Het dekolonisatieproces van de voormalig Nederlandse Antillen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de «written statement of the Kingdom of The Netherlands» van 27 Februari 2018?1
Ja.
In artikel 3.21 staat dat indien een bevolking eenmaal heeft gekozen voor een bepaalde status, dit gelijk staat aan het bereiken van «full self government» in de context van dekolonisatie; welke specifieke keuze van de landen Aruba, Curacao en Sint Maarten en de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius, in het kader van de Nederlandse dekolonisatie, was het moment van het bereiken van «full self government» van de voormalige Nederlandse koloniale gebieden?
Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben – als onderdelen van de Nederlandse Antillen – volledig zelfbestuur, zoals bedoeld in artikel 73 VN-Handvest, bereikt in 1954, toen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen uit vrije wil de nieuwe rechtsorde van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardden. De overeengekomen rechtsorde kreeg in 1955 internationale erkenning van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in Resolutie 945, waarna Suriname en de Nederlandse Antillen werden verwijderd van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden van de VN.
In VN resolutie 1514 van 14 december 1960 wordt gesproken over het feit dat een keuze voor een bepaalde status op basis moet zijn van een vrije keuze van de bevolking (citaat: «should be the result of the free and voluntary choice by the peoples of the territory concerned expressed through informed democratic processes»)2; hoe vrij waren de voormalige Nederlandse koloniën in het maken van hun eigen keuze gezien de ontstaansgeschiedenis van het Statuut?
De voormalige Nederlandse koloniën die onderdeel werden van de rechtsorde van het Statuut – Suriname en de Nederlandse Antillen – hebben deze rechtsorde in vrijheid aanvaard. Op nationaal niveau werd de juridische grondslag hiervoor gevestigd in 1948, toen in de Grondwet de weg werd vrijgemaakt voor een nieuwe rechtsorde voor de verschillende gebiedsdelen van het Koninkrijk. Artikel 211 van de Grondwet van 1948 bepaalde dat de totstandkoming van deze nieuwe rechtsorde «door vrijwillige aanvaarding langs democratische weg» diende te geschieden. Deze opdracht vormde het startsein voor een serie van conferenties en overleggen, verspreid over een aantal jaren, tussen delegaties van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen over de vormgeving van de aangekondigde rechtsorde. Uiteindelijk, in 1954, resulteerden deze conferenties en overleggen in het ontwerp van het Statuut. Dit ontwerp werd vervolgens voorgelegd aan de parlementen van de betrokken gebiedsdelen, die enige maanden later met het Statuut instemden; in Suriname en de Nederlandse Antillen met algemene stemmen. De leden van de Staten van Suriname en de Nederlandse Antillen werden sinds 1948 op grond van algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen gekozen. In dat verband is het van belang op te merken dat de verwijzing in AVVN resolutie 1514 naar een vrije keuze van de bevolking niet impliceert dat het zelfbeschikkingsrecht door koloniale gebieden onder internationaal recht slechts legitiem uitgeoefend kon worden wanneer er sprake was van een referendum. De praktijk van de VN ten aanzien van dekolonisatie laat zien dat een verscheidenheid aan democratische methoden voor het vaststellen van de wil van de bevolking werd geaccepteerd. Deze varieerden van referenda en verkiezingen tot (meerderheids-) besluiten door representatieve politieke organen van het koloniale gebied.
Kunt u aangeven waarom er jaren van onderhandelingen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen nodig waren om de landen van de voormalige koloniën hun recht op zelfbeschikking te geven?
Het ontwerpen of ingrijpend hervormen van een staatkundige ordening neemt normaal gesproken de nodige tijd in beslag, zeker als daartoe overeenstemming dient te worden bereikt tussen verschillende actoren. Zoals in het vorige antwoord uiteengezet, heeft het zes jaar geduurd voordat de nieuwe rechtsorde, waartoe de Grondwet van 1948 de opdracht gaf, met het Statuut voor het Koninkrijk werd gerealiseerd. In deze periode werd, op grond van een reeks van door Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in 1948 overeengekomen resoluties, eerst een ontwerp voor een rijksgrondwet vervaardigd. Tegen de structuur van de rijksgrondwet rezen echter bezwaren. Een nieuw, korte tijd later aangetreden Nederlands kabinet vond deze te topzwaar voor het Koninkrijk; aan Caribische zijde werd gevreesd voor een braindrain van politici. Ondertussen werd de aandacht van de politiek opgeëist door ontwikkelingen rond Nederlands-Indië, waarmee de discussie over de staatkundige toekomst van de Caribische gebiedsdelen tot dan toe sterk had samengehangen. Toen na de onafhankelijkheid van Indonesië de draad van de onderhandelingen weer werd opgepakt, nam de Nederlandse regering definitief afstand van het ontwerp voor de rijksgrondwet en bereidde zij in 1950 een concept voor van een vereenvoudigde regeling, «Schets van een Statuut, regelende de status van Suriname en de Nederlandse Antillen in het Koninkrijk der Nederlanden» geheten. Over deze Schets werd in 1952 een conferentie gehouden, die uiteindelijk in mei 1954 met succes kon worden afgerond. Hiermee lag de weg vrij voor de formele totstandkoming van het Statuut, enige maanden later dat jaar.
Welke rol heeft Nederland gespeeld in die onderhandelingen? Welke ruimte kregen de voormalige koloniën om hun eigen, vrije keuze te maken? Is er sprake geweest van druk dan wel beperking van de vrije keuze voor de voormalige Koloniën?
In de onderhandelingen over een nieuwe rechtsorde binnen het Koninkrijk opereerden afgevaardigden van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen op voet van gelijkheid met elkaar. Afgevaardigden van de laatste twee gebieden waren gedurende dit traject dan ook volledig vrij om hun eigen keuzes te maken ten aanzien van het ontwerp hiervoor. Dit wil niet zeggen dat Suriname en de Nederlandse Antillen in staat waren om eenzijdig te bepalen hoe de nieuwe rechtsorde werd ingericht. Weliswaar vormde de aanvaarding van deze rechtsorde een daad van vrije keuze, maar over de inhoud hiervan diende overeenstemming te worden bereikt door alle drie de actoren, dus ook door Nederland.
Als er sprake is geweest van onderhandelingen en daarmee beperkingen van de vrije keuze van de voormalige koloniën, hoe kwalificeert u dan het volgende citaat in paragraaf 3.13 uit de voornoemde written statement3: «However, if negotiations on such future cooperation are used by the administering State to influence the act of free choice by the people concerned, this may amount to unlawful interference and thus to a violation of the right of self-determination of this people»?
Voorop moet worden gesteld dat onderhandelingen over de toekomstige (staatkundige) relaties tussen een koloniaal gebied en de staat die het gebied bestuurt geen onderdeel uitmaken van de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht door een koloniaal gebied. Het plaatsvinden van onderhandelingen betekent daarom ook geenszins dat daarmee automatisch de vrije keuze van een koloniaal gebied voor een bepaalde politieke status wordt beperkt. AVVN Resolutie 1541 vereist dat integratie van een niet-zelfbesturend gebied dient te geschieden op «voet van volledige gelijkheid» tussen de bevolking van het voormalige koloniale gebied en de onafhankelijke staat waarmee de integratie plaatsvindt. Dit sluit uit dat de onafhankelijke staat het koloniale gebied een bepaalde politieke status oplegt, maar het sluit ook uit dat het koloniale gebied eenzijdig de voorwaarden bepaalt waaronder de integratie plaatsvindt. Terwijl de keuze voor integratie dus vrijelijk dient plaats te vinden, zal doorgaans onderhandeld moeten worden over de voorwaarden waaronder een dergelijke integratie plaatsvindt. Dit was ook het geval ten aanzien van de integratie van de Nederlandse Antillen en Suriname. De nieuwe rechtsorde die in de Grondwet van 1948 werd aangekondigd vergde behalve de instemming van Suriname en de Nederlandse Antillen ook de instemming van Nederland. Dit maakte onderhandelingen onvermijdelijk. De voor het zelfbeschikkingsrecht essentiële daad van vrije keuze werd verricht, toen in 1954 de in vrijheid gekozen parlementen van Suriname en de Nederlandse Antillen het Statuut voor het Koninkrijk aanvaardden.
Zijn in de onderhandelingen om te komen tot dekolonisatie beperkingen aan de landen opgelegd in hun keuzes vanwege tekortkomingen in de voormalige koloniën van politieke-, economische-, sociale- of onderwijstechnische aard? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met artikel 3 van het VN handvest 1514 dat aangeeft: «3. Inadequacy of political, economic, social or educational preparedness should never serve as a pretext for delaying independence»?
Nee, zie het antwoord op vraag 6.
In paragraaf 3.23 van het written statement staat ook dat om te komen tot integratie dit «... should be the result of the freely expressed wishes of the territory’s peoples acting with full knowledge of the change in their status, their wishes having been expressed through informed and democratic processes [...].»4; hoe moet dit gelezen worden in het kader van de integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse bestel zonder dat de inwoners van Sint Eustatius daar hun keuze in hebben kunnen maken?
Bovenstaande passage is afkomstig uit AVVN-resolutie 1541. Deze resolutie heeft, evenals de eerder aangehaalde AVVN-resolutie 1514, betrekking op de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht in een koloniale fase. De integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse staatsbestel vond plaats in 2010, dus ruime tijd nadat deze fase voor de Nederlandse Antillen (waar Sint Eustatius onderdeel van was) met de totstandkoming van het Statuut en verwijdering van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden een afronding kreeg. Zoals hieronder, in het antwoord op vraag 10, nader uiteen wordt gezet, laat deze afronding overigens onverlet dat het zelfbeschikkingsrecht in de post-koloniale fase die na 1954 aanbrak altijd is blijven gelden in de bewuste gebieden. Om deze reden is aan de staatkundige hervorming van het Koninkrijk een omstandig democratisch proces voorafgegaan. De bevolking van Sint Eustatius sprak zich in 2005 in een referendum in meerderheid uit voor behoud van het land de Nederlandse Antillen. Deze uitkomst bleek, vanwege andere referendumresultaten in Sint Maarten, Curaçao, Bonaire en Saba, echter niet haalbaar, waarna de eilandsraad van Sint Eustatius in een motie de bereidheid uitsprak om te komen tot nieuwe staatkundige verhoudingen. In het daaropvolgende besluitvormingsproces is door vertegenwoordigers van de inwoners van Sint Eustatius op verschillende momenten ingestemd met de voorstellen voor nieuwe verhoudingen. Voor de wilsvaststelling van een bevolking erkent het internationale recht een verscheidenheid aan democratische methoden. Hoewel de integratie in het Nederlandse staatsbestel niet de eerste keuze vormde van de inwoners van Sint Eustatius, hebben zij (via hun vertegenwoordigende organen) deze keuze uiteindelijk gemaakt in het kader van een democratisch proces.
In artikel 3.32 van het written statement wordt geschreven dat: «It is submitted that once the inhabitants of a colonial territory have, through their freely expressed will, genuinely exercised their right to self-determination through a choice for either independence, integration or association or the emergence into any other political status, the colonial status of the territory and the people concerned comes to an end.»5; blijkt hieruit dat het Koninkrijk der Nederlanden niet meer onder artikel 73 van het Handvest van de VN valt?6
Ja.
Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van uw ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het begrotingshoofdstuk Koninkrijksrelaties (IV) voor het begrotingsjaar 2017, waarin hij aangeeft dat het Koninkrijk nog steeds onder artikel 73 VN handvest valt?7
Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang om voorop te stellen dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische delen van het Koninkrijk na de totstandkoming van het Handvest van de Verenigde Naties in 1945 steeds heeft gegolden en dat vandaag ook nog onverkort doet. Dit is door de Nederlandse regering meermaals erkend en kan ook op deze plek nog eens worden benadrukt. Ten opzichte van de situatie in oktober 2016, toen mijn ambtsvoorganger bovengenoemde uitspraak deed, is echter wel de grondslag van dit zelfbeschikkingsrecht gepreciseerd. Thans, na een nadere juridische analyse van de materie, is haar positie dat artikel 73 VN Handvest sedert de totstandkoming van het Statuut niet meer van toepassing is op Sint Eustatius en dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische (ei)landen post-koloniaal van aard is.
Deze precisering heeft overigens geen wezenlijke juridische gevolgen voor de betreffende (ei)landen. Zij laat namelijk onverlet dat Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba eenzijdig kunnen bepalen om de rechtsorde van het Koninkrijk te verlaten. Deze eenzijdige uittredingsmogelijkheid is, in ieder geval sinds het proces naar onafhankelijkheid van Suriname in de jaren 1974 en 1975, door de partners binnen het Koninkrijk meermaals erkend; zodanig dat inmiddels wordt aanvaard dat de bewuste mogelijkheid voor die (ei)landen waarvoor zij niet is gecodificeerd – alle Caribische delen behalve Aruba – de status heeft van ongeschreven Koninkrijksrecht. Wenst een Caribisch (ei)land niet uit het Koninkrijk te treden maar verandering van status binnen het Koninkrijk, dan kan het op grond van het zelfbeschikkingsrecht in vrijheid zijn keuze voor een bepaalde status kenbaar maken en daarover in overleg treden met de overige partners binnen het Koninkrijk. Voor de uiteindelijke verwezenlijking van een verandering van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk zijn wel de medewerking en instemming van die partners nodig.
Heeft de VN-resolutie 1514 terugwerkende kracht? Zo ja, is dat met de landen en eilanden Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius besproken?
AVVN-Resolutie 1514 betreft de dekolonisatie van koloniale gebieden. Indien een gebied door de VN niet langer wordt aangemerkt als een koloniaal of niet-zelfbesturend gebied, dan vervalt daarmee ook de toepasselijkheid van AVVN-resolutie 1514. Ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Suriname is deze situatie van toepassing sinds de integratie in het Koninkrijk in 1954.
Wat is de zienswijze van de bovengenoemde landen ten aanzien van het definitief zijn van de dekolonisatie? Is daar formeel mee ingestemd?
De hierboven genoemde schriftelijke inbreng waarin de Nederlandse regering haar standpunt uiteenzet omtrent het karakter van het zelfbeschikkingsrecht, handelt niet over de Caribische delen van het Koninkrijk maar betreft een juridische procedure bij het Internationaal Gerechtshof over de dekolonisatie van Mauritius. Het is niet gebruikelijk om dergelijke schriftelijke of mondelinge inbreng in juridische procedures af te stemmen met de Caribische partners binnen het Koninkrijk. Daarvoor bestond ook inhoudelijk geen aanleiding, omdat de precisering in het standpunt van de regering, zoals hierboven uitgelegd, geen wezenlijke gevolgen voor deze partners met zich bracht.
Is deze zienswijze ten aanzien van de dekolonisatie zoals verwoord in het written statement van februari 2018 gedeeld met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van wezenlijke juridische gevolgen voor de Caribische (ei)landen is deze zienswijze niet met de Tweede Kamer gedeeld.
Het «written statement» is een procesdocument in een adviesprocedure dat is bestemd voor het Internationaal Gerechtshof en dat is ingediend na een verzoek daartoe door het Hof. Het is het prerogatief van het Hof om te besluiten of en wanneer een dergelijk document openbaar wordt gemaakt. In het kader van de adviesprocedure inzake de dekolonisatie van Mauritius heeft het Hof besloten om procesdocumenten, waaronder het «written statement» van Nederland, op de dag van de start van de hoorzitting openbaar te maken.
Wat is er veranderd in de zienswijze van het kabinet in de periode tussen de uitspraak ten aanzien van artikel 73 van het VN handvest van uw ambtsvoorganger en het schrijven van het zgn. «written statement» waarin staat dat dekolonisatie na een eerste keuze van de voormalige koloniën definitief is? Hoe zijn de landen en eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk betrokken bij de totstandkoming van het «written statement»?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 12.
Bent u bekend met het «[in] accordance with international law of the unilateral declaration of independence by the provisional institutions of self-government of Kosovo. Written statement of the Kingdom of The Netherlands»?8
Ja.
In paragraaf 3.7 van het written statement staat: «[...] if States are not conducting themselves in compliance with the principle of equal rights and self-determination of peoples as described above and thus possessed of a government representing the whole people belonging to the territory without distinction as to race, creed or colour»9, afkomstig uit VN-resolutie 262510; kunt u aangeven wie of wat, in de context van het Koninkrijk, de rol van «government» heeft binnen het Koninkrijk conform de eisen van het VN handvest?
Het begrip «government» in AVVN-resolutie 2625 heeft een brede strekking. Er wordt niet slechts de (centrale) regering van een staat mee bedoeld, maar de overheid in ruime zin, dus inclusief de wetgevende en rechtsprekende organen van een staat. In de context van het Koninkrijk vervullen bijgevolg meerdere actoren een rol bij het vertegenwoordigen van de bevolking. In dit verband valt allereerst uiteraard te wijzen op de wetgever van het Koninkrijk. Dit is een samengesteld orgaan, waarin de vertegenwoordiging van de burgers van het Caribisch deel van het Koninkrijk op verschillende manieren is georganiseerd. Burgers van Caribisch Nederland worden vertegenwoordigd in beide Kamers van de Staten-Generaal en worden bij de samenstelling hiervan in gelijke mate betrokken als burgers van Europees Nederland. Burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten beschikken over een eigen parlement. Deze parlementen, de Staten, worden bij het proces van rijkswetgeving betrokken via een in het Statuut neergelegde procedure. Bij het vertegenwoordigen van de bevolking is in de tweede plaats een belangrijke rol weggelegd voor de regering van het Koninkrijk, zowel in haar hoedanigheid als onderdeel van de rijkswetgever als waar zij optreedt als uitvoerende macht. Voor burgers van Caribisch Nederland geldt wederom wat ook voor burgers van Europees Nederland geldt: zij kiezen de leden van de Tweede Kamer, waarna een kabinet wordt geformeerd dat het vertrouwen van de Kamer geniet. Voor de vertegenwoordiging van burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is in het Statuut de figuur van de Gevolmachtigde Minister in het leven geroepen. Deze functionarissen maken deel uit van de rijksministerraad en handelen hierin namens de regeringen van hun landen, die, via het vehikel van verkiezingen, op hun beurt weer gelegitimeerd worden door de bevolkingen hiervan. De Gevolmachtigde ministers hebben stemrecht in de rijksministerraad en vergaderen mee over Koninkrijksaangelegenheden, welke hun land raken.
Indien op vraag 16 het antwoord de Rijksministerraad is, kunt u dan aangeven hoe het vertegenwoordigen van alle mensen binnen het Koninkrijk binnen de Rijksministerraad is geborgd? Hoe verhoudt zich dat met het slechts hebben van een raadgevende stem van de Gevolmachtigde Ministers in deze Rijksministerraad conform het Reglement van Orde voor de ministerraad11, artikel 3 lid 1a?
Zie wat betreft het eerste gedeelte van de vraag het antwoord op vraag 16. Met betrekking tot het tweede gedeelte van de vraag zij gewezen op het feit dat Gevolmachtigde ministers in de Rijksministerraad geen raadgevende stem hebben, maar volwaardig stemrecht, evenals ministers van het Nederlandse kabinet. Artikel 3 lid 1 sub a van het Reglement van orde voor de ministerraad ziet toe op de in artikel 10 lid 2 van het Statuut beschreven mogelijkheid dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten een landsMinister afvaardigt om naast de Gevolmachtigde Minister aan de Rijksministerraad deel te nemen.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Kunt u de vragen beantwoorden voor de komende plenaire begrotingsbehandeling in oktober a.s.?
Ja.
Uitzetting van ongedocumenteerde Venezolanen |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat drie ongedocumenteerde Venezolanen op Bonaire in vreemdelingendetentie zijn geplaatst en zullen worden uitgezet?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Het bericht waaraan wordt gerefereerd is online niet vindbaar.
Bent u van mening dat onder de huidige omstandigheden uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht met het uitzetten van Venezolaanse burgers naar Venezuela? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt precies voorkomen dat betrokkenen bij terugkeer in een gevaarlijke situatie zullen belanden?
Ik deel uw standpunt. In alle gevallen wanneer sprake is van (gedwongen) uitzetting, moet beoordeeld worden of terugkeer op een zorgvuldige manier en met respect voor de waardigheid van de vreemdeling gerealiseerd kan worden. Op grond van de wet en regelgeving in Caribisch Nederland wordt er in het kader van het terugkeerproces van vreemdelingen naar landen van herkomst onder meer getoetst aan artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dat betekent dat onderzocht wordt of personen bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met het verdrag.
Is u bekend of deze drie betrokkenen eerder in de gelegenheid zijn geweest om legaal verblijf op Bonaire aan te vragen? Zo ja, waarom is geen verblijfsrecht toegekend? Zijn daarbij asielgerelateerde omstandigheden onderzocht?
Zoals eerder aan de Kamer is bericht, doe ik geen uitspraken over individuele zaken. Voorts wil ik nog wel meegeven dat, indien er sprake is van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning, wordt getoetst aan de voorwaarden voor die gevraagde reguliere verblijfsvergunning. Er wordt niet ambtshalve getoetst aan asielgerelateerde omstandigheden. Deze worden eerst onderzocht indien de vreemdeling een verzoek om bescherming indient of aangeeft bij terugkeer te vrezen voor vervolging op een onmenselijke behandeling.
Houdt uitzetting in dat deze drie betrokkenen zullen worden uitgezet naar herkomstland Venezuela? Zo ja, bent u bereid het lot van deze betrokkenen na uitzetting te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 2. Uitgangspunt van ons stelsel is zorgvuldige beoordeling en rechterlijke toetsing voorafgaand aan uitzetting. Monitoring van individuele vreemdelingen na terugkeer is geen onderdeel van dit stelsel. Monitoring van onderdanen van andere landen in die betreffende landen zal voor herkomstlanden ook niet acceptabel zijn, evenmin als wij het zouden accepteren wanneer andere landen het welzijn van individuele Nederlanders in Nederland zouden monitoren.
Hoeveel Venezolaanse burgers verblijven vermoedelijk momenteel, al dan niet legaal, op Bonaire? Hoe wordt vastgesteld of deze Venezolaanse burgers mogelijk beroep kunnen doen op asielbescherming?
Volgens verkregen informatie van afdeling Burgerzaken op Bonaire (peildatum 16 juni 2020), staan momenteel 948 Venezolanen ingeschreven in het bevolkingsregister. Deze personen verblijven rechtmatig op Bonaire. Het aantal illegaal op Bonaire verblijvende Venezolanen is niet te achterhalen.
Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 is meegedeeld, dient een vreemdeling een verzoek om bescherming in te dienen. Vervolgens wordt dat verzoek door de IND CN op basis van de Wet- en regelgeving van Caribisch Nederland BES beoordeeld. De procedure voor een verzoek om bescherming is nader uitgewerkt in hoofdstuk 16 van de Circulaire Toelating en Uitzetting BES (https://wetten.overheid.nl/BWBR0028837/2015-10-01#Circulaire.divisie16).
Het bericht ‘Dagelijks rechten geschonden’ inzake het gevangeniswezen op Sint Maarten |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dagelijks rechten geschonden» over het gevangeniswezen op Sint Maarten?1
Ja.
Deelt u – op hoofdlijnen – de feitelijke constateringen zoals die door de geïnterviewde advocaat worden weergegeven?
Rechtshandhaving en daarmee ook het gevangeniswezen is een landsaangelegenheid. Het is niet aan mij om de in het artikel weergegeven constateringen te beoordelen. Echter, van het Ministerie van Justitie van Sint Maarten is nadere informatie ontvangen die in de beantwoording van de vragen is verwerkt.
Vanuit de samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten als ook door de afspraken die Minister Dekker en ik in oktober 2018 met Sint Maarten hebben gemaakt ter verbetering van de detentiesituatie, word ik door Sint Maarten op gezette tijden over diverse ontwikkelingen geïnformeerd en wordt er gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Over de uitvoering van de gemaakte afspraken is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd2, alsmede over het werkbezoek dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik op 11 april jl. brachten aan de vier detentiefaciliteiten op Sint Maarten3. De autoriteiten van Sint Maarten zijn gecommitteerd de detentieomstandigheden verder te verbeteren.
Klopt het dat gedetineerden in de Pointe Blanche-gevangenis 23 uur per dag in hun cel moeten blijven? Geldt dit voor alle gedetineerden of zijn er categorieën gedetineerden waarvoor een minder streng regime geldt? Zijn er in Nederland, binnen het Koninkrijk dan wel in Europees verband of anderszins normen die bepalen hoeveel uren gedetineerden minimaal buiten hun cel moeten kunnen verblijven? Hoe verhouden deze normen zich ten opzichte van de situatie in de Pointe Blanche-gevangenis?
Het Ministerie van Justitie van Sint Maarten heeft mij laten weten dat de gedetineerden in de Point Blanche gevangenis, conform artikel 30 van het Huishoudelijk reglement penitentiaire inrichtingen, tenminste 2 uur per dag in de buitenlucht verblijven. Eén uur in de ochtend en één uur in de middag. Daarnaast zijn voor een groot gedeelte van de dag de cellen geopend zodat er toegang is tot de galerij.
Daarnaast hebben de autoriteiten aangegeven dat binnen het dagprogramma de gedetineerden de mogelijkheid hebben lessen te volgen. Voorbeelden hiervan zijn de Engelse lessen en algemene educatieve ontwikkeling. Ook hebben gedetineerden de mogelijkheid werk te verrichten in bijvoorbeeld de keuken van de faciliteit, te helpen bij het renoveren van de faciliteiten, en om schoon te maken en/of te verven.
In Nederland hebben gedetineerden recht op minimaal zes uur recreatie per week en één uur per dag verblijf in de buitenlucht (artikel 49 Penitentiaire beginselenwet). Artikel 3 van de Penitentiaire maatregel houdt voorts in dat er in beginsel tussen de 18 en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek wordt geboden. Ook volgens de European Prison Rules (die een aanbevelend karakter hebben) en de standaarden van het Europees Comité tegen Foltering (CPT) geldt minimaal één uur per dag in de buitenlucht als uitgangspunt. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bevat geen harde normen over het aantal uren dat gedetineerden minimaal buiten hun cel moeten kunnen verblijven. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toetst de combinatie van detentieomstandigheden, en neemt de mogelijkheid van verblijf buiten een cel mee in de beoordeling.
Klopt het dat er in de gevangenis op Sint Maarten geen mogelijkheden zijn voor resocialisatie of psychiatrische hulp? Bestaat er op Sint Maarten – binnen of buiten de gevangenis – een vorm van reclassering dan wel Forensisch Psychiatrische Dienst? Klopt het dat de Mental Health Foundation slechts uit twee forensische psychiaters bestaat en dat deze op het punt staan om te vertrekken? Hoe wordt op Sint Maarten vorm en inhoud gegeven aan opdrachten van rechters die in hun vonnis (bijvoorbeeld) reclasseringsbegeleiding opleggen?
Het Ministerie van Justitie van Sint Maarten geeft aan dat reclassering beschikbaar is en een rol speelt in de trajecten voor en na invrijheidsstelling. De capaciteit en mogelijkheden op het eiland zijn echter beperkt. Gevangenen hebben toegang tot maatschappelijk werkers en er wordt op dit moment een gedragstherapeut geworven, zodat aan specifieke doelgroepen de benodigde zorg en begeleiding kan worden geboden. Ook geeft het Ministerie van Justitie aan dat er een schema is opgezet voor tijdelijke vervanging van psychiaters die op korte termijn vertrekken, totdat nieuwe psychiaters zijn aangenomen.
Klopt het dat op Sint Maarten momenteel nauwelijks daadwerkelijk mensen in voorlopige hechtenis worden genomen omdat er geen plek is in de gevangenis? Is er sprake van een vorm van heenzendbeleid of worden alle verdachten (al dan niet onder voorwaarden) heengezonden? Welke gevolgen heeft dit voor lopende opsporingsonderzoeken, maar ook: welke gevolgen heeft dit voor het functioneren van de rechtsstaat op Sint Maarten in meer algemene zin?
De vragen met betrekking tot het heenzendbeleid zal ik doorgeleiden naar de verantwoordelijke autoriteiten op Sint Maarten. Het betreft immers de rechtsgang van Sint Maarten. Ik kan niet beoordelen welke specifieke gevolgen dit heeft voor lopende opsporingsonderzoeken en het functioneren van de rechtsstaat.
De Minister van Justitie van Sint Maarten heeft mij per brief (d.d. 31 mei 2019) aangegeven dat de totale detentiecapaciteit van Point Blanche 86 plaatsen betreft. Tevens heeft mij het bericht bereikt dat de jeugdinrichting (Miss Lalie Center) momenteel is opgestart met de opening van een vleugel.
Hoe verhoudt de in het artikel geschetste situatie zich tot de maatregelen die de regering van Sint Maarten neemt of dient te nemen in het kader van het intensieve toezicht dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft opgelegd aan het Koninkrijk naar aanleiding van de Corallo-zaak? Kunt u – in het licht van het artikel – schetsen of de voorgenomen technische bijstand en verbetermaatregelen daadwerkelijk gaan bijdragen aan het creëren van een situatie die voldoet aan de normen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Over het toezicht door het Comité van Ministers van de Raad van Europa in de zaak Corallo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken u uitvoerig per brief (d.d. 12 juni 2019) geïnformeerd. De Minister van Buitenlandse Zaken gaf aan dat het Execution Department van het secretariaat van het Comité van Ministers komend najaar een appreciatie aan het Koninkrijk zal geven over het actieplan dat het Koninkrijk op 9 april 2019 namens Sint Maarten aanbood aan het Comité van Ministers. In het ingediende actieplan staat beschreven welke renovatiewerkzaamheden Sint Maarten realiseerde en welke verdere maatregelen worden voorzien. De uitvoering van dit actieplan draagt bij aan de tenuitvoerlegging van de uitspraak van het EHRM in de zaak Corallo, zodat het Comité van Ministers tot beëindiging van toezicht kan besluiten.
Kunt u zich voorstellen dat de in het artikel geschetste situatie – in het bijzonder de situatie dat nieuwe verdachten bij gebrek aan plaats in de gevangenis worden heengezonden – ernstige zorgen baren, met name daar waar het gaat om de effectiviteit van de actuele rechtshandhaving op Sint Maarten? Kunt u aangeven of u – liefst in overleg met de regering op Sint Maarten – voor u zelf een soort ondergrens hebt gedefinieerd ten aanzien van de detentie-situatie op Sint Maarten?
Ik beschouw deze signalen met betrekking tot de feitelijke sanctie-uitvoering als zorgwekkend. Sint Maarten is gehouden aan diverse internationale standaarden.
De ondergrens ten aanzien van de situatie in detentie vloeit voort uit het EVRM, waaronder artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke behandeling) en het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Met betrekking tot capaciteit kan ik melden dat inmiddels elf containercellen van Bonaire zijn overgebracht naar Sint Maarten. Met deze stap kan gewerkt worden aan een uitbreiding van het aantal plaatsen in Point Blanche.
Het springen van ramen bij het ministerie aan de Rijnstraat |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ramen in gebouw ministerie springen kapot»1
Ja.
In hoeverre levert de situatie gevaar op voor de gebruikers van het pand?
De situatie levert geen gevaar op voor de gebruikers van het pand. De ruitbreuken betreffen alleen de buitenruiten van de atria aan de noordzijde van het gebouw en niet de binnenruiten van het isolatieglas. Een gespecialiseerd adviesbureau heeft op 31 juli jl. in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf onderzoek gedaan naar de risico’s op letselschade in de huidige situatie en constateerde dat er op basis van de huidige situatie geen aanwijzingen zijn om aan de kwaliteit van de binnenruiten te twijfelen. Om die reden zijn geen voorzieningen aan de binnenzijde noodzakelijk.
Welke maatregelen zijn en worden er getroffen om deze gevaren zo snel mogelijk te verhelpen?
De gebarsten buitenruiten zijn verwijderd. In november worden deze vervangen. Voor de risico’s die samenhangen met de ruitbreuken is uit voorzorg een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid te waarborgen. Centraal daarin staat de afsluiting van de onderdoorgang Rijnstraat 8 bij windkracht 7 of hoger. De uitgang van de Koningstunnel is tijdelijk overkapt. Onderzocht wordt welke tijdelijke en vervolgens permanente maatregelen getroffen kunnen worden om de veiligheidsrisico’s en de hinder die samenhangen met de ruitbreuken verder te voorkomen.
Wat is het tijdspad voor het onderzoek door het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) naar de oorzaak van het barsten van de glasplaten en kunnen de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer worden gedeeld?
Nadat op 24 en 26 juli jl. een derde en een vierde ruit zijn gebarsten bij Rijnstraat 8 heeft het Rijksvastgoedbedrijf op 29 juli jl. een opdracht verstrekt aan een gespecialiseerd adviesbureau. Op 31 juli jl. is door het bureau onderzoek gedaan en op 2 augustus jl. leverde dit bureau een conceptnotitie op. Op grond daarvan heeft het RVB consortium PoortCentraal (verantwoordelijk voor bouw en exploitatie) aangesproken en in gezamenlijkheid met de gemeente Den Haag (verantwoordelijk voor de openbare ruimte) maatregelen getroffen. De definitieve versie van de notitie (20 augustus jl.) is als bijlage bijgesloten 2.
Is het risico op het huidige verschijnsel voldoende onderkend en ondervangen in de huidige regelgeving? Zo ja, is voldaan aan deze regelgeving? Zo nee, moet de regelgeving niet worden aangepast?
Bekend is dat in dit type glas onzuiverheden kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden. Om te kunnen voldoen aan de geldende NEN-norm moeten deze glasplaten een hittetest hebben ondergaan. Hiervoor zijn de bijbehorende documenten afgegeven. Een dergelijke test is erop gericht glasplaten met onzuiverheden te elimineren. Toch kan het voorkomen dat een enkele glasplaat door deze test komt, ook al bevat het dit soort onzuiverheden. Omdat in het geval van de Rijnstraat relatief veel ruiten zijn gebarsten, wordt nader onderzoek verricht naar mogelijke oorzaken en risico’s. Vanwege dit lopende onderzoek is het nog te vroeg om te concluderen dat regelgeving aangepast moet worden.
In hoeverre heeft er bij oplevering van het gebouw toezicht plaatsgevonden door of in opdracht van het RVB naar de bouwkundige staat en veiligheid van het gebouw?
Contractueel is overeengekomen dat er een hoofdconstructeur, in dit geval PoortCentraal, verantwoordelijk is voor bouwkundig toezicht. Voor de (brand)veiligheid en beveiliging zijn voor oplevering integrale testen uitgevoerd, die succesvol zijn verlopen. Daarnaast is risicogestuurd getoetst, wat inhoudt dat die onderdelen zijn getoetst waar risico’s werden voorzien. Dit betreft bijvoorbeeld de constructie van de dragende kolommen van de onderdoorgang en de energieprestatie van het gebouw. Dit is in overeenstemming met het contract tussen het RVB en PoortCentraal.
Zijn de risico’s op het breken en vallen van het veiligheidsglas in het vergunningentraject of het toezicht daarop naar voren gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zowel in het vergunningentraject als in het toezicht daarop zijn de risico’s op het eventueel breken en vallen van het veiligheidsglas niet naar voren gekomen. Omdat het glas voorzien was van de vereiste documenten was hier ook geen aanleiding toe.
In hoeverre zijn er andere risico’s voor de veiligheid van het gebouw gesignaleerd, en welke mitigerende maatregelen zijn daarop getroffen?
Sinds de ingebruikname zijn er, naast de ramen, drie risicovolle situaties gesignaleerd waarover uw Kamer al eerder is geïnformeerd:
De onderdoorgang Rijnstraat 8 bleek na oplevering te glad na regen, waardoor voetgangers konden uitglijden. Inmiddels is de onderdoorgang opnieuw aangelegd met klinkers, opgeruwde stoepdelen en een verbeterde waterafvoer;
De treden van de designtrappen hadden een opstaand randje en een leuning die onvoldoende grip gaf, waardoor gebruikers mogelijk zouden kunnen struikelen, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. De eerste trappen zijn inmiddels aangepast. Op 14 oktober 2019 zullen alle trappen zijn aangepast;
Rijnstraat 8 heeft breedplaatvloeren. Uit voorzorg geldt voor het nieuwe aangebouwde deel als algemene beheersmaatregel dat de vloerbelasting niet mag toenemen. Dat houdt onder meer in dat specifiek voor Rijnstraat 8 wordt geadviseerd geen bijeenkomsten van 30 personen of meer op de werkverdiepingen te organiseren en geen extra gewicht toe te voegen in de vorm van stapels printpapier, extra kasten, enz. Voor enkele ruimten geldt een separate gebruiksbeperking. Voor de zekerheid wordt door floormanagers hierop toegezien. Hiermee is, in afwachting van herstelmaatregelen, een veilig gebruik gewaarborgd.
In hoeverre is er bij de renovatie van Rijnstraat 8 rekening gehouden met de weersomstandigheden op de locatie en zijn de aan het pand gestelde veiligheidseisen zwaar genoeg om deze weersomstandigheden te weerstaan?
Bij elk bouwwerk dat wordt aanbesteed, dus ook bij Rijnstraat 8, is het uitgangspunt dat het altijd moet voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit. Daarin zijn ook criteria opgenomen over de weersomstandigheden die een pand moet kunnen weerstaan.
Welke lessen heeft het RVB getrokken uit de casus rondom de Hoftoren in 2008 en hoe is het mogelijk dat er na deze casus nogmaals problemen ontstaan bij Rijksgebouwen onder bepaalde weersomstandigheden?2
Beide casussen zijn niet vergelijkbaar. Bij de Hoftoren ging het om aluminium beplatingen die onvoldoende waren geborgd. In de Rijnstraat gaat het om geleverde ruiten waarin, zoals uit het genoemde notitie blijkt, ondanks de uitgevoerde testen en de daarbij horende documentatie, onzuiverheden zitten die tot breuken hebben geleid.
Hoe verhoudt de keten van regelgeving en toezicht op bouwveiligheid zich tot de recente gebeurtenissen bij de Rijnstraat 8 en het AFAS-stadion?
Op dit moment is nog onduidelijk wat de oorzaak is geweest van het instorten van het dak van het AFAS-stadion. Dit moeten de onderzoeken van Royal HaskoningDHV en de Onderzoeksraad voor Veiligheid uitwijzen. Zodra er meer bekend is, zal de Minister van BZK zich beraden op mogelijke stappen. Door de Minister van BZK zijn overigens al acties genomen in relatie tot de bouwveiligheid. Zij heeft uw Kamer hierover geïnformeerd op 29 oktober 2018 (TK 28 325, nr. 178) in reactie op het rapport «Bouwen aan constructieve veiligheid – lessen uit de instorting parkeergebouw Eindhoven Airport» uit oktober 2018 van de Onderzoeksraad. De ketenpartners, zijn hierover een reactie aan de Onderzoeksraad aan het voorbereiden. In oktober zullen deze partijen de Onderzoeksraad daarover informeren.
Waar zitten volgens u eventuele zwakke schakels in de keten van regelgeving en toezicht op bouwveiligheid die geleid kunnen hebben tot de huidige gevaarlijke situaties?
Zie antwoord vraag 11.
Welke inspanningen doet u om deze zwakke schakels te versterken om dergelijke incidenten zo goed als mogelijk te voorkomen in de toekomst?
Zie antwoord vraag 11.
De gevaarlijke situatie na spontaan springen van ramen bij ministeries Rijnstraat 8 |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Glazen blunderministerie verliest nu ook zijn ramen»?1
Ja.
Sinds wanneer is bij u bekend dat de ruiten springen bij hoge windkracht? Wanneer heeft u de Kamer en de bewoners van de Rijnstraat 8 hierover geïnformeerd? Wanneer heeft u maatregelen genomen en welke?
De veiligheid in en rondom Rijnstraat 8 is een verantwoordelijkheid die is neergelegd bij het consortium PoortCentraal, verantwoordelijk voor zowel de bouw als de exploitatie van Rijnstraat 8. Het Rijksvastgoedbedrijf spreekt als eigenaar en opdrachtgever het consortium aan als deze veiligheid in het geding is. Dit is ook gebeurd na de barsten in de eerste ruit in het atrium aan de noordzijde van Rijnstraat 8. Na de derde en vierde ruitbreuk (24 en 26 juli) is door het Rijksvastgoedbedrijf op 29 juli jl. bij PoortCentraal een zogeheten «Melding van een Beschikbaarheidsgebrek» gedaan, waarmee het consortium aansprakelijk wordt gesteld voor het ontstane gebrek. Daarnaast heeft het RVB op 29 juli jl. een gespecialiseerd onafhankelijk adviesbureau gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijke oorzaken van de glasbreuk en vooral de risico’s die daarmee gepaard gaan. Het onderzoek is op 31 juli jl. uitgevoerd. Sinds 2 augustus jl. ben ik op basis van de strekking van de notitie van dit adviesbureau op de hoogte gebracht dat onzuiverheden in het glas de meest waarschijnlijke oorzaak van de glasbreuk zijn. In de notitie staat verder dat een gebarsten ruit kan blijven zitten totdat deze door wind zwaarder wordt belast. Harde wind kan ook het ontstaan van glasbreuk in de hand werken en kan er mogelijk voor zorgen dat al gebarsten ruiten uit elkaar en naar beneden vallen. Dit laatste was aanleiding voor het Rijksvastgoedbedrijf om het consortium aan te sporen tot actie en in gezamenlijkheid met de gemeente Den Haag (verantwoordelijk voor de openbare ruimte) uit voorzorg maatregelen te nemen. Daarbij is windkracht 7 en hoger gedefinieerd als grens waarbij maatregelen worden genomen.
Sinds het uitkomen van de notitie (2 augustus jl.) wordt er elke twee uur door het consortium een inspectieronde gelopen om te zien of er nieuwe ruitschade is opgetreden. Door PoortCentraal is, in overleg met het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Den Haag, een calamiteitenplan opgesteld voor windkracht 7 of hoger. Centraal hierin staat de afsluiting van de onderdoorgang als tijdelijke voorzorgsmaatregel. Over de uitgang van de Koningstunnel is een overkapping gebouwd voor de veiligheid van het gemotoriseerde verkeer, ook bij windkracht 7 en hoger. Verder wordt onderzocht welke andere tijdelijke en vervolgens permanente maatregelen genomen kunnen worden om de veiligheidsrisico’s en eventuele hinder te beperken en de situatie te verhelpen.
De bewoners van Rijnstraat 8 zijn en worden via de pandapp regelmatig geïnformeerd over de gebarsten ruiten. De gebarsten buitenruiten zijn inmiddels verwijderd. In november worden deze vervangen. Op 9 augustus jl. zijn onder meer de bewoners geïnformeerd over het tijdelijk afsluiten van de onderdoorgang van Rijnstraat 8 voor maximale veiligheid, omdat die dag voor het eerst harde wind werd verwacht. Uw Kamer is niet separaat geïnformeerd.
Hoeveel schade en overlast is er inmiddels voor ondernemers en stadsbezoekers? Hoeveel dagen is de weg al gestremd geweest? Wordt de schade voor ondernemers gecompenseerd?
De toegang tot de onderdoorgang van Rijnstraat 8 voor fietsers en voetgangers is aan de noordzijde zevenmaal afgesloten geweest vanwege de verwachte windsnelheden. Dat was van vrijdagavond 9 augustus 22.00 uur tot zondagochtend 11 augustus 09.00 uur, zaterdagochtend 17 augustus van 02.00 uur tot 08.00 uur, woensdag 11 september van 14.00 uur tot 17.00 uur, donderdag 26 september van 14.00 uur tot 20.00 uur, vrijdag 27 september van 18.00 uur tot 24.00 uur, zaterdag 28 september van 11.00 uur tot 23.00 uur en van zondag 29 september 08.00 uur tot maandag 30 september 06.45 uur.
Dit gaf overlast voor fietsers en voetgangers omdat zij via een bewegwijzerde route om het gebouw werden geleid. De afspraak met de door PoortCentraal ingehuurde verkeersregelaars is dat de toegang van de onderdoorgang naar de winkels vanaf de stadzijde bereikbaar blijft. De bloemenkiosk is dan niet bereikbaar. Eventuele financiële schade die dit heeft veroorzaakt, wordt nog geïnventariseerd en onderzocht. Dit is een aangelegenheid van het eerdergenoemde PoortCentraal.
Hoe verklaart u dat de Rijnstraat 8 niet bestand is tegen hoge temperaturen in de zomer, lage temperaturen in de winter, en harde windkracht en hoge windsnelheden? Is aan alle relevante bouwregelgeving voldaan en zo ja, op welke wijze zou de regelgeving moeten worden aangepast om de veiligheid van dergelijke gebouwen in de toekomst te garanderen?
Elk bouwwerk dat wordt aanbesteed, dus ook Rijnstraat 8, moet uiteraard voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit. Dit staat ook in de uitvraag die het Rijksvastgoedbedrijf bij het consortium PoortCentraal heeft neergelegd. Daarin zijn ook criteria opgenomen over de weersomstandigheden die een pand moet kunnen weerstaan. Het consortium is ervoor verantwoordelijk dat aan de regelgeving wordt voldaan en dat de uitgevraagde kwaliteit wordt geleverd. Het heeft daarvoor een speciaal kwaliteitsmanagementsysteem.
Daarnaast zijn door een extern bureau, de gemeente Den Haag en het Rijksvastgoedbedrijf voor de oplevering van Rijnstraat 8 controles uitgevoerd op de grootste risico’s. Dergelijke controles zijn standaard
bij de contractvorm zoals toegepast bij Rijnstraat 8 waar de risico’s grotendeels bij een consortium zijn neergelegd. Om te voldoen aan de geldende NEN-norm moeten de ruiten aan de noordzijde van de atria een zogeheten hittetest hebben ondergaan, waardoor ze bestand moeten zijn tegen extreme weersomstandigheden. Hiervoor zijn de bijbehorende documenten afgegeven. Een dergelijke test is erop gericht glasplaten met onzuiverheden te elimineren. Toch kan het voorkomen dat een enkele glasplaat door deze test komt, ook al bevat het dit soort onzuiverheden. Het is nog niet duidelijk waarom er in Rijnstraat 8 meer ruiten zijn gebarsten dan volgens de normen en certificaten en de foutenmarge verwacht had mogen worden. Nader onderzoek moet uitwijzen wat de precieze oorzaak is en of deze situatie te voorkomen was geweest. PoortCentraal verwacht half oktober een eerste concept van het onderzoek dat zij heeft opgedragen.
Vindt u dat bij het ontwerp en de bouw van de Rijnstraat voldoende oog is geweest voor de functionaliteit van het gebouw? Zo ja, hoe verklaart u de gebreken? Zo nee, hoe wordt de functionaliteit in de toekomst geborgd?
Ja, bij het ontwerp en de bouw van Rijnstraat 8 is er voldoende oog geweest voor de functionaliteit van het gebouw als rijksverzamelkantoor. Niettemin is de beleving van een deel van de bewoners niet positief. Waar de inrichting van het gebouw als belemmerend werd ervaren voor de functionaliteit (drukte, donkere lifthallen, ongemakkelijk meubilair en dergelijke) zijn maatregelen genomen om dit te verbeteren. Voor gebreken die belemmerend zijn of als zodanig worden ervaren, zoals de breedplaatvloeren en de ruiten, wordt gezocht naar passende oplossingen.
Deelt u de mening dat ambtenaren zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving? Heeft u overleg met uw collega’s van Infrastructuur en Waterstaat en Buitenlandse Zaken welke impact de onveiligheid van de Rijnstraat 8 heeft op haar bewoners?
Ik deel de mening dat ambtenaren zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving. Rijnstraat 8 is, met inachtneming van een aantal gebruiksbeperkingen als gevolg van de breedplaatvloeren, veilig te gebruiken. Indien er desondanks risico’s worden vastgesteld, zal het Rijksvastgoedbedrijf het consortium hierop aanspreken en maatregelen laten nemen. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van de vele mogelijk gevaarlijke situaties die aan het licht zijn gekomen sinds ingebruikname van Rijnstraat 8, zowel voor publiek als ambtenaren, en welke maatregelen zijn genomen om die tegen te gaan?
Sinds de ingebruikname zijn er drie risicovolle situaties geweest, waarover uw Kamer al eerder is geïnformeerd:
De onderdoorgang Rijnstraat 8 bleek na oplevering te glad na regen, waardoor voetgangers konden uitglijden. Inmiddels is de onderdoorgang opnieuw aangelegd met klinkers, opgeruwde stoepdelen en verbeterde afwatering;
De treden van de designtrappen hebben een opstaand randje en een leuning die onvoldoende grip gaf waardoor gebruikers mogelijk kunnen struikelen, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. De eerste trappen zijn inmiddels aangepast. Op 14 oktober 2019 zullen alle trappen aangepast zijn;
Rijnstraat 8 heeft breedplaatvloeren. Uit voorzorg geldt voor het nieuwe aangebouwde deel als algemene beheersmaatregel dat de vloerbelasting niet mag toenemen. Specifiek voor Rijnstraat 8 geldt dat onder meer in dat wordt geadviseerd geen bijeenkomsten van 30 personen of meer op de werkverdiepingen te organiseren en geen extra gewicht toe te voegen in de vorm van stapels printpapier, extra kasten, enz. Voor enkele ruimten geldt een separate gebruiksbeperking. Door floormanagers wordt hier voor de zekerheid op toegezien. Hiermee is, in afwachting van herstelmaatregelen, een veilig gebruik gewaarborgd.
Bent u bereid een groot onderzoek te gelasten naar de veiligheid van Rijnstraat 8 om te voorkomen dat verdere gebreken onveilige situaties veroorzaken voor ambtenaren en publiek? Zo nee, waarom niet?
In juni 2019 is een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) rapport van het gebouw opgeleverd, waarbij (potentieel) risicovolle situaties in beeld zijn gebracht.
Dit heeft geresulteerd in een concept Plan van Aanpak. Een werkgroep met alle bewoners beoordeelt het Plan van Aanpak op noodzakelijkheid, haalbaarheid en kijkt kritisch naar de prioritering. Met de uitvoering is begonnen. Zo zijn bijvoorbeeld de verzamelplaatsen voor minder zelfredzame medewerkers bij ontruimingen beter aangegeven. Rijnstraat 8 heeft verder een monitorsysteem waarbij gebreken kunnen worden gemeld. Als een gemeld gebrek te maken heeft met veiligheid wordt er zo snel mogelijk actie ondernomen. Het kan voorkomen dat eerst tijdelijke maatregelen worden genomen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het afsluiten van de designtrappen, in afwachting van een definitieve oplossing.
Hoe hoog zijn de kosten inmiddels opgelopen door de vele gebreken van Rijnstraat 8?
Er zijn maatregelen genomen ter verbetering van de functionaliteit, zoals het verven van de lift en de aanschaf van ander meubilair. De kosten voor aanpassingen die verder gaan dan contractueel afgesproken, bijvoorbeeld het verven van de liftkernen, zijn voor rekening van het Rijk en bedragen tot op heden ongeveer 600.000 euro (exclusief BTW). De overige kosten die vallen binnen de verantwoordelijkheid van het consortium, zoals het veiliger maken van de trappen, komen volledig voor rekening van het consortium. Daar heeft het Rijk geen inzicht in.
Exorbitante salarissen aan de top van overheidsbedrijven op Curaçao |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat salarissen aan de top van overheidsbedrijven op Curaçao heel veel hoger zijn dan het inkomen van de Minister-President?1
Volgens de Code Corporate Governance Curaçao moet in het jaarverslag worden gerapporteerd over de bezoldiging per bestuurder. Naleving van deze code is belegd bij de Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten (SBTNO). Ook Sint Maarten heeft een Code Corporate Governance. Naleving van die code is belegd bij de Corporate Governance Council.
De bezoldiging van bestuurders van overheids-nv’s op Curaçao en Sint Maarten en het toezicht daarop is een aangelegenheid van de desbetreffende landen. Niettemin ben ik van mening dat als een land stevige maatregelen moet treffen om de overheidsfinanciën op orde te krijgen en daarbij assistentie vraagt van Nederland, daarbij ook gekeken moet worden naar de bezoldiging van bestuurders van overheids-nv’s. Ik heb de Minister-President van Curaçao hier al eerder op aangesproken.
Waarom zijn de inkomens van de top van deze overheidsnv’s, die overwegend publieke taken uitvoeren en betaald worden met publiek geld, niet openbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de financieel toezichthouder Cft ondertussen inzicht in de financiën van de overheidsnv’s op Curaçao en Sint Maarten?
Toezicht op overheidsentiteiten is niet mogelijk op grond van de Rijkswet financieel toezicht (Rft). Echter, overheidsentiteiten vervullen vaak een belangrijke maatschappelijke functie. Het functioneren daarvan kan verstrekkende gevolgen hebben voor de landsbegroting. Financiële verplichtingen via rechtspersonen die behoren tot een land kunnen immers van veel belang zijn voor de financiële positie van het land. Bij het financieel toezicht op die landsbegroting wordt derhalve de gehele collectieve sector in de beschouwing betrokken. Het Cft verzoekt de besturen van de landen regelmatig om inlichtingen over de collectieve sector die het voor de uitoefening van zijn taken nodig acht.
Bent u op de hoogte van de topinkomens bij de overheidsnv’s op Curaçao en Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat mensen die een publieke functie hebben nooit meer zouden mogen verdienen dan de Minister-President?
In Nederland hebben we hiervoor de Balkenendenorm afgesproken. Ik begrijp uit een reactie in de media dat de Minister-President van Curaçao vindt dat normen moeten worden vastgesteld en dat er transparantie moet zijn over de vergoeding die overheidsdirecteuren genieten. De manier waarop Curaçao dit wil implementeren is een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Ik moedig de regering van Curaçao aan dit voortvarend op te pakken.
Een grensconflict tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk in Oyster Pond op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Waarom is er nog altijd geen opheldering tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk over het verloop van de grens rondom een restaurant en jachthaven in Oyster Pond op Sint Maarten?1
Er is een verschil van inzicht over het verloop van een deel van de landgrens tussen Sint Maarten en Saint Martin. Dat betreft in het bijzonder Oyster Pond. In het Verdrag van Concordia uit 1648, dat het eiland opdeelt in een Frans en Nederlands gedeelte, wordt de grens niet specifiek afgebakend. Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied, is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten. Oyster Pond maakt onderdeel uit van deze landgrensonderhandelingen. Inmiddels zijn de voorbereidingen op de onderhandelingen vergevorderd. Naar verwachting zullen de landgrensonderhandelingen eind van dit jaar aanvangen.
Welke status heeft het betreffende gebied gehad vanaf het Verdrag van Concordia uit 1648, waarin het eiland Sint Maarten tussen Nederland en Frankrijk werd verdeeld?
Het Verdrag van Concordia bevat slechts een algemene omschrijving van de twee grondgebieden op basis van de woonkernen die op dat moment bestonden. Het verdrag omvat dus geen precieze bepalingen over het grensverloop. Het oosten van het eiland, waar Oyster Pond zich bevindt, was in de tijd van het Verdrag van Concordia onbewoond en het verdrag geeft geen duidelijkheid over de grens in dit gebied. De formele status van Oyster Pond werd pas relevant toen het gebied ontwikkeld werd. Sinds 1983 is aan een steiger aan de noordzijde van Oyster Pond een restaurant (met jachthaven) gevestigd dat sinds de opening belasting afdraagt aan en functioneert onder vergunningen verleend door Sint Maarten.
Is het waar dat in 2014 nog afspraken zijn gemaakt tussen de landen om de toenmalige «status quo» in dit gebied te handhaven?
Ja. Om incidenten te voorkomen werd in een overleg tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek, Sint Maarten en Saint Martin in 2014 afgesproken om zolang de grens niet is vastgesteld de status quo te handhaven.
Wat was volgens u de reden waarom de Fransen in 2016 besloten inspecteurs te sturen, dit gebied tijdelijk te blokkeren en daarmee de «status quo» niet te respecteren?
Franse autoriteiten hebben op 26 oktober 2016 een inspectie uitgevoerd bij werkzaamheden aan de steiger aan de noordzijde van Oyster Pond. Enkele personen zijn daarbij meegenomen voor verhoor door de Franse gendarmerie. De Franse actie druiste naar het inzicht van het Koninkrijk in tegen de afspraak om de status quo te handhaven. Het kabinet heeft geen inzicht in de motieven van de Franse autoriteiten.
Loopt een nieuwe koper van het restaurant en van de jachthaven nu opnieuw de kans op inspecties en blokkades door de Fransen?
De mogelijkheid dat de autoriteiten van Saint Martin inspecties zullen uitvoeren bij het restaurant en de jachthaven kan niet worden uitgesloten, zolang er geen overeenstemming is over de landgrens tussen Sint Maarten en Saint Martin.
Deelt u de opvatting dat dit grensconflict de wederopbouw van dit kleine gebied na de orkaan Irma in 2017 ernstig bemoeilijkt?
Het verschil van inzicht over de grens heeft alleen effect op de mogelijkheid tot herbouw van één restaurant en een jachthaven, die liggen aan een steiger aan de noordoever van Oyster Pond. Er is geen onduidelijkheid over de status van andere bedrijven in het gebied.
Klopt het dat al vanaf 2016 in het kader van een zeegrensverdrag onderhandelingen worden gevoerd over het definitieve verloop van de grens in dit deel van Oyster Pond?
Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten. Deze onderhandelingen betreffen de gehele landsgrens, Oyster Pond maakt onderdeel uit van deze landgrensonderhandelingen. Inmiddels zijn de voorbereidingen op de onderhandelingen vergevorderd. Naar verwachting zullen de landgrensonderhandelingen eind van dit jaar aanvangen.
Welke praktische mogelijkheden ziet u om, ondanks dit grensconflict, de wederopbouw van dit gebied in Oyster Pond na de orkaan Irma toch mogelijk te maken?
Sint Maarten is als autonoom land binnen het Koninkrijk verantwoordelijk voor de wederopbouw. Sint Maarten onderzoekt de mogelijkheden om de eigenaar van het specifieke restaurant voldoende comfort te geven om tot herbouw over te kunnen gaan. Dit kan alleen met medewerking van Frankrijk.
De gevolgen van de problemen bij het Sehos-ziekenhuis in Willemstad |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen waar het Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos-ziekenhuis) op Curaçao mee te maken heeft?1 2
Ja
Hoeveel niet-acute operaties worden er normaal gesproken jaarlijks in het Sehos-ziekenhuis uitgevoerd?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. Curaçao is als autonoom land zelf verantwoordelijk voor de (ziekenhuis)zorg. De gevraagde informatie berust bij het land.
Hoeveel patiënten van Bonaire krijgen er normaal gesproken jaarlijks een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis?
Slechts een kleine groep patiënten vanuit Bonaire (ook Saba en Sint Eustatius) worden voor niet-acute operaties naar het SEHOS verwezen. Patiënten van Bonaire (Saba en Sint Eustatius) worden voor de meeste niet-acute operaties verwezen naar Aruba, Colombia, Sint Maarten en Guadeloupe. Patiënten van Bonaire worden naar Curaçao (SEHOS) verwezen voor kleine, poliklinische KNO behandelingen, neonatologie, obstetrie (partus 24–36 weken), geavanceerde echografie, radiologie en oncologie.
Staan er op dit moment patiënten uit Bonaire op de wachtlijst voor een niet-acute operatie in het Sehos-ziekenhuis? Zo ja, hoeveel?
Voor één patiënt is de geplande KNO behandeling opgeschort. Op dit moment zijn er ook tekorten aan bepaalde medicatie voor oncologische behandelingen. Dit treft op dit moment geen patiënten vanuit de BES. Het ZVK heeft afgesproken om nieuwe patiënten die met deze medicatie behandeld zouden moeten worden naar Colombia uit te zenden. De indicatie en de communicatie hierover verloopt via de behandelend arts.
Waar kunnen patiënten van Bonaire nu naar toe voor een niet-acute operatie? Op welke wijze worden zij hierover geïnformeerd?
Zie beantwoording vragen 3 en 4.
Moeten patiënten van Bonaire extra kosten maken voor niet-acute operaties (bijvoorbeeld voor extra reiskosten), nu deze niet meer op Curaçao uitgevoerd worden? Zo ja, worden zij hiervoor op enige wijze gecompenseerd?
Reis- en verblijfkosten bij medische uitzendingen worden vergoed vanuit de Regeling aanspraken zorgverzekering BES.
Wat is de reden dat het ziekenhuis telkenmale niet uitkomt met het budget? Is daar onderzoek naar gedaan?
De exacte oorzaken van de financiële problematiek zijn een aangelegenheid van het land Curaçao. Wel heeft het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Cft) structureel aandacht voor de financiële situatie van het Sehos-ziekenhuis en de nieuwbouw van het Curaçao Medical Center met betrekking tot de (mogelijke) effecten voor de landsbegroting.
In hoeverre hebben de financiële problemen van het Sehos-ziekenhuis te maken met de dubbele kosten die gemaakt moeten worden door het enerzijds in stand moeten blijven van het huidige ziekenhuis (Sehos) en anderzijds het tegelijkertijd onderhouden van een ziekenhuis dat nog niet operationeel is (het Curaçao Medical Center)?3
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welke wijze het Sehos-ziekenhuis en de regering van Curaçao de problemen bij het ziekenhuis willen oplossen? Is er een inschatting te geven op welke termijn het ziekenhuis weer volledig kan opereren?
Zie antwoord vraag 2.
Aan allochtonen toe te rekenen kosten op het gebied van woning/huisvesting (sociale huurwoningen, huurtoeslag, subsidies etc.) |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
Ja die antwoorden herinner ik mij en zoals altijd ben ik zonder meer bereid uw vragen te beantwoorden, op basis van de informatie die mij daartoe ter beschikking staat. In het onderhavige geval ontbreekt mij die informatie en is het ook niet mogelijk om die – afgezien van de wenselijkheid – binnen een afzienbare termijn te genereren.
Kunt u aangeven welk deel van de aan woning/huisvesting gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep in de bevolking?
Nee, dat kan ik niet aangeven. Ik heb geen inzicht in welk deel van alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten toe te rekenen zijn aan Nederlanders met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond en kan dit ook niet berekenen.
Kunt u aangeven welk deel van alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep in de bevolking? Welke rol spelen de leeftijdsopbouw van deze groep en andere relevante zaken als het relatief zware beroep op sociale woningbouw en oververtegenwoordiging van de groep in probleemwijken waar veel geld naartoe gaat, in de aan woning/huisvesting gerelateerde kosten die toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke waardestijging de woningvoorraad in Nederland heeft doorgemaakt door verdere verkrapping van het aanbod vanwege het huisvesten van (niet westerse) allochtonen?
Nee. Ik heb daar geen data over beschikbaar en kan daar dus geen inzicht in bieden. En het is tevens de vraag in hoeverre er een causaal verband tussen deze twee factoren bestaat.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van huisvesting?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van bovenstaande?
De gegevens die mij ter beschikking staan zijn de resultaten van het Woononderzoek 2018. Zie ook www.woononderzoek.nl. Daarnaast is navraag gedaan bij het CBS.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Er wordt geen centrale administratie bijgehouden met als doel inzicht te verkrijgen in alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten en welk deel daarvan aan Nederlanders met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond is toe te rekenen. Ook zijn de antwoorden niet herleidbaar uit andere registraties of onderzoeken. Omdat veel verschillende organisaties een rol in de uitvoering van taken op het gebied van huisvesting en wonen (gemeenten, corporaties, provincies, private verhuurders, etc.) is ook geen reële inschatting te maken.
Kosten, die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet- westerse) allochtonen in Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja.
Kunt u aangeven welk deel van de inzet van de politie, en andere BZK- gerelateerde onderdelen als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), wordt aangewend voor (niet westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in criminaliteit, terreur(dreiging) en overlast e.d.?
De politie maakt geen onderdeel uit van het Ministerie van BZK, maar valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van JenV. Voor een goede uitvoering van de wettelijke taken van de politie is het bijhouden van de politie-inzet per bevolkingsgroep geen vereiste. Dit wordt dan ook niet gedaan. Gegevens over de kosten van de inzet van politie ten aanzien van burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond, zijn niet voorhanden.
Op basis van Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 doet de AIVD-onderzoek naar personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde. De AIVD kijkt dus naar de doelen en activiteiten van een persoon. De verwerking van persoonsgegevens wegens iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, lidmaatschap van een vakvereniging, gezondheid en seksuele leven vindt niet plaats (Wiv 2017 artikel 19 lid 3). Daarom is een dergelijk overzicht niet beschikbaar.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet- westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk deel van de inzet van de overige BZK-programma’s, zoals diversiteit en arbeidsmarktgerelateerde programma’s, wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen?
Een inclusieve organisatie met divers samengestelde teams is een van de focuspunten van het Strategisch Personeelsbeleid Rijk (SPB) 2025. Voor het goed functioneren van de overheid is de samenkomst van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis een belangrijke randvoorwaarde, omdat meer variatie in visies en oplossingen resulteert in meer creativiteit en innovatie, betere resultaten en beter beleid. Dit betekent dat werken in divers samengestelde teams en in een inclusieve organisatiecultuur wordt bevorderd.
Daarnaast is in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 aandacht voor het Rijk als aantrekkelijk werkgever, door het profileren van de Rijksoverheid op de arbeidsmarkt. In het kader van het SPB is een aantal acties gericht op arbeidsmarktbeleid en diversiteit en inclusie afgesproken die deels door Ministeries afzonderlijk en deels rijksbreed worden uitgevoerd. Van de afgesproken acties is er geen die zich uitsluitend richt op mensen met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Kunt u aangeven welke kosten hiermee gemoeid zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke omvang het provinciefonds heeft, en welk deel hiervan geoormerkt is voor beleid ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen, en welk deel hiervan daadwerkelijk besteed wordt voor beleid(-sprogramma’s) gericht op (niet-westerse) allochtonen?
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel middelen er via het provinciefonds wordt verdeeld.
* 2014–2018 op basis van jaarverslagen, 2019–2023 voorlopige stand 1e suppletoire provinciefonds
Het provinciefonds betreffen de algemene middelen van provincies. De middelen zijn niet geoormerkt voor een bepaald doel. Uit de begrotingen en rekeningen van provincies is het niet mogelijk gegevens te halen die betrekking hebben op burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Kunt u aangeven welke omvang het gemeentefonds heeft, en welk deel hiervan geoormerkt is voor beleid ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen, en welk deel hiervan daadwerkelijk besteed wordt voor beleid(-sprogramma’s) gericht op (niet-westerse) allochtonen?
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel middelen er via het gemeentefonds wordt verdeeld.
* 2014–2018 op basis van jaarverslagen, 2019–2023 voorlopige stand 1e suppletoire gemeentefonds.
Het gemeentefonds betreft algemene middelen van gemeenten. De middelen zijn niet geoormerkt voor een bepaald doel. Over de omvang van de bestedingen door gemeenten aan programma’s voor Nederlanders met een (niet-westerse) migratieachtergrond hebben wij geen informatie.
Daarnaast wordt sinds 2008 via het gemeentefonds een aantal decentralisatie uitkeringen van vakdepartementen gedaan, waarbij bepaalde groepen (waaronder burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond) in de verdeling een rol hebben gespeeld. De Minister van BZK en Staatssecretaris van Financiën zijn verantwoordelijk voor de verdeling van de uitkeringen. De vakministers zijn inhoudelijk verantwoordelijk. Het gaat om de volgende uitkeringen:
Bedragen zijn in duizenden euro’s
Kunt u voorts aangeven in welke mate het werk van (lokaal) bestuur / gemeenten / gemeentelijke basisadministraties toeziet op (niet-westerse) allochtonen en hoe dit zich vertaalt in kosten die voor deze groep worden gemaakt?
Gemeenten hebben, als autonome bestuurslaag, zelf het beste inzicht in de inspanningen die zij verrichten in het kader van Basisregistratie Personen (BRP) en zij leggen daar lokaal verantwoording over af. Op voorhand valt niet te stellen dat er meer werk en/of kosten zijn verbonden aan de registratie van een burger met een (niet-westerse) migratieachtergrond dan van een burger zonder migratieachtergrond. De tijd en kosten hangen af van veel uiteenlopende factoren zoals gezinssamenstelling, gezagsverhoudingen, verhuisbewegingen en de mate waarin uittreksels worden opgevraagd.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van BZK?
Van opbrengsten voor de begroting van BZK is geen sprake. Voor wat betreft de kosten wordt verwezen naar bovenstaande antwoorden.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet- westerse allochtonen in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in criminaliteit en overlast e.d.?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar de antwoorden van de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 466)
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar, en (geprognotiseerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vraag 7.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo neen, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de begeleidende brief (Kamerstuk 30 573, nr. 176).
Het bericht ‘Canada en Nederland testen trans-Atlantische vluchten zonder paspoort’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Canada en Nederland testen trans-Atlantische vluchten zonder paspoort»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u uitleggen hoe en wanneer dit pilotproject tot stand is gekomen? Welke partijen waren daarbij betrokken? Wat was daarbij uw rol? Wanneer heeft de besluitvorming over dit pilotproject plaatsgevonden en wie waren daarbij betrokken?
In januari 2018 is Nederland benaderd door de Canadese overheid en het World Economic Forum (WEF) om deel te nemen aan een pilotproject om het Known Traveller Digital Identity (KTDI) concept in de praktijk te toetsen.
Het KTDI-concept ziet op het gehele reisproces; van vertrek uit het land van verblijf tot en met aankomst in het land van bestemming. De kern van het idee is dat het passagiersproces vergemakkelijkt wordt doordat een burger zich op basis van vrijwilligheid, op digitale wijze, op een manier die betrouwbaar en door de overheid gevalideerd is, met behulp van biometrische gegevens kan identificeren en de grens kan passeren.
De KTDI-pilot stelt de KMar in staat in toenemende mate risicogericht te opereren op de grens en de schaarse capaciteit zo effectief en efficiënt mogelijk in
te zetten doordat door de overheid gevalideerde informatie wordt gedeeld. Tevens levert dit de reiziger waardevolle tijdswinst op.
Voor de uitvoering van het project is een publiek-privaat consortium ingericht, bestaande uit het World Economic Forum, de Canadese autoriteiten, Air Canada, Toronto Pearson International Airport, Aéroports de Montréal, de Nederlandse autoriteiten, KLM Royal Dutch Airlines, Schiphol Nederland B.V, Accenture en Vision-box. Het projectmanagement aan Nederlandse zijde is belegd bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In december 2018 heeft in aanwezigheid van alle betrokken partijen uit Canada en Nederland de eerste bijeenkomst van de internationale stuurgroep voor het WEF KTDI project plaatsgevonden in Ottawa, Canada. Op 26 juni 2019 hebben de betrokken partijen een intentieverklaring ondertekend waarin zij aangeven zich in te zetten voor de uitvoering van de pilot. Voor Nederland is deze verklaring, met mandaat SJenV, ondertekend door de Nederlandse ambassadeur in Canada.
Wat voor contact heeft u hierover gehad met het World Economic Forum en wie van het World Economic Forum waren daar exact bij betrokken?
Het WEF heeft voor dit project een initiërende rol gehad; zij heeft de betrokken partijen bijeengebracht. De inhoudelijke voorbereiding is de verantwoordelijkheid van de deelnemende publieke en private partijen. Het contact met het WEF verloopt via het team dat verantwoordelijk is voor het System Initiative on the Future of Mobility.
Hoe beoordeelt u dit pilotproject? In hoeverre zijn noodzaak en proportionaliteit aangetoond, ook al gaat het om een pilotproject?
Op dit moment is het aantal reizigers sterk afgenomen door de uitbraak van Covid-19. De vraag is hoe lang deze situatie duurt en wat de structurele gevolgen zullen zijn. Deze pilot is met name van belang voor het effectief en efficiënt verwerken van grote aantallen reizigers, maar biedt ons daarnaast tevens de mogelijkheid om kennis en ervaring op te doen om het passagiersproces van vertrek tot en met aankomst op de plaats van bestemming efficiënt in te richten. Deze innovatieve aanpak past bij eerdere initiatieven. Met de invoering van Self Service Passport Control e-gates (SSPC) heeft de Nederlandse overheid al een eerste stap gezet om reizigers efficiënt de grens te laten passeren. Inmiddels zijn er nieuwere technologische oplossingen beschikbaar (of worden die ontwikkeld) waarmee de effectiviteit en efficiëntie kan worden verbeterd.
Met de invoering van SSPC is het gebruik van biometrische gegevens bij de grenscontrole op de luchthaven ingevoerd waarbij gezichtsherkenning wordt uitgevoerd (gelaat van de aanbieder van een reisdocument wordt vergeleken met de gezichtsopname zoals opgeslagen in dat reisdocument). In verschillende landen, waaronder Nederland, wordt onderzocht of het «papieren» reisdocument op termijn kan worden vervangen door een digitale representatie daarvan en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om dat mogelijk te maken. Ook de International Civil Aviation Organization (ICAO) en International Air Transport Association (IATA) onderzoeken deze ontwikkelingen.
Identiteitsvaststelling in den brede en toekomstige wensen en ontwikkelingen zoals de ontwikkeling van een digitale identiteit in het algemeen en het ontwikkelen van een digitaal reisdocument in het bijzonder behoren tot de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van BZK.
Het technisch en operationeel testen van, alsmede het verkennen van nut, noodzaak en voorwaarden voor het verdergaand experimenteren met het KTDI-concept past binnen het voornemen, zoals opgenomen in het regeerakkoord, dat in deze kabinetsperiode geïnvesteerd wordt in innovaties in grensmanagement.
Wat is de duur van dit pilotproject? Wat zal er met de resultaten gedaan worden? Kunt u toezeggen dat deze resultaten met de Tweede Kamer gedeeld worden zodra deze bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
De pilot start naar verwachting eind 2020 met een technische en operationele test door een besloten doelgroep bestaande uit medewerkers van de betrokken partijen. Als uit deze test blijkt dat de benodigde processen goed kunnen worden uitgevoerd, de technische ondersteuning van die processen stabiel blijkt te zijn en dat de maatregelen voortkomend uit de zogenoemde Gegevensbeschermingseffectbeoordeling zijn doorgevoerd (zie vraag 7), zal er gedurende zes maanden, mogelijk verlengd met nog eens zes maanden verdergaand worden geëxperimenteerd met het KTDI-concept.
Dit experiment houdt het volgende in:
er zal gebruik worden gemaakt van een door de Koninklijke Marechaussee (KMar) gevalideerde, digitale kopie van het paspoort, aansluitend op het Privium2-proces dat reeds vele jaren wordt uitgevoerd in het grensproces op Schiphol. Het huidige, fysieke paspoort blijft het enige document waarmee reizigers legaal de Schengenbuitengrens kunnen passeren. Daarom zullen participerende reizigers in de pilot hun paspoort ook altijd bij zich moeten dragen. De validatie van het paspoort heeft echter al eerder plaatsgevonden, namelijk bij de registratie en het genereren van een digitale kopie van het paspoort, zodat bij het passeren van de grens kan worden volstaan met deze digitale kopie (met dien verstande dat Canadese staatsburgers hun fysieke paspoort nog wel moeten laten stempelen). De digitale kopie van het paspoort wordt opgeslagen in een beveiligde database die beheerd wordt door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) van het Ministerie van BZK. Participerende reizigers kunnen, door middel van de voor KTDI ontwikkelde mobiele applicatie, de opgeslagen gegevens delen met de aan de pilot deelnemende organisaties, zoals de luchtvaartmaatschappijen of de grensautoriteiten. De opgeslagen gegevens worden na afloop van de pilot gewist.
Uiteindelijk doel is te bezien of de toepassing van het KTDI-concept bijdraagt aan een effectievere en efficiëntere uitvoering van processen van de deelnemende organisaties èn of het KTDI-concept zorgt voor een grotere tevredenheid van reizigers. De uitkomsten en evaluatie van de test worden gepubliceerd en deel ik met uw Kamer.
In hoeverre zijn reizigers die vliegen tussen Montreal of Toronto en Amsterdam verplicht mee te werken aan deze pilot? Zo ja, vindt u dit redelijk?
Deelname aan de pilot is altijd op basis van vrijwilligheid.
Conform de vereisten van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden de uitgenodigde reizigers uitgebreid geïnformeerd over onder andere het doel van de pilot, welke gegevens door welke deelnemende organisatie worden verwerkt en hoe de reiziger zijn rechten kan uitoefenen.
Deelt u de mening dat het gebruik van gezichtsherkenning grote risico’s kan hebben voor fundamentele rechten van mensen als het bijvoorbeeld gaat om de privacy? Welke precieze waarborgen zijn hiervoor ingesteld, zowel door de Nederlandse en Canadese autoriteiten, als door andere betrokkenen?
Ja. Biometrische gegevens, waaronder de gezichtsopname uit het reisdocument (paspoort), vormen een bijzondere categorie persoonsgegevens in de zin van de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). De AVG en de UAVG stellen strikte eisen aan het verwerken van biometrische gegevens, welke eisen bij de KTDI-pilot in acht zullen worden genomen. In de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) worden (technische, organisatorische en juridische) maatregelen en waarborgen opgenomen die nodig zijn voor het zorgvuldig gebruik van biometrie. Op basis van de GEB worden aan de deelnemende overheidspartijen en commerciële organisaties maatregelen opgelegd die de privacy van passagiers moeten waarborgen en zal het proces technisch zo worden ingericht dat alle persoonsgegevens zorgvuldig en rechtmatig worden verwerkt.
Wat gebeurt er met de data die wordt gegenereerd op basis van deze pilot? Hoe waarborgt u een zorgvuldige omgang met deze data en dat deze niet worden ingezet voor andere doeleinden?
Voor zover het verwerking is van persoonsgegevens in Nederland, geldt de AVG. Indien en voor zover op enig moment persoonsgegevens door de passagier worden verstrekt aan Canadese partners, geldt de Canadese privacywetgeving. De verwerking van persoonsgegevens geschiedt op basis van vrijwilligheid. Het betreft hier persoonsgegevens die in het kader van de grenscontroles verstrekt moeten worden.
Geanonimiseerde c.q. statistische gegevens die tijdens de test worden gegenereerd, worden gebruikt als input voor de evaluatie.
De passagier bepaalt zelf of, en met welke deelnemende partijen, hij zijn gegevens via de KTDI mobiele applicatie deelt, wat vanuit het oogpunt van privacybescherming waardevol is. Daarnaast maakt KTDI het voor het eerst mogelijk om «gegevens op maat» uit te wisselen conform het principe van minimale gegevensverwerking. De passagier deelt alleen die set gegevens met een deelnemende organisatie, die deze organisatie echt nodig heeft voor de correcte uitvoering van haar taak/processen.
Maatregelen die voortkomen uit de GEB (zie onder vraag 7) garanderen dat persoonsgegevens niet voor andere doeleinden worden ingezet dan waarvoor zij zijn verzameld.
Kunt u aangeven welke apparatuur en software gebruikt wordt voor de pilot? Welke leveranciers leveren de apparatuur en software? Is er een aanbestedingstraject?
Voor de KTDI-pilot is een aanbestedingstraject niet nodig. Het WEF stelt de KTDI mobiele applicatie en de KTDI-blockchain, die beiden worden gerealiseerd door Accenture, ter beschikking aan de organisaties die deelnemen aan de pilot. RvIG stelt een beveiligde server in een overheidsdatacentrum ter beschikking, waarop de digitale kopie van het paspoort van participerende reizigers wordt opgeslagen. In opdracht van RvIG levert Identiteit & Diensten B.V., de producent van de Nederlandse reisdocumenten, een bijdrage aan de KTDI-pilot. Deelnemende organisaties zullen bestaande systemen moeten aanpassen ten behoeve van de gegevensuitwisseling met de KTDI mobiele applicatie en/of de KTDI-blockchain. De kosten hiervoor worden gedragen door de deelnemende organisaties. De aanpassingen zullen na de einddatum van de pilot ongedaan gemaakt worden.
deelt u de mening dat een project met gezichtsherkenning dat gepresenteerd wordt als verbetering van de reiservaring voor reizigers eenvoudig kan leiden tot «function creep», oftewel dat de technologie wordt ingezet voor andere doeleinden terwijl deze daar niet oorspronkelijk voor bedoeld is? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke garanties geeft u teneinde te waarborgen dat dit niet zomaar gaat gebeuren?
Ja. «Function creep» is om meerdere redenen onwenselijk en moet met technische, organisatorische en juridische maatregelen worden voorkomen. Deze maatregelen komen terug in de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die op dit moment wordt uitgevoerd. Zij vormen mede de voorwaarden voor het houden van de pilot en zullen worden opgenomen in onder andere de verwerkersovereenkomsten met de betrokken pilotpartijen.
In hoeverre bent u van plan ook met andere landen dit soort pilotprojecten uit te rollen? Zo ja, met welke landen? Is Nederland reeds in contact met deze regeringen hierover?
Op dit moment bestaan hiervoor geen plannen.
Het bericht 'Overheid lanceert digitaal paspoort op mobiele telefoon’ |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u bovenstaand bericht «Overheid lanceert digitaal paspoort op mobiele telefoon»?1
Dit bericht is mij bekend.
Welke initiatieven op het gebied van een online identiteit, zoals ook beschreven in het artikel, zijn in ontwikkeling bij de overheid? Kunt u hiervan een overzicht verstrekken aan de Kamer?
De initiatieven omtrent een digitale identiteit bevinden zich in een beginstadium waarbij de focus ligt op experimenteren en leren. In deze fase worden vooral de technische, maatschappelijke en juridische aspecten onderzocht. Vanwege het grote belang van betrouwbaarheid, veiligheid, bruikbaarheid en toegankelijkheid van de middelen die zijn toegestaan in het huidige identiteitsstelsel is er een bindend wettelijk kader. Met dit kader worden de publieke belangen van burgers en bedrijven, zoals privacy, veiligheid en betrouwbaarheid, geborgd. Deze wettelijke eisen gelden ook voor experimenten met betrekking tot digitale identiteit.
Wereldwijd wordt nagedacht over het gebruik van een betrouwbare door de overheid erkende veilige en inclusieve digitale identiteit, waarmee een persoon kan worden geïdentificeerd zonder fysiek identiteitsbewijs, met effectieve waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene. De ontwikkelingen op dit onderwerp gaan snel; publieke en private initiatieven en combinaties daarvan worden tegelijkertijd en naast elkaar ontwikkeld.
Binnen het programma NL DIGIbeter zijn de doelstellingen en acties ten aanzien van de digitale overheid op een rij gezet. De initiatieven die eveneens vormen van digitale identiteit beproeven -zoals in het FD beschreven- zijn opgenomen in deze agenda. Het gaat om vID (virtuele identiteit) en KTDI (Known Traveler Digital Identity).
Vindt er coördinatie plaats als het gaat om de initiatieven en ontwikkelingen op het terrein van de online identiteit? Zo ja, wie heeft de coördinatie? Hoe wordt voorkomen dat er initiatieven «»ongecoördineerd»» worden gestart?
De coördinatie ten aanzien van de mogelijke ontwikkeling van een digitale identiteit ligt bij mij. Het uitgangspunt is de geactualiseerde Agenda Digitale Overheid «NL DIGIbeter».
In de actielijnen bij NL DIGIbeter heb ik over digitale identiteit opgenomen dat er vanaf 2020 geëxperimenteerd wordt met de ontwikkeling van een virtuele identiteit (vID: identiteit op je mobiele telefoon). De technische ontwikkeling wordt beproefd, we onderzoeken de gevolgen voor wet- en regelgeving en maken een business case. Ook wordt in NL DIGIbeter het experiment met «Known Traveler Digital Identity» (KTDI: makkelijker internationaal reizen) genoemd. Dit is een initiatief van het Ministerie van JenV.
Hoe verhouden de initiatieven op het gebied van online identiteit zich tot het wetsvoorstel Digitale overheid (34 972)?
De Wet digitale overheid zal regels stellen aan de betrouwbaarheidsniveaus van inlogmiddelen die worden gebruikt om in te loggen bij dienstverlening van de overheid. Tevens zullen regels worden gesteld aan de vereiste betrouwbaarheidsniveaus voor deze dienstverlening.
Deze regels, die in de komende periode nader worden uitgewerkt, worden onder meer gebaseerd op de eIDAS-verordening, die op Europees niveau eisen stelt aan inlogmiddelen, en op de Algemene Verordening Gegevensbescherming, die privacy-eisen stelt. Als inlogmiddelen aan deze eisen voldoen kunnen deze worden toegelaten als inlogmiddel voor de overheid.
Hoe verhouden de initiatieven op het gebied van online identiteit zich tot het wetsvoorstel Paspoortwet (35 047)?
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister Reisdocumenten wordt het mogelijk gemaakt door middel van een functionaliteit op de identiteitskaart in te loggen op niveau hoog bij de overheid. De basis is dus een fysieke identiteit in de vorm van de identiteitskaart waarop een applet2 is geplaatst met behulp waarvan online zaken kan worden gedaan met de overheid (eNIK). Indien de voorliggende initiatieven uitmonden in een vorm van digitale/virtuele identiteit, zou elektronisch zaken doen met de overheid mogelijk zijn, mits aan alle eisen wordt voldaan en sprake is van toelating tot het publieke domein (zie bij vraag 4). De ontwikkelingen zijn zeker nog niet in het stadium dat concreet gebruik mogelijk is.
Hoe verhouden de initiatieven op het gebied van online identiteit zich tot de initiatiefnota «»Online identiteit en regie op persoonsgegevens»» (34 993)?
Het initiatief zoals beschreven in het artikel heeft met de initiatiefnota gemeen dat het de burger meer regie op zijn eigen persoonsgegevens wil geven. Een belangrijk verschil met de initiatiefnota is dat het initiatief (ook) gericht is op het verstrekken van gegevens aan partijen buiten de overheid, terwijl de initiatiefnota zich (primair) richt op verstrekking van gegevens binnen de overheid. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Hoe verhoudt dit initiatief zich tot de «»self sovereign identity»» waar het Ministerie van Justitie en Veiligheid mee bezig is, zoals beschreven in het artikel? Op welke manier heeft het digitale paspoort invloed op het initiatief bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en bij initiatieven op andere ministeries?
Het initiatief «self souvereign identity» zoals dat is opgenomen in de digitale agenda NL DIGIbeter is een initiatief van BZK. De trajecten van JenV zien op dit moment op digitale identiteitscontrole. Het ontwikkelen van een digitale identiteit is een mogelijke volgende stap die in de toekomst voor deze trajecten relevant kan zijn. Daarbij geldt dat het kabinet in het regeerakkoord aangegeven heeft te willen investeren in digitalisering van paspoortcontroles.
In 2018 is het meerjarenprogramma «»Burgers en bedrijven in regie op hun gegevens»» gestart, wanneer ontvangt de Kamer de visie van het kabinet op «regie op gegevens», zoals toegezegd in de brief van 14 januari 2019? Hoe verhoudt deze visie zich tot het initiatief beschreven in het artikel?
De beleidsbrief Regie op Gegevens, zoals toegezegd in de brief van 14 januari 2019, is op 11 juli jl. aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 32 761, nr. 147). Het digitaal kunnen delen van de eigen persoonsgegevens met partijen buiten de overheid is een van de kernthema’s van de visie. Zoals de beleidsbrief aangeeft kan dit op verschillende manieren. Het initiatief zoals beschreven in het artikel is één mogelijke manier die nu onderzocht wordt. Andere mogelijke manieren zijn bijvoorbeeld via een gewaarmerkte PDF (zoals in het initiatief De Blauwe Knop) of via MijnOverheid (zoals in de voorgenomen pilot voor het delen van inkomensgegevens met woningcorporaties). De verschillende manieren hebben gemeen dat ze allemaal aan de eisen moeten voldoen zoals de visie die beschrijft, bijvoorbeeld ten aanzien van privacy.
Wat is de relatie tussen de uitkomsten van het rapport »»Grip op gegevens: het stelsel van basisregistraties voor burgers en bedrijven»» van de Algemene Rekenkamer»» (29 362-281) en het initiatief, beschreven in het artikel?
In zowel het rapport van de Algemene Rekenkamer als in het voorliggend initiatief ligt het accent op de persoonsgegevens zoals die zijn vastgelegd in de basisregistraties van de overheid. Beide zijn erop gericht de regie van de burger op zijn eigen gegevens te vergroten. Uitgaand van de drie vormen van regie die het kabinet heeft onderscheiden in de beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli jl., ligt het accent in het rapport van de Rekenkamer daarbij op (1) inzage in en correctie van de eigen persoonlijke gegevens en (2) het verplicht gebruik van de persoonsgegevens uit de basisregistraties en het daarmee samenhangende recht op eenmalige gegevensverstrekking. Het initiatief als beschreven in dit artikel heeft – als het gaat om het vergroten van de regie op de eigen persoonlijke gegevens – vooral betrekking op (3) het zelf kunnen bepalen welke persoonlijke gegevens (die zijn opgeslagen in hun digitale identiteitsmiddel) worden gedeeld met de betreffende dienstverlener.
Wat is de opdracht (incl. tijd en budget) die de TU Delft heeft gekregen van de Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
De TU Delft ontvangt van BZK een bijdrage van € 130.000 per jaar voor de duur van 5 jaar. Deze bijdrage is ter ondersteuning van een onderzoeksprogramma naar «self sovereign identity» op basis van blockchain technologie.
In welke mate speelt toegankelijkheid een rol bij het ontwikkelen van een digitaal paspoort? Is het digitaal paspoort op de mobiele telefoon te gebruiken op ieder veel voorkomend besturingssysteem? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt voor de digitalisering van de overheidsdienstverlening dat toegankelijkheid voor alle burgers het uitgangspunt is. Ook in technische zin (bestuurssyteem). Om die reden is er een actieplan Inclusiviteit dat onder mijn verantwoordelijkheid wordt uitgevoerd. Toegankelijkheid en inclusiviteit gelden dus evenzeer voor het gebruik van identificatie- en authenticatiemiddelen in relatie tot dienstverlening door de overheid.
Venezolaans conflictgoud dat via Curaçao en Aruba wordt verhandeld |
|
Nevin Özütok (GL), Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten dat goud uit Venezuela nog steeds via Curaçao (ondanks een verbod) en Aruba wordt verhandeld?1 Zo ja, kloppen deze berichten?
De berichten zijn mij bekend. Van de autoriteiten van Curaçao heb ik vernomen dat de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela bij ministeriële regeling per 21 juni 2019 met onmiddellijke ingang is verboden. Ook Aruba heeft middels een ministeriële regeling, d.d. 25 juli 2019, besloten alle invoer, uitvoer en doorvoer van goud direct en indirect afkomstig uit Venezuela te verbieden. Deze ministeriële regeling is op 26 juli 2019 in werking getreden.
Heeft u zicht op de aard en omvang van de handel in goud in Caribisch Nederland en op Sint Maarten?
Van de aard en omvang van de handel in goud op Sint Maarten zijn mij, ondanks navraag bij de regering van Sint Maarten, op dit moment geen cijfers bekend. Waar het gaat om de handel in goud in Caribisch Nederland, geldt dat goud zowel bij invoer als uitvoer via de normale aangifteprocedure dient te worden aangegeven. Het Ministerie van Financiën heeft laten weten dat in de laatste 5 jaar in Caribisch Nederland geen aangifte van invoer van goud heeft plaatsgevonden vanuit Venezuela.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat Curaçao de afgelopen vijf jaar ten minste respectievelijk 130.000 kg exporteerde en Aruba in de afgelopen twee jaar bijna 30.000 kg verhandelde, terwijl Curaçao noch Aruba over goudmijnen beschikken?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Raak (SP) d.d. 8 februari 20182 en 9 april 20183 eerder laten weten dat het niet gaat om de export van goud, maar om doorvoer van goud. De handel in goud is in principe ook niet verboden, mits het goud beschikt over de juiste certificaten en documenten en wordt voldaan aan de nationale douanewet- en regelgeving.
Is de legale herkomst van deze grote hoeveelheden goud vastgesteld en is gegarandeerd dat dit goud niet via de landen wordt witgewassen? Zo nee, welke maatregelen zijn hiertegen getroffen?
In het kader van bestrijding van witwassen is het van belang dat edelmetalen beschikken over betrouwbare certificaten en de juiste (uitvoer)documenten en dat deze voldoen aan de douanewet- en regelgeving van het betreffende deel van het Koninkrijk. Nadat het Recherche Samenwerking Team (RST) in 2018 een partij goud in beslag heeft genomen op Aruba, heeft Aruba het beleid met het oog op de bestrijding van witwassen omtrent in-, uit-, en doorvoer van edelmetalen per april 2018 aangepast. Zo moet het Openbaar Ministerie sindsdien worden ingelicht bij transporten van edelmetalen van 1 kilo of meer. Na die tijd zijn er nog vier zendingen geregistreerd die via Aruba zijn doorgevoerd. De Arubaanse autoriteiten hebben laten weten dat alle vier de zendingen voldeden aan de nodige douaneformaliteiten voor doorvoer. Omdat desondanks nog altijd de nodige zorg en aandacht bestond over de herkomst van Venezolaans goud, hebben Aruba en Curaçao zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
Hoe verhoudt het via Curaçao en Aruba en mogelijk andere Caribische delen van het Koninkrijk verhandelen van Venezolaans conflictgoud zich tot de Nederlandse erkenning van de heer Guaidó als Venezolaanse president en het door Nederland in 2017 opgestelde Goudconvenant, waarin wordt beloofd dat de ondertekenaars zich zullen houden aan de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen) en VN Guiding Principles for Business and Human Rights voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het Koninkrijk heeft Juan Guaidó erkend als interim-president van Venezuela met als doel het organiseren van vrije en eerlijke verkiezingen. Door de huidige politieke patstelling blijven verkiezingen vooralsnog uit. Het effectief gezag ligt voor het grootste deel bij het Maduro-bewind. Om de druk op het Maduro-bewind op te voeren heeft de Europese Unie een sanctieregime ingesteld. Zo is er een wapenembargo en zijn er persoonsgerichte sancties ingesteld tegen hooggeplaatste individuen die zich schuldig maken aan ondermijning van de democratie en mensenrechtenschendingen. Sectorale sancties maken geen deel uit van het EU-sanctieregime.
Het doel van de ondertekenaars van het Goudconvenant (de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bedrijven uit de Nederlandse goudsector en maatschappelijke organisaties) is om door middel van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) te werken aan een verantwoorde waardeketen voor goud. De afspraken in het convenant zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Volgens deze richtlijnen moeten bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid vormgeven door mogelijke risico’s in hun keten te identificeren, voorkomen of mitigeren, en daarover rekenschap af te leggen. Uit de rapportages over de twee jaar sinds de ondertekening van het goudconvenant is geen verband gebleken met goud uit Venezuela. In het kader van het goudconvenant en het bredere beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen brengt de rijksoverheid verantwoorde grondstofwinning internationaal onder de aandacht. Zo zet de overheid zich in voor het terugdringen van kwikgebruik in goudwinning via het Minamataverdrag. Ook bracht de rijksoverheid het verantwoorde grondstofwinning en het goudconvenant het afgelopen jaar onder de aandacht bij de conferentie SDGs and Initiatives for Sustainsble Global Value Chains op 30 oktober 2018 en het jaarlijkse OESO-forum voor verantwoorde mineralen in april.
Deelt u de mening dat Venezuela zich in geen enkel opzicht houdt aan de vereisten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat Venezuela zich schuldig maakt aan illegale mijnbouw, onderdrukking en uitbuiting? Zo ja, moet hieruit niet worden afgeleid dat Venezolaans goud al sinds 2017 niet verhandeld had mogen worden?
Uit de berichtgeving over goud uit Venezuela en het rapport van de International Crisis Group van februari 20194 leid ik af dat de goudwinning in het zuiden van Venezuela de laatste jaren plaatsvindt onder toezicht of controle van gewapende groepen. Daarmee valt dit gebied onder de definitie van conflict- en hoogrisicogebieden in lijn met de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas die op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen voortbouwt. Dit betekent dat bedrijven extra alert moeten zijn bij de import van of handel in goud uit Venezuela. Bedrijven die goud uit conflict- en hoog risicogebieden importeren of verhandelen, of uit een land waarvan bekend is dat het goud uit dergelijke gebieden doorvoert, dienen een risico-beheersplan op te stellen en uit te voeren. Zowel de OESO-richtlijnen als de UNGP’s schrijven voor dat bedrijven risico’s in de keten moeten identificeren, voorkomen of mitigeren, en zien uitsluiting als laatste optie.
Welke maatregelen neemt u zich voor om, in goed onderling overleg met de Caribische delen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland, de invoer, doorvoer en handel in Venezolaans conflictgoud te bestrijden om te voorkomen dat Nederland de handel in conflictmineralen en daarmee indirect samenhangende mensenrechtenschendingen in Venezuela mogelijk maakt?
Zoals reeds gemeld hebben Aruba en Curaçao de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
De Nederlandse overheid heeft de verantwoordelijkheid bedrijven in internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren. Die verantwoordelijkheid neemt de overheid in de goudsector door afspraken te maken met de Nederlandse bedrijven in de sector en door ten uitvoerlegging van de EU-conflictmineralenverordening die op 1 januari 2021 in werking treedt voor Nederland. De verordening verplicht importeurs van tin, tantaal, wolfraam, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden gepaste zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen en daarover jaarlijks te rapporteren. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) is aangesteld als bevoegde autoriteit om toezicht te houden op de naleving van de verordening in Nederland.
Hoe wordt voorkomen dat conflictmineralen uit Venezuela op andere wijze via Nederland worden verhandeld?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Sneek calls for speed-up of road-building project' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Sneek calls for speed-up of road-building project»?1
Ja.
Klopt het dat de renovatie van Cherry Tree Road op Sint Eustatius vertraagd is? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Is er sprake van een conflict tussen de overheid en de aannemer? Hoe kan dit conflict opgelost worden?
De oplevering van het project heeft inderdaad vertraging opgelopen. De oorspronkelijke opleverdatum van het project was juli 2019.
De oorzaak van de vertraging was met name een verschil van inzicht over de te gebruiken materialen om tot een op Statiaanse bodem duurzame en onderhoudsvrije weg te komen. Het afkeuren van de door de aannemer voorgestelde cementsoort heeft geleid tot een geschil. Inmiddels is een nieuwe cementsoort besteld. Tussen het openbaar lichaam en de aannemer zijn daarnaast nieuwe afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de aannemer het project alsnog, met een vertraagde opleverdatum van uiterlijk maart 2020, mag afmaken. Daarin zijn onder andere nadere eisen gesteld aan de planning en de organisatiestructuur en zijn extra tussentijdse opleveringsmomenten vastgelegd.
De bevolking is op 4 september jl. in een townhall meeting door de regeringscommissaris op de hoogte gebracht van de ontstane situatie en de nieuwe planning.
Bestaat het risico dat ook andere infrastructurele projecten vertraging oplopen? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen om vertraging te voorkomen of te beperken?
Voor andere infrastructurele projecten geldt dat zij een eigen aanbestedingstraject doorlopen. De ervaringen met één aannemer zijn dan ook op zichzelf geen reden om aan te nemen dat ook andere projecten een dergelijk verloop kennen.
Inmiddels heb ik begrepen dat het tweede project uit het wegenprogramma, de weg naar Jeems, dat is gegund aan een lokale aannemer, ook vertraagd zal worden opgeleverd. De oorzaak daarvan is een andere dan die in het geval van Cherry Tree. De toezichthouder heeft het drainageplan afgekeurd, waarbij het eindproduct als te onderhoudsgevoelig is aangemerkt. Het opnieuw opstellen van dat plan en de uitvoering daarvan brengt een vertraging met zich mee van ongeveer 3 maanden.
Deelt u de mening, dat voor de economische ontwikkeling van Sint Eustatius een adequaat wegennet onmisbaar is?
Een adequaat wegennet is onderdeel van de aanpak van de infrastructuur op Sint Eustatius. In de wijk Cherry Tree was het wegennet tot nog toe onverhard en had het water vrij spel na een regenbui. Daarom werd juist aan deze wijk prioriteit gegeven.
Ik hecht naast het zo snel mogelijk opleveren van de nieuwe wegen ook aan de kwaliteit van het eindresultaat. Het is daarom van belang per project te bezien hoe zo snel mogelijk het meest optimale resultaat behaald kan worden.
Bent u bereid in overleg te treden met alle betrokken partijen om ervoor te zorgen dat de vernieuwing van het wegennet op Sint Eustatius wordt bespoedigd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat het wegennet op Sint Eustatius niet alleen wordt vernieuwd, maar ook het onderhoud op langere termijn wordt gegarandeerd?
Sint Eustatius komt in aanmerking voor € 1.25 mln. per jaar voor beheer en onderhoud van de infrastructuur vanuit de structurele middelen uit het Regeerakkoord. De middelen voor 2018 en 2019 worden ingezet voor de wegen. Aan Sint Eustatius is een plan voor beheer en onderhoud gevraagd voor de jaren 2020–2023. Dit plan zal in het najaar worden opgeleverd.
Het bericht ‘Graf Jacoba van Beieren hoort op Tholen’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Graf Jacoba van Beieren hoort op Tholen»?1
Ja
Klopt het dat Jacoba van Beieren begraven is in de voormalige Hofkapel op het Binnenhof?
Ja
Klopt het dat Jacoba van Beieren voor haar overlijden te kennen heeft gegeven dat zij begraven wilde worden in het familiegraf van haar schoonouders in de Maartenskerk in Sint-Maartensdijk op Tholen?
Ja, zie ook de beantwoording van vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voorgenomen onderzoek naar de historische graven in de kelders van voormalige Hofkapel op het Binnenhof?
Naar aanleiding van de toezegging van de Minister-President bij de begrotingsbehandeling van Algemene Zaken op 10 oktober 2018 (Handelingen II 2018/19, nr. 11) heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de opdracht gekregen om na te gaan wat de mogelijkheden zijn om de lichamelijke overblijfselen van Johan van Oldenbarnevelt te identificeren. Het onderzoek richt zich enerzijds op een analyse van historische bronnen en anderzijds op de hedendaagse mogelijkheden en beperkingen van het identificeren van personen. Op 13 juni jl. heeft hierover een bijeenkomst van deskundigen plaatsgevonden in het gebouw van de Eerste Kamer. Het onderzoeksrapport zal in september beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat de tekst op de gedenksteen die in 1880 op het Binnenhof is geplaatst met betrekking tot de graven en gravinnen van Holland die in de Hofkapel zijn uiterst summier is? Zo ja, bent u bereid in het kader van de renovatie van het Binnenhof ook hieraan aandacht te besteden, mede gelet op de afspraak in het regeerakkoord om historische plaatsen in het land die het verhaal van onze geschiedenis vertellen, beter zichtbaar en zo mogelijk toegankelijk te maken?
De gedenksteen is geplaatst op 1 april 1880 na de ontmanteling van de Hofkapel in 1879, op initiatief van Daniël Veegens, toenmalig griffier van de Tweede Kamer. De steen maakt deel uit van de gelaagde historie van dit gebouw, dat een beschermd rijksmonument is. De steen valt vanzelfsprekend ook onder die bescherming. In dit licht acht ik het niet wenselijk om de tekst van de gedenksteen te wijzigen.
Het Rijksvastgoedbedrijf treedt namens de staat op als eigenaar en beheerder. De Staatssecretaris van BZK is graag bereid in het kader van de renovatie Binnenhof nader aandacht te besteden aan deze plaquette en zijn betekenis.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van de Historische Kring Voorhout voor een opvallende laatste rustplaats voor Jacoba van Beieren, die recht doet aan haar rol in de geschiedenis?
Jacoba van Beieren overleed in de nacht van 8 op 9 oktober 1436 op kasteel Teylingen, waar haar moeder woonde. In haar testament had zij te kennen gegeven dat zij wilde worden begraven in Sint-Maartensdijk, waar zij de laatste periode van haar leven woonde. De executeurs-testamentair, onder wie haar moeder Margaretha van Bourgondië en haar echtgenoot Frank van Borssele, hebben echter geen gehoor gegeven aan deze laatste wens. Het lichaam van Jacoba werd «om alles besten wille» overgebracht naar de Haagse Hofkapel, waar zij omwille van haar status dicht bij het koor werd begraven. De Hofkapel was de begraafplaats van de grafelijke dynastie2. In de kapel werd bovendien een beeld van Jacoba geplaatst3. Op deze manier meende men bijna 600 jaar geleden recht te doen aan de status en de rol van Jacoba als gewezen gravin van Holland en Zeeland.
Los van de vraag of het mogelijk is om haar lichamelijke overblijfselen te identificeren, acht ik een verplaatsing van haar lichaam geen voorwaarde om recht te doen aan haar rol in de geschiedenis. Dat neemt uiteraard niet weg dat ik waardering heb voor de intentie van de Historische Kring Voorhout om aandacht te vragen voor de historische betekenis van de gravin.
Gratis internetbankieren vanaf de BES-eilanden |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat het wel degelijk mogelijk is om een internetrekening te openen vanaf Saba, Statia en Bonaire?1
Ja, de toepasselijke wetgeving biedt daarvoor ruimte: onder voorwaarden is het financiële ondernemingen van buiten de BES-eilanden toegestaan om bepaalde diensten te verrichten naar de BES-eilanden.2 Samen met DNB en de AFM onderzoek ik momenteel nog of het met betrekking tot betaalrekeningen wenselijk is om een specifieke voorziening op te nemen in de BES-wetgeving die meer duidelijkheid verschaft over de vraag wanneer een activiteit wel of niet vergunningplichtig is op de BES-eilanden. Uitgangspunt daarbij is dat ik het belangrijk vind dat ingezeten van Caribisch Nederland ook aan het economische verkeer in het Europese deel van hun land (en dus ook aan het Europees-Nederlandse euro-betaalsysteem) kunnen deelnemen. Daarnaast ben ik in overleg met de sector of er – bijvoorbeeld vanwege de geografische afstand tussen Caribisch en Europees Nederland – nog praktische hindernissen zijn die kunnen worden weggenomen. Dit zal ik meenemen in de eerder dit jaar aan uw Kamer toegezegde brief over de bancaire dienstverlening in Caribisch Nederland.3
Klopt het dat dit ook gratis zou kunnen?
Voor een betaalrekening, waarmee de klant ook toegang krijgt tot internetbankieren, worden kosten in rekening gebracht, ongeacht waar een klant gevestigd is.
Welke (lokale) regels staan het banken als ABN AMRO in de weg om op deze eilanden reclame te maken voor internetbankieren?
Zoals in het antwoord op de eerste vraag is aangegeven, bestaat er enige onduidelijkheid ten aanzien van de uitvoering van sommige activiteiten rondom het aanbieden van betaalrekeningen. Reclame is een van de zaken die ik nader zal onderzoeken samen met de toezichthouders en sector.
Waarom zou het openen van een digitale rekening per post moeten, waarom zou dit niet digitaal kunnen?
Klanten met een officieel adres in Europees Nederland kunnen in de meeste gevallen digitaal een rekening openen. Voor klanten met een officieel adres buiten Europees Nederland is dit nu nog niet mogelijk en zal de aanvraag per post gedaan moeten worden.
Bent u bereid met ABN AMRO afspraken te maken om heel snel digitaal bankieren vanaf Saba, Statia en Bonaire mogelijk te maken?
Zie antwoord bij vraag één, ik ga met de sector in gesprek en meld u de uitkomsten in mijn brief eind 2019.
De architectenrel op het Binnenhof |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Binnenhof in de ban van een architectenrel»?1
Ja.
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf van plan was om Koen van Velsen als uitvoerend architect aan te stellen voor de renovatie van het Binnenhof? Zo ja, wanneer zou hij worden aangesteld als uitvoerend architect? Kunt u gedetailleerd toelichten hoe dit is verlopen en waarom dit niet is doorgegaan?
Bij de architectenkeuze voor de renovatie van het Binnenhof is de heer Van Velsen in beeld geweest als architect voor het Voorontwerp en Definitief Ontwerp van onderdelen van het Tweede Kamercomplex. Hierover heeft het Rijksvastgoedbedrijf met hem in december 2017 gesproken. Deze gesprekken hebben niet tot een aanstelling geleid.
Van wanneer tot wanneer was Koen van Velsen interim-Rijksbouwmeester?
Van 15 januari 2015 tot 1 september 2015.
Heeft het feit dat Koen van Velsen de functie van interim-Rijksbouwmeester bekleedde ertoe bijgedragen dat hij momenteel niet de uitvoerend architect is van de renovatie van het Binnenhof? Kunt u een toelichting geven?
Nee. Op het moment dat de architectenkeuze werd gemaakt, was de heer Van Velsen al geruime tijd geen Rijksbouwmeester meer en zijn eerdere rol als Rijksbouwmeester stond eventuele opdrachtverlening niet in de weg.
Wanneer werd Koen van Velsen opgevolgd door Rijksbouwmeester Alkemade?
Op 1 september 2015.
Wat is de rol van Rijksbouwmeester Alkemade geweest bij het niet doorgaan van de opdracht aan Van Velsen?
Geen. De heer Van Velsen en het Rijksvastgoedbedrijf zijn niet tot overeenstemming gekomen over de zakelijke voorwaarden.
Wanneer werd de opdracht voor de renovatie van het Binnenhof aan Ellen van Laan/OMA gegeven? Kunt u een gedetailleerde toelichting geven van het verloop van de gesprekken die hieraan vooraf zijn gegaan?
De opdracht aan OMA voor het Structuurontwerp is verleend op 4 april 2017 en voor het Voorontwerp en Definitief Ontwerp op 5 juli 2018. Met OMA is door het Rijksvastgoedbedrijf nauwgezet gesproken over de inhoud van de opdracht en de voorwaarden. Dit heeft geleid tot de opdrachtverlening.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf na het afvallen van Koen van Velsen overwoog Pi de Bruijn aan te stellen als uitvoerend architect van de renovatie? Zo ja, waarom is dit niet door gegaan? Is dit omdat hij te behoudend werd geacht? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Nee, het Rijksvastgoedbedrijf heeft niet overwogen om Pi de Bruijn te benaderen voor deze opdracht. Toen duidelijk werd dat de heer Van Velsen niet zou worden ingeschakeld, is besloten dit deel onder te brengen in de opdracht aan coördinerend architect OMA.
Het bericht ambtenaren steeds vaker en luxer in businessclass naar de Caraïben |
|
Nico Drost (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bericht ambtenaren steeds vaker en luxer in businessclass naar de Caraïben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat juist gezien de beperkte omvang van de eilanden en het financieel toezicht vanuit Nederland, het niet gepast is wanneer bovenmatig veel geld wordt uitgegeven aan (luxe) reiskosten?
Ik ben niet van mening dat er bovenmatig veel geld wordt uitgegeven aan reiskosten. De reisbewegingen die door bewindspersonen en ambtenaren van de verschillende ministeries naar het Caribisch gebied worden gemaakt, zijn noodzakelijk om de ambities van het kabinet vorm te geven. Denk hierbij aan reizen om de openbare lichamen van Caribisch Nederland te ondersteunen bij bijvoorbeeld het opzetten van een goed functionerend en veilig vliegveld, het verbeteren van het financieel beheer, het versterken van het bestuur, en het uitvoeren van projecten op het gebied van kinderopvang en landbouwontwikkeling. Deze ondersteuning op locatie is een onmisbare schakel in de praktische samenwerking die het kabinet voorstaat. Daarnaast is de investering noodzakelijk om het leven en het voorzieningenniveau van de inwoners van de eilanden te verbeteren. Dit zorgt in de huidige kabinetsperiode voor een toegenomen inzet op bestuurlijk en ambtelijke vlak en resulteert in een verhoging van het aantal reisbewegingen. De toename van het aantal reizen is naast de genoemde ambities van het kabinet ook te verklaren uit de nasleep van orkaan Irma in 2017, waarbij er veel schade was op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. Overigens gaan de gemaakte reiskosten niet ten koste van de middelen die beschikbaar zijn voor Caribisch Nederland, noch Sint Maarten.
Wat is de verklaring voor de toename van het aantal vluchten? Valt inzichtelijk te maken welk gedeelte van de toename direct toe te schrijven is aan de gevolgen van orkaan Irma?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er weliswaar sprake is van een toename in de kosten van de vluchten, maar niet van de hotelverblijven? Betekent dit dat er sprake is van meer maar wel kortere dienstreizen? Zo ja, is dit het meest efficiënt?
Ik heb geen overzicht van de duur van de dienstreizen. Er wordt bij elke dienstreis zorgvuldig gekeken naar het nut en de noodzaak van de reis. Het doel van het bezoek wordt afgewogen tegen de kosten en er wordt rekening gehouden met de reisduur in combinatie met de beperkte uitvoeringskracht van de eilanden. Aanscherping van het afwegingskader acht ik niet nodig.
Wat is de verklaring voor de toename van het aandeel in de kosten dat uit businessclasstickets komt? Is het mogelijk het aantal businessclasstickets uit te splitsen naar ministerie?
In aanvulling op de antwoorden 2 en 3 over de toename van de reisbewegingen, kan ik u informeren dat er in de rijksbrede Reisregeling buitenland een urennorm is opgenomen. Wanneer een vliegreis zes uur of langer duurt, mag een ambtenaar businessclass vliegen. Voor de opsplitsing per ministerie verwijs ik u naar het gepubliceerde WOB-verzoek waar deze gegevens in zijn opgenomen.2
Ik heb geen overzicht van de rijksbrede reisbewegingen naar andere bestemmingen die langer dan zes uur vliegen zijn.
Hoe verhoudt bij deze reizen het aandeel in de kosten dat uit businessclasstickets komt zich tot reizen naar andere bestemmingen die verder dan zes uur vliegen liggen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is grosso modo het afwegingskader dat wordt gemaakt bij het besluit tot een dienstreis voor de noodzaak, de kosten, het aantal personen, de duur en de klasse waarin wordt gevlogen? Is hierin voldoende op het netvlies dat deze reizen vanuit publiek geld worden betaald? Zou een aanscherping van dit afwegingskader nodig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid binnen uw eigen ministerie en bij andere bewindspersonen aandacht te vragen voor een meer selectief gebruik van businessclasstickets, is het denkbaar dat de keuze bij vluchten langer dan zes uur niet bij de ambtenaar zelf maar bij een leidinggevende wordt gelegd?
De rijksoverheid wil werken als één organisatie, in binnen- en buitenland. In dit kader is het reisbeleid per 1 januari 2017 rijksbreed geharmoniseerd. Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Reisregeling buitenland. In de Reisregeling is een urennorm opgenomen. Wanneer een vliegreis zes uur of langer duurt, heeft de ambtenaar recht om businessclass te vliegen. Dit is echter geen verplichting; deze beslissing wordt door de ambtenaar zelf genomen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zien geen reden om de Reisregeling buitenland aan te passen.
De weigering van parlementariërs op Sint Maarten om te bezuinigen op hun eigen hoge vergoedingen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat Sint Maarten nog altijd geen begroting heeft voor 2019 en dat de behandeling van de begroting door het parlement voor onbepaalde tijd is uitgesteld?1
De Staten van Sint Maarten hebben op 2 juli jl. de behandeling van de begroting voor 2019 afgerond.
Klopt het dat Nederland vele tientallen miljoenen euro heeft aangeboden om een deel van de tekorten te betalen?
Nederland heeft op basis van artikel 36 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden liquiditeitssteun geboden aan Sint Maarten. Zoals ik uw Kamer op 5 april jl. per brief heb geïnformeerd (Kamerstuk 35 000 IV, nr. 52), gaat het hier om langlopende en renteloze leningen voor een bedrag van opgeteld € 38 mln. over 2017 en het eerste kwartaal van 2018. Deze leningen zijn ten laste gegaan van het wederopbouwfonds. Daarnaast heeft Nederland over het tweede kwartaal van 2018 een liquiditeitslening van € 16 mln. via de zogeheten lopende inschrijving verstrekt met een looptijd van 30 jaar en tegen een 0,74% rentetarief.
Klopt het dat Nederland Sint Maarten ook heeft gevraagd om de eigen financiën beter op orde te brengen en daarvoor ook hulp heeft aangeboden?
Nederland heeft via het trustfonds voor de wederopbouw bij de Wereldbank $ 30 mln. beschikbaar gesteld voor een hervormingsprogramma inclusief technische ondersteuning dat onder meer ziet op de verbetering van het financiële beheer op Sint Maarten. Deze zogeheten «Development Policy Operation» is een beproefd instrument en de Wereldbank heeft hier al vele landen, onder meer in de Caribische regio, mee ondersteund.
Daarnaast ondersteunt Nederland Sint Maarten met liquiditeitssteun. Aan deze steun zijn op basis van advisering door het College financieel toezicht voor Sint Maarten en Curaçao (Cft), voorwaarden verbonden die er onder meer voor moeten zorgen dat het begrotingstekort wordt verkleind. Om in de toekomst alsnog de tekorten op de begroting te kunnen compenseren is het in ieder geval noodzakelijk dat Sint Maarten de belastingopbrengsten verhoogt. Daartoe is Sint Maarten voornemens de belastingdienst te herstructureren om onder meer de compliance te vergroten.
Klopt het dat de ministers van Sint Maarten bereid zijn een gebaar van solidariteit te maken naar de bevolking en willen bezuinigen op hun eigen inkomen?
De regering van Sint Maarten heeft er vrijwillig voor gekozen om voor het jaar 2019 10% te bezuinigen op zijn salarissen.
Op 2 juli jl. hebben de Staten van Sint Maarten de behandeling van de begroting 2019 afgerond. In deze begroting is een reductie van 10% op de salariskosten van de Statenleden opgenomen.
Het daadwerkelijk verlagen van de salarissen van de Statenleden vergt, naast bovengenoemde opname in de begroting 2019, wettelijk een parlementaire meerderheid van twee derde. Hiervoor is een separaat wetsvoorstel benodigd.
In een aangenomen motie bij de begroting 2019 hebben de Staten aangegeven open te staan voor een discussie omtrent verlaging van hun salarissen, maar de Staten willen daarbij verder kijken dan enkel naar de salarissen van Statenleden en ministers. Daarnaast hebben de Staten in deze motie kenbaar gemaakt te willen korten op de vaste onkostenvergoedingen voor Statenleden en ministers en in 2020 in te willen leveren op reisvergoedingen waarbij het aantal reisbewegingen eveneens moet worden teruggebracht.
Klopt het dat het parlement van Sint Maarten tot op heden niet bereid is om dat gebaar van solidariteit te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u deze houding ook opmerkelijk, zeker gezien het feit dat de parlementariërs van dit kleinste land van het Koninkrijk het meeste verdienen van alle parlementen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u verzekeren dat vanuit Nederland geen geld wordt overgemaakt om de tekorten op de begroting van Sint Maarten te betalen voordat het parlement van Sint Maarten de begroting voor 2019 heeft goedgekeurd en de parlementariërs de bezuiniging niet alleen afschuiven op de bevolking van het eiland, maar ook bereid zijn te bezuinigen op hun eigen inkomen?
Aan eventuele liquiditeitssteun over 2019 is in ieder geval het verlagen van de salarissen en/of de emolumenten van de Statenleden als voorwaarde verbonden.
De berichten 'Sint Maarten niet ver verwijderd van een blokkade internationaal betalingsverkeer' en 'FATF geeft Sint Maarten ervan langs' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Sint Maarten niet ver verwijderd van een blokkade internationaal betalingsverkeer» en «FATF geeft Sint Maarten ervan langs»?1
Ja.
Is het waar dat de Financial Action Task Force (FATF) de aangesloten landen zal oproepen het internationale betalingsverkeer met Sint Maarten te blokkeren als het zijn wetgeving niet op orde brengt?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen2 betekent een openbare waarschuwing – mocht de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF) deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval moeten afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Voor burgers kan dit betekenen dat zij hiervan hinder ondervinden als zij internationale transacties willen doen, namelijk dat deze transacties tijdelijk moeilijk uitvoerbaar zijn. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.3
Welke consequenties kan dit hebben voor het betalingsverkeer op Bonaire, Saba en Sint Eustatius, aangezien de banken die actief zijn op de BES-eilanden vrijwel volledig bestaan uit bijkantoren van financiële ondernemingen met zetel op Curaçao of Sint Maarten? Kunt u hierbij met name ingaan op de dagelijkse consequenties voor burgers van deze eilanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Sint Maarten om maatregelen te voorkomen tot september nog zes wetten moet invoeren? Zo ja, is Sint Maarten in staat dit wetgevingsproces tijdig tot een goed einde te brengen?
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, de Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De CFATF dient nog na te gaan of deze wetgeving overeenstemt met de FATF-aanbevelingen. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Welke maatregelen zijn er genomen naar aanleiding van het feit dat Sint Maarten een internationaal centrum is voor het via casino’s witwassen van uit drugs-, mensen- en wapenhandel verkregen winsten die worden doorgesluisd naar onder meer organisaties die gelinkt worden aan terrorisme (zoals sinds 2005 in achtereenvolgende officiële rapporten gesignaleerd wordt)?
Zie antwoord vraag 4.
Welke resultaten heeft het Team Bestrijding Ondermijning op Sint Maarten, dat de banden tussen de onderwereld en het openbaar bestuur moet blootleggen, tot nu toe opgeleverd?
Zoals opgenomen in de beantwoording van de vragen 8 en 11 van het lid Van der Linde en Bosman4, ondernemen ik en mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Uit het jaarverslag 2018 van Hoofdstuk IV Koninkrijksrelaties blijkt dat de continuering van Team Bestrijding Ondermijning effectief is gebleken.5 Zo heeft onder andere strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden in een onderzoek naar fiscale misstanden in de haven van Sint Maarten en is een Sint Maartense parlementariër aangehouden op verdenking van corruptie, omkoping en witwassen. Tevens is een onderzoek gestart naar de strafbare handelingen rondom de aanbesteding van contracten die verband houden met afvalverwerking in Sint Maarten. Daarbij is bijzondere aandacht voor ambtelijke corruptie, zoals het aannemen van steekpenningen en omkoping van ambtenaren. Verder zijn, zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over een actueel beeld van de resultaten en het effect van de aanpak van het Team Bestrijding Ondermijning.
Heeft Sint Maarten ter zake een beroep gedaan op technische of ambtelijke bijstand van Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Is er voorzien in een noodscenario mocht zich de situatie voordoen dat het daadwerkelijk tot een blokkade van internationaal betalingsverkeer komt en dat dit weerslag zal hebben op de het financiële verkeer op Saba, Sint Eustatius en Bonaire?
Zoals de Minister van Financiën in zijn brief van 3 juni jl. aangaf, heeft het functioneren van de bancaire dienstverlening en het elektronisch betalingsverkeer op de BES reeds de aandacht.7 Mijn ambtsgenoot van Financiën is hierover in gesprek met lokale partijen en autoriteiten en informeert uw Kamer eind dit jaar over de voortgang. De situatie op Sint Maarten en de mogelijke gevolgen voor het bijkantoor op Sint Eustatius zullen hierin worden meegenomen.