Het archief van de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie-Omtzigt1 die de regering verzocht om:
Ja
Kunt u aangeven op welke datum u een projectgroep heeft samengesteld uit alle betrokken ministeries, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het WODC, het Nationaal Archief en de OVV, die de archieven rondom het dossier MH17 als hotspots benoemd heeft?2
Op 7 april 2016 heeft een eerste bijeenkomst plaatsgevonden van de betrokken ministeries, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het WODC, het Nationaal Archief en de OVV.
Kunt u aangeven waar de lijst van hotspots en de gevolgen voor selectie worden gepubliceerd op de website van het Nationaal Archief?3
Er is geen separate lijst van hotspots. Het aanwijzen van hotspots is onderdeel van de nieuwe methodiek bij de archiefselectie. De hotspot in deze vorm is nieuw.
Kunt u alle selectielijsten van de hotspot MH17, die tot nu toe zijn opgesteld, en de datum waarop ze zijn gepubliceerd, aan de Kamer doen toekomen en tegelijk op een gepaste plek publiceren, opdat belangstellenden er kennis van kunnen nemen en eventueel een zienswijze of bezwaar kunnen indienen?
Selectielijsten worden niet specifiek opgesteld voor hotspots, zoals de MH17. In een selectielijst wordt per overheidsorgaan, aan de hand van werkprocessen, vastgelegd welke archiefbescheiden in aanmerking komen voor blijvende bewaring en welke voor vernietiging op termijn (Archiefwet, art. 5; Archiefbesluit, art 5). Er is geen separate selectielijst van hotspots.
Indien een hotspot als zodanig wordt aangemerkt, worden de daarop betrekking hebbende archiefbescheiden van de archiefvormers gewaardeerd voor blijvende bewaring, ongeacht de waardering die in de selectielijst oorspronkelijk is vastgesteld. Dit is conform artikel 5, lid 1 sub e van het Archiefbesluit.
De besluiten tot vaststelling van selectielijsten worden gepubliceerd in de Staatscourant. Sinds 2008 worden de selectielijsten beschikbaar gesteld via de website van het Nationaal Archief (www.nationaalarchief.nl). Tevens is op de website van het Nationaal Archief een overzicht te vinden van de selectielijsten die sinds 1994 zijn vastgesteld.
Kunt u aangeven welke relevante instellingen op 1 augustus 2016 nog geen selectielijst gepubliceerd hadden voor deze hotspot?
Alle betrokken archiefvormers hebben een selectielijst vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat bij de «restore» van de mailbox van de politiek assistent van de Minister, het cruciale stuk over de aantekeningen van voormalig Kamerlid Van der Steur die gestuurd waren aan de politiek assistent niet teruggevonden konden worden en dat de mailbox dus niet intact bewaard is?4
Zoals in de brief aan uw Kamer van 8 juni 2016 (Kamerstuk 34 362, nr. 20) aangegeven, is naar aanleiding van het verzoek van het Kamerlid Verhoeven gezocht naar een versie(s) van de Kamerbrief met aantekeningen van het Kamerlid Van der Steur, gestuurd tussen 27 mei en 3 juni 2014. De «restore» van de mailbox van de toenmalig politiek assistent over het jaar 2014 heeft niets opgeleverd.
Overigens is de bewuste brief achterhaald via het account van het Kamerlid Van der Steur waarover uw Kamer is geïnformeerd per brief van 1 september jl. (Kamerstuk 34 362, nr. 26).
Is de Archiefwet overtreden, nu blijkt dat (een deel van de) emails van de politiek assistent van de Minister uit 2014 – het jaar dat de MH17 werd neergehaald – niet bewaard zijn? Hoe lang hadden deze mails volgens de selectielijsten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bewaard moeten blijven?
Met het aanmerken van de casus MH17 als hotspot, zijn bijzondere bepalingen gaan gelden ten aanzien van het bewaren van archiefbescheiden. Dit betekent dat niets vernietigd mag worden dat relevant is voor onderzoek en reconstructie. Voor het neerhalen van MH-17 was van een hotspot echter nog geen sprake. Uit de periode voor 17 juli 2014 kan alleen worden gearchiveerd wat er nog was volgens de geldende selectiecriteria. De hotspotmonitor is daarbij een nadere invulling van bepaling 5 e van het archiefbesluit (http://wetten.overheid.nl/BWBR0007748/2013-01-01).
Erkent u dat het vaker gebeurt dat ministeries niet bepaald bekwaam zijn bij het archiveren, goed bewaren en terugvinden van belangrijke stukken zoals de fotorolletjes uit Srebrenica en de bewijsstukken in de ontnemingszaak van Cees H. (Teevendeal)?
De Erfgoedinspectie heeft de afgelopen jaren in haar rapporten gesignaleerd dat het archiveren, zowel wat betreft digitaal als papieren archief, bij de ministeries beter moet. In reactie daarop zijn maatregelen genomen om het archiefbeheer bij de ministeries te verbeteren.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de forse tekortkomingen waarop de erfgoedinspectie het Ministerie van Veiligheid en Justitie in 2015 wederom wees, worden opgelost en geen invloed hebben op het MH17-archief?5
Zoals ik in antwoord op de motie Segers (Kamerstuk 34 362, nr.21) heb aangegeven, worden de aanbevelingen van de Erfgoedinspectie ondersteund. Ook heb ik uw Kamer gemeld dat deze aanbevelingen door het Openbaar Ministerie zullen worden uitgevoerd. De Erfgoedinspectie heeft tevens geconstateerd dat de kwaliteit van het archiefbeheer bij het Openbaar Ministerie reeds is verbeterd ten opzichte van de periode waarin de ontnemingsschikking speelde.
Mede naar aanleiding van uw motie over archiefvorming rond MH17 (Kamerstuk 33 997, nr. 73) borgt een samenwerkingsverband van alle betrokken departementen en het Nationaal Archief dat de juiste stappen worden gezet ten behoeve van archiefvorming.
Kunt u garanderen dat al het MH17-materiaal dat beschikbaar is, inclusief e-mails, aanwezigheidsregistraties en logboeken van beide commissies, alsmede diplomatieke memo’s spoedig ter beschikking is gesteld aan de rijksarchivaris, zoals gevraagd door de Tweede Kamer?
Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot het archiefmateriaal MH17. Om te zorgen dat alle MH17-documenten duurzaam en toegankelijk gearchiveerd worden, wordt een tijdelijke projectleider aangesteld. Daarbij blijven alle betrokken partijen zorgdragen voor archiefvorming van hun aandeel in het dossier. Bij de totstandkoming van de index zullen de algemene rijksarchivaris en de archiefvormers overleggen over het eerst mogelijke moment van overbrenging van het archiefmateriaal naar het Nationaal Archief. Er is op dit moment nog geen archiefmateriaal overgebracht.
Indien dat nog niet gebeurd is, kunt u ervoor zorgen dat dat alsnog onmiddellijk gebeurt en dat al deze zaken tot nadere orde volledig bewaard blijven, aangezien dit cruciale informatie bevat over het handelen van de overheid in de uren, dagen, weken en maanden na het neerhalen van MH17?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, zijn er nog geen MH17-archieven overgebracht naar het Nationaal Archief. Om te zorgen dat alle MH17-documenten duurzaam en toegankelijk gearchiveerd worden, wordt een tijdelijke projectleider aangesteld. Deze projectleider zal met elke zorgdrager afspraken maken over de wijze van archivering. Hierbij valt onder meer te denken aan het gebruik van gelijke trefwoorden en zoektermen.
Kunt u het geaccordeerde verslag van het interview van de onderzoekers van de Universiteit Twente met de Minister-President, dat door de Minister-President teruggestuurd is aan die onderzoekers, aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 13.
Is het waar dat in de onderzoeksprotocollen geheimhouding beloofd is aan de geïnterviewden, maar dat de belofte van geheimhouding door de onderzoekers geen reden kan zijn om informatie niet aan de Tweede Kamer te verstrekken onder artikel 68 Grondwet?6
Zoals op 20 januari en op 7 juni 2016 in antwoord op Kamervragen (Kamerstuk 33 997, nr. 65 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771) aan uw Kamer gemeld is het geaccordeerde verslag eigendom van het onderzoeksteam van de Universiteit van Twente en het WODC. Het onderzoeksteam van de Universiteit Twente heeft 46 «sleutelinformanten» gesproken, waaronder bewindspersonen. De sleutelinformanten is beloofd dat er niet zal worden geciteerd uit de interviews en dat uitspraken in de interviews niet op naar sleutelinformanten herleidbare wijze in het rapport werden opgenomen. Alle onderzoekers die betrokken waren bij het evaluatieonderzoek hebben een geheimhoudingsverklaring ondertekend. De onderzoeksprotocollen zijn eerder aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 997, nr. 54). Deze toegezegde vertrouwelijkheid weegt voor mij zeer zwaar bij de afweging om het verslag niet aan uw Kamer te doen toekomen. Het zou de afspraak tussen de Universiteit van Twente en de geïnterviewden teniet doen en het is zeer aannemelijk dat de bereidheid om interviews af te leggen, zal afnemen als blijkt dat dit niet op vertrouwelijke basis kan gebeuren. Bij opheffing van deze vertrouwelijkheid, zal dan ook toekomstig soortgelijk onderzoek ernstig bemoeilijkt kunnen worden.
Is het waar dat op het teruggestuurde interviewverslag geen wettelijke geheimhoudingsplicht rust? Is het waar dat zelfs als er een wettelijke geheimhoudingsplicht op zou rusten, dit informatiedeling met de Kamer niet per se zou blokkeren?7
Zie het antwoord op vraag 13.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer vroeg om de onderzoeksprotocollen8 – waarin deze eenzijdige geheimhouding is vastgelegd – tijdig te ontvangen maar dat de Tweede Kamer deze protocollen na herhaalde verzoeken, pas kreeg na afloop van het onderzoek?
Zoals in de brief aan uw Kamer van 18 januari 2016 (Kamerstuk 33 997, nr. 58) is aangegeven zijn de onderzoeks- en informatieprotocollen niet eerder aan uw Kamer verzonden omdat de vraag hierom en de daarop volgende toezegging abusievelijk niet als een ‘verzoek’ dan wel ‘toezegging’ zijn genoteerd uit het debat van 22 april 2015. Nadat het lid Omtzigt (CDA) zijn verzoek herhaalde tijdens de begrotingsbehandeling Veiligheid en Justitie op 26 november 2015 zijn de gevraagde protocollen aan uw Kamer gezonden bij de brief van 15 december 2015 (Kamerstuk 33 997, nr. 54).
Is het waar dat de sleutelfiguren zelf het recht hebben om hun eigen interviewverslag openbaar te maken en dat zij daarmee geen enkele wet overtreden? Indien zij daarmee toch een wet zouden overtreden, kunt u dan precies duiden welke dat is?
Dat de gesprekken en daarmee ook de gespreksverslagen strikt vertrouwelijk zijn, is een afspraak tussen de onderzoekers van de Universiteit Twente en elke afzonderlijke geïnterviewde. Die vertrouwelijkheid was nodig om geïnterviewden in een veilige omgeving hun verhaal te kunnen laten doen en daarmee om de validiteit van het onderzoek niet in het geding te brengen. Het kabinet vindt het niet wenselijk als achteraf geïnterviewden zich, expliciet of impliciet, onder druk gezet zouden voelen om hun gespreksverslag openbaar te maken. Vanuit het oogpunt van wetenschappelijke ethiek is dat niet correct richting de geïnterviewden in dit evaluatieonderzoek en bovendien vormt het een bedreiging voor de validiteit van toekomstig onderzoek.
Op welk moment heeft de politie de evaluatie van de crisisbeheersing rond vlucht MH17 afgerond?9
De politie heeft meegewerkt aan de rijksbrede evaluatie van het WODC. Daarbij is ook de poli10-inzet geëvalueerd. Dit is op 16 december 2015 aan uw Kamer aangeboden. Verder evalueert de politie op dit moment ter lering haar interne operationele en organisatorische processen bij de uitvoering van haar taken rondom MH17. Deze interne evaluatie van de politie van de crisisbeheersing rond vlucht MH17 is op dit moment nog niet gereed.
Kunt u de evaluatie van de nationale politie van de crisisbeheersing rond MH17 aan de Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 17 is de rijksbrede evaluatie van het WODC, waarbij ook de politie-inzet is geëvalueerd, op 16 december 2015 aan uw Kamer aangeboden. Waar de bovengenoemde interne evaluatie van de politie nog leidt tot nieuwe inzichten, zal ik uw Kamer informeren.
Indien u de evaluatie van de nationale politie niet openbaar wilt maken, kunt u dan precies aangeven van welke uitzonderingsgrond van artikel 68 Grondwet u gebruik maakt?
Zie het antwoord bij vraag 17 en 18.
Welke rubricering hebben de verslagen en besluitenlijsten van de Interdepartementale commissie gekregen en op welk moment hebben zij die rubricering gekregen?
De verslagen van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) waren aanvankelijk staatsgeheim gerubriceerd; vanaf 30 september 2014 kregen de verslagen de rubricering «departementaal vertrouwelijk». De rubricering is direct bij het opstellen van de verslagen daaraan toegekend.
Wie mag de verslagen en besluitenlijsten van de Interdepartementale commissie crisisbeheersing inzien en publiceren en tot wanneer blijven zij bewaard?
Personen die daartoe zijn geautoriseerd kunnen gerubriceerde informatie behandelen of inzien voor zover dit noodzakelijk is voor een goede uitoefening van hun taak. De verslagen van de ICCb vormen een onderdeel van de hotspot MH17 en blijven bewaard conform de bepalingen in de Archiefwet.
Op 3 juni 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de beroepen die door de Volkskrant, de NOS en RTL zijn ingesteld tegen besluiten van de Minister van Veiligheid en Justitie van 11 augustus 2015. Dit betrof verzoeken om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot de politiek-bestuurlijk afhandeling van de vliegramp met de MH17, op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB).
De tussenuitspraak van de rechtbank gaf de Minister van VenJ de gelegenheid om een aantal door de rechter aangegeven documenten en passages in documenten (die destijds niet openbaar zijn gemaakt) alsnog openbaar te maken, dan wel beter te onderbouwen waarom deze niet openbaar zijn gemaakt.
Naar aanleiding hiervan is op 26 augustus 2016 een besluit genomen waarmee extra informatie openbaar is gemaakt, waaronder grote delen van de verslagen van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb). Deze documenten zijn terug te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/09/02/besluit-op-bezwaar-naar-aanleiding-van-tussenuitspraak-rechtbank-midden-nederland-in-wob-procedure-mh17.
Tot wanneer loopt het verdrag inzake het Joint Investigation Team, wanneer is het verdrag afgesloten en op welke momenten is het tussentijds verlengd?10
Zoals uw Kamer gemeld in de brief van 12 oktober 2015 (Kamerstuk 33 997, nr.52) is mede ten behoeve van de afstemming tussen verschillende betrokke12nden (Nederland, Australië, België, Maleisië en Oekraïne) een Joint Investigation Team (JIT) opgericht. De hieraan ten grondslag liggende overeenkomst is op 7 augustus 2014 gesloten, tussentijds verlengd en zal binnenkort opnieuw met een jaar worden verlengd.
Welke vorderingen zijn gemaakt bij het formuleren van een vervolgings- en berechtingsstrategie voor de daders van het neerhalen van de MH17, die al in oktober 2014 zijn toegezegd maar nog altijd niet concreet gemaakt zijn?11
Na het Russische veto in de VN Veiligheidsraad over de ontwerp resolutie is het overleg tussen vertegenwoordigers van de JIT-landen in oktober 2015 gecontinueerd. Sindsdien hebben meerdere overleggen plaatsgevonden tuss14ertegenwoordigers van de JIT-landen, zowel multilateraal als bilateraal, en zijn belangrijke vorderingen gemaakt met de uitwerking van de vormgeving van vervolging en berechting. Daarbij zijn verschillende aspecten van een vervolgings- en berechtingsmechanisme van belang, zoals vraagstukken van rechtsmacht, samenwerking met derde staten en internationale organisaties, de rol van nabestaanden in het strafproces en de tenuitvoerlegging van opgelegde straffen.
Het kabinet heeft uw Kamer reeds toegelicht dat het strafrechtelijk onderzoek en de daarop te baseren mogelijke strategieën voor vervolging en berechting kunnen worden geschaad indien informatie voortijdig in de openbaarheid wordt gebracht. Daarnaast is toegezegd uw Kamer te informeren over de vervolgingsmogelijkheden wanneer het strafrechtelijk onderzoek van het JIT dat zal toelaten.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de normale termijn beantwoorden?
Ja
Zorgen om privacy in het onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de resultaten van de enquête van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) over privacy in het onderwijs, waaruit blijkt dat veel pedagogen en psychologen die bij scholen en samenwerkingsverbanden werken, zich zorgen maken over privacy?1
Ja.
Herkent u signalen van deze pedagogen en psychologen dat er, nog steeds, onzorgvuldig wordt omgesprongen met gevoelige informatie over leerlingen?
Ik hecht veel waarde aan een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. De privacy van leerlingen mag niet in het geding zijn. Scholen en samenwerkingsverbanden hebben gegevens over leerlingen nodig om goed onderwijs te kunnen geven en wanneer dat nodig is, passende ondersteuning. Zij zijn verantwoordelijk voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Ik zie dat het onderwerp privacy hoger op de agenda staat en dat er veel ondersteunend materiaal beschikbaar is voor scholen, samenwerkingsverbanden en ouders. Tegelijkertijd herken ik de signalen dat het nog niet altijd in elke school en samenwerkingsverband goed gaat.
Welke acties hebben u en de sectororganisaties na het schriftelijk overleg op 22 december 20152 ondernomen om het zorgvuldig omgaan met informatie beter te borgen? Tot welke concrete maatregelen op scholen heeft dit geleid?
Het zorgvuldig omgaan met gegevens over leerlingen is en blijft mensenwerk. Juist daarom is het zo belangrijk dat het bewustzijn hiervan in scholen en samenwerkingsverbanden duurzaam wordt vergroot. Ik heb afspraken gemaakt met de PO-raad, VO-raad en Kennisnet over de uitvoering van verschillende activiteiten om dit te bereiken. Zo wordt in oktober weer de jaarlijkse Maand van de Privacy georganiseerd en staat het thema hoog op de agenda in workshops en campagnes. Aankomend najaar organiseren de sectorraden en Kennisnet regionale bijeenkomsten voor scholen waarbij wordt ingegaan op privacyaspecten in de werkprocessen rondom het bieden van passend onderwijs. Er is door de raden en het steunpunt passend onderwijs een handreiking privacy voor ouders opgesteld. Mijn ambtenaren vragen ook aandacht voor de privacy van leerlingen wanneer zij scholen en samenwerkingsverbanden spreken.
Naast het vergroten van het bewustzijn, is ook het ondersteunen en adviseren van scholen, samenwerkingsverbanden en ook ouders van wezenlijk belang. Er gebeurt veel op dit gebied. Zo biedt het NJI een handreiking aan om privacybescherming te bevorderen bij samenwerking van scholen met externe partners, zoals jeugdhulp en leerplicht. Er wordt ook gewerkt aan een handreiking voor de samenwerking in het kader van veiligheid (met politie en justitie). Deze handreiking wordt ook doorvertaald in een handzaam en toegankelijk document voor leraren. Verder hebben de sectororganisaties met aanbieders van digitale onderwijsmiddelen een privacyconvenant afgesloten. Recent is het werkingsgebied van het convenant verbreed van digitale leermiddelen en toetsen naar alle digitale onderwijsdienstverleners. Deze afspraken zijn uitgewerkt in een modelbewerkersovereenkomst die scholen kunnen gebruiken om goede afspraken te maken met aanbieders op het gebied van privacy. Steeds meer scholen maken hier gebruik van.
De sectororganisaties ondersteunen de scholen verder door concrete instrumenten te bieden zoals de brochure «Privacy in 10 stappen». Met deze praktische handleiding kunnen scholen in tien gemakkelijke stappen privacy op school regelen. Ook zijn er een model privacyreglement, een voorbeeld sociale mediaprotocol, voorbeeldteksten om ouders te informeren over privacy op school, een online «Quickscan privacy» en een voorbeeldbrief voor toestemming van ouders voor gebruik van foto's en video's beschikbaar voor scholen. Ouders & Onderwijs beantwoordt met regelmaat vragen die ouders hebben rond de privacy van hun kind en adviseert over de mogelijkheden die ouders op dit gebied hebben.
Is vast te stellen of deze maatregelen leiden tot betere omgang van scholen met informatie over leerlingen? Zo ja, in hoeverre is dit in het afgelopen jaar verbeterd?
In juli 2015 heb ik uw Kamer resultaten van een onderzoek gestuurd, waarin onder meer gekeken is naar hoe scholen omgaan met gegevens over leerlingen (Kamerstuk 32 034, nr. 17). Ik ben voornemens deze monitor nog dit kalenderjaar te laten herhalen en zal uw Kamer over de resultaten informeren. Ik zie in ieder geval dat het gesprek over privacy op scholen steeds meer gevoerd wordt, dat scholen steeds beter nadenken over hoe ze met persoonsgegevens omgaan en passende maatregelen nemen om de privacy van leerlingen te borgen.
Hoe wordt voorkomen dat dossiers over leerlingen onvoldoende beveiligd worden, resultaten van psychodiagnostisch onderzoek via het ict-systeem van de school voor alle schoolmedewerkers toegankelijk zijn en gegevens over leerlingen vaak, mondeling of schriftelijk, intern of extern, gedeeld worden zonder dat ouders of de leerling zelf daar toestemming voor hebben gegeven?
Sectororganisaties zijn in gesprek met aanbieders van digitale dienstverlening om afspraken te maken over de beveiliging van systemen. Het is vooral van belang dat scholen en samenwerkingsverbanden, die verantwoordelijk zijn voor een goede omgang met persoonsgegevens, binnen de kaders van de wet, op een zorgvuldige manier met de gegevens van leerlingen omgaan. De maatregelen die ik daarbij in het antwoord op vraag 3 heb genoemd, helpen scholen en samenwerkingsverbanden daarbij.
Op welke wijze wordt toegezien op juiste omgang met informatie over leerlingen op scholen?
De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de privacywetgeving. De Inspectie van het Onderwijs en de Autoriteit Persoonsgegevens werken sinds 1 januari 2016 samen aan een efficiënt en effectief toezicht op de verwerking van persoonsgegevens door onderwijsinstellingen. Beide organisaties hebben in een samenwerkingsovereenkomst afgesproken hoe zij elkaar informeren. Daarnaast heeft de medezeggenschapsraad van de school instemmingsrecht op alle regelingen voor de verwerking van persoonsgegevens die de school opstelt. Dit zorgt ervoor dat ook ouders en leerlingen in positie zijn om een goed gesprek te kunnen voeren over de manier waarop de school omgaat met persoonsgegevens.
Welke mogelijkheden bestaan er voor ouders om inzicht te krijgen in wie over gegevens kunnen beschikken? Welke mogelijkheden hebben zij om hier bezwaar tegen te maken? Hoe worden deze mogelijkheden met ouders en andere betrokken organisaties gecommuniceerd?
Ouders hebben een belangrijke rol bij de bescherming van gegevens van hun kinderen. Ouders hebben op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens verschillende rechten om de privacy van hun kind te waarborgen. Zo hebben ouders en leerlingen het recht om door de school goed, begrijpelijk en actief geïnformeerd te worden over hoe de school omgaat met de gegevens van leerlingen. Ouders en leerlingen kunnen de school vragen om inzage, correctie en verwijdering van gegevens van hun kinderen. En zij kunnen bij de school bezwaar aantekenen als zij willen dat bepaalde persoonsgegevens van hun kind niet meer gebruikt worden. Ouders en andere betrokken organisaties behoren tot de doelgroepen van de maatregelen die in het antwoord op vraag 3 zijn genoemd.
Welke acties gaat u nemen om de privacy van leerlingen te verbeteren? Welke concrete doelen en resultaten heeft u hierbij voor ogen?
Zie de beantwoording van vraag 3 voor de acties die ondernomen worden om de privacy van leerlingen te verbeteren. Ouders en leerlingen moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens van leerlingen veilig zijn. Daarom is het zaak dat scholen en samenwerkingsverbanden hun verantwoordelijkheid goed invullen en zorgvuldig omgaan met de gegevens van leerlingen. Ik zie dat de sector daarin ook haar verantwoordelijkheid neemt. Er wordt veel werk gemaakt van het vergroten van het bewustzijn, het ondersteunen van scholen en samenwerkingsverbanden en het in positie brengen van ouders en leerlingen. Ik onderschrijf het belang van deze inzet, ondersteun waar ik kan en volg de ontwikkelingen op de voet.
Turkse steun voor jihadi’s en een Turks verzoek om de inzet van inlichtingendiensten voor de jacht op opponenten van Erdogan |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Turkse inlichtingendienst (MIT) steun heeft gevraagd aan een Duitse inlichtingendienst (BND) bij de jacht op opponenten van het bewind van president Erdogan?1
Ja
Is een dergelijk verzoek ook terecht gekomen bij een of meer Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo ja, hoe bent u hiermee omgegaan? Zo nee, welke instructies gaf en geeft u aan de inlichtingendiensten voor het geval een dergelijk verzoek binnenkomt?
De AIVD en de MIVD werken binnen de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV2002). Voor de samenwerking van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten met buitenlandse diensten geldt dat de aard van deze samenwerking (mede) wordt bepaald door criteria zoals de democratische inbedding, de professionaliteit en betrouwbaarheid van de desbetreffende dienst en het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land.
Toezichtsrapport 48 van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) over de invulling van deze samenwerkingscriteria door de AIVD en de MIVD en de reactie van de Ministers van BZK en Defensie hierop (Kamerstuk 29 924, nr. 142 d.d. 30 juni 2016) gaan meer in detail op de samenwerking met buitenlandse diensten in.
De regering kan in het openbaar niet ingaan op concrete contacten tussen Nederlandse en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Nederland heeft regelmatig contact met de Turkse autoriteiten over verschillende onderwerpen.
Turkije is een belangrijke partner in de strijd tegen terroristische organisaties als ISIS en daaraan gelieerde individuen. Dit is tijdens het bezoek van Minister Koenders aan Ankara op 29 augustus jl. benadrukt.
Ziet u hierin aanleiding om de samenwerking met Turkse inlichtingendiensten te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aan president Erdogan duidelijk te maken dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen verlengstuk mogen zijn van zijn politieke terreur?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht dat de Turkse regering jihadi’s steunt?2
Ja.
Was de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) bekend met deze Turkse steun voor jihadi’s?
Over specifieke aandachtsgebieden en het kennisniveau van de AIVD en MIVD kunnen in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
De uitspraak van de Hoge Raad dat ZZP’ers hun huur kunnen aftrekken |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u nader ingaan op de casus van de zzp'er (zelfstandige zonder personeel) die de huur met terugwerkende kracht fiscaal kan aftrekken? Waar lag in deze zaak precies het meningsverschil tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige?1
Wanneer en hoe hebben zzp-ers recht op aftrek van de huur? Kunt u hier zo uitgebreid mogelijk op ingaan?
Hoeveel zzp-ers maken al gebruik van deze regeling? Wat zijn de gemoeide kosten van deze regeling?
Blijft ook het recht op huurtoeslag bestaan indien gebruik wordt gemaakt van deze regeling? Wat zijn de gevolgen van huurtoeslag voor de aftrek van de huurkosten?
Wat voor gevolgen heeft de uitspraak van de Hoge Raad? Hoeveel meer mensen zullen gebruik maken van de regeling? Wat zijn de hiermee extra gemoeide kosten?
Wat voor gevolgen heeft deze uitspraak voor de hypotheek- en onderhoudslasten van zzp-ers die een huis gekocht hebben, aangezien zzp’er die vanuit huis werken allemaal gelijk behandeld dienen te worden?
Bent u voornemens de belastingwetgeving dusdanig aan te passen dat deze volledig in lijn is met de praktijk anno 2016 en de uitspraak van de Hoge Raad?
Hoe gaat u andere huurders die geen zzp-er zijn tegemoetkomen?
Het willen weren van seksuele voorlichting op scholen door het Oegandese parlement |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangenomen resolutie in het Oegandese parlement, welke oproept tot het weren van seksuele voorlichting op scholen en het publiekelijk verbranden van schoolmateriaal voor seksuele voorlichting?1
Het is mij bekend dat de parlementaire commissie voor Onderwijs en Sport het Ministerie van Onderwijs heeft opgeroepen uitleg te geven over meldingen in de media over «seksliteratuur» in een school. Het Oegandese parlement heeft geen resolutie aangenomen waarin wordt opgeroepen seksuele voorlichting op scholen te weren en schoolmateriaal voor seksuele voorlichting publiekelijk te verbranden.
Kunt u toelichten hoe aannemelijk het is dat de Oegandese regering de wensen van het parlement ten aanzien van seksuele voorlichting gaat uitvoeren? Kan de internationale gemeenschap in uw ogen nog iets doen om het structureel weren van seksuele voorlichting op scholen te voorkomen?
De Oegandese regering heeft in december 2013 de «East and Southern Africa commitment» getekend over het opnemen van seksuele voorlichting («CSE/Comprehensive Sexuality Education») in alle schoolcurricula. Seksuele voorlichting is echter een religieus- en politiekgevoelig onderwerp in Oeganda waar het Oegandese parlement elke vorm van «buitenlandse inmenging» met argwaan beschouwt. De internationale gemeenschap voert zeer regelmatig overleg met de regering en het maatschappelijk middenveld buiten de schijnwerpers van de publieke opinie om seksuele voorlichting op scholen te behouden en te versterken.
Hoe verhoudt de inzet op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) binnen het programma ter versterking van het rechtssysteem in Oeganda uit het Nederlandse meerjaren strategische plan zich tot de aangenomen resolutie? Welke gevolgen heeft deze resolutie voor de Nederlandse inzet op SRGR?
Zoals beantwoord onder vraag 1 is er geen resolutie aangenomen in het parlement. Er kan niet worden vooruitgelopen op de eventuele gevolgen voor de Nederlandse inzet op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in Oeganda in geval een resolutie in de toekomst zou worden aangenomen. Op dit moment is de Nederlandse inzet op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten gericht op het leveren van een constructieve bijdrage aan dit debat en op samenwerking met het maatschappelijk middenveld. De ambassade Kampala monitort de programma’s en ontwikkelingen rond de strategische partnerschappen Samenspraak en Tegenspraak en partnerschappen op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten. Enkele van deze partnerschappen zijn actief op het gebied van seksuele voorlichting.
Deelt u de opvatting dat seksuele voorlichting essentieel is voor ontwikkeling?
Ja. Het kabinet ziet seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als een voorwaarde voor duurzame, inclusieve ontwikkeling. Oeganda’s ontwikkeling staat onder druk door de demografische trends, inclusief een grote bevolkingsgroei. Vrouwen in Oeganda krijgen gemiddeld 6,2 kinderen. Slechts 27% van de vrouwen in een relatie gebruikt anticonceptie. Seksuele voorlichting is essentieel in het bevorderen van zelfbeschikking, gendergelijkheid, gezonde relaties en keuzevrijheid in seksuele en reproductieve gezondheid, inclusief het gebruik van voorbehoedsmiddelen.
Bent u bereid, al dan niet in overleg en samenwerking met andere donoren, de Europese Unie en/of de Verenigde Naties, een statement af te geven aan de Oegandese regering met als doel seksuele voorlichting op scholen te behouden?
Zie het antwoord op vraag 2. Het huidige religieuze en politieke klimaat in Oeganda heeft meer baat bij stille diplomatie dan bij een publieke oproep van internationale actoren.
Diploma-erkenning in Duitsland |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel getiteld: «Met succes op banenjacht bij de buren»?1
Ja
Deelt u de mening dat we zoveel mogelijk moeten faciliteren dat Nederlanders ook een baan in een buurland kunnen vinden en dat het van belang is om regelgeving die dat in de weg zit zoveel mogelijk te wijzigen?
Over de grens zijn er kansen en mogelijkheden voor Nederlandse werkzoekenden om een betaalde baan te vinden. Van belang is dat werkzoekenden zich goed oriënteren en informeren over de consequenties van het werken in het buurland. De ondersteuning van Nederlandse werkzoekenden bij het vinden van werk houdt niet op bij de grens. Er zijn verschillende nationale en (EU)regionale organisaties die werkzoekenden hierbij kunnen ondersteunen. Om de kansen en mogelijkheden voor werk in het buurland maximaal te kunnen benutten, is het belangrijk om zoveel mogelijk de drempels die men ervaart weg te nemen. Het kabinet heeft vorig jaar het Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingesteld, dat hiermee aan de slag is gegaan.
Herkent u het signaal dat erkenning van Nederlandse diploma's of certificaten vaak nog een probleem is voor mensen die in Duitsland aan de slag willen?
Diploma-erkenning blijkt in bepaalde gevallen een probleem. Voor zover casuïstiek mij bekend is, bestaat de kwestie alleen rond de erkenning van diploma’s van gereglementeerde beroepen. Er zijn ongeveer 2.500 tot 3.000 beroepen in Nederland (en Duitsland)2, en in beide landen zijn er circa 150 door de overheid gereglementeerd. Met die gereglementeerde beroepen zijn er twee problemen:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Straus c.s.2 die u oproept om in bilateraal overleg te treden met de Duitse deelstaten om erkenning van met name mbo-diploma's te regelen?
Het Ministerie van OCW heeft de afgelopen jaren meerdere keren overlegd met Duitsland, op federaal niveau en op het niveau van de betrokken deelstaten, Noordrijn-Westfalen (NRW) en Nedersaksen. De betrokkenen bij deze overleggen variëren van Minister tot ambtenaar tot inhoudelijk expert.
Momenteel loopt het bilaterale overleg met NRW over de erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties voor gereglementeerde beroepen. Naast een discussie over mogelijke vereenvoudiging of meer transparantie van de erkenningsprocedure in het algemeen, is er een inhoudelijke werkgroep van ambtenaren en experts gestart, die een vergelijking gaat maken van de opleiding Verzorgende IG in relatie tot het beroep Altenpfleger(in). Deze werkgroep rondt begin 2017 zijn werkzaamheden af. Doel is om een gezamenlijk standpunt te formuleren over de overeenkomsten en verschillen tussen de in Nederland behaalde en de in Duitsland gevraagde competenties Verzorgende.
Overigens is in Benelux-verband eveneens een werkgroep gestart – waarin ook Noordrijn-Westfalen participeert – om naar de erkenning van gereglementeerde beroepen te kijken. Het doel van deze werkgroep is onder andere om te zien of op het niveau van de Benelux afspraken gemaakt kunnen worden over vereenvoudiging van erkenning van diploma’s voor gereglementeerde beroepen. In december moet helder zijn welke opties er zijn.
Wat is de huidige status van dit bilaterale overleg? Welke Nederlandse provincies en Duitse deelstaten zijn betrokken en wat zijn de resultaten tot nu toe?
Op het niveau van Ministers is met NRW afgesproken dat wij ons aan weerskanten van de grens inspannen om, waar mogelijk, het proces rond erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties te vergemakkelijken.
Over de stand van zaken rond Altenpfleger(in) heb ik u bij vraag 4 geïnformeerd. Met NRW is afgesproken dat snel een vergelijkbare expertgroep voor het beroep Erzieher(in) in relatie tot de opleiding Verzorgende IG wordt opgestart. Op basis van de resultaten van de werkgroepen met NRW gaan wij vervolgens ook het gesprek aan met Nedersaksen. Deze werkgroepen (zullen) bestaan uit inhoudelijke experts.
Het meest concrete resultaat van mijn overleg met de deelstaten tot nog toe is dat er aan Duitse zijde op alle niveaus een bewustzijn is dat de erkenning van diploma’s voor gereglementeerde beroepen aan Nederlandse zijde als problematisch wordt ervaren, en dat rond de erkenning van de Nederlandse opleiding Verzorgende IG in Duitsland een gezamenlijk Nederlands-Duits standpunt nodig is.
Wat zijn uw acties om diegenen die bezig zijn met de begeleiding van werkzoekenden bij het zoeken van een baan in het buurland, te informeren over de inzet en de resultaten van dit bilaterale overleg?
De resultaten van het overleg met NRW -en in een later stadium met Nedersaksen- worden in het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingebracht en zullen via deze route gedeeld worden met de provincies en andere betrokken partijen zoals de VNG, gemeenten en de Euregio’s. De Ministeries van EZ en BZK zullen u informeren over de werkzaamheden en conclusies van het actieteam.
Welke deadline heeft u zichzelf gesteld om de bovengenoemde motie tot uitvoering te brengen?
Er wordt hard gewerkt aan de uitvoering van de motie. Een deadline kan ik nog niet noemen, omdat ik dit niet alléén kan beslissen. Zoals ik bij de indiening van de motie al gesteld heb, is resultaat afhankelijk van bilateraal overleg met Duitsland, op verschillende niveaus en met twee deelstaten. Dat overleg heeft tijd nodig.
Vanaf welke datum kunnen Nederlandse werkzoekenden aan de slag in Duitsland, zonder dat de erkenning van het Nederlandse (mbo-)diploma in de weg zit of voor vertraging zorgt?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 uiteen gezet, is de problematiek beperkt tot de ca. 150 gereglementeerde beroepen. Voor wat betreft de procedure voor erkenning voor deze beroepen, die weinig transparant en op onderdelen te ingewikkeld is, ben ik in gesprek met de Duitse collega’s. De inhoudelijke problemen die bestaan zijn vooral verbonden met één opleiding, namelijk Verzorgende IG, in relatie tot twee in Duitsland gereglementeerde beroepen. Ook daaraan wordt gewerkt.
Zeggenschap van bewoners, patiënten en cliënten over hun zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de situatie dat bewoners van zorginstelling Thebe (regio Breda) graag onder hun eigen vertrouwde dekbedovertrek willen slapen, aangezien ze alles thuis achter hebben moeten laten, maar dat het bestuur dit voor mensen met een laag inkomen niet mogelijk maakt, omdat ze de benodigde wasbeurten van dit beddengoed niet wil betalen?1
Ik ben er van op de hoogte dat er onenigheid is ontstaan tussen zorginstelling Thebe en één van haar cliëntenraden over de waskosten van eigen beddengoed van bewoners.
Deelt u de mening dat juist zo'n wens van bewoners bijdraagt aan kwaliteit van leven, en dat dit ingaat tegen waardige zorg die bij mensen past?
Ja, de zorginstelling waar een cliënt verblijft, moet zoveel mogelijk «thuis» zijn voor de bewoner. Wat dat betekent is per bewoner verschillend en zit soms in ogenschijnlijk kleine dingen zoals het kunnen slapen onder eigen beddengoed. Kwalitatief goede zorg betekent dat met de bewoner en of zijn naaste(n) wordt besproken wat belangrijk is voor de kwaliteit van leven. Hierover worden afspraken gemaakt in het zorgplan.
Acht u het wenselijk dat op verzoek van de cliëntenraad en van het LOC Zeggenschap in zorg (een organisatie die zich inzet voor cliënten en cliëntenraden van verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorgorganisaties en huurders van aanleunwoningen) de top van het Ministerie van VWS, Zorginstituut Nederland, zorgverzekeraar CZ, Zorgverzekeraars Nederland en de Taskforce Waardigheid en Trots zich allemaal over deze casus buigen, maar dat dit er tot op heden niet toe heeft geleid dat ook mensen met een laag inkomen onder hun eigen dekbedovertrek kunnen slapen?
Het Zorginstituut Nederland heeft op vrijdag 30 september het Wlz-kompas, waarin het Zorginstituut de zorg die onder de Wlz valt duidt, als volgt aangepast: Bij verblijf in een instelling is het verstrekken van bedlinnen, handdoeken en dergelijke onderdeel van het Wlz-verblijf. Het gaat om het zogenoemde platgoed: bed-, bad- en keukentextiel. De Wlz-instelling mag in overleg met de cliëntenraad de verzekerde de keus bieden tussen het gebruik van het (gratis) platgoed van de
instelling of het gebruik van eigen platgoed. De instelling is verantwoordelijk voor het wassen van het platgoed. De instelling kan voorwaarden stellen aan het eigen platgoed (bijvoorbeeld kleurvastheid en wasmachinebestendigheid). De cliënt is verantwoordelijk voor het labelen van het eigen platgoed. Alleen als de instelling en de cliëntenraad hierover overeenstemming hebben, kan het budget voor het wassen van het eigen platgoed ook worden besteed aan andere manieren om het wonen en welzijn van de bewoners te faciliteren. Het gaat dan dus niet om een bezuiniging, maar om een door beide partijen gewenste invulling van het beleid.
Daarmee is mijns inziens helder dat de instelling verantwoordelijk is voor het wassen van het bedlinnen, ook voor het eigen bedlinnen van de cliënt, en hoe partijen dienen te handelen in deze situatie.
Wat zegt dit over de cultuur in de zorg?
Op basis van een incident kan ik geen conclusies trekken over de cultuur in de gehele zorg. Voor wat betreft de situatie bij Thebe, het is aan cliëntenraden en bestuurder om onderling tot goede afspraken te komen. Als dat onderling niet lukt, dan kunnen zij naar de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden stappen.
Als «kwaliteit van leven» en «mens centraal» het adagium is, waarom is dan de top van de zorgsector in Nederland zo lang bezig met deze vraag, in plaats van achter deze mensen te gaan staan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt deze casus over de positie van individuele cliënten en de cliëntenraad ten opzichte van bestuur en toezicht in de instelling?
Ik vind het belangrijk dat de wensen en behoeften van cliënten centraal staan in de ouderenzorg. Het programma Waardigheid en Trots is hier ook op gericht.
Daarnaast heeft de cliëntenraad een belangrijke rol bij het scherp houden van besturen als het gaat om de positie van de cliënt. Daarom heeft een cliëntenraad ook een verzwaard adviesrecht als het gaat om kwaliteitsbeleid, voeding en hygiëne. Mocht daarbij een geschil ontstaan, dan kunnen partijen vragen aan de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden om inzake het geschil te bemiddelen. Deze kan zo nodig een bindende uitspraak doen.
In de herziening van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen zullen de rechten van cliënten op kwaliteitsbeleid,voeding en hygiëne en de medezeggenschapsregeling verder worden aangescherpt. Het wetsvoorstel is op 30 september in internetconsultatie gegaan (http://www.internetconsultatie.nl/wijziging_wet_medezeggenschap_clienten_zorgsector).
Staat hier de gewenste leefwereld van mensen centraal, of de bestuurlijk/financiele insteek? Kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat versterking van de positie van bewoners, cliënten en patiënten op individueel en collectief niveau hard nodig is om dit soort situaties te voorkomen, zodat hun wens echt centraal komt te staan?
Zie antwoord vraag 6.
Wat acht u nodig om er voor te zorgen dat bewoners, cliënten en/of patiënten de zorg krijgen die bij hen past, in plaats van dat andere belangen of denkwijzen de overhand krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het achterblijven van de financiering aan maatschappelijke organisaties |
|
Joël Voordewind (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de motie Voordewind/Agnes Mulder1 en uw toezegging tijdens meerdere debatten om 25% van het ontwikkelingsbudget te besteden via het maatschappelijk middenveld?
Ja.
Kunt u verklaren waarom naar verwachting in 2016 slechts 22% van het budget via maatschappelijke organisaties wordt besteed, terwijl de motie verzoekt om een aandeel van 25%?
Zoals uitgelegd in de brief aan uw Kamer van 7 juli (Kamerstuk 31 933, nr. 21) betreft een deel van het totale ODA-budget de zogenoemde toerekeningen (kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers, de EU-afdrachten naar ontwikkelingslanden en een deel van de apparaatskosten van Buitenlandse Zaken). Vooral als gevolg van de forse stijging van de toerekening voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen is het aandeel van de toerekeningen in het ODA-budget thans relatief hoog. Dit heeft een neerwaarts effect op de percentages voor de financieringskanalen aangezien conform de bestaande systematiek deze percentages voor de financieringskanalen berekend worden over het totale ODA-budget (inclusief toerekeningen). Zonder toerekeningen zou het percentage dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed ruim 30% bedragen.
Kunt u een specificatie geven van het in uw brief aan de Kamer van 7 juli jl. genoemd percentage van 22% van het ontwikkelingsbudget dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed?2
Deelt u de mening dat de positieve evaluatie van het subsidiekader MFS II laat zien dat Nederlandse maatschappelijke organisaties effectief te werk gaan bij het behalen van de ontwikkelingsdoelen?3
Het kabinet deelt deze mening. Uit de evaluatie blijkt dat de Nederlandse maatschappelijke organisaties professioneel en doeltreffend opereren.
Op welke manier gaat u de genoemde motie uitvoeren om in 2016 en 2017 25% van het ontwikkelingsbudget via maatschappelijke organisaties te laten verlopen?
Het kabinet heeft toegezegd te streven naar besteding van 25% van het ODA-budget via het maatschappelijk middenveld. De motie Voordewind/Mulder wordt gezien als een aanmoediging van deze ambitie.
Het kabinet stuurt bij de keuze van zijn partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen en hecht waarde aan een doeltreffende en doelmatige manier van werken. Om een besteding van 25% te bereiken worden sommige programma’s geheel uitgevoerd door maatschappelijke organisaties, zoals Samenspraak en Tegenspraak, FLOW, het SRGR fonds en het «Addressing Root Causes» fonds. Daarnaast bieden bijvoorbeeld Publiek-Private Partnerschappen mogelijkheden voor samenwerking tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Tevens zal de uitwerking van de motie Van Laar (EUR 40 mln.) ten behoeve van Zuidelijke vrouwenbewegingen uitgevoerd worden via maatschappelijke organisaties.
Het validatieonderzoek van de TU Delft |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van de berichtgeving over het validatieonderzoek van de TU Delft naar het eerdere onderzoek van Arcadis naar schadegevallen buiten de contour?1
Ja.
Is het waar dat de onderzoekers van de TU Delft tot de conclusie komen dat alle schadegevallen buiten de contour alsnog onderzocht moeten worden?
De onderzoekers van TU Delft concluderen dat de conclusie van eerder onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM dat de kans op schade door aardbevingen aan alle gebouwen in de onderzoeksgebieden aan de rand van het Groninger gasveld verwaarloosbaar klein is, te stellig en onvoldoende onderbouwd is. Het aantal onderzochte panden is te klein om een algemene uitspraak te doen over alle panden met schade in het gebied. De kans dat schade die aan de gaswinning te wijten is door toeval over het hoofd wordt gezien, is daardoor te groot. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de TU Delft concludeert de NCG dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en alle aangemelde schade alsnog individueel moet worden beoordeeld. Dat geldt ook voor toekomstige schademeldingen in relatie tot het Groninger gasveld.
Hoe gaat u de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) daarop aanspreken en erop toezien dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren?
Het CVW start in de gebieden die zijn onderzocht door Arcadis met een proef waarbij de huidige schademeldingen in het betreffende gebied met een gerichte aanpak worden afgehandeld. Bij deze methode wordt niet, zoals nu gebruikelijk is, alleen gekeken of aardbevingen de oorzaak zijn, maar wordt ook aandacht besteed aan andere oorzaken en de samenhang daartussen. In deze nieuwe aanpak wordt de schade opgenomen en voorgelegd aan een panel van experts. De beoordeling van de experts legt het CVW in een rapportage aan de bewoners voor met een voorstel voor afhandeling. In dit proces bestaat ook de mogelijkheid voor de bewoner om een second opinion aan te vragen en de Arbiter Aardbevingsschade in te schakelen.
Het is belangrijk dat de proef zorgvuldig wordt voorbereid, uitgevoerd en geëvalueerd. Een onafhankelijke begeleidingscommissie, die door de NCG wordt ingesteld, gaat deze proef valideren, monitoren en evalueren. Ook zal deze begeleidingscommissie de vraag beantwoorden of de aanpak in de proef breder kan worden toegepast.
Kunt u er bij de NAM en het CVW op aandringen om de schadecontourlijn helemaal op te heffen?
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de TU Delft concludeert de NCG dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en alle aangemelde schade alsnog individueel moet worden beoordeeld. Dat geldt ook voor toekomstige schademeldingen in relatie tot het Groninger gasveld. NAM en het CVW conformeren zich aan deze conclusie.
Klopt het dat de bewoners van Veendam, Zuidhorn, Kropswolde en Noord-Drenthe nu ook op een schadevergoeding kunnen rekenen?
NAM is wettelijk verplicht alle schade als gevolg van gaswinning in Groningen te herstellen of te vergoeden, ongeacht waar deze schade zich voordoet.
In hoeverre kan het samenwerkingsverband van vier gemeenten in de kop van Drenthe hierbij behulpzaam zijn?2
Er is geen rol voorzien voor het betreffende gemeentelijk samenwerkingsverband. De proef waarbinnen de schademeldingen worden beoordeeld wordt uitgevoerd door het CVW. Zie het antwoord op vraag 3 voor een nadere toelichting.
Hoe kunt u bespoedigen dat het CVW op meer afstand van de NAM en dichter bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) kan worden gepositioneerd?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) zal de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaan vervullen. Ik zal uw Kamer dit najaar nader informeren over vormgeving van het publieke toezicht op het CVW.
Oudere werknemers die de dupe zijn bij een doorstart na faillissement |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oudere werknemers de dupe bij doorstart door nieuwe wet»?1
Ja.
Klopt het dat werknemers met veel ervaring, gebaseerd op de recente faillissementen van winkelketens, weinig tot geen kans maken op een baan bij een doorstart? Zo ja, deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onwenselijk is dat er niet naar kwaliteit gekeken wordt, maar slechts naar de leeftijd van werknemers? Zo nee, kunt u dit onderbouwen met cijfers?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel en welke werknemers bij een doorstart na faillissement in dienst treden bij de overnemende partij. Bij de selectie van werknemers die de doorstarter in dienst wil nemen zal deze bekijken welke medewerkers nodig zijn om de activiteiten voort te zetten en de kans op een succes van de doorstart zo groot mogelijk te maken. Daar zullen ongetwijfeld ook werknemers met veel ervaring bij zijn, mede vanwege de kennis en ervaring die zij bezitten.
Zoals ik uitgebreider heb aangegeven in mijn antwoorden op vragen van het lid Kerstens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) naar aanleiding van het bericht «Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart», vind ik dat bij een doorstart ook plaats zou moeten zijn voor oudere werknemers. De doorstarter heeft hier om verschillende redenen ook baat bij.
Is er een verband tussen de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid (Wwz) en de kansen van oudere werknemers bij een doorstart van een onderneming na een faillissement? Zo ja, waaruit bestaat dat verband en was dat voorzien ten tijde van de voorbereiding van de Wwz? Zo nee, waarom bestaat dat verband niet en hoe verhoudt zich dat tot hetgeen de curator in het genoemde bericht hierover stelt?
In het algemeen geldt dat wanneer een onderneming wordt verkocht (overgaat) van de ene partij (de vervreemder) naar de andere partij (de verkrijger), de werknemers van die onderneming van rechtswege in dienst komen van de verkrijger. In geval van een faillissement is dit anders geregeld. Het faillissement leidt ertoe dat de onderneming die is bezweken onder een te zware schuldenlast, in zijn huidige vorm ophoudt te bestaan. Mochten er nog rendabele bedrijfsonderdelen zijn, dan wordt geprobeerd die te verkopen. Met de koper kunnen deze bedrijfsonderdelen dan een doorstart maken. Het gaat dan dus slechts om onderdelen van de oude onderneming en die moeten bovendien weer nieuw leven in geblazen worden. Daardoor zal niet al het personeel mee kunnen met de doorstart.
De doorstarter mag op basis van de huidige wettelijke regeling in beginsel zelf bepalen welke oud-werknemers hij van de failliete onderneming in dienst wil nemen. Dit neemt echter niet weg dat hij op grond van de gelijkebehandelingswetgeving bij zijn aannamebeleid geen ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid mag maken. Bij een selectie van werknemers op grond van het aantal dienstjaren (anciënniteit) zou hiervan sprake kunnen zijn. Een werknemer kan hierover een oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens of aan de rechter.
Verder mag de doorstarter deze werknemers weliswaar een contract aanbieden met andere arbeidsvoorwaarden, maar daarbij geldt wel als voorwaarde dat het arbeidscontract moet voldoen aan de wettelijke eisen en de eventueel van toepassing zijnde cao.
Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording op een schriftelijke vraag van het lid Krol (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 14).
Is het waar dat een bedrijf kan kiezen welke werknemers het meeneemt bij een doorstart? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, hoe verklaart u de berichtgeving dat oudere werknemers de dupe zijn bij een doorstart?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de stelling dat de belangen van werknemers bij een doorstart in de door ons omringende landen beter geregeld zijn? Bent u bereid om een internationale vergelijking te maken naar de bescherming van de belangen van werknemers bij een doorstart? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van deze vergelijking verwachten? Zo nee, waarom niet?
In mijn opdracht is een rechtsvergelijkend onderzoek verricht naar de positie van werknemers in geval van faillissement. Dit onderzoek «Werknemers en Insolventie: een rechtsvergelijkende studie naar de rechtspositie van werknemers bij insolventie van de werkgever» heb ik op 26 augustus 2015 aan uw Kamer aangeboden.2 Zie mijn antwoord onder 6 over het verdere vervolg.
Deelt u de mening dat curatoren, naast de belangen van schuldeisers, ook de belangen van werknemers bij een doorstart mee zouden moeten laten wegen? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe de belangen van werknemers bij een doorstart wettelijke verankerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De curator heeft tot wettelijke taak om in het faillissement de belangen van de gezamenlijke schuldeisers, waartoe ook de werknemers behoren, te behartigen, en in dit kader om alles dat nog van waarde is te verkopen en daarbij een zo hoog mogelijke opbrengst voor de boedel tot stand te brengen. Mochten er nog rendabele bedrijfsonderdelen zijn dan zal de curator proberen die zo spoedig mogelijk te verkopen, omdat er dan nog een goede kans is dat er een doorstart mogelijk is. Dit leidt dan veelal tot een hogere opbrengst die aan het eind van het faillissement wordt verdeeld onder de schuldeisers en behoud van werkgelegenheid. Dit is in het belang van de schuldeisers en van de werknemers. De curator heeft ook oog voor maatschappelijke belangen zoals behoud van werkgelegenheid. Hoe de curator deze taak invult is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uit de openbare verslaglegging inzake het faillissement van de McGregor Fashion Group3 blijkt dat de curatoren veelvuldig contact hebben gehad met de personeelsleden, de ondernemingsraad van het failliete bedrijf en de vakbonden over het overnameproces en de gevolgen daarvan voor de werknemers.
De arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van faillissement heeft mijn aandacht. Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Kerstens (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) en het lid Krol (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 17) heb aangegeven, heb ik hier onderzoek naar laten verrichten en hierover zal binnenkort overleg plaatsvinden met de relevante belangenorganisaties. Daarbij zal ook gesproken worden over hoe de behartiging van de belangen van werknemers en in het bijzonder het algemene belang van behoud van werkgelegenheid door de curator plaatsvindt en of dit nog verder gefaciliteerd kan worden. De suggestie om nog eens expliciet stil te staan bij hoe de curator een bijdrage kan leveren bij de behartiging van de belangen van werknemers neem ik ter harte.
Het bericht ‘Bankiers schikken Euribor-fraude’ en het bericht ‘Tuchtrecht banken werkt niet’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bankiers schikken Euribor-fraude»1 en «Tuchtrecht banken werkt niet»?2
Ja.
Klopt het dat het Dutch Securities Institute (DSI) boetes heeft opgelegd van slechts 750 tot 3.000 euro aan vier bankiers van de Rabobank?
In het kader van de LIBOR en EURIBOR fraude heeft de Stichting DSI (voorheen bekend als Dutch Securities Institute) zes meldingen ontvangen van de Rabobank over mogelijk tuchtrechtelijk laakbaar handelen. DSI heeft – na onderzoek – één zaak geseponeerd en met vier personen een schikking getroffen waarvan de hoogte varieerde van 750 tot 3.000 euro. Daarnaast heeft DSI een zaak bij de Tuchtcommissie DSI aangebracht en verzocht om royement van de betreffende financiële professional. Voor de behandeling van de zaak door de Tuchtcommissie DSI en de Commissie van Beroep DSI verwijs ik naar de beantwoording van vraag 5.
Wat is precies de rol van het DSI, en hoe verhoudt deze organisatie zich tot de tuchtcommissie? Klopt het dat het DSI boetes kan opleggen tot slechts 25.000 euro?
DSI is in 1999 opgericht door de financiële sector. DSI strekt ertoe de integriteit en deskundigheid in de financiële sector te bevorderen. Hiertoe biedt DSI een gesloten systeem van personeelsscreening (preventief), educatie (toetsing), tucht en een openbaar register. Wat betreft tucht geeft DSI op verzoek van de sector uitvoering aan twee tuchtrechtstelsels: (i) het tuchtrecht voor DSI-geregistreerden (het DSI-tuchtrecht) en (ii) het tuchtrecht voor bankmedewerkers (het tuchtrecht banken)
Het DSI-tuchtrecht bestaat sinds 1999 en is van toepassing op ruim 6.000 beleggingsprofessionals die zich (vrijwillig) bij DSI geregistreerd hebben. Het gaat om effectenhandelaren, beleggingsadviseurs, vermogensbeheerders, beleggingsanalisten, financieel adviseurs, compliance professionals, treasury handelaren, adviseurs hypotheken en adviseurs consumentenkrediet die niet alleen voor banken maar voor verschillende financiële ondernemingen werken in voornamelijk de beleggingssector.
Het tuchtrecht banken bestaat sinds april 2015 en is van toepassing op alle medewerkers van banken. DSI fungeert in beide tuchtrechtstelsels als aanklager. Nadat een klacht is ingediend over schending van de DSI Gedragscode respectievelijk de Gedragsregels bancaire sector beoordeelt DSI of de klacht wordt voorgelegd aan de Tuchtcommissie. Meldingen die naar haar oordeel niet tot een gegronde klacht kunnen leiden, worden niet voorgelegd aan de Tuchtcommissie, behoudens de mogelijkheid van beroep. DSI kan tevens een schikking voorstellen. Zowel DSI als de beleggingsprofessional respectievelijk bankmedewerker kunnen tegen een uitspraak van de Tuchtcommissie in beroep gaan bij de Commissie van Beroep. Overige bevoegdheden van DSI in beide tuchtrechtstelsels zijn het aan de President van de rechtbank Amsterdam ter benoeming of ontslag voordragen van de voorzitter van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep en het – na overleg met de onafhankelijke voorzitter – benoemen en ontslaan van de overige leden van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep.
Op basis van zowel het DSI-tuchtrecht als het tuchtrecht banken kan een boete worden opgelegd tot een maximum van 25.000 euro. Dit maximumbedrag loopt in de pas met de maximumboetes uit andere tuchtrechtstelsels. Zo kan de tuchtrechter aan advocaten een boete van maximaal 20.250 euro opleggen.
Bent u het ermee eens dat bovengenoemde bedragen in schril contrast staan tot de gepleegde feiten? Deelt u de mening dat de opgelegde bedragen een lachertje zijn voor de personen in kwestie? Bent u het ermee eens dat de hoogte van deze boetes niet te verkopen is en het vertrouwen in het tuchtstelsel ondermijnt?
De LIBOR en EURIBOR fraude heeft het vertrouwen in de financiële sector, ook in Nederland, opnieuw geschaad. Wereldwijd zijn er bankiers bij betrokken geweest. Een deel hiervan heeft in het buitenland hoge straffen tegen zich horen eisen. Daarmee vergeleken zijn onderhavige opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen laag.
Alvorens hierop nader in te gaan, sta ik stil bij de verschillende rechtsgebieden die in dit kader een rol spelen: het strafrecht, het bestuursrecht, het civiel recht en het tuchtrecht. Deze rechtsgebieden hebben elk hun eigen functie. Strafrechtelijke handhaving door het Openbaar Ministerie (OM) strekt doorgaans tot vergelding en specifieke en algemene preventie. Bestuursrechtelijk optreden kan voornoemde aspecten ook tot doel hebben, maar ziet in de regel ook op herstel. De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kunnen in voorkomend geval naast bestuurlijke boetes dan ook herstelmaatregelen opleggen. Op grond van het civiel recht kan een individu de eventuele schade die hij heeft geleden verhalen. Tot slot staat bij het tuchtrecht het bewaken van naleving van beroepsnormen voorop. Een tuchtmaatregel beoogt primair niet-professioneel gedrag te corrigeren om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen en (zodoende) bij te dragen aan normontwikkeling binnen de (beroeps)groep. Het tuchtrecht heeft gemeenschappelijke kenmerken met de andere rechtsgebieden. De genoemde rechtsgebieden vervullen derhalve verschillende functies naast elkaar en in aanvulling op elkaar.
In de LIBOR en EURIBOR fraude komen de hoge straffen en strafeisen in het buitenland voort uit strafrechtelijk en niet uit tuchtrechtelijk optreden. Dat is een wezenlijk verschil. Doel, toetsingsnormen, procedures en bewijsregels van het strafrecht en het tuchtrecht zijn verschillend. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, heeft het strafrecht een punitief karakter en strekt het strafrecht ertoe de rechtsorde te beschermen tegen (ernstige) inbreuken. Hiertoe zijn op strafrechtelijke handhaving gerichte normen en maatregelen geformuleerd. Een niet-integere handeling zal niet altijd corresponderen met een verbod in het Wetboek van Strafrecht. Omgekeerd zal een strafbare handeling van een beroepsbeoefenaar in de uitoefening van zijn beroep wel vaak een tuchtrechtelijk verwijt opleveren.
In Nederland richtte het strafrechtelijk optreden zich tegen de onderneming. Als gevolg van de betrokkenheid bij de manipulatie van LIBOR en EURIBOR zijn tussen Rabobank en onder meer het OM en het Amerikaanse Department of Justice schikkingen overeengekomen van in totaal ongeveer 774 miljoen euro. Onderdeel van de schikking met het OM was dat de zestien individuele medewerkers die nog werkzaam waren bij de Rabobank niet vervolgd zouden worden, onder de voorwaarde dat interne compliance maatregelen in afstemming met en onder toezicht van DNB werden genomen. Wel heeft Rabobank disciplinaire maatregelen getroffen jegens direct betrokkenen, waaronder beëindiging van de arbeidsovereenkomst en demotie. Naast de zestien bij de Rabobank werkzame personen, is nog een aantal medewerkers dat niet meer in dienst was als betrokkene in deze zaak aangemerkt. Deze groep bestaat uit de hoofdverantwoordelijken en overige personen die in het onderzoek van het OM als betrokkene naar voren kwamen. Tegen de hoofdverantwoordelijken is in de Verenigde Staten vervolging ingesteld. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn brief van 29 januari jongstleden.3
Een ander verschil met de hoge straffen en strafeisen in het buitenland is dat het aldaar gaat om personen die in grote mate verantwoordelijk worden gehouden voor de manipulatie van LIBOR en EURIBOR. DSI kan om juridische redenen niet ingaan op de specifieke betrokkenheid van de personen waarmee ze een schikking heeft getroffen, maar heeft laten weten dat alle individuele omstandigheden zijn meegenomen in de strafmaat alsmede sinds jaren geldende jurisprudentie op dit punt. Daarbij geldt dat een in het kader van het DSI-tuchtrecht opgelegde boete of getroffen schikking (ongeacht de hoogte) grote impact kan hebben op het individu. Alle DSI-maatregelen, ongeacht of deze voortvloeien uit een uitspraak van de Tuchtcommissie of een schikking, worden ingeschreven in het openbare DSI-register gedurende een periode van drie jaar met vermelding van de reden van de maatregel met alle gevolgen voor de carrière van de betrokken beleggingsprofessional binnen de branche van dien.
Dit neemt niet weg dat ik het van belang acht dat personen en ondernemingen die benchmarks als LIBOR en EURIBOR manipuleren daarvoor adequaat gestraft worden. Om die reden heb ik in 2015 nationaal wetgeving ingevoerd waardoor manipulatie van benchmarks kwalificeert als marktmanipulatie (een vorm van marktmisbruik). Hierdoor kan de toezichthouder AFM hogere boetes opleggen. Ook kan de AFM in dit kader een beroepsverbod aan individuen opleggen. Voor een meer uitgebreide toelichting op hetgeen strafrechtelijk en bestuursrechtelijk mogelijk is op het terrein van benchmarkmanipulatie, verwijs ik naar de beantwoording van vraag 8.
Hoe oordeelt u over de rol van de tuchtcommissie? Deelt u de mening dat het tuchtrecht voor banken op deze wijze niet werkt? Hoe oordeelt u over de stelling van de directeur van het DSI dat de zelfregulering wel degelijk werkt?
In het kader van de LIBOR en EURIBOR fraude heeft DSI een zaak bij de Tuchtcommissie DSI aangebracht en verzocht om royement van de betreffende financiële professional. De Tuchtcommissie DSI heeft geoordeeld dat de betrokkene de DSI Gedragsregels heeft overtreden door op verzoek specifieke EURIBOR submissions te doen en betrokkene een berisping en een boete van 1.500 euro wegens oneerlijk marktgedrag opgelegd. Hierbij heeft de Tuchtcommissie DSI meegewogen dat de Rabobank reeds disciplinaire maatregelen jegens de betrokkene had getroffen (betrokkene is niet langer werkzaam bij de bank). DSI is hiertegen in beroep gegaan bij de Commissie van Beroep DSI. De Commissie van Beroep zag evenwel geen grond om de financiële professional een zwaardere sanctie op te leggen. De opgelegde maatregelen zijn inmiddels in het openbare register ingeschreven. In mijn hoedanigheid van Minister van Financiën kan ik niet treden in het oordeel van een onafhankelijke tuchtcommissie of commissie van beroep. Ik merk op dat ik het van belang acht dat een tuchtcommissie in voldoende mate onafhankelijk is en beschikt over voldoende deskundigheid. Mij zijn hierover geen twijfels bekend. Ik kom hierop terug in de beantwoording van vraag 9. Voor de werking van het tuchtrecht voor DSI-geregistreerden c.q. de werking van de DSI zelfregulering verwijs ik eveneens naar de beantwoording van vraag 9.
Hoe kan het dat DSI slechts 10 bankiers heeft geroyeerd sinds 1999, terwijl we een enorme financiële crisis achter de rug hebben, de woekerpolisaffaire speelde en het derivatendrama in volle gang is? Bent u bereid DSI indringend te bevragen hoe dit mogelijk is?
De financiële sector kent verschillende vormen van tuchtrecht. De 10 royementen waaraan in vraag 6 wordt gerefereerd, hebben plaatsgevonden onder het tuchtrecht voor DSI-geregistreerden. Dit tuchtrecht geldt, zoals ik hiervoor heb aangegeven, voor beleggingsprofessionals, zoals effectenhandelaren, beleggingsadviseurs, vermogensbeheerders, beleggingsanalisten, financieel adviseurs, compliance professionals, treasury handelaren, adviseurs hypotheken en adviseurs consumentenkrediet die zich bij DSI hebben geregistreerd. Voor verzekeraars, de branche waarin de beleggingsverzekeringenproblematiek zich afspeelt, geldt een eigen tuchtrechtsysteem dat zich richt op ondernemingsniveau. Daarnaast geldt pas sinds 2015 voor bankmedewerkers een specifieke tuchtrechtelijke regeling.
De tuchtcommissie DSI kan één of meer van de volgende maatregelen opleggen: (i) een berisping, (ii) een taakstraf in de vorm van opleiding of verplicht te volgen educatie, (iii) een schorsing, (iv) een voorwaardelijke schorsing eventueel met proeftijd, (v) een boete met een maximum van 25.000 euro, (vi) royement en (vii) publicatie van de maatregel met vermelding van de naam van de betrokkene. Al deze maatregelen worden ingeschreven in het openbare DSI-register gedurende een periode van drie jaar met vermelding van de reden van de maatregel, nadat de beroepstermijn is verstreken of op het beroep negatief is beslist.
Een tuchtzaak begint doorgaans met een melding over tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Indien er geen melding wordt gedaan of er geen concrete signalen zijn over mogelijk tuchtrechtelijk laakbaar handelen door een individu, worden zaken niet voor de tuchtcommissie gebracht. Daarnaast geldt dat niet elke schending van wet- en regelgeving leidt tot tuchtrechtelijk laakbaar handelen van het individu. Zo richt bestuursrechtelijke wet- en regelgeving zich veelal op de financiële onderneming (en – kort gezegd – de top) terwijl (privaatrechtelijk) tuchtrecht primair gericht is op het individu. Daar gaat het in het bijzonder om de vraag of een individu de voor de groep geldende normen en regels heeft nageleefd. Zeker ingeval van een maatregel als schorsing en royement moet het gaan om zwaar tuchtrechtelijk laakbaar handelen van het individu. Daarbij geldt dat niet alleen een maatregel als royement grote gevolgen voor het individu heeft: ook een opgelegde boete of getroffen schikking kan (ongeacht de hoogte) een grote impact hebben op het individu, mede door de openbare registratie van de betreffende maatregel in het DSI-register en de negatieve perceptie in de markt bij zo’n maatregel. Het aantal opgelegde royementen zegt dan ook niet alles over de werking van het tuchtrechtelijke stelsel of de werking van de betreffende maatregel of het stelsel an sich.
Wat is de waarde van royement als dit in de praktijk zo weinig voorkomt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat bankiers die dusdanige overtredingen begaan in de toekomst harder gestraft dienen te worden?
Ik ben van mening dat personen en ondernemingen die benchmarks als LIBOR en EURIBOR manipuleren adequaat gestraft moeten worden. Om die reden heb ik in 2015 – vooruitlopend op thans geldende Europese regelgeving op dit terrein – nationaal wetgeving ingevoerd waardoor manipulatie van benchmarks kan worden gekwalificeerd als marktmanipulatie (een vorm van marktmisbruik) op grond waarvan het OM vanuit het strafrecht en de AFM vanuit het bestuursrecht maatregelen kunnen opleggen. De regels ter voorkoming van marktmisbruik zijn vanouds op eenieder van toepassing. Sinds 3 juli 2016 kan de AFM wat betreft manipulatie van benchmarks een maximale boete van 5 miljoen euro opleggen. Na inwerkingtreding van het Besluit ter uitvoering van de verordening marktmisbruik zal dit maximaal 15 miljoen euro bedragen. Daarnaast kunnen de toezichthouders DNB en de AFM sinds 18 maart 2016 bij ernstige overtredingen (overtreding van een voorschrift waarop een boete van de derde categorie staat, waaronder marktmisbruik) een persoon een beroepsverbod (voor bepaalde functies) opleggen. Het gaat hier niet alleen om beleidsbepalers maar om alle individuen werkzaam in de financiële sector. Indien de LIBOR en EURIBOR fraude zich thans in Nederland zou voordoen en voldoende betrokkenheid c.q. schuld van het individu aangetoond kan worden, kan de AFM dus een beroepsverbod opleggen. Dit beroepsverbod kan worden opgelegd voor maximaal een jaar, waarbij de mogelijkheid bestaat om de maatregel met één jaar te verlengen (oftewel maximaal twee jaar). De ontzegging om een functie als beleidsbepaler of medebeleidsbepaler uit te oefenen kan voor onbepaalde tijd worden opgelegd, indien de desbetreffende persoon de afgelopen vijf jaar een sanctie heeft opgelegd gekregen voor eenzelfde overtreding. Daarnaast blijft het tuchtrecht DSI en tuchtrecht banken onverkort van kracht. Met dien verstande dat een tuchtmaatregel primair beoogt niet-professioneel gedrag te corrigeren om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen en (zodoende) bij te dragen aan normontwikkeling binnen de groep.
Deelt u de mening dat een tuchtstelsel dat zulke gematigde boetes oplegt en dat zo weinig handhavend heeft opgetreden, niet functioneert? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen? Is een meer publieke in plaats van private handhaving niet aangewezen? Wat vindt u van de suggestie van de heer Pheiffer om beroepszaken in het tuchtrecht niet meer te laten behandelen door het DSI maar door een apart college van de rechtbank?
Tuchtrecht strekt ertoe de kwaliteit en integriteit van de dienstverlening te bewaken en te bevorderen. Dit is ook in het belang van de burger. Om te bereiken dat burgers zich met vertrouwen tot DSI-geregistreerden kunnen wenden heeft de (effecten)branche een tuchtrechtelijke regeling geïntroduceerd waarin gedragingen van DSI-geregistreerden kunnen worden getoetst en beoordeeld. De tuchtrechtelijke regeling van DSI biedt de mogelijkheid om verschillende tuchtrechtelijke maatregelen op te leggen waarvan royement en publicatie van de maatregel met vermelding van naam en toenaam het zwaarste middel is. Alle opgelegde maatregelen worden geregistreerd in een openbaar register. Het DSI-tuchtrecht geniet aanzien in de (effecten)branche. Een registratie van de opgelegde maatregel in het DSI-register wordt dan ook als zwaar ervaren, mede gelet op de mogelijke gevolgen hiervan voor de voortzetting van de werkzaamheden in de (effecten)branche. Wel verdient aanbeveling dat DSI actief naar de buitenwereld communiceert inzake het tuchtrecht en voorkomende uitspraken zowel voor wat betreft het DSI-tuchtrecht als het tuchtrecht banken.
Tuchtrecht bevordert ethiek en de ontwikkeling van de professionele waarden, normen en standaarden binnen een groep. Tuchtrecht gaat om gedrag en cultuur. Gelet hierop is het van belang dat (de inrichting van) het tuchtrecht uit de sector zelf komt. Voor wat betreft het tuchtrecht banken is dit in lijn met de kabinetsvisie Nederlandse bankensector4, waarin het kabinet het belang van tuchtrecht onderschrijft en het – gelet op onder meer de effectiviteit en aard van het tuchtrecht – van belang acht dat de bancaire sector tuchtrecht zelf organiseert.
Ik zie geen aanleiding om beroepszaken in het tuchtrecht DSI te laten behandelen door een aparte kamer van de rechtbank (in plaats van de Commissie van Beroep DSI). Mij zijn geen twijfels bekend over de onafhankelijkheid (en deskundigheid) van de Commissie van Beroep. Deze bestaat uit tenminste vijf leden, waarvan tenminste twee leden deskundig zijn (met ruime ervaring in de branche). De overige leden, waaronder de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter, moeten voldoen aan de eisen voor benoembaarheid tot rechter in de rechtbank. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden benoemd door de President van de rechtbank Amsterdam. In onderhavige zaak van de Commissie van Beroep DSI bestond de Commissie van Beroep uit onder meer een raadsheer van het gerechtshof Den Haag, een voormalige vicepresident van de Hoge Raad en een voormalige advocaat-generaal tevens procureur-generaal van de Hoge Raad.
Het bericht van Cumela om voor 24 augustus 2016 duidelijkheid te geven over het verzoek van Cumela voor uitstel van het uitrijverbod mest |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Joram van Klaveren (GrBvK), Jaco Geurts (CDA), Dion Graus (PVV), Helma Lodders (VVD), Carla Dik-Faber (CU), Johan Houwers (Houwers) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de brief van brancheorganisatie Cumela over het uitrijverbod mest?1
Ja.
Bent u bereid voor 24 augustus 2016 duidelijkheid te geven over het verzoek van Cumela voor uitstel van het uitrijverbod mest en om serieus te overwegen uitstel van het uitrijverbod te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het Besluit gebruik meststoffen is het niet toegestaan na 31 augustus drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib aan te wenden. Op basis van artikel 64 van de Wet bodembescherming kan vrijstelling worden verleend, nadat de Technische commissie bodem (TCB) is gehoord en voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich niet tegen de vrijstelling verzet.
Op 17 augustus 2016 heeft Cumela Nederland een verzoek ingediend «de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib uit te stellen tot 16 september, maar liever 1 oktober». Op basis van het verzoek heb ik de TCB om advies gevraagd. Ik verwacht dit advies op korte termijn te ontvangen en zal daarna besluiten over een vrijstelling. Daarover zal ik, gezien het belang van duidelijkheid voor betrokkenen, zo snel mogelijk communiceren. Ik streef ernaar deze week een besluit te nemen en dit kenbaar te maken. Het feitelijk verlenen van de eventuele vrijstelling gebeurt door het plaatsen van een regeling in de Staatscourant.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen voor 24 augustus 2016 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘TU Delft geeft de NAM ervan langs’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TU Delft geeft de NAM ervan langs»?1
Kunt u bevestigen dat de uitkomst het validatieonderzoek van de TU Delft, namelijk dat de conclusie van het Arcadis-onderzoek (de kans op schade aan alle gebouwen in de onderzoeksgebieden buiten de contour voor de tot nu toe opgetreden bevingen is verwaarloosbaar klein) te stellig en onvoldoende onderbouwd is, betekent dat de contourenkaarten geen status mogen krijgen en dus ook niet mogen worden gebruikt om een onderscheid te maken in schadegevallen?2 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen met schade buiten de contourengebieden nu al vaak meer dan een jaar wachten op een inspectie, omdat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het onderzoek van Arcadis wilde afwachten, terwijl hen al lang geleden was beloofd dat alle schademeldingen in behandeling zouden worden genomen?
Bij het bekend worden van de resultaten van het Arcadis-onderzoek in november 2015 heeft de NCG aan NAM verzocht de schademeldingen in behandeling te nemen. NAM heeft ervoor gekozen dat niet te doen en eerst de uitkomsten van de validatie af te wachten. Dit heeft tot teleurstelling bij de betreffende schademelders geleid. NAM conformeert zich nu aan de conclusie van de NCG dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en dat alle gemelde schades alsnog individueel moeten worden beoordeeld. Dat geldt ook voor toekomstige schademeldingen in relatie tot het Groninger gasveld.
Wanneer kunnen al deze mensen met schade buiten de contourenkaarten een inspectie van hun schade verwachten? Wanneer zullen die inspecties zijn afgerond? Bent u bereid om er bij de Nationaal Coördinator Groningen en de NAM op aan te dringen dat dit nu met grote spoed gebeurt?
De NCG is met NAM overeengekomen dat de inspecties door het Centrum Veilig Wonen (CVW) worden uitgevoerd van eind augustus tot en met december 2016. Alle schademelders ontvangen in januari het schaderapport. Als een schademelder het niet eens is met de conclusies in het rapport kan de melding door een nieuw panel van experts worden beoordeeld. Als dit ook niet leidt tot overeenstemming tussen het CVW en de schademelder dan kan de schademelder zich wenden tot de Arbiter Aardbevingsschade. Daarnaast staat het schademelders vrij om de rechter om uitspraak te vragen.
Deelt u de mening dat de conclusie van de TU Delft, dat het werken met één hoofdoorzaak voor schade geen recht doet aan de vaak interactieve invloeden in een schadebeeld, betekent dat hier op een andere manier mee om moet worden gegaan in de afhandeling van schade? Hoe wordt dit in het huidige schadeafhandelingsproces geïncorporeerd?
Het CVW start in de gebieden die zijn onderzocht door Arcadis met een proef waarbij de huidige schademeldingen in het betreffende gebied met een gerichte aanpak worden afgehandeld. Bij deze methode wordt niet, zoals nu gebruikelijk is, alleen gekeken of aardbevingen de oorzaak zijn, maar wordt ook aandacht besteed aan andere oorzaken en de samenhang daartussen. In deze nieuwe aanpak wordt de schade opgenomen en voorgelegd aan een panel van experts. De beoordeling van de experts legt het CVW in een rapportage aan de bewoners voor met een voorstel voor afhandeling. In dit proces bestaat ook de mogelijkheid voor de bewoner om een second opinion aan te vragen en de Arbiter Aardbevingsschade in te schakelen.
Het is belangrijk dat de proef zorgvuldig wordt voorbereid, uitgevoerd en geëvalueerd. Een onafhankelijke begeleidingscommissie, die door de NCG wordt ingesteld, gaat deze proef valideren, monitoren en evalueren. Ook zal deze begeleidingscommissie de vraag beantwoorden of de aanpak in de proef breder kan worden toegepast.
Kunt u uitgebreid uitleggen hoe de nieuwe proef voor schadeafhandeling, waarbij schademeldingen aan een panel van experts worden voorgelegd, in zijn werk zal gaan? Hoe zal het proces voor de schademelder verlopen? Op welke manier zal uiteindelijk worden beoordeeld of een schademelder recht heeft op compensatie en hoeveel? Hoe wordt de proef geëvalueerd?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt deze proef voor de schadeafhandeling alleen in de gebieden buiten de contourenkaarten toegepast? Hoe verhoudt zich dat tot de conclusie dat contourenkaarten niet kunnen worden gebruikt om onderscheid tussen schadegevallen te maken?
Uit de resultaten van de proef moet blijken of de beoogde verbeteringen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Als de proef succesvol is kan de aanpak breder worden uitgevoerd. Dit doet niets af aan de conclusie van de NCG dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en alle aangemelde schade individueel moet worden beoordeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over het nieuwe gasbesluit?
Ja.
Het bericht ‘Gemeenten gaan eigen weg’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit «Gemeenten gaan hun eigen weg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door de wildgroei aan borden en belijning op wegen en fietspaden gevaarlijke en verwarrende situaties kunnen ontstaan?
Ik deel de mening van CROW en VVN dat het wegbeeld voor de weggebruiker voorspelbaar en zoveel mogelijk uniform moet zijn, onafhankelijk van in welke gemeente je bent. Daarom heeft het CROW ook richtlijnen opgesteld, die de wegbeheerder kan gebruiken bij het inrichten van de weg. De inrichting van de weg valt namelijk onder de verantwoordelijkheid van de wegbeheerder. Het volgen van deze richtlijnen is echter niet verplicht omdat er lokale omstandigheden kunnen zijn waarbij maatwerk noodzakelijk is. De wegbeheerder mag daarom van de richtlijnen afwijken.
Deelt u de mening dat het altijd goed is om met innovaties te komen en te blijven experimenteren wanneer dit leidt tot meer verkeersveiligheid, maar dat de landelijke afspraken wel moeten worden gevolgd en dat dit niet altijd gebeurt? Zo, ja kunt u toelichten waarom? Zo, nee waarom niet?
De vrijheid van de wegbeheerder is niet onbeperkt. De wetgeving stelt wel degelijk eisen aan de weginrichting. Zo mogen bijvoorbeeld alleen de regels en tekens uit het RVV worden gebruikt en worden er in de BABW eisen gesteld aan bijvoorbeeld de kleur van zebrapaden en de plaatsing van verkeersborden. Ik waardeer overigens zeker de ambitie van de wegbeheerders om, binnen de ruimte die de wet- en regelgeving biedt, de verkeersveiligheid verder op innovatieve manieren te willen verbeteren.
Bent u bekend met het meldpunt van Veilig Verkeer Nederland (VVN) waarop onduidelijke en gevaarlijke situaties gemeld kunnen worden? Kunt u inzichtelijk maken hoe de klachten die rechtstreeks worden doorgegeven aan de wegbeheerders als gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat zijn afgehandeld? Kunt u een overzicht geven van binnengekomen en afgehandelde klachten van de afgelopen twee jaar?
Ja, ik ben bekend met het meldpunt. Deze is recent vernieuwd en heet voortaan het VVN Participatiepunt. VVN verzamelt en analyseert meldingen. Alle wegbeheerders in Nederland krijgen van VVN inzicht in de meldingen binnen hun beheersgebied. Ik heb geen overzicht van de afhandeling van deze meldingen door de diverse wegbeheerders. Wel heb ik gegevens over het totaal aantal klachten. Van medio 2015 tot en met medio 2016 zijn er in totaal 4100 meldingen binnen gekomen.
In de eerste helft van 2017 brengt VVN een rapport uit over het Participatiepunt. Ik verwacht dat dit inzicht zal bieden in hoeveel meldingen er per provincie zijn binnengekomen, waar de melding is gedaan, welke maximum snelheid daar geldt, welke verkeersdeelnemers de veroorzaker(s) en gedupeerde(n) zijn, het aantal en soort VVN Buurtacties dat is uitgevoerd en het aantal VVN Buurtlabels dat er is uitgereikt.
Bent u bereid samen met VVN, Kennisplatform CROW, de VNG, provincies en Rijkswaterstaat van gedachte te wisselen om te bezien hoe deze wildgroei door gemeenten kan worden vermeden? Bent u bereid de Kamer daarover te informeren?
Er is op strategisch niveau contact tussen het Ministerie van IenM, IPO en de VNG over beleidsmatige vragen. Op ambtelijk niveau zal aandacht worden besteed om de decentrale wegbeheerder nogmaals te wijzen op het expliciet meenemen van de verkeersveiligheid bij het maken van keuzes van de inrichting van de weg. Ik ben echter van mening dat vooral het meldpunt van VVN en ook meldpunten van gemeenten, provincies en lokale politieke partijen een zeer geschikte manier zijn om gemeenten informatie aan te leveren over specifieke onveilige situaties en mogelijke innovatieve oplossingen.
De berichten dat gemeenten de weg naar schuldhulpverlening blokkeren en slechts 1 op de 5 gemeenten een juiste beschikking schuldhulp geeft |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat gemeenten de weg naar schuldhulpverlening blokkeren en dat slechts één op de vijf gemeenten een juiste beschikking schuldhulp afgeeft?1
Ja
Klopt het dat gemeenten juist strenger zijn geworden in het toelaten van mensen in de schuldhulpverlening, nadat de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wsg) van kracht is geworden in 2012, terwijl deze Wet er juist op gericht is brede toegankelijkheid tot schuldhulp te waarborgen? Hoe verklaart u de afgenomen toegankelijkheid tot schuldhulp?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) gaat uit van brede toegankelijkheid. Op 27 juni jongstleden zond ik uw Kamer het Evaluatierapport Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de reactie van het kabinet daarop toe2. De onderzoekers concluderen dat gemeenten zich inspannen voor een brede toegang, maar dat moeilijk hard te maken is in welke mate zij daarin slagen.
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat mensen met problematische schulden door strengere eisen van gemeenten tussen wal en schip raken en aan hun lot worden overgelaten, en dat het zeer kwalijk is dat het aantal schuldsaneringen sinds 2012 is gedaald, terwijl het aantal huishoudens in de problemen juist is toegenomen? Wat gaat u doen om deze knelpunten op te lossen? Wat gaat u doen om de toegankelijkheid tot de gemeentelijke schuldhulpverlening te (helpen) verbeteren?
Problematische schulden dienen zo veel mogelijk voorkomen dan wel opgelost te worden. Ze belemmeren de participatie van burgers en brengen hoge maatschappelijke kosten met zich mee in de vorm van armoede, sociale uitsluiting, huisuitzetting, onverzekerbaarheid en afsluiting van gas, water en licht. Het is dan ook belangrijk dat iedereen die er niet in slaagt zijn problematische schulden zelf op te lossen, gehoor vindt bij de gemeente voor passende ondersteuning op maat. Mensen mogen zich niet in de steek gelaten voelen. Gemeenten maken gebruik van diverse instrumenten om mensen met schulden te helpen, waaronder het geven van informatie en advies, budgetbeheer en het regelen van schulden. Als de gemeente geen schuldregeling tot stand kan brengen kan de schuldenaar via een door de gemeente af te geven verklaring een beroep doen op de Wsnp. Daling van het aantal schuldsaneringen Wsnp kan verklaard worden door meerdere, onafhankelijke factoren, zoals verschuivingen in de inzet van minnelijke schuldhulpverleningsinstrumenten die gemeenten tot hun beschikking hebben of de toegankelijkheid van de gemeentelijke schuldhulpverlening3. Uit de evaluatie van de Wgs komt naar voren dat de toegang tot gemeentelijke schuldhulpverlening voor bepaalde categorieën mogelijk beperkt wordt. Om de toegang tot schuldhulpverlening te verbeteren heb ik in voornoemde kabinetsreactie diverse maatregelen aangekondigd. Ik zet met betrokken partijen in op professionalisering van beleid, uitvoering en lokaal bestuur en laat de Inspectie SZW onderzoek uitvoeren naar hoe gemeenten in de praktijk uitvoering geven aan toegankelijkheid tot schuldhulpverlening. Daarop vooruitlopend bereid ik een mogelijke aanscherping van de Wgs voor om geconstateerde blokkades betreffende de toegang weg te nemen.
Klopt het dat bij de toelating van schuldenaren tot de schuldhulpverlening 82% de procedures niet toepassen zoals het volgens de Wet zou kunnen en moeten? Klopt het dat 19% procent van de gemeenten een algemene beschikking afgeeft zonder nadere invulling, en 38% niet alle mogelijke voorzieningen onderbouwt in de beschikking? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Aangezien het onderzoeksrapport dat aan de (voor)publicatie ten grondslag ligt pas in het najaar beschikbaar zal komen, kunnen de cijfers op dit moment nog niet worden beoordeeld. Zo maakt de voorpublicatie bijvoorbeeld niet inzichtelijk hoeveel beschikkingen zijn genomen en welk percentage daarvan in bezwaar, beroep, of hoger beroep door het college, de rechter of de hogerberoepsrechter gegrond is verklaard. Het is daarom thans niet opportuun de cijfers uit het vooronderzoek te beoordelen.
In het reeds aangevangen onderzoek van de Inspectie SZW naar toegang tot schuldhulpverlening kijkt de Inspectie ook hoe gemeenten omgaan met het afgeven van beschikkingen. Met de afronding van dit onderzoek en de publicatie van het onderzoeksrapport van het lectoraat Schulden & Incasso van de Hogeschool Utrecht, is te verwachten meer inzicht te verkrijgen in de rol van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het kader van de toegankelijkheid tot de schuldhulpverlening.
Deelt u de mening dat de onderbouwing van een beschikking door de gemeente ook een duidelijke omschrijving moeten omvatten van wat er verder gaat gebeuren, dat dit belangrijk is als de schuldenaar bezwaar zou willen maken tegen de beschikking en dat het niet of onvoldoende ingevuld afgeven van een beschikking de schuldenaar ernstig kan benadelen? Wat gaat u doen om de kwaliteit van de beschikkingen te (helpen) verbeteren?
Beschikkingen moeten voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in de Awb. Artikel 3:46 bepaalt dat er deugdelijk gemotiveerd moet worden en artikel 3:47 bepaalt daarenboven dat deze motivering wordt vermeld bij de bekendmaking. Een ander vereiste is dat er een rechtsmiddelenclausule moet worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 3:45, eerste lid, worden de mogelijkheden om tegen dat besluit rechtsbescherming te zoeken vermeld bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit. Hierbij wordt overeenkomstig artikel 3:45, tweede lid, vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. Daarmee zijn de beginselen om de kwaliteit van besluiten te garanderen voldoende geborgd.
Het is de verantwoordelijkheid van een gemeente conform deze beginselen te handelen. Zoals reeds aangekondigd in de Kabinetsreactie evaluatie Wgs zal als onderdeel van de professionaliseringsimpuls een handreiking over toepassing van de Awb in de Wgs ontwikkeld worden voor betrokken partijen.
Of en op welke wijze het zinvol is om bij een afwijzing voor gemeentelijke schuldhulpverlening informatie te bieden over andere mogelijkheden om schulden aan te pakken is per situatie verschillend en vergt maatwerk. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen op welke manier zij hier invulling aan te geven.
Erkent u dat het van groot belang is dat gemeenten bij elke aanvraag voor schuldhulpverlening een zorgvuldige individuele afweging maken en proberen met maatwerk een oplossing bieden? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat in geval van een gegronde afwijzing van gemeentelijke schuldhulpverlening door gemeenten ook – voor zover mogelijk – informatie geboden moet worden over eventuele andere mogelijkheden om schulden aan te pakken? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat er grote verschillen zijn in de financiële steun aan studenten met een beperking |
|
Eppo Bruins (CU), Michel Rog (CDA), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Grote verschillen in financiële steun voor student met beperking»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat is uw reactie op de inventarisatie van RTL Nieuws en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb), waaruit blijkt dat er grote verschillen zijn tussen instellingen in de ondersteuning van studenten met een beperking? Wat is uw reactie op de gebrekkige voorlichting die instellingen geven aan studenten met een functiebeperking, zoals blijkt uit onderzoek van de LSVb?2
Ik heb kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek van de LSVb naar verschillen in voorlichting aan studenten met een beperking. Ik ben het volledig met LSVb eens dat instellingen informatie moeten bieden over de voorzieningen en begeleidingsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking en dat voor (aankomend) studenten duidelijk moet zijn wie hun aanspreekpunt hiervoor is. Ook vind ik het onvoldoende dat volgens LSVb op 58% van de websites informatie wordt gegeven over studeren met een functiebeperking. LSVb heeft haar onderzoek naar de universiteiten en hogescholen gestuurd, zodat de instellingen zelf kunnen zien waar de voorlichting verbeterd kan worden.
Ik acht het van groot belang dat instellingen daarnaast weten welke voorzieningen en faciliteiten er zijn voor studenten in de studiefinanciering of bij gemeenten. Studentendecanen zijn hiervoor vaak de belangrijkste bron van informatie voor de student. Voor studiekiezers met een beperking is het daarom belangrijk dat zij zo snel mogelijk contact opnemen met de instelling of opleiding van hun keuze, om samen te bezien welke voorzieningen nodig zijn. Deze oproep doe ik ook in mijn jaarlijkse brief aan de eindexamenkandidaten over studeren in het hoger onderwijs. Dit najaar stuur ik een brief aan de Kamer in reactie op de motie van het lid Van Meenen c.s.3, waarin de regering wordt verzocht om mogelijke knelpunten, ook in de sociale zekerheid, te onderzoeken en aanbevelingen te doen om studenten met een functiebeperking te faciliteren. Daarin zal ik onder meer uiteenzetten hoe deze voorlichting kan worden verbeterd.
Vindt u het ook zorgelijk dat studenten slecht op de hoogte zijn van de mogelijkheid van een individuele toeslag? Deelt u de mening dat studenten met een functiebeperking beter geïnformeerd moeten worden? Bent u bereid hierover met gemeenten en instellingen in gesprek te gaan? Wat gaat u zelf doen om de voorlichting te verbeteren?
Ik vind het van belang dat studenten weten welke voorzieningen er zijn voor studeren met een functiebeperking. Dit geldt ook voor de individuele studietoeslag die onderdeel uitmaakt van de Participatiewet. Ik ben hierover met de Staatssecretaris van SZW in overleg en zal hier dit najaar in eerdergenoemde Kamerbrief op terugkomen.
Wat vindt u van de grote verschillen tussen gemeenten in de omvang van de individuele studietoeslag? Bent u bereid onderzoek te doen naar de grote verschillen in bedragen en voorwaarden per gemeente? Hoe wordt de hoogte van een studietoelage bepaald en welke voorwaarden zouden moeten gelden voor de hoogte van het bedrag? Welk bedrag zouden gemeenten minimaal moeten hanteren voor een individuele studietoelage?
De studietoeslag maakt onderdeel uit van de Participatiewet en valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van SZW. Op 1 april 2015 heeft zij uw Kamer geïnformeerd over de verschillen in de hoogte van de toeslagen tussen gemeenten naar aanleiding van Kamervragen van het lid Karabulut (SP) 4. Daarin heeft zij toegelicht dat het uitdrukkelijk aan gemeenten is om in een verordening invulling te geven aan de individuele studietoeslag. Gemeenten hebben beleidsvrijheid om, binnen het wettelijk kader, de individuele inkomenstoeslag in te passen in het eigen re-integratie- en armoedebeleid, zodat zij hun beleid kunnen afstemmen op de lokale omstandigheden. Hierdoor kunnen beleidskeuzes, als gevolg van het lokale democratisch proces, inderdaad van gemeente tot gemeente verschillen. In reactie op de motie Van Meenen c.s. ben ik in overleg getreden met mijn collega over de wijze waarop wij richting gemeenten het belang van deze studietoeslag onder de aandacht kunnen brengen.
Deelt u de mening dat studenten met een functiebeperking geen financiële drempel tot hoger onderwijs mogen ervaren? Zo ja, erkent u dat na de invoering van het studievoorschot de drempel voor uitwonende studenten met een functiebeperking groter is geworden, aangezien de instroom van deze groep lager is en de studieuitval groter, zoals blijkt uit de Monitorrapportage 2015? Deelt u de mening dat de individuele studietoelage via gemeenten niet als compensatie mag gelden voor de verlaging van de kwijtschelding voor uitwonende studenten in het studievoorschot?
De toegankelijkheid van het hoger onderwijs en gelijke kansen voor iedereen, zijn voor mij belangrijke uitgangspunten. Dit geldt bij uitstek ook voor studenten met een functiebeperking. Zoals ik in de kabinetsreactie bij de monitor uiteen heb gezet, is het te vroeg om op basis van de eerste monitor conclusies te trekken. Er kan sprake zijn van het boeggolfeffect dat zich ook bij studenten met een functiebeperking, en wellicht zelfs versterkt, heeft voorgedaan. De piek in de instroom van studenten met een functiebeperking voorafgaand aan de invoering van het studievoorschot, ondersteunt die mogelijkheid. Het verschil in effecten tussen HBO en WO maakt ook dat niet vaststaat wat de oorzaak is. De volgende monitor zal hier meer informatie over bieden. De individuele studietoeslag is overigens inderdaad niet bedoeld als compensatie voor de kwijtscheldingsregeling in het studievoorschot maar als alternatief voor de studieregeling in de Wajong.
Welke actie onderneemt u om studenten met een functiebeperking eerlijke toegang tot hoger onderwijs te geven, zonder financiële drempels? Bent u bereid om de financiële ondersteuning voor (uitwonende) studenten met een functiebeperking uit te breiden, bijvoorbeeld via de aanvullende beurs of de kwijtschelding?
Ik kom, zoals hierboven aangegeven, dit najaar met een brief waarin ik mijn acties uiteen zal zetten.
Het bericht dat de Duitse regering meent dat Turkije islamitische organisaties en terreurgroepen steunt |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat uit uitgelekte stukken van de Duitse regering zou blijken dat Turkije met medeweten van president Erdogan islamitische organisaties en terreurgroepen steunt?1
Het kabinet is bekend met het artikel en met eerdere berichten die spreken over de vermeende steun vanuit Turkije aan diverse groeperingen in de regio.
Wat is er waar van deze berichten? Bent u bereid hierover met uw Duitse collega in overleg te treden en de resultaten van uw bevindingen aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het Duitse regeringsbeleid is daarmee in lijn met het huidige kabinetsbeleid. Een additioneel overleg om dit te bespreken is hiervoor niet vereist.
Welke gegevens omtrent de banden met en steun van Turkije aan islamitische organisaties en terreurgroepen zijn de Nederlandse regering bekend? Sinds wanneer?
Het kabinet onderstreept, net als de Duitse regering, dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het kabinet heeft meermaals in Kamerstukken en in openbare samenvattingen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland geschreven over de rol van de Turkse regering in de strijd tegen ISIS. Sinds de diverse aanslagen op Turks grondgebied zijn er tekenen dat Turkije de dreiging vanuit ISIS steviger bestrijdt. Deze inspanningen zijn versterkt door onder andere op te treden tegen ISIS-presentie in Turkije en door de grens met het door ISIS gecontroleerde gebied in Syrië strenger te controleren.
Het kabinet kan bevestigen dat Turkije contacten onderhoudt met de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en verschillende gewapende oppositiegroepen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije, net als vele andere landen in de regio, beschouwt Hamas als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner.
Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, zoals zodanig zijn aangemerkt.
In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
Het kabinet is niet van mening dat de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije of de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving in de Duitse pers. Het EU-toetredingstraject is aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. over de migratiecrisis heeft het kabinet uw Kamer eerder bericht dat de afspraken met Turkije nodig waren en zijn om gezamenlijk grip te krijgen op de vluchtelingenstroom. De samenwerking tussen de EU en Turkije is op dit dossier op alle niveaus onveranderd voortgezet.
Hoe duidt u deze zorgelijke berichten over Turkije?
Zie antwoord vraag 3.
Indien deze berichten over Turkije kloppen, welke gevolgen zouden die kunnen of moeten hebben voor de relatie met Turkije, onder andere met betrekking tot het toekomstige EU-lidmaatschap en de vluchtelingendeal?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de koers van Turkije zeer zorgelijk is? Op welke wijze kunt u er, tevens in Europees verband, aan bijdragen dat Turkije wordt aangesproken op dubieus beleid en gedrag?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u tevens de mening dat alles op alles moet worden gezet om met Turkije in gesprek te blijven, om ervoor te zorgen dat de banden tussen de Europese Unie en Turkije niet steeds verder verslechteren, mede gelet op de geopolitieke implicaties die dat heeft? Zo ja, op welke wijze wordt dit ingevuld?
De Europese Unie en het kabinet zullen blijven samenwerken met Turkije in de strijd tegen terrorisme. Deze samenwerking vindt plaats binnen de reeds bestaande bilaterale en multilaterale overleggen en samenwerkingsvormen waarvan Nederland en Turkije deel uit maken.
Het artikel 'Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat bedrijven gemiddeld ruim 87.000 euro mislopen aan premiekorting en subsidies?
Ik kan geen oordeel geven over bevindingen die ik niet ken. Ik ben niet bekend met de opzet en de resultaten van het onderzoek van Aon, waar Trouw naar verwijst. Aon wil desgevraagd het onderzoek niet verstrekken.
In het persbericht stelt Aon dat bij honderden organisaties met meer dan 250 medewerkers gekeken is naar premieafdrachten. Daaruit concludeert Aon dat 44% van de werkgevers niet alle wettelijke mogelijkheden voor subsidies en sociale verzekeringspremies benut. In de lijst met de 104 regelingen die het wel beschikbare «Whitepaper sociale regelingen» noemt staan ook (algemene) belastingkortingen, premies werknemersverzekeringen, ESF/EGF gelden, gemeentelijke regelingen en vier keer subsidie Meesterbeurs van 4 provincies. Tevens staan er regelingen in genoemd die werknemers/belastingplichtigen moeten aanvragen.
Aon zelf prijst op de website commerciële producten aan op grond van het onderzoek.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat scholingsgelden, ouderenkorting en premies voor arbeidsgehandicapten onvoldoende benut worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed heeft naar uw oordeel het mislopen van deze gelden op de positie van groepen werknemers, in het bijzonder de oudere werknemers? Deelt u de vrees dat dit hun positie op de arbeidsmarkt nadelig beïnvloedt, waar deze juist een positieve impuls behoeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het algemeen doel van stimuleringsmiddelen is om de positie van doelgroepen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit gebeurt door werkgevers een (financiële) prikkel te geven om mensen aan te nemen. Ik kan niet beoordelen of er sprake is van grootschalig mislopen van gelden (zie antwoord 2 en2. Werkgevers zoeken doorgaans een geschikte kandidaat op de juiste plek. Daarom investeert het kabinet onder andere ook in scholing, presentatie op de arbeidsmarkt en training van vaardigheden van werkzoekende vijftigplussers. Een financiële prikkel kan net een extra zetje geven voor werkgevers.
Deelt u de mening dat gereserveerde middelen optimaal ingezet dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard ben ik van mening dat overheidsmiddelen optimaal moeten worden ingezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bedrijven voldoende bekend raken met de bestaande mogelijkheden?
Dit gebeurt reeds, zowel structureel als ad hoc, door verschillende instanties.
De Belastingdienst informeert alle werkgevers elk jaar over alle wijzigingen, waaronder de mobiliteitsbonussen en de premiekorting oudere werknemers en houdt jaarlijs intermediairdagen voor belastingadviseurs en accountants. UWV en de Belastingdienst besteden ook aandacht aan o.m. de compensatieregeling oudere werknemers, mobiliteitsbonussen en premiekorting oudere werknemers en arbeidsgehandicapten via de gebruikelijke kanalen, zoals de website van beide organisaties. UWV brengt regelingen en voorzieningen actief onder de aandacht van werkgevers op voorlichtingsmomenten (zoals werkgeverscongressen), tijdens gesprekken van adviseurs met werkgevers en via communicatie-uitingen zoals brochures voor werkgevers. MKB Nederland heeft samen met UWV in het kader van het Actieplan 50pluswerkt de afgelopen jaren een landelijke campagne onder haar leden gevoerd waarbij ook aandacht aan de bestaande regelingen is besteed.
SZW informeert via persberichten en www.rijksoverheid.nl en www.ondernemersplein.nl over regelingen voor werkgevers.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal en de vorm van de bestaande regelingen voor bedrijven overzichtelijk is en blijft?
Het kabinet heeft voortdurend aandacht voor een goede balans tussen de maatschappelijke noodzaak om bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van doelgroepen te stimuleren, een optimale en correcte inzet van de algemene middelen en de administratieve lasten voor bedrijven en burgers.
Wat gebeurt er met de ongebruikte middelen? Blijven ze beschikbaar voor het oorspronkelijke doel?
In principe vloeien ongebruikte middelen terug in de staatskas. Besluitvorming hierover is onderdeel van de begrotingssystematiek.
De landelijke uitbraak van een dodelijke konijnenziekte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Snuf krijgt prik, wild konijn is het haasje», over de landelijke uitbraak van de dodelijke konijnenziekte veroorzaakt door het RHD2-virus?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de dierenartsen in het artikel dat bijna alle wilde konijnen zullen sterven aan deze ziekte en dat herstel van de populatie op de getroffen plaatsen jaren kan duren? Zo nee, waarom niet?
Met enige regelmaat duiken nieuwe virusziekten, zoals Rabbit Haemorrhagic Disease Virus2 (RHDV2), op in de konijnenpopulatie. Eerdere virusziekten zijn myxomatose en RHD1. Deskundigen van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht verwachten dat tussen de 5 en 70% van de geïnfecteerde konijnen zullen sterven. Dit is lager dan de sterfte als gevolg van myxomatose en RDH1.
Bij nieuw optredende virussen is de impact in de beginfase het grootst. Dat komt doordat de dieren nog geen afweerstoffen tegen het virus hebben ontwikkeld en het virus in de beginfase meestal het meest agressief is. Naarmate de tijd vordert worden de dieren met weerstand geselecteerd (zij overleven) en worden er minder dieren ziek. Ook het virus selecteert zich meestal naar een mildere vorm.
Kortom, ik deel de zorgen over deze konijnenziekte, maar verwacht op basis van deskundigenoordeel dat de populatie wilde konijnen in staat zal zijn zich te herstellen.
Deelt u de mening dat de jacht op konijnen gestopt moet worden, in ieder geval zolang de populatie door deze ziekte bedreigd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de jacht op konijnen te stoppen, in ieder geval tijdelijk?
Artikel 32, derde lid, van de Flora- en faunawet bepaalt dat de jacht niet wordt geopend op een diersoort voor zover de soort staat vermeld op een nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten. Dit zijn de zogenoemde rode lijsten. Plaatsing van het konijn op deze lijst is op dit moment niet aan de orde, omdat op dit moment niet feitelijk onderbouwd kan worden dat de duurzame staat van instandhouding van het konijn in het geding is. Dit ligt ook niet in verwachting, omdat vergelijkbare, meer ernstige virussen in voorgaande situaties niet hebben geleid tot een aantasting van de instandhouding van het konijn. Ik verwijs u hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Daar komt bij dat de jager, in wiens veld de konijnenstand ernstig is afgenomen, niet op konijnen zal kunnen jagen omdat hij wettelijk gehouden is een redelijke wildstand na te streven. Derhalve is er thans geen dringende reden over te gaan tot sluiting van de jacht op het konijn. Vanzelfsprekend zal mijn ministerie de ontwikkeling van de konijnenpopulatie blijven monitoren.
Financiering van de referendum campagne in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Soros-leaks en de leaks op Berkut die onder andere gaan over de financiering van de referendum campagne in Nederland?1
Ja.
Klopt het dat de donor (bedrijf of privépersoon) van elke gift aan een politieke partij die hoger is dan € 4.500 openbaar gemaakt dient de worden volgens de Nederlandse wet? Klopt het dat deze openbaarheid is ingevoerd in verband met openbaarheid over mogelijke belangenverstrengeling?2
Politieke partijen zijn verplicht om jaarlijks een overzicht van de giften van in totaal € 4.500 per donateur op jaarbasis te verstrekken aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze overzichten worden vervolgens openbaar gemaakt (in de Staatscourant en op www.partijfinanciering.nl). De gedachte daarachter is dat transparantie van de inkomsten van politieke partijen helpt om de schijn van belangenverstrengeling, die het aanzien van de democratie kan schaden, te voorkomen.
Welke regels zijn er voor openbaarmaking van giften of het voeren van campagne tijdens een referendum in Nederland?
De Wet financiering politieke partijen verplicht politieke partijen om jaarlijks (vóór 1 juli) een overzicht aan de Minister van BZK te sturen van giften van in totaal € 4.500 of meer die zij (of aan hen gelieerde rechtspersonen) in het afgelopen kalenderjaar hebben ontvangen. De Minister van BZK maakt die overzichten vervolgens openbaar. In de aanloop naar een Tweede Kamerverkiezing moeten politieke partijen een extra overzicht aan de Minister van BZK sturen, dat een week voor deze verkiezing openbaar wordt gemaakt. Een dergelijke aanvullende regeling geldt niet voorafgaand aan een referendum.
Heeft u enig inzicht in of er partijen (Nederlands of buitenlands) die meer dan € 4.500 uitgegeven hebben aan campagne activiteiten in Nederland tijdens de referendum campagne?
De Referendumcommissie heeft, conform de Wet raadgevend referendum, voor het referendum van 6 april jl. subsidies verleend. Op haar website (www.referendumcommissie.nl) heeft de Commissie een overzicht gepubliceerd aan welke rechtspersonen subsidie is toegekend, en hoeveel. Uit dit overzicht is op te maken dat de Commissie subsidie heeft verleend aan KiesKompas BV en aan de Stichting Stem voor Nederland. De activiteiten waarvoor de subsidie is toegekend, zijn ook vermeld op de overzichten van de Referendumcommissie.
Ik beschik niet over overzichten van instanties of personen die meer dan € 4.500 hebben uitgegeven aan campagneactiviteiten voor het referendum van 6 april jl.
Indien u dit inzicht heeft, kunt u dan aangeven welke organisaties en personen (ongeveer) welke bedragen hebben uitgegeven in de Nederlandse referendumcampagne en welk mogelijk doel zij dienden?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u dit inzicht niet heeft, deelt u dan de mening dat het van belang is dat u dat inzicht wel verwerft voor de evaluatie van het referendum over het associatieverdrag met Oekraïne, waaraan de regering nu werkt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u nagaan wie de volgende activiteiten georganiseerd en gefinancierd hebben:
Zie antwoord vraag 4.
Heeft een van de bewindspersonen een ontmoeting gehad met de heer Soros tussen 1 januari 2016 en 6 april 2016? Zo ja, wie heeft de heer Soros ontmoet, was is er besproken en is er ook gesproken over het Oekraïne en/of het referendum?
Tussen 1 januari en 6 april 2016 hebben de bewindspersonen aan wie deze vragen zijn gesteld geen contact gehad met de heer Soros, noch met vertegenwoordigers van Open Society Foundation, Open Society European Policy Institute en gelieerde organisaties. Ook ambtelijk zijn deze contacten er niet geweest, zij het dat er zijdens (medewerkers van) de heer Soros wel is geprobeerd om een afspraak te plannen tussen de heer Soros en de Minister-President. Het is echter niet tot een gesprek gekomen. In de genoemde periode zijn er wel verschillende ambtelijke en politieke contacten geweest met organisaties die mogelijk gefinancierd worden door de heer Soros. Het gaat hier echter niet om rechtstreekse contacten tussen ambtenaren en bewindspersonen enerzijds en de heer Soros of vertegenwoordigers van de Open Society Foundation, het Open Society European Policy Institute anderzijds.
Welke ambtelijke en politieke contacten zijn er geweest tussen 1 januari 2016 en 6 april 2016 met vertegenwoordigers van Open Society Foundation, Open Society European Policy Institute en gelieerde organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de volgende aanbeveling van de Raad van Ministers van de Raad van Europa: Recommendation: Rec(2003)4 on Common Rules against Corruption in the Funding of Political Parties and Electoral Campaigns?
Ja.
Hoe is artikel 7 van die aanbeveling (Donations from foreign donors), dat luidt: «States should specifically limit, prohibit or otherwise regulate donations from foreign donors», geïmplementeerd in Nederland?
In de Nederlandse democratische traditie wordt van oudsher grote waarde gehecht aan de uit de vrijheid van vereniging voortvloeiende onafhankelijke positie van politieke partijen. Met dit oogmerk zijn er in de Wet financiering politieke partijen geen regels gesteld over giften uit het buitenland en is het aan de politieke partijen zelf gelaten om te besluiten of zij dergelijke giften al dan niet willen aanvaarden en/of willen maximeren. Een amendement dat tot strekking had om politieke partijen te verbieden om giften uit het buitenland te aanvaarden is tijdens de behandeling van de Wet financiering politieke partijen in uw Kamer door een ruime Kamermeerderheid verworpen.
Bent u bereid om GRECO (Raad van Europa) een advies te laten uitbrengen over de buitenlandse financiering van Nederlandse politieke partijen, referenda en campagnes?
De Group of States against Corruption (GRECO) werkt met evaluatierondes over specifieke onderwerpen. De financiering van politieke partijen maakt deel uit van de in 2007 gestarte derde evaluatieronde. Nederland is in deze ronde geëvalueerd, deze evaluatie is in 2014 afgerond. De financiering van politieke partijen werd niet specifiek in het evaluatierapport genoemd. Gelet op de werkwijze van GRECO is het niet opportuun om GRECO te vragen om advies uit te brengen en aangezien de evaluatie van Nederland pas vrij recent is afgerond zie ik geen meerwaarde in een nieuw advies.
Wanneer is het onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitgaven van de subsidies van de referendumcommissie afgerond en kan de Kamer de resultaten daarvan zien?
Bij brief van 29 augustus jl. heb ik de evaluatie van het referendum aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 270, nr. 20). Een van de bijlagen bij deze brief is een evaluatieverslag van de Referendumcommissie. In dat verslag merkt de Referendumcommissie op dat de fase van de vaststelling van de subsidies nog niet is afgerond. Zij later dit jaar een evaluatieverslag uitbrengen over de vaststellingsfase.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de normale termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord. Daar waar efficiënt, heb ik antwoorden samengevoegd.