Het gebruik van Dimethylaceetamide (DMAc) door DuPont |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ook gif bij DuPont in Kerkrade» en «De gifwerkers van DuPont»?1
Ja.
Klopt het dat onder andere de Heerlense arbodienst BGD in de jaren ’80 onderzoek heeft gedaan naar de concentraties DMAc in de DuPont fabriek bij Kerkrade? Klopt het dat hieruit bleek dat de concentraties DMAc in de binnenlucht van de fabriek op dat moment bijna twee keer de maximale norm waren? Hoe is het mogelijk dat DuPont tijdelijk maatregelen nam en die vervolgens terugdraaide, zonder dat de arbodienst dit doorhad? Is er regelmatig controle door de arbodienst geweest? Zo ja, hoe kan dit dan onopgemerkt zijn gebleven? Zo nee, waarom niet? Is er destijds verdere actie ondernomen om DuPont te bewegen of, indien nodig, te dwingen de hoeveelheid DMAc en andere giftige stoffen te verlagen? Zo ja, welke acties zijn dit geweest en waarom werkten ze niet? Zo nee, waarom niet? Is er later nog onderzoek gedaan naar DMAc in de DuPont fabriek? Zo ja, wat kwam er uit deze onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De berichten over de ervaringen van diverse oud-werknemers van de fabriek van DuPont in Kerkrade zijn indringend en roepen veel vragen op. Ik heb daar alle begrip voor. Het beantwoorden van de vragen over de situatie bij Dupont Kerkrade in het verleden zou diepgaand onderzoek vergen. Naar aanleiding van mogelijk schadelijke gevolgen voor (oud-)werknemers van DuPont in Dordrecht heb ik eerder toegezegd eenmalig diepgaand feitenonderzoek te verrichten om lessen te kunnen trekken uit het verleden. 2 Bij DuPont in Kerkrade ging het om dezelfde stof als in Dordrecht, DMAC, en om een vergelijkbare blootstellingssituatie. Het heeft in het kader van het trekken van lessen daarom geen meerwaarde om het onderzoek naar het verleden uit te breiden met de locatie Kerkrade.
Wel kan ik in algemene zin aangeven hoe de verantwoordelijkheden bij situaties als deze zijn bepaald. Onderzoeken door een arbodienst worden in opdracht van of met medeweten van de werkgever gedaan. Het betreffende bedrijf is zelf verantwoordelijk voor hoe het om gaat met de resultaten van een dergelijk onderzoek, en indien nodig voor het treffen van de noodzakelijke maatregelen en het monitoren daarvan. Het is, met inachtneming van de wettelijke voorschriften, primair de verantwoordelijkheid van werkgevers om met ondersteuning van arbodeskundigen, ervoor te zorgen dat werknemers beschermd worden tegen mogelijke gezondheidsschade. Bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid werken werkgever en werknemer samen. Ook de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging dan wel belanghebbende werknemers zijn hierbij betrokken. De Inspectie SZW houdt toezicht.
Als werknemers aantoonbaar ziek worden door hun werk kunnen ze middels een civielrechtelijke aansprakelijkheidsprocedure de schade verhalen op hun werkgever. Een belangrijk knelpunt bij de beoordeling van de gezondheidsschade is het vaststellen van het causale verband tussen de ziekte en het werk. Een onafhankelijke beoordeling bijvoorbeeld, uitgevoerd door een hiertoe toegerust instituut, zou een bijdrage kunnen leveren aan een betere en vlottere behandeling. Omdat ik er belang aan hecht dat er voor individuele werknemers meer duidelijkheid komt over de causaliteit tussen de blootstelling en gezondheidsklachten, bekijk ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel de juridische mogelijkheden hiertoe en onderzoek ik het draagvlak voor een dergelijke instantie bij de betrokken stakeholders. Ik verwacht de Kamer begin 2017 hier nader over te informeren. 3
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de ziektebeelden en het overlijden van een groot aantal medewerkers van DuPont in Kerkrade, om definitief vast te stellen of er een verband is met het gebruik van DMAc of andere stoffen in deze fabriek?
Zie antwoord vraag 2.
Waren er nog andere redenen tot zorgen naar aanleiding van onderzoek bij deze of andere DuPont fabrieken? Wat waren deze redenen en welke maatregelen zijn destijds genomen? Is hierbij wel gecontroleerd dat deze maatregelen ook op de langere termijn werden toegepast?
Zie antwoord vraag 2.
Worden bij controles tegenwoordig wel één of meerdere hercontroles gedaan om vast te stellen dat de maatregelen ook gehandhaafd worden en niet worden teruggedraaid? Zo ja, sinds wanneer gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
Het handhavingsbeleid van de Inspectie SZW voorziet sinds 2015 in een herinspectie tenminste een jaar na geconstateerde overtredingen.
Zijn de resultaten van de urinetests die werden afgenomen bij de werknemers maar waarvan zij nooit de uitslag kregen nog te achterhalen? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, is dan tenminste te achterhalen wat de reden was dat deze resultaten destijds niet met de werknemers werden gedeeld? Werden de slechte omstandigheden op deze manier opzettelijk verduisterd?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf om resultaten van onderzoeken, waaronder urinetesten, te delen indien daar aanleiding toe is. Uit privacyoverwegingen en vanwege het medisch beroepsgeheim van de betrokken bedrijfsarts(en) mogen naar individuele werknemers herleidbare uitslagen niet met de Inspectie SZW (of ieder ander overheidsorgaan) worden gedeeld.
Is er mogelijk gevaar voor omwonenden geweest door de hoge concentraties DMAc? Zo ja, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Bij de herziening van de vergunning voor het bedrijf in 1990 is dit punt aan de orde geweest. Destijds is door de gemeente geconcludeerd dat er geen redenen waren om een emissie-eis op te nemen ter bescherming van omwonenden.
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu recentelijk gekeken naar de vraag of de emissie aan DMAc bij Dupont een risico voor de omgeving gevormd kan hebben. Het RIVM heeft gemeld dat de hoeveelheid DMAc die uit de lycraspoelen kon uitdampen dermate beperkt was dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er een risico voor omwonenden is geweest.
Ik zie dan ook geen noodzaak tot verder onderzoek.
Hoe beoordeelt u de reactie van DuPont dat dit bedrijf ervan overtuigd is «steeds passend en verantwoordelijk te hebben gehandeld», terwijl maatregelen om de te grote DMAc hoeveelheden in de lucht te verminderen binnen enkele weken werden teruggedraaid? Deelt u de mening dat dit in ieder geval een ander beeld opwekt dan passend en verantwoordelijk handelen?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet hebben bedrijven de zorgplicht richting werknemers om op basis van de beschikbare gegevens over de gebruikte stoffen de juiste maatregelen te treffen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen. De destijds door DuPont in Dordrecht gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende risicobeheersingsmaatregelen in het kader van blootstelling van werknemers worden meegenomen in het onderzoek waar ik eerder naar verwees (zie antwoord vraag 3).
Wanneer wordt naar verwachting het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar de omgang met DMAc door DuPont afgerond? Worden de nieuwe feiten die uit onderzoek van De Volkskrant blijken hierin meegenomen? Kunt u deze resultaten met de Kamer delen?
Alle signalen van mogelijke strafbare feiten worden door het Openbaar Ministerie beoordeeld aan de hand van de vraag of een strafrechtelijk onderzoek gerechtvaardigd is. Over strafrechtelijke onderzoeken kan ik, zoals gebruikelijk, geen mededelingen doen.
Het bericht ‘’Isla werkt aan concept gaspijp vanuit Venezuela’’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Isla werkt aan concept gaspijp vanuit Venezuela»?1
Ja.
Welke kosten zijn er verbonden aan dit project?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre worden de kosten voor dit project gefinancierd met publiek geld?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre zorgt de aanleg van deze gasaansluiting voor een afhankelijkheid van Venezuela? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat gebeurt er als Venezuela na de aanleg van de gasleiding geen gas meer levert? Wie draait er op voor de kosten? Welke risico’s voor Nederland brengt dat met zich mee?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat Nederland niet mee mag betalen aan de aanleg van deze gasaansluiting?
Deze stelling onderschrijf ik. Onderhavig onderwerp betreft een landsaangelegenheid van het land Curaçao.
Het bericht dat promotiestudenten volgens arbeidsrechtsadvocaten een arbeidscontract kunnen eisen |
|
Paul van Meenen (D66), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen: «Advocaten: Promotiestudent kan arbeidscontract eisen» en «Wat schieten de promovendi ermee op?»?1
Ja
Wat is uw reactie op de stelling van de genoemde arbeidsrechtadvocaten dat promotiestudenten bij de rechter een arbeidscontract kunnen afdwingen?
De in het bericht genoemde arbeidsrechtadvocaten zeggen dat «blijkt de praktijk af te wijken van de formulering op papier, dan kan de rechter de promotiestudent in het gelijk stellen als hij een arbeidsovereenkomst eist.»
Dat de praktijkinvulling van de verhouding tussen universiteit en promotiestudent zodanig kan zijn dat er feitelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst blijkt ook uit de toelichting op het Besluit experiment promotieonderwijs, op grond waarvan Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en de Erasmus Universiteit toestemming hebben gekregen om te experimenteren met promotieonderwijs.2 Daarin staat dat «het ontbreken van een arbeidsrechtelijke gezagsverhouding uit de feitelijke invulling van de verhouding tussen universiteit en promotiestudent moeten blijken.» Als aantrekkelijke aspecten van een promotieonderwijstraject zijn genoemd een grotere vrijheid in de keuze van het promotieonderwerp en een grotere vrijheid in het promotietraject zelf. Uit het hiervoor genoemde citaat blijkt duidelijk dat alleen deze aspecten nog niet maken dat van een gezagsverhouding in arbeidsrechtelijke zin geen sprake is, maar dat ook andere aspecten in de feitelijke vormgeving van de relatie tussen instelling en student meewegen. De universiteiten zijn zelf verantwoordelijk voor deze vormgeving. De RUG heeft daarmee al ervaring opgedaan. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 23 april 2013 op basis van de vormgeving door de RUG van haar relatie met bursalen, geoordeeld dat deze bursalen géén werknemers waren.3
Kunt u aangeven waarom er in de praktijk geen sprake zou zijn van een arbeidsrelatie?
De rechter beoordeelt aan de hand van drie criteria of er (feitelijk) sprake is van een arbeidsrechtelijke verhouding werkgever – werknemer. Er moet sprake zijn van het verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd (werknemer), waarvoor de andere partij (werkgever) loon betaalt, terwijl er tussen werknemer en werkgever een gezagsverhouding bestaat. Indien bij een promotiestudent aan alle drie criteria wordt voldaan, dan hoort daarbij een arbeidscontract of – in geval van een openbare universiteit – een aanstelling naar ambtenarenrecht. Als uit zowel de schriftelijke vastlegging als uit de feitelijke invulling van de relatie tussen universiteit en promotiestudent blijkt dat er geen sprake is van een arbeidsrechtelijke gezagsverhouding, dan is aan een van de drie criteria niet voldaan. De promotiestudent is dan geen werknemer.
Wat gebeurt er met de pilot indien een promotiestudent succesvol een arbeidscontract afdwingt via de rechter?
Als de rechter oordeelt dat geen sprake is van een promotiestudent, maar van een werknemer-promovendus, dan gelden de voor de werknemer-promovendus geldende regels. In de toelichting op het genoemde Besluit experiment promotieonderwijs is opgenomen dat de universiteit dan afdrachten sociale zekerheid, pensioen en zorgverzekering zal moeten doen. De werknemer-promovendus is loonbelastingplichtig en moet sociale premies en pensioenpremies afdragen.
Mocht deze situatie zich gaan voordoen dan zal dit aspect worden meegewogen in de evaluatie van het experiment.
Het bericht dat PowNed Onno Hoes een schadevergoeding moet betalen |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «PowNed moet Onno Hoes schadevergoeding betalen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een publieke omroep met belastinggeld een onrechtmatige daad heeft begaan?
De regulering en beoordeling van journalistiek handelen is in Nederland om principiële redenen overgelaten aan de journalistiek zelf en aan de rechter. Als burgers vinden dat zij in de media op ontoelaatbare wijze zijn bejegend, dan kunnen zij verschillende wegen bewandelen om hier iets tegen te doen. Er is een klachtenprocedure bij de Raad voor de Journalistiek en men kan de zaak voor de rechter brengen. De rechter weegt het maatschappelijke en journalistieke belang dat zaken publiekelijk aan de orde worden gesteld en de wijze waarop dat gebeurt (persvrijheid en vrijheid van meningsuiting) af tegen de bescherming van de belangen van betrokkenen (recht op bescherming privacy). Zo ook in onderhavige zaak van de heer Hoes. De rechter heeft zich erover gebogen en ik kan en wil niet treden in zijn oordeel of dat oordeel van commentaar voorzien, temeer omdat tegen de uitspraak nog hoger beroep open staat.
Wat vindt u ervan dat een politicus op een dergelijke wijze door PowNed is beschadigd?
Zie antwoord vraag 2.
Zal PowNed de schadevergoeding met belastinggeld gaan betalen of is de omroep voor processen en schadeclaims verzekerd?
Of PowNed uiteindelijk daadwerkelijk tot schadevergoeding is gehouden, staat nog niet definitief vast. Er volgt nog een zogenaamde schadestaatprocedure om de schade te bepalen en er staat tegen de uitspraak (inclusief de verwijzing naar de schadestaatprocedure) nog hoger beroep open. PowNed heeft mij laten weten dat PowNed verzekerd is tegen zowel de kosten van de procedure als een eventueel te betalen schadevergoeding.
Hoeveel heeft het proces tussen PowNed en Hoes de Nederlandse belastingbetaler gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven, gezien het feit dat PowNed eerder is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding, of de omroep PowNed onder de definitie van een veelpleger zou kunnen vallen?2
De journalistieke werkwijze van PowNed is een paar keer eerder door de rechter beoordeeld.3 Slechts in één geval is PowNed veroordeeld tot een schadevergoeding van € 2.500,– niet omdat de werkwijze onrechtmatig was, maar omdat het belang van de uitzending van een deel van de opnamen niet opwoog tegen het belang van de bescherming van de privacy van betrokkene.4 In onderhavige zaak van de heer Hoes staat nog niet definitief vast dat PowNed onrechtmatig heeft gehandeld.
Kunt u aangeven of PowNed met het begaan van deze onrechtmatige daden beleidsregels en/of protocollen heeft overtreden? Zo ja, welke overtreding en welke gevolgen kunnen hieruit voortkomen? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank Amsterdam heeft alleen uitspraak gedaan over onrechtmatig handelen in civielrechtelijke zin, niet over schending van andere beleidsregels of protocollen. De Raad voor de Journalistiek heeft een Leidraad vastgesteld, waarin wordt beschreven wanneer sprake is van zorgvuldige journalistiek en wanneer niet.5 In de Leidraad staat onder meer het volgende:
De rechtbank Amsterdam heeft dezelfde elementen als in de Leidraad aan zijn oordeel ten grondslag gelegd. Hij heeft geoordeeld dat het gebruik van verborgen opnameapparatuur niet onrechtmatig was, maar dat uitzending van een deel van de opnamen dat wel was omdat deze geen (ernstige) misstand aan het licht bracht en de beeld-geluidsmontage misleidend was.
Vindt u dat er bij PowNed sprake is van een onverantwoordelijk bestuur? Zo nee, waarom niet?
Waar gehakt wordt vallen spaanders. In die gevallen kan de rechter ingrijpen en corrigeren.
Bent u bereid om de bestuurders van PowNed persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de materiële en immateriële schade die de heer Hoes heeft ondervonden als gevolg van de onrechtmatige daad van PowNed om daarmee te bewerkstelligen dat er geen belastinggeld wordt benut voor de schadevergoeding?
Ik ga hier niet over. PowNed is verzekerd tegen de kosten van een eventueel te betalen schadevergoeding.
Bent u bereid om de schadeclaim in te houden op de salarissen van Dominique Weesie en Rutger Castricum? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De heropstart van de afvalwaterinjectie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de vergunningen voor het transport en de injectie van afvalwater uit Drenthe in Twente aan de kamer doen toekomen?
Ja, deze vergunningen zal ik op korte termijn separaat naar uw Kamer sturen.
Hoeveel kilo gevaarlijke stoffen mag de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) per dag maximaal injecteren en hoeveel injecteert zij op dit moment (per stof en kilogrammen per dag)?
Op basis van de verleende vergunningen is het NAM toegestaan voor de vier putten die zij opnieuw in gebruik wil nemen een maximale hoeveelheid van 8.800 m3 water per dag te injecteren. Hierin bevinden zich componenten die van nature in de diepe ondergrond voorkomen en mijnbouwhulpstoffen. Over de precieze samenstelling heb ik uw Kamer geïnformeerd met mijn brief van 29 april 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 72), waarbij in de bijlage een rapportage over 2015 is opgenomen. Ik verwacht dat de aard van de stoffen bij de hervatting van de injectie op hoofdlijnen gelijk zal zijn. Dit betekent dat ik verwacht dat de toegevoegde stoffen maximaal 200 mg/liter zullen bedragen, wat overeenkomt met maximaal circa 1.800 kg per dag aan toevoegingen. De toevoegingen in het water zijn in geconcentreerde vorm veelal geclassificeerd als gevaarlijke stof, echter de concentratie in het te injecteren water is dermate laag, dat het totale mengsel kan worden aangemerkt als «niet gevaarlijk» volgens de CLP-verordening. De toevoegingen zijn voornamelijk biocide, anti-corrosievloeistof, emulsiebreker, zwavelwaterstofbinder (voor een precieze opgave verwijs ik naar bovengenoemde brief van 29 april 2016).
Wie is de juridische eigenaar van de stoffen wanneer zij in de bodem zijn geïnjecteerd?
Aangezien de stoffen worden geïnjecteerd in lege gasvelden die toebehoren aan NAM en NAM daarmee de feitelijke macht behoudt over deze stoffen, blijft NAM het bezit uitoefenen over deze stoffen. Zonder andersluidende afspraken, blijft NAM dus ook eigenaar van die stoffen nadat zij in de bodem zijn geïnjecteerd. Dit laat uiteraard de verantwoordelijkheid op grond van de Mijnbouwwet van degene die deze stoffen in de bodem injecteert, onverlet.
Is er juridisch sprake van opslag of van lozing van de stoffen?
Juridisch gezien is sprake van het opslaan van stoffen in de zin van artikel 1, onderdeel i, van de Mijnbouwwet. Hier wordt onder het opslaan van stoffen onder meer verstaan het brengen of houden van stoffen op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem. In het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt onder lozen onder meer verstaan het brengen van het geproduceerde water of overige vloeistoffen op of in de bodem. Echter, in artikel 1.6, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer is geregeld dat het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is op lozingen op of in de bodem waaraan regels zijn gesteld krachtens de Mijnbouwwet. Vandaar dat de regels van de Mijnbouwwet over het opslaan van stoffen van toepassing zijn.
Wie is er aansprakelijk voor schade die in de toekomst veroorzaakt wordt door de geïnjecteerde stoffen?
De Mijnbouwwet beoogt te voorkomen dat er schade ontstaat, bijvoorbeeld door geïnjecteerde stoffen. Dit is onder meer vastgelegd in hoofdstuk 4 van de Mijnbouwwet, dat gaat over de zorg voor de goede uitvoering van de activiteiten. Mocht er in de toekomst echter toch schade ontstaan door de geïnjecteerde stoffen, dan gelden hiervoor de algemene regels van het aansprakelijkheidsrecht. Welke aansprakelijkheidsregel in zo’n geval van toepassing is, hangt onder andere af van de soort schade en de manier waarop de schade ontstaan is.
Bent u ervan op de hoogte dat in het landelijke afvalverwerkingsplan 2 (2009–2021) de volgende passage staat in paragraaf 21.16.6 «Injecteren van afval in de diepe ondergrond»: «De voornaamste reden om een terugneembaarheidseis op te nemen is om in geval van lekkage ten gevolge van onvoorzien omstandigheden milieuschade te kunnen voorkomen. In de praktijk zullen geïnjecteerde stoffen in de ondergrond worden gemengd met de al aanwezige vloeistoffen en reacties aangaan met componenten uit de ondergrond. De terugneembaarheidseis richt zich dan ook op aanwezige (samengestelde) afvalstoffen in het compartiment en is niet gericht op het terugnemen van de oorspronkelijke geïnjecteerde afvalstoffen in onveranderde vorm»?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Graag wijs ik erop dat dit uitgangspunt verderop in het landelijk afvalverwerkingsplan 2 (LAP-2) nader is uitgewerkt. Het afwegingskader waarmee een milieu hygiënische vergelijking wordt gemaakt tussen een bovengrondse verwerkingsroute en het injecteren van bodemvreemde stoffen in de diepe ondergrond is hier toegepast en door de Commissie voor de m.e.r. beoordeeld tijdens de MER-procedure die vooraf ging aan de oorspronkelijke vergunningverlening voor deze activiteit.
Kunt u aangeven op welke wijze de stoffen, die onder 2 zijn opgesomd, te extraheren zijn in oorspronkelijke vorm of in samengestelde vorm?
De stoffen die zijn toegevoegd zijn nodig voor het proces of een technisch goede uitvoering van de injectie. De stoffen die niet nodig zijn voor een technisch goede uitvoering van de injectie, worden niet verwijderd, omdat die in een dermate lage concentratie aanwezig zijn dat het bij voorbaat technisch niet haalbaar is om dit verder af te scheiden.
Is er ooit een schatting gemaakt van de kosten om de gevaarlijke stoffen weer uit de grond te halen? Zo ja, hoe hoog waren die kosten? Zo nee, wilt u dat alsnog doen, zodat er een eerlijke vergelijking ontstaat met andere verwerkingsopties?
Het is technisch niet mogelijk alleen de gevaarlijke stoffen te verwijderen. Dat zou betekenen dat alles weer uit de ondergrond gehaald zou moeten worden en daarna gescheiden zou moeten worden. Dan ligt het meer voor de hand dit te doen voordat het in de ondergrond gebracht wordt. NAM heeft destijds deze optie onderzocht in de milieueffectrapportage. In het kader van de zesjarige evaluatie wordt de optie van bovengrondse verwerking van het productiewater opnieuw onderzocht. De uitkomsten daarvan zullen dit najaar beschikbaar komen en zal ik uw Kamer toesturen.
Kunt u aangeven op welke wijze uitvoering is gegeven door de NAM aan de eis dat «voordat injectie van formatiewater mag plaatsvinden dient aan het bevoegd gezag te worden aangetoond dat redelijkerwijs is geprobeerd het gehalte aan hulpstoffen in de te injecteren stroom te minimaliseren.»? (paragraaf 21.16.7 van het LAP-2)?
Veruit de hoogste concentratie aan mijnbouwhulpstoffen die wordt toegevoegd is corrosie-inhibitor. Dat die nodig was, blijkt onder andere uit het feit dat ondanks deze toevoeging de transportleiding lek is geraakt. De andere componenten die worden geïnjecteerd, zijn al grotendeels afgescheiden en voor 98,8 of 99,9% met de olie afgevoerd. Dat is de wijze waarop aan de minimalisatieverplichting gestalte is gegeven.
Kunt u aangeven of de injectievloeistof volgens beschikking 2003/33/EG gevaarlijk is? Kunt u de precieze waarden aangeven en aangeven in welke subcategorie het afvalwater wordt geclassificeerd?
Hierover heb ik uw Kamer al geïnformeerd bij mijn brief van 29 april 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 72) en in de beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel van de Handelingen nrs. 1684 en 2435). Beschikking 2003/33/EG is overigens niet van toepassing op de voorliggende situatie. De beschikking strekt ter uitvoering van een verplichting op grond van artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen. Beschikking 2003/33/EG heeft betrekking op de aanvaarding van afvalstoffen op stortplaatsen. Blijkens de definitiebepalingen van genoemde richtlijn dient een stortplaats te worden onderscheiden van een ondergrondse opslag.
Voldoet de injectie aan beschikking 2003/33/EG en aan alle andere relevante EU wetgeving over afval en mijnbouw? Zo nee, bent u dan bereid om de casus voor te leggen aan de Europese autoriteiten?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 10 heb aangegeven, is beschikking 2003/33/EG niet van toepassing op ondergrondse opslag.
Kunt u toelichten of de formatie waarin geïnjecteerd wordt technisch vergelijkbaar is met de formatie waaruit het water afkomstig is?
Ik heb Deltares gevraagd om mij te adviseren over de toegepaste afwegingsmethodiek in het kader van het LAP. In dat kader is ook specifiek naar het gestelde in de vragen 12 en 13 gekeken en ik verwijs daarom naar deze rapportage (zie bijlage)1.
Kunt u toelichten of de formatie waarin geïnjecteerd wordt geologisch vergelijkbaar is met de formatie waaruit het water afkomstig is?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer stuurt u het advies van de commissie voor de milieu effect rapportage (m.e.r.) over de verwerking van het afvalwater en de second opinion van Deltares naar de Kamer?
De bedoelde rapporten zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd2.
Zijn er nieuwe feiten aan het licht gekomen uit de onderzoeken in de Verenigde Staten naar afvalwaterinjectie en seismiciteit?
De afgelopen jaren zijn er vele nieuwe inzichten verworven met betrekking tot de grootschalige waterinjectie in de Verenigde Staten. Daarbij is ook duidelijk geworden dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen injectie in een watervoerende laag, waardoor de druk in deze watervoerende laag boven de originele druk uitkomt, en injectie in een leeggeproduceerd gasreservoir waar op het moment een veel lagere druk dan de originele druk heerst. NAM heeft op verzoek van Staatstoezicht op de Mijnen een «Seismic threat analysis» voor de injectie in de velden in Twente gemaakt, waarbij gebruik is gemaakt van alle kennis. Deze analyse is op verzoek van SodM gereviewd door experts van het USGS. De review wijst uit dat injectie in de velden in Twente van het oogpunt van seismiciteit veilig moet kunnen, maar dat stringente monitoring (met een detectiegrens van 0,5–1,0 op de schaal van Richter) operationeel moet zijn om vroegtijdig, onverwacht veranderingen in de condities van het reservoir te kunnen vaststellen en tijdig maatregelen te kunnen nemen. Dit netwerk is inmiddels geïnstalleerd en operationeel. Recente bevingen in de VS door grootschalige injectie hebben aan deze inzichten niets gewijzigd.
Waarom heeft u de Kamer niet eerder geïnformeerd dan wanneer de NAM de heropstart aankondigde begin augustus, daar al veel eerder bekend was dat de evaluatie over de afvalwaterinjectie meer tijd zou vergen?
In mijn brief aan uw Kamer van 17 augustus jl. (Kamerstuk 32 849, nr. 82) heb ik deze zaken geadresseerd.
Kunt u toelichten waarom u niet beslist gelijktijdig over de evaluatie van de afvalwaterinjectie en de heropstart beslist gezien de grote maatschappelijke onrust?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en vóór de behandeling van deze kwestie in de Tweede Kamer?
Ja.
Het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) over geassisteerde voortplanting |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) over geassisteerde voorplanting met gedoneerde gameten en gedoneerde embryo’s en draagmoederschap?1
Ja, de NVOG heeft mij geïnformeerd over haar standpunt en is daarbij tevens ingegaan op mijn eerdere verzoek de leeftijdsgrens voor vrouwen om in aanmerking te komen voor in vitrofertilisatie (ivf) opnieuw te bezien.
In hoeverre kunt u aangeven wat de status van dit standpunt op dit moment is? Kunt u daaraan toevoegen welk proces er normaliter volgt op een standpunt, en hoe u de kansen schat dat dit zal leiden tot een (nieuwe) richtlijn? Kunt u tot slot aangeven welke termijn voor implementatie u verwacht, als dit standpunt in een richtlijn wordt omgezet?
Aanleiding voor de NVOG om tot dit standpunt te komen, waren het reeds lang verstreken zijn van de geldigheidstermijn van de richtlijn «Hoogtechnologisch draagmoederschap» en vragen uit het veld, van mij en vanuit het publiek en de media over deze onderwerpen. Bovendien was voor de Staatscommissie Herijking ouderschap inbreng van de beroepsgroep op korte termijn wenselijk.
Omdat er slechts beperkt wetenschappelijke kennis beschikbaar is over medische en psychologische aspecten rond behandeling met donorgameten, was het opstellen van een richtlijn niet mogelijk en is gekozen voor het formuleren van een standpunt. Een standpunt geldt als voorlopig advies aan de leden van de beroepsvereniging. Het moet gezien worden als levend document, dat (in de regel jaarlijks) geactualiseerd wordt als daar aanleiding toe is. Het omzetten van het standpunt in een richtlijn ligt voorlopig niet in de lijn der verwachting, gezien het ontbreken van voldoende wetenschappelijke onderbouwing.
Voor de totstandkoming van het standpunt zijn de leden geconsulteerd. Het onderdeel over leeftijdsgrenzen voor ivf is tijdens een bijeenkomst over geassisteerde voortplanting met de deelnemers bediscussieerd. Het bestuur van de NVOG heeft het standpunt geaccordeerd. De leden van de NVOG zijn er via meerdere kanalen over geïnformeerd. Het standpunt is niet dwingend en laat ruimte aan gynaecologen om het advies naast zich neer te leggen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de NVOG om te onderzoeken op welke manier dit proces, en daarmee het omzetten van het standpunt in een richtlijn, zo voorspoedig mogelijk kan verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
Het is aan de beroepsgroep om vast te stellen of er voldoende wetenschappelijke onderbouwing bestaat om tot een richtlijn te komen. De NVOG meent dat dit voor geassisteerde voortplanting met donorgameten of donorembryo’s op dit moment nog onvoldoende het geval is. Er is voor mij dan ook geen reden om hierover in gesprek te gaan met de NVOG.
Deelt u de mening dat dit nieuwe standpunt van de NVOG tegemoet komt aan de toenemende vraag van mensen met een kinderwens naar geassisteerde voortplanting met gedoneerde gameten, zoals bijvoorbeeld homoseksuele mannelijke wensouders die gebruik willen maken van hoogtechnologisch draagmoederschap? Zo ja, wilt u zich er sterk voor maken dat dit standpunt ook snel praktijk wordt? Zo nee, waarom niet?
Met de NVOG constateer ik dat er in de maatschappij behoefte bestaat aan geassisteerde voortplanting, ook door mensen buiten een traditionele heteroseksuele relatie. Dit standpunt van de NVOG is dan ook belangrijk en vormt bovendien relevant bronmateriaal voor de Staatscommissie Herijking ouderschap. Ik kijk met belangstelling uit naar de advisering van de staatscommissie, waarna het kabinet hierop zijn standpunt zal formuleren.
Mede op uw verzoek, heb ik de beroepsgroep eerder gevraagd de leeftijdsgrens voor ivf nader te bezien. De NVOG acht het wenselijk de leeftijdsgrens van 43 jaar voor ivf met eigen eicellen te handhaven, omdat de kans op een zwangerschap na die leeftijd uiterst klein is. De kans op zwangerschap met donoreicellen is nauwelijks afhankelijk van de leeftijd van de wensmoeder. Wel nemen de gezondheidsrisico’s van zwangerschap op hogere leeftijd toe. Alles overwegend, meent de NVOG dat de leeftijdsgrens voor ivf met donoreicellen onder voorwaarden kan worden verhoogd van 45 jaar naar 50 jaar (tot en met 49 jaar). Voorafgaand aan een eventuele behandeling wordt door een psychosociaal counselor met aandachtsgebied fertiliteit, een gynaecoloog met aandachtsgebied voortplantingsgeneeskunde en een gynaecoloog-perinatoloog samen met de wensmoeder een risico-inschatting gemaakt. Op die manier komt de individuele gezondheidssituatie van de wensmoeder in beeld en kan een inschatting gemaakt worden van de individuele gezondheidsrisico’s en de kans op een succesvolle zwangerschap. Op basis daarvan wordt al dan niet gestart met de behandeling. Dezelfde lijn kan worden gevolgd bij vrouwen wier eicellen vóór de leeftijd van 43 jaar zijn geoogst en die na deze leeftijd nog in aanmerking willen komen voor terugplaatsing van een embryo.
In het algemeen zijn de kansen op een gezonde zwangerschap groter als de moeder èn de vader jonger zijn. Verschillende voorlichtingscampagnes zijn erop gericht om vrouwen te informeren over een gezonde zwangerschap, zoals http://www.strakszwangerworden.nl/. Maar het leven laat zich niet altijd plannen. Daarom is ook dit onderdeel van het standpunt van de NVOG zo belangrijk: het vergroot de keuzemogelijkheden voor vrouwen en stellen om hun kinderwens toch in vervulling te zien gaan. Dit kan de noodzaak om voor een dergelijke behandeling naar het buitenland te gaan verkleinen.
Graag benadruk ik dat deze wijziging in medisch handelen geen gevolgen heeft voor de vergoeding uit het verzekerde pakket. Geassisteerde voortplanting, óók met donoreicellen, wordt vergoed tot en met een leeftijd van 43 jaar en dat blijft zo. Ik heb per 2013 in samenspraak met de sector bezuinigingsmaatregelen doorgevoerd en ik zie geen aanleiding om het Besluit zorgverzekering op dit punt aan te passen. Eind dit jaar verwacht ik de cijfers over de pakketmaatregelen van het Zorginstituut Nederland en kan ik bezien of de bezuinigingsdoelstellingen voor de voortplantingsgeneeskunde zijn behaald.
De Clinton Foundation |
|
Martin Bosma (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland geeft miljoenen aan Clinton Foundation»?1
Ja.
In welke landen zijn projecten uitgevoerd met de ruim vier miljoen euro die aan de Clinton Foundation is overmaakt? Kunt u een lijst verstrekken met de projecten die met dit geld zijn bekostigd?
Het Clinton Development Initiative (CDI), deel uit makend van de Clinton Foundation, heeft de volgende projecten opgezet:
CDI SMALLHOLDER BEREIK 2015–2016
Malawi
Tanzania
Rwanda
Demonstratie velden
217
61
660
Aantal coöperaties/boerengroepen
2.545
140
588
Aantal boeren getraind seizoen 2015–2016
59.261
4.020
17.954
Wat is exact de rol van de Clinton Foundation geweest bij het uitvoeren van deze projecten?
In het kader van de Alliance for Climate Smart Agriculture, waarvan Nederland een van de oprichters is, wordt internationaal ingezet op publiek-private samenwerking om de doelstellingen op het gebied van voedselzekerheid en klimaatveranderingen te realiseren. In het kader van deze samenwerking wordt met verschillende bedrijven samengewerkt en met charitatieve organisaties, zoals de Clinton Foundation. Het Clinton Development Initiative (CDI)2 is de uitvoerder van de projecten en verschilt daarin van andere Amerikaanse charitatieve instellingen die geld doorsluizen aan andere partijen. In Malawi, Tanzania en Rwanda integreert CDI de exploitatie van commerciële boerderijen met samenwerking met kleine boeren om hun toegang tot de lokale markten te vergroten en een eerlijke prijs te laten verdienen voor hun producten. Het CDI model geeft prioriteit aan kleine boeren door hun toegang tot kennis, inputs en diensten te ondersteunen, om hun gewasopbrengsten te verbeteren en te verhogen en hun inkomen te diversifiëren. Met een focus op agrarische ontwikkeling van de markt, duurzaamheid en efficiency, werkt CDI samen met boerenorganisaties, NGO's, de particuliere sector, sociale investeerders en overheden.
Waarom is Nederland in zee gegaan met de Clinton Foundation en waarom heeft Nederland haar beleidsdoelstellingen door de Clinton Foundation willen laten verwezenlijken?
Nederland wil in het kader van het realiseren van internationale VN-doelstellingen op het gebied van voedselzekerheid en klimaatverandering alsmede in het kader van de Alliance for Climate Smart Agriculture aandacht genereren voor het belang van Klimaat-slimme landbouw in Rwanda en andere landen in Oost-Afrika, en wil de voedselzekerheid in die landen versterken. Nederland zoekt daarvoor effectieve en daadkrachtige partners. Het Clinton Development Initiative richt zich in het bijzonder op de positie van small holders door ze toegang te geven tot markten en te zorgen dat zij een eerlijke prijs ontvangen voor hun producten.
Wat is er uit de evaluaties gekomen die ongetwijfeld hebben plaatsgevonden nadat er ruim vier miljoen euro is overgemaakt naar Hillary Clinton?
Het geld is overgemaakt aan het Clinton Development Initiative. De impact-analyse3 van de donatie is als volgt:
Zie voorts ook het antwoord op vraag 2.
In welke mate is de «voedselzekerheid» verbeterd door deze donatie? Welke Nederlandse bedrijven hebben aantoonbaar voordeel gehad van deze donatie van ruim vier miljoen euro? Hoeveel hebben deze bedrijven daardoor extra aan de schatkist kunnen afdragen?
Zie het antwoord op vraag 2. Het Clinton Development Initiative heeft met verschillende Nederlandse bedrijven contact die in Oost-Afrika actief zijn in de tuinbouw en de aardappelsector, en in de productie van kindervoeding.
Kunt u garanderen dat er -door de schenking aan de Clinton Foundation- geen Nederlands belastinggeld is gebruikt voor de (permanente) campagne van Hillary Clinton?
Uit het door onafhankelijke accountants goedgekeurde financieel jaarverslag4 van de Clinton Foundation en uit de openbaar gemaakte belastingaangifte voor liefdadigheidsorganisaties blijkt dat geen gelden zijn gebruikt voor de Amerikaanse verkiezingscampagne of andere politieke doeleinden. Het laatste goedgekeurde jaarverslag gaat over 2014. Binnen enkele weken zal het jaarverslag over 2015 online staan. Zoals de website laat zien, telt de Clinton Foundation ruim 300.000 donateurs5 – overheden uit verschillende landen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en particulieren.
Heeft Nederland het initiatief genomen om dit geld over te maken aan de Clinton Foundation of heeft de Clinton Foundation Nederland benaderd om een «bijdrage» te vragen? Kunt u de daarbij verstuurde brieven, berichten en de gemaakte verslagen naar de Tweede Kamer sturen?
Het initiatief is door Nederland genomen in het kader van de oprichting van de internationale Alliance for Climate Smart Agriculture waarin verschillende landen, internationale organisaties zoals Wereldbank en FAO, bedrijfsleven, ngo's en charitatieve instellingen samenwerken. De middelen zijn ten laste gebracht van artikel 16.5 van de HGIS-middelen en zijn daarmee geclassificeerd als non-ODA. Hierbij stuur ik u de correspondentie in de aanloop naar de ondertekening van MoU’s en de MoU’s zelf6. Deze worden gelijktijdig ook openbaar gemaakt in kader van een breder WOB-verzoek betreffende de Clinton Foundation.
Is al het geld gebruikt voor de activiteiten waarvoor het bestemd was? Zo ja, kunt u dan een specificatie sturen? Zo nee, kunt u de Clinton Foundation dan verzoeken het restant terug te storten?
De samenwerking met het Clinton Development Initiative heeft tot doel om in Oost-Afrika klimaat-slimme landbouwprojecten op te zetten en de voedselzekerheid te versterken, en daarvoor zijn alle middelen ook ingezet.
Zie ook het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vraag 5.
Het uitoefenen van internationale druk op Noord-Korea |
|
Louis Bontes (GrBvK), Kees van der Staaij (SGP), Harry van Bommel , Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Noord-Korea vuurt drie raketten af tijdens G20-top China»?1
Ja.
Hoe duidt u de achtergronden van deze raketlanceringen, de achterliggende motieven en de doelen die de verantwoordelijken hopen te bereiken? Hoe verhouden deze acties zich tot de regelmatige nucleaire proeven in het land?
De raketlanceringen van 5 september jl. passen binnen een serie van lanceringen in de afgelopen twee jaar. Dit betreffen zowel raketlanceringen van operationele ballistische raketten als ballistische raketten die nog in ontwikkeling zijn. Tevens maakt Noord-Korea vorderingen om raketten te lanceren vanaf onderzeeboten. Nederland acht zowel de operationele als de nog in ontwikkeling zijnde ballistische raketten in principe in staat om een nucleaire lading over te kunnen brengen. Noord-Korea werkt intensief aan de ontwikkeling van een dergelijke nucleaire lading omwille van een inzetbare nucleaire capaciteit. Het maximale bereik van de operationele ballistische raketten wordt geschat op 1.300 km. Daarnaast ontwikkelt Noord-Korea ballistische raketten met een bereik groter dan 1.300 km., waarbij het maximale bereik wordt geschat in de intercontinentale klasse (groter dan 5.500 km.).
Hoe ziet u de invloed van de Noord-Koreaanse raketlanceringen en kernproeven op de huidige regionale (geo)politieke verhoudingen en stabiliteit tussen Noord-Korea enerzijds en China, Rusland, Japan, de Verenigde Staten en andere regionale machten anderzijds?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de gevolgen van raketlanceringen en kernproeven op de regionale stabiliteit en over de flagrante schending van VN-Veiligheidsraad-resoluties. Hiermee isoleert het regime in Pyongyang zich nog verder. Nederland heeft deze zorgen bij herhaling uitgesproken en de activiteiten van Noord-Korea veroordeeld, ook via de Europese Unie en het Non-proliferation and Disarmament Initiative (NPDI). Eveneens benadrukt Nederland in dit verband het belang van de inwerkingtreding van het kernstopverdrag (Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty (CTBT)). Het kabinet deed dit bijvoorbeeld tijdens de Group of Friends bijeenkomst van het CTBT op 21 september jongstleden, waarbij het ook de Noord-Koreaanse kernproef veroordeelde. China, Rusland, Japan, de Verenigde Staten en Zuid-Korea hebben net als Nederland bij herhaling hun zorgen uitgesproken over eerdergenoemde activiteiten van Noord-Korea. De Chinese regering sprak van schendingen van internationale afspraken en riep op via diplomatieke kanalen een oplossing te zoeken. Japan, Zuid-Korea en de Verenigde Staten hebben zich in sterkere bewoordingen uitgedrukt en zouden graag een krachtige reactie van de internationale gemeenschap zien.
Welke mogelijkheden biedt volgens u het diplomatieke overleg tussen genoemde landen, onder meer in G20-verband, om de misstanden in Noord-Korea aan de kaak te stellen, niet alleen op het gebied van (nucleaire) veiligheid, maar ook wat betreft de grove en grootschalige mensenrechtenschendingen in Noord-Korea? Welke mogelijkheden zijn er voor de Nederlandse regering om positief betrokken te zijn bij dit diplomatieke proces, bijvoorbeeld via onderzoek, het benoemen van misstanden in internationale gremia, of het helpen faciliteren van internationaal overleg?
Noord-Korea heeft meermaals VNVR-resoluties overtreden door het houden van kernproeven en rakettesten en wordt daar door Nederland in bilateraal en multilateraal verband op aangesproken. Nederland is via de VN en de EU betrokken bij internationaal overleg om Noord-Korea zijn eerdergenoemde activiteiten te laten staken en terug te keren naar de onderhandelingstafel. De VN geniet hierbij de voorkeur boven de EU vanwege de mondiale reikwijdte van de VN.
Nederland zet zich in internationaal verband in voor een strikte en nauwgezette naleving en uitvoering van de geldende sanctiemaatregelen. Een constructieve rol van de regionale grootmachten en omliggende landen is hierbij essentieel.
Ook via het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) zet Nederland zich in. Op 30 september jongstleden namen de lidstaten een resolutie aan die Noord-Korea oproept zijn nucleaire installaties opnieuw onder safeguards te stellen, om zeker te zijn dat de nucleaire activiteiten enkel een vreedzaam doel hebben.
Het kabinet is eveneens zeer bezorgd over de systematiek en ernst van de mensenrechtenschendingen van het Noord-Koreaanse regime. Nederland zal – net als in afgelopen jaren – zowel bilateraal als in relevante internationale fora aandacht blijven vragen voor mensenrechtenschendingen. Tijdens de 71ste AVVN zal Nederland zich wederom hardmaken voor een stevige resolutie over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea die de EU samen met Japan indient. Het kabinet zal zich daarbij in het bijzonder inzetten voor het ter verantwoording roepen van mensenrechtenschenders en de aanpak van dwangarbeid.
Voorts ondersteunde Nederland afgelopen jaar diverse projecten specifiek gericht op de verbetering van de mensenrechtensituatie in Noord-Korea. Nederland zal dat in de toekomst blijven doen. Zo werd afgelopen jaar o.m. een project ondersteund dat de politieke-gevangenenkampen in Noord-Korea opnieuw in kaart bracht, als ook een vertaling van het jaarlijkse rapport over godsdienstvrijheid in Noord-Korea.
Wat heeft u gedaan, wat doet u, en wat gaat u doen om bilateraal, maar ook in internationale gremia als de Europese Unie en de Verenigde Naties, bij de Chinese overheid aan te dringen op het uitoefenen van effectieve druk op de Noord-Koreaanse overheid met het oog op de regionale en internationale vrede en veiligheid, maar tevens met betrekking tot de afschuwelijke mensenrechtensituatie in het land?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre, en hoe, bereiden Nederland en de internationale gemeenschap zich voor op een scenario waarbij de Noord-Koreaanse overheid de greep op het land verliest en het land in zorgelijke mate destabiliseert? Wat is dan de strategie?
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de Noord-Koreaanse overheid de grip op het land verliest. Niettemin volgt het kabinet de ontwikkelingen in Noord-Korea nauwgezet en voert het hierover bilateraal en in relevante internationale fora overleg. Het doel van de inspanningen van de internationale gemeenschap blijft een Noord-Koreaanse overheid die zich houdt aan de internationale verplichtingen en een constructieve bijdrage levert aan de stabiliteit in de regio.
De voorspelde toename van intimidatie en bedreiging van bestuurders |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Strijd tegen drugs in West-Brabant verhardt»?1
Ja.
Op welke wijze vloeien de verwachte bedreigingen en intimidatie voort uit de aanpak van georganiseerde criminaliteit? Wat wordt binnen het programma Veilige Publieke Taak gedaan om dit zoveel mogelijk te beperken?
Het lokaal bestuur speelt een steeds nadrukkelijker rol bij de aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Een actief lokaal bestuur is alert, signaleert misstanden en acteert daarop in nauwe samenwerking met de betrokken partners om ondermijnende effecten van georganiseerde criminaliteit te voorkomen en als deze worden geconstateerd, te bestrijden.
Dat de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit steeds succesvoller wordt, kan worden afgeleid uit de resultaten die door de overheidspartners worden behaald. Ik verwijs u naar de brief die de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer op 30 augustus jl. heeft gestuurd aangaande «het Jaarverslag RIEC-LIEC 2015 – resultaten van de 10 Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC)» – en de «Rapportage aanpak georganiseerde ondermijnende criminaliteit 2015» van het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie3.
De aanpak en vooral de toenemende betrokkenheid van het bestuur kan helaas tot reacties leiden vanuit de onderwereld om het openbaar bestuur te beïnvloeden door middel van intimidatie, bedreiging en geweld. Dat is zeer verwerpelijk en deze voorvallen worden dan ook daadkrachtig aangepakt en waar mogelijk voorkomen. De Minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben u daarover bij brief van 6 november 2015 bericht4. Deze voorvallen geven echter ook aan dat criminelen in het nauw komen en dat met bestuurlijk optreden hen het werken steeds lastiger wordt gemaakt.
Vanuit het programma Veilige Publieke Taak is de landelijke aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak en politieke ambtsdragers gecoördineerd. Daarbij zijn (ter ondersteuning van werkgevers en werknemers) tal van instrumenten ontwikkeld ter voorkoming en beperking van agressie en geweld en voor de afhandeling als zich toch een incident heeft voorgedaan. Te denken valt aan een preventieve risicoanalyse die er op is gericht om risicovolle plaatsen, functies en werkprocessen in kaart te brengen. Ook commerciële beveiligings- en crisismanagementbedrijven kunnen daarin voorzien. De werkgever is uiteindelijk zelf – conform Arbowet- en regelgeving – verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en de wijze waarop hij dit vorm geeft.
In mijn brief van 9 november 2015 heb ik u geïnformeerd dat de aanpak van agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers wordt geïntensiveerd5. Binnen mijn ministerie verbind ik de aanpak van agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers aan de beleidsinzet op het terrein van integriteit en ondermijning. Daarmee wordt de aanpak verder versterkt, gericht en geborgd. Dit heeft onder andere geleid tot de maatregelen waarover ik u in april jl. heb geïnformeerd6. Zoals ik u in het AO Veilige Publieke Taak van 1 juni jl. heb toegezegd7, beziet een projectgroep met de beroepsverenigingen voor politieke ambtsdragers op dit moment of en hoe gekomen kan worden tot een voorziening Veilig en Integer Bestuur waarin het thema veiligheid (Veilige Publieke Taak) verbonden wordt aan aanpalende thema’s als bestuurlijke integriteit en ondermijning. Dit om te komen tot een optimale ondersteuning van politieke ambtsdragers op deze thema’s.
Hoe kunt u concluderen dat de «aanpak hoe dan ook succesvol is» als u tegelijkertijd voorspelt dat intimidatie en bedreiging van politieke ambtsdragers een effect ervan zal zijn? Wat zegt dat over het programma Veilige Publieke Taak en de mate waarin u de impact die een dergelijke gebeurtenis heeft op het leven en het veiligheidsgevoel van politieke ambtsdragers erkent?
Zie antwoord vraag 2.
Om hoeveel verwachte bedreigingen en intimidaties gaat het? Wat is de aard en de ernst ervan? Hoe verhoudt zich dit tot het beeld van de afgelopen jaren? Kan dit uitgesplitst worden per gemeente of regio voor zover veiligheidsbelangen zich daar niet tegen verzetten? Zo nee, waarom niet?
Over de te verwachten bedreigingen en intimidaties heb ik geen informatie beschikbaar. Wel stuur ik u voor het eind van dit jaar de uitkomsten van het tweejaarlijkse monitoronderzoek naar aard en omvang van agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers. Het gaat hierbij om de vierde monitor waardoor er goed zicht is op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren.
In mogelijkheden voor een uitsplitsing van de resultaten naar gemeente of regio is op dit moment in de onderzoeksopzet van de monitor niet voorzien.
Om meer inzicht te krijgen op de aard en omvang van de beïnvloeding van het lokaal bestuur door de georganiseerde criminaliteit, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het WODC gevraagd hiernaar onderzoek te doen, zoals in de brief van 6 november 2015 is aangekondigd8. De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek eind maart 2017 naar uw Kamer kunnen worden toegestuurd.
Is naar aanleiding van dit veranderde dreigingsbeeld het Programma Veilige Publieke Taak herzien of zijn er aanvullende maatregelen getroffen bovenop de in april aangekondigde stappen?2 Zo nee, kunt u precies uiteenzetten waarom de reeds getroffen en/of voorgenomen maatregelen voldoende zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kan uit uw plan om de Kamer om meer financiële middelen te vragen, teneinde de strijd tegen de georganiseerde misdaad te intensiveren, opgemaakt worden dat de huidige middelen om georganiseerde criminaliteit aan te pakken niet afdoende zijn? Zo ja, wat is het tekort? Zo nee, waarom heeft u desondanks extra middelen nodig?
De Minister van Veiligheid en Justitie verwees met zijn uitspraak in Bergen op Zoom naar de toen nog in te dienen begroting van zijn departement voor 2017 en de goedkeuring daarvan door uw Kamer.
De aandacht voor de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is in de afgelopen jaren flink toegenomen. Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 reeds aangegeven, is dat vooral terug te zien in de toename van het aantal gestarte strafrechtelijke onderzoeken, de activering van het lokaal bestuur en de groeiende samenwerking met partijen buiten de strafrechtsketen. We zijn er echter nog niet. De ervaringen van de afgelopen jaren hebben uitgewezen dat ondermijnende criminaliteit omvangrijker is en dieper in de samenleving geworteld zit dan eerder gedacht. Daarover bestaat een brede consensus onder onderzoekers, experts en uitvoeringsinstanties.
We zijn dus als overheid – ondanks de steeds intensievere aanpak – er helaas nog niet in geslaagd om het gewenste duurzame maatschappelijke effect te bereiken. De problematiek is dusdanig dat de integrale aanpak een extra impuls vergt, langdurig moet worden volgehouden en waar nodig verbreed moet worden. Dankzij de keuze van het Kabinet om € 450 mln. extra in veiligheid en criminaliteitsbestrijding te investeren kan de Minister van Veiligheid en Justitie hier ook een deel van de benodigde middelen voor alloceren. Zo wordt in de begroting vanaf volgend jaar een bedrag van € 7 mln., oplopend tot structureel € 10 mln. vrij gemaakt voor de versterking van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Hiermee wordt onder meer de regionale integrale aanpak versterkt, onder andere in Zuid Nederland. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor het kunnen doen van het benodigde forensische onderzoek en het versterken van het afpakken van crimineel vermogen. Voorts zal uitvoering worden gegeven aan de motie Voordewind in het kader van de aanpak van mensenhandel.
Daarbovenop wordt ruim € 14 mln. geïnvesteerd in het Openbaar Ministerie, waarmee onder andere de strafrechtelijke aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit wordt versterkt met de inrichting van regionale ondermijningsfora.
Hoe verhoudt uw verzoek aan de Kamer zich tot eerdere verzoeken van de Kamer om meer budget vrij te maken voor zowel de politie, de recherche als het Openbaar Ministerie om onder meer georganiseerde criminaliteit beter aan te kunnen pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Is het niet vreemd dat u aan de Kamer vraagt een door u geconstateerd tekort budgettair op te lossen in plaats van dat u zelf met een voorstel tot herprioritering of aanvullende middelen komt, waarna de Kamer zich daarover kan uitsprekent? Zo nee, hoe vindt u dit wel binnen de gebruikelijke staatsrechtelijke verhoudingen passen?
Zie antwoord vraag 6.
De tientallen miljoenen die Assad krijgt van de Verenigde Naties |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «UN pays tens of millions to Assad regime under Syria aid programme»?1
Volgens de laatste schattingen van de VN (d.d. september 2016) ten aanzien van de situatie in Syrië woont ongeveer de helft van alle mensen die dringend hulp nodig hebben in een door het Syrische regime gecontroleerd gebied. Deze mensen worden geholpen door de VN, NGO’s en andere humanitaire partners die hoofdzakelijk vanuit Damascus opereren. Daarnaast leveren de VN en andere partners in Damascus essentiële hulp vanuit regimegebied aan oppositiegebied, zoals naar Talbiseh, Moadamiyeh, Al Waer en de Four Towns. Ook de voedseldroppings in Deir ezZor en de luchtbrug naar Quamishli worden vanuit Damascus uitgevoerd.
De VN kan in regimegebied alleen met toestemming van het regime werken. Het regime bepaalt met welke organisaties de VN wel of niet mag samenwerken. Zodoende zijn er veel beperkingen die de VN worden opgelegd. Mensen in oppositiegebieden worden bereikt met humanitaire hulp vanuit Damascus maar ook met cross border steun vanuit Turkije, Libanon, Jordanië of Irak.
Het dilemma dat zich voordoet bij hulpverlening vanuit regimegebied is dat zonder contact met het regime de VN geen toegang meer zal krijgen tot miljoenen burgers in Syrië. Voor de VN heeft in deze zeer onwenselijke situatie het redden van mensenlevens prioriteit. De VN maakt dagelijks moeilijke keuzes om in deze zeer uitdagende omstandigheden binnen de juridische en ethische kaders van de VN te kunnen blijven werken.
Hoe kan het dat mensen van het regime Assad contracten hebben gekregen van de Verenigde Naties (VN) ter waarde van tientallen miljoenen dollars?
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen enerzijds samenwerking met de Syrische overheid op basis van «Memoranda of Understanding» voor uitvoering van humanitaire hulp en anderzijds private contracten voor services die Syrische bedrijven verlenen aan de VN (hotelkamers, telefoon services etc,).
De VN is gebonden aan de humanitaire principes van humaniteit, neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid voor wat betreft uitvoering van humanitaire hulp. Deze principes staan onder druk in Syrië, want de Syrische overheid kan niet gepasseerd worden door de VN omdat zij door de VN als legitieme overheid van Syrië wordt erkend. Dit betekent dat onderwijsprogramma’s, waterinstallaties en vele andere hulpprogramma’s voorgelegd moeten worden aan de betreffende ministeries, vaak in de vorm van een «Memorandum of Understanding». De VN werkt alleen in die gebieden waar ze zelf objectief hebben kunnen vaststellen dat hulp ook noodzakelijk is.
De VN heeft lokale partners nodig voor het uitvoeren van humanitaire programma’s. Deze uitvoerende partners worden zorgvuldig geselecteerd op basis van de humanitaire principes en de VN houdt toezicht op de uitvoering van de projecten. Dit gebeurt met speciaal daarvoor aangestelde monitoringsstaf die vaak onder zeer gevaarlijke omstandigheden projecten in het veld bezoekt en resultaten evalueert. Dat de Syrische overheid het aantal partners waarmee mag worden samengewerkt sterk heeft beperkt is een doorn in het oog van de VN. Er wordt intensief gelobbyd om de keuzevrijheid uit te breiden.
Ondertussen moet de VN blijven opereren onder de huidige voorwaarden. Dus wordt ook nauw samen gewerkt met de Syrische Rode Halve Maan en heeft onder andere NGO The Syria Trust for Development geld ontvangen uit het Humanitarian Fund van OCHA. Het is bekend dat in deze organisaties mensen werken die banden hebben met het regime. Echter, ook deze organisaties werken volgens de humanitaire principes en moeten voldoen aan de scherpe eisen die de VN stelt op het gebied van financiële (transparante) administratie en inhoudelijke resultaten.
Om te kunnen functioneren vanuit Damascus en andere door de overheid gecontroleerde steden heeft de VN operationele steun nodig zoals kantoorruimte, telefoonlijnen en andere goederen die via lokale private contracten gekocht moeten worden. Dat de bedrijven waar zaken mee worden gedaan mensen in dienst hebben die banden hebben met het regime is onvermijdelijk in een land waarin elke organisatie onder scherpe controle staat van het regime. De VN heeft geen sancties ingesteld tegen het Syrische regime en is dan ook niet gebonden aan een verbod op het direct of indirect beschikbaar stellen van tegoeden aan het regime.
Vindt u het ook verwerpelijk dat het regime Assad, dat verantwoordelijk is voor vele burgerslachtoffers en uithongering van de bevolking, lucratieve contracten voor humanitaire hulpverlening van de VN krijgt?
Nederland maakt zich grote zorgen om de situatie in Syrië waar door alle strijdende partijen in het conflict het humanitair recht wordt geschonden en waar sprake is van onmenselijk leed voor de Syrische bevolking in zowel overheids-, oppositie-, als IS gebied.
Er is geen sprake van dat het Syrische regime direct financieel ondersteund wordt door de VN. Dat het regime indirect baat heeft bij bepaalde private contracten, bijvoorbeeld via belastingen, en politiek baat heeft bij het overeind houden van dienstverlening aan de eigen bevolking is in de politieke context waarin de VN gedwongen is te opereren in Syrië helaas een feit. Gezien de humanitaire ramp die zich in Syrië voltrekt, is dit echter onvoldoende reden om de levensreddende hulp vanuit Damascus stop te zetten. De bevolking in Syrië die verstoken is van de meest basale levensbehoeften mag niet gestraft worden voor de daden van haar overheid.
Hoeveel geld heeft Nederland aan de VN overgemaakt ten behoeve van (humanitaire) hulp en (weder)opbouw in Syrië? Kunt u nagaan hoeveel van dat geld terecht is gekomen bij het regime Assad door middel van deze contracten?
Ten behoeve van humanitaire hulp in Syrië heeft NL sinds 2.012 EUR 178.5 mln. besteed via VN organisaties. Hieronder vallen bijdragen aan de VN die alleen in Syrië worden ingezet, maar daarnaast ook de Nederlandse ongeoormerkte bijdragen aan het VN Regional Refugee and Resilience Planvoor de Syrië regio. Een deel van deze regionale fondsen wordt ook in Syrië ingezet. Van deze bijdragen wordt maximaal 7% ingezet voor overheadkosten. Uit deze overheadkosten voor kantoorruimte, telefoonkosten, etc. kunnen bijvoorbeeld de in het antwoord op vraag 2 genoemde private contracten voor operationele ondersteuning in Damascus worden betaald. De Nederlandse bijdragen aan de VN pooled funds in Gaziantep en Damascus worden geheel besteed aan hulpactiviteiten, waar vervolgens de lokale uitvoerende organisaties wel overheadkosten voor mogen rekenen.
Voor wederopbouwactiviteiten in Syrië wordt vooralsnog niet samengewerkt met VN instellingen.
Hoe verhouden de door de VN gesloten contracten zich tot de diverse sancties die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben ingesteld tegen het regime Assad? Zijn de contracten van de VN en deze sancties met elkaar verenigbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
In verband met de situatie in Syrië hebben de EU en de VS sancties ingesteld tegen het Syrische regime. Het gaat daarbij om de plaatsing van personen, groepen, bedrijven en organisaties op een sanctielijst en om sectorale sancties, waaronder een wapenembargo. De EU-sanctielijst omvat reisbeperkingen, bevriezingen van tegoeden en een verbod op het verstrekken van economische middelen. EU-sancties zijn van toepassing binnen de EU of op EU-onderdanen of EU-rechtspersonen die opereren buiten de EU. De transacties van de VN in Syrië vallen niet onder de EU en VS sancties. De VN heeft zelf geen sancties tegen het Syrische regime, omdat zij hun onpartijdigheid willen bewaken. Hierdoor is het voor de VN niet verboden om contracten te sluiten met aan het regime gelieerde personen of entiteiten.
Denkt u dat met de contracten die de VN heeft afgesloten met het regime Assad de bevolking nu wel de humanitaire hulp krijgt die zij zo hard nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het regime Assad wordt door de VN erkend als de legitieme overheid van Syrië. Het leveren van humanitaire hulp moet worden afgestemd met de overheid van een land en in Syrië dus met het regime Assad.
Niet afstemmen met het regime is onmogelijk omdat daarmee de toestemming voor transport uitblijft. De VN rapporteert maandelijks over de problemen in de samenwerking met het Syrische regime aan de VN Veiligheidsraad en wekelijks aan de humanitaire werkgroep van deInternational Syria Support Group (ISSG).
Om humanitaire toegang te verbeteren levert de VN maandelijks een lijst aan het regime met bestemmingen die ze vanuit Damascus met hulp willen bereiken, geprioriteerd op basis van de noden zoals vastgesteld door de VN. Via de ISSG, waar Nederland deel van uit maakt, wordt met internationale druk geprobeerd die toestemming op tijd te verkrijgen. Dit heeft een aantal maanden goede resultaten opgeleverd maar sinds augustus kwamen veel operaties niet van de grond. Dit komt omdat, naast gebrek aan toestemming voor het plan op papier, ook de veiligheidssituatie en de tegenwerking van de Syrische overheid bij de praktische uitvoering de daadwerkelijke hulpverlening beperken. Zo houdt het regime veiligheidscontroles bij het laden van konvooien, waarbij vaak medische goederen worden verwijderd, en worden «facilitation letters» die noodzakelijk zijn om militaire checkpoints te passeren steeds vaker niet geleverd door het regime. Nederland blijft zich samen met andere landen inzetten voor het versoepelen van de zeer bureaucratische procedures in Damascus en het aanspreken van het regime en zijn bondgenoten op hun verantwoordelijkheden onder internationaal humanitair recht, waaronder het recht op humanitaire hulp aan de getroffen bevolking.
Hoe wilt u er voor zorgen dat het vele geld dat de VN beschikbaar stelt wél op de juiste plek van bestemming komt?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat personeel van de VN in het Four Seasons Hotel in Damascus verbleef in 2014 en 2015? Klopt het dat de VN daar $ 9.296.325,59 voor betaalde? Klopt het eveneens dat dit hotel voor 1/3 eigendom is van het Syrische Ministerie van Toerisme, terwijl dit ministerie valt onder de EU ingestelde sancties tegen het Assad regime? Zo ja, wat vindt u hier van?
Veiligheid van hulpverleners is van het allergrootste belang. Vanwege de snel veranderende veiligheidssituatie is het Four Seasons hotel in Damascus door de VN aangewezen als de enige voldoende veilige plek om te overnachten in Damascus. VN personeel en de meeste andere diplomaten verblijven daarom in dit hotel.
De VN hanteert bij het aangaan van verplichtingen, zoals het afsluiten van inkoopcontracten, strikte standaardprocedures gebaseerd op transparantie, eerlijkheid en competitie. In conflictgebieden zoals in Syrië is dit een uitdaging voor de VN, waarbij bijvoorbeeld ten behoeve van accommodatie noodzakelijkerwijs gekozen moest worden voor het Four Seasonshotel. Wel zoekt de VN continu naar alternatieve locaties in Damascus die kosteneffectief zijn en de veiligheid van de medewerkers kan garanderen. Nederland onderschrijft de keuze van de VN om de veiligheid van de medewerkers voorop te stellen.
Deelt u de mening dat met deze contracten en werkwijze van de VN, waarbij dus nauw wordt samengewerkt met het Assad regime, de onafhankelijkheid van de VN in gevaar brengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onafhankelijkheid van VN is van groot belang in hun humanitaire respons in Syrië. Om deze onafhankelijkheid zo goed mogelijk te bewaken coördineert de VN alle hulp in Syria door de «Whole of Syria» benadering en heeft dankzij VNVR resoluties de mogelijkheid de meest effectieve aanpak te kiezen voor het beantwoorden van de noden die zij aantreft, ofwel vanuit Damascus ofwel vanuit een buurland. In regimegebeid heeft het regime invloed op de hulpverlening, omdat zij bepalen met welke lokale organisaties gewerkt mag worden en tot welke gebieden toegang is. Bij grensoverschrijdende hulp in oppositiegebieden is de VN niet afhankelijk, omdat daar geen toestemming van het regime voor nodig is.
Bent u bereid deze gang van zaken te bespreken met uw collega’s in de EU en met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, om vervolgens gezamenlijk krachtig op te treden tegen deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
De moeilijke situatie waarin de VN opereert wordt reeds besproken tijdens de wekelijkse werkgroep van ISSG in Genève waarbij zowel de VN als EU aanwezig zijn. Ook tijdens een regionaal overleg tussen donoren en VN vertegenwoordigers uit Damascus is dit onderwerp besproken. Nederland heeft begrip uitgesproken voor de moeilijke situatie waarin de VN opereert, maar heeft de VN ook opgeroepen serieus te luisteren naar de zorgen die NGOs hadden geuit over de rol van de VN in Syrië. Nederland benadrukt in de discussie het belang van dialoog tussen humanitaire organisaties werkzaam in Syrië, en pleit voor behoud van ruimte om kritiek te uiten. De EU en de VN onderkennen de noodzaak hiervan.
De VN is in de persoon John Ging, directeur operaties van OCHA, het gesprek aangegaan met Syrische NGO’s die vooral werkzaam zijn in oppositiegebied. Die dialoog heeft tot meer begrip geleid aan beide kanten, maar maakte ook duidelijk dat de VN zich in de toekomst nog actiever moet opstellen in het betrekken van Syrische NGO’s bij de planning en uitvoering van humanitaire hulp in Syrië.
De situatie in Jemen |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Jemen is niet wat u denkt»?1
Ja.
Kunt u een beeld schetsen van de feitelijke controle die de internationaal erkende regering-Hadi op dit moment heeft over Jemen? Moet geconcludeerd worden dat die controle zeer gering is?
De aan de regering gelieerde troepen, gesteund door de door Saoedi-Arabië geleide coalitie, hebben grote delen van het zuiden en oosten van Jemen onder hun controle. De legeronderdelen en milities die meevechten aan de kant van de regering vormen echter geen homogeen geheel. Hierdoor is er in de gebieden waaruit de Houthi’s en Saleh zijn verdreven niet overal sprake van effectieve controle van de Jemenitische regering. Daarnaast draagt de aanwezigheid van terroristische groeperingen zoals Al Qaida en ISIS bij aan de instabiliteit in deze gebieden.
Hoe verklaart u dat het de Houthi rebellen en oud-president Saleh onlangs lukte om in hoofdstad Sanaa vele honderdduizenden mensen op de been te krijgen om steun te betuigen aan hun bewind? Is dit naar uw oordeel een illustratie van de relatief grote steun die zij onder Jemenieten hebben en tegelijk van de afkeer onder de bevolking van de regering-Hadi en van Saudi-Arabië, dat een verwoestende militaire interventie tegen Jemen leidt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar schatting waren bij de demonstratie in de hoofdstad Sana’a van 20 augustus enkele tienduizenden betogers aanwezig. De afgelopen jaren hebben zowel de Houthi’s, de zuidelijke afscheidingsbeweging als de Jemenitische regering meerdere malen betogingen in vergelijkbare getalen weten te mobiliseren. De demonstratie van 20 augustus is in de Jemenitische context geen uitzondering. Tegelijkertijd duurt het conflict inmiddels achttien maanden en heeft de bevolking van Sana’a sinds 26 maart 2015 bijna dagelijks te maken met bombardementen. Hierdoor is het goed mogelijk dat gedurende het conflict de Houthi’s en het aan voormalig president Saleh gelieerde deel van de General People’s Congress aan steun hebben gewonnen in de hoofdstad.
Is het waar dat was afgesproken dat Hadi’s termijn eigenlijk begin vorig jaar zou aflopen? Waarom is het zover niet gekomen?
Na afloop van de Nationale Dialoog in januari 2014 is de termijn van president Hadi met een jaar verlengd in afwachting van verkiezingen. De Houthi’s hebben vervolgens, gesteund door voormalig president Saleh, president Hadi met geweld uit de hoofdstad Sana’a verdreven in de periode tussen september 2014 en januari 2015. Het politieke transitieproces kwam met deze staatsgreep feitelijk ten einde. Het instellen van revolutionaire comités door de Houthi’s in februari 2015 was ongrondwettelijk en is door de internationale gemeenschap veroordeeld. VN Veiligheidsraadresolutie 2216 van 14 april 2015 heeft het presidentschap van Hadi bevestigd en roept op tot een terugkeer naar het transitieproces. Er zijn geen landen die de regering van president Hadi niet erkennen.
Al voor de staatsgreep door de Houthi’s en voormalig president Saleh was Jemen een zeer verdeeld land. De scheidslijnen in de samenleving zijn als gevolg van het conflict verder zichtbaar geworden. Het kabinet maakt zich daarom sterk voor een inclusieve politieke oplossing waar alle partijen zich in kunnen vinden. Het kabinet zet, naast de steun aan het VN kantoor van Ismael Ould Cheikh Ahmed, ook in op vredesopbouw in Jemenitische gemeenschappen op regionaal, en lokaal niveau.
Kan naar uw opvatting gesteld worden dat de legitimiteit van de regering-Hadi vooral gebaseerd is op de internationale steun die deze krijgt van andere regeringen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven in welke mate de internationale gemeenschap de regering-Hadi erkent als de legitieme vertegenwoordiger van Jemen? Is hier internationaal discussie over? Zijn er ook landen die de regering-Hadi niet erkennen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de scepsis van de auteur van het bij vraag 1 genoemde artikel over VN-Veiligheidsraadresolutie 2216, waarin Hadi de legitieme president van Jemen wordt genoemd en van de Houthi’s geëist wordt onmiddellijk en onvoorwaardelijk eenzijdig hun wapens neer te leggen en alle veroverde gebieden en staatsinstellingen te verlaten? Kan gesteld worden dat de inhoud van de resolutie niet aansluit op de opvatting van veel Jemenitische burgers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u verder de opvatting van de auteur dat de houding van de internationale gemeenschap, die in feite neerkomt op steun voor de militaire campagne en politieke strategie van Saudi-Arabië, een oplossing van het conflict in Jemen in de weg kan staan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft van begin af aan gesteld dat alleen een inclusief politiek proces voor een duurzame oplossing van het conflict kan zorgen. Bovendien is het kabinet zeer kritisch over tijdens het conflict begane schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht door alle partijen. Het kabinet heeft geen steun uitgesproken voor de interventie van de door Saoedi-Arabië geleide coalitie in Jemen, in tegenstelling tot enkele andere westerse landen, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.
Het uitgangspunt van de VN-geleide onderhandelingen is het bewerkstelligen van een inclusief en alomvattend akkoord, waarin alle partijen zich kunnen vinden. VN Veiligheidsraadresolutie 2216 biedt volgens het kabinet voldoende aanknopingspunten om een dergelijk akkoord te realiseren. Naar aanleiding van het initiatief van de Amerikaanse Minister van Buitenlands Zaken, Kerry, worden momenteel voorbereidingen getroffen om de onderhandelingen binnen het kader van resolutie 2216 weer voort te zetten. Of de door de VN geleide onderhandelingen zullen slagen zal in grote mate afhangen van de politieke wil om tot een oplossing te komen bij alle betrokken partijen.
Acht u het zinvol om in EU- en VN-verband de discussie aan te gaan over de uitgangspunten van VN-vredesonderhandelingen over Jemen, opdat deze meer een afspiegeling worden van de wensen van de inwoners van dat land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Nijmegen wil eerste universitaire PABO starten’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nijmegen wil eerste universitaire pabo starten»?1
Ja.
Kan de Kamer een reactie krijgen van het kabinet op de «Verkenning Universitaire Lerarenopleiding» van de VSNU en de PO-Raad?2
In het bestuursakkoord PO 2014–2020 zijn er gezamenlijke ambities voor het primair onderwijs geformuleerd. Deze ambities richten zich onder andere op het versterken van de verbinding tussen onderwijspraktijk, onderwijsbeleid van schoolbesturen en wetenschappelijk onderzoek. Leraren die beschikken over academische en onderzoekende vaardigheden spelen hierin een belangrijke rol. In het bestuursakkoord is dan ook opgenomen dat de VSNU en de PO-Raad een verkenning uitvoeren naar de mogelijkheden voor een universitaire lerarenopleiding voor het basisonderwijs. Uit deze verkenning blijkt onder andere dat er draagvlak en ruimte is voor een universitaire lerarenopleiding voor het basisonderwijs naast de al bestaande routes. Ik ondersteun het idee dat deze route een aanvulling kan zijn op reeds bestaande routes. Hierbij vind ik het van belang dat hogescholen en universiteiten goed met elkaar afstemmen zodat de verschillende routes goed naast elkaar kunnen bestaan en er geen onderlinge concurrentie ontstaat.
Deelt de u de opvatting dat er maatschappelijk en politiek behoefte is aan deze route, mede naar aanleiding van de motie Rog c.s. over het gewenste opleidingsniveau van docenten3? Zo ja, bent u van mening dat het wenselijk is dat er ook op andere plekken universitaire pabo-opleidingen van start gaan?
De motie Rogondersteunt de afspraken uit het bestuursakkoord PO 2014–20204. Om de teamsamenstelling in het primair onderwijs te verbreden zetten we in op het verhogen van het aantal wo-bachelor en hbo-/wo-masters. We richten ons hierbij zowel op aankomende, startende als ervaren leraren. De gedachte achter de route van een universitaire lerarenopleiding voor het basisonderwijs is dat meer vwo’ers interesse krijgen voor de opleiding en het beroep.
Ik sta positief tegenover de ontwikkeling van de universitaire pabo. Met deze route kan wellicht een nieuwe doelgroep aangetrokken worden voor het beroep van leraar. Uiteindelijk is het aan de instellingen of ze aan de hand van de behoefte van de scholen een universitaire lerarenopleiding voor het basisonderwijs wensen aan te bieden.
Wanneer verwacht u dat de eerste studenten in kunnen stromen in de universitaire bachelor voor basisonderwijs aan de Radboud Universiteit Nijmegen? Hoe is het met de voortgang van de ontwikkeling van deze universitaire bachelor gesteld?
Ik heb van de Radboud Universiteit begrepen dat de voorbereidingen gericht zijn op een start per 1 september 2017. Om een bekostigde en geaccrediteerde opleiding in Nederland aan te mogen bieden moet de macrodoelmatigheidstoets en de toets nieuwe opleiding doorlopen worden.
Hoe reageert u op de door de PO-Raad uitgesproken ambitie om op termijn 10% van het lerarenbestand op basisscholen te laten bestaan uit academisch geschoolden?
Eén van de doelstellingen uit het bestuursakkoord PO 2014–2020 is het vergroten van de diversiteit in de samenstelling van schoolteams. Het streven dat 30% van de leraren in het basisonderwijs een wo-bachelor of een hbo-/ universitaire master in 2020 heeft afgerond, draagt hieraan bij. De ambitie van de PO-Raad om op termijn 10% van het lerarenbestand op basisscholen te laten bestaan uit academisch geschoolden sluit aan bij de huidige afspraken.
Een symposium over de Israëlische veiligheidsindustrie |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het geplande symposium «Securitizing Worlds: a Critical Look at the Israeli Global Security Industry»?1
Ja.
Onderkent u dat de wijze waarop vijandige en discriminerende opvattingen aan de staat Israël worden toegeschreven, een voedingsbodem kan vormen voor antisemitisme? Vindt u het wenselijk dat onderwijsinstellingen zich inlaten met zulke initiatieven?
Ik kan geen conclusies trekken over een debat dat nog plaats moet vinden. Ik kan daarom ook niet vooruit lopen op de vraag of eventuele opvattingen die tijdens dit academische debat aan de orde komen, een voedingsbodem zouden kunnen vormen voor antisemitisme. Ik vind het wenselijk dat het academisch debat over een breed spectrum van thema’s kan plaatsvinden.
Klopt het dat het symposium mede mogelijk wordt gemaakt door de Universiteit van Amsterdam (UvA)? Zo ja, hoe is wetenschappelijke onafhankelijkheid te verenigen met het steunen van een conferentie met een eenzijdige politieke doelstelling?
Nee. De UvA heeft mij te kennen gegeven niet betrokken te zijn bij de organisatie en financiering van dit symposium.
In hoeverre wordt de steun van de UvA aan het symposium gefinancierd uit overheidsbekostiging? Welke mogelijkheden ziet u om het gebruik van publieke middelen voor zulke doelen te voorkomen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid in overleg te treden met de UvA inzake de steun aan dit symposium?
Gezien mijn antwoorden op de voorgaande vragen zie ik hier geen aanleiding toe.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van het symposium voorzien op 14 september a.s.?
Ja.
De berichten 'Europa botst met VS over zwaardere regels voor banken,' en 'Niet vreemd dat het wringt tussen Europa en VS' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Europa botst met VS over zwaardere regels voor banken» en «Niet vreemd dat het wringt tussen Europa en VS»?1
Ja
Klopt het dat de Amerikaanse en Europese onderhandelaars lijnrecht tegenover elkaar staan bij de onderhandelingen over extra strenge Bazelse eisen? Klopt het dat Europese onderhandelaars, inclusief De Nederlandsche Bank (DNB), pleiten de regels niet verder te versterken?
Op dit moment wordt binnen het Bazelse Comité gesproken over een aantal hervormingen die het vertrouwen in het risicogewogen kapitaaleisenraamwerk moeten vergroten.2 Deze initiatieven zien onder meer op de harmonisatie en inperking van het gebruik van interne modellen, die banken na goedkeuring van de toezichthouder kunnen gebruiken om kredietrisico’s in te schatten. Het gebruik van de interne modellenbenadering is in sommige regio’s meer gebruikelijk dan in anderen. In Europa mag de interne modellenbenadering – na goedkeuring door de toezichthouder – vaker gebruikt worden dan in de VS, waar het uitgangspunt is dat deze alleen gebruikt mag worden wanneer dit tot een hogere risicoweging leidt dan in de standaardbenadering. Dit verschillende uitgangspunt is een belangrijke reden waarom de discussies in het Bazelse Comité moeizaam verlopen.
De Nederlandse inzet is om ervoor te zorgen dat de interne modellenbenadering wordt verbeterd, zodat de onderliggende risico’s beter worden geschat en de uitkomsten tussen verschillende banken beter vergelijkbaar worden. Wanneer banken niet in staat zijn om de risico’s van bepaalde portefeuilles voldoende goed in te schatten, dan dient de ruimte om dit te mogen doen te worden ingeperkt. In het uiterste geval dient te worden teruggegrepen op de standaardbenadering voor het bepalen van de risicogewogen activa. Het raamwerk zal dus moeten worden aangescherpt, en dat is ook de inzet van DNB. Tegelijkertijd heb ik eerder aangegeven dat in het risicogewogen raamwerk de kapitaaleisen ook in redelijke verhouding moeten blijven staan tot de onderliggende risico’s en de prikkels voor het gebruik van interne modellen zo moeten worden vormgegeven dat zij een prudent risicomanagement bevorderen. Ik, alsmede DNB, acht het dan ook van belang om hier een goede balans in te vinden.
Hoe oordeelt u over het standpunt van de Amerikanen dat banken niet langer zelf hun risico's mogen bepalen, maar een standaardmodel moeten volgen? Deelt u het oordeel dat te zwaar leunen op de interne methode geknoei uitlokt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het standpunt van DNB om het advies van het Bazels comité te volgen dat aanpassingen niet mogen leiden tot een «algehele significante verhoging» van kapitaaleisen? Deelt u de mening dat zo'n standpunt onverstandig en ongewenst is tegen de achtergrond van de afgelopen crisis waarbij de Nederlandse belastingbetaler voor miljarden moest bijspringen bij slecht gekapitaliseerde banken? Deelt u de mening dat DNB juist zou moeten pleiten voor een verhoging van de kapitaaleisen? Bent u bereid om dit bij DNB aan de orde te stellen?
De kapitaaleisen voor banken zijn de afgelopen jaren fors verhoogd en de komende jaren dienen hier nog verdere stappen te worden gezet. Zo dienen in de EU nog definitieve afspraken te worden gemaakt over de leverage ratio en de zogeheten TLAC/MREL.4 Hierbij zal Nederland onder andere blijven inzetten op een leverage ratio van minimaal 4% voor systeemrelevante banken.
In aanvulling hierop zijn de hervormingen die op dit moment door het Bazelse Comité worden uitgewerkt gericht op het verbeteren van de manier waarop risicogewichten voor bankenactiva worden bepaald. Het doel van deze hervormingen is niet om over de hele linie de kapitaaleisen verder fors te laten stijgen. Dit heeft het Bazelse Comité benadrukt. De Ecofin van afgelopen juli heeft zich hier achter geschaard.5
Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 en 3, moet het risicogewogen raamwerk niettemin worden verbeterd. Ook DNB deelt deze inzet. Ik heb eerder aangeven dat wanneer dit op onderdelen hogere kapitaaleisen tot gevolg heeft, dit op voorhand niet onwenselijk is.6 Een te grote stijging van de kapitaaleisen als gevolg van deze voorliggende voorstellen – waarbij de eisen in het risicogewogen raamwerk niet meer aansluiten op de onderliggende risico’s – dient echter te worden voorkomen.
Een stevige ongewogen kapitaaleis (de leverage ratio) is belangrijk voor de stabiliteit van het bankwezen en blijft daarnaast onverminderd van belang. Binnen het Bazelse Comité wordt gewerkt aan definitieve afspraken over de leverage ratio, die ook eind 2016 zouden moeten zijn afgerond.7 Inzet van DNB is daarbij om zo dicht mogelijk bij het kabinetsbeleid ten aanzien van de leverage ratio uit te komen.
In beantwoording op eerdere vragen stelde u dat ten behoeve van een goed gekapitaliseerde bankensector ook een «stevige ongewogen kapitaaleis (leverage ratio)» dient te worden geïntroduceerd2; deelt u de mening dat deze onderhandelingen nogmaals aangegrepen moeten worden om te pleiten voor een hogere leverage ratio? Deelt u de mening dat een hogere leverage ratio de beste manier is om geknoei met regels te voorkomen? Bent u nogmaals bereid DNB aan te gaan spreken om in het Bazels comité een hogere ongewogen kapitaaleis te gaan bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het oordeel van het Bazels comité dat Europa als enige haar zaken «serieus niet op orde» heeft? Klopt dit en zo ja, wat onderneemt u in de Eurogroep en daarbuiten om de strengere regels zo spoedig en volledig mogelijk in wetgeving om te zetten?
In 2014 constateerde het Bazelse Comité inderdaad dat op enkele onderdelen de EU-implementatie niet conform de Bazelse standaarden is. Dit leidde tot het oordeel dat de EU de zaken «serieus niet op de orde» heeft met betrekking tot de volledige en correcte implementatie van de Bazel III standaarden.8 Recent is hier opnieuw aandacht voor geweest, naar aanleiding van een breder rapport van het Bazelse Comité aan de G20.9
Een grote meerderheid van de Bazelse standaarden is geïmplementeerd door middel van het Europese kapitaaleisenraamwerk (CRR/CRD-IV). Een aantal onderdelen echter niet, of materieel anders, en die worden de EU door het Bazelse Comité zwaar aangerekend. Aangezien CRR/CRD-IV ook van toepassing is op Nederlandse banken, heeft dit oordeel ook op hen betrekking.
Een onderdeel waar de EU materieel afwijkt van de Bazelse standaarden is bijvoorbeeld bij de behandeling van staatsobligaties. Wanneer banken interne modellen gebruiken voor het berekenen van de risicogewogen activa, moet voor staatsobligaties enig kapitaal worden aangehouden (een risicogewicht groter dan nul). De EU regels staan in deze gevallen echter altijd een nulweging toe voor EU-staatsobligaties. Een tweede voorbeeld waar de EU afwijkt is de risicoweging voor MKB-leningen, die lager is dan het Bazelse minimum.
Dit laat onverlet dat de EU op sommige onderdelen juist strenger is, omdat Bazel slechts minimumstandaarden voorschrijft. Een belangrijk voorbeeld hiervan is dat de EU de Bazelse standaarden toepast op de hele bankensector, en niet alleen op de grote internationaal actieve bankengroepen waar de Bazelse standaarden in principe voor bedoeld zijn. Ook kent de EU meer mogelijkheden voor het opleggen van (hogere) systeembuffers, waar Nederland actief gebruik van heeft gemaakt. In het eindoordeel van het Bazelse Comité wegen deze positieve elementen echter niet mee.
Wanneer de EU op onderdelen (materieel) afwijkt van Bazelse standaarden dienen daar naar mijn mening zwaarwegende redenen voor te zijn. Echter, bij de afwijking ten aanzien van de behandeling van staatsobligaties is daar geen sprake van. Deze afwijking dient te worden aangepakt. In EU-verband is hierover echter afgesproken dat eerst de lopende discussies in het Bazelse Comité over een nieuw Bazels raamwerk voor staatsobligaties worden afgewacht voordat in EU-verband besluiten zullen worden genomen.10
Op andere onderdelen biedt de aankomende herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk een kans om beter bij de Bazelse standaarden aan te sluiten. Het toetsen van de voorstellen van de Commissie aan de Bazelse minima zal dan ook een belangrijk element zijn bij mijn standpuntbepaling hierover. De verwachting is dat de Europese Commissie voor het einde van dit jaar voorstellen zal presenteren ter herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk, waarin onder meer de leverage ratio zal worden meegenomen.
Klopt het dat Europese politici de regels naar hun eigen wensen hebben bijgebogen? Klopt het dat er soms jaren wordt gesteggeld over precieze eisen en invoering van noodzakelijke wetgeving door dit gedraal wordt vertraagd? Kunt u aangeven of dit oordeel ook voor Nederlandse banken geldt? Wat onderneemt u zodat er spoedig, goede en strenge nieuwe kapitaalseisen worden ingevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat bomen in Twekkelo zijn beschadigd door een leidingbreuk in het zoutwinningsgebied |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vereniging Behoud Twekkelo boos op Akzo: bomen lijden na leidingbreuk»1 en het bericht «OM onderzoekt of AkzoNobel met lekkages de wet overtreedt»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat, na het bekend worden van de langjarige diesel-lekkage, opnieuw sprake is van een lekkage bij de zoutwinningproductie?
Ik vind dat, net als de Inspecteur-generaal der Mijnen, zorgwekkend. Ik denk daarom dat het onder verscherpt toezicht plaatsen van AkzoNobel Salt BV (hierna: AkzoNobel) door SodM een gepaste stap is.
Kunt u aangeven op welk moment de lekkage van brak water is ontdekt; hoe lang het heeft geduurd voordat er melding van is gemaakt bij het bevoegd gezag en wanneer er daarna vervolgens ook concrete acties zijn ondernomen?
Op 3 juli 2016 ontdekten omwonenden aan de Rougoorweg / Mensinkweg in het Hengelose deel van Twekkelo dat er op een akkerland (maïs) en in de omgeving daarvan waterplassen aanwezig waren. Dit is diezelfde dag om 17.35 uur aan AkzoNobel gemeld. AkzoNobel heeft vervolgens geconstateerd dat er een lekkage was in het horizontale buizenstelsel, waarmee «brak water» uit de zoutcaverne wordt getransporteerd. Na de melding is de pomp, waarmee het brakke water wordt verpompt, om 18.03 uur stopgezet en zijn afsluiters van de buisleiding dichtgezet. De tijd tussen ontvangst van de melding en de eerste actie daarop van AkzoNobel (het stoppen van de pomp en het sluiten van kleppen) bedroeg dus 28 minuten. Uit nader onderzoek door AkzoNobel is gebleken dat de lekkage op 3 juli 2016 vanaf 00.15 uur heeft plaatsgevonden en dat circa 1.400 m3 brak water is gelekt.
Het brakke water bestaat in hoofdzaak uit water met daarin opgelost steenzout. Steenzout bestaat in hoofdzaak uit natriumchloride (keukenzout) met kleine hoeveelheden mineralen zoals kalk. Door deze lekkage is bovengrondse schade zichtbaar. Planten kunnen verdrogen als er teveel zout in het grondwater terecht komt. De bladeren van verschillende bomen in de omgeving zijn bruin geworden en de bomen laten hun bladeren vallen. Ook is de maïs van het ondergelopen deel van het maïsland verwijderd. De overige (zout)verontreiniging zal door AkzoNobel moeten worden opgeruimd tot het niveau waarbij er geen risico’s zijn voor mens, natuur, drink- en grondwater. SodM en de gemeente Enschede hebben met AkzoNobel overleg gevoerd over de uit te voeren sanering.
Hoeveel brak water is in totaal gelekt uit de leidingbreuk? Hoeveel brak water is er gelekt tussen het moment van bekendwording van de lekkage, en het moment dat actie is ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen kan het lekken van brak water nog meer hebben voor milieu, natuur, bodem, waterkwaliteit, leefomgeving en gezondheid, naast de al bekende aangetaste bomen? Is er onderzoek gedaan of verdere consequenties zich hebben voorgedaan?
Het brakke water is uit de sloot verwijderd met behulp van een vacuümwagen. De toplaag van het maïsveld is tot een diepte van circa 25 cm afgegraven en de met brak water verontreinigde grond is afgevoerd naar een erkende verwerker. Het grondwater ter plaatse van het maïsveld is op 15 juli en op 26 juli jl. bemonsterd en in overleg met het bevoegde gezag wordt bekeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om eventuele negatieve milieueffecten te voorkomen. Vooralsnog worden geen andere negatieve effecten verwacht.
Wat is de reden dat de leidingbreuk is ontstaan? Indien het mogelijk te wijten is aan de constructie of aan de materialen van de leiding, kunt u dan aangeven waar nog meer vergelijkbare leidingen liggen? Welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat er elders zich geen herhaling kan voordoen?
De leidingbreuk is ontstaan door corrosie van een T-stuk in de leiding. Er bevinden zich nog vijf vergelijkbare T-stukken en bochten in deze leiding. Deze stonden al op de lijst bij AkzoNobel om vervangen te worden, maar op basis van een risico- inschatting werd aangenomen dat vervanging nog niet direct noodzakelijk was. Inmiddels is AkzoNobel in opdracht van SodM gestart met het zo spoedig mogelijk vervangen van deze T-stukken en bochten. Vooruitlopend op deze vervanging zijn er bij alle vijf punten peilbuizen geplaatst. Uit analyse van monsters uit deze peilbuizen blijkt dat er geen lekkages zijn op deze punten. Een eventuele lekkage op deze punten zal met de peilbuizen onmiddellijk worden opgemerkt. Eind oktober 2016 zullen alle vijf T-stukken en bochten vervangen zijn.
Hoe is de lekkage bij de Mensinkweg ontdekt? Op welke manier en met welke frequentie wordt de integriteit van de transportleidingen gecontroleerd?
De lekkage is ontdekt door omwonenden, zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4. Het is de verantwoordelijkheid van AkzoNobel om te voldoen aan alle wettelijke eisen zoals die in de Mijnbouwwet en in de aan AkzoNobel verleende vergunningen zijn gesteld. AkzoNobel dient in dat kader al het noodzakelijke onderhoud op de leidingen te plegen. SodM houdt toezicht op het naleven van de wettelijke eisen.
Naar aanleiding van een verhoogd aantal pekel- en brakwaterlekkages heeft SodM er in 2014 bij AkzoNobel op aangedrongen om het onderhoud en de inspectie van pijpleidingen te verbeteren en om het aantal lekkages te doen verminderen. Daarop is in 2015 onder meer door AkzoNobel een lekkage-preventieteam ingesteld. Hoewel er sprake was een kleine daling in het aantal lekkende leidingen in 2015 (vijf ten opzichte van acht in 2014), heeft de aanpak van AkzoNobel nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Naar aanleiding van het aantal lekkages in 2016 tot heden en de recente gebeurtenissen met de lekkages bij putten en pijpleidingen heeft SodM haar toezicht op AkzoNobel aanzienlijk geïntensiveerd. In augustus heeft SodM aan de directie van AkzoNobel aangekondigd dat AkzoNobel onder verscherpt toezicht zou komen te staan. Dit is vanaf nu het geval.
Deelt u de mening, nu er ook een lekkage in de transsportleiding is ontdekt, dat het voor de hand ligt om ook al deze leidingen onder de loep te nemen, aangezien het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) naar aanleiding van de diesel-lekkage besloten heeft dat alle AkzoNobel zoutboringen moet worden onderzocht omdat er toch lekkages mogelijk blijken te zijn die niet werden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening.
Zo ja, hoe is het voorts mogelijk dat de verbetering van het onderhoud en inspectie van transportleidingen waar in 2014 al op is aangedrongen door de SodM nog niet tot het gewenste resultaat heeft geleid?
In de Mijnbouwwet is bepaald dat AkzoNobel de integriteit van haar pijpleidingen moet kunnen aantonen en overleggen. De wet is doel-voorschrijvend en legt geen gedetailleerde verplichting op ten aanzien van de manier waarop AkzoNobel de leidingen dient te monitoren. AkzoNobel heeft een monitoringssysteem waarin de pijpleidinggegevens staan en aan de hand van deze gegevens wordt op basis van een risicobeoordeling een inspectieprogramma voor de verschillende onderdelen van de pijpleiding opgesteld en uitgevoerd. Gezien het aantal lekkages dat bij de zoutwinning in 2015 en 2016 is opgetreden, vindt SodM dat er genoeg aanleiding is om de risicobeoordeling, waarop de inspectiefrequentie is gebaseerd, te herzien. AkzoNobel is daar inmiddels mee gestart.
Kunt u aangeven waarom er pas een maand na de ontdekking van de leidingbreuk in de media over de lekkage is bericht? Vindt u dat omwonenden en de lokale volksvertegenwoordiging sneller en actiever op de hoogte gebracht hadden kunnen worden? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Eén van de omwonenden heeft de lekkage ontdekt en aan AkzoNobel gemeld. AkzoNobel heeft deze vervolgens dezelfde avond rond 20.30 uur gemeld aan SodM en aan de gemeente Enschede. In hoeverre de melding van de lekkage via de gemeente is doorgegeven aan de lokale volksvertegenwoordigers en de media, is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sinds 2014 zich in totaal 28 lekkages hebben voorgedaan op en buiten het fabrieksterrein en dat daardoor naar schatting 130 ton zout in het milieu terecht is gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie vanuit de lokale, regionale en landelijke overheid staat daar dan tegenover?
Allereerst merk ik op dat de 130 ton zout die in het milieu terecht is gekomen door lekkage bij AkzoNobel, ook door AkzoNobel is verwijderd. Dat neemt niet weg dat ik de lekkages bij AkzoNobel afkeur en de maatregel van de Inspecteur-generaal der Mijnen, om AkzoNobel onder verscherpt toezicht te stellen, volledig ondersteun.
Deelt u de mening dat mensen in dit gebied erop moeten kunnen rekenen dat de overheid alles op alles zet om te voorkomen dat er bij een groot bedrijf zoals AkzoNobel überhaupt lekkages zich voordoen? Zo ja, bent u voorts van mening dat de overheid tot nu toe adequaat gehandeld heeft? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht de omvang van het bedrijf moeten mensen erop kunnen vertrouwen dat er alles aan gedaan wordt om lekkages te voorkomen. De Mijnbouwwet en de Omgevingswet bieden hier de kaders voor. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het handelen vanuit de overheid niet adequaat te noemen. Ik constateer wel dat AkzoNobel steken heeft laten vallen en ga er vanuit dat het verscherpte toezicht door SodM daar verandering in zal brengen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat omwonenden in Twente adequaat geïnformeerd worden over de zoutwinning en dat zij deze informatie tijdig, gebundeld en toegankelijk aangeboden krijgen?
Het melden van incidenten door AkzoNobel aan SodM behoeft verbetering. Het informeren van direct betrokkenen, zoals landeigenaren en pachters, is vooral een taak van AkzoNobel. Voor zover mij bekend zijn er op dit punt geen problemen. Ik zie het als een verantwoordelijkheid van AkzoNobel om openheid naar omwonenden en andere geïnteresseerden te betrachten. Ik zal AkzoNobel verzoeken om deze informatie nadrukkelijker en transparanter openbaar te maken op haar website.
Het bericht “Je laat je kind niet in de steek” |
|
Renske Leijten |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel over de verslaafde psychotische zoon?1
Het is een aangrijpend verhaal waarin zichtbaar wordt hoe vanuit de verschillende domeinen nog te vaak los van elkaar en langs elkaar heen wordt gewerkt waardoor adequate ondersteuning en behandeling uitblijft.
Welke analyse maakt u over het feit dat er geen uitzicht en perspectief wordt geboden aan deze werkloze automonteur?
Het artikel in het Brabants Dagblad maakt duidelijk dat er sprake is van een complexe situatie van iemand die behoefte heeft aan zorg, huisvesting en werk. Dit verhaal bevestigt dat de urgentie van het (verder) verbeteren van passende begeleiding en behandeling van mensen met problemen op verschillende levensgebieden onverminderd groot is. Ondanks de inspanningen van velen lopen deze mensen en hun hulpverleners nog steeds regelmatig tegen de grenzen van hun mogelijkheden aan. Het verbeteren van de ondersteuning en de zorg voor mensen met verward gedrag vraagt volgens het Aanjaagteam Verwarde Personen om een integrale persoonsgerichte aanpak, een denken en werken vanuit de leefwereld van de persoon met verward gedrag, een heldere regie en eigenaarschap en een sterke focus op preventie en vroegsignalering om signalen van verward gedrag zo snel mogelijk te herkennen en op te pakken. Gemeenten en hun partners in de verschillende domeinen zijn druk bezig hieraan vorm te geven. Zij zullen hierbij ondersteuning krijgen van het Schakelteam als vervolg op het aanjaagteam.
Bent u het met de vader van deze zoon eens dat het systeem om mensen te helpen faalt? Zo neen, kunt u dan aangeven waar ze terecht kunnen voor hulp die perspectief voor de toekomst biedt?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het uitblijven van perspectief voor deze man leidt tot uitputting bij zijn ouders, gemis aan vader bij zijn kinderen, hoge kosten en mogelijke onveiligheid voor de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me zeker voorstellen dat het uitblijven van perspectief erg belastend is voor de persoon zelf en zijn familie. Ik kan niet beoordelen of dat in dit geval kan leiden tot mogelijke onveiligheid voor de maatschappij. Als naast de behandeling van de ziekte, er ook aandacht is voor nazorg en maatschappelijk herstel is dat goed voor de persoon in kwestie, zijn familie en de omgeving waarin hij leeft. Participatie, liefst in de vorm van werk, speelt daarbij een belangrijke rol, niet alleen ter stabilisering na een crisis, ook ter preventie ervan. Ondersteuning en begeleiding van een cliënt tijdens en na behandeling van verslaving en/of psychische stoornissen vraagt om maatwerk en samenwerking tussen partijen uit verschillende domeinen. Bij gemeenten ligt de opdracht om een zo integraal mogelijke dienstverlening te realiseren. Daarbij heeft de betrokkene, die niet verantwoordelijk is voor zijn ziekte, zelf wel een verantwoordelijkheid om binnen zijn of haar mogelijkheden, te werken aan herstel te werken en om hulp te vragen.
Is bekend hoeveel het kost om iemand op de rit te helpen met begeleid wonen en werk ten opzichte van de kosten van opnames en heropnames in de geestelijke gezondheidzorg en de kosten van openbare orde? Bent u bereid dit op een rij te zetten?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. De casuïstiek is te divers om daar in algemene zin uitspraken over te doen. Het Aanjaagteam Verwarde Personen heeft aan bureau Andersson Elffers Felix gevraagd om de potentiële baten van een sluitende aanpak voor personen met verward gedrag in kaart te brengen. Deze analyse heeft u ontvangen als bijlage bij de tweede rapportage van het Aanjaagteam Verwarde Personen.
Hoeveel mensen krijgen ontslag uit een geestelijke gezondheidszorg instelling zonder dat zij woonruimte hebben? Bent u bereid dit op een rij te zetten?
Er zijn mij hierover geen gegevens bekend. Mijn inzet is vooral gericht op het versterken van de samenwerking tussen de verschillende domeinen, zodat dergelijke situaties in de toekomst zich niet (meer) zullen voordoen.
Erkent u dat het voor iemand met een (zware) hulpvraag onmogelijk is het woud aan verschillende loketten en regelingen met betrekking tot woonruimte, werk, inkomen, zorg en ondersteuning te doorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderken dat het voor iemand met een (zware) hulpvraag lastig kan zijn om zijn weg hierin te vinden. Ik wil dat er betere samenwerking en afstemming tot stand komt tussen de verschillende betrokken professionals en de cliënt/patiënt om wie het draait. Dat wil ook zeggen dat (potentiële) cliënten en hun omgeving goed worden voorgelicht over waar men terecht kan met een hulpvraag en welke alternatieven er zijn. Passende ondersteuning, ook in de beleving van de cliënt, is de kern van de Wmo 2015. Gemeenten hebben nadrukkelijk de opdracht om een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen te realiseren. Daarnaast dienen gemeenten onafhankelijke ondersteuning te bieden met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening. Ik herken dat levensbrede zorg en ondersteuning helaas nog niet altijd vanzelfsprekend is. Zoals elke grote verandering kost ook deze tijd en inspanning van alle betrokken partijen. In het kader van de ontwikkelagenda «volwaardig meedoen 2016–2018» wordt door cliëntenorganisaties en gemeenten gezamenlijk gewerkt aan het behalen aan deze doelstelling.
Ziet u ook in dat hulp op één van de gebieden van wonen, werk, inkomen/schulden en zorg niet zal leiden tot perspectief, maar dat op alle gebieden ondersteuning nodig is? Zo ja, hoe gaat u organiseren dat de verschillende overheidsregelingen en diensten niet langs elkaar heen werken, of naar elkaar afschuiven?
Ik ben van mening dat op alle gebieden perspectief nodig is. Daarom moeten partijen hun verantwoordelijkheid niet afschuiven of naar de ander wijzen, maar samenwerken en het belang van patiënt/cliënt voorop stellen. Daarbij is het van belang om knelpunten die de samenwerking belemmeren, aan te pakken. Het Aanjaagteam Verwarde Personen heeft de knelpunten inzichtelijk gemaakt en bouwstenen aangereikt voor een sluitende aanpak. De implementatie hiervan wordt nu verder gedragen door het Schakelteam. Aan het einde van de termijn van dit team (oktober 2018) moeten gemeenten en regio’s beschikken over een goed werkend systeem voor de ondersteuning van mensen met verward gedrag. Ook op rijksniveau vindt steeds betere afstemming en samenwerking tussen departementen plaats, bijvoorbeeld via de Stuurgroep Mensenwerk; participatie van mensen met psychische aandoeningen van de Staatssecretarissen van SZW en VWS en de gezamenlijk aanpak tussen departementen en met VNG rond de aanpak van verwarde personen.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om ervoor zorg te dragen dat deze man en zijn familie adequate hulp wordt geboden voor de korte en lange termijn?
Ik vind het belangrijk dat verhalen als deze worden verteld. Door het schetsen van het complete verhaal wordt duidelijk dat samenwerking vanuit verschillende disciplines en domeinen nodig is om samen met deze man de boel blijvend op orde te krijgen en te houden. Vanuit mijn positie kan ik een dergelijke individuele situatie niet oplossen. Ik zal echter niet nalaten om partijen in de regio te blijven vragen om pro actief en gezamenlijk met de betrokkenen aan de slag te gaan.
Het aanmerken van woningen met een aardgasaansluiting als nul-op-de-meter woning |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken ten aanzien van uw voornemen om ook woningen met een aardgasaansluiting te kunnen erkennen als nul-op-de-meter woning en welk traject moet hiervoor nog gevolgd worden? Welke positie heeft de Kamer hier nog in?1
De wet van 18 mei 2016 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de mogelijkheid voor verhuurder en huurder een energieprestatievergoeding overeen te komen (hierna: de Wet), maakt een energieprestatievergoeding mogelijk bij het energiezuinig maken van woningen wanneer er sprake is van een combinatie van energiebesparende en energieleverende voorzieningen aan de woonruimte. In het Besluit energieprestatievergoeding huur (hierna: het Besluit) is dit uitgewerkt waarbij onder andere eisen worden gesteld aan de maximale warmtevraag van de woning en de minimale opwek van duurzame energie.
Zoals in de toelichting van het Besluit is aangegeven is het wenselijk meerdere technieken en concepten die vallen binnen de doelstellingen van dit Besluit om zeer energiezuinige woningen te realiseren, mogelijk te maken. Daarom is in dit Besluit een delegatiegrondslag opgenomen op grond waarvan, in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, kan worden afgeweken van de in de bijlage bij het Besluit opgenomen tabellen waarmee de maximale energieprestatievergoeding wordt berekend.
Ik ben bereid om ook voor zeer energiezuinige woningen die een aardgasaansluiting hebben een energieprestatievergoeding mogelijk te maken, waarbij voorwaarde is dat de beperkte fossiele energie die nog voor de verwarming van de woning gebruikt wordt, wordt gecompenseerd door duurzame energieopwekking. Ik wil dit doen om ruimte te geven aan verschillende technische concepten om huurwoningen vergaand te verduurzamen. Ook woningen waarbij beperkt gebruik gemaakt wordt van aardgas (via een gasaansluiting) kunnen als zeer energiezuinig in de zin van de Wet en het Besluit worden gerekend. Dit is het geval wanneer er sprake is van een zeer lage warmtevraag en de hoeveelheid op te wekken energie voldoende is voor het gebruik door de huurder.
Dat kan woningbouwcorporaties helpen in hun streven om, op zowel korte als langere termijn, op kostenefficiënte wijze de ambities ten aanzien van de energiebesparing te versnellen. Daarbij blijft het uitgangspunt voor de lange termijn een energieneutrale gebouwde omgeving.
Op 2 augustus 2016 is een internetconsultatie gestart voor een ministeriële regeling die een energieprestatievergoeding mogelijk maakt voor woningen die zijn aangesloten op het gasnet. De consultatie is gesloten op 11 september 2016. Op de consultatie hebben 19 partijen schriftelijk gereageerd. Voorwaarde voor inwerkingtreding is dat verhuurders hier gebruik van gaan maken om ambities en afspraken rond verduurzaming waar te maken.
Op 2 november 2016 spreek ik met de ondertekenaars van het Huurconvenant Energiebesparing (Aedes, Woonbond en VastgoedBelang) over de voortgang met de energiebesparing in de huursector en de doelstellingen die voor 2020 zijn gesteld. De mogelijkheden die de energieprestatievergoeding aan verhuurders kan bieden om op de korte termijn bij te dragen aan de energiebesparing zullen onderdeel van het gesprek zijn.
Waarom maakt u de keuze om ook woningen met een aardgasaansluiting als nul-op-de-meter woning te erkennen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het toestaan van een gasaansluiting zich tot de afspraken in Deal Stroomversnelling Huurwoningen en de Wet energieprestatievergoeding, waarin beoogd wordt de volledige energiebehoefte op duurzame wijze op te wekken en waarin het gebruik van fossiele brandstoffen niet kan worden gecompenseerd met extra opwekking van duurzame energie?
De deal Stroomversnelling Huurwoningen is opgesteld door een zestal woningcorporaties en vier bouwers met het doel om een groot aantal zogenaamde nul-op-de-meter (NOM) renovaties te realiseren. Deze partijen hebben onderling de afspraak gemaakt dat de woningen die zij renoveren geen aardgas meer gebruiken na renovatie. De Stroomversnelling is een koploper op het gebied van renovaties waarbij woningen zeer energiezuinig worden gemaakt. De totstandkoming van de Stroomversnelling Huurwoningen was de directe aanleiding om tot de wetgeving ten aanzien van de energieprestatievergoeding te komen. De wetgeving is zo opgesteld dat in ieder geval de NOM-concepten zoals ontwikkeld door de partijen van de Stroomversnelling hier adequaat gebruik van kunnen maken. Hierbij is het echter nooit de bedoeling geweest om uitsluitend deze NOM-concepten te ondersteunen. Ook andere initiatieven in de markt die voldoen aan de voorwaarden, zoals gesteld in de Wet en het Besluit, kunnen in aanmerking komen voor een energieprestatievergoeding. Zo nodig kunnen hier bij ministeriele regeling kaders voor worden gesteld, zoals thans zijn ontworpen voor zeer energiezuinige woningen met een gasaansluiting, waarbij de voorwaarde is dat niet duurzaam opgewekte energie gecompenseerd dient te worden met additioneel duurzaam opgewekte energie.
Bent u van mening dat de ontwikkeling van nul-op-de-meter woningen gericht is op kant en klare systemen, waarbij de volledige energievraag door middel van duurzaam opgewekte elektriciteit afgedekt wordt? Zo nee, welke andere ontwikkelingen ziet u dan die u hiermee wilt faciliteren?
Nee. Ook woningen waarbij (beperkt) gebruikt gemaakt wordt van (fossiele) energie van buiten de woning kunnen als zeer energiezuinig in de zin van de Wet en het Besluit worden gerekend. Ik zie bijvoorbeeld dat er ook zeer energiezuinige woningen zijn waarbij, naast de op de woning duurzaam opgewekte energie, (beperkt) gebruik wordt gemaakt van niet duurzame energie van buiten de woning, zoals aardgas. Via de ministeriële regeling wil ik verhuurders helpen om ook deze woningen te realiseren, zodat er meer mogelijkheden zijn om met het oog op de ambities voor de komende jaren tot energiebesparing te komen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 stel ik hierbij voorwaarden voor compensatie van de hoeveelheid gebruikt aardgas met de opwek van duurzame energie. Op deze manier is de woning niet alleen zeer energiezuinig (dus zeer goed geïsoleerd), het totale energiegebruik op de woning wordt afgedekt middels de opwek van duurzame energie. De woning is hiermee door het jaar heen per saldo energieneutraal, waarbij een gemiddeld energiegebruik van bewoners wordt meegenomen.
Voorts is uit de internetconsultatie breed de wens naar voren gekomen voor om woningen die zijn aangesloten op een extern warmtenet ook een energieprestatievergoeding mogelijk te maken. Omdat ook deze ontwikkeling goed past bij de doelstellingen van de Wet en het Besluit ben ik voornemens ook de mogelijkheid van een EPV met externe warmte op korte termijn in consultatie te brengen.
Hoe groot is de extra belasting van het elektriciteitsnetwerk, doordat er gas gebruikt blijft worden dat door de duurzame opwekking van elektriciteit op de woning gecompenseerd moet worden?
Concepten die alleen een aansluiting op het elektriciteitsnet houden (zogenaamde all-electric concepten), hebben vooralsnog een aanbodpiek van duurzame energie aan het net in de zomer en een piekvraag naar elektriciteit van het net in de winter. De piek van het aanbod van energie van een woning waarbij het gasgebruik wordt gecompenseerd met opwek in de zomer is enigszins groter. Dit komt doordat de voorgenomen regels met betrekking tot de energieprestatievergoeding een hogere opwek van duurzame energie op de woning vereisen. De piekvraag naar elektriciteit in de winter komt bij deze woningen met gas niet voor.
Welke investeringen vragen nul-op-de-meter woningen met aardgas van de netwerkbedrijven? Vindt u het aanvaardbaar dat de kosten van deze vorm van verduurzaming afgewenteld worden op de maatschappij? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?
De mate waarin netwerkbedrijven geconfronteerd worden met additionele investeringen hangt af van de lokale situatie en de wijze waarop de energietransitie binnen de gebouwde omgeving wordt vormgegeven. Woningen die aan de eisen van de concept ministeriële regeling voldoen, zijn zo goed geïsoleerd dat de energievraag gedurende het jaar relatief laag zal zijn. Het zijn met name de aanbodpieken die voldoende capaciteit van het elektriciteitsnet vragen. Dit is een breder vraagstuk ten aanzien van de toenemende decentrale opwek met behulp van intermitterende bronnen, zoals zonnepanelen. Daarnaast veronderstelt een nul-op-de-meter woning met gas een aansluiting op een gasnet. Met onder meer de netbeheerder van het gasnet zal dus goed gekeken moeten worden waar en hoelang een gasnet nog beschikbaar zal zijn. Vermeden moet worden dat er nul-op-de-meter woningen met gas worden gerealiseerd in gebieden waar duidelijk is dat op relatief korte termijn op alternatieve energie-infrastructuren zal worden overgegaan.
Duidelijk is dat vanwege de doelstellingen op het gebied van klimaat en energie, en het streven naar een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050, zoals verwoord in het Energierapport van april 2016, er toe zal leiden dat nieuwe investeringen in gasnetten met een exploitatieperiode van meer dan 40 jaar vanwege de beperktere terugverdienmogelijkheden ongebruikelijker zullen worden. Ook is het in dat perspectief voor de hand liggend dat op enig moment een energieprestatievergoeding niet langer toepasbaar zal zijn voor concepten met fossiele energie, omdat dit ongewenste kosten voor de instandhouding van gasnetten in de hand kan werken. Met het oog hierop wordt deze regeling periodiek geëvalueerd, te beginnen in 2018 bij de reeds aangekondigde evaluatie van de Wet. De horizon die investeringen hebben, wordt daarbij vanzelfsprekend meegewogen.
Deelt u de mening dat het waarschijnlijk is dat woningen in het kader van de energietransitie in de toekomst geen gebruik meer maken van fossiele brandstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dan ook niet dat de ontwikkeling van de hierbij behorende technologieën heel gericht gestimuleerd moeten worden, nu in de praktijk blijkt dat dit technologisch haalbaar is?
Het is gelet op de ambitie om een energieneutrale en CO2-arme gebouwde omgeving te realiseren in 2050 de verwachting dat in de toekomst woningen steeds minder gebruik zullen maken van fossiele energie. Op dit moment is aardgas evenwel nog de voornaamste energiebron voor de verwarming van woningen en voor het maken van warm tapwater. Het gebruik van gas zal dan ook nog vele jaren gangbaar zijn binnen de gebouwde omgeving. Het past in de ambitie van het kabinet ten aanzien van zowel energiebesparing als de opwek van duurzame energie om ruimte te bieden aan meerdere technische concepten en om energiebesparende maatregelen en maatregelen voor duurzame energieopwekking te stimuleren, zodat ook de ambitie op de korte termijn binnen bereik blijft. Zo zijn er voor energiebesparing diverse mogelijkheden voor subsidies en laagrentende leningen. De opwek van duurzame warmte met kleine apparaten (op bijvoorbeeld woningen) wordt middels de Investeringssubsidie Duurzame Energie van het Ministerie van Economische Zaken gestimuleerd. De woningen die gerenoveerd worden, zodat ze aan de eisen van de voorgenomen ministeriele regeling voldoen, zullen zeer energiezuinig zijn en leveren dus ook een substantiële bijdrage aan de vermindering van het gebruik van fossiele energie.
Ziet u het risico dat u door het toestaan van het gebruik van aardgas in nul-op-de-meter woningen de innovatie die net op gang is gekomen weer afremt, waardoor woningen voor lange tijd afhankelijk blijven van fossiele brandstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de energietransitie en de daarbij horende innovatie optimaal te ondersteunen?
Nee, dat risico zie ik niet. Het faciliteren van deze andere, zeer energiezuinige, concepten binnen de energieprestatievergoeding hoeft innovatie niet te belemmeren. Het zal bijvoorbeeld op het terrein van de schil juist innovatie kunnen bevorderen, omdat te verwachten is dat er op korte termijn grotere volumes kunnen worden gerealiseerd.
Ik ben overigens voornemens de Stroomversnelling en vergelijkbare initiatieven te blijven ondersteunen de komende jaren in hun pionierswerk en voortrekkersrol bij de verbreding en versnelling die zowel in de energiebesparing als in de innovatie naar nul-op-de-meter nodig is.
Het bericht “Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren».
Heeft u inzicht in de populatie Syriërs die in de bijstand zit? Uit welke leeftijden en opleidingsniveaus bestaat deze groep?
Het CBS heeft de per saldo instroom in de bijstand in 2015 in kaart gebracht en daarover gerapporteerd in het persbericht «Bijstand groeit in eerste kwartaal 2016». In dat bericht staat dat er in 2015 per saldo ruim 15 duizend bijstandsontvangers bijkwamen, van wie ruim 10 duizend geboren waren in Syrië. Ook meldt het CBS dat van de Syriërs die in de periode 2013–2015 in de bevolking zijn ingeschreven, nu ongeveer driekwart bijstand ontvangt. De gerealiseerde kosten van toegenomen bijstand door Syriërs worden niet afzonderlijk geregistreerd. Er is hierbij geen onderscheid gemaakt naar leeftijd en opleidingsniveau.
Er wordt veel geïnvesteerd om deze asielzoekers aan een baan te helpen. Tijdens de opvang bij COA krijgen vergunninghouders leefgeld. Bijstand ontvangen vergunninghouders pas als ze zelfstandig wonen in een gemeente en (nog) niet in staat zijn om te werken en zo in hun eigen onderhoud te voorzien. Tijdens de opvang door COA wordt er al wel van alles gedaan om de afhankelijkheid van bijstand later te voorkomen of te beperken. Zo werkt COA samen met Divosa, VNG en de ministeries van SZW, V&J en OCW aan een vroege screening van vergunninghouders. Daarin wordt gekeken naar de werkervaring en opleiding(en) van een vergunninghouder om zo een kansrijke koppeling voor vergunninghouders aan een gemeente te realiseren.
Om de stap naar werk te maken en de kans op een baan te vergroten, zijn enkele randvoorwaarden van belang. Het beheersen van de Nederlandse taal is een van deze randvoorwaarden. Daarom biedt ieder AZC een programma voorinburgering (taalcursus, Kennis van de Nederlandse Maatschappij en een start met Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, waaronder ook diplomawaardering) aan alle vergunninghouders. Ook het kennen van de Nederlandse normen en waarden is een randvoorwaarde. Via het participatieverklaringstraject in de gemeente wordt daaraan voldaan. Al deze stappen dragen er aan bij om iemand aan het werk te helpen. Vanaf het moment dat vergunninghouders in een gemeente wonen en bijstand krijgen zijn gemeenten verantwoordelijk om hen te bemiddelen naar werk. Veel gemeenten zijn daar actief mee aan de slag. Ook zijn er veel initiatieven van werkgevers om de groep vergunninghouders naar werk te bemiddelen.
Van vergunninghouders die in een gemeente wonen wordt verwacht dat zij binnen drie jaar hun inburgeringsexamen halen. Een van de onderdelen van het inburgeringsexamen sinds 2015 is oriëntatie Nederlandse arbeidsmarkt. Ook binnen deze module kunnen inburgeraars die hier tijdens hun verblijf in het AZC nog niet aan waren toegekomen bij het Informatiecentrum Diplomawaardering (IcDW) gratis een diplomawaardering of een indicatie onderwijsniveau (ION) van het buitenlandse diploma of de opleiding aanvragen. Dit helpt de inburgeraar bij het vinden van werk in Nederland.
De kosten van een inburgeringscursus variëren per doelgroep en zijn ook afhankelijk van het taalniveau waarmee de deelnemer begint. Zo zullen asielgerechtigden in het algemeen langer over hun inburgering doen omdat zij met een lager taalniveau starten dan de gezinsvormers en -herenigers. Deze laatste groep heeft immers in het land van herkomst al het basisexamen inburgering op niveau A1 gehaald.
In de kamerbrief van 8 februari 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 121) is uitgebreid ingegaan op het cursusaanbod en de cursuskosten. In oktober zal Blik op Werk een richtlijn voor de cursuskosten publiceren, waarbij ook specifieke aandacht is voor de verschillende doelgroepen en uurtarieven.
Wat is er al gedaan om deze vluchtelingen aan een baan te helpen zodat zij kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud? Is er bij al deze vluchtelingen in de bijstand al werk gemaakt van erkenning van hun diploma’s uit het land van herkomst, conform de motie-Pechtold/Roemer2?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011 dat concludeert dat migranten met een goede taalbeheersing twee tot drie keer zoveel kans hebben op een baan?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011.
Bent u bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd te verliezen» dat stelt dat er zo snel mogelijk werk gemaakt moet worden van taal en werk voor asielzoekers en statushouders?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd verliezen».
Wat zijn de kosten van deze toegenomen bijstand door Syriërs per jaar? Wat zijn de vooruitzichten voor mensen om als ze eenmaal in de bijstand zitten zelf een baan te vinden? Wat zijn de kosten van een goede taalcursus op NT2-niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel statushouders in de asielzoekerscentra (azc’s) hebben sinds juli 2015 gebruik gemaakt van de voorinburgeringscursussen? Hoe zien deze cursussen eruit en hoeveel uur taalonderwijs zit hierin? Welk niveau hadden statushouders na het volgen van deze pre-inburgeringscursus? Wanneer krijgt de Kamer een evaluatie van deze voorinburgeringscursussen?
Volgens de rapportages van het COA hebben in de tweede helft van 2015 (juli t/m december) 5558 statushouders in asielzoekerscentra gebruik gemaakt van voorinburgeringscurssussen. In de eerste helft van 2016 (januari t/m juni) hebben reeds 7550 statushouders gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deel te nemen aan voorinburgeringscursussen.
De voorinburgering is een programma dat vergunninghouder voorbereid op het wonen en leven in de gemeente. De voorinburgering bestaat uit de volgende onderdelen:
In 2016 is het aantal uren taalles in de voorinburgering opgehoogd van 81 naar 121 uur. De nadruk in het programma ligt op de beheersing van het spreken op A1min-niveau en wordt aangeboden op drie niveaus: analfabeten, lager opgeleiden en middelbaar/hoogopgeleiden.
Op halfjaarlijkse basis hebben het Ministerie van SZW en het COA voortgangsgangsgesprekken over het voorinburgeringsprogramma.
Wat is de voortgang van de beloofde training aan 450 vrijwilligers voor het ondersteunen van asielzoekers die de Nederlandse taal willen leren? Hoeveel asielzoekers kan een groep van 450 vrijwilligers bereiken?
Er zijn 16 trainingen ingepland. Er hebben inmiddels 11 trainingen plaats gevonden die succesvol zijn verlopen. Er zijn inmiddels 109 vrijwilligers getraind, van het voorgenomen aantal van 450. Om het bereik van vrijwilligers te vergroten zal de training – naast COA-vrijwilligers – ook voor vrijwilligers van Het Begint met Taal worden opengesteld.
Over hoeveel asielzoekers bereikt worden met dit aantal vrijwilligers kan ik geen uitspraken doen. Dit is afhankelijk van de vraag van asielzoekers naar de taaltraining en het aanbod (aantal en hun tijdsinspanning) van vrijwilligers per locatie.
Met ingang van wanneer zal de NT2-taalles uit de voorinburgering ook voorafgaand aan het moment van vergunningverlening voor kansrijke asielzoekers aangeboden worden?
U ontvangt, zoals tijdens de APB is toegezegd, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van V&J (welke gepland staat op 27 november 2016) een brief waarin de uitvoering van deze motie verder wordt toegelicht.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Sjoerdsma om asielzoekers vanaf dag één taallessen aan te bieden? Bent u bereid om de toegezegde brief hierover vóór het Algemeen overleg over vreemdelingen en asielbeleid voorzien op 8 september 2016 naar de Kamer te sturen3?
Zie antwoord vraag 9.
Het organiseren van een lezing die wordt gegeven door een terroristenknuffelaar |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom organiseert u een lezing die wordt gegeven door Dr. John Esposito, een spreekbuis van het fundamentalistische wahabitische Saoedi Arabië?1
Prof. dr. John Esposito (1940, Brooklyn, NYC) wordt beschouwd als één van de belangrijkste Islamgeleerden ter wereld. Hij is hoogleraar aan de Georgetown Universiteit in Washington en heeft meer dan 50 boeken over de Islam geschreven. Hij was adviseur van het State Department van de VS en van talloze andere Europese en Aziatische regeringen, bedrijven en universiteiten.
Prof. dr. Esposito zou na een tweedaags bezoek aan Brussel doorreizen naar Den Haag. Helaas heeft hij wegens familieomstandigheden zijn reis naar Europa moeten afzeggen.
Wat denkt u te bereiken in de strijd tegen het moslimterrorisme door iemand uit te nodigen die terreurclubs als de Moslimbroederschap en Hamas omarmt?
Prof. dr. Esposito zou op het Ministerie van Buitenlandse Zaken spreken over «Is Islam to blame? Understanding the causes of radicalization and violent extremism» en op het The Hague Institute for Global Justice (IGJ) over «Countering Violent Extremism: The role of Religion in Conflict Prevention». De Ambassade van de Verenigde Staten trad op als medeorganisator voor de ronde tafel bij het IGJ. De lezing is georganiseerd als onderdeel van een breder beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om specialisten op het gebied van radicalisering en terrorisme uit te nodigen voor presentaties en discussies.
Welke kosten zijn verbonden aan deze lezing, voor wiens rekening zijn die, en wie zijn voor deze onzin uitgenodigd en worden daardoor getrakteerd op een flink portie islampropaganda?
De kosten voor het organiseren van de lunchlezing op het Ministerie en de ronde tafel bij het IGJ zijn voor de respectievelijke organisaties. De (trans-Atlantische) reiskosten voor Prof. dr. Esposito maken hier geen deel van uit. De uitnodigingen waren gericht aan experts binnen en buiten de overheid op het gebied van ondermeer de Islam, radicalisering, en contraterrorisme.
Bent u bereid deze lezing te annuleren en dergelijke islampropaganda ook in de toekomst geen stem te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen vóór 9 september 2016 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bancaire dienstverlening aan activiteiten van humanitaire organisaties in sanctielanden als Syrië en Rusland |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Sancties belemmeren ons werk»1 en het bericht «Hulpverlening in Syrië in gevaar door bankbeleid»?2
Ja.
Vindt u ook dat Nederlandse banken, zoals de in de berichtgeving genoemde Rabobank, moeten blijven meewerken aan activiteiten van humanitaire organisaties in «sanctielanden» als Syrië en Rusland, zolang dit binnen het internationale sanctieregime past?
Europese financiële instellingen zijn gebonden aan de directe, bindende werking van de EU- sanctieverordeningen. Deze bepalen de ruimte waarbinnen alle Europese financiële instellingen mogen opereren. Juist vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire hulp kennen de meeste sanctieregimes, waaronder het sanctieregime tegen het Syrische regime, uitzonderingen voor humanitaire doeleinden. Een transactie die betrekking heeft op door de EU sanctieverordening 36/2012 getroffen goederen, sectoren, personen of organisaties, kan doorgang vinden op basis van een afzonderlijke ontheffing. Humanitaire organisaties kunnen deze ontheffing aanvragen bij het Ministerie van Financiën.
Financiële instellingen maken echter ook een eigen risicoafweging omtrent het al dan niet uitvoeren van transacties. Financiële instellingen kunnen, wanneer zij de risico’s te hoog achten of wanneer regelgeving dit vereist, een transactie weigeren uit te voeren. Hierbij kunnen zij verschillende aspecten laten meewegen, waaronder het risico op indirecte financiering van terrorisme of omdat ze rekening houden met sanctieregimes van derde landen.
Bent u van mening dat als Nederlandse banken meewerken aan humanitaire hulp, dit niet in strijd is met het internationale sanctieregime in bijvoorbeeld de genoemde sanctielanden en dat het sanctieregime niet op banken van toepassing is of wordt vanwege bancaire dienstverlening aan humanitaire activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Beaamt u met de indieners dat Nederlandse banken het sanctieregime momenteel op te strikte wijze en dus onjuist interpreteren, terwijl er feitelijk geen grond bestaat voor het weigeren van bancaire dienstverlening aan activiteiten van humanitaire organisaties in genoemde sanctielanden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre acht u het juridisch, politiek en moreel aanvaardbaar dat de (te strikte) naleving van sanctieregimes op dit moment direct of indirect bijdraagt aan het verhinderen van humanitaire hulpverlening op plekken waar deze hulp het meest nodig is?
De mensen in Syrië hebben recht op humanitaire hulp op basis van de internationaal afgesproken humanitaire principes menselijkheid, neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het kabinet maakt zich grote zorgen over het gebrek aan toegang van humanitaire hulpverlening tot slachtoffers in Syrië en pleit in vele internationale fora, waaronder in de International Support Group for Syria, tot verbetering hiervan.
Het kabinet is regelmatig in contact met de organisaties die door de Nederlandse overheid worden gesteund. Zo heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een humanitaire organisatie, die de activiteiten niet direct kon financieren, met advies kunnen helpen een nieuwe financiële dienstverlener te vinden. Uitgangspunt blijft dat financiële instellingen hun eigen risicoafweging maken omtrent het al dan niet uitvoeren van transacties. Voor het kabinet is het daarbij van belang dat deze instellingen handelen in lijn met de geldende regelgeving en sanctieregimes.
Het kabinet is over het sanctiebeleid in dialoog met de banken. Het kabinet verwelkomt ideeën ter ondersteuning van humanitaire organisaties en zal de banken blijven aansporen humanitaire organisaties, binnen de mogelijkheden en de geldende internationale en EU regelgeving, optimaal te faciliteren. Het aanleggen van een «white list» is een idee dat verdere discussie verdient. Nederland is bereid deze discussie in EU verband te voeren.
Gaat u onderzoeken of en hoe humanitaire hulpverlening, en de bancaire ondersteuning daarvan, mogelijk wordt en blijft in landen als Syrië en Rusland? Bent u bereid daartoe in overleg te treden met Rabobank en andere Nederlandse banken over een tijdelijke oplossing voor het bancair ondersteunen van humanitaire organisaties die actief zijn in Syrië en Rusland, zolang er toegewerkt wordt naar een langetermijnoplossing? Overweegt u bovendien als oplossing voor de lange termijn bijvoorbeeld het aanleggen van een «white list» van erkende humanitaire organisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen uiterlijk 1 oktober beantwoorden?
Ja.