Het bericht “Omstreden wondersap Xango werft student-verkopers” |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden wondersap Xango werft student-verkopers»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de verkoopmethode multilevelmarketing (MLM), waarbij bedrijven deelnemers stimuleren om maandelijks een bepaald bedrag aan producten af te nemen, zodat deze deelnemers een deel van de opbrengst ontvangen van andere verkopers die zij lid maken? Zo ja, vindt u deze verkooptechniek legitiem?
In mijn eerdere antwoorden op de Kamervragen over Multi Level Marketing (MLM) ben ik reeds in gegaan op deze verkoopmethode. MLM is op zichzelf een toegestane verkoopmethode. Bedrijven die dergelijke verkoopmethoden hanteren dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de regels in afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken.
Deelt u de mening van onderzoeker Gross van de Radboud Universiteit dat bij de toepassing van multilevelmarketing de term «verkoper» misleidend is, omdat er mensen worden geworven die intern producten afnemen? Zo ja, hoe kan het gebruik van deze verkoopmethode beperkt of verhinderd worden? Zo nee, waarom niet?
Bij MLM verwerft de koper van een product het recht om zelf ook bepaalde producten te verkopen waarmee hij een bonus, een provisie of een percentage van de omzet kan verwerven. Voor zover MLM gebruikt wordt als methode om producten te verkopen, is dat toegestaan. Of het gebruik van de term «verkoper» misleidend kan zijn, zal mede afhangen van de wijze waarop een individueel bedrijf de verkoopmethode van MLM toepast. Het is bedrijven op grond van de regels betreffende oneerlijke handelspraktijken niet toegestaan om onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van een product of dienst. Ook is het opzetten, beheren of aanbevelen van een piramidesysteem waarbij de consument tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voortkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem dan uit de verkoop of het verbruik van goederen, een misleidende handelspraktijk. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Ook is denkbaar dat een MLM-systeem kenmerken vertoont van een piramidespel, dat in Nederland sinds 1998 volgens de Wet op de kansspelen verboden is. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van laatstgenoemde wet.
Bent u ervan op de hoogte dat distributeurs van de omstreden Amerikaanse fabrikant van Xango deelnemers zoeken onder Nederlandse jongeren? Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat dit bedrijf zich richt op jongeren, gezien de waarschuwing voor de risico’s van MLM met name voor jongeren?
Ik ben bekend met dit signaal. Het past mij niet een oordeel te geven over de handelwijze van individuele bedrijven. De eerdergenoemde regels betreffende oneerlijke handelspraktijken bieden overigens de mogelijkheid om bij het beoordelen van oneerlijke handelspraktijken rekening te houden met de specifieke doelgroep die mogelijk in het bijzonder vatbaar is voor de handelspraktijk of het onderliggende product.
Bent u op de hoogte van het feit dat 50 tot 80 procent van de jongeren binnen zes maanden stopt met het verkoop van Xango, nadat ze vaak honderden euro’s in de onderneming hebben gestoken en hun omgeving erbij hebben betrokken? Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat distributeurs deelnemers adviseren om iedereen die ze kennen op de klantenlijst te zetten, wat bij problemen leidt tot ruzie met vrienden en familie?
Ik ben bekend met de informatie in het bericht. Zoals hierboven aangegeven past het mij niet een oordeel te geven over de handelwijze van individuele bedrijven.
Bent u ervan op de hoogte dat de Italiaanse toezichthouder Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (AGCM) Xango als een piramidespel heeft aangemerkt, omdat de toepassing door Xango kenmerken heeft van een piramidespel?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Amerikaanse Federal Trade Commission (FTC) tegen het bedrijf Vemma, dat net als Xango vruchtensap via MLM verkoopt, procedeert omdat dit een piramidespel zou zijn, waardoor Nederlandse deelnemers Vemma ingeruild hebben voor Xango? Zo ja, hoe oordeelt u over deze ontwikkeling?
Ik heb uit de media vernomen dat er op 6 september 2016 een schikking is bereikt tussen de Federal Trade Commission en het bedrijf Vemma. Ik heb dit bericht voor kennisgeving aangenomen. Het past mij niet een oordeel te geven over de motieven van particuliere personen om al dan niet met bepaalde bedrijven in zee te gaan, om op zichzelf toegestane activiteiten te ontplooien. Waar het om gaat is dat bedrijven zich in Nederland aan de wet houden. De ACM en de Kansspelautoriteit zien, ieder vanuit hun eigen rol, toe op de naleving van de wetgeving.
Deelt u de mening dat de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) op basis van de bevindingen van andere toezichthouders in het buitenland dit bedrijf kan onderzoeken of het gebruik van MLM door bedrijven kan laten beperken? Zo ja, gaat u in overleg met ACM voor het aanpakken van MLM-piramidespelen? Zo nee, waarom niet?
Een piramidespel is sinds 1998 volgens de Wet op de kansspelen verboden. MLM is daarentegen geen kansspel. Bij MLM wordt een product gekocht met als doel het door te verkopen aan een ander of om een andere verkoper te werven. Het is aan de ACM en de Kansspelautoriteit en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of er in een specifiek geval sprake is van een piramidespel, dan wel MLM.
ACM en de Kansspelautoriteit bepalen zelf of er aanleiding is om nader onderzoek te doen naar een bedrijf of een verkoopmethode. Over lopende onderzoeken worden geen mededelingen gedaan.
Bent u van plan harder op te treden tegen MLM-bedrijven die in feite piramidespelen aanbieden? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
MLM-bedrijven dienen zich, net als andere bedrijven, aan de geldende wet- en regelgeving te houden. De huidige wetgeving, waaronder afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (betreffende oneerlijke handelspraktijken) en artikel 1a van de Wet op de kansspelen, biedt voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen respectievelijk misleidende praktijken en piramidespelen. De beoordeling van een concrete casus is aan ACM en/of de Kansspelautoriteit en uiteindelijk aan de rechter.
Wat is de voortgang van het onderzoek dat de douane en Belastingdienst zijn gestart in 2013 naar het bedrijf Xango? Zijn de resultaten van het onderzoek bekend? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, wanneer worden deze resultaten bekend gemaakt?
Gelet op hun respectievelijke geheimhoudingsplicht worden over individuele zaken door de Belastingdienst en de Douane geen gegevens verstrekt.
Deelt u de zorgen dat met de overwinning van Donald Trump het Amerikaanse Congres hoogstwaarschijnlijk wetsvoorstel H.R. 5230 zal aannemen dat MLM-bedrijven, die in feite piramidespelen aanboden, vrijwaren van elke vervolging, omdat Donald Trump lange tijd zelf als promotor stond op de loonlijst van het bedrijf ACN Inc.? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de wijze waarop in een ander land wordt opgetreden tegen bedrijven die de wetgeving in het desbetreffende land overtreden.
Waar het om gaat is dat in Nederland opererende bedrijven zich aan de geldende wet- en regelgeving houden.
Het anti-Zwarte Pietenberaad |
|
Martin Bosma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «burgemeester Maassluis met AH bij Anti-Zwarte Pietenberaad»?1
Ja.
Wie waren aanwezig op dit anti-Zwarte Pietenberaad? Hoe vond de selectie plaats?
Ik ken geen anti-Zwarte Pietenberaad. Ik neem aan dat u doelt op de ronde tafel die ik een aantal maal heb belegd. De volgende organisaties waren oktober jl. aanwezig bij de vijfde ronde tafel over de figuur Piet: RTL, Stichting Sinterklaasintocht Amsterdam, Stichting Stadsontspanning Utrecht, Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed, Sint Nicolaas Genootschap Nederland, Surinaams Inspraak Orgaan, Overlegorgaan Caribisch Nederland, Stichting Nederland wordt beter, Stichting Sint en Pietengilde, Civitas Christiana, Detailhandel Nederland, gemeente Maassluis en de Stichting Intocht Sint Nicolaas Dordrecht.
De verschillende uitgenodigde partijen vertolken diverse geluiden die ook in het nationale debat hoorbaar zijn.
Klopt het dat er dit jaar, en de afgelopen jaren, reeds vier van deze bijeenkomsten zijn geweest? Zo nee, hoeveel dan wel?
De ronde tafel van oktober jl. was de vijfde ronde tafel in deze vorm.
Kunt u een overzicht geven van deze bijeenkomsten, in het bijzonder de data en de aanwezigen?
De ronde tafels zijn georganiseerd in september 2014, januari 2015, september 2015, februari 2016 en oktober 2016.
De intochtgemeente nam deel aan de ronde tafels. De eerste twee ronde tafels was dit gemeente Gouda, bij de twee daaropvolgende tafels gemeente Meppel en aan de laatste tafel gemeente Maassluis. NTR heeft alleen aan de eerste ronde tafel deelgenomen. Detailhandel Nederland nam deel aan de laatste drie tafels. Civitas Christina nam deel aan de laatste twee tafels en Stichting Intocht Sint Nicolaas Dordrecht nam aan de laatste tafel deel.
Op welke manier heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
De Tweede Kamer is naar aanleiding van Kamervragen in 2014 geïnformeerd over de eerste ronde tafel en de deelnemende partijen. Beantwoording van de Kamervragen in 2014 via: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015–329.html.
Waarom laat u de aanwezigen een verklaring ondertekenen die overduidelijk bedoeld is hen afstand te laten nemen van onze dierbare Zwarte Piet? Acht u dit opzetje slinks?
De verklaring is opgesteld op initiatief van de groep deelnemers aan de ronde tafel.
Het afschaffen van de Tegemoetkoming Ouders Gehandicapte kinderen (TOG) en problemen met het recht op dubbele kinderbijslag bij ouders met kinderen met autisme |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Tegemoetkoming Ouders Gehandicapte kinderen (TOG) is afgeschaft vanaf 1 januari 2015 en dat ouders met een thuiswonend kind met een intensieve zorgvraag, sindsdien recht hebben op dubbele kinderbijslag?
Ja.
Klopt het dat de ouders die voor 2015 recht hadden op de TOG, hun kinderen opnieuw moeten laten indiceren door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en dat pas als het CIZ een indicatie heeft afgegeven voor intensieve zorg, de ouders recht hebben op dubbele kinderbijslag? Zo ja, waarom is hier voor gekozen?
Het klopt dat een deel van de ouders die voor 2015 recht hadden op de TOG, hun kinderen opnieuw moeten laten indiceren door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Dit was nodig omdat de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) werd beëindigd. Omdat slechts een deel van de AWBZ-populatie onder de Wet langdurige zorg (Wlz) is komen te vallen is er een nieuw beoordelingskader geïntroduceerd dat recht geeft op dubbele kinderbijslag voor thuiswonende kinderen met een intensieve zorgbehoefte. Ik licht dit hieronder verder toe.
Per 1 januari 2015 is met de Wet hervorming kindregelingen de TOG opgenomen in de Algemene Kinderbijslagwet. In plaats van de TOG komen ouders met een thuiswonend ernstig gehandicapt kind in aanmerking voor dubbele kinderbijslag voor (een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van) intensieve zorg. Dit is verder uitgewerkt in een ministeriële regeling. Voorheen had een ouder recht op TOG indien er een AWBZ-indicatie was voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week. In verband met de beëindiging van de AWBZ is er per 1 januari 2015 een nieuw beoordelingskader geïntroduceerd. Daarbij geldt dat voorheen TOG-gerechtigden met een indicatie voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week het recht houden op dubbele kinderbijslag tot het verloop van de geldigheidsdatum van de afgegeven indicatie. Indien de AWBZ-indicatie in 2015 verliep gold een overgangsrecht van een half jaar.
Om te bepalen of sprake is van intensieve zorg wint de SVB advies in bij het CIZ, zowel bij oude gevallen als bij nieuwe gevallen. Als het kind geen indicatie heeft in de zin van 24 uur per dag zorg in de nabijheid van het kind of permanent toezicht op grond van de Wlz, waarvoor zondermeer dubbele kinderbijslag voor het thuiswonende kind kan worden toegekend, beoordeelt het CIZ de zorgbehoefte van het kind op twee voorwaarden. Ten eerste dient het kind ernstig beperkt te zijn in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard. Deze voorwaarde vergt een objectief medische diagnose. Ten tweede dient de verzorging en oppassing van de ouders in ernstige mate te worden verzwaard ten opzichte van gezonde kinderen. De beoordeling vindt plaats op de items lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging, gedrag, communicatie, alleen thuis zijn, begeleiding buitenshuis en bezighouden, en handreikingen. Op ieder item kan één punt door het CIZ worden toegekend. Er wordt een punt toegekend indien er sprake is van een zware zorgbehoefte op het gebied van dat item. Zo wordt een punt toegekend op het item «eten en drinken» wanneer het kind bijvoorbeeld sondevoeding krijgt.
De aanvrager dient een medisch vragenformulier in te vullen, zodat de zorgbehoefte zorgvuldig onderzocht kan worden. Ouders hebben de ruimte om in dit formulier de situatie toe te lichten.
De leeftijd van het kind speelt ook een rol bij de beoordeling op de items en bij het benodigde minimaal aantal punten voor een positief advies. Omdat jonge kinderen in het algemeen meer verzorging nodig hebben dan oudere kinderen, is het minimum aantal punten dat vereist is, wil er sprake zijn van intensieve zorg, afhankelijk van de leeftijd.
Klopt het dat u in een brief op de hoogte bent gesteld van het feit dat ouders van kinderen met autisme die voor 2015 recht hadden op de TOG, nu regelmatig worden afgewezen voor het recht op dubbele kindertoeslag? Kunt u op deze brief reageren?
Via de twee brieven die ik door tussenkomst van Kamerleden heb ontvangen ben ik ermee bekend dat ouders van autistische kinderen, die voorheen wel in aanmerking kwamen voor de TOG, soms geen recht hebben op dubbele kinderbijslag. Ik zal op deze brieven reageren.
Hoe wordt bepaald of kinderen aan de criteria van het CIZ voldoen? Kunt u toelichten of deze criteria wel goed toepasbaar voor alle doelgroepen, waaronder kinderen met psychiatrische aandoeningen zoals autisme?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Op basis van een analyse van het CIZ over de eerste drie kwartalen van 2016 blijkt dat adviesaanvragen voor kinderen met autisme (70–75% kinderen met autisme krijgt een positieve indicatie) vergeleken met de totale omvang van de groep kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg door het CIZ een advies wordt afgegeven (69% van de nieuwe aanvragen en her-indicaties krijgt een positief advies), niet vaker worden afgewezen voor dubbele kinderbijslag. Wel kan het zijn dat voor een kind waarvoor voorheen recht op TOG bestond geen recht op dubbele kinderbijslag bestaat, omdat de zorgbehoefte bijvoorbeeld door de jaren heen is veranderd.
Ik acht de criteria goed toepasbaar voor alle doelgroepen.
Hoe worden de scores toegekend aan criteria en houdt deze manier van scoren voldoende rekening met psychiatrische aandoeningen? Waarom wel of niet?
Een medische diagnose voor een aandoening leidt niet één op één tot intensieve zorg. Om te beoordelen of er sprake is van een intensieve zorgbehoefte wordt de zorgbehoefte op twee terreinen beoordeeld, namelijk: verzorging en oppassing, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2.
Het beoordelingskader is eind 2015 door middel van een interne expertmeeting door het CIZ geëvalueerd. Daarbij is ook gekeken naar de verschillende doelgroepen. Ik acht de criteria dan ook houdbaar.
Indien niet bekend is of de criteria en scores voldoende rekening houden met psychiatrische aandoeningen, bent u dan bereid de signalen van ouders dat deze criteria en vooral de scores niet geschikt zijn voor het beoordelen van psychiatrische aandoeningen, verder te onderzoeken?
Op basis van voorgaande beantwoording zie ik op dit moment geen aanleiding om het huidige beoordelingskader te herzien. Of de scores voldoende rekening houden met de verschillende soorten aandoeningen wordt periodiek door het CIZ geëvalueerd.
Hoe worden ouders geïnformeerd over het indicatiebesluit van het CIZ en hoe worden het besluit, de scores en de criteria onderbouwd richting de ouders? Bent u van mening dat de informatie richting de ouders over de besluitvorming voldoende is? Waarom wel/niet?
Het CIZ brengt een positief of een negatief advies uit aan de SVB. Ouders worden bij een negatief advies door het CIZ telefonisch geïnformeerd. Hiertoe worden een aantal pogingen gedaan. Tijdens dit telefoongesprek hebben ouders de mogelijkheid vragen te stellen over het advies van het CIZ, waarbij het CIZ een toelichting geeft op het advies. De SVB stuurt vervolgens op basis van het advies van het CIZ een beschikking aan de ouder(s).
Ik ben van mening dat ouders door middel van de telefonische toelichting door het CIZ voldoende worden geïnformeerd.
Hoe kunnen ouders bezwaar maken tegen de indicatiestelling van het CIZ? In hoeveel gevallen is er bezwaar gemaakt? Wat is/wordt hier mee gedaan?
Ouders kunnen bezwaar maken tegen de beschikking van de SVB. Deze beschikking is gebaseerd op het advies van het CIZ. Indien een ouder het niet eens is met de beschikking kan de ouder in bezwaar gaan bij de SVB. In alle gevallen waarbij sprake is van bezwaar tegen een negatieve beschikking wordt door de SVB een nieuwe adviesaanvraag bij het CIZ ingediend. In het tweede kwartaal van 2016 zijn er in totaal 146 bezwaren ingediend bij de SVB. In 75 gevallen heeft het CIZ alsnog een positief advies uitgebracht. Het CIZ geeft aan dat een van de verklaringen hiervoor kan zijn dat ouders in de bezwaarfase alsnog (nieuwe) informatie aanleveren. Indien uit onderzoek niet duidelijk blijkt dat er een positief advies gegeven kan worden, wordt een hoorzitting georganiseerd door de SVB. Het CIZ is bij de hoorzitting aanwezig om een toelichting te geven op de medische afweging die heeft geleid tot het advies.
Wanneer een ouder een klacht meldt bij de SVB en dit over de (medische) advisering gaat, dan neemt de SVB contact op met het CIZ. Afhankelijk van de aard van de klacht wordt er door het CIZ contact opgenomen met de klant.
Levert het afschaffen van de TOG geld op omdat er minder wordt uitgegeven aan dubbele kinderbijslag dan werd uitgegeven aan de TOG? Zo ja, kunt u dit verklaren? Vindt u dit wenselijk?
In 2014 waren er 23.535 kinderen1 waarvoor recht op TOG bestond. Over het tweede kwartaal van 2016 werd voor 23.678 thuiswonende kinderen dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg uitbetaald. Tussenliggende perioden laten ongeveer vergelijkbare aantallen zien. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is dus nagenoeg gelijk gebleven.
Bent u van mening dat ouders met kinderen met psychiatrische aandoeningen, waaronder autisme, nadelige financiële gevolgen ondervinden van het afschaffen van de TOG? Zo ja, hoe wilt u dit oplossen? Zo nee, waarom deelt u deze mening van deze ouders niet?
Ik deel deze mening niet. Ouders van kinderen met psychiatrische aandoeningen komen evenals ouders van kinderen met andere aandoeningen, wanneer sprake is van intensieve zorg, in aanmerking voor dubbele kinderbijslag. Het is onvermijdelijk dat ouders die eerst voldeden aan de criteria voor de TOG na een beoordeling op basis van het nieuwe beoordelingskader worden afgewezen voor dubbele kinderbijslag, financiële gevolgen ondervinden. Dit geldt ook voor andere ouders die niet in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg op grond van het nieuwe beoordelingskader.
De uitzending van De Monitor van 27 november 2016 betreffende zorgverlener Monte Christo |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van De Monitor van 27 november 2016?
Ja.
Deelt u de mening dat Monte Christo als zorgverlener nooit jongeren mag aanzetten tot fraude om tot een hogere indicatie te komen, om op die wijze meer budget te ontvangen?
Ik vind dat een zorgaanbieder cliënten nooit mag aanzetten tot fraude. De zorg die Wlz-cliënten nodig hebben is zwaar en complex, omdat sprake is van permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarom is er een onafhankelijke en objectieve beoordeling van de zorgbehoefte door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), met persoonlijk contact. Op basis van verkregen informatie van de cliënt en beroepsbeoefenaren (zoals de huisarts) voert het CIZ de indicatiestelling uit. Dit gebeurt op basis van uniforme en objectieve criteria. Hiertoe gebruikt het CIZ een afwegingskader dat is gebaseerd op de wettelijke toegangscriteria.
Bij cliënten met een behoefte aan maatschappelijk ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het de wettelijke taak van de gemeente om zorgvuldig onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden en de ondersteuningsvraag. De gemeente beoordeelt daarbij ook of de cliënt zelf, op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of met behulp van een algemene voorziening in de ondersteuning kan voorzien. Een cliënt heeft daarbij de mogelijkheid om zelf een ondersteuningsplan op te stellen. Uiteindelijk is het echter aan de gemeente om te bepalen of een cliënt aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. Deze voorziening kan de cliënt, mits hij voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen.
Zijn er bij u, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dan wel het zorgkantoor meer klachten over Monte Christo binnengekomen?
De zorgkantoren en de IGZ hebben op dit moment geen extra klachten of meldingen ontvangen. De zorgkantoren voeren momenteel onderzoek uit. Vanuit de IGZ loopt een toezichttraject bij Monte Christo, omdat de instelling tijdens een eerder inspectiebezoek niet voldeed aan de gestelde kwaliteitscriteria.
Hoe voorkomt u dat kwetsbare jongeren door het handelen van zorgverleners als Monte Christo de zorg wordt onthouden die ze nodig hebben?
Voorop staat dat een cliënt de zorg moet ontvangen die hij nodig heeft, ongeacht of het gaat om zorg in natura of via een pgb. Het pgb is een instrument waarmee mensen hun eigen zorg kunnen inkopen. Dit geeft mensen meer vrijheid om de zorg naar eigen inzicht in hun leven in te passen, maar brengt ook verantwoordelijkheden met zich mee. Om kwalitatief goede zorg in te kunnen kopen en de gedeclareerde zorg te kunnen verantwoorden, is dan ook van groot belang dat de budgethouder de regie kan voeren over de zorg.
In de Wet langdurige zorg (Wlz) toetst het zorgkantoor de eigen regie van een budgethouder tijdens het verplichte bewustekeuzegesprek. Daar wordt ook het budgetplan besproken en voorlichting over het pgb-beheer gegeven. Hiernaast is de gewaarborgde hulp geïntroduceerd, die voor sommige zorgprofielen zelfs verplicht is gesteld. Ook gemeenten toetsen vooraf tijdens het keukentafelgesprek of een cliënt regie kan voeren over het pgb en of de kwaliteit van de ondersteuning naar het oordeel van het college voldoende is geborgd.
Vervolgens kunnen zorgkantoren en gemeenten controleren of het pgb rechtmatig wordt besteed, bijvoorbeeld via huisbezoeken. Bij vermoedens van onrechtmatigheden of fraude kunnen zorgkantoren en gemeenten desgewenst extra controles uitvoeren of een fraudeonderzoek starten. Als er fraude wordt geconstateerd, kunnen zij maatregelen treffen (bijvoorbeeld het beëindigen van het pgb, waarbij het pgb wordt omgezet in natura zorg).
Herkent u het beeld dat zorgverzekeraar Menzis naar aanleiding van deze casus schetst dat het nu te makkelijk zou zijn om PGB-zorgverlener te worden, en er niet hard genoeg opgetreden kan worden tegen instellingen die onvoldoende functioneren?1
Er kan opgetreden worden tegen pgb-zorgverleners. Een pgb-zorgaanbieder dient net als andere zorgaanbieders te voldoen aan de eisen in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGZ bezoekt nieuwe zorginstellingen, ook instellingen van pgb-gefinancierde zorg, binnen vier weken tot zes maanden na de aanvang van de zorgverlening om te toetsen of de kwaliteit van de zorg op orde is. Als een zorgaanbieder van pgb-gefinancierde zorg niet voldoet aan de eisen in de Wkkgz, kan de IGZ haar handhavinginstrumentarium inzetten, inclusief het bevel tot sluiting.
Voor de mogelijkheden van zorgkantoren en gemeenten om rechtmatigheidscontroles en (fraude)onderzoeken uit te voeren verwijs ik naar het antwoord op 4.
Voor snelle en effectieve afhandeling van signalen van fraude is bij de NZa op 1 november 2016 het Informatie Knooppunt Zorgfaude (IKZ) van start gegaan. Het IKZ is een nieuw samenwerkingsverband van de toezichthouders en opsporingsdiensten in de zorg. Hierdoor hopen we zorgfraude eerder op te sporen, zodat de partijen hier gezamenlijk effectief, en ieder vanuit zijn eigen rol, tegen kunnen optreden. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de IGZ te vragen een diepgravend onderzoek te doen naar zowel de zorgkwaliteit van Monte Christo, als naar misbruik dan wel fraude van PGB-middelen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer rapporteren over de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet? Welke extra signalen heeft u nodig om dit onderzoek wel te laten verrichten door de IGZ?
Er loopt vanuit de IGZ een toezichttraject bij Monte Christo, omdat de instelling tijdens een eerder inspectiebezoek niet voldeed aan de gestelde kwaliteitscriteria. Aangezien dit onderzoek nog loopt kan ik daarover op dit moment geen verdere mededelingen doen.
De IGZ doet zelf geen onderzoek naar fraude. Wanneer de IGZ tijdens haar toezicht vermoedens van fraude tegenkomt, legt zij deze signalen in eerste instantie voor in het IKZ (zie mijn antwoord op vraag 5). Daarnaast kan de IGZ, afhankelijk van de ernst van de signalen, besluiten om direct aangifte te doen bij de politie of direct contact op te nemen met het Openbaar ministerie (OM).
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn zorgkantoren inmiddels een onderzoek gestart naar de vermoedens van fraude door Monte Christo. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kunnen de zorgkantoren besluiten om maatregelen te treffen tegen deze zorgaanbieder. Zorgverzekeraars en zorgkantoren maken de resultaten van (fraude)onderzoeken nooit openbaar, zowel vanwege de privacy van de betrokkenen als om te voorkomen dat gevoelige informatie over de werkwijze van fraudeurs naar buiten komt.
De onzichtbare samenwerking van het ministerie van VWS met The Commonwealth Fund, Celsus en IQ healthcare |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Naar aanleiding van uw antwoord op eerdere vragen: kunt u aangeven hoe de samenwerking met The Commonwealth Fund tot stand is gekomen? Wie nam het initiatief om wie te benaderen en speelde daar een derde partij nog een rol in? Kunt u een reconstructie geven?1
In 2006 heeft mijn ambtsvoorganger een lezing verzorgd tijdens het 9de internationaal symposium van The Commonwealth Fund. De uitnodiging hiertoe kwam van The Commonwealth Fund. De contacten tussen Nederland en het Commonwealth Fund (CWF) zijn mede tot stand gekomen dankzij de directeur van het toenmalige Center for Quality of Care Research, van het Radboud UMC, prof.dr. R. Grol. Dit instituut is de voorganger van het huidige IQ Healthcare. Het Commonwealth Fund heeft in 2006 te kennen gegeven geïnteresseerd te zijn in samenwerking met Nederland op twee programma’s, te weten het internationaal landenvergelijkend onderzoek (International Health policy survey) en het Harkness Fellowship programma. In 2007 is hierover contact geweest tussen het ministerie en The Commonwealth Fund, waarna is besloten om voor drie jaar deel te nemen aan het vergelijkende onderzoek, via het toenmalige Center for Quality of Care Research. Ook is besloten dat het ministerie het Harkness Fellowship wilde ondersteunen voor drie jaar. Naar aanleiding van deze overeenstemming is een «Statement of Understanding» opgesteld waarin partijen zich committeren aan het ondersteunen van twee fellowships. Op basis van deze overeenkomst is de samenwerking gecontinueerd tot op heden.
Welke argumenten zijn er gewisseld om de samenwerking niet bekend te maken, en niet zichtbaar te vermelden in de VWS-begrotingen?
De bijdragen aan de International Health policy survey en de Harkness fellowship betreffen op het geheel van de begroting dermate geringe posten dat is afgezien van separate vermelding. Er zijn voorzover mij bekend geen andere argumenten gewisseld.
Kunt u per jaar aangeven, sinds de samenwerking vanaf 2006, welke kosten uw ministerie heeft gemaakt in het kader van deze samenwerking? Kunt u daarbij de kosten vermelden voor survey-onderzoek, kosten voor studiebeurzen, kosten voor het bezoeken van congressen, kosten voor het ontvangen van delegaties van The Commonwealth Fund die Nederland bezochten, en mogelijke andere kosten die samenhangen met de samenwerking, met vermelding van de reden van de kosten?
In onderstaande tabel staan de uitgaven (in euro’s) die VWS heeft gedaan sinds de start van de samenwerkingsprogramma’s met het Commonwealth Fund.
Jaar
International Health Policy survey
Harkness fellowship
2007
47.600
nvt
2008
40.000
nvt
2009
40.000
80.000
2010
40.000
105.000
2011
40.000
85.000
2012
112.2932
89.073
2013
146.240
2014
nvt3
2015
38.000
154.777
2016
44.000
135.462
In deze jaren is sprake geweest van een meerjarige projectsubsidie
In 2014 is er geen fellow gesponsord
Gegevens over overige kosten die gemoeid zijn met de samenwerking met het Commonwealth Fund worden niet apart bijgehouden en kunnen dus niet worden verstrekt.
Kunt u tevens voor dezelfde jaren aangeven hoeveel geld uw ministerie uitgaf aan het doen van extern onderzoek, en de onderzoeksbureaus die dit onderzoek deden?
De administratieve systemen van VWS zijn – conform rijksbrede voorschriften – niet zodanig ingericht dat deze vraag kan worden beantwoord. Onderzoek vormt geen aparte uitgavencategorie binnen de administratie.
Op verzoek van uw Kamer wordt vanaf najaar 2015 een overzicht van alle beleidsrelevante VWS-onderzoeken gepubliceerd op het VWS-deel van de website van de rijksoverheid (www.Rijksoverheid.nl). Conform de toezegging aan uw Kamer wordt vanaf dat moment met terugwerkende kracht het overzicht gepubliceerd van alle beleidsrelevante onderzoeksrapporten van 17 concernorganisaties en kennisinstellingen die vanaf april 2015 zijn verschenen. Omdat VWS deel uitmaakt van de pilot Open Overheid van het Ministerie van BZK worden in het overzicht ook alle sinds die datum verschenen rapporten van het door VWS uitgezette opdrachtonderzoek onder ARVODI-voorwaarden opgenomen. Het totaaloverzicht wordt maandelijks achteraf geactualiseerd.
Klopt het dat bezoeken aan congressen van The Commonwealth Fund niet voldoen aan de VWS-gedragsregels, waarin bepaald is dat bezoeken van congressen van externe partijen, inclusief reis- en verblijfkosten, worden betaald door uw ministerie teneinde de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?2
Nee, dat klopt niet. Het besluit «Bestuurskostenbeleid VWS» van november 2015 bepaalt de omgang met zogenaamde functionele kosten, die specifiek verbonden zijn aan de uitvoering van de taken van leidinggevenden. In dit besluit wordt vermeld dat kosten voor deelname aan congressen door VWS worden betaald. Er geldt echter een uitzondering voor congressen van internationale samenwerkingsverbanden en overheden, waarin reeds voorzien is in de kosten. De bijdrage en deelname van het ministerie aan The Commonwealth Fund heeft betrekking op twee internationale samenwerkingsprogramma’s, het «Harkness Fellowship» en het «International Health Policy Survey». Deze twee samenwerkingsprogramma’s hebben als onderzoeksthema internationale samenwerking en vergelijkingen/benchmarks met publieke organisaties uit 11 landen5. The Commonwealth Fund organiseert en coördineert deze internationale samenwerking en de publieke partners dragen bij aan de kosten, zo ook het ministerie. De activiteiten en bijbehorende congressen hebben nadrukkelijk geen commercieel karakter, maar zijn gericht op het terugkoppelen van de resultaten van de programma’s aan academici en overheden. Gelet op deze feiten en omstandigheden voldoet het bezoek van deze congressen aan deze gedragsregels.
Heeft u zich tijdens de debatten over «Integriteit en Verwevenheid» en het functioneren van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen moment gerealiseerd dat u met de onvermelde relatie met The Commonwealth Fund risico liep?3
De samenwerking rondom de twee programma’s en het bezoek aan de congressen van The Commonwealth Fund voldoet aan de interne gedragsregels en het declaratiebeleid van het ministerie. Er is daarom geen reden om dit apart te vermelden in de bovengenoemde debatten.
Hoe verklaart u dat u tijdens deze debatten de stelling innam dat uw ministerie voldoende integriteitsmanagement heeft, en u niet de mogelijkheid heeft aangegrepen te vertellen over de samenwerking met The Commonwealth Fund?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de bijdrage van uw ministerie aan Celsus, een academie voor betaalbare zorg, tot stand gekomen? Wie nam het initiatief tot deze samenwerking? Kunt u een reconstructie geven?
Er is sprake van een meerjarige opdracht die in 2012 door VWS is aanbesteed. Met deze opdracht werd beoogd wetenschappelijk onderzoek naar en kennis van de aanpak van betaalbaarheid (met name in de combinatie met kwaliteit van zorg) te bevorderen en de interactie tussen beleid en kennis te versterken. Ik acht dit ook in het belang van goede beleidsvoering over Kabinetsperioden heen. De opdracht is gegund aan Radboud UMC, en op 22 november 2012 is een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere zaken als de programmering, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kennisdisseminatie, financiële verslaglegging en rapportage, en co-financiering door Radboud UMC. Ook is overeengekomen dat het kennisprogramma op termijn zou leiden tot oprichting van een leerstoel. RadboudUMC kiest overigens zijn eigen speerpunten binnen haar eigen leerstoelenplan, waaronder dus ook deze positie. Deze kon na een zorgvuldige onafhankelijke procedure en toetsing van aantoonbare wetenschappelijke kwaliteiten worden vervuld door een van mijn medewerkers. Na de gebruikelijke uitvoerige academische toetsingsprocedure is prof.dr.P.P.T. Jeurissen met ingang van 15 februari 2016 benoemd tot bijzonder hoogleraar betaalbaarheid van de zorg. Daarvoor gelden onverkort alle regelingen die dienen ter borging van de academisch onafhankelijkheid en kwaliteit van onderzoek.
Ik verwijs u naar de jaarverslagen van Celsus voor een overzicht van alle activiteiten. Ik zal de Kamer informeren als de resultaten van dit meerjarig kennisprogramma eind 2017 beschikbaar komen.
Waarom is besloten de Kamer niet te informeren over het aangaan van de samenwerking met IQ healthcare, onderdeel van de Radboud universiteit? Waarom is er ten behoeve van transparantie besloten de bijdragen van uw ministerie onzichtbaar te houden in de VWS-begrotingen?
VWS zet op min of meer continue basis allerlei onderzoek uit. Afhankelijk van de specifieke vragen en de relatie tot de parlementaire agenda wordt de Kamer specifiek geïnformeerd. Onderzoeksresultaten die tussentijds beschikbaar komen zijn openbaar en/of worden in wetenschappelijke tijdschriften dan wel anderszins gepubliceerd. Voor wat betreft Celsus worden alle onderzoekrapporten en artikelen online gepubliceerd. In de periodieke nieuwsbrief en het jaarbericht van Celsus wordt verslag gedaan van de activiteiten, publicaties en programma’s van Celsus. In het jaarbericht staan ook alle medewerkers en samenwerkingspartners genoemd. Deze stukken worden online gepubliceerd. Daarnaast publiceert Celsus audiovisuele informatie via het eigen youtube kanaal.
Voor het kennisprogramma is maximaal 2,7 miljoen beschikbaar in de jaren 2012–2017. Deze uitgaven voor Celsus staan na een opstartfase sinds 2015 ook specifiek zichtbaar in de begroting gemeld. Het programma is opgezet voor een periode van 5 jaren en zal aan het einde van deze periode, dat is in 2017, worden geëvalueerd. Bij afronding van het programma zal de Kamer met een evaluatierapport over de resultaten worden geïnformeerd.
Kunt een aangeven welke opdrachten Celsus en IQ healthcare in de afgelopen jaren van het Ministerie van VWS hebben gekregen? Welke bedragen waren daarmee gemoeid?
Behalve het onderzoek wat in de loop van het jaar wordt uitgevoerd in het kader van de jaarlijks vastgestelde begroting van het Celsus programma, heeft VWS in het kader van de overeenkomst «trekkingsrechten» om ad hoc kortdurend wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten. Dit brengt meerkosten mee ten opzichte van de jaarlijks vastgestelde begroting. Zo wordt geborgd dat kennis op korte termijn voor publieke doeleinden beschikbaar is. Voor meerkosten voor onderzoek dat onder deze trekkingsrechten valt was in 2016 een bedrag gemoeid van zevenentwintigduizend euro. Overigens blijven de uitgaven voor Celsus daarmee binnen de uitgavenkaders van de meerjarenovereenkomst.
Er is in de afgelopen jaren, anders dan het eerder genoemde onderzoek ten behoeve van het Commonwealth Fund en Celsus, geen sprake geweest van andere directe financiële relaties of opdrachten van het Ministerie van VWS in de richting van IQ healthcare. Wel is mij bekend dat IQ Healthcare deelneemt aan andere programma’s waarbij sprake is van financiering vanuit VWS, zoals van ZonMW.
Kunt u een overzicht geven van andere kosten die uw ministerie heeft gemaakt in de samenwerking met Celsus en IQ healthcare, die niet direct samenhangen met de onderzoeksgroep – inclusief leerstoel – of onderzoeken, maar bijvoorbeeld met het bezoeken van congressen, reizen naar het buitenland, werkbezoeken en alle mogelijke andere activiteiten?
Buiten de opdrachten die aan Celsus zijn verleend worden geen kosten gemaakt voor de samenwerking in het kader van Celsus behalve die samenhangen met de gebruikelijke inzet voor accountbeheer en kennisdisseminatie. Kennisdisseminatie maakt deel uit van de verleende opdracht en impliceert ondermeer dat ambtenaren tijd besteden en soms ook reiskosten maken (treinkaartjes e.d.) om kennis te nemen van de opbrengsten van tussentijds onderzoek, zoals men overigens ook met andere partijen spreekt om de eigen kennis en kunde op peil te houden.
Waarom bent u niet ingegaan op de vragen die gesteld zijn over de vragen die betrekking hebben op uw ambtenaar die tevens het bijzonder hoogleraarschap «Betaalbare zorg» vervult? Kunt u een reconstructie geven van de totstandkoming van deze dubbelfunctie?4
Ik ben eerder ingegaan op de wijze waarop kandidaten worden geselecteerd voor een Harkness fellowship, inclusief de rol van de leden van de selectiecommissie en de vertegenwoordiger van VWS daarin. Ten aanzien van het bijzonder hoogleraarschap kan ik u melden dat het vaker voorkomt binnen de rijksoverheid dat ambtenaren een dergelijke functie hebben. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 8 hierboven.
Waarom geeft u geen antwoord op de vragen die gesteld zijn over de loyaliteit die onderzoekers en ambtenaren voelen jegens de verstrekker van dure studiebeurzen? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de eerder door u gestelde vragen van 24 november 2016.
Hoeveel mensen zijn inmiddels betrokken bij de verschillende reizen, congressen, studiebeurzen en onderzoeksopdrachten die lopen via de samenwerking met The Commonwealth Fund en Celsus/IQ healthcare? Welke posities bekleden zij nu?
Voor zover ambtenaren van VWS meewerken aan reizen, congressen en onderzoeksopdrachten die betrekken hebben op de samenwerking met The Commonwealth Fund behoort dit tot de uitoefening van hun functie. Hetzelfde geldt voor de samenwerking met RadboudUMC/IQ healthcare inzake het Celsus programma. Het is niet mogelijk om hiervan een volledig overzicht te geven. Voor wat betreft de Nederlandse Harkness fellows verwijs ik nogmaals naar de website van het Commonwealth Fund.
Bent u bereid, gezien het feit dat u de eerdere vragen binnen drie dagen beantwoordde, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Gelet op de tijd die benodigd is voor het opzoeken van informatie over de voorgeschiedenis is dit niet mogelijk gebleken.
Geheime contracten en onzorgvuldige begeleiding van deelnemers bij RTL-programma’s rond hulp-tv |
|
Jasper van Dijk (SP), Kees Verhoeven (D66), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving rondom hulpprogramma’s bij RTL, waarbij kwetsbare deelnemers misleid worden, aan vergaande, geheime contracten gebonden zijn en waarbij het programma voorop lijkt te staan en niet het welzijn van deelnemers?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze programma’s en de rol van RTL als verantwoordelijke omroep in dezen?
Ja. Tijdens het debat in de Tweede Kamer over de mediabegroting op 28 november jongstleden heb ik mijn zorg uitgesproken. Zie verder het antwoord op de vragen hierna.
Deelt u de mening dat de programmamakers onwenselijk en onzorgvuldig handelen wanneer deelnemers vergaande en geheime contracten moeten ondertekenen, deze niet zelf ter beschikking krijgen en wanneer gefilmde therapie- of behandelsessies onder hoge druk en tempo tot stand komen? Zo nee, waarom niet?
Producenten van programma’s en omroepen hebben een verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mensen die deelnemen aan hun programma’s. Uiteraard hebben ook deelnemers een eigen verantwoordelijkheid om af te wegen of zij wel of niet aan een dergelijk programma meewerken. Deelnemers kunnen soms echter gemakkelijk in een afhankelijke positie terechtkomen of gebracht worden. Daar hoort geen misbruik van gemaakt te worden. De Mediawet 2008 bevat daar geen regels voor en ik zie ook geen aanleiding om daar wettelijke regels voor te stellen. Dit is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de producenten, omroepen en deelnemers zelf. Hoewel RTL onder Luxemburgs toezicht valt is contact opgenomen met RTL. RTL wil een verantwoordelijk mediabedrijf zijn dat oog heeft voor de belangen waarvoor zowel vanuit de politiek als de samenleving bescherming wordt gevraagd. RTL zegt ook geschrokken te zijn van de berichten. En hoewel contracten met deelnemers veelal door de producenten worden gesloten, voelt RTL zich wel degelijk verantwoordelijk. RTL zegt niet op een dergelijke manier met mensen te willen omgaan en heeft toegezegd uit te zullen zoeken of deelnemers aan zijn hulpprogramma’s goed worden behandeld. Verder heeft RTL laten weten bereid te zijn en inmiddels doende te zijn om de eigen mediagedragscode hierop te bezien. RTL heeft uw Kamer over de resultaten van beide acties op 16 december jongstleden per brief geïnformeerd. Deze treft u als bijlage aan3.
Als het gaat om de medische kant van de zaak en de verantwoordelijkheden van zorgverleners, verwijs ik naar de antwoorden van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de Kamervragen van de leden Van Gerven, Leijten en Jasper van Dijk (SP) over het commerciële tv-programma «een nieuw begin»? (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 791) en het Kamerlid De Lange (VVD) over medische gevolgen van hulptelevisieprogramma’s (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 756).
Bent u van mening dat u op dit moment voldoende wettelijke middelen heeft om excessen en onzorgvuldig handelen, bij het voorbereiden, het maken en de nazorg bij dergelijke programma’s met vaak kwetsbare deelnemers, aan te pakken? Zo ja, welke wettelijke mogelijkheden ziet u om mediabedrijven als RTL maar ook de aan deze programma’s gelieerde zorginstellingen, aan te spreken op een maatschappelijk en juridisch verantwoorde rol, voorzien van correcte begeleiding en nazorg richting de deelnemers aan deze programma’s? Zo nee, op welke wijze denkt u wel meer mogelijkheden te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt op dit moment het toezicht op deze programma’s vormgegeven en hoe wordt er beoordeeld of het daarmee verantwoord en zorgvuldig tot stand komt?
Zie antwoord vraag 2.
Laat u de Kamer weten welke stappen RTL gaat nemen, zoals toegezegd bij het debat over de Mediabegroting op 28 november jl.?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat RTL de eigen Mediacode aanpassen, naar aanleiding van de berichtgeving? Zo ja, op welke manier?2
Zie antwoord vraag 2.
Commerciële winkels zoals brillen en gehoorapparaten verkopers die inzage hebben in gegevens van verzekerden |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, als een hulpmiddel zoals bril of gehoorapparaat nodig is, de medische vraag van een patiënt centraal dient te staan, en niet de maximalisering van de omzet van een zorgverlener?1
Ja.
Bent u ook van mening dat leveranciers van medische hulpmiddelen, zoals opticiëns en hoorwinkels een publiek doel nastreven (goede zorg, passende hulpmiddelen en bewaking van de betaalbaarheid van de zorg)? Hoe ziet u de nastreving hiervan in verhouding met hun gelijktijdige private doel (het maximaliseren van eigen omzet en winst)?
In een privaatrechtelijk vormgegeven Zorgverzekeringswet met sterke publieke waarborgen, kan de verzekering en de bijbehorende zorgverlening door private partijen worden uitgevoerd. Ik voeg daar aan toe dat vrijwel alle ziekenhuizen, zorginstellingen en zorgaanbieders in Nederland private organisaties zijn.
Bent u op de hoogte van het feit dat vanuit een opticiën of audiciën die gelijktijdig een publieke als commerciële rol vervulen, informatie kan worden gezocht over de verzekeringspolis van mensen, met behulp van het landelijk communicatiepunt VECOZO (het internetportaal voor veilige communicatie in de zorg tussen zorgverzekeraars, zorgverleners en zorgkantoren)?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars aan opticiens en audiciens beperkte informatie geven over verzekerden. Via het VECOZO-portaal hebben zij toegang tot de dienst Controle op Verzekeringsrecht (COV) en uitsluitend inzicht bij welke zorgverzekeraar een basisverzekering met eventueel aanvullende pakketten zijn afgesloten. Bij het aangaan van een verzekering heeft de verzekerde daarvoor toestemming gegeven.
Toegang tot COV is alleen mogelijk als er een behandel- en/of declaratierelatie aanwezig is tussen zorgaanbieder en verzekerde en wordt gebruikt voor het informeren van de verzekerde over de hoogte van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar. Het COV wordt ook gebruikt om de declaratie bij de juiste zorgverzekeraar te kunnen indienen als er sprake is van directe afwikkeling van de nota met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar betaalt de vergoeding dan rechtstreeks aan de zorgverlener. Het gebruik van het portaal verlaagt de administratieve lasten en daardoor ook de kosten voor zowel verzekerde, zorgaanbieder als zorgverzekeraar.
De privacy is geborgd omdat er geen toegang is tot het historische zorggebruik of medische gegevens van de verzekerde. COV is nadrukkelijk niet bedoeld voor identificatie-, exploitatie- en/of commerciële doeleinden en een zorgaanbieder krijgt uitsluitend toegang tot COV indien deze een VECOZO-overeenkomst aangaat waarin afspraken over geheimhouding en vertrouwelijkheid zijn opgenomen.
Kunnen opticiëns en audiciëns via dataminin-verkoop en verzekeringsgegevens van klanten gebruiken voor commerciële doeleinden? Hoe kan dit worden voorkomen, en wie ziet daarop toe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat informatie over de verzekeringspolis van mensen slechts vanuit het publieke doel mag worden opgezocht, om bijvoorbeeld te kunnen controleren welke vergoeding personen kunnen krijgen van de zorgverzekeraar op basis van de verzekeringspolis?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan worden geborgd dat controle van deze gegevens door een winkel slechts vanuit deze zorgtaak gebeurt? Hoe kan erop worden vertrouwd op juiste omgang met persoonsgegevens door dit soort partijen? Wie controleert dit, en welke sanctie staat op overtreding?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er bijvoorbeeld een bepaalde richtlijn voor mensen die beroepsmatig bij de informatie over verzekeringspolissen kunnen? Bestaan er regels, zodat zij hier op een vertrouwelijke wijze mee om moeten gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de zorgverzekeraar, de opticiën of hoorwinkel ook gegevens via deze database mogen uitwisselen om declaraties efficiënt te kunnen afhandelen? Met welke andere partijen worden deze data uitgewisseld, en onder welke voorwaarden mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Valt deze uitwisseling volgens u nog binnen het beoogde (publieke) doel, of zijn hier ook andere (commerciële) belangen mee gemoeid, waardoor het bijvoorbeeld voor reclame kan worden ingezet? Mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u ook de mogelijkheid tot datamining, en daarmee de vergaring van voor commerciële partijen waardevolle data, door de toegang die hulpmiddelenleveranciers hebben tot zowel verzekeringsgegevens als tegelijkertijd tot klantgegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt hier door bepaalde partijen binnen dit speelveld aan verdiend? Zo ja, hoeveel precies? Kan winst door datamining via gegevens van verzekerden worden voorkomen, of kan dit ten goede komen aan de premiebetaler?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ook signalen ontvangen van zorgverzekeraars over ongewenste uitwisseling, oneigenlijke inzage van data of datamining met commercieel oogmerk? Zo nee, wilt u met hen hierover er in gesprek gaan? Vindt u deze signalen zorgelijk? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. Wanneer er concrete aanwijzingen zijn zal ik dit uiteraard met zorgverzekeraars bespreken.
Wat vindt u van de praktijken van bepaalde bedrijven die deze omgang met persoonlijke data gebruiken als verdienmodel?
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. Voor het gebruik van de medische gegevens is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Zonder die toestemming mogen gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving.
Vindt u het gewenst dat zorgaanbieders door bepaalde software (zoals Pien Support) snel kunnen inzien wat de eigen bijdrage zal zijn van de cliënt, of dat zorgaanbieders verschillende aspecten van de behandeling kunnen berekenen, en zelfs kunnen checken of de verzekering van de patiënt bijvoorbeeld nog ruimte biedt om een meer uitgebreide behandeling te doen, om zo het verzekerd budget «vol te maken»? Service is mooi, maar betaalt de premiebetaler hier uiteindelijk ook voor?
Ik vind het de taak van zorgverzekeraars om zo nodig afspraken te maken met zorgaanbieders over het gebruik van dergelijke softwareprogramma’s.
Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders hebben een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit en doelmatigheid van ons zorgstelsel. Bij het bepalen van gepaste zorg dienen zorgaanbieders zich te laten leiden door de zorgbehoefte van de patiënt. Het aanzetten tot onnodig gebruik van (onnodig dure) zorg is ongewenst. Dit leidt tot hogere zorguitgaven en tot een stijging van de premie voor de basisverzekering of een aanvullende verzekering. Zorgverzekeraars kunnen in hun contracten aandacht besteden aan de wijze waarop zij omgaan met zorgaanbieders die aansporen tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg. Het is de taak van de zorgverzekeraar, zorgverlener en patiënt om onnodig zorggebruik tegen te gaan.
Acht u dit een vorm van aansporing tot maximaal consumeren van zorg en gebruik van hulpmiddelen? Draagt dit volgens u bij aan de betaalbaarheid van zorg?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u het noodzakelijk op te treden tegen het gebruik van berekeningen van dergelijke software, die op maat uitrekent wat de resterende bestedingsruimte is binnen het pakket van een verzekerde?
Zie antwoord vraag 14.
Bij welke verschillende vormen van zorg worden deze softwareprogramma’s gebruikt? Wordt dit, net als bij opticiëns of hoorwinkels, ook in de mondzorg en fysiotherapie gebruikt?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een inschatting geven van de mate van gebruik van deze softwareprogramma’s in de verschillende vormen van zorg? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar laten uitvoeren? Kunt u hierbij betrekken of door deze software daadwerkelijk meer zorg gebruikt wordt dan nodig en passend is?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u deze signalen dusdanig zorgelijk dat er aanleiding bestaat dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 14.
De Wet Normering topinkomens voor de zorgsector |
|
John Kerstens (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de brief «WNT-verplichting vaststellen»1 en de berichten «Vragenlijst Wet normering topinkomens: wacht met invullen»2 en «Toetsing topinkomens valt slecht bij LHV»?3
Ja.
Acht u de WNT van toepassing op vrije beroepsoefenaren in de zorgsector? Zo ja, waarom? Welke beroepsoefenaren betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.
Kunnen huisartsen, tandartsen en apothekers afhankelijk van de wijze waarop zij onder een specifieke rechtspersoon zijn georganiseerd toch onder de werking van de WNT vallen, en op grond daarvan een gemaximeerd inkomen hebben? Zo ja, waarom? Wat is het maximum inkomen dat deze beroepsbeoefenaren mogen verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 4 en 7.
Heeft het CIBG (oorspronkelijk «Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg») onder de bovengenoemde beroepsbeoefenaren al instellingen volgens de letter van de WNT aangewezen? Zo ja, hoeveel instellingen betreft dit? Hebben deze beroepsbeoefenaren, annex instellingen, de mogelijkheid van bezwaar en beroep? Zo nee, waarom zijn er nog geen instellingen aangewezen?
Het CIBG wijst geen instellingen aan. Uit de WNT volgt van rechtswege of de WNT van toepassing is op een organisatie. Het zijn van een vrije beroepsoefenaar is daarbij op zichzelf geen criterium. Hierop is geen bezwaar of beroep mogelijk. Het CIBG registreert voor haar toezichtstaak op de WNT niet welke soort zorg organisaties leveren.
Zijn de beroepsbeoefenaren die het genoemde formulier gekregen hebben gehouden die binnen een gestelde termijn in te vullen? Zo ja, wat is die termijn en welke gevolgen kan het niet of tijdig invullen hebben? Zo nee, waarom niet?
Er heeft overleg plaatsgevonden tussen de betrokken beroepsorganisaties, VWS en CIBG om de brief en het formulier te bespreken. Ook uit dit gesprek maak ik op dat er nog veel vragen zijn over de toepassing van de WNT op de aangeschreven zorgverleners. Ik streef ernaar deze vragen samen met de betrokken koepels te beantwoorden. Ik heb om die reden het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat is het gemiddeld inkomen van een huisarts, en hoe verhoudt zich dat tot het maximum inkomen van topfunctionarissen in de (semi-)publieke sector, zoals vastgelegd in de WNT?
Ik heb geen gegevens over het gemiddeld inkomen van huisartsen. Wel heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek de beschikking over winstgegevens van huisartsenpraktijken. De winst van de praktijk moet echter niet verward worden met het inkomen van een huisarts. Daarom verhoudt het zich ook moeilijk tot de WNT-norm.
Deelt u de mening dat het niet afhankelijk van de organisatievorm zou moeten zijn of een huisarts onder de WNT valt, maar dat de WNT voor alle artsen die de publieke zaak dienen, en worden betaald uit premiegeld, zou moeten gaan gelden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit in de wet verankeren? Zo nee, waarom niet?
WNT-normering is van toepassing op topfunctionarissen van rechtspersonen en instellingen die door rechtspersonen in stand worden gehouden in de publieke en semipublieke sector. De bezoldiging van niet-topfunctionarissen is onder de WNT niet genormeerd. In het regeerakkoord is afgesproken dat de WNT-norm ook voor niet-topfunctionarissen die binnen deze instellingen werken, zal gelden. Met het zogenoemde Zorgakkoord zijn afspraken gemaakt dat medisch specialisten niet onder de normering van de WNT worden gebracht. De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties heeft hiertoe een wetsvoorstel in voorbereiding.
De protestactie van ouders met autistische kinderen die geen dubbele kinderbijslag kunnen krijgen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de protestactie van ouders met autistische kinderen via de facebookgroep «Klachten dubbele kinderbijslag»?
Ja.
Alvorens in te gaan op de overige vragen licht ik de integratie van de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG) in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) hieronder toe.
Per 1 januari 2015 is met de Wet hervorming kindregelingen de TOG opgenomen in de AKW. In plaats van de TOG komen ouders met een thuiswonend ernstig gehandicapt kind in aanmerking voor dubbele kinderbijslag voor (een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen1 mate van) intensieve zorg. Dit is verder uitgewerkt in een ministeriële regeling2. Voorheen had een ouder recht op TOG indien er een Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) indicatie was voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week. In verband met de beëindiging van de AWBZ is er per 1 januari 2015 een nieuw beoordelingskader geïntroduceerd. Daarbij geldt dat voorheen TOG-gerechtigden met een indicatie voor 10 uur of meer AWBZ-zorg per week het recht houden op dubbele kinderbijslag tot het verloop van de geldigheidsdatum van de afgegeven indicatie. Indien de AWBZ-indicatie in 2015 verliep gold een overgangsrecht van een half jaar.
Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de Sociale Verzekeringsbank (SVB) advies in bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), zowel bij oude gevallen als bij nieuwe gevallen. Als het kind geen indicatie heeft in de zin van 24 uur per dag zorg in de nabijheid van het kind of permanent toezicht op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), waarvoor zondermeer dubbele kinderbijslag voor het thuiswonende kind kan worden toegekend, beoordeelt het CIZ de zorgbehoefte van het kind op twee voorwaarden.
Ten eerste dient het kind ernstig beperkt te zijn in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard. Deze voorwaarde vergt een objectief medische diagnose.
Ten tweede dient de verzorging en oppassing van de ouders in ernstige mate te worden verzwaard ten opzichte van gezonde kinderen. De beoordeling vindt plaats op de items lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging, gedrag, communicatie, alleen thuis zijn, begeleiding buitenshuis en bezighouden, en handreikingen. Op ieder item kan één punt door het CIZ worden toegekend. Er wordt een punt toegekend indien er sprake is van een zware zorgbehoefte op het gebied van dat item. Zo wordt een punt toegekend op het item «eten en drinken» wanneer het kind bijvoorbeeld sondevoeding krijgt. De aanvrager dient hiervoor een medisch vragenformulier in te vullen, zodat de zorgbehoefte zorgvuldig onderzocht kan worden. Ouders hebben de ruimte om in dit formulier de situatie toe te lichten.
De leeftijd van het kind speelt ook een rol bij de beoordeling op de items en bij het benodigde minimaal aantal punten voor een positief advies. Omdat jonge kinderen in het algemeen meer verzorging nodig hebben dan oudere kinderen, is het minimum aantal punten dat vereist is, wil er sprake zijn van intensieve zorg, afhankelijk van de leeftijd.
Bent u ermee bekend dat ouders van autistische kinderen, die wel in aanmerking kwamen voor de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG), soms geen recht blijken te hebben op dubbele kinderbijslag?
Via de twee brieven die ik door tussenkomst van Kamerleden heb ontvangen ben ik er mee bekend dat ouders van autistische kinderen, die voorheen wel in aanmerking kwamen voor de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen (TOG), soms geen recht hebben op dubbele kinderbijslag. Ik zal op deze brieven reageren.
Kunt u aangeven hoeveel ouders wel aanspraak hadden op de TOG, maar niet op dubbele kinderbijslag? Kunt u aangeven welke oorzaken dit verschil heeft?
In het vierde kwartaal van 2014 waren er 23.5353 huishoudens waarvoor recht op TOG bestond. Over het tweede kwartaal van 2016 werd voor 23.678 thuiswonende kinderen dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg uitbetaald. Tussenliggende perioden laten ongeveer vergelijkbare aantallen zien. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is dus nagenoeg gelijk gebleven. Ik kan niet één op één aangeven of ouders die voorheen aanspraak hadden op de TOG ook na het overgangsrecht recht hebben op dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg. Het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, een veranderde zorgbehoefte, het uit huis gaan wonen van het kind maar ook het nieuwe beoordelingskader kunnen redenen zijn waardoor geen aanspraak gemaakt kan worden op (dubbele) kinderbijslag.
Kunt u bevestigen dat met het omzetten van de Tegemoetkoming voor Ouders van Gehandicapte kinderen naar dubbele kinderbijslag geen bezuiniging was beoogd? Klopt het dat ontvangers van de TOG in beginsel ook aanspraak zouden moeten kunnen maken op de dubbele kinderbijslag? Hoe kan het dat dat bij ouders van autistische kinderen misgaat?
Het klopt dat ontvangers van de TOG in beginsel aanspraak maakten op dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg, zie verder ook de toelichting bij vraag 1.
Bij zowel de TOG als de Regeling dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg is het uitgangspunt dat het gaat om kinderen met een ziekte van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard die intensieve zorg behoeven. De verzorging en oppassing door de ouders is daardoor in ernstige mate zwaarder dan bij andere kinderen. Bij de totstandkoming van de Regeling is aangegeven dat de omvang van de TOG-groep gelijk blijft. Er was geen bezuiniging beoogd. Hierbij is ook aangegeven dat het niet uit te sluiten is dat er kinderen zijn die niet aan het nieuwe criterium zullen voldoen terwijl zij wel een AWBZ-indicatie hadden van minstens 10 uur zorg per week en daardoor recht op TOG hadden. Daar staat tegenover dat er ouders zijn van wie de kinderen geen AWBZ-indicatie hadden (bijvoorbeeld omdat de ouders zoveel mantelzorg leverden dat de netto-zorgbehoefte vanuit de AWBZ beoordeeld onder het niveau van 10 uur per week lag) die recht gaf op TOG, nu wel in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag. In het vierde kwartaal van 2014 waren er 23.5354 huishoudens waarvoor recht op TOG bestond. Over het tweede kwartaal van 2016 werd voor 23.6785 thuiswonende kinderen dubbele kinderbijslag wegens intensieve zorg uitbetaald. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is dus nagenoeg gelijk gebleven.
Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de SVB advies in bij het CIZ. Op basis van een analyse van het CIZ over de eerste drie kwartalen van 2016 blijkt dat adviesaanvragen voor kinderen met autisme (70–75% kinderen met autisme krijgt een positieve indicatie) vergeleken met de totale omvang van de groep kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg door het CIZ een advies wordt afgegeven (69% van de nieuwe aanvragen en her-indicaties krijgt een positief advies), niet vaker worden afgewezen voor dubbele kinderbijslag. Wel kan het zijn dat voor een kind waarvoor voorheen recht op TOG bestond geen recht op dubbele kinderbijslag bestaat, omdat de zorgbehoefte bijvoorbeeld door de jaren heen is veranderd. Daarom geeft het CIZ indicaties af met een bepaalde duur, die zijn afgestemd op de verwachte periode waarin de zorgbehoefte hetzelfde blijft. Na afloop van de geldigheidsdatum is een her-indicatie nodig, omdat de zorgbehoefte mogelijk kan veranderen.
Zijn er meer groepen waarvan u weet of vermoedt dat de omslag van TOG naar dubbele kinderbijslag mis is gegaan of gedeeltelijk problematisch verloopt? Zo ja, welke?
Zoals eerder aangegeven (vraag 4) is een mogelijke verschuiving van doelgroep niet uitgesloten. Het totale aantal kinderen waarvoor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg wordt uitbetaald is echter nagenoeg gelijk gebleven.
Wat heeft u gedaan om ouders te informeren over de wijzigingen bij invoering van de dubbele kinderbijslag en de mogelijkheden om die aan te vragen?
De SVB heeft alle klanten geïnformeerd door middel van het toezenden van een eindbeschikking van de TOG. Indien van toepassing werd dit gecombineerd met een startbeschikking van de dubbele kinderbijslag. Daarnaast zijn specifiek ouders van kinderen jonger dan 6 jaar tijdig geïnformeerd over de integratie van de TOG in de AKW omdat het bedrag dat zij tot dan toe ontvingen zou veranderen.
Wat vindt u ervan dat ouders klagen over de onduidelijkheid van de criteria die het Centrium indicatiestelling zorg (CIZ) hanteert? Erkent u dat het CIZ criteria hanteert waardoor kinderen met zwaar autisme lang niet altijd een positief CIZ-advies krijgen?
Ik kan mij voorstellen dat het invullen van het medisch vragenformulier lastig kan zijn. Indien er hulp nodig is bij het invullen van dit formulier kan de ouder telefonisch contact opnemen met het CIZ.
Het beoordelingskader is opvraagbaar bij het CIZ. Zo kunnen ouders meer inzicht krijgen in de criteria voor de beoordeling of sprake is van intensieve zorg.
Zoals aangegeven (zie vraag 4) ziet het er niet naar uit dat kinderen met autisme in grotere mate afgewezen worden voor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg in vergelijking met andere kinderen met een aandoening.
Wat vindt u ervan dat ouders aangeven tussen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en CIZ heen en weer geslingerd te worden als ze zich beklagen over de gang van zaken? Kunt u duidelijk maken bij welke instantie ouders terecht kunnen met klachten?
De SVB voert de Algemene Kinderbijslagwet uit en bepaalt of ouders in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg. Om te bepalen of er sprake is van intensieve zorg wint de SVB advies in bij het CIZ. Het CIZ stuurt een medisch vragenformulier naar de aanvragers, beoordeelt dit na ontvangst en geeft vervolgens aan de SVB door of er sprake is van een positief of negatief advies. Bij een positief advies stelt de SVB het recht op dubbele kinderbijslag vast, bij een negatief advies wijst de SVB de aanvraag af. Indien een ouder het niet eens is met deze beslissing kan de ouder in bezwaar gaan bij de SVB. In alle gevallen waarbij sprake is van bezwaar tegen een niet positief advies wordt door de SVB een nieuwe adviesaanvraag bij het CIZ ingediend. Indien uit het onderzoek niet duidelijk blijkt dat er een positief advies kan worden gegeven, wordt een hoorzitting georganiseerd door de SVB. Het CIZ is bij de hoorzitting aanwezig om een toelichting te geven op de medische afweging die heeft geleid tot het advies.
Wanneer een ouder een klacht meldt bij de SVB en dit over de (medische) advisering gaat, dan neemt de SVB contact op met het CIZ. Afhankelijk van de aard van de klacht wordt er door het CIZ contact opgenomen met de klant.
Wat gaat u doen om de problemen van ouders met autistische kinderen bij het aanvragen van dubbele kinderbijslag op te lossen?
Het beoordelingskader dat het CIZ hanteert is eind 2015 door middel van een interne expertmeeting door het CIZ geëvalueerd. Daarbij is ook gekeken naar de verschillende doelgroepen. Ik acht het beoordelingskader dan ook houdbaar.
De beoordeling door het CIZ heeft betrekking op de actuele situatie. Omdat de zorgbehoefte gedurende de tijd kan veranderen, kan het zijn dat er in de loop van de tijd wel recht kan ontstaan op dubbele kinderbijslag vanwege intensieve zorg.
Ik vind het echter ongewenst dat ouders zich «heen en weer geslingerd» voelen. Ik overleg daarom met CIZ en SVB om te bezien of de voorlichting aan ouders over de procedure voldoende adequaat is.
Kinderarbeid en uitbuiting op gecertificeerde palmolieplantages in Indonesië |
|
Jan Vos (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International waaruit blijkt dat onder andere Nestlé en Unilever palmolie inkopen bij gecertificeerde Indonesische palmolieplantages waar kinderarbeid en uitbuiting plaatsvinden?1 Bent u van mening dat palmolie met gebruikmaking van kinderarbeid niet duurzaam is en het deelnemen aan de Round Table on Sustainable Palmoil (RSPO) of inkopen op RSPO-gecertificeerde plantages niet voldoende is om palmolie duurzaam te noemen?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. Het kabinet is van mening dat producten die met kinderarbeid tot stand zijn gekomen niet duurzaam zijn.
In de mondiale markt verwelkomt Nederland de RSPO als vrijwillige en transparante standaard voor duurzaamheid. Maatschappelijke organisaties stellen deze standaard mede vast en monitoren de naleving ervan. De RSPO kent een klachtenmechanisme waar schending van de afspraken gemeld kan worden. Een onafhankelijk panel beoogt klachten op een transparante en eerlijke manier op te lossen. Dit kan leiden – en heeft ook al geleid – tot schorsing van een bedrijf uit de RSPO. Het kabinet constateert dat er ruimte is voor verbetering van de standaard, maar beschouwt de RSPO nog steeds als één van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie.
Het kopen van gecertificeerde producten is echter geen vervanging van de verplichting voor multinationals om hun due diligence te doen. Als er aanwijzingen zijn dat bedrijven de OESO-richtlijnen niet naleven, kan een klacht worden ingediend bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Bent u verrast door de bevindingen bij palmolieproducent Wilmar, een bedrijf dat al meermaals de fout inging onder meer bij het illegaal afbranden van veengronden in Indonesië?
De bevindingen in het rapport op het gebied van de mensen- en arbeidsrechten in de palmolie industrie zijn zorgwekkend. Hoewel er vooruitgang is geboekt bij het aanpakken van de milieuproblematiek rondom palmolieteelt, dient er meer aandacht te worden besteed aan de rechten van de mens en arbeid te algemeen. De verschillende betrokken partijen in de industrie, controlerende instanties en overheden dienen een leidende rol te spelen om dit proces te versnellen.
Het kabinet is daarom ook tevreden met de reacties van onder meer Wilmar, Nestlé en Unilever op het rapport van Amnesty International, die volle medewerking hebben toegezegd om bij te dragen aan het realiseren van structurele oplossingen voor de geconstateerde problemen.
Welke verantwoordelijkheid kent u de RSPO toe in relatie tot de geconstateerde mensenrechtenschendingen? Wat betekent dit voor de geloofwaardigheid en uw mening ten aanzien van dit initiatief? Waar zitten volgens u de «blinde vlekken», op grond waarvan dergelijke schendingen niet op de radar stonden?
De RSPO is een mondiaal multi-stakeholderinitiatief waarin bedrijfsleven en NGOs samenwerken aan hogere standaarden in de transitie naar duurzame palmolie en het certificeren van palmolieplantages om structurele verbeteringen te realiseren in de gehele industrie. Dankzij de RSPO zijn er de afgelopen tien jaar veel verbeteringen doorgevoerd op palmolieplantages, maar er is nog werk te verzetten, zowel op milieu als sociaal vlak. Dit wordt door alle betrokkenen erkend.
Niet alle onderzochte plantages in het Amnesty International rapport zijn RSPO-gecertificeerd. Voor zover ze dit wel zijn, ziet het kabinet twee punten voor verbetering. Allereerst heeft de RSPO een rol in de verbetering van haar eigen standaard; arbeidsomstandigheden zouden hier sterker in moeten worden opgenomen. Het kabinet ziet op dit vlak gelukkig positieve bewegingen. Zo stonden mensenrechten en arbeidsomstandigheden vorige maand op de agenda van de afgelopen RSPO Rondetafelconferentie in Bangkok. Daarnaast toont het rapport aan dat er ruimte is voor verbetering van de RSPO-accreditatie van plantages en monitoring. Het kabinet steunt daarom de versterking van de ruimte die certificeringsorganisaties vanaf 2017 krijgen om de bekwaamheid van auditors te verbeteren en hun toezicht te versterken.
Tegelijkertijd is er meer nodig dan alleen (RSPO-) certificeringen om alle milieu en sociale kwesties in de palmolie industrie aan te pakken. De omvang van de uitdagingen vraagt inzet van alle betrokken partijen. Zo spelen bijvoorbeeld ook de overheden van producerende landen een grote rol in het vaststellen en handhaven van wetgeving over arbeidsomstandigheden en landrechten. De International Labour Organization (ILO) heeft het opstellen van een «National plan of action on the promotion of decent work on palm oil palm plantations» door de Indonesische overheid, werknemers- en werkgeversorganisaties gefaciliteerd. Dit zal de komende jaren geïmplementeerd worden.
Wat betekenen de uitkomsten van dit rapport voor de ambitie om Europa in 2020 100% duurzame palmolie te laten gebruiken?2
Eventuele schendingen van de afspraken moeten worden aangepakt, maar ondermijnen niet de ambities en concrete acties op dit terrein. De ambitie om te komen tot een 100% duurzame palmolie keten in 2020 is met de verklaring van 7 december 2015 breder in Europa overgenomen. De verklaring is inmiddels ondertekend door verschillende sectororganisaties die actief zijn in elf Europese landen en wordt ondersteund door vijf Europese regeringen (Denemarken, Duitsland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Nederland). Vorige week heeft ook Frankrijk laten weten in de komende maand tot ondertekening van de Amsterdam Verklaringen over te willen gaan.
Bent u bereid met Unilever in gesprek te gaan over de stelling in het rapport dat het bedrijf de misstanden niet ontkende noch desgevraagd is ingegaan op hun beleid ten aanzien van kinderarbeid? Zo ja, welke stappen moet Unilever volgens u nemen om de betrokken kinderen van een toekomst te voorzien en schendingen in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet kent Unilever als een bedrijf dat vooroploopt in de verduurzaming van palmolie en dat oog heeft voor de diverse problematiek in de sector. Het is dan ook niet voor niets dat Unilever in mei 2016 haar «Sustainable Palm Oil Sourcing Policy»heeft aangepast met specifieke nadruk op rechten van werknemers en bescherming van de werknemers. Het kabinet heeft regelmatig contact met Unilever in het kader van verschillende duurzaamheidsinitiatieven waarop dit bedrijf een leidende rol speelt. Het kabinet zal het gesprek aangaan over kinderarbeid en verkennen wat de mogelijkheden van Unilever zijn om dit in multi-stakeholderverbanden – zoals de RSPO, het Consumer Goods Forum, de Tropical Forest Alliance en de Leadership Group for Responsible Recruitment,waar Unilever aan deelneemt – aan de orde te stellen.
Wat is uw reactie op de oproep van Amnesty International om Unilever en de andere genoemde bedrijven transparant te laten zijn over in welke van hun producten palmolie zit die afkomstig is van de plantages waar misstanden zijn aangetroffen?
Unilever en andere bedrijven hebben contact met palmolieleverancier Wilmar over de door Amnesty International beschreven misstanden; er loopt al enkele maanden onderzoek naar de misstanden en de eerste stappen zijn gezet om deze te adresseren.
Door de complexiteit van de palmolieketen is het nu nog niet mogelijk om alle palmolie voldoende te traceren. De koplopers op gebied van transparantie, waaronder Wilmar, kunnen op dit moment de palmolie herleiden tot de oliemolen waar de palmolievruchten worden geperst. Soms is tracering tot de palmolieplantage mogelijk. De European Sustainable Palm oil Organisation (ESPO) heeft als streven om in 2020 alle Europese palmolie te kunnen herleiden naar de plantage. De eerste tussenstap hierin is het herleiden van alle palmolie tot de oliemolen.
Hoe kijkt u aan tegen het door bedrijven foutief informeren en inlichten van consumenten over de duurzaamheid van hun producten? Bent u van mening dat hier tegen opgetreden zou moeten worden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard is het kabinet voorstander van het eerlijk informeren van consumenten. Het kabinet constateert dat het merendeel van de bedrijven dit basisprincipe volledig onderschrijft. Tegelijkertijd dient te worden opgemerkt dat die bedrijven zelf ten gevolge van ingewikkelde toeleveringsketens niet altijd alle informatie kunnen verschaffen voor wat betreft elke stap in de keten. Grip krijgen op de gehele keten is in onze ogen dan ook de volgende fase en uitdaging op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Welke stappen gaat u ondernemen in uw contacten met de Indonesische overheid en de overheden van omringende palmolie producerende landen, inzake deze zoveelste zorgwekkende schendingen in de palmoliesector?
De verduurzaming van palmolie is een vast onderwerp in de dialoog tussen de Nederlandse en Indonesische regering. Tijdens de handelsmissie naar Indonesië eind november heeft het kabinet hier ook aandacht aan geschonken, zowel in bilaterale gesprekken met de betrokken ministers, als tijdens de rondetafelbijeenkomst over duurzame palmolie. Aan deze rondetafel namen, naast de Nederlandse Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Indonesische Minister van Handel, ook Nederlandse banken en palmoliegebruikers, Chinese palmoliebedrijven (producenten en gebruikers), NGOs en VN-organisaties deel. Tijdens de rondetafel is, volgend op het recent getekende bankenconvenant, gesproken over de financiering van kleine palmolieboeren ten behoeve van de verduurzaming van hun productie. Ook werd gesproken over de rol van diverse partijen om de achterblijvende vraag naar duurzame palmolie te stimuleren. De Chinese Julong Group kwam tijdens deze bijeenkomst met een voorstel om, samen met de Nederlandse bancaire sector en de Indonesische overheid, een modelplantage voor duurzame palmolieproductie te realiseren op 20.000 hectare van hun eigen concessie als voorbeeld voor andere bedrijven. Het kabinet financiert daarnaast via het Initiatief Duurzame Handel en Solidaridad projecten in Indonesië gericht op de verduurzaming van palmolie. Dit doen ze bijvoorbeeld door boeren te trainen in duurzame productie en met lokale overheden samen te werken aan het verduurzamen van hele landschappen.
Schoonmakers die werken bij het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Sadet Karabulut (SP), Linda Voortman (GL), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de actie van schoonmakers bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor duidelijkheid, zekerheid en een echte baan?1
Ja
Wilt u ingaan op de onderstaande vragen van de schoonmakers die zij naar voren hebben gebracht?
Ik wil benadrukken dat er veel waardering is voor het schoonmaakvak. De schoonmakers werkzaam op de departementen van I&M en Buitenlandse Zaken zorgen dat gewerkt kan worden op schone en prettige werkplekken. Zo leveren ze iedere dag een belangrijke bijdrage aan het werk van de rijksoverheid.
Bij brief van 23 juni 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de nadere uitwerking van de inbesteding van schoonmaakwerkzaamheden (Kamerstuk 31 490, nr. 149). Ik heb aangegeven dat de bestaande integrale contracten voor Rijksgebouwen, waarbij een marktpartij verantwoordelijk is voor zowel de ontwikkeling en inrichting als het beheer van gebouwen (zogenoemde DBFMO-constructies) gebruik zullen blijven maken van schoonmaakbedrijven in de markt. In 2017 verhuizen de departementen van I&M en Buitenlandse Zaken naar Rijnstraat 8. Hier is sprake van een integraal DBFMO-contract dat in juni 2014 werd afgesloten. Dit was het slotstuk van een gestart (aanbestedings)proces uit 2012. In februari 2015 is de overeenkomst met de bonden over de arbeidsvoorwaarden en de instroom van schoonmakers afgesloten. Bij geheel nieuwe aanbestedingen van DBFMO-constructies is nauwlettend bekeken welke rol de Rijkschoonmaakorganisatie (RSO) kan spelen, met als uitgangspunt dat de RSO de dienstverlening verzorgt met schoonmaakmedewerkers in ambtelijke dienst. De bonden zijn hierover destijds geïnformeerd.
Na de verhuizing stopt het werk van de zittende schoonmaakmedewerkers op het departement van Buitenlandse Zaken. Op de dienstverlener (ISS) van Rijnstraat 8 rust geen juridische verplichting tot overname van het personeel. De overheid heeft bij de gunning van het contract geen specifieke eisen gesteld aan de schoonmaakdienstverlening. Hierbij teken ik wel aan dat de besparing op vierkante meters leidt tot een vermindering van het aantal benodigde schoonmaakmedewerkers.
De verantwoordelijkheid voor de onderhandelingen over de overgang van schoonmaakmedewerkers en hun takenpakket ligt bij de betrokken marktpartijen. Passend bij mijn beleid het sociaal opdrachtgeverschap te versterken en in de geest van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag is wel contractueel vastgelegd dat het huidige schoonmaakbedrijf een sociaal plan opstelt. Dit plan voorziet onder meer in overleg tussen het huidige schoonmaakbedrijf en de nieuwe dienstverlener over een mogelijke overgang van medewerkers naar de Rijnstraat. Vooralsnog zou de nieuwe dienstverlener 9 van de 21 schoonmaakmedewerkers, die werkzaam zijn bij het departement van Buitenlandse Zaken, hebben overgenomen. Ik zal toezicht laten houden op de uitvoering van dit plan.
Deelt u de mening dat de schoonmakers in kwestie op korte termijn een vast dienstverband bij de Rijksschoonmaakdienst aangeboden moeten krijgen? Zo ja, wanneer bent u bereid om dit te regelen? Zo niet, waarom niet?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekijkt thans welke mogelijkheden er zijn om schoonmaakmedewerkers op het departement van Buitenlandse Zaken met voorrang te plaatsen op vrijvallende plekken voor werkzaamheden op andere Rijkspanden in Den Haag en omstreken. In een eerder stadium zijn al twee schoonmakers van het huidige schoonmaakbedrijf op soortgelijk wijze ingestroomd bij de RSO. Hiermee tracht de Minister van SZW bij te dragen aan een deel van de oplossing. De RSO heeft echter geen betrokkenheid bij de – schoonmaakwerkzaamheden voor Rijnstraat die in het integraal DBFMO-contract geregeld zijn.
De ontwikkeling van een nieuwe zorgverzekering voor ouderen |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ, samen met het Nationaal Ouderenfonds en de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO), een nieuwe zorgverzekering speciaal voor ouderen heeft ontwikkeld? Is dit een nieuwe zorgverzekeraar of een collectieve polis?1
Met dit initiatief wordt – op basis van input van het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO – op de specifieke wensen van ouderen ingespeeld. Zo brengt deze collectiviteit bestaande vergoedingen, zoals een leefstijlcheck, vervangende mantelzorg en een valcursus, beter onder de aandacht van ouderen.
Het betreft hier geen nieuwe zorgverzekeraar (i.e. risicodrager) of een nieuwe polis. De benoemde diensten en services worden ingezet op de bestaande verzekeringen. Alle verzekerden die via het collectief van de ANBO of het Nationaal Ouderenfonds bij VGZ verzekerd zijn kunnen hiervan profiteren.
Wordt deze ouderenzorgverzekering ondergebracht bij zorgverzekeraar VGZ of is zij een nieuwe risicodrager?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel subsidie ontvangt het Nationaal Ouderenfonds per jaar aan subsidies van overheden?
De afgelopen jaren is een aantal projectsubsidies aan deze ouderenorganisaties verstrekt. Deze projectsubsidies houden echter geen verband met zorgverzekeringen. Met de herziening van het beleidskader subsidiëring patiëntenorganisaties in 2011 is de grond voor een instellingssubsidie beperkt tot patiëntenorganisaties die zich richten op een specifieke aandoening of beperking. De instellingssubsidie aan ouderenorganisaties is daarop afgebouwd. Inmiddels ontvangen zij ook feitelijk geen instellingssubsidie meer vanuit het beleidskader. Ik heb geen zicht op de subsidies die deze ouderenorganisaties van andere overheden ontvangen.
Hoeveel subsidie ontvangt de ouderenbond ANBO per jaar aan subsidies van overheden?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het gepast dat organisaties die subsidie van de overheid ontvangen, zich inlaten met zorgverzekeraars om een collectieve polis te promoten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u dat steeds verdere differentiatie van zorgverzekeringen de solidariteit kan ondergraven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekerden hebben uiteenlopende zorgbehoeften en voorkeuren. Doordat zorgverzekeraars inspelen op de specifieke wensen van groepen verzekerden ontstaat differentiatie op de zorgverzekeringsmarkt. Verzekerden hebben hierdoor de mogelijkheid de verzekering te kiezen die (bijvoorbeeld qua dienstverlening) daadwerkelijk aansluit op hun voorkeuren. Wel acht ik het van belang dat zorgverzekeraars kritisch blijven kijken naar de toegevoegde waarde die nieuwe polissen te bieden hebben voor de verzekerden. Want een groter polisaanbod bemoeilijkt ook het keuzeproces. Daarnaast is het van belang dat alle verzekerden de mogelijkheid hebben iedere gewenste polis af te sluiten. Ter bescherming van de solidariteit zijn zorgverzekeraars immers gebonden aan een acceptatieplicht en verbod op premiedifferentiatie.
Recent onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wijst uit dat op concernniveau vaak sprake is van een herallocatie van middelen: zorgverzekeraars zetten een deel van hun winstgevende polissen in om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken. Deze overdrachten dragen bij aan de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt (Kamerstuk 29 689, nr. 769).
Ontvangen het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO een bijdrage van VGZ voor het aanbieden van een collectieve zorgpolis? Krijgen zij een vergoeding (provisie) voor elke nieuwe verzekerde die zich aansluit bij deze collectieve polis van de VGZ? Zo ja, hoe hoog is deze?
Het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO hebben mij laten weten geen vergoeding of provisie te ontvangen van VGZ. Dit heeft VGZ bevestigd.
Klopt het dat de ANBO gezamenlijk met VGZ avonden organiseert over «langdurige zorg» waarbij het ook ging over mogelijke bezuinigingen op de Zorgverzekeringswet?
De ANBO, het Nationaal Ouderenfonds en VGZ hebben bijeenkomsten georganiseerd om zorgverzekeraars in contact te brengen met ouderen. Ze hebben mij laten weten dat het doel hiervan is om ouderen de kans te geven hun verwachtingen ten aanzien van zorgverzekeraars duidelijk te maken, zodat zorgverzekeraars dit mee kunnen nemen bij de ontwikkeling van hun diensten. VGZ is niet de enige zorgverzekeraar die dergelijke bijeenkomsten voor verzekerden organiseert.
Klopt het dat er adviseurs van Suczes betrokken zijn bij de samenwerking tussen ANBO, Nationaal Ouderenfonds en VGZ? Wat zijn de adviseurskosten die gemaakt worden rond deze collectieve polis inclusief de samenwerking?2
Ik heb begrepen dat ANBO samenwerkt met Sucsez, het Nationaal Ouderenfonds heeft deze samenwerking niet. De ANBO heeft mij laten weten dat er geen adviseurskosten worden gemaakt in het kader van de samenwerking. Sucsez heeft mij laten weten geen overstapprovisie te ontvangen. Sucsez ontvangt van de zorgverzekeraars jaarlijks provisie per verzekerden voor hun diensten, zoals advies over polissen en pakketkeuze. ANBO ontvangt van Sucsez een bijdrage voor het geven van zorginhoudelijk advies bijvoorbeeld voorlichting in het land aan leden, het organiseren van zorgspreekuren en het doen van onderzoek/raadplegingen.
Wat is de overstapprovisie die de ANBO ontvangt van zorgverzekeraars voor overstappende leden via hun «ANBO SUCSEZ Zorgadvieslijn»? Welke provisie ontvangt Suczes?3
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u ervan dat Suczes ook zorgorganisatie Vierstroom, onderdeel van Fundis, adviseert waar de directeur van de ANBO tevens voorzitter van de Raad van Commissarissen is?4
Ik heb hier geen oordeel over. Het gaat hier om een overeenkomst tussen private partijen. Ik heb hier geen rol in.
Hoeveel andere belangenorganisaties bieden een collectiviteit aan voor hun leden? Heeft u of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) daar een overzicht van?
Er is onlangs door Zorgweb in opdracht van VWS en door de NZa onderzoek gedaan naar collectiviteiten (zie Kamerstuk 29 689, nr. 770). Uit dit onderzoek bleek dat er in totaal meer dan 64.000 collectiviteiten waren in 2016, waarvan ongeveer 1.000 van vak-, sport-, of ouderenbonden.
Ontvangen deze organisaties voor het aanbieden en promoten van de collectieve polis een vergoeding of provisie van zorgverzekeraars? Is er een landelijk overzicht van de vergoedingen? Kunt u de Kamer dit overzicht doen toekomen?
De ANBO en het Nationaal Ouderenfonds hebben mij laten weten geen provisie/vergoeding van VGZ te ontvangen. In hoeverre aanbieders van collectiviteiten geld betalen of ontvangen van tussenpersonen of zorgverzekeraars is niet bekend. Uit het onderzoek genoemd bij vraag 12 blijkt dat tussenpersonen (niet de aanbieders van collectiviteiten) gemiddeld een provisie ontvangen van 20 euro per verzekerde per jaar.
Onderschrijft u het standpunt van de NZa dat volkomen transparant moet zijn wat tussenpersonen verdienen aan het verkopen van collectiviteitspolissen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de afspraken die het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO hebben gemaakt met VGZ? Zijn deze volkomen transparant?5
Ik vind dat het voor (aspirant)verzekerden en collectiviteiten van belang is dat tussenpersonen transparant zijn over hun verdienmodel, zodat zij de kwaliteit van het advies op de juiste waarde kunnen schatten. Zoals bij vraag 13 aangegeven ontvangen de ANBO en het Nationaal Ouderenfonds geen provisie/vergoeding van VGZ. Ik ben het met u eens dat de afspraken tussen partijen over de vergoeding transparant moeten zijn. De bij de Gedragscode aangesloten vergelijkingssites hebben hier al goede stappen in gezet. Zij zullen voortaan helder, eenduidig en makkelijk vindbaar vermelden wat de hoogte is van de gemiddelde provisie die ze per premiebetalende verzekerde van zorgverzekeraars ontvangen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 773). Ook tonen zij het beste advies voor de verzekerde, ook als de vergelijkingssite geen overeenkomst heeft met de desbetreffende verzekeraar. Het zou goed zijn als assurantietussenpersonen dit goede voorbeeld met hun gedragscode volgen.
Wordt de vergoeding voor het promoten van een collectiviteit toegerekend aan de acquisitiekosten die zorgverzekeraars maken, zoals die wordt weergegeven in de NZa marktscan zorgverzekeraars? Zo nee, waar kunnen deze vergoedingen in de boekhouding van zorgverzekeraars worden teruggevonden?
De NZa baseert zich voor de marktscan op de transparantieoverzichten van de jaarcijfers zoals zorgverzekeraars die moeten presenteren op de website. Hierin vallen provisies voor het intermediair onder acquisitiekosten.
De inmenging in kerkelijke vieringen door de gemeente Eindhoven |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Eindhoven een langjarige bruikleenovereenkomst voor de Catharinakerk zodanig uitlegt dat onderhoud van het orgel alleen plaatsvindt als de kerkelijke gemeente kerkelijke vieringen op een andere manier vorm gaat geven?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Vindt u het verantwoord wanneer een college zich bij het in bruikleen geven van een gebouw de gebruiker onder druk zet en zich gaat bemoeien met de invulling van de kerkelijke vieringen?
De gemeente Eindhoven is in 1974 eigenaar geworden van de Catharinakerk door de kerk te kopen van de parochie. De parochie mag de kerk om niet blijven gebruiken zo is toen afgesproken, waartoe een bruikleenovereenkomst is opgesteld. In die bruikleenovereenkomst zijn tevens afspraken opgenomen over het gebruik van de kerk door de gemeente. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van vijftig jaren, met de mogelijkheid tot verlenging ervan.
Ik heb begrip voor de wens van de gemeente, als eigenaar van de kerk, dat de kerk ingezet wordt voor maatschappelijke doeleinden. In een tijd waarin het steeds moeilijker is om religieus erfgoed in gebruik te houden kan het vinden van een neven- of herbestemming van belang zijn voor het behoud ervan. Over onder meer het gebruik van de kerk voor die doeleinden zijn echter afspraken gemaakt in de bruikleenovereenkomst. Onder meer is afgesproken dat het gebruik van de kerk door de gemeente voor bijvoorbeeld concerten en herdenkingen is toegestaan, mits het niet in strijd is met het karakter van de Rooms-Katholieke eredienst.
Dat de in 1974 gemaakte afspraken door het college thans als een beperking van de gebruiksmogelijkheden worden ervaren doet niet af aan het gegeven dat deze wel leidend zijn. Indien aanpassing van de afspraken gewenst wordt, dan kunnen partijen hiertoe overgaan bij wederzijds goedvinden. Zolang de afspraken niet na wederzijds goedvinden wijzigen, dienen partijen uitvoering te geven aan de rechten en plichten die uit de bruikleenovereenkomst voortvloeien. Het uitoefenen van druk daarbij is door geen van de partijen passend.
Wat is uw opvatting over de visie van de gemeente Eindhoven dat geld, dat beschikbaar is voor een noodzakelijke restauratie van een pand of bijvoorbeeld historisch orgel, niet gebruikt wordt vanwege de visie van de gebruiker op de invulling van kerkelijke vieringen? Hoe verhoudt deze opstelling van de gemeente zich tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het cultuurgoed op basis van de Erfgoedwet, mede in het licht van de gesloten bruikleenovereenkomst?
De kerk is een rijksmonument. Iedere eigenaar van een rijksmonument is in het kader van de Erfgoedwet verplicht het voor de instandhouding noodzakelijke onderhoud te plegen (artikel 10.18 in samenhang met artikel 11, eerste lid, Monumentenwet 1988). Die plicht staat geheel los van de wijze waarop de afspraken uit de bruikleenovereenkomst door partijen ervaren worden, en mag dan ook niet daaraan worden verbonden.
Deelt u de mening dat een gemeentebestuur zich – mede in het licht van de verschillende taken van kerk en staat – verre moet houden van inmenging in kerkelijke aangelegenheden?
Overheidsbemoeienis met religieuze aangelegenheden mag zich niet uitstrekken tot het geloof zelf, de wijze waarop het geloof wordt beleden of tot interne kerkelijke aangelegenheden.
Deelt u de mening dat een gemeentebestuur van een kerkelijke gemeenschap niet mag eisen om bijvoorbeeld het kerkgebouw te laten gebruiken door moslims, die het gebouw als gebedsruimte willen gebruiken, of door andere (geloofs)groepen?
In antwoord op de vragen 5 en 6 verwijs ik allereerst naar het antwoord op vraag 4. In een situatie (zoals de onderhavige) dat de gemeente eigenaar is van een kerkgebouw, maar deze aan een kerkbestuur ter beschikking heeft gesteld, kunnen er (in een bruikleenovereenkomst) bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt over het gebruik van het gebouw door derden voor de momenten dat het gebouw niet door de bruikleennemer (voor religieuze vieringen) wordt gebruikt.
Wanneer bij dergelijke afspraken een grote mate van zeggenschap over (de aard van) het gebruik wordt gelaten aan de bruikleennemer en dergelijke afspraken na verloop van tijd door de bruikleengever als knellend wordt ervaren, kan – al dan niet met behulp van een mediator – overleg daarover plaatsvinden en bezien worden of het mogelijk is tot aanpassing van de bruikleenovereenkomst te komen. Indien aanpassing niet mogelijk blijkt, zijn partijen gebonden aan de bruikleenovereenkomst totdat die overeenkomst ophoudt te bestaan. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is aangegeven laat een verschil van mening over de wenselijkheid van het voortbestaan van gemaakte afspraken onverlet dat de eigenaar van een monument verantwoordelijk is voor het noodzakelijke onderhoud van het gebouw in kwestie.
Tot slot zij opgemerkt dat blijkens de bruikleenovereenkomst – anders dan het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven in antwoord op schriftelijke vragen van een lid van de gemeenteraad heeft geantwoord op 29 november 2016, waar de in vraag 6 aangehaalde zinsnede in voorkomt – voor het houden van interkerkelijke of oecumenische activiteiten of bijeenkomsten als zodanig geen toestemming van de Bisschop van Den Bosch vereist is. De toestemming ziet op de deelname van Rooms-Katholieke zijde aan die bijeenkomsten of activiteiten.
Maakt het hierbij nog verschil dat in de bruikleenovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald: «...waarbij dit niet in strijd mag zijn met het karakter van de Rooms-Katholieke eredienst. Voor interkerkelijke of oecumenische bijeenkomsten of activiteiten is hierbij toestemming van de bisschop van Den Bosch vereist.»?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de gemeente Eindhoven erop te wijzen dat de overheid zich moet onthouden van een dergelijke inmenging?
Zoals in antwoord op de voorgaande vragen is gebleken hebben de gemeente en de parochie afspraken gemaakt over het gebruik van de kerk. Ik meng mij niet in die afspraken. Ik vertrouw erop dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen in het behoud van het rijksmonument.
Vastgoed in de zorg |
|
Carla Dik-Faber (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Leegstand zorgvastgoed groot probleem voor zorginstellingen»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ken het bericht. Met onderstaande antwoorden geef ik mijn reactie.
Wat vindt u ervan dat ruim een kwart van de zorgbestuurders denkt dat er de komende jaren zorginstellingen failliet zullen gaan, omdat zij vast zitten aan een te ruim bemeten gebouw?
Dit najaar publiceerde de Nederlandse Zorgautoriteit de monitor «Effecten langer thuis wonen»2. In deze monitor heeft de NZa voor de tweede maal onderzoek gedaan naar de continuïteitsrisico’s voor zorginstellingen als gevolg van de hervormingen in de langdurige zorg. De NZa signaleert dat het rendabel houden van vrijkomend zorgvastgoed een belangrijke uitdaging is voor met name zorgaanbieders van cliënten met een lichte zorgvraag.
Tegelijkertijd concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid en vooralsnog goed weten om te gaan met vastgoedvraagstukken. Afhankelijk van de lokale situatie kan een oplossing voor leegstand variëren. Het gebouw kan bijvoorbeeld worden ingezet voor andere cliëntengroepen, zwaardere zorg of particuliere verhuur. Een zorgaanbieder kan er in bepaalde gevallen voor kiezen een huurcontract te beëindigen. Ook verkoop kan aan de orde zijn.
De NZa voorziet daarnaast geen risico’s voor de continuïteit van de zorgverlening in de ouderenzorg. De sector in zijn geheel staat er financieel goed voor. In mijn brief over de stand van zaken bij de kapitaallasten, die u zeer binnenkort ontvangt, zal ik nader ingaan op deze monitor.
Kunt u aangeven in welke mate de versnelde extramuralisering van de lagere zorgzwaartepakketten tot bijdragen aan de vastgoedproblemen in de ouderenzorg heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel plaatsen (appartementen) er wegens de lage zorgprofielen in de verpleeg- en verzorgingshuizen zijn verdwenen sinds 1 januari 2015?
Tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2016 is het aantal bezette plekken voor cliënten met een laag zorgprofiel (zzp VV 1 t/m 3) gedaald van 18,5 duizend naar 9,5 duizend. Het aantal cliënten met een laag zzp neemt de komende jaren geleidelijk verder af. Het aantal plekken met mensen met een hoog zzp kan de komende jaren groeien met het tempo van de demografie.
In de voortgangsrapportage transitieagenda langer zelfstandig wonen van 1 juli 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 182) is de volgende grafiek opgenomen met de verwachte ontwikkeling van de intramurale capaciteit. Doordat de extramuralisering van de lage zzp’s bijna is voltooid, zal de intramurale capaciteit de komende jaren per saldo weer gaan groeien door de demografische trend bij hoge zzp’s.
Kunt u aangeven hoeveel van deze plaatsen er per 1 januari 2017 worden aangewend voor mensen met een hoger zorgprofiel?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel extra plaatsen er in 2017 in vergelijking met 2016 kunnen worden geschapen met het budget voor langdurige zorg van € 386 miljoen? Is dit structureel geld?
Ten opzichte van de voorlopige kaderbrief van 13 juni 20163 heb ik in de definitieve kaderbrief voor 2017 een extra bedrag van € 386 miljoen beschikbaar gesteld. Voor een deel (€ 166 miljoen) betreft dit het structureel doortrekken van extra middelen die ik via mijn brief van 20 september 20164 beschikbaar heb gesteld voor de zorginkoop in 2016. In vergelijking met 2016 is er dus (bovenop de extra middelen van € 166 miljoen voor 2016) vanaf 2017 een extra bedrag van € 220 miljoen beschikbaar. Deze middelen zijn structureel en Wlz-breed beschikbaar: niet alleen voor de ouderenzorg, maar ook voor de gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Wlz-uitvoerders kunnen deze middelen afhankelijk van de zorgvraag van de cliënten inzetten voor zorg in natura of voor pgb. Het is niet waarschijnlijk dat het bedrag van € 386 miljoen volledig zal worden ingezet voor intramurale plaatsen in verpleeghuizen, maar desgevraagd kan ik wel melden dat er – uitgaande van circa € 80 duizend per plek – bijna 5.000 extra plekken kunnen worden gecreëerd met een dergelijk bedrag.
Verwacht u dat de tijdelijke opbouw in verband met het verkorten van de wachtlijsten in de ouderenzorg tot «nieuwe» vastgoedproblemen zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Beslissingen over het vastgoed zijn de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Ik verwacht dat zij op een goede manier inspelen op de vraag van hun cliënten. Dat vraagt een flexibele inzet van het vastgoed. Of zorgaanbieders dat realiseren met (tijdelijke) huur of eigen vastgoed is aan hen. In de eerder genoemde monitor «Effecten langer thuis wonen» concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid.
Deelt u de mening dat het merkwaardig en onverteerbaar is dat sommige bewoners gedwongen zijn verhuisd, terwijl zij zien dat het gebouw toch blijft bestaan, omdat de mensen die op wachtlijsten staan ook een plek moeten hebben?
Ik realiseer mij dat een verhuizing heel ingrijpend kan zijn, zeker voor bewoners voor wie de instelling voldoet aan hun wensen en die hier op hoge leeftijd mee worden geconfronteerd. Zeker als zij achteraf het idee hebben dat verhuizing niet per se nodig was. Het is van groot belang dat de zorgorganisatie goed met cliënten, de familie en de cliëntenraad overlegt. Desalniettemin gaat het zoeken naar alternatieven voor huisvesting van cliënten niet altijd zonder verhuizingen en soms niet zonder heroverweging. Daarbij merk ik wel op dat verhuizingen van alle tijden zijn. Locaties en gebouwen moesten ook in het verleden periodiek gerenoveerd, vervangen of afgestoten worden. Ook toen waren verhuizingen niet altijd te vermijden.
Wat vindt u ervan dat er wachtlijsten zijn, terwijl er zoveel leegstaande kamers zijn?
Cliënten die willen verhuizen naar een instelling, moeten binnen een redelijke termijn geplaatst worden. Mijn beleid is er op gericht de wachtlijst terug te dringen. Dat heb ik verwoord in mijn brief van 3 november 20165. Het inzicht in de omvang van de beschikbare plaatsen en bij welke zorgaanbieders dit het geval is kan beter. Daarom heb ik het Zorginstituut gevraagd, als proef, een website in te richten waar zorgaanbieders kunnen aangeven of en zo ja hoeveel plaatsen zij beschikbaar hebben.
Kunt u aangeven hoe de situatie per 1 januari 2018 zal zijn als de (overgangs-/subsidie)regeling zorginfrastructuur afloopt?
De tijdelijke subsidieregeling zorginfrastructuur6 eindigt per 1 januari 2018. Ik wil ondanks het beëindigen van deze regeling voorkomen dat de goede resultaten van de huidige zorginfrastructuur vanaf 2018 verloren gaan. Ik wil toewerken naar een landelijke regeling met regionale betrokkenheid, die de subsidieregeling zorginfrastructuur zal vervangen. In de nieuwe regeling zal efficiency en samenwerking voorop staan.
De komende maanden gebruik ik om de regeling uit te werken in samenwerking met een aantal partijen zoals gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en zorgkantoren. Na deze eerste slag volgt een nadere uitwerking waarbij ook de branches en lokale initiatieven die nu gebruik maken van de regeling zorginfrastructuur betrokken zullen worden. Volgens planning kan ik u in de eerste helft van 2017 helderheid geven over de nieuwe regeling en de wijze van uitvoering.
Heeft u over het aflopen van deze regeling zorginfrastructuur al overleg met het veld? Zo ja, hoe verloopt dit overleg? Zo nee, bent u bereid op korte termijn met de betrokken organisaties in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat er gesjoemeld wordt bij de reclassering |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesjoemel bij de reclassering»1?
Ja.
Klopt het dat een aantal reclasseringsmedewerkers de regels overtreedt door meubels, die door taakgestraften zijn gemaakt, contant, voor een te lage prijs en zonder bon te verkopen en dat een veroordeelde tijdens zijn taakstraf aan een eigen project mocht klussen? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van RN zijn de vermeende misstanden onderzocht door twee externe onderzoeksbureaus. RN heeft mij laten weten dat uit het onderzoek naar de financiële administratie is gebleken dat door taakgestraften gemaakte meubels, tegen de afspraken in, contant zijn afgerekend. Bij RN bestaat het beeld dat de contante verkopen zijn gedaan, omdat medewerkers onvoldoende weet hadden van de geldende afspraken. Daarom heeft RN zijn medewerkers van deze werkplaats en ook andere werkplaatsen, waar producten worden verkocht, nogmaals geïnstrueerd om verkopen niet contant te laten verlopen.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler opdraait voor deze taakstraffen, dat geld dus zoveel mogelijk terugverdiend moet worden en dat de meubels om die reden gewoon zonder gesjoemel voor de juiste prijs aan de kringloopwinkel verkocht hadden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat door taakgestraften gemaakte meubels conform de hiervoor gestelde regels, dus voor de juiste prijs, moeten worden verkocht.
Wordt er aangifte tegen de reclasseringsmedewerkers gedaan? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Algemeen Directeur van RN geven de externe onderzoeken geen aanleiding te veronderstellen dat werkmeesters strafbare feiten hebben begaan.
In hoeverre staat u achter het management van Reclassering Nederland nu wordt aangegeven dat zij van de corruptie op de hoogte was, de zaak bewust heeft geneutraliseerd en heeft nagelaten verantwoordelijkheid te nemen?
De aantijgingen uit 2011 zijn extern onderzocht. De onderzoekers hebben geen bewijzen voor de aantijgingen gevonden. RN heeft, zo oordeelt de kantonrechter in 2012, de melding van mogelijke misstanden toentertijd serieus genomen en hier actie op ondernomen door zelf onderzoek te doen en externe bureaus in te schakelen. RN heeft toen volgens de kantonrechter gehandeld zoals het een goed werkgever betaamt. Ook ten aanzien van de recente aantijgingen van deze ex-medewerkers heeft RN mij laten weten dat extern onderzoek is verricht. Ik heb geen aanleiding te twijfelen aan het handelen van de directeur van RN in dezen.
Ik vind, evenals de Algemeen Directeur van RN, dat ieder signaal van niet-integer gedrag binnen de reclassering moet worden onderzocht, uit oogpunt van zowel het betekenisvol uitvoeren van een straf als zorgvuldigheid naar medewerkers.
In hoeverre staat u achter de directeur van Reclassering Nederland die de klokkenluiders in 2013 niet wilde geloven, de klokkenluiders wegens verstoorde arbeidsverhoudingen op straat zette en nu, na het zien van de verborgen camerabeelden een extern onderzoek instelt naar de financiële administratie?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u nou eens serieus met deze corruptie bij de reclassering om, zeker nu recent ook al iemand is veroordeeld wegens fraude met werkstrafformulieren omdat hij deze ondertekende tegen betaling van 150 euro, terwijl de gestrafte niet had gewerkt2?
Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Kooiman (SP) heb opgemerkt dienen reclasseringsmedewerkers integer en conform de geldende gedragscode te handelen. Vermeende misstanden kunnen door het personeel onder andere anoniem worden gemeld via de klokkenluidersregeling van RN. Ook kunnen medewerkers die zich benadeeld voelen door hun werkgever naar het huis van Klokkenluiders stappen voor advies dan wel onderzoek. Met deze codes, regelingen en interventies wordt enerzijds geprobeerd te voorkomen dat niet-integer wordt gehandeld en wordt anderzijds geprobeerd, als het toch voorkomt, dit gedrag te signaleren en aan te pakken door onderzoek en/of aangifte te doen.
Het bericht dat jongeren op basis van huidskleur of afkomst veelvuldig worden geweerd aan de deur in het uitgaansleven |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het de uitzending van Undercover in Nederland van 27 november waarin duidelijk wordt dat jongeren op basis van huidskleur of afkomst veelvuldig worden geweerd aan de deur in het uitgaansleven?1
Het komt helaas nog steeds voor dat een club of discotheek mensen weigert vanwege hun etnische afkomst of huidskleur. Dit is volstrekt onacceptabel en hier mogen we ons niet bij neerleggen. Discriminatie is strafbaar en daders moeten worden aangepakt.
Deelt u de conclusie dat in gang gezette maatregelen om horecadiscriminatie te voorkomen nog niet het beoogde doel hebben bereikt? Zo ja, wat is hier de oorzaak van? Zo nee, waarom niet?
Bent bereid om de uitkomsten van het onderzoek van Undercover in Nederland te bespreken en te evalueren met lokale burgemeesters en wethouders?
Hoe vaak is sinds het lanceren van de brochure «Aanpak horecadiscriminatie door de gemeente, een handreiking voor de aanpak van discriminatie in de horeca met gebruik van bestuursrechtelijke middelen» bij aantoonbare discriminatie gebruik gemaakt van de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de horecagelegenheden: stap 1: een gesprek, stap 2: een officiële waarschuwing, stap 3: het opstellen van een dossier, stap 4: een tijdelijke ontheffing, stap 5: tijdelijke intrekking van vergunningen of sluiting en stap 6: definitieve intrekking van de vergunning dan wel sluiting?
Is er sinds de start van de campagne «Zet een streep door discriminatie» in september 2015 een stijging van het aantal meldingen van discriminatie in het uitgaansleven merkbaar? Zo ja, wat doet u met deze gegevens?
Daarvoor zijn nog onvoldoende cijfers. De meest recente landelijke cijfers zijn over 2015. 3 De campagne «Zet een streep door discriminatie» is van start gegaan in september 2015.
Welke acties heeft u sinds het van start gaan van deze campagne ondernomen om discriminatie in het uitgaansleven te bespreken met brancheorganisaties en welke afspraken zijn hieruit voortgekomen?
Is u bekend in hoeveel gemeentes het deurbeleid wordt onderzocht door middel van mystery guests?
Bent u bereid een tussenmeting te maken over de omvang van discriminatie in het uitgaansleven op basis van gegevens van politie, Antidiscriminatiebureaus (ADB's), Panels deurbeleid en gemeenten?
Een bericht dat de KNWU een onderzoek instelt naar misstanden in de wielersport |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Onderzoek naar intimidatie in wielersport»1 en «KNWU begint onderzoek naar misstanden in wielersport»?2
Ja
Deelt u de zorgen van de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) over misstanden en intimidatie in de wielersport? Zo ja, kunt u deze zorgen toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen met plezier en in een zorgeloze en veilige omgeving moet kunnen sporten. Dat geldt uiteraard ook voor mensen die de wielersport beoefenen. Al sinds 2011 werk ik samen met NOC*NSF, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, politie, gemeenten en verschillende sportbonden aan het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan. Het is goed dat er nu specifiek onderzoek wordt gedaan naar de frequentie van misstanden en intimidatie in de wielersport.
Was u op de hoogte van de uitkomsten van het zogenoemde CIRC-rapport waarin staat dat er binnen het vrouwenwielrennen op grote schaal sprake is van misstanden en intimidatie, waaronder seksuele intimidatie? Zo ja, heeft u ook signalen gekregen dat er sprake is van misstanden en intimidatie in de Nederlandse vrouwenwielersport? Heeft u zicht op de aard van de misstanden en intimidatie, en op de omvang van dit probleem? Speelt dit zowel in het professionele als in het amateur wielrennen? Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van het CIRC-rapport waren mij bekend. Buiten dat rapport heb ik geen signalen ontvangen waaruit ik op zou moeten maken dat de misstanden en intimidatie zich ook op grote schaal in het Nederlandse vrouwenwielrennen voordeden. Om een volledig beeld te krijgen van wat er speelt binnen het Nederlandse vrouwenwielrennen laat de KNWU nu het nieuwe onderzoek uitvoeren. Ik ondersteun dit dan ook.
Is bij u bekend of er aangifte is gedaan van misstanden of intimidatie in de wielersport? Zo ja, wat is de status van deze aangifte(n)? Zo nee, bent u voornemens sporters er op te wijzen dat zij aangifte moeten doen van misstanden en intimidatie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat misstanden en intimidatie binnen de wielersport hard moeten worden aangepakt? Zo ja, wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om misstanden en intimidatie in de wielersport tegen te gaan?
Ik ben van mening dat iedereen met plezier en in een zorgeloze en veilige omgeving moet kunnen sporten. Wanneer grensoverschrijdend gedrag de veilige sportomgeving bedreigt, moet hard worden ingegrepen. Hiervoor kunnen via het tuchtrecht en het strafrecht straffen worden opgelegd.
Bent u bereid de KNWU te ondersteunen bij het onderzoek en met de KNWU in gesprek te gaan over hoe intimidatie en misstanden in de wielersport kunnen worden aangepakt? Zo ja, bent u ook bereid de KNWU aan te sporen tot een duidelijke houding en hardere sancties tegen (seksuele) intimidatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier vorm aan geven en op toezien?
Het onderzoek is in opdracht van de KNWU ingesteld en wordt deels gefinancierd vanuit de middelen die ik aan de sport ter beschikking heb gesteld op het thema integriteit.
Heeft u signalen dat de problemen in de wielersport ook in andere sporten voorkomen? Zo ja, om welke sporten gaat het? Zo nee, bent u bereid een breed onderzoek te doen naar misstanden en intimidatie in de sportwereld?
NOC*NSF verzamelt sinds enkele jaren van verschillende takken van sport de signalen van misbruik en grensoverschrijdend gedrag. De meldingen die NOC*NSF binnen krijgt beslaan jaarlijks zo’n dertig takken van sport. Wat daarbij opvalt is dat er meer meldingen binnenkomen van de sporten waar meer aandacht aan het onderwerp wordt besteed, waardoor het onderwerp beter bespreekbaar is. Een breed onderzoek naar misstanden en intimidatie in de sport lijkt mij niet nodig. Wel is het goed om het onderwerp bespreekbaar te maken en te houden bij zoveel mogelijk sportbonden en -verenigingen.
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om misstanden en intimidatie in de sportwereld aan te pakken? Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem verder aan te pakken?
Zoals reeds aangegeven loopt sinds 2011 het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» waarin wordt gewerkt aan een veilige en zorgeloze omgeving om te sporten. Binnen dit actieplan zijn tal van maatregelen ontwikkeld en beschikbaar gesteld om misstanden in de sportwereld te voorkomen of aan te pakken. Het actieplan zal nog tot en met 2018 doorlopen, waarbij in de komende periode ingezet zal worden op borging van de behaalde resultaten. Verder zie ik nog mogelijkheden in het versterken van de samenwerking tussen politie en OM enerzijds en de sport anderzijds. Momenteel lopen gesprekken om deze samenwerking beter vorm te geven.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporters over misstanden en intimidatie zwijgen? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat sporters op een laagdrempelige wijze misstanden in de sportwereld kunnen melden?
Ik ben van mening dat elk geval van misbruik in de sport er één te veel is, ongeacht of er melding van wordt gedaan of niet. Wel zou ik slachtoffers of getuigen willen aanmoedigen om toch een melding te maken van misbruik of ongewenst gedrag. Dit kan nu al via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF, bij vertrouwenspersonen van verschillende sportbonden en sportverenigingen en bij de politie. Ook kan indien gewenst anoniem worden gemeld bij stichting M.
Een bericht dat Nederlandse profvoetbalspelers niet mee hebben gedaan naar een onderzoek naar matchfixing en arbeidsomstandigheden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden voetballers tijdens loopbaan benaderd door matchfixers»1, het rapport «2016 FIFPRO global employment report. Working Conditions in Professional Football»2 en het bericht «Spelersvakbond: status profvoetballers erger dan verwacht»3?
Ja.
Bent ook u bezorgd over de uitkomst van het in het bericht genoemde onderzoek dat naar schatting zeven procent van de profvoetballers in de wereld wel eens is benaderd om de uitslag van een wedstrijd te manipuleren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Aan het onderzoek van de FIFPro hebben zowel Nederlandse profvoetballers als bijvoorbeeld de Engelse en de Spaanse profvoetballers afgezien van deelname. De Vereniging van Contractspelers (VVCS), heeft het onderzoeksvoorstel, inclusief de vragenlijst, bestudeerd en op basis daarvan geconcludeerd dat het onderzoek onvoldoende relevant was voor de Nederlandse situatie. Het betrof vooral vragen over arbeidsomstandigheden die in ons land goed geregeld zijn zoals tijdige salarisbetalingen, grootte van de betalingsachterstanden en schriftelijke contracten. Aangezien de vragen niet konden worden aangepast, heeft de VVCS besloten om niet mee te doen aan het onderzoek.
De VVCS heeft aangegeven de problematiek rondom de arbeidsvoorwaarden waaronder betalingen en contracten niet te herkennen. Wel is de VVCS zich bewust van de risico’s op matchfixing. Dat volgens het FIFPro onderzoek naar schatting zeven procent van de profvoetballers wel eens is benaderd geeft aan dat matchfixing een mondiaal probleem is.
Matchfixing komt ook in Nederland voor zoals is gebleken uit eerder onderzoek van Spapens en Olfers. Daarom werken wij in Nederland aan een gezamenlijke aanpak van dit probleem. In Nederland is de samenwerking rondom het thema matchfixing via een drietal platforms ingericht: het Strategisch beraad matchfixing, het Nationaal platform matchfixing en het Signalenoverleg. De VVCS is vertegenwoordigd in het Nationaal platform matchfixing. De oprichting van dit platform was een aanbeveling uit het rapport matchfixing.
Waarom hebben Nederlandse profvoetballers niet aan het eerste grootschalige wereldwijde onderzoek naar onder andere matchfixing meegedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overweging van de Vereniging van Contractspelers (VVCS) «dat de problematiek niet zo speelt in Nederland» onvoldoende blijk geeft van de ernst van de problematiek?4 Zo ja, waarom»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat de VVCS meende niet aan het onderzoek mee te moeten werken miskent dat er ook in het Nederlandse betaald voetbal signalen, waaronder onderzoek van professor Olfers, bekend zijn over matchfixing? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door buiten het onderzoek te blijven de VVCS daarmee een kans gemist heeft om de mening van haar leden in een relevant wereldwijd onderzoek te laten doorklinken? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de VVCS in overleg te treden om de spelersbond ervan te overtuigen dat transparantie over matchfixing, zelfs al zou daar naar verwachting van de bond geen sprake van zijn in Nederland, alleen maar kan bijdragen aan een eerlijker sport? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en wilt u de Kamer van de uitkomst van dit overleg op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Er is frequent overleg met de VVCS, aangezien deze organisatie ook vertegenwoordigd is in het Nationaal platform matchfixing.
De arrestatie van een Nederlandse journalist in Panama |
|
Han ten Broeke (VVD), Harry van Bommel (SP), Raymond Knops (CDA), Michiel Servaes (PvdA), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van de Nederlandse journalist Okke Ornstein in Panama?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de heer Ornstein is opgepakt vanwege het blootleggen van corruptieschandalen, zoals beweerd door Transparency International en andere niet-gouvernementele organisaties?2
Journalist Okke Ornstein werd in Panama gearresteerd onder beschuldiging van smaad en laster. In totaal had de heer Ornstein in Panama te maken met vijf strafaanklachten wegens smaad en laster. Voor twee daarvan werd de heer Ornstein, ook in hoger beroep, veroordeeld. Het proces voor de andere drie aanklachten had nog geen aanvang genomen. Smaad en laster zijn in Panama strafbaar en worden door Panamese rechters vrij snel bewezen geacht en bestraft. Veel artikelen van de heer Ornstein gaan over fraude en corruptie. Omdat het journalistieke werk van de heer Ornstein aanleiding was voor zijn arrestatie en detentie raakte zijn zaak aan de persvrijheid.
Heeft uw ministerie reeds contact gehad met de Panamese autoriteiten? Zo ja, hoe? Heeft dat contact nog iets opgeleverd?
Nederland maakt zich overal in de wereld sterk voor persvrijheid. Sinds de arrestatie van de heer Ornstein heeft Nederland op hoog niveau actief en veelvuldig in diplomatieke contacten met de Panamese autoriteiten onmiddellijk aandacht gevraagd voor de zaak van de heer Ornstein en gewezen op het belang van persvrijheid in Panama. Op mijn verzoek sprak de Nederlandse ambassadeur met verschillende ministers van de Panamese regering en met president Varela. De Nederlandse ambassade in Panama zette zich met succes in voor de overbrenging van de heer Ornstein naar een gevangenis met betere omstandigheden.
Zelf vroeg ik op 29 november 2016 in een telefonisch gesprek met mijn Panamese ambtgenoot aandacht voor de zaak van de heer Ornstein en verzocht ik hem om de persvrijheid in Panama te waarborgen.
Naast de bilaterale inzet werd ook in internationaal en EU-verband proactief ingezet op het verhogen van de internationale druk op Panama om de persvrijheid te garanderen. Zo werden op 2 december de zaak van de heer Ornstein en de persvrijheid in Panama aan de orde gesteld in een bijeenkomst van de EU-ambassadeurs met president Varela. Verschillende journalistenorganisaties stelden de zaak van de heer Ornstein aan de orde bij de Panamese autoriteiten.
Op 20 december hebben de Panamese autoriteiten bekend gemaakt dat president Varela aan de heer Ornstein gratie zal verlenen. Naar verwachting komt de heer Ornstein binnen enkele dagen vrij.
Is de heer Ornstein reeds bezocht door Nederlandse diplomaten ter plaatse?
Ja, medewerkers van de Nederlandse ambassade in Panama hebben de heer Ornstein sinds zijn arrestatie op 15 november jl. meerdere malen in detentie bezocht. Ook heeft de ambassade gefaciliteerd bij het bezoek van familieleden aan de heer Ornstein. Met de partner en de familie van de heer Ornstein werd intensief contact onderhouden.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen rondom deze zaak?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 komt de heer Ornstein naar verwachting op korte termijn vrij.
Reclasseringsmedewerkers die de regels overtreden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat reclasseringsmedewerkers de regels overtreden door er een contante handel op na te houden in door taakgestraften gemaakte meubels?1
Een goede en betrouwbare executie van sancties is essentieel om te komen tot recidivevermindering. Dat geldt ook voor een taakstraf. Indien er beschuldigingen worden gedaan die de geloofwaardigheid en effectiviteit van een strafrechtelijke beslissing ondermijnen, wil ik dan ook dat zulke aantijgingen serieus worden onderzocht. Reclassering Nederland (RN) heeft meteen extern onderzoek laten doen naar de financiële administratie van de werkplaats De Koperwerf en heeft mij laten weten dat hieruit blijkt dat er, naast verkopen via pin en factuur, ook contante betalingen in de boekhouding zijn opgenomen. Hoewel op zichzelf geen strafbare handeling, is contant afrekenen tegen de afspraken van RN in. Op basis van voornoemd onderzoek en een ander extern onderzoek naar de vermeende onderhandse handel door personeel concludeert RN dat de onderzoekers geen bewijs hebben kunnen vinden voor onderhandse handel door de medewerkers.
Welke regels gelden er voor de handel in door taakgestraften gemaakte meubels, met name waar het gaat om de rol van de reclassering? Waren deze regels voldoende bekend bij de medewerkers?
Sinds 2012 moeten verkopen van de door taakgestraften gemaakte meubels via pin en factuur verlopen. RN heeft mij medegedeeld dat is gebleken dat dit op De Koperwerf nog niet altijd het geval is. Vermoedelijk omdat de (grotendeels nieuwe) werkmeesters onvoldoende doordrongen waren van deze afspraak. Inmiddels heeft RN de medewerkers van deze en andere werkplaatsen, waar ook producten worden verkocht, nogmaals geïnstrueerd dat betalingen uitsluitend via pin en factuur mogen verlopen en dat een bon moet worden verstrekt.
Is het juist dat sinds 2013 aankopen bij de reclassering enkel nog via de pin mogen plaatsvinden? Zo ja, hoe verklaart u het gegeven dat er toch aankopen zijn gedaan zonder pin en zonder bonnetje?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt toezicht gehouden op deze handel en in hoeverre wordt bij overtreding van de regels gehandhaafd? Kan hier uitgebreid op in worden gegaan?
Reclasseringswerkers moeten te allen tijde integer en volgens de geldende gedragscodes handelen. Hier ziet de reclassering op toe door middel van bijvoorbeeld het inrichten van werkprocessen. Zo geeft RN aan dat de kas altijd wordt opgemaakt door meerdere medewerkers. Ook kan het personeel niet-integer gedrag van collega’s signaleren en doorgeven. Een medewerker kan zich tot zijn leidinggevenden wenden, maar RN heeft ook een klokkenluidersregeling en een vertrouwenspersoon waar het personeel vermeende misstanden anoniem kan melden. Signalen van niet-integer gedrag worden altijd onderzocht. Bij een ernstig vermoeden van misstanden binnen de organisatie doet RN aangifte. Met deze codes en interventies is het toezicht op niet-integer gedrag vormgegeven. Ook is op deze manier geborgd dat er passende maatregelen worden genomen.
Hebt u kennis kunnen nemen van de opname waaruit blijkt dat reclasseringspersoneel sjoemelt met de regels? Wat is uw reactie daarop? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Er zijn, aldus het Algemeen Dagblad, video/audio-beelden waarop zichtbaar zou zijn dat het reclasseringspersoneel de regels niet naleeft. RN heeft mij laten weten dat deze beelden, ondanks herhaald verzoek hiertoe, niet aan RN zijn verstrekt, en ook ik heb geen kennis kunnen nemen van deze opnames. Op een kort fragment van een opname dat wel openbaar is gemaakt, valt te zien dat contant wordt betaald. Een contante betaling is niet conform de regels, maar toont op zichzelf niet aan dat er sprake is van onderhandse handel. RN heeft daarom direct door onderzoeksbureaus laten onderzoeken of daarvan sprake is. Uitgaande van de onderzoeksuitkomsten concludeert RN dat de onderzoekers geen bewijzen hebben kunnen vinden voor onderhandse handel door personeel.
Zal er nieuw onderzoek worden gedaan naar aanleiding van deze nieuwe informatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden daar ook de eerdere meldingen van de klokkenluiders bij betrokken en hoe daarmee is omgegaan (ook wat betreft de meldingen uit 2010 tot en met 2014)?
RN heeft aan twee externe onderzoeksbureaus opdracht gegeven om de aantijgingen te onderzoeken. Eén onderzoek richtte zich op de financiële administratie van De Koperwerf. Naast dit onderzoek is onderzoek gedaan naar het handelen van de werkmeesters. Ook dat onderzoek is recent afgerond door het ingehuurde bureau. Deze onderzoeken geven, volgens RN, geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van onderhandse handel.
Beide onderzoeken hebben betrekking op de recente aantijgingen. De eerdere meldingen van de ex-medewerkers zijn indertijd (2011/2012) intern én extern onderzocht. De onderzoekers vonden geen bewijzen voor de vermeende misstanden. In het jaar 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld dat RN de meldingen serieus heeft genomen en daar actie op heeft ondernomen. Het onderzoek naar de eerdere meldingen is daarmee afgerond.
Wat vindt u van de wijze waarop in voorgaande jaren is omgegaan met de drie klokkenluiders?
Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aan de Raad van Toezicht van RN gevraagd om te beoordelen of er voldoende reden was de door de klokkenluiders verzochte onderzoeken uit te voeren. De Raad van Toezicht zag geen aanleiding voor aanvullend onderzoek, omdat de gemelde misstanden onafhankelijk en voldoende waren onderzocht. Mijn ambtsvoorganger had geen reden om hieraan te twijfelen en heeft de conclusie van de Raad van Toezicht overgenomen.
Klopt het dat de Expertgroep Klokkenluiders tussen 2012 en 2014 herhaaldelijk bij Reclassering Nederland heeft aangedrongen op een second-opinion, maar dat dit verzoek is afgewezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de redenen om deze af te wijzen en wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 7.
Indien blijkt dat betreffende klokkenluiders al die tijd gelijk hebben gehad, bent u dan bereid om hen te rehabiliteren door bijvoorbeeld een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
Rehabilitatie van de desbetreffende ex-medewerkers is op dit moment niet aan de orde. Zowel de verrichte onderzoeken in 2011 en 2012 als de onderzoeken die in 2016 zijn afgerond, leverden geen bewijs op voor (eerdere/recente) aantijgingen.
In hoeverre ziet u in deze zaak een rol weggelegd voor het Huis voor Klokkenluiders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een medewerker die zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever kan contact opnemen met het Huis voor Klokkenluiders om zich te laten informeren of de gesignaleerde misstanden te laten onderzoeken. Dit geldt ook voor reclasseringsmedewerkers. Daarnaast heeft RN, zoals eerder opgemerkt, een klokkenluidersregeling waar het personeel anoniem melding kan doen van vermeende misstanden. Een onderzoek naar deze signalen volgt dan altijd.