Het bericht 'Grote misstanden bij aanleg friese autoweg' |
|
John Kerstens (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grote misstanden bij aanleg friese autoweg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in bedoeld bericht door FNV Bouw gedane beweringen omtrent stelselmatige onderbetaling van werknemers als ook het door meerdere werkgevers niet voldoen aan andere cao-verplichtingen bij de aanleg van «De Centrale As» in de provincie Friesland?
Het is voor mij buitengewoon lastig om mij een oordeel te vormen over de door de FNV gedane beweringen t.a.v. onderbetaling door partijen die bij de aanleg van «De Centrale As» zijn betrokken. Cao-partijen zullen zelf onderzoek moeten doen naar de vermeende onderbetaling. Cao-partijen kunnen wel, wanneer er een gegrond vermoeden is dat een of meer bepalingen niet worden nageleefd, de Inspectie SZW verzoeken om een onderzoek te doen o.g.v. artikel 10 wet Avv. Als er uitzendarbeid verricht wordt, kunnen sociale partners daarnaast de Inspectie SZW vragen onderzoek te doen naar naleving van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 Waadi. Sociale partners doen verzoeken op grond van dit artikel bij vermoedens van niet-naleving van de cao-voorwaarden in de uitzendbranche. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de beweringen van de FNV juist zijn, dan vind ik dit wel een ernstige zaak. Ik hecht grote waarde aan het tegengaan van schijnconstructies waaronder de onderbetaling van werknemers en het niet naleven van de cao.
Welke stappen dienen (overheids-) opdrachtgevers naar uw mening te doorlopen c.q. welke acties dienen zij te ondernemen voorafgaande en tijdens een proces van aanbesteding als ook gedurende de daaropvolgende uitvoering van de werkzaamheden om zich naar uw mening te kwalificeren als een goed opdrachtgever?
De wet geeft alle schakels in een keten een aansprakelijkheid opdat opdrachtgevers en opdrachtnemers aan werknemers het verschuldigde loon betalen. Het is aan de opdrachtgevers om hieraan invulling te geven. Welke maatregelen er moeten worden genomen hangt sterk af van de sector waarin wordt gewerkt, de opbouw van de keten, etc. Ook tijdens de uitvoering van een project kan een opdrachtgever bijvoorbeeld via steekproeven of audits nagaan of de uitvoering volgens de afspraken verloopt. Het oordeel of een opdrachtgever kwalificeert als een goed opdrachtgever is niet aan mij maar is eventueel ter beoordeling aan de rechter.
Bent u van oordeel dat de overheid ook in haar rol als opdrachtgever een voorbeeldfunctie heeft (zulks onder het motto «practice what you preach»)?
De overheid dient zich als een goed opdrachtgever te gedragen en op hem rusten dezelfde verantwoordelijkheden als op private opdrachtgevers. Deze verantwoordelijkheid komt ook tot uitdrukking in de regels die in acht moeten worden genomen bij aanbesteding door overheden zoals opgenomen in de aanbestedingswet.
Bent u van oordeel dat de opdrachtgevers in dezen (de provincie Friesland als ook een aantal Friese gemeenten) zich hebben gedragen zoals van goede opdrachtgevers mag worden verwacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dit is voor mij moeilijk te beoordelen. Allereerst zal uit onderzoek moeten blijken in hoeverre de beweringen van de FNV juist zijn. Als dat het geval is, dan zullen werknemers een loonvordering moeten instellen bij hun eigen werkgever. Als deze niet slaagt, dan kunnen de werknemers o.g.v. artikel 616a BW boek 7 zowel de eigen werkgever als diens opdrachtgever tegelijkertijd aansprakelijk stellen voor de voldoening van het verschuldigde loon. Als ook deze actie niet slaagt, dan kunnen werknemers de hogere schakels aanspreken. Zie artikel 616b BW boek 7. Uiteindelijk kan ook de hoofdopdrachtgever worden aangesproken. Dit, zo blijkt uit genoemd artikel, is in dit geval de provincie Friesland. De hoofdopdrachtgever kan natuurlijk ook zelf actie ondernemen en samen met alle schakels in de keten orde op zaken stellen. Uit een publicatie van de provincie Friesland blijkt dat deze daarmee al een aanvang heeft gemaakt.2
Bent u van mening dat de diverse overheden die als opdrachtgever (kunnen) optreden voldoende geïnformeerd zijn over en voorbereid zijn op de verantwoordelijkheden die de Wet Aanpak Schijnconstructies voor hen meebrengt in die rol als opdrachtgever (zoals gevraagd in de motie Kerstens van 2 juli 2015, Kamerstuk 17 050 nr. 515)? Op welke wijze monitort u dat? Wanneer breekt voor u het moment aan dat u concludeert dat extra actie in dezen noodzakelijk is (in aanvulling op hetgeen u ter uitvoering van de hiervoor bedoelde motie bij schrijven van 12 januari 2016, Kamerstuk 34 108 nr. 24, ter kennis van de Kamer heeft gebracht)?
Zoals ik mijn reactie op motie Kerstens3 heb aangegeven zijn er een aantal initiatieven genomen om lagere overheden, de VNG en het IPO te informeren over de gevolgen van de Wet Aanpak Schijnconstructies, in het bijzonder de ketenaansprakelijkheid. De VNG heeft hiervoor zelf eigen voorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Het is nu nog te vroeg om een oordeel te geven of deze initiatieven voldoende resultaat hebben gehad. Zoals ik eerder heb aangegeven zal de WAS worden gemonitord. Ook in de monitor en evaluatie zal specifiek aandacht besteed worden aan de verantwoordelijkheden van lagere overheden vanwege de inwerkingtreding van de WAS. In mijn brief van 12 januari 20164 heb ik u hierover reeds geïnformeerd. Er is voor mij thans geen aanleiding om nieuwe initiatieven te nemen, zeker omdat de provincie Friesland al bezig is om orde op zaken te stellen.
Bent u ook van mening dat opdrachtgevers aan de vakbond inzage dienen te verstrekken in «de keten van onderaanneming» die bij het uitvoeren van de door hen uitbestede werkzaamheden wordt ingeschakeld, zodat controle op de naleving van wet en cao door de vakbond c.q. nalevingsinstituten van cao-partijen effectiever kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
In artikel 616e BW boek 7 is bepaald dat iedere schakel verplicht is de naam- en adresgegevens te verstrekken van de naast hogere en naast lagere schakel en de hoofdopdrachtgever. Op deze wijze is controle op de naleving van wet- en regelgeving en de cao gegarandeerd.
Het bericht dat het onderzoek van rioolwater vaker leidend zou kunnen zijn bij het ijken van drugsbeleid |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het riool liegt niet over drugs» en het onderzoek «Sewage epidemiology and illicit drug research: The development of ethical research guidelines»?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat rioolwateronderzoek gebruikt kan worden voor het ijken van drugsbeleid en het opsporen van drugslaboratoria? Zo ja, bent u voornemens dergelijk onderzoek te gebruiken voor het bestrijden van drugs-gerelateerde criminaliteit?
Het is aan het lokale bestuur om te bepalen of rioolwateronderzoek in de lokale context nuttig is als aanvulling op de reeds beschikbare lokale informatie en gebruikt zou kunnen worden voor het ijken van het drugsbeleid.
Een opdracht tot het gebruik van rioolwateronderzoek bij het opsporen van drugslaboratoria is tot op heden nooit gegeven. Het OM volgt met interesse de ontwikkelingen omtrent het rioolwateronderzoek en heeft in dat kader contact met het KWR.
Op welke manier heeft het Openbaar Ministerie interesse getoond in rioolwateronderzoek als methode van opsporingsonderzoek? Heeft het Openbaar Ministerie of de politie al eens opdracht gegeven tot het onderzoeken van rioolwater? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of kleinschalig epidemiologisch rioolwateronderzoek op specifieke locaties, zoals scholen, kantoren, penitentiaire inrichtingen, festivals, wijken of straten, in Nederland voorkomt? Zo ja, in opdracht van welke organisatie c.q. instantie? Zo ja, voor welke doeleinden wordt dergelijk onderzoek gebruikt?
In Nederland wordt epidemiologisch rioolwateronderzoek uitgevoerd door o.a. het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het KWR. Er is geen toestemming nodig van het Openbaar Minister of de politie voor rioolwateronderzoek.
Het RIVM voert regelmatig in opdracht van het Ministerie van VWS epidemiologisch rioolwateronderzoek uit bij rioolwaterzuiveringsinstallaties in Amsterdam, Utrecht en Eindhoven. Het betreft kleinschalig onderzoek naar geneesmiddelengebruik op populatieniveau (dus niet dermate kleinschalig dat er wordt gekeken naar specifieke locaties).
Het KWR kan door partijen en organisaties worden verzocht rioolwateronderzoek uit te voeren. Zij houden zich bij het uitoefenen van wetenschappelijk onderzoek aan hun eigen gedragscode en De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het KWR vraagt toestemming voor onderzoek aan het waterschap of het Hoogheemraadschap. KWR heeft tot nu toe geen onderzoek gedaan op een schaal kleiner dan ca 10.000 inwoners. Wel zijn er in de literatuur studies gerapporteerd (in het buitenland) waarin een school of een gevangenis het object van rioolwateronderzoek was. Ook van festivals (die echter (veel) meer dan 10.000 bezoekers kenden) zijn studies bekend.
Is kleinschalig rioolwateronderzoek op specifieke locaties ook toegestaan zonder uitdrukkelijke goedkeuring van het Openbaar Ministerie of de politie? Zo ja, in welke gevallen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt kleinschalig rioolwateronderzoek zich tot de Wet bescherming persoonsgegevens? Acht u het mogelijk dat de bescherming van persoonsgegevens in het geding komt door toedoen van kleinschalig rioolwateronderzoek?
Om de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing te laten zijn dient het te gaan om de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de definitie van Artikel 1, aanhef, onder a van de Wbp: «elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijk persoon». In beginsel lijkt de Wbp niet van toepassing op het rioolwateronderzoek omdat deze resultaten niet (ook niet indirect) zijn te herleiden zijn naar individuele personen. Dit zou in uitzonderlijke situaties anders kunnen zijn, namelijk wanneer dergelijke onderzoeken zouden plaatsvinden in gebieden met een zeer beperkt aantal rioolaansluitingen, waardoor identificatie (op huishoudniveau) mogelijk zou kunnen zijn. Daar is op dit moment geen sprake van.
Herkent u zich in de door de onderzoekers geschetste risico’s dat kleinschalig rioolwateronderzoek kan leiden tot schendingen van het recht op de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer, tot de stigmatisering van bepaalde gemeenschappen en tot ongewenste profilering?
De risico’s zoals door de onderzoekers geschetst acht ik zeer beperkt. Bij onderzoek dat door het KWR op verzoek van verschillende partijen wordt uitgevoerd gelden de waarborgen van de eigen gedragscode, de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en het verzoek om toestemming aan het waterschap of het Hoogheemraadschap. Onderdeel van de gedragscode Wetenschapsbeoefening is de gedragscode voor gebruik van persoonsgegevens in wetenschappelijk onderzoek, een uitwerking van de Wet Bescherming Persoonsgegevens voor het doen van wetenstappelijk onderzoek.3 Bovendien is nog geen onderzoek gedaan op een schaal van minder dan 10.000 inwoners. Ik acht deze waarborgen voldoende.
Voor wat betreft de opsporing hebben we het hier bovendien over een hypothetische situatie. Zoals duidelijk wordt uit de antwoorden op vragen twee tot en met zes heeft er in het kader van de opsporing in Nederland voor zover bekend geen kleinschalig rioolonderzoek plaatsgevonden.
Hoe waarborgt u dat kleinschalig rioolwateronderzoek, uitgevoerd in opdracht van de overheid of publieke instellingen, geen schade berokkent aan betrokkenen, bijvoorbeeld wat betreft hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Kinderen verdwenen uit azc Ter Apel; verdachten kinderuitbuiting opgepakt’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de arrestaties van mogelijke mensenhandelaren door de Spaanse politie?1
Ja.
Kunt u de berichtgeving bevestigen, waaruit blijkt dat twee jonge kinderen die bij de arrestaties aangehouden zijn, eerder uit het asielzoekerscentrum in Ter Apel zijn verdwenen? Wat gaat er, indien deze berichtgeving juist blijkt te zijn, gebeuren met deze jongeren, welke invloed zal dit hebben op hun asielprocedure in het kader van de Dublinregelgeving en welke stappen zullen worden ondernomen teneinde herhaling bij deze kinderen te voorkomen?
Omwille van de privacy en de veiligheid van de jongeren ga ik niet in op de individuele omstandigheden in deze zaak. Ik kan daarom niet ingaan op de huidige verblijfsrechtelijke procedures van deze jongeren, noch kan ik iets zeggen over hun huidige verblijfplaats en eventuele getroffen beschermingsmaatregelen. In zijn algemeenheid kan ik wel aangeven dat buitenlandse slachtoffers van mensenhandel aanspraak kunnen maken op de verblijfsregeling mensenhandel. De aanpak van mensenhandel is er onder meer op gericht om slachtoffers van mensenhandel te beschermen door hen uit de onveilige situatie te halen en adequate zorg te bieden. Onder andere het project Nationaal Verwijsmechanisme Mensenhandel is hierop gericht.
Hoe verhoudt de arrestatie van de man en vrouw, die vermoedelijk onderdeel uitmaken van een internationaal netwerk van mensenhandelaren, zich tot de verdwijningen van grotere groepen kinderen uit Nederlandse asielzoekerscentra? Bestaan er vermoedens dat dit netwerk ook verantwoordelijk is voor eerdere verdwijningen van jongeren?
Er zijn geen signalen of vermoedens dat er een samenhang is tussen deze zaak en andere vermissingen van kinderen uit asielzoekerscentra. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel een prioriteit is van Nederland en voortdurend de aandacht heeft van de opsporingsdiensten.
Op welke manier zet de Nederlandse politie zich momenteel in deze kwetsbare kinderen op te sporen en wat gebeurt er teneinde te voorkomen dat deze kinderen slachtoffer worden van een van de vier kinderhandel- en uitbuiting netwerken die actief zijn in Nederland?
Voor de beantwoording van vraag 4 en 5 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van het lid Volp (PvdA), ingezonden 24 juni 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3368).
Is er op dit punt samenwerking met Europese politie instanties? Zo ja, hoe verloopt deze samenwerking en welke stappen zijn onlangs ondernomen om de informatie overdracht te versterken, naar aanleiding van berichten over internationale mensenhandelnetwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het verkrijgen van raadsinformatie via een Wob- verzoek (Wet openbaarheid van bestuur) |
|
Renske Leijten (SP), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hoe oordeelt u erover dat twee politieke partijen in de gemeente Oude IJsselstreek een Wob-verzoek moeten indienen omdat zij (na herhaalde verzoeken) van het College van B&W geen informatie krijgen over opdrachtverlening inzake het voeren van keukentafelgesprekken?1
De verantwoordingsplicht van de leden van het college van burgemeester en wethouders jegens de raad en het daarmee samenhangende inlichtingenrecht van leden van de gemeenteraad is geregeld in artikel 169 van de Gemeentewet. Die verantwoordings- en informatieplicht is breder dan de openbaarmakingsplicht die uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voortvloeit, omdat de Wob het recht van burgers op overheidsinformatie regelt.
Erkent u dat het van belang is voor gemeenteraadsleden, alsmede voor burgers, om te kunnen controleren welke afspraken er met de uitvoerende partij zijn gemaakt over het voeren van keukentafelgesprekken?
Ja.
Vindt u het passend om voor de uitkomsten van keukentafelgesprekken bonus- en malusafspraken te maken met een uitvoerende partij? Vindt u deze financiële sturing gewenst?
Nee. De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht om met een ieder die melding doet van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met diegene, zorgvuldig onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoeften van deze persoon. In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zijn de regels voor dit onderzoek bepaald. Bonus-malusafspraken over uitkomsten van deze onderzoeken met derden die in opdracht van het college deze onderzoeken uitvoeren verhouden zich niet tot de doelstelling van de Wmo 2015.
Over de ontstane situatie is gesproken met medewerkers van de gemeente Oude IJsselstreek. Zij zijn bekend met de doelstelling van de Wmo 2015 en mijn standpunt over bonus-malusafspraken. Ik kan u informeren over het gegeven dat het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek heeft besloten een pas op de plaats te maken met de beoogde inrichting van een algemene voorziening. Op basis van de – volgens het bonus-malus principe – gevoerde gesprekken zou een deel van de cliënten overgaan naar deze algemene voorziening. In het licht van de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over huishoudelijke hulp en de aangekondigde wetswijziging over alfahulpen onderzoekt het college nu eerst alternatieve mogelijkheden voordat nieuw beleid wordt ingevoerd. De cliënten die het betreft zijn door de gemeente geïnformeerd over deze pas op de plaats. Het besluit van het college vind ik verstandig.
Is bekend of meer gemeenten gebruik maken van bonus/malusregelingen over de uitkomsten van indicatieprocessen (keukentafelgesprekken)? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Mij zijn geen signalen bekend dat meer gemeenten gebruik maken van een bonus-malusregeling over de uitkomsten van gesprekken met cliënten in het kader van de Wmo 2015.
De buitensporige belastingdruk voor eenverdieners |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «De helft meer loon, maar niet extra verdienen», over de belastingdruk voor eenverdieners?1
Ja
Wat is uw reactie op de berekeningen die Vos & Steehouwer Belastingadviseurs uit Geldermalsen voor het Reformatorisch Dagblad hebben gemaakt? Kunt u deze berekeningen overdoen en met een voorbeeld laten zien?
Eigen berekeningen van het Ministerie van Financiën laten een ander beeld zien dan het beeld dat in het Reformatorisch Dagblad wordt gepresenteerd. Er missen een aantal belangrijke elementen in de berekening van Vos & Steehouwer. Zo is het brutoloon niet gelijk aan het belastbaar inkomen, hebben eenverdieners voordeel van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en is het recht op toeslag afhankelijk van het toetsingsloon en niet van het brutoloon. In de bij deze antwoorden bijgevoegde tabel zijn de berekeningen van het Ministerie van Financiën weergegeven2.
In het artikel wordt melding gemaakt van het feit dat een eenverdiener die zijn loon ziet stijgen van 20.000 naar 31.000 euro er niet per se op vooruit gaat, maar netto juist erop achteruit kan gaan; is dit naar uw mening niet strijdig met het breed gedragen principe dat werk moet lonen? Zo nee, waarom niet?
Uit berekeningen van het Ministerie van Financiën blijkt dat een eenverdiener die zijn brutoloon van 20.000 naar 31.000 euro ziet stijgen er in netto inkomen op vooruit gaat. De in het artikel opgenomen stelling dat iemand er in dat geval op achteruit kan gaan is dan ook niet juist.
Desalniettemin is de marginale druk op het betreffende inkomenstraject relatief hoog doordat veel inkomensafhankelijke regelingen stap voor stap worden afgebouwd boven een belastbaar inkomen van rond de 20.000 euro. Dit betreft de zorgtoeslag, huurtoeslag, het kindgebonden budget en de algemene heffingskorting. Ook de arbeidskorting kent een afbouw, maar pas vanaf een belastbaar inkomen van ongeveer 35.000 euro. Het afbouwen van toeslagen is inherent aan een systeem met gerichte inkomensondersteuning voor huishoudens met lage inkomens zoals wij dat in Nederland kennen. Door de afbouw van de verschillende inkomensafhankelijke regelingen zorgen we ervoor dat we de inkomensondersteuning beperken tot die huishoudens die dat nodig hebben. Het zijn dan ook niet alleen de eenverdienerhuishoudens die over dit inkomenstraject te maken hebben met een hoge marginale druk, dit geldt net zo goed voor alleenstaanden en tweeverdieners.
Deelt u de mening dat wanneer meer werken leidt tot minder bestedingsruimte, dit een prikkel geeft om minder te gaan werken of in ieder geval om niet meer te gaan werken? Bent u bereid na te gaan welk effect deze prikkel heeft op de arbeidsparticipatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich bewust van de werking van financiële prikkels op de arbeidsparticipatie. Met het 5-miljardpakket heeft het kabinet ook heel duidelijk ingezet op werk lonender maken en daarmee het stimuleren van de arbeidsparticipatie. De intensivering van heffingskortingen voor werkenden, als de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, hebben ervoor gezorgd dat de stap van niet werken naar werken steeds meer is gaan lonen.
Voor een uitgebreide analyse van de werking en effectiviteit van fiscale prikkels op de arbeidsparticipatie verwijs ik naar de studie kansrijk arbeidsmarktbeleidvan het CPB3.
Erkent u dat het beleid dat erop gericht is de arbeidsparticipatie te vergroten een averechts effect kan hebben? Hoe gaat u deze negatieve consequenties het hoofd bieden?
Het 5-miljardpakket van dit kabinet is gericht op het stimuleren van de arbeidsparticipatie en is volgens het CPB effectief.
Afbouwtrajecten van inkomensafhankelijke toeslagen hebben potentieel een negatief effect op de arbeidsparticipatie. Inkomensafhankelijke toeslagen worden echter niet afgebouwd vanuit het oogpunt van de arbeidsparticipatie, maar vanuit de wens om gericht inkomensondersteuning te bieden aan huishoudens die dat nodig hebben. Bij de arbeidskorting is het zo dat deze effectiever is in het stimuleren van de arbeidsparticipatie als deze wordt gericht op de onderkant van het loongebouw. De afbouw van deze regeling is dan ook ingegeven vanuit doelmatigheid.
Deelt u de mening dat het niet altijd een vrije keuze is om eenverdiener te zijn? Wat vindt u van het feit dat gezinnen waarin noodgedwongen sprake is van een eenverdiener financieel slechter af zijn dan tweeverdieners, zelfs in die mate dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid stelt dat gezinnen met eenverdieners hard op weg zijn een kwetsbare groep te worden?
Dit kabinet onderschrijft dat het niet altijd een vrije keuze is om niet te werken. In Nederland hebben wij een systeem van inkomensondersteuning via toeslagen en (bijzondere) bijstandsregelingen voor huishoudens met een beperkte draagkracht. Ook hebben we in Nederland regelingen voor specifieke gevallen waarin sprake is van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Zo wordt bewerkstelligd dat de inkomensondersteuning gericht terecht komt bij de doelgroep en bijvoorbeeld niet bij de partner van iemand met een hoog inkomen of een groot vermogen die bewust kiest om niet te werken.
De reden dat eenverdienerhuishoudens een hogere belastingdruk kunnen hebben dan een tweeverdienerhuishouden met hetzelfde huishoudinkomen is dat de belastingheffing in Nederland in grote mate op individueel inkomen is gebaseerd. Dit uit oogpunt van de arbeidsparticipatie, emancipatie en economische zelfstandigheid. Het individuele stelsel van belastingheffing impliceert dat als de belastingdruk tussen huishoudens wordt vergeleken, er gekeken moet worden naar huishoudens waarbij de individuen eenzelfde inkomen hebben.
Bent u bereid om bij de indiening van het Belastingplan 2017 met voorstellen te komen om meer werken voor eenverdieners ook lonend te maken? Zo niet, wanneer kan de Kamer deze voorstellen dan verwachten?
Het kabinet zal na de zomer op basis van de meest recente cijfers over de koopkracht, die zijn opgenomen in de Macro Economische Verkenning, besluiten of er een noodzaak is maatregelen te nemen om de koopkracht van specifieke groepen te verbeteren.
Brutoloon
Belastbaar loon
IB Box 1
AHK
AK
Nettoloon
ZT
KGB
HT
Netto inkomen1
Marginale druk
€ 15.000
€ 14.660
€ 5.358
€ 3.289
€ 1.691
€ 14.282
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 21.270
€ 16.000
€ 15.638
€ 5.716
€ 3.289
€ 1.962
€ 15.173
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 22.161
11%
€ 17.000
€ 16.615
€ 6.073
€ 3.289
€ 2.232
€ 16.064
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 23.052
11%
€ 18.000
€ 17.593
€ 6.430
€ 3.289
€ 2.503
€ 16.955
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 23.943
11%
€ 19.000
€ 18.570
€ 6.787
€ 3.289
€ 2.774
€ 17.845
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 24.834
11%
€ 20.000
€ 19.541
€ 7.142
€ 3.289
€ 3.043
€ 18.730
€ 1.905
€ 1.866
€ 3.218
€ 25.718
12%
€ 21.000
€ 20.475
€ 7.505
€ 3.262
€ 3.103
€ 19.336
€ 1.808
€ 1.818
€ 3.095
€ 26.056
66%
€ 22.000
€ 21.410
€ 7.883
€ 3.217
€ 3.103
€ 19.848
€ 1.683
€ 1.755
€ 2.879
€ 26.164
89%
€ 23.000
€ 22.345
€ 8.260
€ 3.172
€ 3.103
€ 20.360
€ 1.557
€ 1.691
€ 2.654
€ 26.262
90%
€ 24.000
€ 23.279
€ 8.638
€ 3.127
€ 3.103
€ 20.872
€ 1.432
€ 1.628
€ 2.421
€ 26.352
91%
€ 25.000
€ 24.214
€ 9.015
€ 3.082
€ 3.103
€ 21.384
€ 1.306
€ 1.565
€ 2.179
€ 26.434
92%
€ 26.000
€ 25.149
€ 9.393
€ 3.037
€ 3.103
€ 21.896
€ 1.181
€ 1.502
€ 1.928
€ 26.507
93%
€ 27.000
€ 26.083
€ 9.771
€ 2.992
€ 3.103
€ 22.408
€ 1.055
€ 1.439
€ 1.669
€ 26.571
94%
€ 28.000
€ 27.018
€ 10.148
€ 2.947
€ 3.103
€ 22.920
€ 930
€ 1.376
€ 1.402
€ 26.627
94%
€ 29.000
€ 27.953
€ 10.526
€ 2.902
€ 3.103
€ 23.432
€ 804
€ 1.313
€ 1.125
€ 26.674
95%
€ 30.000
€ 28.888
€ 10.904
€ 2.857
€ 3.103
€ 23.944
€ 679
€ 1.250
€ 925
€ 26.797
88%
€ 31.000
€ 29.822
€ 11.281
€ 2.812
€ 3.103
€ 24.456
€ 553
€ 1.187
€ 734
€ 26.929
87%
€ 32.000
€ 30.757
€ 11.659
€ 2.767
€ 3.103
€ 24.968
€ 428
€ 1.124
€ -
€ 26.519
141%
€ 33.000
€ 31.692
€ 12.036
€ 2.722
€ 3.103
€ 25.480
€ 302
€ 1.061
€ -
€ 26.842
68%
€ 34.000
€ 32.626
€ 12.414
€ 2.676
€ 3.103
€ 25.992
€ 176
€ 997
€ -
€ 27.166
68%
€ 35.000
€ 33.561
€ 12.792
€ 2.631
€ 3.103
€ 26.504
€ 51
€ 934
€ -
€ 27.489
68%
€ 36.000
€ 34.496
€ 13.169
€ 2.586
€ 3.084
€ 26.997
€ -
€ 871
€ -
€ 27.868
62%
€ 37.000
€ 35.430
€ 13.547
€ 2.541
€ 3.046
€ 27.471
€ -
€ 808
€ -
€ 28.279
59%
€ 38.000
€ 36.365
€ 13.925
€ 2.496
€ 3.009
€ 27.946
€ -
€ 745
€ -
€ 28.691
59%
€ 39.000
€ 37.300
€ 14.302
€ 2.451
€ 2.972
€ 28.420
€ -
€ 682
€ -
€ 29.102
59%
€ 40.000
€ 38.235
€ 14.680
€ 2.406
€ 2.934
€ 28.895
€ -
€ 619
€ -
€ 29.514
59%
€ 41.000
€ 39.169
€ 15.057
€ 2.361
€ 2.897
€ 29.370
€ -
€ 556
€ -
€ 29.925
59%
€ 42.000
€ 40.104
€ 15.435
€ 2.316
€ 2.859
€ 29.844
€ -
€ 493
€ -
€ 30.337
59%
€ 43.000
€ 41.039
€ 15.813
€ 2.271
€ 2.822
€ 30.319
€ -
€ 430
€ -
€ 30.749
59%
€ 44.000
€ 41.973
€ 16.190
€ 2.226
€ 2.785
€ 30.794
€ -
€ 367
€ -
€ 31.160
59%
€ 45.000
€ 42.908
€ 16.568
€ 2.181
€ 2.747
€ 31.268
€ -
€ 303
€ -
€ 31.572
59%
€ 46.000
€ 43.843
€ 16.945
€ 2.136
€ 2.710
€ 31.743
€ -
€ 240
€ -
€ 31.983
59%
€ 47.000
€ 44.777
€ 17.323
€ 2.091
€ 2.673
€ 32.217
€ -
€ 177
€ -
€ 32.395
59%
€ 48.000
€ 45.712
€ 17.701
€ 2.046
€ 2.635
€ 32.692
€ -
€ 114
€ -
€ 32.806
59%
€ 49.000
€ 46.647
€ 18.078
€ 2.000
€ 2.598
€ 33.167
€ -
€ 51
€ -
€ 33.218
59%
€ 50.000
€ 47.582
€ 18.456
€ 1.955
€ 2.560
€ 33.641
€ -
€ -
€ -
€ 33.641
58%
Normaliter wordt onder netto inkomen het inkomen na belastingen (inclusief heffingskortingen) verstaan. In dit geval is gekozen voor de definitie van Vos & Steehouwer waarbij ook de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag zijn opgeteld. Dit is echter niet gelijk aan het besteedbaar inkomen, omdat sommige kosten (o.a. zorgpremies) en toelages (o.a. kinderbijslag) niet zijn meegenomen.
Het bericht ‘Oud-bankier Dirk Scheringa maakt comeback via lege beurshuls’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oud-bankier Dirk Scheringa maakt comeback via lege beurshuls»?1
Ja.
Klopt het dat het bedrijf CS Factoring door middel van een zogenaamde «reversed listing» via het beursgenoteerde Lavide naar de beurs wil?
Het persbericht van CS Factoring van 21 juni 2016 vermeldt dat het naar de beurs gaat via een omgekeerde overname van Lavide.
Het artikel noemt het beursgenoteerde Lavide «een lege huls»; in hoeverre is het wenselijk dat reversed listing beursgangen plaatsvinden via in feite lege vennootschappen? Wat is überhaupt de wenselijkheid van de notering van lege vennootschappen op de beurs? Wat zijn daarvan de risico's?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geldt een uitzondering op de plicht om een prospectus te publiceren in geval van conversie van aandelen of certificaten van aandelen. Van deze uitzondering, die geïmplementeerd is in de Wft op grond van de Prospectus Richtlijn, wordt gebruik gemaakt bij een reverse listing. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) kan, eveneens op grond van de Wft, bepalen dat de uitzondering op de prospectusplicht niet van toepassing is wanneer deze in strijd is met de belangen die de prospectusplicht probeert te beschermen. Hiervan kan sprake zijn bij een toelating van aandelen of effecten tot de handel van een beurs waardoor de aard van de beursvennootschap wezenlijk wijzigt, zoals een reverse listing. Het is aan de AFM om van geval tot geval te beoordelen of de uitzondering van toepassing is. Bij de toetsing door de AFM staat de bescherming van de belangen van beleggers centraal. De AFM zal beoordelen of de belegger op andere wijze dan door het prospectus adequaat is geïnformeerd, bijvoorbeeld door jaarrekeningen en jaarverslagen. Hierbij geldt dat die informatie gelijkwaardig moet zijn aan de informatie in een prospectus. Als de AFM oordeelt dat de uitzondering niet van toepassing is, dient de uitgevende instelling alsnog een goedgekeurd prospectus te publiceren.
Klopt het dat door middel van deze reversed listing CS Factoring vrijgesteld is van de prospectusplicht? Acht u dat gewenst?
Zie antwoord vraag 3.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt dat er sprake moet zijn van adequate informatievoorziening om in aanmerking te komen voor conversievrijstelling; vindt u dat is voldaan aan de voorwaarden die de AFM stelt voor een conversievrijstelling?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4 hierboven. Het is aan de AFM als toezichthouder om te beoordelen of in het geval van CS Factoring de uitzondering op de prospectusplicht van toepassing is.
Deelt u de mening dat juist in dit soort gevallen beleggers gediend zijn bij de uitgifte van een prospectus, omdat er in feite sprake is van een beursgang van een nieuw bedrijf?
Bij de toelating tot de handel van een beurs van aandelen en certificaten van aandelen dienen beleggers adequaat te worden geïnformeerd. Dit geldt te meer indien sprake is van een situatie waardoor de aard van de uitgevende instelling wezenlijk wijzigt, zoals het geval is bij een reverse listing. De AFM ziet er op toe dat beleggers adequaat worden geïnformeerd. Zo dient onder meer informatie beschikbaar te zijn over de reden voor de oorspronkelijke uitgifte en de conversie, de effecten die worden toegelaten tot de handel en de impact van de verwatering op de bestaande aandeelhouders. Daarnaast moet informatie beschikbaar zijn over de nieuwe activiteiten, vermogen, financiële positie, resultaten en vooruitzichten van de uitgevende instelling. Aan de hand hiervan oordeelt de AFM of sprake is van adequate informatievoorziening en de uitzondering op de prospectusplicht van toepassing is, of dat een goedgekeurd prospectus moet worden gepubliceerd. Op deze wijze worden de belangen die de prospectusplicht beoogt te beschermen, waaronder het verstrekken van voldoende informatie aan beleggers, zoveel mogelijk geborgd.
Deelt u de mening dat de AFM strenge vereisten moet stellen aan de conversievrijstelling wanneer beursgangen plaatsvinden zonder de uitgifte van een prospectus? Bent u bereid om ervoor te zorgen dat beleggers over voldoende informatie beschikken van bedrijven die geld aantrekken via de beurs?
Zie antwoord vraag 6.
Ontwikkelingen aangaande kredietunies in Nederland |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe ziet u de rol van kredietunies die vallen onder de Wet toezicht kredietunies (Wtk) in de kredietverlening aan het MKB en dan met name in het licht van de recentelijke terughoudendheid van banken om het MKB te financieren? Wat is op dit moment hun bijdrage aan de financiering aan het MKB?
Kredietunies kunnen bijdragen aan de diversiteit van de beschikbare financieringsvormen voor met name het MKB. Kredietunies die minder dan € 10 miljoen aan opvorderbare gelden hebben aangetrokken zijn onder de Wet toezicht kredietunies (Wtk) vrijgesteld van toezicht. De kredietunies die momenteel operationeel zijn hebben een beperkte omvang en gaan komende jaren naar verwachting niet vallen onder het toezichtregime.
De omvang van kredietverlening door kredietunies bedraagt tot op heden enkele miljoenen en staat dus nog niet in verhouding tot die van de banken. Er zijn signalen dat banken en kredietunies elkaar over en weer beter weten te vinden bij stapelfinanciering. Bij stapelfinanciering neemt een bank een deel van de financiering op zich en een andere financier het andere deel. Een bank kan daarnaast optreden als intermediair tussen kredietvrager en kredietgevers.
Klopt het dat het landelijke en lokale subsidiebeleid zich op dit moment zowel richt op kredietunies die binnen de Wtk vallen als instellingen die louter in krediet bemiddelen? Deelt u de mening dat subsidiebeleid zich voornamelijk moet richten op kredietunies die onder de Wtk vallen?
In de Kamerbrief van 17 april 2015 over de opstart van kredietunies1 is geschreven dat het beleid erop is gericht actieve kredietunies te ondersteunen. Enthousiasme en gedrevenheid van ondernemers die kredietunies organiseren is een belangrijke succesfactor. Er bestaan verschillende modellen voor de inrichting van een kredietunie (het centrale kasmodel en het bemiddelingsmodel). Zoals is aangegeven in de Kamerbrief wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende modellen in het subsidiebeleid. Er wordt momenteel subsidie verstrekt om de verdere ontwikkeling van verschillende typen kredietunies te faciliteren.
Klopt het dat er kredietbemiddelaars zijn die zich uitgeven als zijnde kredietunies terwijl zij niet binnen de definitie van kredietunies vallen van de Wtk? Bent u het ermee eens dat dit verwarring schept en ziet u hierin een rol voor DNB om deze instellingen hierop aan te spreken? Vindt u dat de AFM (Autoriteit Financiële Markten) voldoende toeziet op deze bemiddelaars die door hun gedragingen wel als kredietunies worden gezien?
De Wet toezicht kredietunies verbiedt niet het gebruik van het begrip «kredietunie» zoals in artikel 3:7 Wft het gebruik van «bank» is verboden zonder in het bezit te zijn van een bankvergunning. Dit onderwerp is expliciet bediscussieerd tijdens de totstandkoming van de initiatiefwet. De initiatiefnemers hebben daarbij bewust aangegeven dat het gebruik van de term «kredietunie» niet voorbehouden is aan partijen die kredietunies zijn in de zin van de Wtk.2 Ook initiatieven die gebruik maken van het bemiddelingsmodel en het perpetuele ledencertificatenmodel kunnen opereren onder de naam kredietunie. Het kabinet steunde en steunt deze keuze van de initiatiefnemers. Hierbij is in het bijzonder van belang dat tot de totstandkoming van de Wtk het aantrekken van opvorderbare gelden en het voor eigen rekening uitzetten van kredieten alleen mogelijk was door een bankvergunning aan te vragen. Om toch van start te gaan hebben veel kredietunies in ontwikkeling gekozen voor het bemiddelingsmodel of het model van perpetuele ledencertificaten. Er is geen reden om deze initiatieven te verbieden om zich kredietunie te noemen. Uiteraard is het wel van belang dat geldverschaffers en geldnemers begrijpen met wat voor type entiteit ze zaken doen en onder welke voorwaarden. Hier ligt een belangrijke verantwoordelijkheid van kredietunies zelf, maar ook een verantwoordelijkheid voor geldnemers en geldverschaffers.
Naar ik heb begrepen, zijn de partijen waarop in de vraag wordt gedoeld, als ontheffinghouder opgenomen in het AFM-register voor crowdfundingplatformen. In dit register is bij deze ondernemingen de volgende disclaimer opgenomen: «Deze onderneming is een kredietunie die bemiddelt in leningen tussen ondernemers onderling. Het is geen kredietunie zoals bedoeld in artikel 1:1 van de Wft. Een kredietunie zoals bedoeld in artikel 1:1 van de Wft is een kredietunie die bij haar leden opvorderbare gelden aantrekt en dit voor eigen rekening uitzet aan haar leden door middel van kredietverlening.» De in het register opgenomen partijen beschikken over een door de AFM verleende ontheffing als bedoeld in artikel 4:3, vierde lid, van de Wft op basis waarvan het deze partijen is toegestaan te bemiddelen bij het aantrekken van opvorderbare gelden. Deze partijen bemiddelen derhalve tussen geldvrager en geldgever. Dit regime wordt momenteel gebruikt door crowdfundingplatformen, waarbij de geldvrager een onderneming is. Aan de ontheffing is een aantal eisen verbonden die gericht zijn op de continuïteit van het platform en de verdere professionalisering van crowdfunding. Zo dienen beleidsbepalers van het crowdfundingplatform geschikt en betrouwbaar te zijn en worden er eisen gesteld aan de bedrijfsvoering. Ook dienen platformen de partijen voor wie zij bemiddelen op de hoogte te stellen van de aard van de dienstverlening. Deze partijen staan dus onder toezicht van de AFM.
Klopt het dat banken in toenemende mate als kredietbemiddelaar optreden tussen financiers en het MKB, in plaats van direct het MKB te financieren? Vindt u dit een goede ontwikkeling? Het lijkt erop dat banken niet op gelijke basis mee doen met andere financiers en onredelijke zekerheden vragen; kunt u meer duidelijkheid geven over de voorwaarden waaronder banken participeren? Zijn voorwaarden die banken stellen redelijk en fair?
Banken geven aan de rol van kredietbemiddelaar te ambiëren bij de financiering van het mkb, maar in de praktijk heeft dit nog slechts een beperkte omvang.
Er is een groeiende behoefte aan kredietbemiddeling in de zin van het adviseren over en het doorverwijzen van bedrijven naar de juiste financiering. Bedrijven zullen in toenemende mate financiering van verschillende type financiers en financiering nodig hebben: verschillende vormen van vreemd vermogen en eigen vermogen en tussenvormen daarvan. Banken kunnen daar op basis van hun expertise en netwerk een belangrijke rol bij spelen. Dat zien we in zekere zin ook optreden bij het achtergestelde leningenfonds van NLII. Gezien de complexiteit van gestapelde financieringen en maatwerk per financiering kunnen geen algemene uitspraken gedaan worden over de verdeling van zekerheden tussen financiers en kredietvoorwaarden die worden gehanteerd.
Klopt het dat kredietunies het best functioneren wanneer zij opereren in een relatief afgebakende bedrijfssector en voornamelijk regionaal of sectoraal actief zijn? Zo ja, wat doet u om dit te bevorderen?
Tot op heden zijn voor zover bekend in Nederland alleen kredietunies opgericht die regionaal of sectoraal actief zijn. Een belangrijke succesfactor voor kredietunies is gelegen in de onderlinge betrokkenheid van de leden (ook wel aangeduid als de «common bond»). In de toelichting op de Wet toezicht kredietunies wordt aangegeven dat dit wordt weerspiegeld in het coöperatieve verband gericht op ondernemingsfinanciering binnen een kring van ondernemingen behorend tot een bepaalde bedrijfstak of regio. In de wet komt dit tot uitdrukking door de eis dat de leden op grond van hun beroep of bedrijf zijn toegelaten tot het lidmaatschap van de coöperatie.
Ook in het beleid gericht op de verdere ontwikkeling van alternatieve financieringsvormen richt het kabinet zich tot nu toe volledig op deze kredietunies.
De handreiking schriftelijk euthanasieverzoek |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de handreiking schriftelijk euthanasieverzoek?1
Ja.
Deelt u de mening dat het antwoord op vraag vijf geen antwoord is op de gestelde vraag? Zou u deze vraag alsnog willen beantwoorden?
De tekst van de handreiking verwijst naar de beoordeling die van de arts wordt verwacht. De zin staat in een alinea waarin specifiek gesproken wordt over hoe om te gaan met een euthanasieverzoek wanneer de patiënt dementie heeft. Door de zin in deze context te lezen is naar onze mening de boodschap duidelijk. Bij patiënten met gevorderde dementie kan het lastig zijn om ondraaglijk lijden vast te stellen.
In overleg hebben de leden van de werkgroep «Schriftelijke wilsverklaring euthanasie» dan ook besloten de passage niet aan te passen.
Deelt u de mening dat de opmerking: «Patiënten met gevorderde dementie wekken soms de indruk niet ondragelijk te lijden aan de dementie» in de brochure verwarrend is voor zowel artsen als het publiek? Deelt u voorts de mening dat deze verwarring onwenselijk is? Zo ja, bent u bereid de tekst van de handreiking in overleg met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet-informeren van de Kamer over de ambities inzake TAFTA |
|
Jasper van Dijk (SP), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Waarom heeft de regering de Kamer niet de kans geboden om TAFTA (de voorloper van TTIP, het handelsverdrag tussen de EU en de VS) toe te voegen aan de lijst van «controversieel verklaarde onderwerpen», die op 5 juni 2012 is vastgesteld?1
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op 5 april 2012 in een verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 16 maart 2012 geïnformeerd over de bespreking tussen de Europese Commissie en de EU-lidstaten van de optie van een handelsakkoord tussen de EU en de VS (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1142). Het initiatief om onderhandelingen over een handelsakkoord tussen de EU en de VS te starten was dus op 5 juni 2012 bij de Kamer bekend. De Kamer bepaalt zelf welke onderwerpen controversieel verklaard worden. Dit initiatief voor een handelsakkoord is destijds niet controversieel verklaard.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over het feit dat de regering inzette op het opnemen van «alle sectoren» en «volledige liberalisering» en «vergaande marktopening» op de «traditioneel gevoelige terreinen in de landbouw en industrie» in TAFTA, de voorloper van TTIP?2
De Kamer is volgens de gebruikelijke methodes geïnformeerd over de Nederlandse inzet. Op 16 mei 2012 heeft kabinet heeft de Tweede Kamer in een geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 31 mei 2012 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1153) geïnformeerd dat Nederland voorstander is van «een ambitieus en veelomvattend trans-Atlantisch vrijhandelsakkoord». Ambitieus en veelomvattend betekent onder meer dat er geen sectoren op voorhand uitgesloten worden en dat er gestreefd wordt naar volledige liberalisering van tarieflijnen.
De Tweede Kamer heeft vervolgens op 23 mei 2012 in een algemeen overleg in aanwezigheid van de VVD, de PvdA, het CDA en de PVV gesproken over deze Nederlandse inzet met de Staatssecretaris van Economische Zaken, zoals ook blijkt uit het publieke verslag (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1159).
In het verslag van de Raad (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1164) heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd dat de Raad vrijwel unaniem was in de steun voor een ambitieus akkoord met de VS. Daarbij gaf het kabinet aan dat er op dat moment nog geen formele aankondiging of startdatum van onderhandelingen bestond.
Op welk moment heeft u de ambtelijke notitie waarin bovengenoemde ambities met betrekking tot TAFTA vermeld staan onder ogen gekregen? Hoe heeft u deze ambities vertaald in uw beleid, en welke ambities heeft u laten varen?
De ambtelijke adviezen hebben hun weerslag gevonden in de vele Kamerbrieven over de onderhandelingen. Deze brieven geven het standpunt van het kabinet weer.
Vanaf welk moment is TAFTA tot prioriteit verklaard? Kunt u alle stukken waaruit dit blijkt naar de Kamer sturen?
Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de Kamer steeds op de hoogte gehouden van de Nederlandse inzet over een mogelijk handelsakkoord tussen de EU en de VS.
Waarom heeft u de Kamer tijdens of voorafgaand aan het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel van 27 november 2012 niet geïnformeerd over de inzet ten aanzien van TAFTA?
Het mogelijke handelsakkoord tussen de EU en de VS was geen onderwerp op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 29 november 2012 en is daarom ook niet opgenomen in de geannoteerde agenda. Op de agenda van het algemeen overleg van 27 november 2012 stond echter ook het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 31 mei 2012. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is uw Kamer via die brief geïnformeerd over de steun binnen de Raad voor een mogelijk handelsakkoord tussen de EU en de VS.
Waarom heeft u de Kamer tijdens of voorafgaand aan dit algemeen overleg RBZ Handel niet geïnformeerd over het feit dat de EU en VS al in 2012 over TTIP hebben aangegeven dat «als de onderhandelingen worden geopend, mislukking niet tot de mogelijkheden behoort»?3
De uitspraak dat mislukking niet tot de mogelijkheden komt van voormalig Europees Commissaris van Handel Karel de Gucht. Deze uitspraak deed hij verscheidene malen in interviews die publiekelijk beschikbaar zijn.4 Aangezien de Europese Commissie niet de enige partij is die bepaalt of de onderhandelingen succesvol zijn, is er ook geen sprake van het op voorhand vastleggen van een bepaalde uitkomst. Uiteraard begint de EU dit soort onderhandelingen met de intentie om die succesvol af te ronden.
Erkent u dat met het op voorhand vastleggen dat «mislukking niet tot de mogelijkheden behoort» de rol van nationale parlementen a priori drastisch ingeperkt is? Op welke wijze heeft u uw misgenoegen hierover kenbaar gemaakt aan de EU en VS?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Italiaanse Minister van Economische Ontwikkeling per brief aan de Europese Commissie heeft laten weten dat hij bereid is steun te verlenen aan de inzet om het handelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) als een EU-only akkoord te verklaren?4
De Europese Commissie heeft op 5 juli jl. aangekondigd CETA te classificeren als een gemengd akkoord. Het standpunt van Italië zoals uitgedragen in de brief heeft daardoor geen verdere consequenties.
Welke consequenties heeft de opstelling van Italië voor het door Nederland en de meerderheid in de Raad gewenste gemengde karakter van CETA, alsmede voor de voorlopige inwerkingtreding van (delen van) CETA?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de (recent) aangenomen moties over CETA en aandringen op het gemengde karakter van het CETA-verdrag?5
Nu de Europese Commissie een voorstel heeft gedaan voor CETA als een gemengd akkoord, is tegemoet gekomen aan de Nederlandse inzet.
In de geannoteerde agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel op 22 en 23 september 2016 zal ik uw Kamer een appreciatie doen toekomen van de voorstellen van de Commissie met betrekking tot CETA. Hierbij gaat het kabinet nader in op de moties die zijn aangenomen tijdens het plenaire debat over CETA van 7 juni jl.
Het bericht dat de Technische Universiteit (TU) Eindhoven religieuze studentenverenigingen weert |
|
Michel Rog (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «TU Eindhoven weert Ichthus», waarin staat dat de ondersteuning van religieuze studentenverenigingen wordt ingetrokken?1
Ja.
Is het waar dat de TU Eindhoven de ondersteuning aan de christelijke studentenvereniging Ichthus Eindhoven niet meer toekent, waarmee de vereniging niet dezelfde kansen op (financiële) ondersteuning en bestuursbeurzen heeft als andere verenigingen? Zo ja, op welke gronden is dit besluit genomen?
Nee. De TU Eindhoven (TUe) heeft mij aangegeven dat zij studentenverenigingen op diverse manieren ondersteunt, variërend van het beschikbaar stellen van ruimtes tot het verlenen van bestuursbeurzen. Het beleid voor de ondersteuning van studentenverenigingen is vastgelegd in de notitie «Studentlife» en is op 5 maart 2015 gedeeld met de Universiteitsraad. De criteria in deze beleidsnotitie bepalen welke verenigingen en initiatieven voor ondersteuning in aanmerking komen. De religieuze identiteit van een studentenvereniging maakt van dit beleidskader geen onderdeel uit; het hebben van een religieuze grondslag geeft dus geen recht op een bijdrage, maar is evenmin een uitsluitingsgrond.
Aanvankelijk was de TUe voornemens de ondersteuning aan religieuze studentenverenigingen te stoppen, maar open gesprekken met de betrokken verenigingen hebben geleid tot een heroverweging van dit standpunt. Het College van Bestuur heeft naar aanleiding van deze casus toegezegd dit te expliciteren in het genoemde beleidskader. Op basis van dit beleid kan ook studentenvereniging Ichthus Eindhoven in aanmerking komen voor ondersteuning. De TUe heeft mij geïnformeerd dat Ichthus Eindhoven gebruik kan maken van de voor studenten beschikbare vergaderruimtes. Een eventuele aanvraag van Ichthus Eindhoven voor bestuursbeurzen zal net als bij andere studentenverenigingen worden getoetst aan de criteria in bovengenoemde beleidsnotitie.
Daarnaast heeft de TUe mij laten weten dat er op verschillende manieren ruimte is binnen de universiteit voor levensbeschouwelijke zaken. Er is een individuele stilteruimte en een geplande groepsruimte voor levensbeschouwelijke activiteiten. Beide faciliteiten staan ook open voor Ichthus Eindhoven.
Is het waar dat dit besluit (mede) gegrond is op de religieuze (christelijke) identiteit van Ichthus Eindhoven? Zo ja, in hoeverre is hierin verdisconteerd dat de vereniging de christelijke identiteit verbindt met een open toelatingsbeleid?
Het beleid voor ondersteuning van studentenverenigingen bevat criteria voor de toedeling van middelen. Dit beleid heeft als oogmerk het stimuleren van de persoonlijke ontwikkeling van studenten, academische vorming en profilering van de TUe. Religieuze identiteit is in deze afweging geen criterium en speelt volgens de TUe geen rol in de ondersteuning van Ichthus Eindhoven, zie mijn antwoord op vraag 2. Een religieuze identiteit is geen uitsluitingsgrond voor ondersteuning, maar is evenmin een reden op zich om een studentenvereniging te ondersteunen.
Hoe verhoudt zich dit besluit tot de Algemene wet gelijke behandeling die direct en indirect onderscheid op basis van (onder andere) godsdienst verbiedt?
Het is aan de TUe om vorm te geven aan het beleid voor ondersteuning van studentenverenigingen. Ik vind dit passen bij de autonomie van de onderwijsinstelling. Ik zie in principe geen bezwaar in deze keuzes. Voor de vraag hoe besluiten van de TUe zich verhouden tot de Algemene wet gelijke behandeling verwijs ik de betrokken partijen naar het College voor de rechten van de mens.
De veiligheid van binnen- en zeevaart op de Westerschelde |
|
Roelof Bisschop (SGP), Albert de Vries (PvdA), Joyce Vermue (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de onvrede bij veel schippers over de veiligheid op de Westerschelde? Kent u de petitie «snelheidsbeperking zeevaart Westerschelde»?1
Ik ben bekend met onvrede bij een aantal schippers op de Westerschelde, de petitie «snelheidsbeperking zeevaart Westerschelde» is mij ook bekend.
Welke maatregelen zijn reeds genomen om de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde te borgen? Zijn deze maatregelen afdoende? Zo ja, hoe oordeelt u over de in de petitie genoemde reacties?
De Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart (PC) staat voor een permanente verbetering van de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde. Om die reden worden de door de PC genomen maatregelen continu gemonitord, en op regelmatige basis geëvalueerd en bijgesteld.
Reeds in 2010 heeft de PC het risico onderkend. Door de toen ingezette schaalvergroting van de met name containervaart op de Westerschelde werd verwacht dat de overige vaarweggebruikers meer hinder zouden ondervinden van die grote zeeschepen. Om die reden heeft de PC diverse concrete maatregelen getroffen om zeevaart en binnenvaart/recreatievaart op de Westerschelde zoveel als mogelijk te scheiden en de gebruikers meer bewust te maken van de risico’s.
Ik noem:
Het betonnen en in gebruik nemen van nevenvaargeulen voor de binnenvaart en recreatievaart (Schaar van Waarde, Schaar van de Noord) en het invoeren van «fietspaden» langs de hoofdvaargeul waar de binnenvaart en recreatievaart gebruik van kunnen maken. Op deze wijze worden zeevaart en binnenvaart/recreatievaart van elkaar gescheiden zodat de risico’s tot een minimum beperkt worden.
Daarnaast is er in het kader van de veiligheid een project opgezet samen met het Nederlandse en Vlaamse loodswezen en de Nederlandse en Vlaamse vertegenwoordigers van de binnenvaartsector om meer begrip voor elkaars situatie te creëren. Hiertoe is een gezamenlijke film gemaakt en zijn wederzijds loodsen en binnenschippers met elkaar meegevaren voor meer begrip. Concreet heeft dit ertoe geleid dat men meer en meer rekening houdt met elkaar.
Sinds deze maatregelen is het aantal meldingen van overlast/waterschade van snelvarende zeeschepen afgenomen. Desalniettemin komt het nog steeds voor dat binnenvaart/recreatievaart hinder ondervindt van passerende zeeschepen. De in de petitie genoemde reacties en geuite zorg deel ik derhalve.
Bent u voornemens nieuwe maatregelen te treffen om de veiligheid van alle gebruikers op de Westerschelde te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan treffen? Zo nee, waarom niet?
Het kennen van de risico’s, het beheersen van de risico’s en het leren van genomen maatregelen heeft hoge prioriteit. Belangrijk daarbij is dat de effecten van maatregelen goed worden afgewogen. Genomen maatregelen worden daarom regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Concreet worden voorvallen gemeld aan de verkeerscentrale en doorgemeld aan de Gemeenschappelijk Nautische Autoriteit (GNA). De voorvallen worden onderzocht in de door de PC opgerichte Commissie Nautische Veiligheid Scheldegebied (CNVS) en, indien daar aanleiding toe is, worden maatregelen bijgesteld en/of aangescherpt. In vele gevallen worden verkeersdeelnemers geconfronteerd met hun gedrag. Als er reden is voor dit gedrag, bijvoorbeeld indien de planning te krap is (zeeschepen dienen met hoog water op zogenaamde tijpoorten naar de havens te varen), wordt onderzocht of de vaart in toekomstige gevallen anders kan worden gepland zodat er geen/minder risicovolle interacties zijn met binnenvaart/recreatievaart.
Om nog beter zicht te krijgen op dit risico en met name de beheersing van dit risico en eventueel te nemen nieuwe maatregelen, is nodig dat de huidige risico’s en de beheersing daarvan nog systematischer worden beschreven. Intern mijn ministerie is daarvoor recent een nieuw instrument ontwikkeld. Onderzocht wordt of dit instrument toepasbaar is voor de situatie op de Westerschelde.
Deelt u de mening van veel binnenvaartschippers dat met name zeeschepen te snel varen op de Westerschelde? Hoe staat u tegenover de gedachte om zeeschepen een snelheidsbeperking op te leggen op de Westerschelde of op delen van de Westerschelde?
Uit de mij bekende gegevens kan ik niet oordelen dat met name zeeschepen te snel varen op de Westerschelde.
Het opleggen van een snelheidsbeperking aan de zeeschepen is niet altijd een oplossing voor het probleem van de hekgolven. Hekgolven zijn sterk afhankelijk van de vorm van de romp van het schip. De snelheid waarbij het ene schip weinig golven trekt, kan voor een andere schip juist weer veel hekgolven opleveren. Daarnaast is de ontwikkeling van hekgolven ook nog afhankelijk van de diepgang en de trim van het schip. Bovendien is de ontwikkeling van hekgolven ook nog locatie gevoelig. Dat heeft te maken met de vorm van de vaargeul.
Het opleggen van een snelheidsbeperking kan de veiligheid op de Westerschelde juist nadelig beïnvloeden. Het instellen van een maximum snelheid betekent voor een deel van de scheepvaart, dat als ze met de stroom mee varen ze te langzaam moeten varen om nog goed te kunnen manoeuvreren. Als de schepen tegen de stroom invaren, moeten ze juist weer een aantal knopen harder varen waardoor dan weer problemen kunnen ontstaan.
Kortom om voldoende veilig te kunnen manoeuvreren op de Westerschelde, met zijn sterke stromingen, moeten de schepen voldoende vaart kunnen houden.
Een snelheidsbeperking voor zeeschepen betekent derhalve weer andere risico’s en is dus niet de oplossing.
Het is van belang dat zeevaart en binnenvaartschippers continue alert zijn en begrip hebben voor elkaars situatie. In voorkomende gevallen neemt de PC dan ook actie door het aanspreken van betrokkenen op hun verantwoordelijkheid en gedrag.
Bent u bereid in overleg te treden met alle belanghebbenden, zoals (vertegenwoordigers van) binnenvaartschippers, zeevaartschippers, Nederlands en Belgisch loodswezen, de havens van Vlissingen en Terneuzen (Zeeland Seaports), de haven van Antwerpen, de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie en mogelijk anderen, om tot een breed gedragen oplossing voor deze problematiek te komen?
Jaarlijks komen al deze partijen minimaal 2 keer bij elkaar om over dit soort zaken te praten in het Gemeenschappelijk Nautisch Platform. Dit platform wordt voorgezeten door de Gemeenschappelijk Nautische Autoriteit. Indien vanuit dit platform blijkt dat de problematiek (weer) de kop opsteekt, streeft men in dit overleg naar een breed gedragen oplossing.
De uitbuiting van Nederlandse voetbaltrainers in China |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse trainers in China krijgen nauwelijks salaris en keren gedesillusioneerd terug»?1
Ja.
Kent u andere berichten of beschikt u over andere informatie ten aanzien van de wijze waarop Nederlandse trainers in China worden behandeld? Zo ja, waaruit bestaat die?
Er zijn mij geen andere berichten bekend. Zoals in het Telegraaf artikel staat vermeld, heeft de Ambassade deze berichten ook gekregen. Vanuit de Ambassade is het advies gegeven om een advocaat te zoeken.
Deelt u de mening dat de wijze waarop Nederlandse trainers in China worden behandeld ten minste aanleiding geeft om te veronderstellen dat er sprake is van uitbuiting, corruptie of misleiding? Zo ja, waarom en wat kunt u doen om deze trainers te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik de individuele casus niet ken kan ik hier geen uitspraak over doen. Het lijkt mij dat trainers die stappen in een buitenlands avontuur niet naïef zijn en zich terdege voorbereiden. Wanneer gesloten overeenkomsten niet worden nagekomen, dan staat ook in China in principe een gang naar de rechter open om de overeenkomst af te dwingen. Ik zie hierbij geen directe rol voor de Nederlandse overheid.
Wat kunt u doen om de gedupeerde trainers die in China worden geconfronteerd met de in het bericht genoemde praktijken concreet te helpen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kent u berichten dat ook trainers uit andere landen in China slecht worden behandeld? Zo ja, acht u het gewenst dat in internationaal verband hier aandacht aan wordt besteed en hoe?
Nee, daar heb ik geen kennis van. Ik zie het niet als mijn verantwoordelijkheid hier in internationaal verband aandacht voor te vragen.
Kunt u, bijvoorbeeld in overleg met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), er voor zorgen dat Nederlandse trainers goed op de hoogte worden gebracht van de mogelijke valkuilen die het trainerschap in China met zich mee kan brengen? Zo nee, waarom niet?
De KNVB erkent het belang van het opkomende voetballand China. Daarom verkent de KVNB hoe beide landen nader tot elkaar kunnen komen. Zij heeft een voetbalpartnership met de Chinese voetbalbond. Via dit kanaal deelt zij haar kennis met de Chinese voetbalbond. Hierbij ligt niet de nadruk op het begeleiden van NL-trainers, spelers of clubs naar China, maar vooral op de ondersteuning en ontwikkeling van een gedegen en kwalitatieve voetbalomgeving. Ik zal met de KNVB hierover nader overleggen.
Het bericht ‘Amsterdam gaat huurders financieel bijstaan’ |
|
Perjan Moors (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdam gaat huurders financieel bijstaan»?1
Ja, dat heb ik.
Wat vindt u ervan dat gemeenten bovenop de rijksregelingen eigen vormen van huurtoeslag introduceren? Is dit een taak van gemeenten?
Met de bestaande instrumenten gericht op betaalbaarheid van het huren (in concreto: de huurprijsregulering, de huurtoeslag en de recent van kracht geworden passendheidstoets) worden huurders die dat nodig hebben zodanig ondersteund dat vanuit het woonbeleid er geen aanleiding is voor aanvullende generieke bijdragen vanuit gemeenten.
Wat is uw mening over het feit dat armoedegelden worden besteed aan het tegengaan van het zogenaamde dure scheefwonen?
Er bestaat op rijksniveau geen specifiek, geoormerkt budget voor de verlening van bijzondere bijstand, c.q. het bestrijden van armoede en schulden. Deze middelen maken namelijk onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee voor de colleges vrij besteedbaar. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft overigens wel de wethouders en gemeenteraden gevraagd om de middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn.
Bent u van mening dat de armoedegelden vooral besteed dienen te worden aan preventie, voorlichting en hulpverlening in plaats van aan inkomensondersteuning en al helemaal niet aan categoriale inkomensondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het geoorloofd dat gemeenten deze vorm van categoriale inkomensondersteuning bieden? Kunt u dit toelichten?
In de Participatiewet ligt sinds 1 januari 2015 de nadruk bij het verlenen van aanvullende inkomensondersteuning primair op individueel maatwerk. De mogelijkheden tot categoriale aanvullende inkomensondersteuning zijn per die datum beperkt. Omdat het hier een gedecentraliseerde wet betreft is het aan de colleges om hieraan invulling en te geven en heeft primair de gemeenteraad hierbij een controlerende rol. Overigens is mij gebleken dat Amsterdam het onderhavige beleid niet baseert op de Participatiewet, maar betreft het een Uitwerking van de Samenwerkingsafspraken tussen de Huurdersvereniging Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties en de gemeente Amsterdam. Uit deze samenwerkingsafspraken blijkt dat per individueel huishouden zorgvuldig zal worden bekeken wat de beste oplossing is, verhuizen of het doorvoeren van een (tot 2019 door de gemeente bekostigde) huurverlaging door de corporatie. Vanaf 2019 wordt de huurverlaging volledig bekostigd door de corporaties. In deze zin betreft het hier dus een maatwerkaanpak en geen categoriale aanvullende inkomensondersteuning.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid het rijk, gemeenten en woningcorporaties hebben bij het oplossen van deze problematiek?
Ten aanzien van de betaalbaarheid van het wonen heeft het Rijk de zorg voor de huurprijsbescherming, de huurtoeslag en de kaderstelling ten aanzien van verdeling van woonruimte. Woningcorporaties zijn verantwoordelijk voor betaalbare huisvesting voor de doelgroep. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om de lokale volkshuisvestingsopgave te bepalen en hierover, mede in overleg met huurders, met corporaties prestatie-afspraken te maken. Zoals hierboven toegelicht hebben gemeenten daarnaast de mogelijkheid om op grond van de Participatiewet op basis van individueel maatwerk aanvullende inkomensondersteuning te bieden.
Hoe verhoudt het voornemen van de gemeente Amsterdam zich tot de berichten dat woningcorporaties over miljarden beschikken voor betaalbare huurwoningen en huurverlagingen?
Op grond van de recent gepresenteerde indicatieve bestedingsruimte voor corporaties is de ruimte voor investeringen in nieuwbouw – landelijk – circa 37 mld. euro. De berekende investeringsruimte voor woningverbetering is zo’n 28 mld. euro. De ruimte om huren te verlagen of te matigen is circa 1 mld. euro. Deze bedragen zijn niet optelbaar, maar zijn een vertaling naar een bestedingscategorie van één en dezelfde totale financiële ruimte; gebruik van ruimte in de ene categorie gaat ten koste van een andere.
Voor Amsterdam is becijferd dat de indicatieve bestedingsruimte voor de drie categorieën respectievelijk zo’n 1,5 mld euro, 1 mld. euro en 48 mln. euro is. (bron: bijlage bij brief over indicatieve bestedingsruimte, TK, 2015–2016, 29 453, nr. 418). Overigens is onderdeel van de afspraken van gemeente Amsterdam met de corporaties dat over drie jaar de corporaties de financiering op zich nemen.
Wat heeft u inmiddels gedaan en bent u nog van plan te gaan doen tegen duur scheefwonen?
Een belangrijke maatregel van dit kabinet is de recent ingevoerde eis aan corporaties om passend toe te wijzen aan mensen die behoren tot de doelgroep van de huurtoeslag. De aanpak van duur scheefwonen is verder vooral gebaat bij de maatregelen gericht op de bevordering van de doorstroming, waaronder de inkomensafhankelijke huurverhogingen. Hierdoor komen woningen beschikbaar voor de lagere inkomens. Mede onder invloed van het overheidsbeleid laten de recente voornemens van de corporaties ook een grotere inzet op de realisatie van betaalbare huurwoningen zien (bron: rapportage Volkshuisvestelijke voornemens woningcorporaties 2016–2020).
Een interessant aspect in de afspraken van de gemeente Amsterdam met de corporaties is dat corporaties voor huurders die het aangaat, gaan bezien of zij in een goedkopere woning gehuisvest kunnen worden. Deze benadering past in de aanpak van passend toewijzen en huisvesten.
In hoeverre doorkruist deze actie van de gemeente Amsterdam het landelijk huurbeleid?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven betreft het hier de Uitwerking van de Samenwerkingsafspraken tussen de Huurdersvereniging Amsterdam, Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties en de gemeente Amsterdam, waarbij een maatwerkaanpak het uitgangspunt vormt voor de inkomensondersteuning en niet het – ongeacht de individuele situatie – categoriaal verstrekken hiervan. Het betreft hier de op grond van de Woningwet gemaakte prestatie-afspraken.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er vanuit het woonbeleid geen aanleiding tot aanvullende bijdragen voor de betaalbaarheid van het wonen.
Wat is uw appreciatie van het feit dat gemeenten op deze wijze inkomenspolitiek voeren?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u in gesprek met bestuurders uit de regio en NS en ProRail om de geconstateerde problemen aan te pakken?1
Ik vind het belangrijk dat reizigers betrouwbaar en comfortabel vervoer wordt geboden. De verantwoordelijkheid voor het ontwerpen van de dienstregeling voor het hoofdrailnet en het overleg daarover met belanghebbenden als decentrale overheden, andere vervoerders en consumentenorganisaties ligt bij NS. NS is in gesprek met de regio en heeft in de dienstregeling 2017 verbeteringen aangekondigd: meer Intercity’s in de spits tussen Schagen en Alkmaar, die ook zullen gaan stoppen op Castricum en Heiloo. Bovendien heeft NS op basis van waarnemingen over volle treinen per 12 juni 2016 treinen verlengd op de Kennemerlijn. Kortom, NS monitort de situatie nauwkeurig en neemt indien nodig maatregelen.
Hoe rijmt u de uitlatingen van NS dat het allemaal keurig verloopt, dat er ruim voldoende zitplaatsen zijn voor alle passagiers en dat reizigers slechts minuten later op hun bestemming zijn dan voorheen met de sneltrein, terwijl passagiers zelf klagen richting NS over de drukte, agressie tussen treinreizigers onderling, over dat mensen treinen laten voorbijrijden omdat ze er niet meer bij kunnen, over zulke beroerde overstappen dat zij niet minuten, maar halve en hele uren later op hun eindbestemming zijn? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op dit bijzondere verschil in beleving? Is het aantal klachten richting het OV-loket dan wel NS toegenomen?
Naar aanleiding van de vraag vanuit uw Kamer heb ik aan het OV loket gevraagd het aantal klachten over de Kennemerlijn (het traject Haarlem – Alkmaar) in de afgelopen acht kwartalen op een rijtje te zetten. Het OV loket leverde de volgende cijfers2.
4
5
28
1
2
10
0
2
0
180
Het hoge aantal klachten in het vierde kwartaal van 2015 en het eerste kwartaal van 2016 wordt veroorzaakt door de aankondiging en invoering van de dienstregelingswijziging3 waardoor de intercity tussen Alkmaar en Haarlem verdween. Dit gezien de lage bezetting in de daluren van circa 10%. In de spitsuren worden wel Spitsintercity’s ingezet. In de ochtendspits rijdt NS vier Intercity’s van Alkmaar naar Haarlem, die onderweg alleen stoppen in Beverwijk. In de avondspits rijden er vier Intercity’s van Haarlem via Beverwijk naar Alkmaar. Voor de reistijden en overstappen verwijs ik naar de antwoorden 1 t/m 3 van mijn brief van 18 mei jl.4
NS monitort de drukte in de treinen en treft zo nodig maatregelen. Zo heeft NS begin dit jaar in samenwerking met Rover waargenomen dat de capaciteit van een beperkt aantal treinen te krap was. Per 12 juni heeft NS de betreffende treinen verlengd. Daarna heeft NS samen met de wethouder van Beverwijk de situatie op het station en in de treinen bekeken. Ze hebben gezamenlijk geconcludeerd dat NS op de Kennemerlijn in onverstoorde situaties voldoende capaciteit aanbiedt. Bij onverhoopte inzet van kortere treinen of de uitval van een trein als gevolg van een verstoring ervaren reizigers de (opvolgende) treinen als erg druk. Dit beeld wordt door NS herkend en dit is dan ook een speerpunt in het maatregelenpakket van NS om te drukke treinen tegen te gaan. Ik zie toe op de voortgang van dit maatregelenpakket5.
Na het verlengen van de betreffende treinen meldt NS een halvering in het aantal binnengekomen meldingen. Ook in het klachtenoverzicht van het OV-loket is het afgelopen halfjaar een dalende trend te zien. In de spitsuren kan het natuurlijk wel druk zijn en zullen in een aantal treinen sommige reizigers moeten staan, maximaal 15 minuten. Dit blijkt ook uit recente analyses die NS heeft uitgevoerd op basis van OV-chipkaart gegevens.
In het jaarlijkse proces ten behoeve van het ontwerpen en vaststellen van de nieuwe dienstregeling wordt door NS bekeken hoe e.e.a. geoptimaliseerd kan worden. In reactie op de adviesaanvraag van NS hebben de consumentenorganisaties in maart 2016 een advies uitgebracht over de dienstregeling 20176. In reactie op dit advies heeft NS besloten in de ochtend- en avondspits meer Intercity’s te rijden tussen Schagen en Alkmaar. NS rijdt daarmee conform het advies enkele extra treinen in aansluiting op de Intercity Alkmaar – Haarlem.7
Bovendien zullen in de dienstregeling 2017 de Spitsintercity’s ook stoppen op Castricum en Heiloo. De verwachting van NS is dat dit vanaf december 2016 zal leiden tot meer reizigers in de Spitsintercity’s en minder drukte in de Sprinters in de spitsuren. Ik vind het goed dat NS hiermee tegemoet komt aan een brede wens (van consumentenorganisaties, overheden en andere regionale partijen) voor haltering van de spitsintercity’s op Heiloo en Castricum zonder dat de overstap in Haarlem verslechtert. De consumentenorganisaties hebben hier positief over geadviseerd.
Wat is er waar van de uitingen van NS dat de «verliesgevendheid» van de Kennemerlijn moet worden opgelost door minder materieel te laten rijden? Hoe ziet de exploitatie van de Kennermerlijn eruit? Wat is het verschil met de vroegere dienstverlening in termen van exploitatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het gehele hoofdrailnet geldt dat sommige treindiensten op sommige momenten verliesgevend zijn en op andere winstgevend. Het hoofdrailnet wordt geacht als totaal winstgevend te zijn. NS rapporteert over de prestaties. Ik beschik niet over de exploitatiecijfers van de Kennemerlijn.
NS streeft in zijn algemeenheid naar een efficiënte inzet van het beschikbare materieel. Zoals aangegeven in antwoord 2, heeft NS in de dienstregeling 2016 gekozen om de intercity tussen Alkmaar en Haarlem te laten vervallen, gezien de lage bezetting van ca. 10% in de daluren. Wat dat betreft kan er op de Kennemerlijn sprake zijn van een spanning tussen wat regionaal gewenst wordt en wat maatschappelijk en economisch verantwoord is. Verder zet NS in de spitsuren Spitsintercity’s in, monitort de drukte in de treinen en treft zo nodig beheersmaatregelen, zoals het verlengen van de treinen per 12 juni jl. En zoals aangegeven in antwoord 3, zullen in de dienstregeling 2017 de Spitsintercity’s ook stoppen op Castricum en Heiloo.
Past de door NS toegepaste versobering binnen de afspraken van de concessie die het Rijk heeft met NS en wat zijn de prestaties op de Kennemerlijn voor wat betreft de kans op een zitplaats in de spits en past dit binnen de prestatieafspraken van de concessie in termen van tien slechts presterende lijnen?
Ja, de wijze waarop NS de dienstregeling voor de Kennemerlijn invult, past binnen de afspraken van de concessie. Verder constateer ik dat NS goed heeft geluisterd naar de omgeving en de benodigde aanpassingen heeft gedaan.
Het maken van de nieuwe dienstregeling is elk jaar een puzzel. Elke wijziging van de dienstregeling kent voordelen en nadelen, partijen die erop vooruit gaan en partijen die erop achteruit gaan. De uitdaging voor NS is om aanpassingen te vinden die zo veel mogelijk voordeel bieden aan zo veel mogelijk reizigers en zo weinig mogelijk nadeel aan zo weinig mogelijk reizigers.
Via de OV- en Spoortafels en via regelmatige bilaterale gesprekken is NS goed op de hoogte van alle regionale wensen. NS houdt hiermee bij het ontwerpen van de dienstregeling zo goed mogelijk rekening. Andersom heeft NS de overheden op de hoogte gebracht van wat er wel en niet mogelijk is. NS voldoet aan de vereiste minimale bediening van stations (artikel 44) en stemt met de voorgestelde maatregelen de dienstregeling af op de reizigersvraag (artikel 43).
Ik reken NS met de prestatie-indicatoren niet af op individuele lijnen8. De prestaties ten aanzien van de indicator «vervoercapaciteit reizigers in de spits» lagen in 2015 boven de bodemwaarde.9
Het bericht dat de subsidie-imam angst zaait |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht dat de subsidie-imam angst zaait?1
Ja.
Tot hoeveel FTE heeft de regering voor ogen om de huidige inzet van 10 FTE van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (hierna: ESS) te verhogen en welke kosten zullen met deze verhoging gemoeid zijn?
In de periode 2017–2019 wordt uitgegaan van 20 FTE. Het gaat daarbij om 10 FTE vaste aanstelling en 5 FTE tijdelijke aanstelling. 5 FTE wordt flexibel ingevuld door inkoop van menskracht op specifieke klussen zoals bijvoorbeeld kennisontwikkeling op het terrein van rechts-extremisme. In de loop van 2016 zal deze uitbreiding plaatsvinden. Het budget is aangevuld met versterkingsgelden voor de preventie van radicalisering en sociale spanningen zoals aangekondigd in de TK brief Versterking Veiligheidsketen d.d. 27 februari 2015. Op dit moment krijgt de Expertise-unit Sociale Stabiliteit meer verzoeken binnen, dan zij kan afhandelen. Hiermee kan de Expertise-unit Sociale Stabiliteit meer gemeenten, professionals en gemeenschappen ondersteunen.
Wanneer zal de verhoging worden gerealiseerd en op basis van welke indicatoren wordt het budget verhoogd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een uitwerking geven van de 2 miljoen die is begroot? Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de apparaatskosten en het programmabudget?
schaal
aantal
Dar tarief
p fte/ j
s 10
1
€ 65.000,00
€ 65.000,00
s 11
7
€ 74.000,00
€ 518.000,00
s 12
4
€ 84.000,00
€ 336.000,00
s 13
1
€ 95.000,00
€ 95.000,00
s 14
1
€ 105.000,00
€ 105.000,00
s 15
1
€ 115.000,00
€ 115.000,00
Totaal aantal fte
15
Totaal excl. overhead
€ 1.234.000,00
Overhead en «DBOB component»
15
€ 31.250,00
€ 468.750,00
Totaal incl.overhead
Totaal Flex
5
€ 84.000,00
€ 420.000,00
Totaal incl. overhead en flex
Kunt u een overzicht geven van de 59 gemeenten waar en van de «diverse gemeenschappen» waarmee de ESS heeft gesproken ter verbreding en uitbreiding van netwerken?
Ja, dit betroffen de gemeenten Alkmaar, Almelo, Almere, Amersfoort, Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Bergen op Zoom, Breda, Culemborg, De Bilt, Delft, Den Bosch, Den Haag, Deventer, Dordrecht, Ede, Eindhoven, Enschede, Gouda, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo, Hilversum, Huizen, Leeuwarden, Leiden, Leidschendam-Voorburg, Maassluis, Maastricht, Middelburg, Nissewaard, Nijmegen, Noordwijk, Rheden, Roermond, Roosendaal, Rotterdam, Schiedam, Sittard-Geleen, Soest, Tegelen, Tilburg, Utrecht, Vlaardingen, Veenendaal, Velsen, Venlo, Volendam, Weert, Woerden, Zaandam, Zaanstad, Zaltbommel, Zeist, Zoetermeer en Zwolle.
Wat wordt precies verstaan onder «verbreding en uitbreiding netwerken» en «bevordering van de informatiepositie onder gemeenschappen zelf»? Kunt u hier een aantal voorbeelden van geven en aangeven waarom dit past bij de taakstelling van de ESS?
Onder «verbreding en uitbreiding netwerken» wordt bedoeld dat het netwerk van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit is uitgebreid naar meer gemeenten en meer gemeenschappen. In de quickscan «Radicalisering en Maatschappelijke Spanningen» is geconstateerd dat veel gemeenten behoefte hebben aan versterking van hun eigen netwerken om spanningen en radicalisering tegen te gaan. Door zelf over een goed en divers netwerk te beschikken is de Expertise-unit Sociale Stabiliteit in staat om deze netwerken te verbinden met die van lokale partijen.
Met «bevordering van de informatiepositie onder gemeenschappen zelf» wordt bedoeld dat hun kennispositie en handelingsvaardigheid wordt bevorderd op het gebied van sociale spanningen en radicalisering. Volgend uit de gesprekken met de verschillende gemeenschappen zijn onder andere bijeenkomsten «Opvoeding en radicalisering» georganiseerd met het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders. Ook is de training Omgaan Met Extreme Idealen, over radicalisering vanuit pedagogisch perspectief, gegeven aan enkele stichtingen en moskeebesturen.
Kunt u aangeven door welke personen van de ESS, of door welke personen namens de ESS deze gesprekken zijn gevoerd?
Over individuele ambtenaren kan ik geen uitspraken doen.
Waarom is de expertise die in aanvulling op de ex-medewerkers van FORUM is aangetrokken niet ingevuld via vacatures uitgezet via publiek toegankelijke kanalen?
Zoals bij de beantwoording van de Kamervragen van 1 juni 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2708) werd aangegeven betrof het specifieke functieprofielen waarvoor gericht is geworven in de relevante netwerken onder gemeenten, professionals en gemeenschappen om een optimale aansluiting op deze netwerken te garanderen. In deze netwerken is destijds de vraag uitgezet op de betreffende functieprofielen zoals bijgevoegd in de bijlage. In de selectieprocedure is gekeken naar verschillende functieprofielen die noodzakelijk zijn, zoals inhoudelijke kennis van sociale spanningen en radicalisering, relevante netwerken in gemeenschappen, gemeenten, en professionals en expertise op het terrein van maatschappelijke spanningen en radicalisering. Op basis hiervan zijn ca. 30 cv’s beoordeeld, zijn 14 kandidaten uitgenodigd voor een interview en zijn 7 personen op tijdelijke basis aangenomen.
Van relevante netwerken is sprake wanneer men contacten heeft met een variatie van (overheids)organisaties, maatschappelijke initiatieven en sleutelfiguren die een rol kunnen spelen in het tegengaan van maatschappelijke spanningen en radicalisering. Bij «inhoudelijke kennis van sociale spanningen en radicalisering» gaat om kennis die is opgedaan tijdens een voormalige functie of vrijwilligerswerk. Het betreft hierbij zowel wetenschappelijke kennis als ook praktijkkennis die is opgedaan op lokaal niveau. In de selectie is daarbij gezocht naar een zo groot mogelijke variatie van kennis (verschillende domeinen zoals radicalisering, extremisme, discriminatie, kennisoverdracht, religie etc) en netwerken naar regio in Nederland, soorten professionals zoals wijkagenten, docenten, zorgprofessionals, en de verschillende gemeenschappen zoals bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) autochtonen en Marokkaanse, Turkse, Somalische, Eritrese, Koerdische Nederlanders.
In april 2016 zijn – naast de eerste ronde in 2015 – twee aanvullende profielen geworven via www.werkenvoornederland.nl. Ook deze zijn in de bijlage toegevoegd. Ook in het vervolg zal gericht worden gekeken welke functionaliteit nodig is.
Kunt u inzicht geven in de «specifieke functieprofielen» en aangeven welke feitelijke handelingen er zijn verricht als u aangeeft dat er «gericht geworven is om een optimale aansluiting op deze netwerken te garanderen»?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wanneer er precies sprake is van «relevante netwerken in gemeenschappen» en «inhoudelijke kennis van sociale spanningen en radicalisering»?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht bieden van de «relevante netwerken in gemeenschappen, gemeenten, en professionals» waarnaar gericht is gezocht? Om welke gemeenschappen, gemeenten en professionals gaat het hier?
Zie antwoord vraag 8.
Wat bedoelt u precies met «gericht gezocht»? Op basis van welke indicatoren is er gericht gezocht?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht bieden van de personen en organisaties in het «netwerk van sleutelfiguren en organisaties op basis van vrijwillige inzet» waarmee de ESS samenwerkt?
Ik geef geen nadere informatie over individuele personen en organisaties. Het netwerk van sleutelfiguren en organisaties waarmee ESS op basis van vrijwillige inzet samenwerkt, is gebaseerd op vrijwilligheid. Hiermee gaan derhalve geen geldstromen gepaard.
Op grond van welke overwegingen werkt de ESS samen met deze sleutelfiguren en organisaties? Kunt u deze overwegingen uitwerken?
De ESS werkt samen met iedereen die bijdraagt aan de kennisversterking rondom sociale stabiliteit en het tegengaan van maatschappelijke spanningen en radicalisering. Het gaat daarbij niet alleen om gemeenten en professionals, maar juist ook om de mensen die zich vanuit vrijwillige inzet inspannen om sociale spanningen en radicalisering te voorkomen.
Kunt u een uitwerking maken van de organisaties en personen die vielen onder de externe inhuur in 2015 van ca. € 150.000,–?
Hieronder treft u een overzicht van de opdrachten die in 2015 zijn verstrekt. Dit betroffen opdrachten die wat betreft omvang binnen de norm enkelvoudig opdrachten vallen. De opdracht zijn derhalve allen een op een gegund aan bureaus die voor de betreffende opdracht over de gewenste expertise beschikten.
Jacques Handele Antwoorden en Vragen
Begeleiden bijeenkomsten jihadisme
€ 7.235,80
Porter Novelli
Website Sociale Stabiliteit
€ 18.139,72
Bureau Blanco
Website omgaanmetidealen.nl, aanleveren content
€ 2.563,39
Jacque Handelé Antwoorden en Vragen
Leerkringen preventie radicalisering
€ 17.847,50
Instituut KCB
Trainersprofiel, assessment, train de trainer OMEI
€ 4.915,63
&Maes
Advies en bijeenkomst Expertise-unit Sociale Stabiliteit
€ 7.925,50
Martijn Beekman Fotografie
Fotoreportage werkbijeenkomst ESS 12okt15
€ 741,13
Tappan Communicatie
Monitor Turkse media
€ 8.591,00
In2Content
Video opname werkbijeenkomst ESS 12okt15
€ 2.305,15
Theater aan het Spui
Huur locatie t.b.v. werkbijeenkomst ESS 12okt15
€ 7.920,68
Tappan Communicatie
Verslaglegging werkbijeenkomst ESS 12okt15
€ 2.184,05
In2Content
Video vox pops en geluidsfragment werkbijeenkomst ESS 12okt15
€ 1.368,93
TNO
Inzicht in netwerken
11.495,00
&Maes
Communicatiestrategie ESS
12.069.75
See why
Gespreksleiding expertmeetings
2.420,00
Kapok
Inzet acteurs trainingen OMEI
€ 8.225,60
Ardis
Teamontwikkeling ESS
€ 3.301,5
Universiteit van Amsterdam
Literatuuronderzoek Triggerfactoren
€ 24.401,92
PBP Public Partners
Advisering organisatieontwikkeling ESS
€ 36.493,60
Kunt u een overzicht bieden van het beperkte aantal opdrachten, onder andere op het gebied van gespreksbemiddeling, organisatie van de werkconferentie, het samenstellen van lokale sociale kaarten, doorontwikkeling van trainingen en organisatieontwikkeling? Aan welke personen en organisaties zijn deze opdrachten gegeven, hoeveel geld was er met elke opdracht gemoeid en hoe is de aanbestedingsprocedure van de opdrachten verlopen?
Zie antwoord vraag 15.
Zijn de bovengenoemde opdrachten publiekelijk aanbesteed en hebben alle personen en organisaties dezelfde kans gehad om een opdracht te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Zijn er personen of organisaties afgewezen voor de bovengenoemde opdrachten? Zo ja, kunt u aangeven waarom?
Zie antwoord vraag 15.
Door wie zijn de trainingen aan ca. 450 professionals in onderwijs en welzijnswerk in 2015 gegeven en wat hielden deze trainingen precies in?
De training is gegeven door medewerkers van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit die al gekwalificeerd waren als trainer of later een assessment hebben gedaan zodat zij gekwalificeerd waren om deze trainingen te geven. Op deze link vindt u meer informatie over de betreffende training http://www.socialestabiliteit.nl/omi
Kunt u inzage geven in het advies bij het ontwikkelen van een handreiking moskee-incidenten voor moskeeën, gemeenten, politie en anti-discriminatievoorzieningen? Door wie is dit advies gegeven?
Vanuit het Actieprogramma tegen discriminatie vinden vijf regionale bijeenkomsten plaats waarin de aanpak moslimdiscriminatie centraal staat. Het gaat om discriminatie tegen moslims maar ook vernieling van en bedreigingen tegen moskeeën. Doelen zijn onder andere om de meldingsbereidheid te verhogen en om de lokale samenwerking te versterken tussen moslimgemeenschappen, gemeente, politie en Antidiscriminatievoorzieningen. De resultaten en succesvolle praktijken zullen gevat worden in een handreiking. De behoefte aan een handreiking komt voort uit gesprekken met moskeebesturen na ernstige discriminatoire incidenten bij moskeeën. Het advies van ESS betreft de onderlinge taakverdeling en samenwerking, en mogelijke succesvolle lokale praktijken waar men een voorbeeld aan kan nemen. Zoals eerder genoemd, doe ik geen uitspraken over individuele ambtenaren.
Kunt u ditmaal wel een overzicht geven van de bedrijven en (maatschappelijke) organisaties die bij de werkzaamheden en projecten van de expertise-unit sociale stabiliteit zijn betrokken (in uw vorige antwoorden heeft u deze vraag niet beantwoord)?
Zie antwoord op vraag 15 en 16.
Kunt u ditmaal alle vragen zo gedetailleerd mogelijk beantwoorden, zodat een WOB-verzoek niet noodzakelijk zal zijn?
Ik heb uw vragen hiermee zo gedetailleerd mogelijk beantwoord.
De onwil bij OM en FIOD om frauderende franchisegevers aan te pakken |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord op vraag zeven van eerdere vragen over de onwil bij Openbaar Ministerie (OM) en Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) om frauderende franchisegevers aan te pakken?1
Ja.
Wat is uw reactie op de brief van het OM aan gedupeerde franchisenemers, waarin het OM meedeelt na een FIOD-onderzoek aangiften over franchisefraude niet te vervolgen omdat volgens het OM en FIOD niet gebleken is van een redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, maar dat dit niet inhoudt dat er wel sprake kan zijn van een civielrechtelijke aansprakelijkheid?2
De in vraag 2 aangehaalde brief van het OM houdt verband met een door een aantal franchisenemers gedane aangifte van franchisefraude, welke door verschillende franchisegevers zou zijn gepleegd. Op uitnodiging van het OM hebben deze franchisenemers mondeling een toelichting gegeven op alle verstrekte stukken. De FIOD heeft – zoals gebruikelijk is wanneer een dergelijke aangifte van mogelijke strafbare feiten wordt ontvangen – onder leiding van het OM alle bekend geworden informatie zorgvuldig onderzocht en beoordeeld aan de hand van aspecten als strafbaarheid, bewijsbaarheid en opportuniteit op basis van de specifieke omstandigheden van het geval.
Het onderzoek heeft geresulteerd in de beslissing van het OM om niet te vervolgen. Deze beslissing is onder meer bij brief van 25 juni 2015 aan de aangevers kenbaar gemaakt. Daarbij is ook verwezen naar de mogelijkheid om tegen de beslissing van het OM een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering bij het Gerechtshof te starten. In de in vraag 2 aangehaalde brief van het OM is eveneens naar die mogelijkheid verwezen. Een dergelijke artikel 12-procedure is op dit moment ook aanhangig. Ik kan daar verder niets over zeggen zolang deze procedure nog loopt.
In de Nederlandse Franchise Code wordt aandacht besteed aan de gewenste transparantie omtrent financiële aspecten van de (beoogde) samenwerking tussen franchisegever en franchisenemer. Praktijkgevallen zoals de in uw vragen aangehaalde situatie onderstrepen het belang daarvan. Daarom is mijn beleid gericht op bevorderen van toepassing van de Nederlandse Franchise Code.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een vervolgbeslissing gedupeerde franchisenemers van de wal in de sloot helpt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook blijkt uit het voorgaande antwoord, heeft het OM in de onderhavige kwestie besloten om niet te vervolgen. Deze beslissing is zowel mondeling als schriftelijk kenbaar gemaakt aan de aangevers. In de lopende artikel 12-procedure beoordeelt het gerechtshof het beklag van de belanghebbenden, inclusief voor zover dat ziet op de wijze waarop de aangifte door het OM is afgedaan. Ik kan daar verder niets over zeggen zolang deze procedure nog loopt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het OM volstaat met meedelen van eindconclusies zonder enige vorm van concrete onderbouwing, ook vanuit haar voorlichtende taak? Zo ja, gaat u erop toezien dat het OM helder uitlegt waarom zij geen aanknopingspunten ziet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u overeenkomsten met het verloop van de rechtszaak waarin het OM DTZ Zadelhoff verdenkt van vervalsen van vastgoedtaxaties voor Klaas Hummel en de zaak van de gedupeerde franchisenemers? Zo ja, kunnen de gedupeerde franchisenemers dan ook hun recht halen? Zo nee, waarom niet?3
Het gebruiken van een taxatierapport voor andere doelen dan waarvoor het is opgesteld of het laag inschatten van de waarde van een zaak is op zichzelf geen van beide strafbaar. Het is aan het OM om vast te stellen of een geheel van feiten en omstandigheden een strafbaar feit oplevert. Elke aangifte van mogelijke strafbare feiten wordt beoordeeld op de wijze zoals hiervoor beschreven. Het OM doet verder geen mededeling over de vraag waar zij wel of geen onderzoek naar doet.
Wat is uw inhoudelijke reactie op het gegeven dat in één van de franchisezaken, waar in vraag twee aan wordt gerefereerd, sprake was van rapporten voor de verzekering (over nieuwwaarde/vervangingswaarde) die in het bedrijfsplan door de franchisegever waren gebruikt om een hoge koopsom van de inventaris te onderbouwen? Is het aannemelijk en daarmee laakbaar dat de koper (franchisenemer) en de bank op basis van verkeerde informatie zijn overgehaald tot het betalen en het financieren van dat bedrag? Welke consequenties trekt u daaruit voor het beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat het juridische doorslaggevende verschil is tussen een misbruikt taxatierapport roerende zaken/bedrijfsinventaris (verzekeringswaarde) enerzijds en een «geforceerd lage waardebepaling» van onroerende zaken anderzijds?
Zie antwoord vraag 5.
Welke conclusies trekt u bij de casus waarin door een franchiseketen bij tientallen financieringsaanvragen door de franchisegever is gerekend met een loonkostenpercentage van 6 tot 8%, terwijl een gerechtelijke deskundige heeft verklaard dat dit een «ridicuul laag» percentage was, omdat het percentage 6 tot 8% de helft is van wat in de branche gebruikelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom het structureel rekenen met een te lage kostenfactor in exploitatiebegrotingen niet als «listige kunstgreep»4 kan worden aangemerkt om franchisenemers tot het aangaan van een schuld (investeringen, fee’s e.d.) te bewegen? Welke gevolgen heeft dit voor uw beleid ten aanzien van franchising?
Zie antwoord vraag 2.
Vallen publiekelijk gewekte verwachtingen die niet worden waargemaakt na het aangaan van de samenwerking tussen franchisegever en franchisenemer mogelijk onder de strafbaarstelling volgens de wet over acquisitiefraude? In welke mate heeft de franchisenemer met deze mogelijkheid in de wet over acquisitiefraude voldoende juridische bescherming?
De Wet van 29 maart 2016 tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht, welke wet op 1 juli jl. in werking is getreden, heeft tot doel acquisitiefraude door het doen van misleidende mededelingen jegens diegenen die handelen in de uitoefening van hun beroep, bedrijf of organisatie tegen te gaan, onder meer door een specifieke strafbaarstelling van acquisitiefraude.
Het is niet mogelijk om in algemene zin een uitspraak te doen over de vraag of publiekelijk gewekte en niet waargemaakte verwachtingen in de samenwerking tussen franchisegever en franchisenemer vallen onder de strafbaarstelling zoals hiervoor genoemd. Datzelfde geldt voor de algemene vraag of een franchisenemer met de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving omtrent acquisitiefraude voldoende juridische bescherming geniet. Iedere strafrechtelijke kwestie kent zijn eigen feiten en omstandigheden. Of er in een zaak sprake kan zijn van bijvoorbeeld valsheid in geschriften, oplichting of meer specifiek acquisitiefraude dan wel een andere strafbare gedraging, zal per geval moeten worden beoordeeld op basis van feiten en omstandigheden.
Welke opvallende veranderingen, ontwikkelingen of gebeurtenissen heeft u in de franchisewereld waargenomen nu de Nederlandse Franchise Code (NFC) ongeveer een half jaar geldt?
De NFC is in februari 2016 gepresenteerd. Op dit moment is er nog sprake van zuivere zelfregulering. Dat betekent dat partijen bij een franchiseovereenkomst in hun overeenkomst moeten vastleggen dat zij willen dat de NFC van toepassing is op hun samenwerking, en hun franchiseovereenkomst zelf inhoudelijk moeten vormgeven langs de door de NFC beschreven lijnen. Verschillende franchisegevers hebben hun overeenkomsten inmiddels aangepast om de NFC van toepassing te verklaren. Helaas geldt dit nog niet voor alle franchisegevers.
Binnen de sector wordt gesproken over het vormen van een platform waarin zowel franchisenemers als franchisegevers zijn vertegenwoordigd. Verschillende initiatieven op dat punt zijn onder mijn aandacht gebracht. Ik heb de initiatiefnemers erop gewezen dat het aanbeveling verdient om gezamenlijk door te gaan met het ontwikkelen van een franchiseplatform van waaruit implementatie van de code kan worden bevorderd en geschillenbeslechting kan worden gerealiseerd. Daarvoor is, indien nodig en voor zover passend binnen de staatssteunkaders, ook wat financiële ondersteuning mogelijk. Aan dit laatste heb ik de voorwaarden verbonden dat initiatiefnemers de NFC moeten onderschrijven, een evenwichtige inbreng van franchisegever en franchisenemers moeten organiseren en continuïteit moeten bieden ten opzichte van de schrijfcommissie die de NFC heeft opgesteld.
Onlangs verklaarde u dat u de mogelijkheid verkent tot wettelijke verankering van de NFC; wat is de voortgang van deze verkenning?5
De verkenning vordert gestaag. Voor dit moment wil ik de sector nog de ruimte geven om te tonen dat navolging van de NFC zonder wettelijke verplichting daartoe van de grond komt. Tegelijkertijd heb ik geen onduidelijkheid laten bestaan over mijn voornemen tot wetgeving als deze navolging niet spontaan tot stand komt. Ik zal u in het najaar berichten over aanpak die ik op dat punt op het oog heb.
Hoeveel franchisenemers zijn failliet gegaan door toedoen van franchisegevers die wisselende inboedeltaxaties of onjuiste informatie opgaven in de precontractuele fase? Kunnen deze gedupeerde franchisenemers met terugwerkende kracht beroep doen op de wet acquisitiefraude die per 1 juli ingaat en eventueel ook aangifte doen op basis van deze wet?
In de faillissementsstatistieken worden franchiseondernemingen niet specifiek onderscheiden, over het aantal door faillissement getroffen franchiseondernemingen en de door hen geleden schade heb ik geen gegevens.
Een wet heeft niet terugwerkend invloed op situaties die al bestonden voordat de wet gold, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. De Wet acquisitiefraude kent geen uitdrukkelijke terugwerkende kracht en is dus toepasselijk op aangeboden franchiseovereenkomsten vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet.
Zijn aspirant-franchisenemers die in onderhandeling zijn met franchisegevers (de precontractuele fase) te kwalificeren als ondernemer? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen heeft dit voor het beleid? Kunnen gedupeerde franchisenemers beroep doen op de wet oneerlijke handelspraktijken6 als burger en consument wanneer de franchisegever onjuiste informatie in de precontractuele fase aan de aspirant-franchisegever heeft gegeven?
Een consument is volgens artikel 6:193a lid 1 sub a BW een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Een aspirant-franchisenemer die al een bedrijf heeft, valt daarom niet onder het begrip consument.
De bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken gold tot nu toe alleen voor consumenten, maar door de invoering van de initiatiefwet acquisitiefraude wordt de werking van deze bescherming uitgebreid naar ondernemers via de invoeging van leden 2 t/m 4 art. 6:194 BW. Deze regeling betreft nu ook de informatieverplichting omtrent zakelijke overeenkomsten. Artikel 6:195 BW regelt daarbij de omkering van de bewijslast van de benadeelde naar de aanbieder.
Dit is bijvoorbeeld relevant in de context van franchising. Wanneer de franchisegever als aanbieder van de overeenkomst niet voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst de juiste en volledige informatie geeft, kan de benadeelde de rechter verzoeken de overeenkomst te ontbinden. De bewijslast omtrent de juistheid en volledigheid van de vooraf verstrekte informatie rust hierbij op de franchisegever.
Genieten toekomstige franchisenemers en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die nog geen bedrijf hebben op het moment van het aangaan van (financierings)overeenkomsten consumentenbescherming (volgens de wet oneerlijke handelspraktijken), of dient de wetsbepaling te worden gelezen als «toekomstige uitoefening», of ligt juist vanwege de rechtsbescherming een beperktere uitleg voor de hand?
Het is aan de rechter om specifieke uitleg te geven aan de interpretatie van rechtsregels. Wel kan in het achterhoofd worden gehouden dat de Wet op oneerlijke handelspraktijken tot doel heeft de consument te beschermen, niet de (kleine) ondernemer. Financieringsovereenkomsten om een bedrijf op te richten lijken ver af te staan van dat doel.
Beschouwt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de aspirant (de nog niet gestarte) franchisenemer en zzp’er ook als haar doelgroep bij de controle van banken, gelet op de definitie van consument van wet op financieel toezicht?
De Wet op het financieel toezicht (Wft) is van toepassing op financiële dienstverlening aan consumenten en is voor een aantal financiële producten ook van toepassing op dienstverlening aan alle cliënten. Dit geldt bijvoorbeeld voor dienstverlening met betrekking tot verzekeringen. Zzp’ers en franchisegevers die handelen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf (en niet privé) worden als cliënten beschouwd. Dit betekent dat wanneer zzp’ers of franchisenemers een verzekering afsluiten, de Wft op deze dienstverlening van toepassing is.
De Wft is ten aanzien van andere financiële producten, zoals krediet, alleen van toepassing op financiële dienstverlening aan consumenten. Het begrip consument in de zin van de Wft heeft als uitgangspunt dat het gaat om personen die niet handelen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf. Dit betekent dat wanneer zzp’ers en franchisenemers voor een financiering/krediet voor hun beroep of bedrijf naar een bank of een andere financiële dienstverlener gaan, zij dan in de zin van de Wft niet als consument handelen. In dat geval is de Wft niet van toepassing.
Deelt u de mening dat de groeiende groep starters zonder de kennis en ervaring die vergelijkbaar is met die van hun contractspartij extra bescherming nodig hebben, gezien de ongelijke machtsverhouding?
De NFC biedt extra bescherming aan starters in die zin dat juist in de fase voorafgaand aan het tot stand komen van een franchiseovereenkomst specifieke informatieverplichtingen gelden voor de franchisegever. Op dit moment is dat nog zelfregulering en hebben partijen de vrijheid om de NFC al dan niet van toepassing te verklaren. Een aspirant franchisenemer kan zich tot op zekere hoogte beveiligen tegen de ongelijke machtsverhouding die u noemt, door vroegtijdig na te gaan of de NFC van toepassing is verklaard in de overeenkomst die hem of haar wordt aangeboden.
Deelt u de mening dat, alles beschouwend, het tijd is om de franchiseovereenkomst «benoemd» te maken? Zo ja, wanneer komt u met het voorstel? Zo nee, waarom niet?
Het inrichten van wetgeving rond de franchiseovereenkomst als «benoemde overeenkomst» is één van de mogelijkheden om regels voor de franchisesector vast te leggen. Ik zal u in het najaar berichten over aanpak die ik op dat punt op het oog heb.
Het bericht ‘Nog geen uitspraken vanwege schending bankierseed’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Nog geen uitspraken vanwege schending bankierseed»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de ontwikkeling dat een jaar na invoering van de bankierseed de Tuchtcommissie nog geen enkele uitspraak heeft gedaan?
De invoering van de eed of belofte en de daarmee samenhangende tuchtrechtelijke regeling voor bankmedewerkers is op 1 april 2015 in werking getreden. Voor personen die reeds op het moment van inwerkingtreding bij dezelfde bank werkten, gold overgangsrecht. De overgangstermijn bedroeg een jaar vanaf het moment van inwerkingtreding. Dit betekent dat alle bankmedewerkers uiterlijk 1 april 2016 een eed of belofte moeten hebben afgelegd en moeten zijn onderworpen aan de hierbij behorende gedragscode en tuchtrechtelijke regeling.
Tuchtrecht heeft tot doel de kwaliteit en integriteit van de uitoefening van werkzaamheden te bewaken en de interne orde en discipline (tucht) binnen een groep te handhaven. Tuchtrecht is primair gericht op de beoordeling van de vraag of een individu de voor de groep geldende normen en regels heeft nageleefd.
Bij de stichting Tuchtrecht Banken kan melding worden gedaan van overtredingen van de gedragscode behorende bij de eed of belofte. De zogenoemde «aanklager» van de stichting Tuchtrecht Banken (de algemeen directeur DSI) beoordeelt de meldingen en fungeert als een soort «filterfunctie»: meldingen die naar zijn oordeel niet tot een gegronde klacht kunnen leiden, worden niet voorgelegd aan de Tuchtcommissie, behoudens de mogelijkheid van beroep. In het eerste jaar van de stichting Tuchtrecht Banken (van 1 april 2015 tot 1 april 2016) heeft de stichting Tuchtrecht Banken 57 meldingen ontvangen. Momenteel zijn 6 klachten aanhangig bij de Tuchtcommissie. De eerste uitspraken zullen naar verwachting eind 2016 openbaar worden.
Het niet aanbrengen van een groot deel van de klachten bij de Tuchtcommissie c.q. het (vooralsnog) uitblijven van uitspraken van de Tuchtcommissie is verklaarbaar. Het eerste jaar was een overgangsjaar. Het tuchtrecht kent geen terugwerkende kracht. Veel van de tot op heden ingediende klachten hadden betrekking op de periode voor de inwerkingtreding van het tuchtrecht. Om die reden zijn deze klachten niet bij de Tuchtcommissie aangebracht. Een ander deel van de klachten had betrekking op civielrechtelijke geschillen met banken over het beleid van de bank c.q. de interpretatie van wet- en regelgeving in plaats van op (mogelijk) tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de (individuele) bankmedewerker. Dit valt onder de competentie van de burgerlijke rechter of de geschilleninstantie Kifid. De stichting Tuchtrecht Banken heeft deze klagers gewezen op de mogelijkheid van Kifid of de burgerlijke rechter voor de beëindiging van het geschil. Dubbeling en (ongewenste) samenloop tussen strafrecht, bestuursrecht, waaronder het toezicht door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), civiel recht en tuchtrecht dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden.2 Daarnaast bevat de tuchtrechtelijke regeling waarborgen voor een behoorlijke procesgang, zoals het recht op hoor en wederhoor, redelijke termijnen en het bestaan van een beroepsmogelijkheid. Hiermee is noodzakelijkerwijs enige tijd c.q. doorlooptijd gemoeid, waardoor op dit moment nog geen uitspraken zijn gedaan.
Klopt het dat de stichting Tuchtrecht Banken 43 van de 57 klachten over mogelijke overtredingen heeft afgewezen en betekent dit dat de meeste meldingen niet zijn voorgelegd aan de Tuchtcommissie? Waarom zijn zoveel meldingen afgewezen? Hoe oordeelt u over deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is stichting Tuchtrecht Banken toegankelijk voor burgers om overtredingen van bankiers en verzekeraars te melden, gezien de meeste overtredingen worden afgewezen, voordat ze aan de Tuchtcommissie worden voorgelegd? Ziet u stichting Tuchtrecht Banken als een laagdrempelige instantie, waar burgers terecht kunnen die benadeeld zijn door bankiers en verzekeraars? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u van plan om actie te ondernemen?
Naar mijn indruk is de stichting Tuchtrecht Banken een laagdrempelige instantie waar burgers een klacht kunnen indienen over (mogelijk) tuchtrechtelijk laakbaar handelen door een (individuele) bankmedewerker. Een klacht kan worden ingediend via het invullen van een digitaal formulier met NAW-gegevens en een toelichting waarop de klacht betrekking heeft. Er worden nauwelijks tot geen nadere (vorm)vereisten gesteld, zoals het doorlopen van een interne klachtenregeling bij de bank of het moeten voldoen van een vergoeding (zogenoemd klachtgeld). Wel kent de tuchtrechtelijke regeling een filterfunctie waardoor meldingen die naar het oordeel van de «aanklager» niet tot een gegronde klacht kunnen leiden niet worden aangebracht bij de Tuchtcommissie. Hiertegen kan een klager in beroep bij de Voorzitter van de Tuchtcommissie (herzieningsverzoek). Alsdan zal de Tuchtcommissie zich buigen over de vraag of dit onder de reikwijdte van het tuchtrecht valt of niet.
Ik acht het van belang dat voor consumenten zoveel mogelijk (op voorhand) duidelijk is tot welke instantie deze zich kunnen wenden. De geschilleninstantie Kifid en de stichting Tuchtrecht Banken voeren hiertoe momenteel overleg hoe de onderlinge afbakening tussen beide instanties voor consumenten (nader) verduidelijkt kan worden en hoe beide instanties dossiers snel kunnen uitwisselen indien daartoe aanleiding bestaat.
Bankiers beloven in de bankierseed dat ze het belang van de klant centraal zullen stellen, de klant zo goed mogelijk zullen inlichten en dat ze zich zullen inspannen om het vertrouwen in de financiële sector te behouden en bevorderen; hoe oordeelt u over het feit dat gedupeerde franchisenemers die jarenlang klant waren van een bank geen inzage kregen in hun eigen kredietdossier, terwijl banken op basis van artikel 35 lid 1 van Wet Bescherming Persoonsgegevens verplicht zijn om klanten volledige inzage te geven in hun dossier?
Hoe oordeelt u over het feit dat de klachten van deze gedupeerden franchisenemers (over het niet toestaan van inzage in eigen dossier) zijn afgewezen door de stichting Tuchtrecht Banken, waardoor deze klachten niet voorgelegd zijn aan de Tuchtcommissie terwijl deze klanten wel in hun recht stonden?
In hoeverre zijn banken en bankiers (mede)verantwoordelijk wanneer ze een toekomstige franchisenemer financiering toekennen op basis van onjuiste informatie die verstrekt is door de franchisegever? Moeten banken voordat ze financiering toekennen aan franchisenemers onderzoeken of de verstrekte informatie juist is? Valt het controleren van de informatie die verstrekt is door franchisegevers onder de zorgplicht van banken?
Hoe oordeelt u over het feit dat banken gedupeerde franchisenemers weigeren te informeren waarom er (in sommige gevallen onterecht) krediet is toegekend en dat ook deze klachten van gedupeerde franchisenemers door stichting Tuchtrecht Banken zijn afgewezen, terwijl in de bankierseed bankiers beloven om zich in te zetten om het vertrouwen in de financiële sector te behouden en bevorderen?
In hoeverre is er voldoende transparantie in de financiële sector als klanten geen motivering van de bank krijgen waarom wel of geen financiering is verstrekt, terwijl banken hiervoor wel staatsgaranties kunnen aanvragen waardoor gevolgen van mogelijke inschattingsfouten van de banken aan de samenleving ten laste worden gelegd?
Sinds het uitbreken van de financiële crisis zijn veel maatregelen genomen en resultaten bereikt om de financiële sector stabieler en meer dienstbaar te maken en het vertrouwen in de sector te herstellen. Zoals mijn brief aan de Tweede Kamer van 21 juni 2016 laat zien is de financiële sector er nog niet in geslaagd het vertrouwen terug te winnen.3 Hoeveel maatregelen er ook worden genomen, uiteindelijk blijft de grote uitdaging voor de financiële sector zelf om te laten zien dat de cultuur echt is veranderd, waarbij risico’s niet langer worden afgewenteld op de belastingbetaler en geen misbruik wordt gemaakt van de informatievoorsprong op de klant.
De overheid stelt hierbij kaders waaraan instellingen moeten voldoen. Daarnaast kan regelgeving een prikkel geven om gewenst gedrag te stimuleren en ongewenst gedrag te ontmoedigen. Om het vertrouwen in financiële instellingen te versterken, is cruciaal dat de sector hierbinnen zelf de leiding neemt. Dit betekent dat financiële instellingen niet alleen naar de letter van wet- en regelgeving handelen, maar zelf initiatieven ontplooien om standaarden aan te leggen die overtuigend tegemoet komen aan maatschappelijke verwachtingen. En dat zelfstandig verantwoording wordt afgelegd over het realiseren van deze standaarden. Transparantie is van belang om hierbij in de praktijk als leidraad te hanteren. Een dienstbare financiële sector geeft op een overzichtelijke manier inzicht in het eigen functioneren en de gemaakte keuzes in de bedrijfsvoering, en legt hier ook verantwoording over af. De banken hebben hierin goede stappen gezet door initiatief te nemen om de eed of belofte uit te breiden naar alle bankmedewerkers en een tuchtrechtelijke regeling te introduceren. Ik verwacht van banken dat ze hierin stappen blijven zetten.
Bent u van plan om met De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Markten in overleg te gaan om dit vraagstuk te prioriteren?
Een adequate procesgang bij de stichting Tuchtrecht Banken lijkt geborgd. DNB en de AFM houden toezicht op een integere en beheerste bedrijfsvoering c.q. het naleven van de zorgplicht door financiële ondernemingen. De toezichthouders zullen – indien nodig – maatregelen treffen, waaronder het opleggen van een boete of dwangsom.
Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat DNB en de AFM momenteel onderzoek doen naar de wijze waarop banken en verzekeraars invulling geven aan de eed of belofte. Zo wordt onderzocht welke inspanningen banken en verzekeraars hebben verricht bij de invoering van de eed of belofte en hoe banken de rol zien van de eed of belofte bij het creëren van een integere en beheerste bedrijfsvoering. De resultaten van dit onderzoek worden na de zomer 2016 verwacht.
De verspreiding van abortuspillen door Women on Waves naar Noord-Ierland |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Abortuspillen via drone naar Noord-Ierland»?1
Ja.
In hoeverre acht u het wenselijk, dan wel legaal, dat de Nederlandse pro-abortus-actiegroep Women on Waves (WoW) abortuspillen verspreidt in Noord-Ierland, terwijl de Ierse Grondwet het gebruik van abortuspillen verbiedt ter bescherming van het ongeboren leven? Indien de actie illegaal is, welke juridische mogelijkheden ziet u om op te treden tegen de actievoerders?
Abortus is in Noord-Ierland aan strenge wettelijke regels gebonden. Die regels zijn bepalend. Een eventueel juridisch optreden is aan de Noord-Ierse overheid.
In hoeverre voldoet deze actie aan de eisen die de overheid heeft gesteld in de aan WoW verstrekte Waz-vergunning (Wet afbreking zwangerschap)? Geldt voor deze actie ook de eis dat WoW een tijdelijke vergunning moet aanvragen wanneer zij een actie gaat voeren, met het voornemen abortussen te verrichten?2 Is een tijdelijke vergunning door WoW aangevraagd? Heeft u een tijdelijke vergunning verleend? Zo ja, op basis waarvan is die vergunning verstrekt? Is deze actie voor u reden de vergunning van WoW in te trekken?
Aangezien het handelen van Women on Waves niet op Nederlands grondgebied plaatsvond, is er geen vergunning vereist zoals neergelegd in artikel 296, vijfde lid Wetboek van Strafrecht. De actie heeft geen consequenties voor de bestaande Waz-vergunning.
Is er contact geweest tussen Nederland, Ierland en Noord-Ierland over deze actie? Zo nee, gaat dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de inhoud van die gesprekken?
Er is geen contact geweest tussen Nederland enerzijds, en Ierland en Noord-Ierland anderzijds over deze actie.
PrEP |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de laatste cijfers van de Stichting HIV Monitoring, waaruit blijkt dat in het afgelopen jaar wederom meer dan duizend nieuwe hiv-diagnoses zijn vastgesteld in Nederland?1
Ja.
In hoeverre is het u bekend dat het aantal nieuwe hiv-diagnoses in Nederland al jaren niet onder de duizend per jaar komt?
Stichting HIV-monitor houdt dit in opdracht van VWS bij. Het aantal nieuwe diagnoses is al jaren stabiel.
Deelt u de wetenschappelijke consensus dat de veiligheid en effectiviteit van het middel Pre-Exposure Prophylaxis (PrEP) is aangetoond en niet ter discussie staat? Zo nee, waarom niet?2
Truvada, de pil die gebruikt wordt bij PrEP, is effectief bevonden in de behandeling van hiv en is daar ook voor geregistreerd en wordt voor deze toepassing vergoed. Voor de toepassing van Truvada als profylaxe, zoals bij PrEP, zit het middel nog in het registratietraject bij de European Medicines Agency (EMA). De EMA zal het middel registreren als de veiligheid en werkzaamheid voor deze indicatie is aangetoond. Ik kan hier, vooruitlopend op het besluit van de EMA, dan ook nog geen uitspraken over doen.
In hoeverre is het u bekend dat het PrEP project van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD Amsterdam) niet de effectiviteit van PrEP onderzoekt, omdat deze al is aangetoond?
Zoals onder vraag 3 vermeld gaat de EMA nog een oordeel geven over de veiligheid en werkzaamheid van het middel Truvada voor de indicatie pre expositie profylaxe. Het Amsterdamse demonstratieproject onderzoekt zowel de effectiviteit van PrEP, als de implementeerbaarheid van het gebruik in de Nederlandse situatie.
In hoeverre is het noodzakelijk te wachten met de introductie van PrEP in Nederland tot de registratie door het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA)is geregeld, gegeven het feit dat de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) PrEP wel geregistreerd heeft, de EMA doorgaans de FDA volgt in haar aanbevelingen, en Frankrijk PrEP al reeds toepast?
Conform de Geneesmiddelenwet moet een geneesmiddel geregistreerd worden om in Nederland op de markt gebracht te worden. De fabrikant heeft een aanvraag voor een handelsvergunning bij de EMA gedaan. Ik ga hier niet op vooruit lopen. Daarnaast zal ik een adviesaanvraag bij de Gezondheidsraad neerleggen, die zich onder andere zal richten op het individuele en publieke belang van PrEP bij HIV-preventie. Verder is het aan de fabrikant om na het uitkomen van het advies van de EMA een aanvraag voor opname in het verzekerde pakket bij ZIN te doen. Ik kan niet op deze zaken vooruitlopen.
Is het u bekend dat veel betrokken veldpartijen, waaronder hiv-behandelaren, huisartsen, kennisinstituten en vertegenwoordigers van de doelgroep, zich reeds voorbereiden op de introductie van PrEP in Nederland? Zo ja, wat denkt u hiervan?
Het is mij bekend dat partijen ermee bezig zijn. Daarom wordt het gesprek met hen gevoerd. Ik ga de Gezondheidsraad om advies vragen over de opportuniteit van de inzet van PrEP bij zeer specifieke risicogroepen. Daarnaast is het aan de fabrikant om na uitkomen van het advies van de EMA een aanvraag bij ZIN te doen. Ik wil niet op deze adviezen vooruit lopen.
Bent u bereid om, alvorens de registratie van PrEP door de EMA, voorbereidende maatregelen te nemen om te voorkomen dat er na registratie door tijdsverlies onnodige hiv-infecties worden opgelopen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De open brief van een mevrouw over haar tante die mogelijk door BrabantZorg kaalgeplukt wordt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het facebookbericht «Open brief aan mevrouw De Jong-Verspeek van BrabantZorg»?1
Ja.
Klopt het dat BrabantZorg zonder toestemming geld van de rekening van de tante van de briefschrijver afschrijft voor «vrijwillige bijdrages» en waskosten? Worden de waskosten overschreden?
Het staat bewoners van instellingen vrij om kappersdiensten af te nemen. En de aanbieder daarvan kan uiteraard overeengekomen bedragen in rekening brengen. De vraag of in individuele gevallen sprake is van overeengekomen bedragen, kan ik niet beantwoorden. Zorginstellingen zijn verplicht zorg te leveren die voldoet aan de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om daarop toe te zien. Zij maakt daarbij gebruik van informatie over klachten die binnenkomen bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) via www.landelijkmeldpuntzorg.nl. Ook geldt dat de NZa een toezichthoudende rol heeft als het gaat om mogelijk onterechte betalingen. Zij heeft daar ook een meldpunt voor ingericht, via www.nza.nl/organisatie/Contact/Meldpunt. Voor mensen die niet goed voor zichzelf zorgen of hun financiële zaken niet kunnen regelen, zijn er ook waarborgen die kunnen voorkomen dat anderen hier misbruik van maken. De kantonrechter kan in zulke situaties een curator, bewindvoerder of mentor benoemen. Zij leggen periodiek rekening en verantwoording af aan de kantonrechter. Bij klachten of twijfel over betrouwbaarheid van de curator, bewindvoerder of mentor kan de cliënt een klacht indienen bij de kantonrechter die hen heeft benoemd.
Klopt het dat er 174 euro per maand wordt afgeschreven voor de interne kapsalon? Gaat deze tante soms elke dag naar de kapsalon? Is hier in uw ogen sprake van redelijkheid? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bewoners van instellingen veilig moeten zijn tegen kaalplukken, helemaal door de instelling waar zij verblijven? Zo ja, hoe gaat u dit beter borgen?
Deze mening deel ik volledig. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de bestaande waarborgen in wet- en regelgeving niet voldoende zouden zijn.
Bent u bereid steekproefsgewijs nader onderzoek te doen naar de werkwijze van instellingen met betrekking tot het zonder toestemming afschrijven van geld van bewoners hun rekeningen en of dit wel volgens de regels en proportioneel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Gedurende 2013 en 2014 heeft de NZa reeds onderzoek gedaan naar instellingen die cliënten onterechte betalingen hebben opgelegd. In mijn brief van 14 oktober 2014 (Kamerstuk 30 597, nr. 468) heb ik toegelicht wat de bevindingen van het onderzoek zijn. Tevens heb ik aangegeven welke maatregelen sindsdien zijn genomen. Gelet op de waarborgen in wet- en regelgeving en gelet op de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het onderzoek van de NZa, zie ik geen aanleiding om opnieuw een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Mochten de beweringen in deze casus kloppen, bent u dan bereid om sancties te treffen tegen zowel deze instelling als ook hun bestuurders en het geld hoofdelijk van hen terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS en ik hebben u in onze brief van 20 december 2013 over governance in de zorgsector (Kamerstuk 32 012, nr. 17) geïnformeerd over dit instrumentarium. Ik acht de bevoegdheden en handhavingsinstrumenten waarover de NZa en de IGZ beschikken in het geval van onterechte betalingen voldoende.