creëren. Vervolgens worden maatregelen genomen om het (vaar)wegverkeer weer op gang te brengen, als dat gestremd was. Tenslotte wordt de oorzaak van de storing opgelost. Op deze manier probeert Rijkswaterstaat de hinder zoveel mogelijk te beperken en adequaat mogelijk op te lossen.
Tot hoeveel files hebben de haperingen van de bruggen Skarster Rien in 2016 geleid? Is hier sprake van een toename?
In 2016 is één file, richting Lemmer naar Joure, toe te schrijven aan een storing van een van de bruggen (2 juli). Op 4 juli was er ook een storing die tot een niet registreerbare file geleid heeft. Er is geen sprake van een toename van het aantal files.
In mei en juni 2016 is groot onderhoud gepleegd aan de weg in de nabijheid van de Skarster Rien bruggen welke van invloed was op de doorstroming in het gebied
Hoe zijn het beheer, onderhoud en vervanging voor de komende jaren voorzien voor de bruggen Skarster Rien? Zijn deze opgenomen in het programma voor beheer, onderhoud en vervanging?
Er is een contract gesloten met een aannemer voor vast onderhoud. In 2018 en 2019 zijn kleine maatregelen gepland zoals de vervanging van afsluitbomen. Groot onderhoud aan de Skarster Rien bruggen staat geprogrammeerd voor 2024.
De oproep van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers voor een onafhankelijk onderzoek naar de fatale brand in Hellevoetsluis |
|
Louis Bontes |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister, onderzoek fatale brand Hellevoetsluis?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers dat de eigen onderzoeksresultaten van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond buitengewoon mager, onvolledig en subjectief zijn en niet leiden tot een kritische beschouwing van de eigen procedures en plannen?
De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt namens mij toezicht op de taakuitvoering door de veiligheidsregio’s. De Inspectie heeft het onderzoeksrapport van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond naar de brand in Hellevoetsluis bestudeerd. Een nader onderzoek acht zij nu niet nodig. Wel heeft de Inspectie toegezegd de brand in Hellevoetsluis te betrekken bij het onderzoek naar de kwaliteit van de inrichting van de repressieve brandweerzorg in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Zo’n onderzoek zal in alle 25 veiligheidsregio’s worden verricht en op korte termijn starten. De focus van het onderzoek ligt op opkomsttijden, variabele voertuigbezetting en beschikbaarheid van personeel.
Deelt u de opvatting dat het noodzakelijk is dat onafhankelijk onderzoek wordt verricht naar de reden dat de drie opgeroepen brandweervoertuigen te laat arriveerden bij de brand op 20 mei, waarbij twee 84-jarige bewoners om het leven kwamen? Zo ja, bent u bereid opdracht te geven voor een dergelijk onafhankelijk onderzoek, waarbij ook gekeken wordt naar de onderliggende oorzaken die hebben geleid tot dit drama en betrekking hebben op het systeem en het kwaliteitsniveau van de brandweerzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De stakingen bij PostNL in Nijmegen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat bij stakingen bij PostNL in Nijmegen waar u in uw brief1 aan refereert, het werk is stilgelegd omdat, naast de genoemde onvrede, ook gestaakt is wegens het niet uitbetalen van gewerkte uren zoals in de media werd vermeld?2
Het klopt dat de media melding hebben gemaakt van het niet uitbetalen van de gewerkte uren als één van de redenen voor de staking.
Geldt volgens u dat werkgevers het gewerkte aantal uren moeten uitbetalen in plaats van het aantal ingeroosterde uren?
Het loon wordt doorgaans vastgesteld in een arbeidsovereenkomst of in een collectieve arbeidsovereenkomst. Uit de berichtgeving begrijp ik dat er een verschil van inzicht is over uitbetaling van gewerkte uren en ingeroosterde uren. Het is niet aan mij of de Minister van Economische Zaken maar aan de burgerlijke rechter om hierover een oordeel te geven.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie SZW om te controleren of sprake is van (structureel) verkeerde inroostering van werknemers en het niet uitbetalen van gewerkte tijd? Wordt hierbij gekeken naar omgang van leidinggevenden met werknemers en de verhoudingen tussen hen?
De Inspectie SZW heeft een toezichtverantwoordelijkheid op de Wet minimumloon en vakantiebijslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (ATW), de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en handhaaft wanneer zij dat nodig vindt. De werkgever dient minimaal het wettelijk minimumloon te betalen. Als de werkgever dat niet doet, is er sprake van onderbetaling. In het inspectieprogramma Psychosociale arbeidsbelasting kijkt de Inspectie SZW of de werkgever beleid heeft inzake de omgang tussen leidinggevenden en werknemers, zoals een regeling voor het afhandelen van individuele conflicten bij de werkgever.
Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze het vermoeden hebben dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. Indien er op basis van de klacht een vermoeden is van een misstand als het gaat om onderbetaling of een zware overtreding met betrekking tot de arbeidsomstandigheden kan de Inspectie een onderzoek instellen. Wanneer de Inspectie constateert dat een bedrijf de wet overtreedt, zal zij handhavend optreden.
Wanneer CAO-partijen vermoeden dat de cao ontdoken wordt, dan kunnen zij bij de Inspectie SZW op grond van artikel 10 van de Wet AVV (Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten) een verzoek indienen om een onderzoek in te stellen. De sociale partners kunnen de bevindingen uit het rapport van de Inspectie gebruiken in een civielrechtelijke procedure.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie SZW om hierbij handhavend op te treden en maakt zij gebruik van die mogelijkheden in dergelijke conflicten?
Zie antwoord vraag 3.