Het terugtreden van de enige vrouw in de RvB van ABN AMRO |
|
Keklik Yücel (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van het terugtreden van de enige vrouw in de Raad van Bestuur (RvB) van ABN AMRO?1
Ja.
Op welke wijze is gewaarborgd dat de RvB van ABN AMRO voldoende divers is samengesteld?
De raad van commissarissen en de raad van bestuur hebben mij gemeld veel waarde te hechten aan diversiteit binnen ABN AMRO en te blijven streven naar meer diversiteit in het bestuur. De raad van commissarissen (zelf bestaande uit drie vrouwen en vier mannen) is ervan overtuigd dat er een vrouw in de raad van bestuur moet terugkomen en zal daar ook voor zorgen. In de collectieve profielschets voor de raad van bestuur is vastgelegd dat complementariteit, collegiaal bestuur en diversiteit belangrijke voorwaarden zijn bij de samenstelling van de raad van bestuur.
Deelt u de mening dat ABN AMRO nog ver achterligt op het wettelijk vastgelegde streefcijfer van minimaal 30 procent vrouwen in de RvB? Deelt u de mening dat de gehele financiële sector ver achterloopt bij dit doel?
Het bedrijfsleven, waaronder de financiële sector, haalt op dit moment het streefcijfer van minimaal 30% vrouwen in de raad van bestuur inderdaad niet.
Wat doet u eraan om dit doel te behalen? Bent u bereid uw positie als aandeelhouder te gebruiken om een divers bestuur te realiseren?
De staat wijst alle staatsdeelnemingen (waaronder ABN AMRO) op het belang van het wettelijk streven van diversiteit van geslacht. De staat als aandeelhouder beoordeelt kandidaten voor raden van bestuur en raden van commissarissen op hun kennis, vaardigheden, karaktereigenschappen en maatschappelijke betrokkenheid. Bij die beoordeling wordt ook gekeken naar de diversiteit in de betreffende raad. Indien een raad niet voldoet aan het streefcijfer, vraag ik als aandeelhouder een inspanningsverplichting van de onderneming om een vrouw voor te dragen. Wanneer dat onverhoopt niet lukt, vraagt dat om een grondige verklaring van de onderneming en een nog nadrukkelijker verzoek van de aandeelhouder om bij volgende vacatures ervoor te zorgen dat het streefcijfer wel wordt gehaald.
Bij de beursgang van ABN AMRO is het (wettelijk verplichte) volledige structuurregime in werking getreden. Daarmee is de bevoegdheid om leden van de raad van bestuur te benoemen verschoven van de aandeelhoudersvergadering naar de raad van commissarissen. NLFI heeft als aandeelhouder adviesrecht inzake de benoeming van de leden en de voorzitter van de raad van bestuur. NLFI legt zijn advies vervolgens aan de Minister voor.
ABN AMRO gaf in het bestuursverslag 2015 nog aan de doelstellingen voor genderdiversiteit te verhogen: voor 2020 wil de bank dat vrouwen op 30% van de topmanagementposities en op 35% van de functies in het hogere middenmanagement worden benoemd (eind 2015: 23% respectievelijk 25%). Ik heb aan NLFI gevraagd om in overleg te treden met de raad van commissarissen en de raad van bestuur over de maatregelen die zij zullen nemen om de in het jaarverslag neergelegde ambitie te gaan realiseren.
Deelt u de mening dat de oude jongens krentenbrood cultuur die nog steeds aanwezig is in de financiële sector moet worden doorbroken? Deelt u de mening dat een meer divers bestuur beter is, leidt tot minder alfamannengedrag en tot een gezondere bedrijfscultuur?
Het kabinet onderschrijft het belang van meer diversiteit aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven. Diversiteit is van belang voor een economie waarin vernieuwing en creativiteit cruciaal zijn voor groei en ontwikkeling. In het Nederlandse beleid wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven in het realiseren van een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in topfuncties.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat de werkgevers en werknemers in de verzekeringsbranche in de Sociale agenda over 2014–20182 opgenomen hebben dat de sector nadrukkelijk aandacht wenst te geven aan het thema diversiteit, omdat diversiteit een belangrijke bijdrage kan leveren aan de vernieuwing en versterking van de sector. De CAO die op de verzekeringssector van toepassing is bevat een bepaling die inhoudt dat de werkgever bijzondere aandacht zal besteden aan het wervings-, selectie- en opleidingsbeleid gericht op vrouwen. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft aan dat banken onder meer streefcijfers vaststellen en rapporteren over de ontwikkeling hiervan, talentvolle vrouwen sponsoren, interne netwerken ondersteunen die diversiteit promoten en diversiteitsmanagers benoemen.
Het kabinet wil naast de eigen aanpak van bedrijven met een actieve benadering de toename van het aantal vrouwen in besturen en raden van commissarissen stimuleren om te voorkomen dat veel talent onbenut blijft. Het kabinet heeft hiertoe, in reactie op de aanbeveling van de Commissie Monitoring Talent naar de Top (hierna: Commissie Monitoring) een wetsvoorstel ingediend tot het opnieuw invoeren van het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen van zetels in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid.3
Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat deze regeling, die per 1 januari 2016 is vervallen, wordt voortgezet tot 1 januari 2020. Het voornemen tot verlenging van het streefcijfer is aangekondigd in een brief van de Minister van OCW aan de Tweede Kamer van 16 november 2015 (Kamerstuk 30 420, nr. 227). Bedrijven zijn al enkele jaren actief aan de slag met het streefcijfer. Het kabinet verwacht daarom dat ondernemingen zullen handelen in overeenstemming met het in de brief van 16 november 2015 uitgesproken voornemen om het wettelijk streefcijfer te verlengen.
Het kabinet heeft in reactie op de aanbeveling van de commissie Monitoring, bedrijven besloten bedrijven meer tijd te geven om het streefcijfer van 30% te realiseren. Dat is echter niet vrijblijvend. Zoals in de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 november 2015 (Kamerstuk 30 420, nr. 227) is aangegeven, is cruciaal of voldoende voortgang wordt geboekt. Om te bepalen of bedrijven voldoende voortgang boeken is aansluitend bij de aanbeveling van de commissie besloten een tussenmeting in 2019 te doen: als in 2019 de 20% nog niet bereikt zou zijn, beveelt de Commissie Monitoring aan om over te gaan tot dwingender maatregelen. Als in 2019 de 20% wel is bereikt, dan blijft het streefcijfer van 30% gelden en geeft het kabinet bedrijven tot 2023 de tijd om dit via zelfregulering het te realiseren. De voortgang wordt strikt gemonitord.
Hiernaast verplichten zelfregulering in de vorm van de Corporate Governance Code (voor beursgenoteerde ondernemingen) en per 1 januari 2017 ook regelgeving in de vorm van de implementatie van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (voor grote organisaties van openbaar belang, waaronder banken en verzekeraars) over het gevoerde beleid met betrekking tot diversiteit te rapporteren in het bestuursverslag.
Tot slot, de Minister van OCW heeft vorig jaar samen met het bedrijfsleven het initiatief genomen om de realisatie van het streefcijfer te stimuleren via activerende maatregelen. Onderdeel van deze aanpak is het initiatief om talentvolle vrouwen zichtbaarder te maken door middel van het opzetten van een Topvrouwendatabank. Ik moedig de financiële sector aan hier haar voordeel mee te doen. Met het wettelijk streefcijfer en de activerende maatregelen wordt er aan gewerkt dat er voldoende vooruitgang zal worden geboekt in de komende tijd. Mijn actieve opstelling richting staatsdeelnemingen sluit daarbij aan.
Bent u bereid gezien de slechte prestatie van de financiële sector ten aanzien van divers bestuur actie te ondernemen om de grote achterstand die in de top van financiële instellingen is opgelopen in te halen en het streefcijfer van 30 procent zo snel mogelijk te behalen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het persbericht ‘ Innovatieve schimmel alternatief voor landbouwgif’ |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het persbericht «Innovatieve schimmel nieuw alternatief voor landbouwgif»?1
Ja.
U neemt in dit bericht het woordgebruik van ngo’s (non-gouvernementele organisaties) over door te spreken over «landbouwgif» in plaats van over »gewasbeschermingsmiddelen»; is dit een bewuste keuze? Zo ja, waarom?
Het betreft een persbericht voor een breed publiek waar, vanwege de doelgroep, naast de gebruikelijke term «gewasbeschermingsmiddelen» ook spreektaal is gebruikt. Er zijn risicovolle gewasbeschermingsmiddelen en veel minder risicovolle gewasbeschermingsmiddelen. Minder risicovolle middelen hebben inderdaad vaak een selectieve werking. Het woord landbouwgif is als synoniem gebruikt voor de risicovolle gewasbeschermingsmiddelen. In de communicatie is ingezet op het op een positieve manier onder de aandacht brengen van de ontwikkeling van groene en laagrisicomiddelen door de tuinbouwsector in Nederland.
Welk doel heeft u met deze woordkeuze?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het begrip «landbouwgif» de indruk wekt dat veel middelen schadelijk voor alles en iedereen zijn en dat het begrip geen recht doet aan de steeds selectievere werking van middelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit beeld te herstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich indenken dat de Nederlandse land- en tuinbouw zich op achterstand gezet voelt als de Staatssecretaris over landbouwgif spreekt in plaats van over gewasbeschermingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u dan toch voor deze omschrijving gekozen?
Ik begrijp dat de land- en tuinbouwsector liever over gewasbeschermingsmiddelen spreekt. Normaal gesproken gebruik ik deze terminologie. De keuze om risicovolle gewasbeschermingsmiddelen in het persbericht aan te duiden met «landbouwgif» is omwille van de communicatie naar een breed publiek, waarvoor spreektaal is gekozen.
Bent u voornemens in uw communicatie onnodig negatieve framing, bijvoorbeeld door het gebruik van de term «landbouwgif», te vermijden en u te beperken tot meer neutrale, wetgevingsconforme begrippen, zoals «gewasbeschermingsmiddelen»?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het alternatief (de alternatieven) in het persbericht zich nog in een pilot-fase bevindt en dat het van belang is dat er voldoende werkende gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar zijn voor een gezonde en veilige productie? Zo ja, hoe draagt het gebruik van de woorden landbouwgif voor erkende, gecertificeerde gewasbeschermingsmiddelen bij aan de noodzaak van gewasbescherming?
Ik vind het inderdaad van belang dat er voldoende gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar zijn om een gezonde en veilige productie te kunnen borgen, het zogenaamde effectieve middelenpakket.
De pilots die LTO heeft aangeboden en die gefaciliteerd worden door de sector, overheid, industrie en distributie, bevinden zich nog in de startfase. Pilots experimenteren met preventieve methoden, middelen met een lager risico en indien nodig als laatste redmiddel (precisie-)correcties met risicovollere gewasbeschermingsmiddelen.
Het doel is substantiële milieuwinst die kan worden vertaald naar een specifieke teeltbeschrijving met brede navolging onder Nederlandse telers.
Het bericht ‘Lijmklassieker blijft een succes’ en de problemen met de Europese regelgeving |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lijmklassieker blijft een succes»?1
Ja.
Herkent u de nieuwe Europese eisen omtrent de toegestane hoeveelheid lood in waterverf, zoals beschreven in het artikel?
Ja. Deze eisen zijn opgenomen in de Europese Speelgoedrichtlijn (2009/48/EU).
Klopt het dat deze hoeveelheid lood lager is dan de hoeveelheid lood in drinkwater waarmee dezelfde waterverf gemaakt wordt?
Nee. De grenswaarde voor migratie van lood in dit type speelgoed is op dit moment 3,4 mg/kg (milligram per kilogram). Let wel, deze waarde geldt dus niet voor het gehalte, maar voor de migratie. Migratie betekent dat een stof overgaat naar een ander medium, bijvoorbeeld naar speeksel door op een voorwerp te sabbelen. De grenswaarde die voor lood in drinkwater is opgenomen in het drinkwaterbesluit is 10 μg/l (microgram per liter). Dit is wel een gehalte norm, dat wil zeggen, er mag niet meer dan 10 μg lood in een liter drinkwater zoals getapt aan de kraan zitten. Aangezien één liter water één kilogram weegt kan dit ook worden gelezen als 10 μg/kg. Ervan uitgaande dat alle lood uit het speelgoed migreert, waarbij dus door bijvoorbeeld sabbelen alle lood overgaat in het speeksel, dit is een worst case aanname, betekent dit dus dat de drinkwaternorm 340 maal lager is dan de norm geldend voor het eindproduct (bijvoorbeeld lijm of waterverf) dat van het drinkwater vervaardigd wordt.
Bent u van mening dat met deze regelgeving de productie van waterverf onmogelijk wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vraag 3.
Komt het vaker voor dat Europese regelgeving productie voor ondernemers onnodig bemoeilijkt? Kunt u enkele voorbeelden geven van Europese regels waar ondernemers veel klachten over indienen?
Er zijn mij geen gevallen bekend.
Welke stappen heeft het kabinet de afgelopen periode genomen om dergelijke regelgeving aan te passen?
Geen. Hier is geen aanleiding toe.
Het besluit van de Britse regering om gelden ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit te bevriezen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Britain suspends millions of aid payments to Palestine amid claims cash is handed to terrorists»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Britse regering bij monde van de Secretary of State for International Development heeft aangekondigd hulp aan de Palestijnse Autoriteiten te bevriezen zolang onduidelijkheid blijft bestaan over het al dan niet doorsluizen van geld naar de PLO ten behoeve van «salarissen» voor terroristen?
Het kabinet kan dit niet bevestigen. Het Verenigd Koninkrijk herijkt momenteel diens ontwikkelingsprogramma in de Palestijnse Gebieden. Er is geen sprake van opschorten van een reeds geplande betaling of het bevriezen van het totale ontwikkelingsprogramma.
De Britse Minister voor Internationale Ontwikkeling, Priti Patel, heeft benadrukt dat het VK zich stevig zal blijven inzetten voor ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit en opbouw van de Palestijnse instituties. Doel van de herijking is om te verzekeren dat het Verenigd Koninkrijk met zijn ontwikkelingsprogramma maximale impact bereikt. Ook Nederland is bezig met een herijking van het ontwikkelingsprogramma voor de Palestijnse Gebieden, binnen de huidige prioriteiten, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de IOB evaluatie «How to break the vicious circle: evaluation of Dutch Development Cooperation in the Palestinian Territories 2008–2014» (Kamerstuk 23 432, nr. 441).
Deelt u de zorg van de Britse regering over de besteding van Europese hulpgelden en in het bijzonder de zorg over het betalen van salarissen van terroristen?
Het kabinet spant zich in, samen met gelijkgezinde landen, om de druk op de Palestijnse Autoriteit en PLO op te voeren om het systeem van uitkeringen aan gevangenen te veranderen en spreekt de Palestijnse Autoriteit en PLO hierop aan. De betalingen hangen nog steeds af van de duur van de detentie en niet de sociaaleconomische omstandigheden van de gedetineerde en zijn of haar familie. Door het verbinden van de lengte van de detentie aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen wordt de indruk gewekt dat de gewelddadige acties richting Israël worden ondersteund of beloond. Het kabinet pleit ervoor dat de Palestijnen daarom dit systeem veranderen. Mede dankzij de Nederlandse inspanningen worden de zorgen door meer EU lidstaten gedeeld. Het kabinet zal doorgaan op de ingeslagen weg om binnen de EU steun te vergaren om de Palestijnse Autoriteit te overtuigen dat het systeem veranderd moet worden.
Vanzelfsprekend besteedt het kabinet daarom, net als de rest van de EU, veel aandacht en zorg aan het voorkomen van betalingen aan Palestijnse gedetineerden met donorgeld. Er zijn gedegen waarborgen op de betalingen aan de Palestijnse Autoriteit uit bilaterale programma’s en/of uit programma’s van de EU.
Voor ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit heeft de EU Pegase opgezet, een specifiek fonds dat salarissen en uitkeringen betaalt aan Palestijnse ambtenaren.
Pegase draagt niet bij aan de financiële ondersteuning van Palestijnse (ex-) gevangenen of hun familieleden. Aan Pegase ligt een financieringsovereenkomst ten grondslag waarin bepalingen zijn opgenomen over het doel van de steun en de verificatiemechanismes die gelden bij de uitbetaling ervan. De Europese Rekenkamer heeft geoordeeld dat deze mechanismes «robuust» zijn en dat deze goed worden toegepast. De Nederlandse of Europese bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit kunnen niet worden gebruikt voor betalingen aan de PLO of betalingen aan gevangenen.
Indien u deze zorg deelt, bent u bereid u in Europees verband hard te maken voor een EU-brede uiting van bezorgdheid, al dan niet geuit middels een verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, zodat het niet slechts blijft bij een uiting van verontwaardiging van een enkele EU-lidstaat?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u ook een mogelijkheid om de zorg over de (indirecte) besteding van uit de EU afkomstige gelden in te zetten als drukmiddel om de president van de Palestijnse Autoriteit aan tafel te dwingen en de Europese hulp zo te conditioneren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4, kunnen de Nederlandse of Europese bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit niet worden gebruikt voor betalingen aan de PLO of betalingen aan gevangenen.
Bent u ermee bekend dat niet alle geofoons, die in 2015 door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) geïnstalleerd zijn in het gebied in Twente waar afvalwater onder de grond wordt gebracht die meekomt met de oliewinning in Schoonebeek, worden uitgelezen en geanalyseerd?1
NAM injecteert in een aantal leeg geproduceerde gasvelden in Twente injectiewater. Dit water is afkomstig van de oliewinning in Schoonebeek. Begin 2016 heeft NAM zeven geofoonstations geïnstalleerd in de nabijheid van deze voormalige gasvelden. De analyse van deze geofoonstations wordt uitgevoerd door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). Het eigendom en beheer van de stations zullen binnenkort aan het KNMI worden overgedragen. Het KNMI heeft de stations toegevoegd aan het uitgebreide netwerk van seismometers waarmee de seismiciteit in en rondom Nederland wordt gemeten. De actuele meetgegevens van de verschillende stations zijn via de website van het KNMI rechtstreeks te bekijken.
NAM heeft op 17 september 2016 de waterinjectie in het Rossum-Weerselo veld hervat. De geofoonstations T054 Agelo en T064 Weerselo bevinden zich in de directe nabijheid van het Rossum-Weerselo veld. Onlangs is gebleken dat de meetgegevens van de geofoonstations T044 Hezingen, T024 Breklenkamp en T054 Agelo niet rechtstreeks via het internet waren te volgen. Deze stations hebben wel metingen uitgevoerd maar de meetgegevens zijn niet naar het KNMI verzonden. De meetgegevens van de vier andere stations in Twente waren wel rechtstreeks via de website van het KNMI te bekijken. Om te kijken of er een beving is opgetreden zijn de gegevens van de stations gebruikt die online waren. Voor de registratie van een beving is een enkel geofoonstation voldoende. Voor de exacte locatiebepaling van de beving zijn meerdere stations nodig. Het KNMI heeft aangegeven dat er in de periode dat de drie bovengenoemde stations geen verbinding hadden met het KNMI er geen voelbare beving in Twente heeft plaatsgevonden.
Kunt u bevestigen dat de meetresultaten van drie geofoons (T044 Hezingen, T024 Breklenkamp en T054 Agelo), vlak in de buurt bij de afvalwaterinjectie locatie Rossum-Weerselo, niet live te volgen zijn via de website van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het zo dat deze geofoons geplaatst zijn op advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)?
SodM heeft in 2011 vanuit haar rol als toezichthouder NAM verzocht om een risicoanalyse op te stellen voor de waterinjectie in Twente. In dit kader heeft NAM in februari 2015 het rapport «Threat assessment for induced seismicity in the Twente water disposal fields»3 bij SodM ingediend. NAM heeft op 26 februari 2015 op advies van SodM aan het Waterinjectie Management Plan, een onderdeel van de vergunningaanvraag voor iedere waterinjectielocatie in Twente, het «Protocol seismische activiteit door waterinjectie»4 (meet- en regelprotocol) toegevoegd5. In dit protocol is vastgelegd hoe het risico op mogelijke bevingen beheerst wordt en hoe men moet handelen indien er een beving plaatsvindt. Het protocol volgt het 5-stappenplan van Zoback6 waarin onder andere wordt geadviseerd om een seismologisch netwerk te installeren.
Het KNMI beschikte voorheen over twee seismometerstations (Hardenberg en Winterwijk) waarmee bevingen in Twente gemeten konden worden. Op advies van SodM heeft NAM begin 2016 het seismologisch netwerk in Twente uitgebreid met 7 geofoonstations. Via dit uitgebreide netwerk kan het KNMI de locatie van een bevingen met een magnitude vanaf 1,5 op de schaal van Richter nauwkeurig bepalen.
Kunt u toelichten of en op welke wijze de plaatsing van de geofoons, de verzameling van de meetgegevens en de analyse daarvan opgenomen is in het meet- en regelprotocol behorende bij het winningsplan van het olieveld Schoonebeek? Indien de plaatsing van de geofoons en het verzamelen van de meetgegevens niet is opgenomen in het meet- en regelprotocol, kunt u toelichten hoe dit dan is vastgelegd?
Zie het antwoord op vraag 3.
De geofoonstations in Twente maken deel uit van het landelijke seismologisch netwerk van het KNMI. De stations zijn door Anteagroup in opdracht van NAM geplaatst. De stations worden in juridische zin overgedragen aan het KNMI. Het KNMI zal daarna het beheer van het netwerk overnemen.
Het KNMI leest de geofoonstations op afstand uit via een GSM verbinding. NAM beschikt niet in real-time over deze meetgegevens. De data worden door computers van het KNMI automatisch geanalyseerd. De stations in Twente zijn gelijk aan de geofoonstations in Groningen en ook de wijze van meten en analyseren is gelijk. Als er een aardbeving in Twente door geofoonstations wordt geregistreerd dan wordt dit op de website van het KNMI vermeld. NAM wordt direct geïnformeerd en vervolgens treedt het «Protocol seismische activiteit door waterinjectie» in werking. SodM ziet toe op de uitvoering van dit protocol.
Kunt u het relevante meet-en regelprotocol aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Het protocol is als bijlage aan deze beantwoording toegevoegd. Het protocol is ook beschikbaar via de website van NAM7.
Welke verantwoordelijkheid hebben de operator (NAM), KNMI en SodM bij het verzamelen, analyseren en controleren van de meetgegevens van de geofoons in het gebied waar de afvalwaterinjectie plaatsvindt in Twente?
NAM beschikt over alle noodzakelijke vergunningen voor de waterinjectie in Twente. Een onderdeel van de vergunningaanvragen van de verschillende waterinjectielocaties is het Waterinjectie Management Plan. Het «Protocol seismische activiteit door waterinjectie» is op verzoek van SodM hieraan toegevoegd. NAM wordt geacht de waterinjectie conform het Waterinjectie Management Plan uit te voeren. SodM houdt op de uitvoering hiervan toezicht.
In het kader van de actualisatie van het meetplan Twente zal de werking van het netwerk door SodM worden geëvalueerd. Het KNMI verzamelt en analyseert de meetgegevens van het seismologische netwerk in Twente en rapporteert hierover.
Kunt u toelichten wie verantwoordelijk is voor het maken van een analyse van de meetgegevens, welke analyse wettelijk wordt voorgeschreven, onder andere als gevolg van het door de Tweede Kamer aangenomen amendement bij de wijziging van de mijnbouwwet (Kamerstuk 34 348, nr.3?
De (wijziging van de) Mijnbouwwet geeft niet aan wie er verantwoordelijk is voor de analyse van de meetgegevens. Op grond van het aangenomen amendement moeten er bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de metingen en de rapportage over de uitkomsten daarvan en moet de rapportage in ieder geval een analyse van de metingen bevatten. Ik werk momenteel, in lijn met het aangenomen amendement, aan een wijziging van het Mijnbouwbesluit. Op grond van het (geldende) Mijnbouwbesluit is de uitvoerder ervoor verantwoordelijk dat de metingen op een zorgvuldige en betrouwbare wijze plaatsvinden en worden de resultaten van de metingen door de uitvoerder aan de inspecteur-generaal der mijnen overlegd.
Om de onafhankelijkheid van de (analyse van) de meetgegevens te borgen heeft NAM er overigens voor gekozen om het verzamelen en analyseren van de meetgegevens te beleggen bij het KNMI en onderdeel te maken van het seismologisch netwerk van het KNMI.
Kunt u beamen dat door NAM is toegezegd dat de meetgegevens van deze geofoons live te volgen zouden zijn?
NAM heeft conform het protocol het seismologische netwerk uitgebreid. De geïnstalleerde stations worden binnenkort in juridische zin door NAM overgedragen aan het KNMI. Het beheer, verzamelen, analyseren en publiceren van de meetgegevens is een verantwoordelijkheid van het KNMI. De publicatie van de meetgegeven verloopt via de website van het KNMI. NAM heeft via advertenties gecommuniceerd dat de geofoons rechtstreeks te volgen zijn via de website van het KNMI.
Waarom zijn de meetgegevens van alle geplaatste geofoons niet live te volgen? Worden deze meetgegevens überhaupt bijgehouden?
Het KNMI heeft aangegeven dat de rechtstreekse verbinding op dit moment tot stand komt door een GSM-verbinding. Deze verbinding is op een aantal locaties in Twente niet altijd stabiel waardoor deze soms kan wegvallen. Er wordt gewerkt aan een oplossing voor dit probleem door de stations op vaste DSL-lijnen aan te sluiten. De stations zijn ook uitgerust met een harde schijf. Dit zorgt ervoor dat geen gegevens verloren kunnen gaan gedurende storingen van de mobiele telefoonverbinding. Voor de registratie van een beving is een enkel geofoon station voldoende. Voor de exacte locatiebepaling van de beving zijn meerdere stations nodig.
Deelt u de mening dat juist de geofoons vlakbij de locatie Rossum-Weerselo, waar de afvalwaterinjectie recent is heropgestart, zouden moeten werken en live afleesbaar zouden moeten zijn?
Zes van de zeven stations hebben metingen uitgevoerd. Drie van de zes stations waren niet rechtstreeks via de website van het KNMI af te lezen. Het station T024 Breklenkamp heeft niets gemeten door een probleem met de hardware. Het station T064 Weerselo nabij het het Rossum-Weerselo veld was tijdens de herstart van de waterinjectie operationeel en via de website van het KNMI te bekijken.
Bent u bereid om contact op te nemen met NAM en KNMI om er voor te zorgen dat:
Ik heb contact opgenomen met het KNMI. Het KNMI zorgt ervoor dat de gegevens live op internet te volgen zijn zodra stations mobiel en/of vast bereik hebben. De uitgelezen data zijn openbaar toegankelijk via de website van het KNMI. De analyses van de gegevens worden beschikbaar gesteld op het moment dat er een beving heeft plaatsgevonden.
Het bericht dat het geld voor jeugd-ggz in Almere op is |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief die de gemeente Almere aan huisartsen en door haar gecontracteerde zorgaanbieders heeft gestuurd met betrekking tot de toegang tot jeugdhulp?1 2
Ik heb uw Kamer op 12 oktober jongstleden in een brief3 geïnformeerd over mijn reactie op de brief van Almere. Dezelfde middag heb ik hierover met uw Kamer gedebatteerd in het algemeen overleg geweld in afhankelijkheidsrelaties.
Het komt er in het kort op neer dat de Jeugdwet op dit punt glashelder is. Het enkele feit dat het gemeentelijk budget voor jeugdhulp overschreden dreigt te worden doet niet af aan de jeugdhulpplicht van gemeenten. Daarnaast beperkt de jeugdhulpplicht zich niet tot acute hulpvragen.
De brief van Almere heeft bij mij vraagtekens opgeroepen. Daarom heb ik direct contact met de wethouder van Almere opgenomen.
In het debat van 12 oktober heb ik uw Kamer aangegeven eerst het debat tussen de wethouder van Almere en de gemeenteraad van Almere af te willen wachten alvorens eventuele verdere stappen te zullen ondernemen.
In dit debat is een motie ingediend en aangenomen door de gemeenteraad, waarmee de in de brief aangekondigde maatregel wordt teruggedraaid.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de psychiater van de Dr. Bosmanstichting, die stelt dat de kern van het budgetprobleem onder andere ligt bij de bezuinigingen die zijn doorgevoerd in de jeugdzorg?3
Zoals hierboven ook al aangegeven reikt de jeugdhulpplicht van gemeenten verder dan alleen die gevallen waarin acuut jeugdhulp nodig is. Het enkele feit dat een gemeente een tekort ervaart op zijn budget doet niet af aan de jeugdhulpplicht.
De gemeenteraad van Almere heeft geïntervenieerd op de aangekondigde maatregel van het college door een motie aan te nemen, waarmee het college verzocht is de maatregel per direct te beëindigen.
Wat betreft de toereikendheid van het beschikbaar gestelde budget sociaal domein aan gemeenten; ook daarover is meermalen met uw Kamer het debat gevoerd. De laatste tijd stond hierin vooral de vraag centraal hoe het kan dat gemeenten budget overhouden. Ik heb dan ook geen signalen dat het budget sociaal domein in algemene zin tekortschiet.
Wat is de samenhang tussen dit budgetprobleem en het feit dat Almere in 2015 ook al eens in het nieuws kwam vanwege budgettekort?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat de gemeente Almere op basis van financiën zorgaanbieders opdraagt alleen zorg te verlenen wanneer aan één van de drie genoemde criteria wordt voldaan? Zo nee, welke stappen onderneemt u om dit besluit terug te draaien?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel gemeenten nog meer een beperkte toegang tot jeugdhulp hebben afgekondigd, of langere wachtlijsten hebben ingevoerd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De gemeenteraad van Almere heeft het college door middel van een motie opgeroepen om de instroomstop per direct op te heffen en de financiële middelen daarvoor te zoeken in het budget voor jeugdhulp in 2018, 2019 en 2020. Overweging hierbij is dat de gemeente de jeugdhulpplicht heeft en dat dit niet enkel voor acute gevallen geldt. De wethouder heeft in het debat met de gemeenteraad aangegeven dat het belang van het kind voorop staat en ervoor te zorgen dat er geen kinderen tussen wal en schip zullen vallen. Het is allereerst aan de gemeenteraad om te controleren hoe het college deze motie uitvoert. Daarbij zal ik vanuit mijn eigen verantwoordelijkheid mij op de hoogte laten stellen van de wijze waarop de wethouder de jeugdhulpplicht uitvoert.
Voor wat betreft wachttijden in algemene zin, ben ik, mede naar aanleiding van de motie Keijzer c.s.5, met gemeenten en branches in gesprek over normen voor verantwoord wachten en transparante wachttijden. In de voortgangsbrief Jeugd die ik voor 14 november aan uw Kamer zal toesturen, zal ik u nader informeren over de uitkomsten van het gevoerde overleg.
Kunt u garanderen dat Almeerse kinderen en gezinnen die jeugd-ggz nodig hebben nu niet – in plaats van dat zij te maken krijgen met een opnamestop – simpelweg op een wachtlijst worden geplaatst, en zo alsnog geen zorg ontvangen? Zo ja, hoe gaat dit u inzichtelijk maken? Zo nee, hoe kunt u dan garanderen dat er geen enkel kind en gezin tussen wal en schip valt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, evenals de eerder vragen hierover, en in samenhang met de door de Kamer verzochte brief in de Regeling van Werkzaamheden van 11 oktober 2016?4
In mijn brief van 12 oktober jl. inzake de «toegang tot jeugdhulp in Almere» heb ik – voorafgaand aan het Algemeen Overleg Geweld in Afhankelijkheidsrelaties –
De berichten dat leden van het Koninklijk Huis financiële compensatie krijgen voor de vermogensbelasting die zij moeten betalen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geheime deal over compensatie Koning»1, «Oranjes krijgen al tientallen jaren compensatie voor betalen belasting»2, «Reconstructie: zo wordt het staatshoofd gecompenseerd voor betalen belasting»3 en «Linksom of rechtsom: staatshoofd werd gecompenseerd»4?
Bevat een van de bovengenoemde berichten feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Herinnert u zich de motie-Recourt waarin u expliciet verzocht werd «inzicht te geven in de concrete criteria die worden gehanteerd bij het vrijstellen van belasting van vermogen van leden van het Koninklijk Huis» (Kamerstuk 33 000 III, nr. 7)? Zo ja, had u met de kennis van nu ook informatie over de discussie over compensatie van de vermogensbelasting kunnen en moeten geven?
Is er op enig moment in de periode 1969–1972 sprake geweest van financiële compensatie voor het moeten gaan betalen van vermogensbelasting door leden van het Koninklijk Huis? Zo ja, op welke momenten en door wie is dat ter sprake gebracht? En wat was de uitkomst van het overleg hierover?
Is het waar dat, toen in de jaren ’70 de belastingvrijstelling over een deel van het vermogen van de leden van het Koninklijk Huis werd afgeschaft, zij die afdracht via de uitkering op grond van de Wet op het Financieel Statuut, (deels) gecompenseerd kregen? Zo ja, waarom werd er gecompenseerd en voor welk bedrag? Zo nee, waarom was dat niet het geval en hoe verhoudt zich dat tot de genoemde berichten?
Kan de in het vierde bericht genoemde fl.150.000,= voor «incidentele kosten» los worden gezien van de in dezelfde tijd aan de orde zijnde discussie tussen leden van het Koninklijk Huis en het kabinet over een compensatie voor vermogensbelasting? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zo nee, ging het dan daadwerkelijk om kosten voor «geboortes en doopceremonies»?
Is de conclusie juist dat uit de memorie van toelichting bij het voorstel tot Regeling van het financieel statuut van het Koninklijk Huis uit 1972 (Kamerstuk 11 848, nr. 3, p. 4) niet blijkt dat het bedrag van fl. 150.000,= een ander doel diende dan het compenseren voor kosten die leden van het Koninklijk Huis maken? Zo nee, waarom is die conclusie niet juist»
Is de Tweede Kamer, door in 1972 over «bepaalde uitgaven met een incidenteel of sterk wisselend karakter» (Kamerstuk 11 848, nr. 3) te spreken, in die tijd wel volledig en juist geïnformeerd over de werkelijke achtergrond van het bedrag van fl.150.000,=? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat de toenmalige Minister van Financiën zich aan de toevoeging van fl. 150.000,= ergerde? Zo ja, waarom werd dat bedrag dan toch toegevoegd?
Deelt u de mening dat, indien het bedrag van fl.150.000,= verdisconteerd is in de grondwettelijke uitkering, die jaar in jaar uit dezelfde grondslag heeft gehouden en geïndexeerd werd, er geen sprake was van incidentele maar van structurele kosten? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Is er na 1972 nog op enig moment sprake geweest van de genoemde financiële compensatie die voor die tijd is besproken? Zo ja, door wie en op welke wijze?
Was u eerder op de hoogte van het feit dat er in het begin van de jaren ’70 sprake was van genoemde compensatie van vermogensbelasting? Zo ja, op welke wijze en wanneer was u daar van op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Werkt de genoemde compensatie nog steeds door in de hoogte van de grondwettelijke uitkering aan de leden van de Koninklijke Familie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot het feit dat, ook bij de technische herziening van de Wet op het Financieel Statuut in 2008, er geen verandering is gekomen in de grondslag van de grondwettelijke uitkering?
Hoe hoog zouden de genoemde grondwettelijke uitkeringen na alle indexeringen nu zijn indien het bedrag in 1972 fl.150.000,= lager zou zijn geweest?
Ziet u reden om de genoemde compensatie naar aanleiding van genoemde berichtgeving terug te draaien en de grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis te verlagen? Zo ja, waarom en met welk bedrag? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de genoemde documenten uit de periode 1969–1973, waar RTL-Nieuws over bericht, aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat verzet zich hiertegen?
Wilt u deze vragen vóór de plenaire behandeling van begrotingshoofdstuk I (De Koning) beantwoorden?
Vechtende voetbalhooligans |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie tolereert «hooliganfreefights» niet»?1
Ja.
Hebt u enige indicatie van de aard en omvang van dergelijke gevechten tussen hooligans? Zo ja, wat is naar schatting die aard en omvang? Zo nee, op welke wijze kan uw informatiepositie en die van de politie verbeterd worden?
Door de heimelijke voorbereiding en uitvoering van dergelijke gevechten is een exacte aard en omvang niet te geven. Niettemin is de indruk dat het gaat om enkele incidenten. Over de wijze waarop de politie hieromtrent operationele informatie verzamelt en de tactiek die de politie gebruikt om dergelijke incidenten te voorkomen, kan ik in het belang van de opsporing geen uitspraken doen.
Acht u het, gezien de signalen die u wél kent, noodzakelijk om de opsporing van deze gevechten te intensiveren? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn dergelijke gevechten vergelijkbaar met het gevecht nabij Beverwijk in 1997 waarbij iemand is overleden? Zo nee, waarom niet?2
Op hoofdlijnen is een vergelijking te trekken tussen de gebeurtenissen in Beverwijk en deze gevechten. Het gaat om gevechten tussen groepen van personen. De recente gevechten lijken echter een hogere organisatiegraad te hebben. Er is sprake van een gelijk aantal deelnemers. Er wordt geen gebruik gemaakt van wapens. Er wordt gekozen voor een afgelegen locatie zonder toeschouwers. Er is geen directe relatie met een dag waarop voetbalwedstrijden worden gespeeld. Het gevecht in Beverwijk vond wel plaats op een wedstrijddag (RKC-Ajax en AZ-Feyenoord) en speelde zich in alle openheid af in een weiland naast de snelweg. Er was sprake van een ongelijk aantal deelnemers en er werden wapens gebruikt.
Zijn er voor zover u bekend is gewonden gevallen bij recente geheime gevechten tussen voetbalhooligans?
Bij de politie zijn geen aangiften of andere informatie bekend van personen die gewond zijn geraakt bij een dergelijk gevecht.
Deelt u de mening dat naast de politie ook de voetbalverenigingen zich moeten inspannen om te voorkomen dat hun (zichzelf supporter noemende) hooligans in het geheim gaan vechten? Zo ja, wat doen voetbalverenigingen en wat kunnen zij doen? Zo nee, waarom niet?
Voetbalclubs nemen meer en meer hun verantwoordelijkheid voor wat er in de stadions gebeurt, door bijvoorbeeld het opleggen van stadionverboden, het hebben van een professionele veiligheidsorganisatie en moderne camerasystemen. Dat leidt er echter wel toe dat in sommige gevallen de ongeregeldheden zich verplaatsen naar de openbare ruimte. Voor die openbare ruimte is in de eerste plaats de lokale overheid verantwoordelijk. Echter, ik zie hier ook een rol voor de clubs door stelling te nemen tegen het gedrag van deze personen, ongeacht de plaats waar dit gedrag plaats vindt.
Deelt u de mening dat de opvatting van de in het bericht genoemde hoogleraar dat dergelijke gevechten geen probleem zijn zolang er maar geen minderjarigen bij betrokken zijn en gewonden zelf voor de kosten opdraaien, getuigt van een opvatting die misschien wel gebaseerd is op een gangbare psychologische theorie maar in ieder geval uitdrukt dat deze hoogleraar van de dagelijkse praktijk van (voetbal)geweld en de gevolgen daarvan heel weinig begrijpt? Zo ja, waarom deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De deelnemers aan deze gevechten maken zich schuldig aan een misdrijf. Daarbij zijn er voldoende legale vechtsporten waar volgens vastgestelde regels, onder deskundige begeleiding en in accommodaties die zich hier voor lenen, kan worden gestreden.
Deelt u de mening dat als mannen «hun primaire, eerste natuur een kans [willen] geven» door geweld te plegen, of eventueel andere misdrijven te plegen, dit voorkomen, opgespoord en vervolgd dient te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Zoals gezegd maken de deelnemers aan deze gevechten zich schuldig aan een misdrijf.
Het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen op 23 september 2016 is verlopen?
Het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen is op 11 augustus 2016 afgelopen.
Bent u voornemens dit besluit- en vertrekmoratorium te verlengen? Zo ja, wanneer kunnen wij dit besluit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Het besluitmoratorium werd op 12 augustus 2015 ingesteld voor de duur van een half jaar1. Het moratorium is vervolgens, met terugwerkende kracht, bij besluit van 15 maart 20162 met een half jaar verlengd. Het is niet mogelijk het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen nog een keer te verlengen.
Kunt u uiteenzetten in welke mate de situatie in Jemen ten positieve of negatieve is veranderd sinds het verlengen van het vorige besluit- en vertrekmoratorium d.d. 22 maart 2016?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft een thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Jemen uitgebracht. Aan de hand van dit ambtsbericht zal ik uw Kamer binnenkort informeren.
In de tussentijd worden in individuele zaken van asielzoekers uit Jemen geen onomkeerbare stappen gezet. Dit betekent dat geen besluiten worden genomen en ook dat in afwachting van het nieuwe beleid geen uitzettingen naar Jemen plaatsvinden.
Deelt u de mening dat het telkens verlengen van een besluit- en vertrekmoratorium een langdurige onzekere en uitzichtloze situatie voor asielzoekers oplevert? Zo ja, hoe lang kan er sprake zijn van een moratorium voordat recht op asiel voor bepaalde tijd ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit deel ik niet. Een besluit- en vertrekmoratorium wordt ingesteld om duidelijkheid te krijgen over de situatie in het land van herkomst. Het is juist in het belang van de asielzoeker dat alle informatie over zijn land van herkomst beschikbaar is. Tijdens de periode van het besluit- en vertrekmoratorium, maximaal een jaar, doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek naar bijvoorbeeld de veiligheidssituatie. Dat leidt tot een ambtsbericht dat gebruikt wordt om te bezien of ander beleid nodig is.
Gedurende een besluit- en vertrekmoratorium worden voor zowel asielzoekers die nog in de procedure zitten als de asielzoeker die een afwijzing heeft ontvangen geen onomkeerbare stappen genomen. De vreemdeling houdt tijdens de periode van het besluit- en vertrekmoratorium in beginsel recht op bestaande voorzieningen.
Zoals in vraag 2 is opgenomen kan een besluit- en vertrekmoratorium worden ingesteld voor de duur van een jaar. Het verzoek van een asielzoeker zal ook na afloop van een besluit- en vertrekmoratorium altijd individueel beoordeeld worden.
De openbare gegevens in het kadaster |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van «De week van Powned» over het makkelijk kunnen verkrijgen van persoonlijke gegevens via het Kadaster?1
De informatie van het Kadaster is openbaar. Dit geldt voor de Kadastrale registratie, de Kadastrale Kaart en de Openbare Registers. De openbaarheid is van groot belang voor de rechtszekerheid en het rechtsverkeer in onroerend goed.
Over eigendomsverhoudingen van de in het kadaster opgenomen registergoederen en de in dat kader verwerkte persoonsgegevens behoort zekerheid te bestaan. Die zekerheid komt ook tot uitdrukking in het openbaar beschikbaar zijn van die gegevens. Gelet op het openbare karakter van de voornoemde registers, kent de Kadasterwet ten opzichte van de Wet bescherming persoonsgegevens een bijzonder regime voor de correctie en afscherming van persoonsgegevens. Voor de registraties van het Kadaster staat de openbaarheid van de informatie centraal.
De manier waarop de informatie openbaar wordt gemaakt bepaalt de toegankelijkheid van de kadastrale registratie en de openbare registers. Technologische ontwikkelingen, waarin het Kadaster is meegegaan, zorgen voor een hoge mate van toegankelijkheid van de informatie.
De registers kunnen op twee manieren worden geraadpleegd:
In beide gevallen worden de persoonsgegevens die zijn vastgelegd in de Kadastrale Registratie getoond. Bepaalde gegevens zoals nummers van identiteitsbewijzen zijn niet te raadplegen via de registratie, maar kunnen wel zijn opgenomen in notariële akten die ook opgevraagd kunnen worden. In de uitzending is ten onrechte de indruk gewekt dat er helemaal geen drempels zijn voor het zoeken op persoon. Dit is niet het geval, maar de drempel is beperkt tot het moeten afsluiten van een abonnement of het doen van een schriftelijke aanvraag.
Ik begrijp dat de toegankelijkheid van deze informatie, vragen kan oproepen. Zeker nu de ontwikkelingen van de informatietechnologie in de maatschappij razendsnel gaan en digitale privacy daarbij brede aandacht krijgt.
Ik zal daarom in overleg met het Kadaster bezien of de huidige balans tussen toegankelijkheid in het belang van de rechtszekerheid enerzijds en bescherming van de persoonsgegevens inclusief veiligheidsaspecten anderzijds nog steeds passend is.
Inmiddels heeft de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie aan de Minister van Veiligheid en Justitie verzocht een advies te vragen aan de Autoriteit Persoonsgegevens over de wijze waarop persoonsgegevens bij het Kadaster te raadplegen zijn en wat dit betekent voor de privacy en veiligheid van betrokkenen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de ministers die de verantwoordelijkheid dragen voor de wetgeving met betrekking tot andere openbare registers bij die adviesaanvraag betrekken.
Hoe nuttig is het dat gegevens zoals onder andere paspoortnummers, BSN-nummers en gegevens over de persoon waarmee je getrouwd bent zo makkelijk op te vragen zijn? Welke mogelijkheden zijn denkbaar en/of verstandig om onnodig openbare gegevens in het Kadaster beter af te schermen? Welke acties gaat u ondernemen?
Voor de rechtszekerheid van eigenaren en andere rechthebbenden op onroerend goed is het belangrijk dat kenbaar is wie eigenaar of rechthebbende is van welk perceel. Dit is ook van belang voor onder andere potentiële kopers of hypotheekverstrekkers. In de openbare registers worden daarom notariële akten en andere stukken opgenomen aan de hand waarvan de kadastrale registratie wordt bijgehouden. Ingevolge de artikelen 39 en 40 van de Wet op het
Notarisambt worden in een notariële akte de naam-, adres- en woonplaatsgegevens, de geboorteplaats en -datum, de burgerlijke staat en het nummer van het legitimatiebewijs (paspoort, rijbewijs of Nederlandse identiteitskaart) opgenomen. Het BSN-nummer maakt geen onderdeel uit van de akte of het afschrift daarvan en wordt dus ook niet geregistreerd. Ook gegevens over de burgerlijke staat zijn van belang. Onbekendheid met die gegevens kan leiden tot schending van rechten van de (ex)echtgenoot. Het nummer van het legitimatiebewijs staat weliswaar in de akte, maar wordt niet in de kadastrale registratie overgenomen. In de kadastrale registratie staat uitsluitend hetgeen voor het rechtsverkeer van belang is.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik met het Kadaster in overleg. Het resultaat van die belangenafweging zal, afhankelijk van de wijze waarop de openbaarmaking plaatsvindt, verschillend kunnen uitvallen. Er moet ook rekening worden gehouden met de technische mogelijkheden en de kosten van tenuitvoerlegging.
Klopt het dat medewerkers van het Kadaster om een gesprek hebben gevraagd over uitzonderingen op de openbaarheid van kadastrale gegevens? Zo ja, heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden en wat is hier uitgekomen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu onderzoekt in overleg met het Kadaster of in bijzondere situaties afscherming van gegevens van specifieke personen in het kader van veiligheid moet prevaleren boven het belang van de rechtszekerheid.
Het Kadaster heeft hiervoor een voorstel gedaan. Een mogelijke wijziging van de regelgeving ter afscherming van de persoonsgegevens in die bijzondere situaties, is daarmee in ontwikkeling.
Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het persbericht «CBR verbetert serviceniveau voor rijtesten» van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 27 september jl.?1
Ja.
Deelt u de gedachte dat sprake is van serviceverbetering als het aantal locaties van 53 teruggebracht wordt naar 30?
Het aantal locaties waar praktijkexamens worden afgenomen blijft 53. De locaties waar rijtesten worden afgenomen wordt teruggebracht van 53 naar 30 locaties. Het CBR heeft inmiddels op verzoek van de brancheorganisaties in beraad of een gefaseerde sluiting opportuun is. Met het terugbrengen van het aantal oproepplaatsen kan het gewenste niveau aan dienstverlening voor de specifieke doelgroep beter worden gerealiseerd. De 30 locaties zullen straks vaker open zijn, waardoor de doorlooptijden verkort kunnen worden en de klant meer gespreid over de week terecht kan. Bovendien kunnen hiermee de faciliteiten op het gewenste niveau gebracht worden, zoals goede toegankelijkheid voor minder validen en de borging van de privacy tijdens het gesprek met de CBR-deskundige.
Wanneer bent u door het CBR geïnformeerd over het voornemen om de «kwaliteitsslag» te maken? Hoe heeft u hierop gereageerd in de richting van het CBR?
De voorstellen van het CBR liggen in de lijn met de uitgangspunten die door het CBR zijn gehanteerd bij het brede locatiebeleid waaraan ik in 2013 mijn goedkeuring heb gegeven. De voorliggende plannen zijn hier een nadere invulling van voor de specifieke doelgroep van de rijtesten. Daar de dienstverlening niet (efficiënt) op het gewenste niveau van de uitgangspunten van het locatiebeleid kon worden gebracht zijn hier voorstellen voor ontwikkeld. Ik heb vastgesteld dat het CBR daarbij een goede afweging heeft gemaakt tussen bedrijfseconomische en maatschappelijke motieven. Het CBR heeft de verantwoordelijkheid om tot een goede dienstverlening voor alle klantgroepen te komen.
Vindt u de verruiming van de openingstijden opwegen tegen de sluiting van 23 locaties? Zo ja, waarom?
Ja. het nieuwe locatiebeleid gaat uit van minder maar kwalitatief betere locaties en is gebaseerd op klantonderzoek. Door de afname van 53 naar 30 locaties kunnen de openingstijden worden verruimd en vaker rijtesten worden aangeboden, waarbij de landelijke dekking nog steeds goed blijft. Tevens zijn de 30 locaties goed toegankelijk voor minder validen en bieden privacy tijdens het gesprek met de CBR-deskundige.
Is er bij de sluiting van locaties ook gekeken naar de situatie van werkgelegenheid in het desbetreffende gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft dat meegewogen bij de genomen besluiten?
Binnen het CBR is geen sprake van werkgelegenheidseffecten omdat er geen vestigingen worden gesloten. Er zal wel een verschuiving optreden tussen de vestigingen.
Hoeveel banen gaan per locatie bij deze reorganisatie verloren?
Geen. De deskundigen van het CBR blijven in dienst en blijven rijtesten afnemen. Sommigen op een andere locatie.
Op welke wijze is deze reorganisatie besproken met belanghebbenden zoals personeel, rijschoolhouders en gemeenten? Voor wie is de «kwaliteitsslag» in positieve zin merkbaar?
Het besluit is besproken met het personeel en het is toegelicht in het periodieke overleg met de brancheorganisaties. Met name de klant profiteert van deze aanpassing omdat zij zeker kunnen zijn van een kwalitatief goed uitgeruste locatie waar zij de rijtest kunnen uitvoeren.
Is bij de afwegingen ook rekening gehouden met de extra kosten die bezoekers, zoals mensen met autisme, van het CBR moeten maken?
Voor de meeste mensen blijven de 53 locaties gewoon open. De verandering geldt enkel voor de mensen die rijtesten moeten doen. Voor deze groep neemt weliswaar de reistijd toe, maar daar staan een verkorting van de doorlooptijd en verbetering van het serviceniveau op de 30 locaties tegenover.
Het bericht ‘Veehouderij kan niet zonder begrenzing’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich voorstellen dat na het lezen van het afscheidsinterview met de directeur-generaal Agro en Natuur in Boerderij van 6 september 2016, het vertrouwen van de boeren geschaad kan worden als zij lezen in het interview: «Ik denk dat met de zware discussie over milieu en klimaat er niet een gunstig getij is om te zeggen dat we het maar minder nauw moeten nemen met de milieumaatregelen», terwijl dit geen onderdeel is van de inzet van de politiek noch van de sector? Zo nee, waarom niet?
De heer Hoogeveen reageert met de geciteerde tekst op de vraag van de interviewer of het een realistisch route is om de Nitraatrichtlijn aan te passen.
Ik zie niet dat zijn antwoord het vertrouwen van boeren zou schaden.
Kunt u aangeven waarom de directeur-generaal in dit afscheidsinterview suggereert dat er wensen zijn om het minder nauw te nemen met de milieumaatregelen? Waar komen deze wensen vandaan?
De heer Hoogeveen geeft in het interview juist aan dat «de fosfaatrechten moeten worden ingevoerd om niet over de milieugrens heen te gaan» en dat Nederland voor het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatie moet laten zien dat «het ons ernst is om binnen de grenzen van de Nitraatrichtlijn te produceren.» Hierin schuilt niet de suggestie en ook niet de wens om het minder nauw te nemen met de milieumaatregelen.
Kunt u zich voorstellen dat mensen dit lezen als een reactie op de inzet in Brussel om de derogatievoorwaarden aan te passen (loslaten van het fosfaatplafond of, second best, het fosfaat dat niet in het Nederlandse milieu terecht komt te salderen van het vastgestelde fosfaatplafond) verwachtend dat dit, met de verwijzing naar «het minder nauw nemen met de milieuregels», op voorhand mislukt, zeker als dit de duiding van de inzet is? Zo nee waarom niet?
Per brief van 3 maart jongstleden heb ik mijn inzet aan uw Kamer geschetst.
Ik heb aangegeven dat ik bereid ben om, er van uitgaande dat via het stelsel van verplichte mestverwerking wordt zekergesteld dat het fosfaatoverschot geen extra milieurisico met zich meebrengt, bij de Europese Commissie te bepleiten dat het niet nodig is om nog langer via een plafond in de derogatiebeschikking de fosfaatproductie in absolute zin te begrenzen. Indien de Europese Commissie vasthoudt aan een productieplafond, zal ik bespreken of mest die aantoonbaar buiten de Nederlandse landbouw wordt gebracht, buiten de berekening van de voor het plafond relevante productie kan worden gehouden of dat het plafond met die hoeveelheid kan worden opgehoogd. In die zin wordt de hoeveelheid mest die op basis van de mestverwerkingsverplichting buiten de Nederlandse landbouw wordt gebracht, als het ware gesaldeerd met het fosfaatproductieplafond.
Kunt u aangeven welke contacten u heeft gehad met de verschillende commissarissen in Brussel, wanneer deze contacten hebben plaatsgevonden en welke communicatie is gedeeld?
Inmiddels heeft het Kamerdebat plaatsgehad. Daarin heb ik uw Kamer geïnformeerd over de contacten op ambtelijk en politiek niveau en toegezegd u elk kwartaal te zullen informeren over de voortgang van gesprekken over het 6e actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Kunt u aangeven welke contacten er op hoog ambtelijk niveau zijn geweest met de hoge ambtenaren van de verschillende commissies, wanneer deze contacten hebben plaatsgevonden en welke communicatie is gedeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u, omdat de informatievoorziening van evident belang is voor de behandeling van het wetsvoorstel wijziging van de Meststoffenwet in verband met de introductie van het stelsel van fosfaatrechten, deze vragen vóór de plenaire behandeling van het wetsvoorstel beantwoorden? Zou u, indien de openbaarmaking van de informatie de onderhandelingen schaadt, de informatie vertrouwelijk willen delen met de Tweede Kamer?1
Zie antwoord vraag 4.
Patiënten die als proefkonijn werden gebruikt in het Erasmus MC |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het artikel waaruit bleek dat artsen in het Erasmus MC de werking en de veiligheid van een nieuw operatie-instrument voor boezemfibrillatie hebben onderzocht, zonder dat de patiënten dit wisten?1
Ja.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar de vraag of de handelingen van het Erasmus MC te beschouwen zijn als reguliere zorg of als medisch wetenschappelijk onderzoek?
De IGZ heeft aanvullende informatie opgevraagd bij het Erasmus MC over de afweging die destijds (2005–2007) gemaakt is of het reguliere zorg of medisch wetenschappelijk onderzoek betrof, als ook hoe een dergelijke afweging anno 2016 gemaakt wordt. Op basis van de voorliggende gegevens heeft de IGZ nog onvoldoende informatie om de vraag te beantwoorden of de handelingen van het Erasmus MC te beschouwen waren als reguliere zorg of als medisch wetenschappelijk onderzoek. Zij doet daarnaar thans aanvullend onderzoek. De IGZ betrekt daarbij de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). De IGZ heeft mij laten weten dat zij er naar streeft om het onderzoek begin 2017 af te ronden. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst van het onderzoek.
Bent u van oordeel dat het onderzoek met de cryoballon een prospectief onderzoek betrof, of een retrospectief onderzoek zoals het Erasmus MC beweert?
Gelet op het thans lopende onderzoek door de IGZ kan ik u hierover op dit moment geen antwoord geven.
Wat is uw mening over de werkwijze, waarbij de hoogleraar informeel met de voorzitter van de medisch-ethische commissie van het Erasmus MC heeft gesproken, en dat die gezegd zou hebben dat het niet nodig was om toestemming te vragen?
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over dit individuele geval. In het algemeen geldt, dat als er twijfel bestaat over de vraag of er sprake is van een WMO-plichtige studie (dus of een studie onder de reikwijdte valt van de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen), dit voorgelegd kan worden aan een METC of de CCMO.
Welke ruimte biedt de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) op basis van artikel 6, vierde lid, om experimentele behandelingen buiten de werkingssfeer van de wet te laten?
Voor experimentele behandeling die onder de WMO valt is, noodsituaties daargelaten, altijd schriftelijke toestemming vereist van de patiënt of diens vertegenwoordiger (artikel 6 WMO).
Bij noodsituaties, geregeld in artikel 6, lid 4 van de WMO, gaat het erom dat de handelingen direct in het belang van de patiënt moeten worden uitgevoerd, zodat niet op toestemming kan worden gewacht. Daarvoor is overigens wel goedkeuring van de medisch-ethische toetsingscommissie vereist, en moet de toestemming alsnog gevraagd worden zodra dat mogelijk is.
Wanneer experimentele behandeling in het kader van individuele hulpverlening plaatsvindt, gelden de bepalingen van de WMO niet. Dit is vastgelegd in artikel 1 tweede lid WMO. Wel is dan de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing (WGBO, opgenomen in Boek 7 titel 7 afdeling 5 BW). In dat geval zal de keuze voor de behandeling aantoonbaar in het belang van de patiënt moeten zijn, en mag geen sprake zijn van vooraf opgezet wetenschappelijk onderzoek.
Bij experimentele behandeling in het kader van individuele hulpverlening is in beginsel ook altijd toestemming vereist van de patiënt zelf (artikel 7:450 BW), of van een vertegenwoordiger als de patiënt wilsonbekwaam is (artikel 7:465 BW). Zou wachten op toestemming ernstig nadeel voor de patiënt opleveren, dan mag de behandeling zonder die toestemming beginnen (artikel 7:466 eerste lid BW). Gaat het om een verrichting van niet ingrijpende aard, dan mag toestemming worden verondersteld (artikel 7:466 tweede lid BW).
Klopt het dat in het geval van experimentele behandelingen de behandeling wel altijd in het belang van de individuele patiënt moet zijn en niet het vergaren van kennis? Klopt het dat dit betekent dat er altijd toestemming moet worden gevraagd en dat toestemming alleen achterwege kan blijven zolang de proefpersoon niet in staat is om toestemming te geven of zolang er niemand geraadpleegd kan worden die in zijn plaats toestemming mag geven? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 5.
Als het antwoord op vraag 6 bevestigend is, kunt u dan aangeven op welke wijze dit zich volgens u verhoudt tot de werkwijze rondom het onderzoek van het Erasmus MC?
Gelet op het thans lopende onderzoek door de IGZ kan ik u hierover op dit moment geen antwoord geven.
Zou naar uw mening de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) het onderzoek moeten uitvoeren of in dit soort gevallen de wet is overtreden?
De CCMO houdt toezicht op de werkzaamheden van METC’s. In dit geval meende het Erasmus MC dat er geen sprake was van een medisch-wetenschappelijk onderzoek dat binnen de reikwijdte van de WMO valt. Volgens deze instelling zou het namelijk zijn gegaan om onderzoek met gegevens uit de dossiers van de patiënten. Daarom is er geen onderzoeksprotocol getoetst door een METC.
De CCMO ziet niet toe op de procedures rond het onderzoek van het Erasmus MC. De IGZ is de instantie die toezicht houdt op de uitvoering van medisch wetenschappelijk onderzoek door onderzoeksinstellingen. De IGZ kan, als daar in het kader van de toezichtstaak aanleiding voor is, ook de procedures opvragen die gebruikt worden voor de uitvoering van medisch wetenschappelijk onderzoek.
In de voorliggende casus bestaat in de eerste plaats nog twijfel of het om een medisch wetenschappelijk onderzoek gaat of om reguliere zorg. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 2 heeft de IGZ mij geïnformeerd dat zij de CCMO zal betrekken bij haar onderzoek.
Op welke wijze doet de CCMO onderzoek naar dergelijke gevallen? Wordt hierbij gebruikgemaakt van een reglement of een onderzoeksprotocol? Kan de CCMO onderzoek doen naar de procedures rond het onderzoek van het Erasmus MC?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak heeft de CCMO dergelijke gevallen al onderzocht sinds de wet in 1999 is ingegaan? Kunt u hier enkele voorbeelden van geven?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 9, is de IGZ de instantie die toezicht houdt op uitvoering van onderzoek. IGZ schakelt de CCMO in op momenten dat er bepaald moet worden of het om WMO-plichting onderzoek gaat. Het komt niet vaak voor dat de IGZ of de CCMO een signaal krijgt dat mogelijk de wet is overtreden omdat patiënten betrokken zijn bij een medisch wetenschappelijk onderzoek dat niet als zodanig getoetst is. Ik weet van één recente casus die de IGZ en de CCMO samen onderzocht hebben. Het betrof een melding van een patiënt die behandeld was met een medisch hulpmiddel tegen (gastro-oesofagale) reflux. De patiënt dacht dat hij zonder toestemming deel had genomen aan een medisch wetenschappelijk onderzoek. Na onderzoek van de IGZ en de CCMO bleek dat er in dit geval geen overtreding was van de WMO en de Wet op de medische hulpmiddelen.
Wat is de verjaringstermijn van een delict als genoemd in artikel 33 van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen?
De verjaringstermijn hangt af van het soort strafbare feit. Voor een overtreding geldt bijvoorbeeld een verjaringstermijn van drie jaar en voor een misdrijf zes jaar. Mocht er sprake zijn van een medisch wetenschappelijk onderzoek dat niet is getoetst, dan gaat het om een misdrijf.
De ontoegankelijkheid van nieuwe postbussen van Post.nl voor mensen met een beperking |
|
Marith Volp (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat nieuwe postbussen van Post.nl, waar tevens pakketten afgeleverd kunnen worden, niet bereikbaar zijn voor mensen in een rolstoel of met een andere beperking?1
Ik heb hierover contact opgenomen met PostNL en het Ministerie van EZ dat het verantwoordelijk departement is voor het postbeleid. Ik kan daarover het volgende toelichten.
In de eerste plaats gaat het niet om zogenaamde «nieuwe» postbussen, maar om een proef met een pakket- en briefautomaat. PostNL voert momenteel in Almere een proef uit met deze nieuwe pakket- en briefautomaten waarmee klanten 24/7 pakketjes kunnen ophalen en verzenden. Dit concept is ontworpen als dienst voor consumenten, in aanvulling op de bestaande post- en pakketkantoren en de straatbrievenbussen. Doel is het uitbreiden van het aantal bezorgopties en bezorgtijden dat wordt aangeboden aan de consument. PostNL wil testen of hiermee beter tegemoet kan worden gekomen aan veranderende wensen en behoeften. Op 14 oktober is de eerste pakket- en brievenautomaat geplaatst in Almere. Er worden op korte termijn 16 van dergelijke automaten in Almere geplaatst. PostNL neemt vervolgens een jaar de tijd om het gebruik van dit ontwerp te onderzoeken. PostNL heeft Ieder(in)2 uitgenodigd om mee te denken over de toegankelijkheid van dit concept. Overigens is deze automaat reeds voorzien van voelbare wegwijzers zodat deze ook toegankelijk is voor mensen met een visuele beperking.
Deelt u de mening dat het kunnen posten van een brief, of het ophalen of wegbrengen van een pakket, bij het deelnemen aan het reguliere dagelijkse leven hoort? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, niet voor niets zijn er in de Postwet voorschriften opgenomen ten aanzien van de universele postdienstverlening. Kern daarvan is algemene beschikbaarheid en betaalbaarheid van postdiensten.
Wat vindt u ervan dat Post.nl op Twitter aangeeft dat er verscherpte richtlijnen zijn rondom de hoogte van brievenbussen in verband met Arbowetgeving, en dat dit ertoe leidt dat deze speciale bussen niet toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?2 Kunt u aangeven hoe arborichtlijnen voor postbodes en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zich tot elkaar verhouden?
De uitleg hiervan op social media berust op een misverstand, zo heeft PostNL op 11 oktober ook aangegeven via dezelfde social media kanalen. Van PostNL heb ik begrepen dat er niets is veranderd ten aanzien van de arborichtlijnen of de manier waarop wordt omgegaan met verlaagde brievenbussen.
Het netwerk van verlaagde brievenbussen is destijds tot stand gekomen in overleg met koepelorganisatie Ieder(in). Een verlaagde brievenbus heeft een inwerpopening die zich op 120 cm boven het maaiveld bevindt en deze is daardoor ook voor personen met een handicap, bijvoorbeeld vanuit een rolstoel, bereikbaar.
De standaardhoogte van de inwerpopening van brievenbussen is 150cm. Die hoogte is bepaald op basis van de optimale houding van de buslichter bij het lichten van de bus. Het tillen van de lichting uit een brievenbus op een lagere dan de gebruikelijke hoogte brengt voor de postmedewerker een zwaardere lichamelijke belasting met zich mee. De eisen die in de Arbo-wetgeving worden gesteld aan de gemiddelde totale belasting bieden PostNL enige speelruimte om rekening te kunnen houden met zowel de behoeften van kwetsbare groepen als de arbeidsomstandigheden van de eigen werknemers. Op verzoek van zorginstellingen, overkoepelende belangenorganisaties of gemeenten kan op specifieke plaatsen een verlaagde brievenbus worden geplaatst. De aangevraagde locatie zal dan getoetst worden aan het locatiebeleid en het netwerk van brievenbussen in de omgeving.
Kunt u aangeven hoeveel van deze nieuwe postbussen met pakketfunctie er door Post.nl in Nederland worden neergezet, en welke hiervan toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?
Momenteel heeft PostNL vier pakket- en briefautomaten in Almere geplaatst. Dit worden er eind november totaal 16 in Almere. PostNL en Ieder(in) hebben afgesproken dat partijen met elkaar om tafel gaan over de toegankelijkheid van dit concept voor mensen met een beperking. Het concept is nu al uitgerust met een wegwijzer bij de inwerpsleuf voor mensen met een visuele beperking en ook de pakkettenlockers aan de onderkant van de automaat zijn bereikbaar voor mensen met een beperking.
Wat vindt u ervan dat voor mensen de gemiddelde afstand naar een verlaagde brievenbus ongeveer 3 kilometer is, en kunt u aangeven of u dit in het kader van het geratificeerde VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap een acceptabele afstand vindt? Kunt u tevens toelichten waarom u dit wel of niet acceptabel vindt?
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal straatbrievenbussen en postvestigingen dat minimaal beschikbaar moet zijn en de maximale afstand tot die voorzieningen. Voorts is als specifieke eis opgenomen dat de verlener van de universele postdienst, in casu PostNL, bij de spreiding van voorzieningen rekening houdt met de behoeften van kwetsbare groepen. In dat kader wordt overleg gevoerd door PostNL met belangengroepen en lokale overheden op het moment dat daar aanleiding voor is. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Daarbij is dus ruimte voor maatwerk.
Kunt u aangeven welke gevolgen de aangescherpte arborichtlijnen hebben voor de hoeveelheid verlaagde brievenbussen in Nederland?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat er in Nederland voor iedere Nederlander de mogelijkheid moet zijn in de eigen wijk en buurt brieven te posten, pakketten op te halen en weg te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 2 en 5.
Bent u bereid in het kader van het Plan van Aanpak rondom de ratificatie van het VN Verdrag met Post.nl afspraken te maken rondom de toegankelijkheid van brievenbussen en pakketbussen voor mensen met een beperking? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de gemaakte afspraken? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 5, stel ik vast dat er in de bestaande regelgeving reeds sprake is van voorschriften ten aanzien van de behoeften van kwetsbare bevolkingsgroepen, waaronder mensen met een beperking. Dit is in lijn met het VN Verdrag Handicap. Uit de praktijk blijkt dat PostNL conform deze wet-en regelgeving handelt en op serieuze wijze omgaat met de eisen die uit de wetgeving volgen en de opgave die zij heeft in het kader van algemene beschikbaarheid van postvoorzieningen in Nederland. Zo houdt PostNL bij de acquisitie van locaties rekening met de toegankelijkheid hiervan voor mensen met een beperking. Tevens kan iedereen die stukken in brailleschrift verstuurt, gebruik maken van braillepost. Hiervoor kan men terecht op het Postkantoor. Voorts zijn alle brievenbussen in Nederland toegankelijk doordat ze op locaties staan die 24/7 bereikbaar zijn. Daarnaast vergroot PostNL de toegankelijkheid voor specifieke doelgroepen door de brievenbussen uit te rusten met voelbare wegwijzers bij de inwerpopening en door het op bepaalde locaties plaatsen van verlaagde brievenbussen. Ook het huidige concept van de pakket- en brievenautomaat is uitgerust met voelbare wegwijzers. Zoals aangegeven gaan PostNL en Ieder(in) met elkaar in gesprek over andere toegankelijkheidaspecten hiervan. Ik zie derhalve geen aanleiding voor aanvullende afspraken.
Het stoppen van ontwikkelingshulp aan de Palestijnse Autoriteit |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Britain suspends millions of aid payments to Palestine amid claims cash is handed to terrorists»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat verschillende terrorisme faciliterende Palestijnse organisaties, waaronder de Palestijnse Autoriteit (PA), nog steeds miljoenen ontvangen van onder meer Nederland en de EU? Zo neen, waarom niet?
Er is geen sprake van faciliteren van terrorisme door de Palestijnse Autoriteit of andere door Nederland of de EU gesteunde Palestijnse organisaties.
De Palestijnse Autoriteit veroordeelt geweld, maar zou naar de mening van het kabinet meer moeten doen om aanslagen te veroordelen en verheerlijking van geweld tegen te gaan, conform de aanbeveling van het Kwartet in het rapport van afgelopen juli. Het kabinet dringt hier herhaaldelijk op aan bij de vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit en PLO.
Hoe oordeelt u over de terechte stap van de Britten om miljoenen aan hulpgeld voor de PA op te schorten vanwege betalingen aan terroristen?
Het Verenigd Koninkrijk herijkt momenteel diens ontwikkelingsprogramma in de Palestijnse Gebieden. Er is geen sprake van het opschorten van een reeds geplande betaling.
De Britse Minister voor Internationale Ontwikkeling, Priti Patel, heeft benadrukt dat het VK zich stevig zal blijven inzetten voor ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit en opbouw van de Palestijnse instituties. Doel van de herijking is om te verzekeren dat het Verenigd Koninkrijk met zijn ontwikkelingsprogramma maximale impact bereikt. Ook Nederland is bezig met een herijking van het ontwikkelingsprogramma voor de Palestijnse Gebieden, binnen de huidige prioriteiten, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de IOB evaluatie «How to break the vicious circle: evaluation of Dutch Development Cooperation in the Palestinian Territories 2008–2014» (Kamerstuk 23 432, nr. 441).
Bent u eindelijk bereid, in navolging van de Britten en in lijn met de motie Van Klaveren2, het subsidiëren van antisemitische en anti-Israëlische organisaties en activiteiten te staken? Zo neen, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in reactie op eerdere vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel nr. 2389), wil het kabinet geen steun verlenen aan organisaties die antisemitische uitingen doen danwel terreur verheerlijken of aan organisaties die deze subsidies doorgeven aan organisaties die zich daaraan schuldig maken. Daarbij benadrukt het kabinet dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme.
Overlast van het spoor bij America |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Onderzoek naar overlast treinen in America» dat is gepubliceerd naar aanleiding van een enquête onder inwoners?1
Ik heb er met interesse kennis van genomen.
In hoeverre deelt u de zorgen van omwonenden zoals verwoord in het genoemde rapport? Kunt u dit toelichten?
Ik heb begrip voor deze zorgen. Het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) heeft als doel hier iets aan te doen, wanneer er sprake is van wettelijke overschrijdingen.
Welke maatregelen heeft u voor ogen om tegemoet te komen aan de overlast en zorgen die nu leven bij de inwoners van America?
In het kader van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) vindt momenteel onderzoek plaats naar de locaties die in aanmerking komen voor maatregelen zoals geluidschermen of gevelisolatie. America behoort tot de zoekgebieden van het MJPG. In 2018 vindt de eerste prioritering plaats voor welke maatregelen waar getroffen kunnen worden. Daarna worden nog de specifieke saneringsplannen (per gebied) vastgesteld. De wet geeft aan dat die (spoorse) saneringsplannen uiterlijk in 2020 moeten zijn opgeleverd door ProRail.
Klopt het dat de voorgestelde afname van 1.800 goederenwagons een feitelijk afname is van ongeveer één trein per 8,5 dag? Kunt u dit toelichten?
Nee. Een omrekening van wagens naar treinen is niet mogelijk. Het aantal wagens in een goederentreinen varieert. Een goederentrein kan volledig zijn samengesteld uit wagens met gevaarlijke stoffen of slechts één of in het geheel geen wagen(s) met gevaarlijk stoffen bevatten.
Overigens heeft de afname met 1.800 wagens geen betrekking op het traject Eindhoven–Venlo. Het betreft een trein die voorheen twee keer per week acrylnitril en butadiëen vervoerde van Geleen via Sittard, Roermond, Eindhoven, Tilburg, Breda, Roosendaal en Antwerpen naar Frankrijk.
Welke gevolgen zal de bouw van een nieuwe goederenterminal nabij Venlo-Blerick hebben voor de intensiteit op het spoor nabij America?
Over de gevolgen van de mogelijke realisatie van een goederenterminal in Venlo op de intensiteit van het spoor is vooralsnog geen uitspraak te doen. Voor het treinverkeer van en naar de terminal moet in ieder geval voldaan worden aan de nu geldende plafonds voor geluid en gevaarlijke stoffen.
Misstanden op Indiase theeplantages |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Certified Unilever Tea – A Cup Half Empty van de Landelijke India Werkgroep (LIW), over de ondermaatse arbeidsomstandigheden bij de door Rainforest Alliance gecertificeerde Indiase theeplantages die aan Unilever leveren, waaronder ongelijke behandeling van tijdelijke arbeidskrachten, een ontoereikende vergoeding van gemaakte overuren, onvoldoende voorzorgsmaatregelen bij het werken met pesticiden, gebrek aan vrijheid van vakvereniging en het niet uitbetalen van een leefbaar loon?1
Ja.
Deelt u de mening dat zowel Unilever als Rainforest Alliance, ondanks verbeteringen sinds 2010, de nog bestaande problemen op deze en mogelijk andere theeplantages snel moeten aanpakken?
Het kabinet deelt de analyse dat er veel verbeteringen hebben plaatsgevonden op de theeplantages, maar dat het werk nog niet af is. Ook Unilever en Rainforest Alliance erkennen de problemen die het rapport benoemt en werken aan verbetering. Unilever heeft laten zien serieus te werken aan het tegengaan van misstanden in de toeleveringsketen. Maar er is meer nodig. Om de structurele problemen in de Indiase theesector effectief aan te kunnen pakken is dialoog en samenwerking tussen alle stakeholders nodig. Dat wil zeggen overheden, producenten, het (internationale) bedrijfsleven én maatschappelijke organisaties. Het kabinet ondersteunt via het Initiatief Duurzame Handel (IDH) een aantal activiteiten gericht op verbetering van de omstandigheden in theesector in India waar Unilever medeoprichter van is of actief bij betrokken is. Het gaat hierbij om TRUSTEA, de duurzaamheidsstandaard voor de binnenlandse markt van India (80% van de totale markt) en TEAM UP INDIA, een multistakeholder platform voor de gehele theesector. Dit platform heeft dit jaar een Indian Tea Sustainability Roadmap afgesproken waarin arbeidsomstandigheden, leefbaar loon, gezondheid en veiligheid centraal staan. Voor het eerst in de geschiedenis is het gelukt om op grote schaal producenten, inkopers en andere stakeholders uit de theesector bij elkaar te krijgen om uitdagingen te bespreken en gezamenlijk te werken aan oplossingen in India. Binnen ISEAL-verband werken keurmerken zoals Rainforest Alliance aan continue verbetering van hun standaard en verificatie. Zo heeft Rainforest Alliance op 20 september jl. een nieuwe standaard gelanceerd (Sustainable Agriculture Network) na een consultatieproces van twee jaar. Een belangrijke innovatie binnen deze standaard is het «Continuous Improvement Framework» dat tijdgebonden investeringen en verbeteringen vereist met betrekking tot onder meer arbeidsomstandigheden, leefbaar loon en milieu.
Deelt u de mening dat Unilever de toezegging «er meer moet worden gedaan om de standaarden voor werknemers op theeplantages en hun gezinnen te verhogen» zou moeten concretiseren in een openbaar plan van aanpak?2
Het kabinet is voorstander van transparantie door bedrijven over hun inspanningen voor ketenverduurzaming en de voortgang hiervan. Unilever rapporteert jaarlijks publiek in zijn jaarverslag over financiële, sociale en milieudoestellingen. Daarnaast wordt de voortgang die het bedrijf boekt op de duurzaamheidsdoelstellingen, zoals geformuleerd in het Unilever Sustainable Living Plan,op alle afzonderlijke targets publiek gerapporteerd. De beoordeling van de voortgang wordt jaarlijks gedaan op basis van de Global Reporting Initiative – Sustainability Reporting Guidelines. Op het gebied van mensenrechten wordt gebruik gemaakt van de UN Guiding Principles Reporting Framework.
Bent u van mening dat Unilever ervoor moet zorgen dat de theeplantages een leefbaar loon aan hun arbeid(st)ers betalen, dat hoger ligt dan het officiële minimumloon? Bent u bereid bij Unilever aan te dringen op een openbaar plan, waarin de overgang naar een leefbaar loon wordt vormgegeven?
Op grond van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwacht het kabinet van Unilever dat het zich inspant voor het realiseren van een leefbaar loon voor de arbeiders in de toeleveringsketen. Unilever heeft hiertoe een aantal belangrijke stappen genomen. Zo heeft het bedrijf in zijn beleid voor duurzaam inkopen bepaald dat alle werknemers van toeleveranciers een eerlijke compensatie dienen te ontvangen conform het Unilever Framework for Fair Compensation dat in juni 2015 werd vastgesteld. Unilever heeft de ambitie de doelstellingen in 2020 te hebben gerealiseerd. Van 180 speciale toeleveranciers («Partners to Win») wordt verwacht dat zij al eind 2016 «good practices» hebben gerealiseerd. Binnen de wereldwijde organisatie dient jaarlijks over de voortgang publiek te worden gerapporteerd.
Wat is er tot nu bereikt met het in de praktijk brengen van de leefbaar loon-aanpak in de ISEAL-Global Living Wage Coalition?3
De Global Living Wage Coalition (GLWC) heeft leefbaar loon benchmarks opgenomen in de code van hun zes keurmerken. Producenten van bijvoorbeeld UTZ koffie of FairTrade bananen dienen in het kader van deze code te worden gemonitord op de voortgang op weg naar het betalen van leefbaar loon. Er zijn op dit moment benchmarks voor zeven landen gepubliceerd: Malawi, Zuid-Afrika, de Dominicaanse Republiek, Kenia (2 benchmarks), Ethiopië, Brazilië en Bangladesh. Voor veertien landen komen de benchmarks nog gereed in 2016: China (5), Pakistan, India (2 in Tamil Nadu), Nicaragua, Guatemala, Mexico, Vietnam (2) en Sri Lanka.
De leefbaar loon benchmarks worden gebruikt voor cao-onderhandelingen, aanpassing van het wettelijk minimumloon en voor het stimuleren van de lokale industrie en internationale merken om de kloof tussen huidig loon en leefbaar loon te dichten. Een voorbeeld hiervan is de theesector in Malawi. De leefbaar loon benchmark is als doel opgenomen in het Malawi Thee 2020 Programma van o.a. IDH. In juli 2016 bereikte de vakbond voor theeplukkers een akkoord over de verhoging van de lonen met 18 tot 24%. UTZ is een van de uitvoerders die toeziet op de naleving van de cao-afspraak; voor wat betreft UTZ gecertificeerde plantages. Verder hebben GLWC-onderzoekers in Vietnam de National Wage Council geadviseerd over de verhoging van het wettelijk minimumloon en wordt in Kenia de benchmark deze maand besproken met lokale en internationale stakeholders in de toeleveringsketen voor koffie, thee en bloemen.
Wat is uw inzet om ervoor te zorgen dat deze en andere initiatieven op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) binnen afzienbare tijd een leefbaar loon als norm gaan hanteren en in de praktijk brengen?
Uw Kamer is in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Eerlijk Werk Wereldwijd» (kenmerk 34311/2015D39350) en de Kamerbrief over de Asian Living wage Conference (Kamerstuk 32 735, nr. 153) geïnformeerd over de wijze waarop Nederland bijdraagt aan de totstandkoming van leefbaar loon. De inzet richt zich op de volgende drie onderdelen:
Verschillende Strategische Partnerschappen ondersteunen deze leefbaar loon-agenda, zoals FairWear Foundation voor de textielsector, Solidaridad, UTZ en IDH. Het nieuwe Vakbondsmedefinancieringsprogramma zet zich in voor leefbaar loon ambities in de IMVO convenanten.
In het kader van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen convenant voor de kleding en textielsector wordt een gezamenlijk actieplan voor leefbaar loon opgesteld binnen het eerste kwartaal van 2017. Hiertoe wordt zo veel mogelijk samengewerkt met vergelijkbare Europese initiatieven. Nederland heeft bijvoorbeeld het onderwerp leefbaar loon samen met Duitsland onder de aandacht gebracht op de International Labour Conference (juni 2016, Genève). Ook tijdens de conferentie over Sustainable Sourcing in the Garment Sector die Nederland in september jl. in Bangladesh organiseerde, riep het kabinet partijen op leefbare lonen te realiseren.
Wat is uw inzet om ervoor te zorgen dat de toenemende druk op de vrijheid van organisatie (waaronder van vakbonden) en de vrijheid van meningsuiting in India in bilateraal, Europees en multilateraal verband indringend aan de orde wordt gesteld?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen rond de ruimte voor maatschappelijke organisaties op de voet en stelt het belang van vrijheid van organisatie en vrijheid van meningsuiting waar nodig en opportuun bij de Indiase overheid aan de orde. Het kabinet besprak bijvoorbeeld duurzaamheid en mensenrechten tijdens de handelsmissie in 2015 onder leiding van Minister-President Rutte. Vaak wordt hiervoor stille diplomatie aangewend.
Vakbondsvrijheid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen. De ILO vraagt regelmatig rapportages aan lidstaten over de naleving van de fundamentele arbeidsnormen. Dit is een goed moment voor Indiase vakbonden om belemmeringen voor vakbondsvrijheid aan de orde te stellen. Nederland spreekt zich bij de ILO altijd uit tegen schendingen van vakbondsvrijheid.
De voortgang van de motie 31793, nr. 143 in relatie tot berichtgeving over investeringen in fossiele energie. |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ING blijft investeren in vieze kolencentrales ondanks klimaatbelofte»?1
Ik ben bekend met het bericht.
Acht u het wenselijk dat de Nederlandse financiële sector doorgaat met het investeren in nieuwe fossiele energieprojecten, terwijl er nog zoveel moet gebeuren om de Nederlandse klimaatdoelstellingen te halen?
De samenleving verwacht van bedrijven, inclusief bedrijven in de financiële sector, dat zij actief bijdragen aan de oplossing van het klimaatprobleem. De financiële sector geeft hier invulling aan door in toenemende mate concrete initiatieven te ontplooien (zie antwoord vraag 5). Financiële instellingen kunnen de klimaatimpact nog meer meenemen in hun financierings- en investeringsbeslissingen en hier transparant over zijn.
Investeerders baseren hun besluiten natuurlijk ook op andere factoren zoals risico en winst. Dit kan erin resulteren dat een deel van de investering nu nog gericht wordt op de financiering van fossiele energieprojecten naast de financiering van CO2-arme of -neutrale activiteiten.
Erkent u dat het op dit moment ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde doelstellingen voor de financiële sector, zodat deze zijn noodzakelijke bijdrage kan leveren aan het halen van de klimaatdoelstellingen van maximaal 1,5°C temperatuurstijging, zoals is afgesproken in Parijs?
Door een aantal financiële instellingen, die ook deelnemen aan het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF, zie antwoord vraag 5), wordt op initiatief van ASN Bank gewerkt aan een antwoord op de vraag hoe financiële instellingen hun portfolio aantoonbaar in lijn kunnen brengen met een 1.5/ 2°C scenario (in lijn met en naar voorbeeld van http://www.scienccebasedtargets.org/).
Ik juich dit initiatief van de sector van harte toe en zie op dit moment dan ook geen aanleiding om in aanvulling daarop PBL te verzoeken onderzoek te verrichten naar wetenschappelijk onderbouwde doelstellingen voor de financiële sector.
Denkt u dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met een studie van wetenschappelijk onderbouwde doelstellingen voor de financiële sector een bijdrage zou kunnen leveren om ook voor deze sector tot bindende afspraken te komen met betrekking tot het behalen van de klimaatdoelstellingen? Zo ja, gaat u het PBL ook die opdracht geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten welke acties u in gang hebt gezet naar aanleiding van de motie Dik-Faber en Van Veldhoven (Kamerstuk 31 793 nr. 153) en wat de resultaten daarvan zijn?
De motie sluit aan bij het overleg dat recent door De Nederlandsche Bank (DNB) is opgestart in het Platform voor Duurzame Financiering.
Dit platform komt ten minste twee keer per jaar bijeen onder voorzitterschap van DNB en bestaat naast DNB uit de koepelorganisaties van pensioenen, verzekeraars, banken en vermogensbeheerders, het Ministerie van Financiën, de Autoriteit Financiële Markten en het Sustainable Finance Lab.
Het halfjaarlijkse overleg zorgt voor de benodigde kennisdeling en coördinatie tussen de voorgenoemde partijen op het terrein van duurzame financiering. Daarnaast kunnen op initiatief van het platform of van individuele financiële instellingen werkgroepen worden opgericht om specifieke duurzaamheidthema’s verder uit te werken en te concretiseren. Iedere werkgroep heeft een opdrachtgever op bestuurlijk niveau uit de financiële sector. De opdrachtgever zorgt voor de bemensing, de interactie met relevante stakeholders, afbakening van het onderwerp en een tijdslijn waarbinnen geleverd wordt. De werkgroepen rapporteren hun bevindingen in het platform. Bevindingen kunnen vervolgens op vrijwillige basis door relevante partijen worden overgenomen.
Er zijn momenteel zeven werkgroepen opgericht of in oprichting, waaronder een werkgroep over klimaatrisico’s in de financiële sector en een werkgroep die mogelijke wetgevings- of toezichtbelemmeringen voor duurzame financiering in kaart brengt.
Naar aanleiding van de motie en vanwege de verantwoordelijkheid voor klimaat- en duurzaamheidbeleid sluit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zich aan bij dit platform. Via actieve deelname kan per initiatief worden bezien of, en zo ja op welke wijze, ondersteuning vanuit de rijksoverheid nodig is, bijvoorbeeld via het wegnemen van eventuele knelpunten in wet- en regelgeving.
Tevens sluit de motie aan bij de activiteiten van het PCAF. Het doel van dit initiatief is om de methoden waarmee de klimaatimpact van investeringen en financieringen wordt gemeten, verder te ontwikkelen. Dit geeft financiële instellingen meer inzicht in de CO2-impact van hun beleggingen en financieringen, waardoor zij hun klimaatvoetafdruk beter en eenduidig kunnen vaststellen en hierover kunnen rapporteren.
Met zowel het Platform voor Duurzame Financiering als het PCAF wordt een bijdrage geleverd aan een meer gecoördineerde aanpak, die er ook voor zorgt dat klimaatinitiatieven in de financiële sector makkelijker van de grond komen.
Het tegenhouden van het energiebesparingssysteem glastuinbouw door het Ministerie van Economische Zaken |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energiebesparingsplan glastuinbouw op dood spoor»?1
Ja.
Bevestigt u dat u het Energiebesparingssysteem Glastuinbouw niet verbindend wil verklaren? Zo ja, waarom?
De Staatssecretaris en ik hebben een verzoek tot het algemeen verbindend verklaren van het EBG van de brancheorganisatie Sierteelt ontvangen.
Deze aanvraag wordt op dit moment nog beoordeeld. Aan het verzoek van de brancheorganisatie Sierteelt zijn diverse aspecten verbonden die een zorgvuldige afweging behoeven. De Staatssecretaris en ik zullen uw Kamer zo spoedig mogelijk over de beoordeling van het verzoek informeren.
Onderschrijft u het doel van het Energiebesparingssysteem Glastuinbouw, te weten energiebesparing?
Ja.
Waarom bent u tegen deze zelfstandige invulling van het Energieakkoord door de glastuinbouwsector?
Ik ben daar niet op tegen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat een grote meerderheid van de glastuinders het Energiebesparingssysteem Glastuinbouw ondersteunt?
Ja.
Waarom geeft u de glastuinbouwsector niet de ruimte om gebruik te maken van de uit Europese regelgeving voortkomende mogelijkheid voor algemeen verbindend verklaringen van afspraken van branche- en producentenorganisaties?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten of u de glastuinbouwsector in 2013 zelf het advies heeft gegeven om het energiebesparingsplan zelf vorm te geven? Waarom staat u dat nu dan niet toe?
Private opzet en uitvoering van het Energiebesparingssysteem was destijds de beoogde oplossing voor het gerezen staatsteunprobleem bij het ontwikkelde overheidssysteem. Met ingang van 15 oktober 2014 geldt echter voor verbindendverklaring het kader zoals neergelegd in de Regeling producenten- en brancheorganisaties. Het verzoek tot verbindendverklaring van het EBG wordt aan dit kader getoetst.
Kunt u toelichten waarom u voornemens bent om een wetswijziging door te voeren om algemene gelding van afspraken met betrekking tot duurzaamheidsdoelen mogelijk te maken (Kamerstuk 30 196, nr. 463), maar niet de energiebesparingsafspraken van de glastuinbouwsector verbindend wil verklaren?
Mijn inzet is erop gericht partijen meer ruimte te geven om duurzaamheidsinitiatieven te nemen binnen de kaders van het mededingingsrecht. Ik ben hierom onder andere voornemens een wetsvoorstel waarmee algemene gelding kan worden gegeven aan duurzaamheidsinitiatieven in te dienen bij uw Kamer. In mijn brief van 24 oktober heb ik u de hoofdlijnen hiervan geschetst (Kamerstuk 30 196, nr. 480). In deze brief beschrijf ik dat voorwaarden hiervoor bijvoorbeeld zijn dat er een aantoonbaar publiek belang wordt gediend met het duurzaamheidsinitiatief, en dat er een breed draagvlak voor het initiatief is bij ondernemingen in de sector, NGO’s en consumenten. Deze voorwaarden worden nu verder uitgewerkt en zullen leidend zijn bij de beoordeling van de vraag of een initiatief zoals het Energiebesparingssysteem glastuinbouw algemene gelding zou kunnen krijgen. Ik kan daar nu nog geen uitspraken over doen. Het wetsvoorstel kent andere kaders dan de kaders voor het eventueel algemeen verbindend verklaren van het EBG op grond van de Europese integrale marktordeningsverordening en de Regeling producenten- en brancheorganisaties. Deze laatsten zijn uitsluitend van toepassing op (erkende) producenten- en brancheorganisaties in de agrarische sector.
Is het Energiebesparingssysteem Glastuinbouw niet juist wat u mogelijk wilt maken met het voorgenomen wetsvoorstel?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Schiphol dreigt veel eerder ‘vol’ te raken dan voorzien’ |
|
Jacques Monasch (PvdA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol dreigt veel eerder «vol» te raken dan voorzien»?1
Ja.
Deelt u de stelling dat Schiphol eerder dreigt vol te lopen dan voorzien?
Ja. In de Gebruiksprognose 2016 is door Schiphol uitgegaan van 470.800 vliegtuigbewegingen voor het gebruiksjaar 2016. Naar verwachting zullen er in gebruiksjaar 2016 rond de 475.000 bewegingen worden uitgevoerd. In de Gebruiksprognose 2017, welke de Kamer gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt, wordt uitgegaan van 492.100 vliegtuigbewegingen in het gebruiksjaar 2017.
Hiermee komt het bereiken van 500.000 vliegtuigbewegingen eerder in zicht dan oorspronkelijk voorzien was.
Klopt de berichtgeving dat het aantal nachtvluchten op Schiphol in de Gebruiksprognose 2017 oploopt naar 32.000?
Ja, volgens de Gebruiksprognose 2017 verwacht Schiphol in gebruiksjaar 2017 in totaal 31.600 nachtvluchten.
Klopt het bericht dat Schiphol tegen de afspraken in niet tot een vermindering van de nachtvluchten wil overgaan?
Over de gerealiseerde hinderbeperking door glijvluchtlandingen en het aantal nachtvluchten dat op basis hiervan is toegestaan, bestaat al enige tijd discussie tussen de delegaties in de Omgevingsraad Schiphol (ORS). Daarom heb ik in mijn adviesaanvraag aan de ORS van 14 maart 2016 over de toekomstbestendigheid van het nieuwe normen- en handhavingstelsel2 (oftewel de middellange termijn ontwikkeling van Schiphol) nadrukkelijk aangegeven dat de invulling van die afspraak over de nachtvluchten als onderwerp van bespreking tussen partijen in het College van Advies ORS moet worden geagendeerd. Ik heb inmiddels de ORS opgeroepen om uiterlijk 1 december 2016 met een plan van aanpak te komen voor de gehele adviesaanvraag. In dit plan van aanpak komt te staan hoe de komende tijd de elementen van de adviesaanvraag, waar de nachtvluchten onderdeel van zijn, binnen de ORS behandeld zullen worden en hoe dit zal leiden tot een advies.
Voor de besprekingen over de hinderbeperking door glijvluchtlandingen is daarbij een correcte feitenbasis van belang. Zoals ik al eerder heb aangegeven in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Belhaj (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3519), wil ik inzicht krijgen in geluidseffecten indien deze berekend worden conform de nieuwste inzichten. Hiertoe heb ik besloten, omdat de Commissie m.e.r. in een tussenadvies op het MER heeft aangegeven dat de berekeningen van geluidseffecten met actuelere rekenvoorschriften berekend kunnen worden. Deze nieuwe berekeningen kunnen als deze gereed zijn betrokken worden bij de besprekingen over de nachtvluchten.
Mocht er uiteindelijk echter geen overeenstemming komen tussen de partijen op dit punt van de nachtvluchten, dan zal ik mijn standpunt bepalen.
Deelt u de mening van de directeur van Schiphol dat de afspraken uit het Alders-akkoord de groei van Schiphol niet remmen?
Ik deel de analyse van de directeur van Schiphol dat passagiersgroei mogelijk blijft doordat vliegtuigen groter worden en de bezettingsgraad nog verder toe kan nemen. Verder heeft het kabinet extra capaciteit gecreëerd voor niet-mainportgebonden verkeer op de luchthavens van Eindhoven en Lelystad. Hierdoor kan de capaciteit op Schiphol zo veel mogelijk worden benut door mainportgebonden verkeer. Op Eindhoven wordt inmiddels gebruik gemaakt van deze capaciteit. Lelystad zal naar verwachting vanaf april 2018 geopend zijn.
Dat neemt niet weg dat de grens van de afgesproken 500.000 vliegtuigbewegingen nu wel in zicht komt. Over de groei boven de 500.000 vliegtuigbewegingen na 2020 is afgesproken dat indien er milieuruimte is om meer bewegingen te realiseren, deze ruimte voor de helft kan worden benut voor verdere luchthavenontwikkeling en daarmee voor de helft ten goede komt aan de omgeving (ook bekend als de 50/50 verdelingsregel). Ik heb de ORS gevraagd om de concrete invulling van de 50/50-verdeling mee te nemen in de adviesaanvraag over de toekomstbestendigheid van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel. Via deze 50/50 verdelingsregel zal uiteindelijk de verdere groei van Schiphol worden vormgegeven.
Verantwoorde groei voor Schiphol in overleg met de omgeving is voor mij dan ook het uitgangspunt. De afgesproken volumeplafonds zijn niet heilig, mits er in goed overleg met de omgeving nieuwe afspraken worden gemaakt. Dat is een absolute voorwaarde.
Schiphol heeft overigens meermaals aangegeven de afspraak te respecteren dat tot en met 2020 maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar plaatsvinden. Dit betekent dus zoals gezegd dat de komende jaren nog beperkte groei in vliegtuigbewegingen mogelijk is, en dat het aantal passagiers kan doorgroeien als gevolg van grotere vliegtuigen en hogere bezettingsgraden. Tegelijkertijd loopt Schiphol als gevolg van de snelle groei van de afgelopen jaren tegen operationele knelpunten bij de groei naar 500.000 vliegtuigbewegingen. Daarom wordt nu ingezet op tijdelijke maatregelen om de periode te overbruggen tot de oplevering van de nieuwe pier in 2019 en de nieuwe terminal in 2023. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat Schiphol klaar is voor verdere groei in de toekomst. Naast milieuruimte is tenslotte ook operationele capaciteit nodig (zoals de terminal en gate-capaciteit).
Deelt u de mening van de bewoners van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) dat Schiphol de afspraken uit het Alders-akkoord schendt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ingrijpen om ervoor te zorgen dat de afspraken worden nageleefd?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe denkt u, nu het overleg tussen de ORS en Schiphol is vastgelopen, dat de gesprekken weer hervat kunnen worden? Zijn daarbij beleidsmaatregelen van uw kant te verwachten?
Ik deel niet het beeld dat de gesprekken zijn vastgelopen. De ORS geeft zelf aan in zijn advies op de Gebruiksprognose 2017 dat de ontwikkeling van het aantal nachtvluchten in verhouding tot de eerder tussen partijen gemaakte afspraken de noodzaak onderstreept dat partijen spoedig in het beraad over de middellange termijnontwikkeling tot afspraken komen. Zie verder het antwoord op vraag 4 over de stand van zaken van deze adviesaanvraag.