Het bericht “ABN Amro zegt duizenden klanten de wacht aan” |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ABN Amro zegt duizenden klanten de wacht aan»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 15.000 mensen verplicht op zoek moeten naar een andere bank?
Ik ben bekend met het in vraag 4 genoemde signaal. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel en stemmen hun klantenbestand daar op af. Vanzelfsprekend spelen hierbij veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving evenals de door banken gewenste risicobereidheid. ABN Amro geeft aan dat niet alleen de toegenomen wet- en regelgeving een rol heeft gespeeld bij deze afweging, maar ook de strategie om op het vlak van consumentenbankieren vooral een Nederlandse en Europese bank te willen zijn met een gematigd risicoprofiel.
Het is onvermijdelijk dat wet- en regelgeving die van toepassing is op het financiële stelsel complexer wordt. Om gebruikers van die regels, zoals banken en andere financiële instellingen, bij te staan stellen overheden, toezichthouders en internationale organisaties guidelines en best practices op. Zo is onlangs door de FATF (Financial Action Task Force) guidance gepubliceerd over toepassing van de regels inzake correspondent banking2, en eerder al guidance over hoe financiële inclusiviteit te bewerkstelligen en tegelijkertijd regels met betrekking tot het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering toe te passen.3 Daarnaast is een leidraad beschikbaar van het Ministerie van Financiën voor de uitvoering van wettelijke verplichtingen voor het voorkomen van witwassen en anti-terrorismefinanciering.4 Met dergelijke handleidingen en toelichtingen wordt toepassing van de wet- en regelgeving zo veel mogelijk vergemakkelijkt.
Wat is de exacte doelgroep die verplicht wordt om de bankrekening te sluiten? Wanneer hoort een klant bij de 10% van de buitenlandse particulieren die gevraagd wordt om zijn/haar bankrekening te sluiten?
Van belang is dat banken moeten voldoen aan de wet- en regelgeving van verschillende landen als zij diensten verlenen aan klanten die buiten Nederland wonen. Ieder land heeft zijn eigen wet- en regelgeving waarin bepaald wordt welke diensten al dan niet verleend mogen worden. Binnen Europa is dit meestal geen probleem, omdat de bank een «Europees paspoort» heeft om diensten in andere Europese landen aan te bieden. Buiten Europa ligt dit anders. In verband met de beantwoording van onderhavige Kamervragen heb ik informatie ingewonnen bij ABN Amro over bovengenoemd bericht in het Financieele Dagblad. Volgens deze informatie heeft ABN Amro onlangs haar beleid aangepast voor particuliere klanten die permanent buiten Europa wonen, omdat ABN Amro een Nederlandse bank is die vooral Nederlandse en Europese klanten bedient. De toenemende hoeveelheid en complexiteit van relevante wet- en regelgeving maakt volgens ABN Amro dat het bedienen van klanten buiten Europa steeds meer risico’s en extra kosten met zich brengt. Het gaat daarbij voornamelijk om wet- en regelgeving van landen buiten de EU, maar ook om Europese wetgeving, en om risico’s die verband houden met het goed naleven van lokale wet- en regelgeving. Het lopen van deze risico’s past volgens ABN Amro niet bij de strategie van een bank met een gematigd risicoprofiel.
Dit heeft volgens ABN Amro gevolgen voor de dienstverlening voor klanten die permanent in bepaalde door de bank geïdentificeerde landen buiten de EER, Zwitserland, Caribisch Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten wonen en bankdiensten afnemen bij ABN Amro in Nederland. Het zou om ongeveer 15.000 van de 5 miljoen particuliere klanten van ABN Amro gaan. Bepaalde klantgroepen worden volgens ABN Amro uitgezonderd, zoals klanten die vanuit de EER tijdelijk naar een land daarbuiten verhuizen met de nadrukkelijke en aantoonbare intentie terug te komen naar de EER, of klanten die aantoonbaar ergens anders geen bankrekening kunnen openen.
Bent u bekend met het signaal dat deze 15.000 mensen hun bankrekening moeten opzeggen, mede door de toegenomen complexiteit van wet- en regelgeving waardoor het voor banken niet meer rendabel is om deze groep te bedienen? Kunt u toelichten of u dit een wenselijke situatie acht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de wet- en regelgeving minder complex worden gemaakt zodat het voor banken ook rendabel is om klanten te hebben die permanent in het buitenland wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen de gevolgen zijn voor de klanten die nu hun rekening moeten sluiten bij ABN AMRO?
ABN Amro vraagt deze klanten om klant bij een andere bank te worden.
Kunnen de klanten die nu bij ABN AMRO worden weggestuurd nog wel bij een andere Nederlandse bank terecht? Kunt u garanderen dat Nederlanders die in het buitenland wonen altijd een Nederlandse bankrekening kunnen openen of behouden?
Ik heb hierover informatie ingewonnen bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Volgens de NVB zijn er bij haar geen signalen bekend dat mensen die permanent buiten Europa wonen bij andere Nederlandse banken geen rekening zouden kunnen openen of behouden. Ik kan echter niet garanderen dat Nederlanders die buiten Europa wonen altijd bij een Nederlandse bank terecht zullen kunnen. Het is immers aan elke individuele bank zelf om te bepalen of iemand klant kan worden. Daarbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving evenals de door banken gewenste risicobereidheid.
Kunt u toelichten of ook klanten met een hypotheek worden verplicht om een andere bank te zoeken? Wat zijn de gevolgen voor deze klanten?
Volgens informatie van ABN Amro heeft circa 1% (152 klanten) van de 15.000 klanten een hypotheek. Voor deze klanten geldt dat zij hun producten mogen behouden tot einde looptijd van de hypotheek bij ABN Amro. Dit heeft volgens de bank onder andere te maken met de omstandigheid dat het voor een klant veelal moeilijk zal zijn om in het buitenland een hypotheek te verkrijgen voor onroerend goed in Nederland.
De inzet van uitzendkrachten bij de Belastingdienst Toeslagen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat uitzendkrachten binnen de Belastingdienst Toeslagen ontevreden zijn over de wijze waarop zij worden ingeschaald in verhouding tot hun werkzaamheden?
Ja.
Klopt het dat bij de Belastingdienst Toeslagen een functie is ingedeeld in een functiegroep waarbij per functiegroep 3 salarisschalen gelden? Klopt het dat de uitzendkrachten bij het Team Specials allemaal ingeschaald zijn in functiegroep C, schaal 5? Kunt u dit toelichten en toelichten of al deze uitzendkrachten het merendeel van hun werkzaamheden verrichten in functiegroep C en wat de verschillen zijn met de werkzaamheden van de functiegroep E?
De Belastingdienst kent een systeem van groepsfuncties. Een groepsfunctie is een functie waarvoor één salarisschaal (annex loopbaanregeling) is vastgesteld die meerdere schaalniveaus omvat. De inschaling van medewerkers wordt uitsluitend bepaald door de functie-eisen voor de desbetreffende groepsfunctie. Het opleidingsniveau van een medewerker of uitzendkracht kan dus hoger liggen dan de functie-eisen. Over de bezoldiging van de ambtenaar, aangesteld in een groepsfunctie, is bepaald dat inschaling in de daarbij behorende salarisschaal in beginsel leidt tot het doorlopen van de desbetreffende salarisschaal. Aan groepsfuncties is een salarislijn gekoppeld die begint op het niveau van de lichtste werkzaamheden in de groepsfunctie en eindigt bij het niveau van de zwaarste werkzaamheden. De bedragen behorend bij de groepsfunctie C komen overeen met de schalen 5, 6 en 7 van het BBRA (Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren).
De werkzaamheden, die door de uitzendkrachten worden uitgevoerd vallen qua niveau binnen de bandbreedte van de groepsfunctie C. Een medewerker bij Belastingdienst/Toeslagen in de groepsfunctie C wordt bij indiensttreding ingeschaald in de aanloopschaal, te weten schaal 4 BBRA. Zodra de functie volledig wordt uitgevoerd en blijk wordt gegeven van voldoende geschiktheid en bekwaamheid, vindt inschaling plaats in de salarisschaal behorend bij de groepsfunctie C. De uitzendkrachten die een groepsfunctie C niveau gaan vervullen worden, conform artikel 19 van de cao voor uitzendkrachten 2012–2017, vanaf de eerste dag beloond volgens de eerste trede van de salarisschaal behorend bij de groepsfunctie C. In beginsel krijgen uitzendkrachten een jaarlijkse periodieke salarisverhoging. Deze kan doorlopen tot de hoogste trede in de schaal behorend bij de groepsfunctie C (dit komt overeen met de hoogste trede in schaal 7 BBRA). De verschillen tussen de groepsfuncties C en E betreffen de aard en de complexiteit van de werkzaamheden, de ruimte om zelfstandig beslissingen te nemen, het kennisniveau en de vaardigheden die voor de functie nodig zijn.
Omdat het systeem van groepsfuncties er toe kan leiden, dat de feitelijke diensttijd in een groepsfunctie bepalend is voor de bezoldiging in plaats van de feitelijk verrichte werkzaamheden, kan er een als onrechtvaardig ervaren verschil ontstaan tussen uitzendkrachten, die veelal conform het begin van de laagste schalen worden bezoldigd, en vast personeel. Omdat het systeem van groepsfuncties zich slecht verdraagt met het rijksbrede uitgangspunt «gelijk loon voor gelijk werk», wil de Belastingdienst het overal elders binnen de sector Rijk gehanteerde Functiegebouw Rijk (FGR) voor groepsfuncties conform kabinetsbesluit invoeren.
Klopt het dat de functies binnen het Team Specials worden gezien als MBO-functies maar dat deze uitgevoerd worden door HBO- en WO-geschoolden? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Bij groepsfunctie C is in beginsel als minimum opleidingsniveau MBO vereist. De functies binnen Team Specials zijn gewogen als een groepsfunctie C. In de praktijk hebben relatief veel uitzendkrachten een HBO- of WO-opleiding, of volgen zij een dergelijke opleiding. Het aantal uitzendkrachten met een hoog opleidingsniveau is het gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt.
Wat zijn de targets die gelden voor deze groep uitzendkrachten en wat zijn de targets van de vaste medewerkers met soortgelijke werkzaamheden? Kunt u een eventueel verschil in targets tussen deze groepen toelichten?
De eisen die aan uitzendkrachten worden gesteld zijn identiek aan de eisen die voor eigen medewerkers gelden.
Klopt het dat deze uitzendkrachten veel minder gunstige arbeidsvoorwaarden kennen dan de vaste medewerkers, zoals het ontbreken van een 13e maand, minder vakantie-uren, het niet doorbetaald krijgen op de eerste dag van ziekteverzuim en zelfs niet doorbetaald krijgen als het systeem uitvalt waardoor er niet gewerkt kan worden? Zo ja, kunt u toelichten wat uw mening is over deze verschillen?
Uitzendkrachten zijn niet in dienst van de Belastingdienst maar van het Uitzendbureau. Voor de uitzendkracht geldt de rechtspositie zoals geregeld in de CAO voor uitzendkrachten. In die cao zijn bepalingen opgenomen die de beloning van de uitzendkracht regelen. Daarbij geldt voor de bij de Belastingdienst werkzame uitzendkrachten dat de zogeheten inlenersbeloning van toepassing is. In de CAO voor de uitzendkrachten is geregeld dat de inlenersbeloning per terbeschikkingstelling van een uitzendkracht wordt vastgesteld. Bij toepassing van de inlenersbeloning wordt de door de uitzendkracht te vervullen functie voor aanvang van de terbeschikkingstelling ingedeeld in de bij de opdrachtgever toepasselijke functiegroep. Buiten de elementen van de inlenersbeloning kan er verschil in de arbeidsvoorwaarden zijn tussen uitzendkrachten en de medewerkers in dienst van de Belastingdienst. Dit is het gevolg van het feit dat op de uitzendkrachten de CAO voor de uitzendkrachten van toepassing is en voor de Belastingdienstambtenaren het ARAR.
Hoeveel uitzendkrachten zet de Belastingdienst op dit moment in? Kunt u toelichten of dit aantal in verwachting nog toeneemt gezien de vele vertrekkende medewerkers die gebruik maken van de riante vertrekregeling?
Bij de Belastingdienst werken dit jaar in totaal 1.595 fte aan uitzendkrachten. Het streven is om uitzendkrachten zoveel mogelijk te vervangen door vast personeel.
Worden bij het Team Specials of elders binnen de Belastingdienst uitzendkrachten ingezet voor in feite structurele werkzaamheden? Zo nee, kunt u toelichten waarom hun werkzaamheden niet structureel zijn? In hoeverre past het handelen van de Belastingdienst binnen de geest van de Wet werk en zekerheid, zoals uiteengezet in de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 29 mei 2015?1
De werkzaamheden bij Belastingdienst/Toeslagen, maar ook bij de BelastingTelefoon, zijn uit hun aard structureel, de omvang of de hoeveelheid niet. De Belastingdienst maakt gebruik van uitzendkrachten om pieken en dalen in het werkaanbod op te vangen. Daarnaast maakt de Belastingdienst gebruik van de inzet van uitzendkrachten bij onderdelen waar de werkzaamheden op termijn verminderen, wijzigen of komen te vervallen. Het beleid van de Belastingdienst met betrekking tot de inzet van uitzendkrachten is in lijn met de richtlijnen zoals deze in de circulaire toepassing Wet werk en zekerheid worden uiteengezet. In de circulaire wordt immers aangegeven dat de inzet van tijdelijk personeel gerechtvaardigd is bij werkzaamheden die in de toekomst verdwijnen dan wel voor het oplossen van – tijdelijke – tekorten in personele capaciteit, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin zoals de inzet van specialistische deskundigheid, in geval van piekbelasting, etc.
Bent u van mening dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft voor goed werkgeverschap? Kunt u toelichten, gezien de omgang met uitzendkrachten, of er sprake is van goed werkgeverschap bij de Belastingdienst? Zo nee, wat gaat u veranderen?
De Belastingdienst voldoet aan de kaders die gesteld zijn betreffende de gelijke behandeling van uitzendkrachten ten opzichte van medewerkers aangesteld bij de Belastingdienst.
Het bericht ‘Helft vliegtuigpassagiers krijgt geen vergoeding bij lange vertraging” |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Helft vliegtuigpassagiers krijgt geen vergoeding bij lange vertraging»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat vliegtuigpassagiers worden «afgebluft» door luchtvaartmaatschappijen om te voorkomen dat zij hun recht op vergoeding gebruiken?
In de eerste plaats moeten luchtvaartmaatschappijen passagiers voorzien van duidelijke informatie over het recht op compensatie en compenseren daar waar de regelgeving dit voorschrijft. Uit recent onderzoek door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) blijkt dat de 15 onderzochte luchtvaartmaatschappijen de informatieplicht over het algemeen goed naleven.2 De ILT baseert haar conclusies op de resultaten van een zelfevaluatie door luchtvaartmaatschappijen die ILT geverifieerd heeft, aangevuld met eigen fysieke controles op luchthavens en controles van websites en sociale media.
Daarnaast zijn passagiers zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van compensatie bij vertraging en annulering van hun vlucht. Passagiers die vinden dat ze ten onrechte geen compensatie krijgen, kunnen hierover een klacht indienen bij de ILT. Deze beoordeelt de klacht en geeft een oordeel. Met dat oordeel kan de passagier terug naar de luchtvaartmaatschappij of een civiele procedure starten bij de (kanton)rechter.
In 2015 zijn 1.732 klachten van passagiers door de ILT ontvangen. Hiervan zijn er 812 onderzocht. Het verschil wordt veroorzaakt doordat klachten soms niet-ontvankelijk zijn, doorgestuurd worden naar andere toezichthouders of worden ingetrokken. Van de 812 in 2015 onderzochte klachten was de helft gegrond (402) en de andere helft ongegrond. In de praktijk is daarna altijd compensatie uitbetaald. De ILT is niet bekend met gevallen waarin luchtvaartmaatschappijen vervolgens alsnog weigerden om de compensatie te betalen.
Klopt het dat er jaarlijks 80.000 reizigers onterecht niet worden gecompenseerd, terwijl ze wel recht hebben op vergoeding bij een lange vertraging? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van het totaal aantal compensatieclaims, de mate waarin deze gegrond zijn of niet en of er geld blijft liggen dat uitgekeerd zou moeten worden. Een totaalbeeld van de wijze waarop luchtvaartmaatschappijen met de compensatieregels omgaan is moeilijk te geven, alleen al vanwege het feit dat het vaak bedrijfsgevoelige informatie betreft die niet gemakkelijk te vergaren is. Het getal van 80.000 vermeende gedupeerden is afkomstig van diverse claimbureaus maar is voor mij niet verifieerbaar. Als claimbureaus concrete informatie hebben over structurele misstanden bij de naleving van de compensatieplicht dan roep ik hen op deze signalen door te geven aan de ILT zodat nader onderzoek ingesteld kan worden.
Ik heb wel zicht op het aantal klachten over ten onrechte niet gecompenseerde kosten bij vertraging of annulering dat bij de ILT wordt ingediend. Dat waren er in 2015 1.732, waarvan er 812 zijn onderzocht en 402 gegrond zijn verklaard. Mijn beeld is dat luchtvaartmaatschappijen daarna in alle gevallen alsnog compensatie hebben uitbetaald.
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onvoldoende doet om deze problemen te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met de ILT hierover? Zo nee, waarom niet?
Luchtvaartmaatschappijen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de naleving van de passagiersrechten. De ILT geeft op verschillende manieren invulling aan het toezicht hierop. De ILT vraagt informatie op en voert toezichtacties uit naar aanleiding van vluchtverstoringen en inspecteert op de Nederlandse luchthavens ten aanzien van de informatieplicht en de naleving van passagiersrechten in combinatie met de rechten voor mobiliteitsbeperkte passagiers.
Klachten en signalen van passagiers vormen daarbij een belangrijk aangrijpingspunt voor toezicht door de ILT. De ILT heeft niet de bevoegdheid om naar aanleiding van individuele klachten te handhaven, maar onderzoekt en beoordeelt individuele klachten van passagiers wel. Gedupeerde passagiers kunnen dit oordeel gebruiken om hun recht te halen. Voor de ILT kunnen ingediende klachten aanleiding zijn om bij een luchtvaartmaatschappij nader onderzoek in te stellen. Als daar aanleiding toe bestaat, roept de ILT de betreffende luchtvaartmaatschappij op het matje. Indien nodig treedt de ILT handhavend op. Zo heeft de ILT luchtvaartmaatschappij Vueling in 2015 een last onder dwangsom van 1 miljoen Euro opgelegd. Tot slot wijs ik nog op het instrument van artikel 11.27 uit de Wet Luchtvaart, op grond waarvan het verplicht is om maandelijks een lijst te publiceren van bedrijven die een (onherroepelijke) bestuurlijke boete of last onder dwangsom opgelegd hebben gekregen.
Kunt u aangeven hoeveel claims er worden toegewezen en hoeveel niet? Hoeveel zicht heeft de Autoriteit Consument & Markt hierop?
Voor wat betreft het aantal door de ILT ontvangen, onderzochte en gegronde klachten verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Over individuele claims waarbij de passagier zich niet tot de ILT wendt met een klacht heb ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 geen gegevens. De Autoriteit Consument en Markt is niet bevoegd en heeft geen taak bij de handhaving van de compensatieregels zoals deze zijn vastgelegd in de Europese Verordening (EG) Nr. 261/2004 van 11 februari 2004.
Deelt u de mening dat vliegtuigmaatschappijen geen onnodige barrières op zouden mogen werpen voor reizigers die terechte schadeclaims willen indienen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat er geen sprake mag zijn van onnodige barrières. Vliegtuigmaatschappijen moeten duidelijke informatie aan passagiers geven over het recht op compensatie. Verder dienen zij verzoeken om compensatie volgens de regels af te handelen conform de Europese Verordening (EG) Nr. 261/2004 van 11 februari 2004.
Deelt u de mening dat deze praktijken van vliegtuigmaatschappijen schadelijk zijn voor het consumentenvertrouwen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit voorgaande antwoorden blijkt dat ik geen reden heb om aan te nemen dat luchtvaartmaatschappijen structureel tekortschieten ten aanzien van hun informatieplicht of de regels voor compensatie. In het enige geval waarin ik dat heb geconstateerd, heeft de ILT een last onder dwangsom opgelegd om de betrokken maatschappij te dwingen de regelgeving na te leven. Deze maatschappij staat nog steeds onder verscherpt toezicht.
Vindt u dat vliegtuigmaatschappijen beboet moeten worden voor het opwerpen van onnodige barrières voor reizigers die terecht claims willen indienen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals in vraag 4 is aangegeven wordt op diverse manieren invulling gegeven aan het toezicht op de naleving van de informatie- en compensatieplicht en wordt indien nodig handhavend opgetreden. Dit instrumentarium biedt voldoende mogelijkheden om op te treden als luchtvaartmaatschappijen in gebreke blijven.
Bent u van plan maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat er bij het indienen van een schadeclaim geen barrière mag zijn, zodat consumenten de vergoeding krijgen waar ze recht op hebben? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van het beeld dat ik momenteel heb over de naleving van de regels met betrekking tot passagiersrechten zie ik geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen. Wel blijft het onderwerp permanent mijn aandacht houden en zal de ILT in voorkomende gevallen optreden als daartoe aanleiding bestaat. Ook zal de ILT thema-inspecties blijven uitvoeren zoals de reeds aangehaalde inspectie inzake de informatieplicht. Signalen en klachten van passagiers en andere betrokkenen zijn hiervoor van grote waarde.
Het bericht ‘Zzp’er te karig voor pensioen’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zzp’er te karig voor pensioen»?1 Bent u daarnaast op de hoogte van het rapport van Netspar dat aanleiding was voor dit bericht?2
Ja.
Hoe kijkt u naar de bevindingen van het rapport van Netspar waaruit blijkt dat ruim een miljoen zelfstandigen veel te weinig sparen voor hun pensioen om later aan hun verplichtingen te kunnen voldoen?
Ik vind het van belang dat alle werkenden – dus ook de zelfstandigen – voldoende reserveren voor hun pensioen. Zo wordt na pensionering een te grote terugval in levensstandaard voorkomen. Zoals ik heb beschreven in de Perspectiefnota Toekomst Pensioenstelsel (Kamerstukken II, 32 043, nr. 337), kan het grootste deel van de zelfstandigen uitzien naar een toereikend oudedagsinkomen. Van een deel van de zelfstandigen zijn de besparingen echter zodanig beperkt dat zij, gezien hun huidige inkomen, na beëindiging van hun werkzame leven zullen worden geconfronteerd met een aanzienlijke inkomensdaling.
In hoeverre deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat deze mensen straks volledig afhankelijk worden van hun AOW, zeker gezien het feit dat zij nu een laag bedrijfsvermogen kennen en kwetsbaar zijn op de huizenmarkt doordat zij weinig aflossen? Deelt u de vrees dat – mede door deze kwetsbaarheden – zelfstandigen in hun werkende leven maar ook na pensionering een groter risico lopen om in armoede te vervallen en daardoor vaker een beroep zullen moeten doen op ons sociale zekerheidsstelsel? In hoeverre komt het stelsel van sociale voorzieningen hierdoor onder druk te staan?
Doel van het (aanvullend) pensioen is het voorkomen van een grote terugval in levensstandaard na pensionering. Dit is niet alleen in het belang van de betrokkenen zelf, maar ook van de samenleving als geheel. De AOW is een basisinkomen. Degene die uitsluitend de AOW als inkomen heeft, komt veelal in aanmerking voor collectieve voorzieningen, zoals de zorg- en huurtoeslag. Degene die, gezien zijn huidige inkomen, een passende reservering voor de oude dag doet, voorkomt dat hij of zij in de toekomst een dergelijk beroep op collectieve voorzieningen moet doen. Het is een maatschappelijk belang dat werkenden sparen voor hun pensioen als hun inkomen dat toelaat. Daarom schets ik in de brief Perspectiefnota Toekomst Pensioenstelsel mogelijkheden om het pensioenstelsel inclusiever te maken.
Vindt u het in dit licht ook zorgelijk dat twee derde van deze miljoen zelfstandigen geen aanvullend particulier pensioenplan heeft? Welke maatregelen heeft u tot nu toe genomen om dit te stimuleren? Welke (andere) mogelijkheden ziet u om deze mensen te stimuleren zodat zij een aanvullend particulier pensioenplan zullen opstellen?
Pensioenopbouw wordt fiscaal ondersteund, ook voor zelfstandigen. Als onderdeel van het zogeheten Witteveenakkoord heeft het kabinet een aantal aanvullende maatregelen genomen die specifiek gericht zijn op de stimulering van pensioenopbouw door zelfstandigen. In de belastingwetgeving is vanaf 1 januari 2015 geregeld dat lijfrenten ook kunnen worden opgenomen in geval van arbeidsongeschiktheid. Daarmee is een pensioenreservering een alternatief geworden voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Vanaf 1 april 2016 blijven lijfrenten in hoge mate buiten beschouwing bij de middelentoets van de Participatiewet. De verrichte besparingen behouden daarmee hun bestemming voor de oude dag.
In de Perspectiefnota is een eerste analyse gegeven van de oudedagsreserveringen van groepen zelfstandigen. Een werkgroep van de SER buigt zich momenteel over de pensioenpositie van zelfstandigen. Deze werkgroep zal de pensioensituatie van verschillende groepen zelfstandigen nader in kaart brengen en de pensioenbehoeften van groepen zelfstandigen inventariseren.
De werkgroep laat momenteel aanvullend onderzoek doen om meer specifieke informatie over de pensioensituatie van zelfstandigen te verkrijgen. Verwacht wordt dat de verkenning van de SER in het eerste kwartaal van 2017 beschikbaar komt.
In de Perspectiefnota is een globale schets gegeven van een breed scala aan mogelijke maatregelen om de pensioenopbouw van zelfstandigen te verbeteren.
Ook wordt een aantal meer algemene oplossingen genoemd, zoals een algemene pensioenplicht voor alle werkenden en een vergroting van de betekenis van de eerste pijler.
In hoeverre deelt u de mening van Netspar dat een opt-out variant voor zelfstandigen waaraan zij automatisch deelnemen, tenzij hij zelf aangeeft hier uit te willen stappen, een eerste stap in de goede richting zou kunnen zijn om zelfstandigen meer pensioen op te laten bouwen? Bent u bereid om te onderzoeken of dit zou kunnen leiden tot een toename van het aantal zelfstandigen dat pensioen opbouwt? Bent u bereid om daar ook de algemene verplichtstelling in mee te nemen? Zo ja, wanneer kunnen wij deze resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Een opt-out systeem is een van de mogelijkheden die voldoet aan de specifieke omstandigheden van zelfstandigen. Het is aan een volgend kabinet om beslissingen hierover te nemen. Daarvoor kan het de hiervoor genoemde studie van de SER-werkgroep benutten.
Kunt u voorts nader toelichten welke maatregelen er tot op heden zijn genomen om de schuldenlast bij zelfstandigen te verkleinen? Welke middelen staan er voor hen ter beschikking om zo snel mogelijk uit de schulden te komen, in het bijzonder wanneer zij de pensioengerechtigde leeftijd naderen?
Aan zelfstandigen die te maken hebben met een gedwongen bedrijfsbeëindiging kunnen gemeenten via het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 (BBZ 2004) ondersteuning bieden. Ook de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) kan zelfstandigen vanaf 55 jaar met een laag inkomen helpen bij het voorkomen of zo klein mogelijk houden van de schuldenlast bij het stoppen met de onderneming. Ook die ondersteuning van zelfstandigen is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Dat geldt ook voor de schuldhulpverlening. In dat kader stimuleer ik de samenwerking tussen beide vormen van dienstverlening3, juist om tot passende dienstverlening aan de (ex-)zelfstandige met een schuldenproblematiek te komen. Steeds meer gemeenten geven die verbinding tussen BBZ 2004 en schuldhulpverlening vorm. Ik blijf deze initiatieven ook onder de aandacht van gemeenten brengen.
Het arrest van de Hoge Raad dat payrolling synoniem staat voor uitzendwerk |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad over payrollbedrijven die wettelijk gezien uitzendbureaus zijn?1
Ja.
Acht u nieuwe driehoeksrelaties, zoals payrolling, verenigbaar met artikel 7:690–7:691 Burgerlijk Wetboek (BW)? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad geeft in zijn arresten aan dat genoemde artikelen ook van toepassing zijn op nieuwe driehoeksrelaties zoals payrolling en detachering. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat als de toepassing van genoemde artikelen bij deze direhoeksrelaties zou leiden tot onwenselijke resultaten, het in de eerste plaats aan de wetgever is om hier grenzen aan te stellen.
Kunt u toelichten wanneer er volgens u in strijd met de ratio van artikel 7:691 BW wordt gehandeld?
Het lichter arbeidsrechtelijk regime op grond van artikel 7:691 BW is, zoals ook uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid, bedoeld voor het zogenoemde traditionele uitzenden waarbij sprake is van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor het verrichten van in beginsel kortdurende tijdelijke werkzaamheden, zoals vervanging bij ziekte of zwangerschap of het opvangen van tijdelijke pieken in de productie. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat ook voor toepassing van artikel 7:691 BW geen allocatiefunctie in voornoemde zin vereist is.
Deelt u de zorg dat het arrest van de Hoge Raad mogelijk leidt tot meer onzekere arbeidscontracten? Zo ja, wat gaat u doen om deze onzekerheid weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
De arresten van de Hoge Raad kunnen voor werkgevers aanleiding zijn om nog meer gebruik van payrolling te gaan maken dan nu al het geval is. De Hoge Raad geeft in zijn arrest aan dat als toepassing van artikel 7:691 BW leidt tot onwenselijke resultaten, een wetswijziging dan voor de hand ligt. Een wetswijziging zal echter niet meer in deze kabinetsperiode verwezenlijkt kunnen worden.
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 21 april 2016 aan uw Kamer en naar mijn brief waarin ik op het verzoek van uw Kamer reageer op het bericht dat voor de wet een payrollwerknemer gelijk is aan een uitzendkracht. Daarover zullen in een volgend regeerakkoord afspraken gemaakt moeten worden
Het artikel ‘Schoolbestuur, waar is uw jaarrekening?’ |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schoolbestuur, waar is uw jaarrekening?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u de steekproef uitgevoerd door het Onderwijsblad en de aangehaalde cijfers van de VO-raad?
De steekproef en de cijfers onderschrijven het beeld dat de Staatssecretaris eerder al heeft verkregen naar aanleiding van een overleg met de VO-raad. Een vergelijkbaar gesprek is gevoerd met de PO-raad. Ook daaruit kwam het beeld dat een groot aantal scholen hun jaarverslag nog niet openbaar maken.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer publiek bekostigde onderwijsinstellingen hun publieke verantwoordingdocument, namelijk de jaarverslagen, niet gemakkelijk toegankelijk maken, ondanks gemaakte afspraken hierover in de Code Goed bestuur? Zo ja, welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat ze dit wel doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In onze brief van 19 februari 2015 over de reactie op de moties en het amendement bij de OCW-begroting 2015 (Kamerstuk 33 495, nr. 60) hebben wij aangegeven dat als de afspraken niet worden nageleefd we de regelgeving op dit punt zullen aanpassen. We zullen daarom regelen dat de sectorwetten worden aangepast. Daarna worden in de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs nadere aanwijzingen omtrent de openbaarmaking van het gehele jaarverslag, bestaand uit zowel het bestuursverslag, de jaarrekening en overige relevante stukken gegeven.
Bent u van mening dat het door schoolbesturen publiceren van samenvattingen van jaarverslagen, gecensureerde en ingekorte versies of «jaarverslagen op verzoek» geen openbaarheid van jaarverslagen genoemd mag worden? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke afspraken zijn er gemaakt tussen u en de koepelorganisaties om de transparantie onder instellingen met betrekking tot de publicatie van jaarverslagen te bevorderen? Wat zijn de consequenties voor de individuele instellingen als zij zich hier niet aan houden? Wie ziet erop toe dat deze consequenties ook volgen?
In een eerder stadium is met de koepelorganisaties afgesproken dat de afspraken omtrent de openbaarmaking in de branchecodes wordt opgenomen. Deze afspraken worden in het mbo, hbo en wo al voor het grootste deel nageleefd, terwijl het po en vo op dit punt meer achterblijven. De consequentie is dat we zo snel als mogelijk openbaarmaking gaan regelen via wet- en regelgeving. Dat betekent dat de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) dan hierop kan handhaven.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek dat wordt gedaan of is gedaan naar de mate waarin instellingen zich houden aan de afspraak tot actieve openbaarmaking? Bent u bereid om de resultaten van dit onderzoek zo snel mogelijk met de Kamer te delen?
In de, binnenkort te publiceren, «Financiële Staat van het Onderwijs» gaat de inspectie hier nader op in. De «Financiële Staat van het Onderwijs» wordt ook aan uw Kamer gezonden.
Vindt u dat wanneer de gemaakte afspraken stelselmatig door een behoorlijk percentage van de scholen niet wordt nagekomen, er alsnog een wettelijk voorschrift voor deze openbaarmaking moet worden geregeld? Wanneer en op basis van welke criteria overweegt u een wetswijziging? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat veel Nederlanders niet goed weten wanneer naar 112 mag worden gebeld |
|
Harm Brouwer (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «112 daar red je levens mee maar dan moet je wel bellen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat veel Nederlanders niet goed weten wanneer 112 wel en niet mag worden gebeld?
Ja, zie ook mijn reactie bij vraag 3 en 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen te laat bellen en hierdoor kostbare seconden verloren gaan voor de hulpverleners en de pakkans van de politie verkleind wordt? Zo ja, hoe verklaart u dat veel mensen te laat 112 bellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Zoals ook in het artikel wordt aangegeven is breed bekend dat 1-1-2 primair bedoeld is voor spoedeisende situaties: «als iedere seconde telt». Het gaat hierbij om het alarmnummer van zowel politie, brandweer als ambulance. In het artikel wordt specifiek ingegaan op het gebruik van het alarmnummer in relatie tot het vergroten van de heterdaadkracht van de politie. Hier moet de beller bijvoorbeeld bij een verdachte situatie de afweging maken «of iedere seconde telt». Ik kan me voorstellen dat deze afweging voor
de beller niet altijd evident is.
Heeft u ook signalen dat mensen 112 bellen terwijl het incident waar zij voor bellen geen spoed betreft of misbruik maken van het alarmnummer 112? Zo ja, heeft u zicht op in hoeveel gevallen er naar 112 gebeld wordt voor incidenten zonder spoed en hoeveel telefoontjes naar het alarmnummer misbruik betreffen? Zo nee, waarom niet?
Gemiddeld 35 tot 40% van alle 1-1-2 oproepen wordt in het eerste contact als oneigenlijk gebruik of zelf misbruik geregistreerd. Deze 1-1-2 oproepen worden niet doorverbonden naar de regionale meldkamers. Van het totaal geregistreerde oneigenlijk gebruik/misbruik van 1-1-2 is bijna de helft geregistreerd met het label «geen 1-1-2» of «0900 8844 (geen spoed wel politie)». De andere helft heeft andere oorzaken zoals zogenaamde broekzak-bellers of plaagbellers.
Deelt u de mening dat het van belang is dat mensen beter geïnformeerd worden over wanneer 112 wel en niet gebeld mag worden omdat elke seconde kan tellen, maar ook omdat misbruik hiermee tegengegaan kan worden? Zo ja, bent u voornemens om een nieuwe campagne te starten en in deze campagne ook aandacht te besteden aan misbruik? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven en ook in het artikel aangegeven is het breed bekend dat 1-1-2 bedoeld is voor situaties waarbij iedere seconde telt. Daarbij laat het geregistreerde oneigenlijk gebruik/misbruik van 1-1-2 een dalende trend zien. Dit lijkt vooral te danken aan de opkomst van smartphones en de getroffen misbruikmaatregelen. Bij doelbewust misbruik kiest de politie voor een directe benadering richting de beller. Voor wat betreft het bevorderen van heterdaadkracht, stimuleert de politie mensen onder andere door middel van regionale communicatie en publieksvoorlichting, om 1-1-2 te benutten om de pakkans te vergroten. Ik zie gelet op het bovenstaande geen aanleiding om een nieuwe voorlichtingscampagne vanuit het rijk te starten.
Welke mogelijkheden ziet u nog meer om mensen verder te informeren over wanneer zij wel en niet 112 mogen bellen?
Zoals aangegeven geniet de vuistregel «als iedere seconde telt» brede bekendheid bij de burgers. Voor het verhogen van heterdaadkracht en het helder blijven maken van het onderscheid tussen 1-1-2 en 0900–8844 voert de politie regionale communicatie en publieksvoorlichtingscampagnes uit.
Wanneer het gaat om gevallen waarin mensen te vroeg bellen, betreft het dan incidenten waarbij de buren mogelijk ondersteuning kunnen bieden? Zo ja, deelt u de mening dat het waardevol zou kunnen zijn om de centralist de vraag «heeft u uw buren al gebeld?» te laten stellen? Zo nee, waarom niet?
Dit kan van geval tot geval verschillen. Mensen kunnen bijvoorbeeld te goeder trouw 1-1-2 bellen maar een verkeerde inschatting van de situatie maken. Bij gerede twijfel vind ik het altijd verstandig om wel 1-1-2 te bellen. Als geen sprake is van een spoedsituatie voor de hulpverleningsdiensten dan zal de centralist vanuit zijn of haar professionaliteit hier een gepaste reactie op geven.
Deelt u de mening dat misbruik van 112 verder aangepakt moet worden aangezien misbruikers de lijn voor mensen in nood bezet houden en centralisten onheus bejegenen? Zo ja, welke mogelijkheden bestaan er nu om misbruik van het alarmnummer 112 aan te pakken en ziet u mogelijkheden om misbruik van 112 verder tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Misbruik van 1-1-2 is strafbaar. Alle gegevens van (mobiele) telefoons zijn door de politie op te vragen en alle gesprekken die via 1-1-2 binnenkomen, worden opgenomen. Bij misbruik kan de politie de beller opsporen. Bij misbruik van 1-1-2 kunnen volwassenen een boete of een gevangenisstraf krijgen. Maken kinderen misbruik van 1-1-2 dan licht de politie de ouders in. Belt een kind vaker naar 1-1-2 dan kan het kind worden doorverwezen naar bureau Halt. Zoals hierboven aangegeven laat het misbruik/oneigenlijk gebruik van 1-1-2 een dalende trend zien. De beschikbare middelen om misbruik van 1-1-2 tegen te gaan vind ik daarmee op dit moment voldoende.
De aanleg van een schiereiland in het Veersmeer in Zeeland |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het voornemen van de gemeente Noord-Beveland om in te stemmen met het voorstel van De Zeeuwse Lagune om in het Veerse Meer een groot schiereiland van meer dan 31.000 m2 ten behoeve van recreatief vastgoed te realiseren? Zo ja, hoe apprecieert u dit voorgenomen project?
Ja, over dit plan is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. De raad heeft daarbij verschillende aspecten gewogen, waaronder de kaders en afspraken die in de regio over de ontwikkeling in het verleden waren opgesteld en de reacties van burgers en instellingen die het genoemde plan hebben opgeroepen. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich over eventuele ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente en andere betrokken partijen komen tot een goede afweging voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in dit deel van de Kustzone, waarbij zowel de recreatieve als de natuurlijke en landschappelijke waarden worden versterkt.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf akkoord is of voornemens is akkoord te gaan met een vijftig jaar durende erfpachtovereenkomst? Zo ja, is hiervoor geen bestuurlijke instemming vereist van de lokale en regionale autoriteiten? Hoe verhoudt zich deze erfpachtovereenkomst met het voornemen om geen zakelijke rechten meer aan te gaan in gebieden waar Rijkswaterstaat het eigendomsrecht of het beheer over heeft? Klopt de veronderstelling dat het voorgenomen project niet past in het beleid van Rijkswaterstaat en dat hier dientengevolge geen ruimte voor is? Zo nee, waarom niet?
Voor dit project zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Klopt het dat dit voorgenomen project impliceert dat grondgebied moet worden uitgeruild tussen aan het Veerse Meer grenzende gemeenten, waardoor, zonder instemming van de betrokken gemeenteraden en provinciale staten, de omgeving ingrijpend wordt veranderd (terwijl er geen bestemmingsplan is en ook nog geen ruimtelijk ontwerp) en ruimte wordt geboden aan een horecagelegenheid die het thans niet is toegestaan om uit te breiden?
Nee, het genoemde project impliceert niet dat grondgebieden van gemeenten moeten worden uitgeruild. Voor uitleg over de besluitvormingsprocedure en de rol van het Kustpact verwijs ik u naar antwoord 1.
Hoe verhoudt zich dit voorgenomen project tot het Kustpact en tot de op dit moment geldende wet- en regelgeving? Ziet u aanleiding om dit voorgenomen project met de tot uw beschikking staande bevoegdheden te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om, samen met de provinciale autoriteiten, dit voorgenomen plan in afwachting van de komende Zeeuwse kustvisie te blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is.
Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen kan ik daar nog geen inzage in geven.
Het bericht “Renovatie Binnenhof officieel geheim” |
|
Kees Verhoeven (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Renovatie Binnenhof officieel geheim»?1
Ja. Het door mij genomen besluit tot geheimverklaring is gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2016, 59812).
Op basis van welke afweging heeft u besloten om af te wijken van de normale procedure van openbare aanbesteding? Hoe heeft u daarin de kosten mee laten wegen? Waarom bent u nu tot deze afweging gekomen, en niet eerder?
Ik heb besloten af te wijken van de gebruikelijke procedures om risico’s voor de veiligheidssituatie van het Binnenhofcomplex en zijn gebruikers te beperken. De kosten maken geen onderdeel uit van de afweging om het project renovatie Binnenhof geheim te verklaren. In de vertrouwelijke brief van de voorzitter van de bestuurlijke stuurgroep renovatie Binnenhof, mevrouw Spies, aan het presidium van de Tweede Kamer d.d. 6 februari 2015 met kenmerk 1020168391 is de Kamer reeds geïnformeerd (pag. 15 van bijlage 2) over de intentie tot geheimhouding. Op basis van het advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid van 29 juni 2016, en in goed overleg met de bewoners van het Binnenhof, ben ik gekomen tot mijn besluit.
Zijn er vergelijkbare projecten waarbij ook uit veiligheidsoverwegingen besloten is af te wijken van de normale procedure van openbare aanbesteding? Kunt u daarvan enkele voorbeelden geven?
Ja. Voorbeelden zijn de geheimverklaringen van opdrachten voor diensten, leveringen en werken ten behoeve van woon- en werkverblijven van leden van het Koninklijk Huis (Staatscourant 2014, 21237) en de gezamenlijke huisvesting van de AIVD en MIVD.
Welke criteria hanteert het Rijksvastgoedbedrijf bij de selectie van architecten, bouwbedrijven en installateurs? Op welke manier worden (verwachte) kosten hierin meegenomen?
Zoals ook is toegelicht bij het geheimverklaringbesluit zal de kring van geïnformeerden zo beperkt mogelijk moeten blijven. De mogelijkheden voor concurrentiestelling zijn daarom beperkt. Bij de selectie van partijen hanteert het Rijksvastgoedbedrijf criteria die onder meer zien op geheimhouding/beveiliging, de deskundigheid en de ervaringen van partijen. Voorafgaand aan het verstrekken van een opdracht aan een geselecteerde partij wordt de aangeboden prijs getoetst op marktconformiteit.
Hoe wordt in het proces geborgd dat er voldoende en eerlijke concurrentie is tussen verschillende bouwers, waarbij alle geschikte bedrijven die mee willen doen ook daadwerkelijk de kans krijgen om deze opdracht te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebruik van medische gegevens voor de aanbieding van commerciële screeningstesten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijf achter NIPT-test misbruikt medische gegevens»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u van het feit dat het Belgische bedrijf Gendia, dat voor veel Nederlandse vrouwen de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) uitvoert, persoonlijke medische gegevens voor commerciële doeleinden gebruikt?
Dat vind ik onwenselijk en ik keur dit dan ook af.
De NIPT als eerste test is in Nederland vanaf 1 april 2017 beschikbaar met alle kwaliteitswaarborgen (bijvoorbeeld wat betreft counseling, informatievoorziening aan de zwangeren en uitvoering van de NIPT) die hiervoor in Nederland gelden. Om NIPT nu al als eerste test te kunnen krijgen, nemen vrouwen op eigen initiatief de zogenaamde België-route. Zij gaan fysiek naar Gendia of laten bij een Nederlands ziekenhuis bloed afnemen om dat via Gendia te laten testen. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT.
Deelt u de mening dat op commerciële basis kankerscreeningstesten aanbieden per brief ongepast is, dat het mensen bang kan maken en dat het misleidend kan zijn, omdat het schijnzekerheid kan bieden?
Ik deel deze mening.
Wat vindt u ervan dat wanneer mensen gegevens afstaan voor een NIPT, deze gegevens zonder toestemming worden gebruikt door een commercieel bedrijf voor de verkoop van een andere test? Bestempelt u dit als koppelverkoop? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. De Wbp is van toepassing als de verantwoordelijke van de gegevensverwerking een vestiging in Nederland heeft.
De privacywetgeving van de lidstaten van de EU is de uitwerking van de Europese Privacyrichtlijn1995 die op dit moment geldt. Vanaf 25 mei 2018 zal de nieuwe Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing zijn. Deze verordening is rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
De nu nog geldende Privacyrichtlijn bevat belangrijke beginselen over de verwerking van persoonsgegevens, zoals het principe van doelbinding.
Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardige doeleinden worden verwerkt en mogen vervolgens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Daarnaast mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor zover zij – gelet op de doeleinden waarvoor zijn verzameld – toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn. Deze beginselen zijn in de Nederlandse Wbp neergelegd.2
Verder gelden op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens (zoals medische gegevens) extra zware eisen.
Uit de Privacyrichtlijn en de Wbp volgt dat alleen die medische gegevens van de zwangere in de vragenlijst mogen worden verzameld die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een juiste uitslag op de test en dat zij alleen daarvoor gebruikt mogen worden. Voor het gebruik van de medische gegevens voor een ander doel is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Deze toestemming moet een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting zijn. Deelnemers aan de test moeten gewezen worden op vragen die met een ander doel gesteld worden en moeten dus uitdrukkelijke toestemming geven voor gebruik voor dat andere doel. Zonder deze toestemming mogen de gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden.
Van koppelverkoop is sprake als de verkoop van een bepaald product of dienst afhankelijk wordt gesteld van de koop van een ander product of dienst. Waar het hier om gaat is of de vrouwen van tevoren zijn ingelicht en uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun medische gegevens voor andere doeleinden dan de NIPT test.
Het niet naleven van de privacyregels en oneigenlijk gebruik van gevoelige gegevens als medische gegevens acht ik onwenselijk.
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van die wetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht. De Belgische Privacycommissie onderneemt, in overleg met de AP, actie op de eventuele privacyschending door Gendia.
Wanneer mensen medische gegevens aanleveren die voor de NIPT benodigd zijn, en deze gegevens vervolgens zonder gesprek en toestemming worden gebruikt om schriftelijk een kankertest aan te bieden, valt dit dan volgens u onder oneigenlijk gebruik van medische gegevens?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dergelijk gebruik van medische gegevens ook onwenselijk en kunt u dit voorkomen? Hoe verhoudt deze gang van zaken zich volgens u met Europese en Nederlandse privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een toelichting geven op de exacte link tussen de gegevens die door mensen worden verstrekt voor de NIPT en het gebruik hiervan door Gendia? Kunt u uiteenzetten hoe dit precies verloopt?
In de bijlage3 treft u het aanvraagformulier aan dat door Gendia is gebruikt (formulier van mei 2015). Hoe het proces bij Gendia verloopt is mij niet bekend.
Het bericht ‘ABN Amro-adviseurs in de fout met hypotheken’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO-adviseurs in de fout met hypotheken»?1
Ja.
Klopt het dat ABN AMRO DNB en de AFM (Autoriteit Financiële Markten) heeft geïnformeerd over een aantal medewerkers die zonder dat klanten ervan af wisten handtekeningen hebben gekopieerd om dossiers te kunnen sluiten? Klopt het dat ABN AMRO een onderzoek is gestart? Heeft de AFM randvoorwaarden aan dit onderzoek gesteld?
ABN AMRO heeft mij laten weten dat de toezichthouders zijn verwittigd en dat een onderzoek is gestart. De toezichthouders doen vanwege hun geheimhoudingsplicht geen verdere mededelingen over hun rol bij dit onderzoek. In algemene zin stellen de toezichthouders bij meldingen van incidenten de voorwaarde dat het onderzoek daarnaar adequaat is.
Wat vindt u van de uitspraak van een directeur van ABN AMRO dat het nog niet duidelijk is of het klantbelang is geschaad? Deelt u de mening dat wanneer handtekeningen zonder toestemming worden gekopieerd het klantbelang altijd geschaad wordt?
Ik vind dat een ongelukkige uitspraak. Het kopiëren van handtekeningen en het gebruik daarvan is in strijd met de wet. In de regel zal dat ook in strijd met het klantbelang zijn. De klant moet erop kunnen vertrouwen dat de bank niet in strijd met de wet handelt. ABN AMRO heeft laten weten dat de directeur doelde op de vraag of de betrokken klanten financiële schade hebben opgelopen door het handelen van de medewerkers. Dit laatste staat nog niet vast.
Deelt u de mening, mochten de berichten kloppen, dat de betrokken adviseurs de bankierseed hebben geschonden? Worden hieraan (tuchtrechtelijke) consequenties verbonden?
De bankierseed en het daaraan gekoppelde systeem van tucht is op 1 april 2015 in werking getreden. Voor bestaande medewerkers gold een overgangstermijn van een jaar waarbinnen zij de bankierseed moesten afleggen waarmee zij gebonden werden aan het tuchtrecht. Deze termijn is op 1 april 2016 afgelopen. Of het tuchtrecht van toepassing is zal onder meer afhangen van de datum waarop de gevallen zich hebben voorgedaan. Ik kan geen uitspraken doen over de tuchtrechtelijke laakbaarheid van de gevallen. Dit is voorbehouden aan de tuchtrechter. ABN AMRO laat weten dat het tuchtrecht en het eventuele melden van individuele gevallen onderdeel is van het onderzoek. ABN AMRO zal alle gevallen bespreken met de Stichting Tuchtrecht Banken.
Is er beleid bij de AFM en DNB om te bevorderen dat banken misstanden zoals deze tijdig bij de toezichthouder melden?
Financiële ondernemingen zijn wettelijk verplicht incidenten te melden aan de toezichthouder. Deze plicht houdt tevens in dat ondernemingen beschikken over een beleid voor de beheersing van relevante risico’s inclusief de behandeling en vastlegging van deze incidenten. DNB en de AFM houden toezicht op de beheerste en integere bedrijfsvoering. Dit gebeurt onder meer in de vorm van onderzoeken naar de inrichting en het functioneren van bedrijfsprocessen en sleutelfuncties. Bij melding van incidenten wordt gekeken of passende maatregelen zijn genomen om het risico te beheersen en herhaling te voorkomen.
De directeur stelt verder dat goede adviseurs beter betaald worden; op basis waarvan is dat verdienmodel vormgegeven? Is dit louter op basis van kwaliteit of speelt omzet en afzet van producten hier ook een rol, en zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het provisieverbod?
ABN AMRO heeft laten weten dat alle medewerkers van de bank overeenkomstig de CAO van ABN AMRO een vast salaris en een jaarlijkse prestatiepremie ontvangen. De hoogte van het vaste salaris is afhankelijk van de zwaarte van de functie en is gebaseerd op het Hay-functiewaarderingssysteem. Dit is een door FNV Bondgenoten erkend systeem dat uitgaat van drie hoofdkenmerken: kennis en kunde; probleembehandeling en verantwoordelijkheid. De jaarlijkse prestatiepremie is afhankelijk van de beoordeling van enerzijds gedragsafspraken (waaronder klantbelang centraal) en anderzijds resultaatsafspraken (waaronder bijvoorbeeld het aantal adviesgesprekken). De maximale prestatiepremie bedraagt 20%, gemiddeld is dit 9%. Het provisieverbod is van toepassing op relaties die de bank heeft met externe adviseurs. In interne verhoudingen, zoals waarvan in het onderhavig geval sprake is, speelt dit geen rol.
De gevaren van de aanwezigheid van landbouwgif in ons voedsel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Franse studie, waaruit blijkt dat alle niet-biologische muesli’s grote hoeveelheden landbouwgif bevatten?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gevonden concentratie van bestrijdingsmiddelen in muesli ruim driehonderd keer zo hoog is als de maximaal toegestane hoeveelheid die er in een glas water mag zitten? Onderschrijft u dat deze limieten er niet voor niets zijn, en dat een overschrijding van deze normen in deze mate een gevaar voor de volksgezondheid vormt?
Voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen op levensmiddelen zijn wettelijke limieten vastgesteld in de EU, de zogenaamde maximumresidugehalten ofwel MRL’s. Bij het afleiden van MRL’s wordt om kwetsbare groepen zoals kinderen en foetussen te beschermen uitgegaan van een zo laag mogelijk gehalte dat in overeenstemming is met goede landbouwpraktijken. In het Franse onderzoek2 zijn de residugehalten in muesli niet met MRL’s vergeleken maar met een wettelijke limiet voor residuen in drinkwater. Het is echter niet zinvol om een residugehalte in een levensmiddel te vergelijken met een limiet die specifiek voor drinkwater (of voor een ander product) is afgeleid. De limieten voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in drinkwater zijn niet gebaseerd op toxicologische overwegingen maar op het politieke besluit om die limieten zo laag mogelijk vast te stellen. Er wordt bovendien aanzienlijk meer drinkwater geconsumeerd dan muesli, waardoor de blootstelling aan residu via drinkwater hoger zal zijn dan blootstelling door consumptie van muesli met eenzelfde residugehalte. Het RIVM heeft een risicobeoordeling uitgevoerd op basis van de resultaten van de Franse studie en concludeert dat de genoemde gewasbeschermingsmiddelen in de aangetroffen gehalten geen risico voor de consument opleveren omdat de blootstelling ver beneden de gezondheidskundige grenswaarden blijft.
Kunt u bevestigen dat er 141 verschillende soorten landbouwgif zijn aangetroffen in deze 15 mueslisoorten?
Nee, in het Franse onderzoek werd in 15 monsters 141 keer een residu aangetroffen van in totaal 30 verschillende werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. In de helft van de 141 gevallen ging het om sporen van die stoffen. Op basis van de gevonden gehalten is het zeer onwaarschijnlijk dat MRL’s zijn overschreden. Dit kan echter niet met zekerheid worden gesteld omdat MRL’s in de EU alleen voor onbewerkte levensmiddelen worden vastgesteld en het hier om een samengesteld levensmiddel gaat.
Kunt u bevestigen dat van 81 van deze bestrijdingsmiddelen vermoed wordt dat deze een hormoonverstorende werking hebben?2
Er is geen sprake van 81 verschillende gewasbeschermingsmiddelen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn residuen van 30 verschillende werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen gevonden. In het rapport worden 19 van deze 30 werkzame stoffen als mogelijk hormoonverstorend aangemerkt. Bij de beoordeling van deze stoffen in de EU wordt altijd onderzocht of schadelijke effecten kunnen optreden die verband houden met een aantal hormoonverstorende eigenschappen door te testen of stoffen schade toebrengen aan de voortplanting of ontwikkeling. Stoffen waarvan wordt vastgesteld dat ze deze eigenschappen hebben, worden niet goedgekeurd voor gebruik in een gewasbeschermingsmiddel of de bestaande goedkeuring wordt niet verlengd.
De Europese Commissie heeft in juni 2016 een voorstel voor definitieve criteria voor de identificatie van hormoonverstorende stoffen gepubliceerd. Deze criteria zullen dan in de Europese gewasbeschermingsmiddelenverordening en de biocidenverordening worden opgenomen. Uw Kamer is op 2 september 2016 over dit voorstel van de Europese Commissie geïnformeerd4. Deze criteria maken dat er naast de bestaande beoordeling van voortplantings- en ontwikkelingstoxiciteit nog additionele testen noodzakelijk zijn voor stoffen waarvan wordt vermoed dat ze hormoonverstorende eigenschappen hebben. Op dit moment is nog niet bekend of de in het Franse onderzoek gevonden werkzame stoffen mogelijk aan deze criteria voldoen. Omdat de nieuwe criteria nog niet zijn vastgesteld, zijn de betreffende stoffen er nog niet aan getoetst.
Kunt u bevestigen dat vier van de onderzochte mueslisoorten ook in de Nederlandse supermarkten verkrijgbaar zijn3, en dat dus ook Nederlandse consumenten worden blootgesteld aan deze hoge niveau's bestrijdingsmiddelen? Hoe beoordeelt u dat, en welke consequenties verbindt u hieraan?
Er is geen reden om aan de waarneming van de Telegraaf6 te twijfelen, maar zoals in antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van hogere niveaus dan wettelijk toegestaan of dat er risico’s voor de consument zijn. Daarnaast onderzoekt de NVWA routinematig landbouwproducten zoals granen en andere grondstoffen van de levensmiddelindustrie en daarbij worden weinig overschrijdingen van MRL’s gevonden. Ik verbind daarom geen consequenties aan de resultaten van deze Franse studie. De resultaten zijn evenmin aanleiding voor de NVWA om het risicogebaseerde onderzoeksprogramma bij te stellen.
Bent u bereid onderzoek uit te laten voeren naar het gehalte aan bestrijdingsmiddelen in de muesli’s in de Nederlandse winkelschappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is als consumenten landbouwgif binnenkrijgen door middel van hun vermeend gezonde ontbijt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat burgers geen landbouwgif meer binnen krijgen via hun voedsel? Deelt u de mening dat de beste manier om voedsel gifvrij te houden is dat er überhaupt geen chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt bij de teelt van ons voedsel? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om het gebruik van landbouwgif daadwerkelijk uit te faseren?
Werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen kunnen in de EU pas worden goedgekeurd na strenge en onafhankelijke beoordeling conform het wettelijk toetsingskader. Hetzelfde geldt voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in de Lidstaten. Er mag geen schadelijk effect zijn op mens en dier en geen onaanvaardbaar effect op het milieu. In Nederland toetst het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) of een gewasbeschermingsmiddel op de markt kan worden toegelaten. Als uit de toets blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Hierbij kunnen restricties worden gesteld. U bent 21 oktober 2016 hierover geïnformeerd7.
Gewasbescherming is een randvoorwaarde voor het efficiënt produceren van hoogwaardig en gezond voedsel. Uw Kamer is op 5 oktober 2016 geïnformeerd dat het de ambitie van het kabinet is om de transitie naar duurzame gewasbescherming te versnellen8. Daarbij zijn chemische middelen niet meer het fundament, maar het laatste redmiddel binnen gewasbescherming. Preventieve maatregelen en een groen middelenpakket zijn dan de norm. Alle teelten in Nederland zijn zo weerbaar mogelijk tegen ziekten, plagen en onkruiden, waardoor chemisch ingrijpen minder noodzakelijk is en maximale milieuwinst wordt gehaald. Dit komt ook ten goede aan de gezondheid en het welbevinden van consumenten, omwonenden en werknemers.
De website Dokteronline.nl waar mensen zonder doktersbezoek geneesmiddelen kunnen bestellen |
|
Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Dokteronline.nl een kort geding heeft aangespannen tegen het tv programma Rambam om een uitzending over het bedrijf te voorkomen?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van Dokteronline.nl? In hoeverre is er sprake van het plegen van strafbare feiten door Dokteronline?
De IGZ onderzoekt naar aanleiding van de tv-uitzending van Rambam opnieuw of de Nederlandse wetgeving wordt overtreden en zij mogelijk handhavend kan optreden. De IGZ heeft in het verleden handhavend opgetreden op betrokkenheid van Nederlandse artsen en apothekers bij Dokteronline.com. Zover bij IGZ bekend, werken momenteel geen artsen of apothekers (die BIG- geregistreerd zijn en vanuit Nederland werken) bij of in opdracht van Dokteronline.com. In Nederland gelden vanuit de Geneesmiddelenwet strenge eisen aan de terhandstelling van geneesmiddelen en het voorschrijven daarvan. Het is in Nederland verboden via internet geneesmiddelen voor te schrijven aan personen die de voorschrijver nog nooit persoonlijk heeft ontmoet, of die de voorschrijver niet kent of van wie de voorschrijver de medicatiehistorie niet beschikbaar heeft. Het is niet mogelijk de werking daarvan uit te breiden tot andere landen.
De IGZ zal de autoriteiten in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk actief informeren over de uitzending vanwege de betrokkenheid van apotheken en artsen die onder hun toezicht staan. De IGZ zal ook contact opnemen met de inspectie op Curaçao om deze casus aan de orde te stellen.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de hoogte van de activiteiten van Dokteronline.nl? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie heeft de IGZ ondernomen om te voorkomen dat mensen online geneesmiddelen kunnen bestellen bij Dokteronline, zonder dat zij door een arts zijn gezien? Kan de IGZ enige actie ondernemen of maakt een ingewikkelde internationale constructie dit onmogelijk? Zo ja, zitten er mazen in de Nederlandse wetgeving en hoe zijn deze te repareren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over de uitspraak van een arts, werkzaam bij Dokteronline: «De arts vertelt dat hij 5 euro per patiënt krijgt, voor elk consult gemiddeld dertig seconden nodig heeft en bij benadering ongeveer 1.500 patiënten per maand doet. Dat zijn flinke verdiensten.»?
Deze manier van werken vind ik verontrustend en verwerpelijk. In mijn bovenstaande antwoord geef ik aan dat het in Nederland verboden is via internet geneesmiddelen voor te schrijven aan personen die de voorschrijver nog nooit persoonlijk heeft ontmoet, of die de voorschrijver niet kent of van wie de voorschrijver de medicatiehistorie niet beschikbaar heeft. De IGZ heeft in het verleden dan ook handhavend opgetreden.
Is het bedrijf Dokteronline door de IGZ onderzocht in het kader van de operatie Pangea van Interpol?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. De internationale campagne Pangea is bedoeld om aandacht te vragen voor de gezondheidsrisico’s die het gebruik van illegale geneesmiddelen met zich meebrengen en om zoveel mogelijk potentieel gevaarlijke geneesmiddelen van de markt te halen. De geneesmiddelen die geleverd worden door toedoen van Dokteronline.com zijn afkomstig van apotheken die in een andere lidstaat staan geregistreerd.
Zijn burgers naar uw mening op de hoogte van het feit dat het gevaarlijk is geneesmiddelen via niet legale online aanbieders aan te schaffen? Is al enig effect zichtbaar van de campagne «echt of nep»3? Welk effect wordt beoogd? Wanneer is duidelijk of deze campagne voldoende effect sorteert of dat aanvullende maatregelen nodig zijn?
Burgers zijn zich niet altijd bewust van het feit dat zij bij een niet-legale aanbieder geneesmiddelen aanschaffen en dat dit risico’s met zich meebrengt. Het doel van de campagne vervalste geneesmiddelen is dan ook om bewustwording te creëren van de risico’s die het online bestellen van geneesmiddelen met zich mee kan brengen. De campagne is gericht op de doelgroep die zich online beweegt. De campagne biedt handvatten om de betrouwbaarheid van de aanbieder te controleren.
De campagne heeft nu nog te kort gelopen om het effect op de bewustwording goed te kunnen beoordelen. Wel wordt op dit moment door VWS onder andere bekeken wat het bereik van de campagne tot nog toe is geweest, welke elementen van de campagne de boodschap helder hebben overgebracht en waar de campagne aangescherpt zou kunnen worden. Dit ook om te bepalen hoe de campagne in 2017 wordt ingevuld.
Het bericht dat gemeenten mensen van 27 jaar en ouder, vier weken laten wachten bij aanvraag van een bijstandsuitkering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nationale ombudsman wederom klachten heeft ontvangen over de vier weken zoektermijn voor bijstandsaanvragers van 27 jaar en ouder? Welke consequenties verbindt u hieraan?1
De invoering van de vier weken termijn is bedoeld om jongeren tot 27 jaar – nadat zij zich hebben gemeld met de intentie om bijstand aan te vragen – eerst zelf actief te laten zoeken naar passend werk of een geschikte opleiding. Na afloop van de vier weken zoektijd kan de jongere vervolgens bijstand aanvragen. Gemeenten kunnen overigens op basis van artikel 18 van de Participatiewet maatwerk leveren indien de situatie daar om vraagt. Op grond van de Participatiewet is het college van burgemeester en wethouders echter wél verplicht om een bijstandsaanvraag van personen van 27 jaar en ouder direct in behandeling te nemen. Zolang binnen een periode van vier weken na de datum van aanvraag het college geen besluit heeft genomen met betrekking tot het recht op bijstand, is het college verplicht een voorschot te verstrekken. Indien het college van deze wettelijke opdracht beleidsmatig afwijkt, is het primair aan de gemeenteraad om de uitvoering van het beleid te controleren en, indien daar aanleiding toe wordt gezien, in de Raadsvergadering aan de orde te stellen. Als dit voor de betreffende burgers niet tot een oplossing leidt, is het uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of en zo ja in hoeverre de gemeente onrechtmatig tot besluitvorming is gekomen.
Heeft u een overzicht van gemeenten die op deze wijze omgaan met mensen van 27 jaar en ouder die bijstand aanvragen? Zo ja, kan de Kamer dit ontvangen? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken welke gemeenten op een soortgelijke manier werken?
Ik beschik niet over een overzicht hoe gemeenten met mensen van 27 jaar en ouder die bijstand aanvragen, omgaan. Ik zie geen aanleiding om in dit kader een onderzoek te doen. Zoals in antwoord 1 is aangegeven betreft de uitvoering van het beleid op dit punt, en de beoordeling of dit binnen de wettelijke kaders plaatsvindt, primair een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur.
Bent u van mening dat er hier sprake is van een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet, temeer omdat door de gemeenten gehanteerde zoekperiode al eerder aan de orde is geweest? Zo ja, gaat u deze gemeenten een aanwijzing geven? Zo nee, wanneer is er volgens u sprake van een ernstige tekortkoming en waarom vindt u het als systeemverantwoordelijke acceptabel als gemeenten zich opstellen als onbetrouwbare overheid?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, is het primair de Gemeenteraad die het college controleert. Door het minsterie van SZW wordt geen systematisch toezicht uitgeoefend op de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet door individuele gemeenten. In uitzonderlijke gevallen kan de Minister van SZW de gemeente een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 76 van de Participatiewet. De toepassing van dit instrument is aan de orde in situaties waarin het zelfsturend vermogen van de gemeente tekortschiet én waarin naar het oordeel van de Minister van SZW sprake is van een rechtmatigheidstekortkoming die vanwege aard, intensiteit of duur een wettelijk verankerd fundament van de wet te zeer schaadt. De inkomenswaarborg is een van die fundamenten. Het toepassen van een buitenwettelijke zoektermijn voor personen van 27 jaar en ouder vormt in beginsel geen aanleiding voor rijksingrijpen, mede gelet op de reeds gememoreerde controlerende rol van de gemeenteraad en het feit dat een belanghebbende zich via bezwaar en beroep kan verweren tegen een beslissing van het college. In dit verband dient ook onderkend te worden dat de aanwijzingsbevoegdheid niet kan worden toegepast om te treden in de besluitvorming in individuele gevallen. De situatie kan anders komen te liggen indien er signalen zijn dat de contra legemuitvoering van een gemeente zich ook (meer systematisch) uitstrekt tot de inkomenswaarborg, bijvoorbeeld de voorschotverlening. Van een dergelijk signaal is evenwel geen sprake.
Deelt u de mening dat bijstandsgerechtigden van 27 jaar door de onterechte zoektijd van vier weken sociaaleconomische problemen zoals schulden, dakloosheid, etc. kunnen krijgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze praktijk te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, is het college gehouden de bijstandsaanvraag van personen van 27 jaar en ouder direct in behandeling te nemen en indien binnen een periode van vier weken na de datum van aanvraag nog geen besluit is genomen met betrekking tot het recht op bijstand, verplicht om een voorschot te verstrekken. Hiermee wordt voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering en dat als gevolg daarvan schulden worden opgebouwd of dat er andere sociale problemen ontstaan. Daarnaast kunnen gemeenten op basis van artikel 18 van de Participatiewet maatwerk leveren indien de situatie daar om vraagt. Ik acht het niet nodig om in dit kader met aanvullende maatregelen te komen.
De campagne ‘zet een streep door discriminatie’ |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Plasterk weigert Giel Beelen uit antidiscriminatiespotje te knippen»?1
Ja.
Vindt u de uitspraak van de heer Beelen racistisch?
Het kabinet vindt discriminatie ontoelaatbaar en zet zich sterk in om discriminatie te bestrijden en te voorkomen. De bedreigingen die recentelijk aan het adres van mevrouw Simons zijn gericht, zijn afschuwelijk.
De vragen van de heer Kuzu hebben betrekking op een bestaande TV-spot van de rijksoverheid, die is gemaakt in het kader van de campagne «Zet een streep door discriminatie». Deze TV-spot is eind 2015 en in het voorjaar van 2016 uitgezonden. Dit onderdeel van de campagne werd al niet meer actief ingezet op TV en er komt ook geen nieuwe campagne met deze TV-spot. De heer Beelen heeft inmiddels zelf het predicaat «smakeloos» aan zijn foute uitspraak gegeven en zijn excuses aan mevrouw Simons gemaakt. Dit is uitvoerig via de Publieke Omroep kenbaar gemaakt. De zaak is niet ter beslissing voor het kabinet. De wet biedt zonodig diverse mogelijkheden voor betrokkenen om gevallen van discriminatie aan de rechter voor te (laten) leggen.
Deelt u de mening dat de overheid het goede voorbeeld zou moet geven in de aanpak van racisme en discriminatie? Zo ja, hoe kunt u dit rijmen met het feit dat iemand die zich discriminatoir uitgelaten heeft nog steeds zichtbaar is in de «zet een streep door discriminatie» campagne? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in dat de uitspraak van de heer Beelen racistisch is? Zo ja, waarom weigert u het antidiscriminatiespotje aan te passen? Zo nee, waarom vindt u de uitspraak niet racistisch?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het terecht dat de regisseur van het filmpje inmiddels Giel Beelen onzichtbaar heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De Minister van BZK past geen oordeel over deze persoonlijke beslissing van de regisseur.
Deelt u de mening dat uw handelen als «het door de vingers zien» van racistische uitspraken, en als goedkeuring kan worden opgevat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de wijze waarop de heer Beelen heeft gehandeld niet in overeenstemming is met de door de Publieke Omroep geformuleerde uitganspunten, waaronder «De Nederlandse Publieke Omroep is een bindende factor in onze pluriforme samenleving»? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel racistische opmerkingen moeten er nog volgen voordat u eindelijk de ernst van de situatie onderkent?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Rusland een Nederlandse onderzeeër op de Middellandse Zee verjaagt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Rusland verjaagt Nederlandse onderzeeër op Middellandse Zee»?1
We hebben kennisgenomen van de uitlatingen van de woordvoerder van het Russische Ministerie van Defensie op 9 november 2016 en de weergave daarvan in verschillende media.
Klopt het dat een Nederlandse onderzeeër is verjaagd door Russische intimidatie en wat is uw oordeel daarover?
Was de Nederlandse onderzeeër in internationale wateren op het moment dat hij werd verjaagd?
Op welke recht beriep Rusland zich bij deze militaire manoeuvre?
Is er diplomatiek en politiek contact geweest tussen Nederland en Rusland naar aanleiding van dit incident? Zo ja, waaruit bestond dit contact?
Deelt u de mening dat deze intimidatie van Russische zijde zorgelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk passend antwoord stelt u tegenover deze Russische dreiging?
Met welke doeleinden was de Nederlandse onderzeeër aanwezig in het Middellandse Zeegebied?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken?
Ja.
Het na toestemming toegankelijk maken van pensioenregistergegevens voor ontwikkelaars |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat bestaande pensioenfondsen toegang hebben tot de persoonlijke gegevens van deelnemers uit het pensioenregister, ook voor productontwikkeling en pensioenadvies?
Nee, pensioenfondsen hebben geen toegang tot persoonlijke gegevens uit het pensioenregister. De gegevens uit het pensioenregister kunnen uitsluitend worden bekeken en gedownload door de deelnemer. Hij of zij heeft zelf in de hand of de gegevens ter beschikking worden gesteld aan anderen.
Technisch is er een mogelijkheid voor de deelnemer om de gegevens uit het pensioenregister te downloaden naar een pensioenuitvoerder. Onder de stringente voorwaarde dat de pensioenuitvoerder, net als het pensioenregister, gebruikmaakt van een beveiligde verbinding via DigiD single sign on. Dit uit oogpunt van informatiebeveiliging. Van die mogelijkheid wordt tot op heden door geen enkele pensioenuitvoerder gebruik gemaakt.
Is het waar dat onafhankelijke adviseurs en andere pensioenbedrijven geen toegang hebben tot het pensioenregister, ook niet na toestemming van de betreffende deelnemer?
Zoals bij beantwoording van vraag 1 staat omschreven, heeft alleen de deelnemer toegang tot het pensioenregister.
Deelt u de mening dat het voor de deelnemers omslachtig is om, als zij hiertoe besluiten, (complexe) pensioengegevens uit het pensioenregister te halen om deze te verstrekken aan adviseurs, pensioenbedrijven of ontwikkelaars van apps?
Nee, deze mening deel ik niet. De deelnemer kan een gegevensbestand downloaden uit het pensioenregister. Dit bestand kan vervolgens gedeeld worden met bijvoorbeeld een financieel adviseur. Het bestand kan als PDF gedownload worden of als XML-bestand. In dit laatste geval kunnen de gegevens in een andere applicatie geüpload worden. Naar ik begrijp wordt er al veel gebruik gemaakt van dit soort gegevensbestanden, bijvoorbeeld ten behoeve van financieel advies bij het aanvragen van een hypotheek.
Deelt u de mening dat deelnemers zelf zouden moeten kunnen beslissen wie hun persoonlijke pensioeninformatie mag gebruiken voor advies, dus niet alleen het fonds waar zij verplicht bij aangesloten zijn?
Ja, deelnemers moeten zelf kunnen beslissen wie hun persoonlijke informatie mag gebruiken voor advies. Bij de beantwoording van vraag 1 heb ik al aangegeven dat pensioenfondsen geen toegang hebben tot de persoonlijke gegevens uit het pensioenregister.
Bent u bekend met het feit dat de stichting die het pensioenregister beheert (een samenwerking tussen de sociale verzekeringsbank, het verbond van verzekeraars en de pensioenfederatie) bereid is deze toegang te verzorgen, maar dat het bouwen van deze mogelijkheid op dit moment onvoldoende prioriteit heeft?
De Stichting Pensioenregister heeft mij inderdaad gemeld dat het mogelijk gemaakt kan worden dat deelnemers de eigen gegevens uit het pensioenregister kunnen laten downloaden naar een externe partij. Op dit moment geeft de Stichting Pensioenregister echter prioriteit aan de invulling van wettelijke verplichtingen, zoals het toegang verlenen aan pensioengerechtigden en het tonen van pensioenbedragen in drie scenario’s. Daarnaast zie ik een belangrijke rol weggelegd voor het register bij de waardeoverdracht van kleine pensioenen.
Bent u, in het belang van de deelnemer, bereid in gesprek te gaan met het bestuur van het pensioenregister (en eventueel de sociale verzekeringsbank) om het belang van deze ontwikkeling onder de aandacht te brengen?
Ja, voor zover het gaat over de mogelijkheid geschetst bij antwoord 5 ben ik hiertoe bereid.
Deelt u de mening dat innovatie in de pensioensector juist zo nodig en gewenst is, en onafhankelijke adviseurs en andere pensioenbedrijven daar ook een bijdrage aan kunnen brengen?
Ja, die mening deel ik. Maar dit laat onverlet dat deelnemers zelf in de hand moeten hebben of zij gegevens ter beschikking willen stellen aan anderen of niet.
Kunt u de Kamer vóór het einde van het jaar over de voortgang van deze ontwikkeling informeren?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 5 en 6.
Het project Brouwerseiland |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het recreatieproject «Brouwerseiland» dat ontwikkeld wordt aan de Brouwersdam tussen de eilanden Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland?
Ja. De gemeente Schouwen-Duiveland heeft voor dit project een verzoek tot ontheffing ingediend van artikel 2.3.5 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Artikel 2.3.5 Barro regelt dat een bestemmingsplan op gronden gelegen binnen het kustfundament maar buiten het stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk mag maken. Artikel 3.2 Barro geeft de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van deze bepaling, indien de verwezenlijk van het decentrale ruimtelijke beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de nationale belangen.
Klopt het dat dit project voorzien is in een gebied waar planten- en diersoorten aanwezig zijn die opgenomen zijn in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn?
Ja. Het project valt voor een gedeelte (2,3 hectare) binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Grevelingen.
Aan welke waarborgen moet het ontwikkelen van een dergelijk project binnen een gebied waar beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn voldoen? In hoeverre is naar uw mening voldaan aan de inachtneming van deze waarborgen in dit project?
Indien een dergelijk project mogelijk de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied aantast, dient de initiatiefnemer een vergunning aan te vragen op basis van art. 19 d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Als het project, afzonderlijk dan wel in combinatie met andere projecten of plannen, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende gebied, dient de aanvrager van de Nb-wetvergunning een passende beoordeling op te stellen (art. 19f Nb-wet). Deze passende beoordeling dient het bevoegd gezag de zekerheid te kunnen bieden dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Alleen als die zekerheid is verkregen kan de vergunning worden verleend (art. 19g Nb-wet).
De initiatiefnemer van Brouwerseiland heeft aan deze verplichtingen voldaan. Het bevoegd gezag, dat voor dit project wordt gedeeld door de provincie Zeeland en het Ministerie van Economische Zaken, is op basis van de vergunningaanvraag tot de conclusie gekomen dat het project het bereiken van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Grevelingen niet in de weg staat en de vergunning kan worden verleend.
De ontwerpNb-wetvergunning heeft deze zomer voor inspraak ter inzage gelegen. Naar het oordeel van het bevoegd gezag leiden de resultaten van de inspraak niet tot andere conclusies. Het bevoegd gezag is voornemens de definitieve Nb-wetvergunning nog dit jaar te verlenen.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
Nee. De grenswaarde voor stikstof, zoals vastgelegd in het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof, wordt niet overschreden. De initiatiefnemer heeft een berekening aangeleverd, uitgevoerd met het daarvoor voorgeschreven rekeninstrument Aerius Calculator, waaruit dat blijkt.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing?
In het voorlopige Kustpact, dat nog bij partijen ter bespreking ligt, wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact wordt voorgenomen om met behulp van zonering aan te geven waar wel, waar niet en waar onder voorwaarden de realisatie van recreatieve bebouwing mogelijk is. Er zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. In overleg met de gemeente is met het oog op het Kustpact de besluitvorming over de Barro ontheffing uitgesteld. Daarna zal een besluit worden genomen over het verzoek van de gemeente tot ontheffing, waarop nu nog niet kan worden vooruitgelopen.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen in dit gebied op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van een verzoek tot ontheffing moet beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de nationale belangen. Het nationale belang bij Brouwerseiland is water- en kustveiligheid. Buiten de in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en in het Barro benoemde rijksbelangen is het ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening de verantwoordelijkheid van de decentrale overheden om de ruimtebehoefte te bepalen en hiervoor een afweging te maken. In het antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven welke afspraken in het Kustpact worden voorgenomen. Het Kustpact zal de huidige bestuurlijke verantwoordelijkheden ten aanzien van de kustzone onderschrijven.
Is er sprake van een negen meter hoge geluidswal? Indien dat zo is, bent u dan van mening dat deze in het landschap past?
Uit informatie van de gemeente blijkt dat in het plan Brouwerseiland het geluid van de N57 wordt afgeschermd door landschapsduinen met een gemiddelde hoogte van acht meter. De gemeente is in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan verantwoordelijk voor de beoordeling van de landschappelijke inpassing van het project.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
In aansluiting op de antwoorden op de vragen 6 en 7 behoort deze belangenafweging aan de decentrale overheid.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust heeft geleid en dat veel bewoners van de eilanden dit project helemaal niet willen?
Voor het project zijn verschillende procedures van toepassing.
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft van 8 februari t/m 21 maart 2016 ter inzage gelegen met de mogelijkheid om inspraakreacties in te dienen.
De belangrijkste procedures die worden gevolgd zijn:
Het bericht ‘Inzet budgetcoaches Vebego: sociaal en slim. Nu het onderwijs nog!’ |
|
Karin Straus (VVD), Perjan Moors (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel op de website van Wij Limburg over de inzet van budgetcoaches?1
Ja.
Deelt u de mening dat de hulp in de vorm van budgetcoaches van Vebego prijzenswaardig is?
Ja, budgetcoaches kunnen mensen helpen om inzicht te krijgen in hun inkomsten en uitgaven met als doel om het budget van het huishouden in balans te krijgen en (weer) financieel gezond en zelfredzaam te zijn.
Bent u het eens met de conclusie dat het duurzaam voorkomen van schulden een kwestie van win-win is voor zowel de werknemer als de werkgever en dat deze beide partijen hier meer bij zijn gebaat dan bij kwijtschelding van schulden? Zo ja, hoe bent u van plan preventie van schulden meer te stimuleren? Zo ja, hoe zult u in de toekomst voorkomen dat gemeenten schulden kwijtschelden, (zoals onlangs het geval was in Arnhem, Breda, Den Haag en Leiden)?
De win-win voor werknemer en werkgever zie ik zeker. De begeleiding van een werknemer die geen overzicht heeft in zijn administratie door een budgetcoach, kan hem helpen om zijn zaken weer op orde te krijgen en te houden. Hierdoor worden financiële zorgen en problemen mogelijk in een vroeg stadium opgepakt. Deze escaleren dan niet tot grote(re) zorgen die zich kunnen uiten in stress en uitval van de werknemer uit werk.
Ik kan niet genoeg benadrukken dat preventie en vroegsignalering van schulden van cruciaal belang zijn. Ook werkgevers kunnen hier een rol vervullen, aangezien zij in veel gevallen de eerste signalen van mogelijke financiële problemen bij werknemers kunnen opmerken. In het samenwerkingsverband van het Platform Wijzer in geldzaken (WiG) draag ik daarom bij aan de ontwikkeling van een website gericht op werkgevers, waar zij terecht kunnen voor informatie over het bevorderen van financieel gezonde medewerkers en het voorkomen van financiële problemen. De lancering van deze website staat gepland voor mei 2017.
Het is aan gemeenten hoe zij – binnen de kaders van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening – invulling geven aan de schuldhulpverlening. Het stadium van de financiële zorgen van de werknemer is bepalend voor welk instrument vanuit de schuldhulpverlening noodzakelijk is. Indien de financiële zorgen bestaan uit het ontbreken van overzicht en het niet op orde krijgen van de eigen administratie, dan kan een budgetcoach zeker helpen. Als onbetaalde rekeningen te hoog zijn en het moment van het treffen van betalingsregelingen voorbij is, dan zijn andere interventies nodig waar een budgetcoach niet in kan voorzien.
Deelt u de mening dat leren omgaan met geld en leren budgetteren op jonge leeftijd het maken van schulden helpt te voorkomen? Zo ja, hoe bent u van plan om het leren omgaan met geld en het leren budgetteren te implementeren in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs?
Ik deel uw mening dat het aanleren van vaardigheden om goed om te gaan met geld noodzakelijk is en preventief kan werken om schulden bij jongeren nu of in de toekomst te voorkomen. Het opnemen van financiële vaardigheden, het leren omgaan met geld en het leren budgetteren, in het curriculum voor scholen is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW. Het is meegenomen als aandachtspunt voor een toekomstgericht curriculum dat wordt ontwikkeld in het kader van het programma Onderwijs2032.
Ik steun projecten gericht op het aanleren en versterken van financiële vaardigheden van jongeren met subsidies vanuit de subsidieregeling aanpak armoede en schulden, zoals MoneyWays van Diversion, de Budget Challenge van Weet Wat Je Besteedt en ik organiseer ook in 2017 een activiteit voor jongeren in de Week van het Geld. Op die manier steun en stimuleer ik scholen, projecten en gemeenten die aan de financiële vaardigheden van jongeren werken.
Zou de wijze waarop en de mate waarin leren omgaan met geld nu onderdeel is van het onderwijs landelijk gemonitord moeten worden, omdat nu niet duidelijk is of en zo ja hoe scholen het leren omgaan met geld in hun lesprogramma verwerken, ondanks kerndoel 42 voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs en kerndoel 35 voor het primair onderwijs?
Voor alle kinderen en jongeren is het belangrijk dat zij de waarde en de functie van geld begrijpen, zodat zij hier op verstandige wijze mee om kunnen gaan. In de kerndoelen van het curriculum is vastgelegd dat scholen verplicht zijn hier aandacht aan te besteden. Scholen zijn vrij daar op een eigen manier invulling aan te geven, die past bij hun pedagogische en didactische visie en bij hun leerlingpopulatie.
Er zijn diverse (internationale) onderzoeken gedaan naar het omgaan met geld onder kinderen en jongeren.2 Het gaat dan vooral over het effect van financiële educatie. Daaruit blijkt dat een meerderheid van de jongeren zegt voldoende te weten over omgaan met geld, maar graag meer onderwijs hierin zou willen hebben. Ook blijkt dat onderwijs in financiële vaardigheden een positief effect heeft op verantwoord financieel gedrag, mits dit onderwijs structureel en gedurende meerdere jaren wordt aangeboden. Via het Platform Wijzer in geldzaken (WiG) worden scholen daarom ondersteund en gestimuleerd op een structurele manier aandacht te besteden aan financiële educatie. Het belang van financiële vaardigheden is tevens een aandachtspunt voor een toekomstgericht curriculum dat wordt ontwikkeld in het kader van Onderwijs2032.
Hoe wordt de effectiviteit van financiële educatie op dit moment gemeten? Welke maatregelen worden genomen indien de effectiviteit van financiële educatie beneden peil ligt?
Financiële educatie omvat een scala aan onderdelen; van het overbrengen van kennis en informatie door massamediale campagnes met spotjes, flyers en via social media, het aanleren van vaardigheden in groepen tijdens lessen tot het veranderen van iemands houding en opstelling door individuele budgetcoaching. Door deze veelheid en diversiteit aan instrumenten om mensen financieel gezond gedrag aan te leren zodat ze verstandig omgaan met hun geld, is het nu nog onmogelijk om uitspraken te doen over de algehele effectiviteit van de financiële educatie. De WRR heeft in de working paper «Duurzame verbetering van gezond financieel gedrag. Droom of werkelijkheid?»geconcludeerd dat financiële educatie waarbij alleen sprake is van kennisoverdracht onvoldoende effectief is.3
Er is onderzoek gedaan naar de effectiviteit van interventies gericht op het bevorderen van verantwoord financieel gedrag. Daaruit blijkt dat – mits op een goede manier opgezet – dergelijke interventies kunnen bijdragen aan het bevorderen van financiële vaardigheden en verantwoord financieel gedrag. Voor zover interventies zich beperken tot kennisoverdracht dragen zij nauwelijks bij aan het beïnvloeden van financieel gedrag.
Welke mogelijkheden ziet u om de vuistregels voor gezond financieel gedrag van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) die op 7 november 2016 zijn gepubliceerd, mee te nemen in het stimuleren van het leren omgaan met geld?2
Het Nibud is een belangrijke samenwerkingspartner in de aanpak van schulden en deelt veel kennis over de preventie, signalering en aanpak van schulden. De vuistregels van het Nibud zijn zeer nuttig in het kader van preventie van schulden en bewustwording van het belang van het voorkomen van financiële problemen. Deze vuistregels vormen de basis van wat gezond financieel gedrag inhoudt en passen geheel in mijn streven om financiële educatie in het onderwijs nadrukkelijk en structureel op te nemen. In afwachting van de uitwerking van het advies door het Ministerie van OCW werk ik samen met Wijzer in geldzaken (WiG) en het Ministerie van OCW aan manieren om op korte termijn jongeren financiële vaardigheden bij te brengen. Dat doe ik onder meer door de projecten en activiteiten die ik heb beschreven in het antwoord op vraag 4.
Het gebruik van het regeringsvliegtuig tijdens het staatsbezoek aan Australië |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat de reis naar Australië met het «lege» regeringstoestel KBX € 250.000 heeft gekost?1
Bij de voorbereiding van staatsbezoeken wordt vooraf altijd een afweging gemaakt ten aanzien van inzet van het regeringsvliegtuig, waarbij aspecten van kosten en doelmatigheid nadrukkelijk worden gewogen. Dat heeft er voor de staatsbezoeken aan Japan en Korea in 2014 en aan China in 2015 bijvoorbeeld toe geleid dat niet is gekozen voor inzet van het regeringstoestel. In dit geval is daar wel voor gekozen, om de volgende redenen.
Tijdens het staatsbezoek waren er veel verplaatsingen: van Perth naar Canberra, naar Sydney, naar Brisbane, naar Wellington, naar Christchurch, terug naar Wellington en naar Auckland. Het gebruik maken van binnenlandse lijnvluchten was daarbij geen optie, gezien het drukke programma en de vele verplaatsingen.
De optie van inhuur van een toestel ter plaatse is zorgvuldig bekeken. Die kosten bleken vergelijkbaar met die van de inzet van het regeringstoestel, waarna om redenen van doelmatigheid en uitstraling vervolgens is gekozen voor inzet van het regeringstoestel.
Het regeringstoestel leent zich gezien zijn relatief beperkte bereik niet voor de heen en terugreis (in verschillende etappes) van de delegatie voor het staatsbezoek naar Australië en Nieuw-Zeeland. Dat zou namelijk betekenen dat de delegatie rekening moet houden met circa 2,5 dag voor de heenreis en 2,5 dag voor de terugreis. Voor de heen- en terugreis maakt de delegatie daarom gebruik van lijnvluchten. Om die reden gaat het regeringstoestel vooruit met bagage.
De kosten voor heenreis naar Australië en terugreis uit Nieuw-Zeeland zijn geraamd op € 293.929,27. Het regeringsvliegtuig heeft daarbij zowel op de heen- als terugvlucht 750 kg aan bagage vervoerd. Gelet op de reistijd van het regeringsvliegtuig (ruim 2,5 dag) was het geen reële optie om Koning, Koningin en Ministers met delegatie ook met het regeringstoestel te laten reizen.
Is het waar dat niet is ingegaan op het Australische aanbod om een vliegtuig ter beschikking te stellen, omdat er niet voldoende bagageruimte zou zijn? Zo nee, waarom is er dan wel vanaf gezien?
Het Australische aanbod is uiteraard betrokken bij de voorbereiding van het staatsbezoek. Aanvullende inhuur was noodzakelijk omdat het aangeboden toestel onvoldoende capaciteit had, zowel qua passagiers als bagage, en er was een intensief reisschema. Het vliegtuig bood geen plaats aan alle leden van de delegatie. Vanwege het programma en het grote aantal verplaatsingen was het bovendien niet haalbaar om dat deel van het gevolg en bagage dat niet met de Australische Boeing Business Jet vervoerd zou kunnen worden, met lijnvluchten te vervoeren. Bovendien volgde op het staatsbezoek aan Australië ook een staatsbezoek aan Nieuw-Zeeland, waar geen toestel was aangeboden. Het was in dit scenario noodzakelijk geweest om een extra vliegtuig in te huren. Daarmee werden de totale kosten vergelijkbaar met de inzet van het regeringstoestel in Australië én Nieuw-Zeeland.
Is het waar dat het bij het aanbod van de Australische regering ging om een Boeing 737 Business jet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat deze Boeing een mogelijke bagagecapaciteit heeft van 23m2? Zo nee, wat is het aantal vierkante meters wel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel bagageruimte was er nodig voor de passagiers van dit vliegtuig?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat een eventuele opvolger van de KBX waarschijnlijk een Boeing 737 Business jet is? Zo ja, kunnen we dan niet vaker dit soort problemen verwachten?
Nee. Aangezien de openbare aanbesteding voor de opvolger van de KBX nog loopt is er geen vliegtuigtype bekend.
Kunt u een berekening sturen van wat de kosten zouden zijn geweest als wel was ingegaan op het aanbod van de Australiërs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.