Het WEF en de belasting voor miljonairs en miljardairs |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Steven van Weyenberg (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Staat u achter de uitspraak vanuit een kabinetsbron over deelname aan het World Economic Forum (WEF): „Je voedt jezelf met alle inzichten van de mensen die er op de wereld het meest toe doen»?1 Zo nee, wat is dan wel de reden om hierheen te gaan? Zo ja, waarom vindt u dat gewone mensen er minder toe doen?
De jaarlijkse vergadering van het World Economic Forum biedt een goede gelegenheid om in gesprek te gaan met politici, academici, journalisten en vertegenwoordigers van internationale organisaties, ngo’s en het bedrijfsleven over belangrijke en actuele thema’s. De vergadering biedt de mogelijkheid om nieuwe inzichten te delen en ervaringen uit te wisselen bij de aanpak van wereldwijde vraagstukken en daarnaast de Nederlandse belangen te behartigen.
Wat zijn volgens u de voordelen voor Nederland van deelname aan het WEF? Kan er ook een overzicht gegeven worden met wie en welke organisaties de kabinetsleden en ambtenaren spreken?
In de bijlage treft u de programma’s aan van de Nederlandse bewindspersonen die bij de vergadering van het World Economic Forum aanwezig waren. Voor de voordelen voor Nederland van deelname aan het World Economic Forum verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Hoeveel kost de deelname van het Nederlandse kabinet aan het WEF dit jaar? Kunt u hierbij een overzicht geven van alle kosten zoals kosten voor deelname, reiskosten, huisvesting, het totale aantal uren dat kabinetsleden en ambtenaren hieraan besteden, een overzicht van hoeveel kabinetsleden en ambtenaren afreizen en overige kosten?
Deelname van bewindspersonen geschiedt op uitnodiging en is kosteloos.
Een deel van de kabinetsleden heeft voor de heen- en/of terugreis gebruik gemaakt van het regeringstoestel. Alle departementen hevelen sinds 2014 budget over naar het Ministerie van I&W om de kosten van het regeringstoestel te dekken. Deze kosten worden dan ook niet meegenomen in de beantwoording van deze vraag. Voor de kosten omtrent de lijnvluchten van de Minister van SZW, de Minister van Defensie en de Minister van Buitenlandse Zaken, verwijs ik u naar de bestuurskosten.
In onderstaande tabel treft u de kosten voor verblijf van de deelnemende bewindspersonen aan.
Rutte (AZ)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 786
Bruins Slot (BZ)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 1.139
Van Leeuwen (BHOS)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 786
Van Gennip (SZW)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 2.800
Adriaansens (EZK)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 1.139
Ollongren (DEF)
Verblijfskosten jaarvergadering WEF, Davos
€ 1.493
De bijgevoegde programma’s bieden inzicht in de tijd die de kabinetsleden hebben besteed aan de jaarlijkse vergadering van het WEF. De tijd die ambtenaren hieraan hebben besteed wordt niet specifiek geadministreerd.
Naast zes kabinetsleden, zijn tien ambtenaren uit Nederland afgereisd naar Davos.
Onder welke begrotingspost(en) vallen deze uitgaven?
Reis- en verblijfskosten vallen onder bestuurskosten.
Deelt u de mening dat er verantwoording dient te worden afgelegd over de nagestreefde doelstellingen, doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en uitvoering hiervan?
Er wordt een zorgvuldige afweging gemaakt van de relevantie van elke reis of deelname aan een evenement van een bewindspersoon en of deze reis of deelname bijdraagt aan beleidsdoelstellingen, zo ook voor de algemene jaarvergadering van het WEF.
Voor de voordelen voor Nederland van deelname aan het World Economic Forum verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van een Telegraaf-journalist dat het WEF slechts een congres is waar geen echte beleidsuitkomsten van zijn: «De rijken der aarden praten vijf dagen over armoedebestrijding om daarna weer door te gaan met rijkdom vergaren»?2. Zo ja, waarom besteedt u dan belastinggeld aan het bezoeken hiervan? Zo nee, kunt u dan een overzicht geven van al het beleid in Nederland en in de Europese Unie dat gewijzigd is naar aanleiding van deze en eerdere WEF-congressen?
Tijdens de jaarlijkse vergadering van het World Economic Forum vindt geen politieke besluitvorming plaats.
Voor de reden van het bezoeken van de jaarlijkse vergadering van het World Economic Forum verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Als u het in vraag vijf gevraagde overzicht niet kunt geven, kunt u dan toelichten waarom niet? Hoe verhoudt dit zich met het afleggen van verantwoording over beleid en de hiermee samenhangende uitgaven?
Zie antwoord op vragen 3 en 5.
Wanneer kabinetsleden en ambtenaren in een formele capaciteit en van belastinggeld afreizen naar bijeenkomsten en hier gesprekken voeren die eventueel invloed kunnen hebben op ons land, deelt u dan de mening dat hier transparantie over moet bestaan vanuit een democratisch oogpunt?
Het is het beleid van het kabinet om zo transparant mogelijk te zijn over de samenstelling van de kabinetsdelegatie, de sessies waaraan de aanwezige bewindspersonen hebben deelgenomen en de bilaterale gesprekken die zij hebben gevoerd.
De meeste sessies waaraan de bewindspersonen hebben deelgenomen werden gelivestreamed en zijn terug te kijken via de website van het World Economic Forum. Het World Economic Forum maakt in de regel geen verslagen van de programmasessies.
In de bijlage treft u de volledige programma’s aan van de Nederlandse bewindspersonen die bij de vergadering van het World Economic Forum aanwezig waren.
Deelt u de mening van de miljonairs en miljardairs die tijdens het afgelopen WEF aangeven dat zij zwaarder belast zouden moeten worden?3 Zo ja, wat is hier door het kabinet aan gedaan dit afgelopen jaar? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de stand van zaken van de twee genoemde moties (Kamerstuk 35 302, nr. 55 en Kamerstuk 36 202, nr. 102) over het belasten van miljonairs: de eerste is afgedaan met het onderzoekstraject Bouwstenen voor een beter belastingstelsel waarvan de rapporten op 18 mei 2020 door de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst naar de Kamer zijn gestuurd (Kamerstuk 32 140, nr. 71). In de Bouwstenen 2020 is een fiche uitgewerkt hoe een miljonairsbelasting eruit zou kunnen zien. In een bijlage van de brief waarmee de Bouwstenen 2022 zijn aangeboden aan de Tweede Kamer is verder aangegeven hoe en waar invulling is gegeven aan de betreffende moties en toezeggingen.
De tweede motie is afgedaan in de brief «Schriftelijk overleg en andere toezeggingen toekomstig box 3-stelsel» van 9 februari 2023, Kamerstuk 32 140, nr. 145. In die brief is verwezen naar het eerder uitgewerkte fiche. Los van deze moties is bij het IBO Vermogensverdeling een fiche uitgewerkt voor een brede Vermogensbelasting voor vermogende mensen.
Wat is de stand van zaken rondom de meerdere aangenomen moties over het belasten van miljonairs (zie bijvoorbeeld Kamerstukken 35 302, nr. 55 en 36 202, nr. 102) waar Kamerlid Van Weyenberg zo enthousiast over was en Minister van Weyenberg nu de kans heeft iets mee te doen? Bent u voornemens hierop actie te ondernemen of is uw werkwijze en die van uw kabinet dezelfde als bij het WEF, «een tijd praten over ongelijkheid en daarna weer doorgaan met de rijken der aarde rijkdom laten vergaren»?
Zie antwoord vraag 9.
De problemen met communicatiesystemen aan boord van bussen bij Qbuzz. |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht «FNV: Grote zorgen om veiligheid chauffeurs en reizigers Qbuzz in Drenthe en Groningen vanwege haperend communicatiesysteem»?1
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik contact gehad met het OV-bureau Groningen-Drenthe en Qbuzz. Hieruit is gebleken dat de veiligheid van de chauffeurs en reizigers nooit in het geding is geweest. De noodknop die de veiligheid garandeert, heeft te allen tijde gewerkt.
Wat is uw reactie op de resultaten van de enquête die FNV heeft uitgezet onder personeel van Qbuzz over de problemen met de IVU-box?2
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik contact gehad met het OV-bureau Groningen-Drenthe en Qbuzz. Hieruit is gebleken dat de veiligheid van de chauffeurs en reizigers nooit in het geding is geweest. De noodknop die de veiligheid garandeert, heeft te allen tijde gewerkt.
Wat vindt u ervan dat maar liefst 97% van de chauffeurs van Qbuzz aangeeft dat de IVU-box onvoldoende functioneert?
Moderne bussen hebben meerdere systemen aan boord die opgestart moeten worden bij aanvang van de dienst. Enkel het betaalsysteem heeft af en toe te maken met een langere opstartstarttijd. Dit betreft een ander systeem dan de IVU-box.
Welke risico’s kleven er volgens u aan de haperende communicatiesystemen op busdiensten van Qbuzz?
Er kleven geen veiligheidsrisico’s aan de communicatiesystemen die in het artikel genoemd zijn. De communicatiesystemen hebben altijd gewerkt. Wel heeft het haperen van het betaalsysteem in een klein aantal van de ritten tot vertraging geleid.
Bent u bereid om de problemen met de IVU-box nader te inventariseren en zo snel mogelijk op te lossen?
De werking van technische systemen is onderdeel van de afspraken tussen de concessieverlener en concessiehouder. Anders dan volgens de berichtgeving van FNV waren er geen problemen met de IVU-box. Alleen het betaalsysteem heeft storingen ondervonden. Op 17 januari jl. heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de FNV en Qbuzz, waarna de berichtgeving recht is gezet. Dit is per brief medegedeeld aan de provincies Groningen en Drenthe en de gemeente Groningen3. Qbuzz heeft aangegeven verbeteracties voor het betaalsysteem in gang te hebben gezet.
Heeft u hierover reeds contact gehad met de provincies Drenthe, Groningen en vervoerder Qbuzz?
Ik heb contact gehad met het OV-bureau Groningen-Drenthe en Qbuzz. In de provinciale staten van Groningen zijn vragen gesteld over dit onderwerp. Hier is een uitgebreidere toelichting gegeven op de technische problemen4.
Kunt u onderzoeken in hoeverre chauffeurs te maken hebben (gehad) met agressie van reizigers vanwege deze technische problemen?
Er zijn geen chauffeurs die te maken gehad met agressie van reizigers vanwege de technische problemen van de betaalsystemen.
Welke nadelen ondervinden reizigers door de problemen met de IVU-box?
Er waren geen problemen met de IVU-box. De storingen die wel optraden hebben betrekking op de betaalsystemen op een klein aantal ritten. Wanneer de systemen haperen bij de opstartprocedure kan dit leiden tot vertraging vanwege een reset of het omwisselen van de bus. In enkele gevallen is de bus gaan rijden zonder dat reizigers konden inchecken.
Kunt u, indien een oplossing niet snel wordt gevonden, de Nederlandse Arbeidsinspectie vragen om onderzoek te verrichten naar de problemen met IVU-box, zoals door FNV wordt voorgesteld?
Na de publicatie heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen Qbuzz en FNV. Hieruit is gebleken dat de technische problemen geen gevolgen hadden voor de veiligheid van chauffeurs en dit is ook door FNV erkend. Ik zie dan ook geen aanleiding om op basis van deze bevindingen een onderzoek te laten verrichten naar de werking van de IVU-box.
Voldoet Qbuzz als vervoerder met de huidige technische problemen aan alle wettelijke normen omtrent arbeidsomstandigheden voor chauffeurs en aan zijn verplichtingen richting reizigers?
Qbuzz voldoet volgens het OV-bureau Groningen-Drenthe aan de wettelijke normen. De prestaties naar reizigers toe zijn onderdeel van de concessieafspraken op regionaal niveau.
Het artikel 'FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: 'Dit gat moet gedicht worden'' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: «Dit gat moet gedicht worden»»?1
Ja.
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor het verifiëren van de identiteit van de donateur?
De Wet financiering politieke partijen (Wfpp) verplicht alle politieke partijen om een zodanige administratie te voeren dat deze een betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie van de partij. Politieke partijen moeten elk jaar, ongeacht of zij subsidie ontvangen of niet, een financieel verslag en een overzicht van bijdragen van in totaal € 1.000,– of meer en schulden van € 25.000,– of meer aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) toesturen.
De Minister van BZK maakt de verantwoordingsstukken openbaar. Van bijdragen boven de € 250,– zijn politieke partijen verplicht de naam en het adres van de donateur te registreren. Hoe deze registratie in de praktijk plaatsvindt, is aan de politieke partijen zelf. Ook is het de rol van politieke partijen zelf om invulling te geven aan de normen ten aanzien van het ontvangen van bijdragen en om de benodigde controlemaatregelen te treffen om vast te stellen of een bijdrage in lijn is met de Wfpp. De uiteindelijke controle hierop vindt plaats door de accountant, die over de financiële jaarstukken een goedkeurende verklaring moet afgeven.
Klopt het dat politieke partijen een verantwoordelijkheid hebben voor het aanleveren van een betrouwbaar overzicht van hun donateurs dat openbaar gemaakt wordt en tot hoever strekt de verantwoordelijkheid van de ontvangende partij om de identiteit van donateurs te controleren?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze vindt u dat de accountant de door de politieke partij aangeleverde lijst van giften en de identiteit van de donateur moet controleren?
De accountant moet door middel van een accountantsverklaring verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De accountant dient daarvoor gebruik te maken van het model dat is voorgeschreven in de Regeling financiering politieke partijen.
Op welke wijze ziet de Commissie toezicht financiën politieke partijen toe op de correctheid van de door de accountant aangeleverde controle op de correctheid van de lijst van giften?
De Commissie toezicht financiën politieke partijen heeft als taak de Minister te adviseren over de toepassing van en toezicht op de naleving van de Wfpp. Daarnaast controleert de Auditdienst Rijk (ADR) jaarlijks drie tot vier accountants van politieke partijen. De ADR controleert hierbij of de accountant van een politieke partij op een zorgvuldige manier heeft gecontroleerd of politieke partijen hebben voldaan aan de vereisten van de Wfpp. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt met uw Kamer gedeeld. Indien ertoe aanleiding is, heeft de Minister van BZK als toezichthouder de bevoegdheid om een accountant in te schakelen om de financiële administratie van een partij te controleren.
In hoeverre vormt het geven in de vorm van cryptocurrency, eventueel met een tussenstap waarbij de cryptocurrency wordt omgezet in een geldelijke bijdrage, een risico voor de transparantie en betrouwbaarheid van het giftenoverzicht en daarmee ook voor de handhaafbaarheid van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp)?
Laat ik voorop stellen dat ik verwacht dat politieke partijen handelen conform de wettelijke voorschriften. Indien een partij een bijdrage van boven de € 250,– ontvangt, moet de partij de naam en het adres van de gever (of uiteindelijke belanghebbende), het bedrag en de datum van de bijdrage registeren. Het is mogelijk om een bijdrage in crypto anoniem te doen in de zin dat het voor een politieke partij lastig is om de persoonsgegevens van een gever te achterhalen. Hierdoor bestaat er een risico dat cryptodonaties worden gebruikt om het bijdragenmaximum of het verbod op buitenlandse bijdragen te omzeilen. Indien een politieke partij bij het aannemen van een bijdrage niet met zekerheid kan vaststellen dat de bijdrage rechtmatig is, dient de politieke partij de bijdrage niet aan te nemen. In het geval van een overtreding van de regels van de Wfpp, kan ik als toezichthouder besluiten om een bestuurlijke boete op te leggen.
Bent u van mening dat het op deze wijze ontvangen van giften op gespannen voet staat met het doel van de Wfpp, namelijk het creëren van transparantie over ontvangen giften?
Zie antwoord vraag 6.
Welke extra waarborgen zullen worden opgenomen in de Wet op de politieke partijen om dit risico af te dekken?
In het ontwerpwetsvoorstel Wet op de politieke partijen (Wpp) zijn geen extra waarborgen opgenomen ten aanzien van cryptoactiva. In het kader van de Wpp wordt bezien of extra waarborgen opportuun zijn. Hierbij houd ik rekening met nieuwe EU-wetgeving op het gebied van anti-witwassen en cryptoactiva, die het anonimiseren van crypto’s moet tegengaan. Met de uitbreiding van de Europese Transfer of Fundsverordening gelden bovendien per 2025 voor crypto-overmakingen vergelijkbare transparantieregels als voor regulier betalingsverkeer.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of anonieme gever meerdere giften onder de toelaatbare grens doet, waarmee deze grens heimelijk wordt overschreden?
Anonieme bijdragen zijn begrensd op € 250,–. Omdat een bijdrage anoniem is, is het onmogelijk met zekerheid vast te stellen of verschillende anonieme bijdragen niet afkomstig zijn van dezelfde donateur. Met de invoering van de Evaluatiewet Wfpp is de grens van anonieme giften verlaagd van € 1.000,– naar € 250,–. Hierdoor is het risico op het misbruik van anonieme donaties aanzienlijk verkleind. Indien een politieke partij kennis heeft van één donateur die meerdere anonieme bijdragen doet van onder de € 250,–, dan wordt van de politieke partij verwacht dat zij de gegevens van deze donateur alsnog registeren.
Zullen deze risico’s ook meegenomen worden in de penetratietest die wordt uitgevoerd op de Wfpp?
Deze risico’s zijn meegenomen in de zogenoemde penetratietest. Het door een onafhankelijk bureau uitgevoerde onderzoek is inmiddels afgerond. De uitkomsten worden meegenomen in de voorbereiding van de Wpp.
Mag een politieke partij cryptocurrency aannemen en op welke wijze worden giften in cryptocurrency door de Wfpp gereguleerd? Vallen zij onder de noemer bijdrage of bijdrage in natura, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wfpp?
Binnen de Wfpp gelden geen aanvullende voorschriften ten aanzien van bijdragen in cryptoactiva. Een bijdrage in cryptoactiva beschouw ik als een geldelijke bijdrage, aangezien het geen officiële maar wel een informele tegenwaarde in bijvoorbeeld dollar of euro heeft en in ieder geval een handelswaarde heeft. Voor zover cryptoactiva zou moeten worden beschouwd als zaak of dienst, is sprake van bijdrage in natura. Hoe dan ook valt cryptoactiva binnen de werkingssfeer van de Wfpp.
Welke verantwoordelijkheden vloeien voort uit de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving voor de verschillende partijen betrokken bij de cryptodonaties zoals deze door Forum voor Democratie worden ontvangen en Forumpay worden gefaciliteerd om de identiteit van de donateur te verifiëren?
In Nederland moeten aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (hierna: cryptodienstverleners) die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). Ook zijn deze partijen aangemerkt als poortwachter in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft), die grotendeels voortvloeit uit Europese regelgeving. Poortwachters moeten cliëntonderzoek doen. Hiertoe moeten ze bijvoorbeeld de identiteit van de cliënt vaststellen en verifiëren, met het doel om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.
In hoeverre voldoet de methode die Forum voor Democratie gebruikt aan de verplichtingen in de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving?
Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven, schrijft de Wwft voor dat aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). ForumPay is niet als aanbieder van een bewaarportemonnee of wisseldiensten tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta geregistreerd bij DNB. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen.
Uit de Wwft volgt niet per se dat personen die als klant gebruik maken van diensten die door een cryptodienstverlener worden aangeboden in overtreding zijn als deze cryptodienstverlener niet voldoet aan de Wwft.
Onder welke voorwaarden mag Forumpay actief zijn in Nederland en voldoet het bedrijf aan die voorwaarden? Zo nee, wat zijn hiervan dan de consequenties?
Een registratie bij DNB is een wettelijk vereiste voor cryptodienstverleners om op de Nederlandse markt actief te mogen zijn. Indien een partij geregistreerd is bij DNB moet deze partij cliëntenonderzoek doen, transacties monitoren en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU. Tevens wordt de geschiktheid en betrouwbaarheid van het bestuur getoetst. Ik merk op dat ForumPay niet in het register van DNB is opgenomen. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen. Inmiddels heb ik vernomen dat op de website van FvD de doneeroptie via ForumPay niet langer actief is.
In het algemeen geldt dat DNB handhavend op kan treden indien een cryptodienstverlener niet aan de wettelijke vereisten voldoet, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom. Ook kan DNB bestuurlijke boetes opleggen. Daarnaast kunnen overtredingen van de Wwft, waaronder het illegaal aanbieden van cryptodiensten in Nederland, ook op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk opgevolgd worden.
Het weigeren van palliatieve zorg vanwege het bereiken van het budgetplafond. |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met signalen uit het veld dat palliatieve zorg in eerste instantie geweigerd werd omdat het budgetplafond voor palliatieve zorg thuis voor dit jaar bereikt zou zijn bij Zilveren Kruis?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat thuis kunnen sterven geweigerd werd vanwege (een misverstand rondom) het budgetplafond en het feit dat dit al meerdere jaren speelt?
Dit was een vervelend misverstand op een kwetsbaar moment. Gelukkig is dit misverstand in overleg met de zorgverzekeraar opgelost. Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 3 kan een dergelijke situatie door goede en tijdige afstemming tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder veelal voorkomen worden.
Hoe verhouden deze signalen zich tot de afspraak van zorgverzekeraars en zorgaanbieders dat het budgetplafond geen belemmering mag vormen om thuis te kunnen sterven?
De meeste zorgverzekeraars hebben met gecontracteerde zorgaanbieders afspraken over omzetplafonds. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om gedurende het jaar te monitoren hoe de gerealiseerde omzet zich verhoudt tot het omzetplafond. Als er overschrijding dreigt dient de zorgaanbieder tijdig een verzoek in te dienen voor ophoging van het omzetplafond. Dat is bij de meeste zorgverzekeraars bij een bepaald percentage van het plafond, bijvoorbeeld 70%. Wanneer de informatie uit de aanvraag compleet is, ontvangt de zorgaanbieder bericht van de zorgverzekeraar en volgt binnen een paar weken uitsluitsel over het wel/niet ophogen van het plafond. Het is dus van belang dat er tijdig een aanvraag wordt gedaan. Het kan voorkomen dat een gecontracteerde zorgaanbieder een zorgvraag krijgt aangemeld van een cliënt voor palliatief terminale zorg (PTZ), maar dat de betreffende aanbieder zijn omzetplafond bij de zorgverzekeraar heeft bereikt. De zorgaanbieder dient dan de cliënt te melden dat hij geen mogelijkheid heeft om de cliënt in zorg te nemen en dient de cliënt door te verwijzen naar een andere aanbieder in de regio. Mocht dit niet lukken dan heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verplichting de verzekerde te bemiddelen, bijvoorbeeld via de afdeling zorgbemiddeling van de zorgverzekeraar, naar een andere aanbieder die de betreffende zorg wel kan leveren. Uit navraag bij de zorgverzekeraars blijkt overigens dat tijdige en goed onderbouwde aanvragen voor budgetophoging met betrekking tot PTZ veelal voortvarend en welwillend worden behandeld door de zorgverzekeraars.
Hoe verhouden deze signalen zich tot de genoemde voornemens in de brief «Stand van zaken palliatieve zorg en geestelijke verzorging», d.d. 14 december 2023?1
De voornemens in de brief zijn erop gericht om de zorg voor patiënten in de palliatieve fase en hun naasten toegankelijker en beter bereikbaar te maken en beter te laten aansluiten bij de persoonlijke waarden, wensen en behoeften. In het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) wordt hier langs verschillende lijnen, samen met de mensen om wie het gaat en met alle betrokken partijen aan gewerkt. Signalen over waar het knelt worden hierin meegenomen.
Wordt in de aangekondigde toekomstverkenning van het RIVM ook het oplossen van de problematiek rondom budgetplafonds bij de palliatieve zorg meegenomen?
Actuele knelpunten worden nu al meegenomen in de activiteiten in het kader van het NPPZ II. De toekomstverkenning start met een overzicht van de huidige stand van zaken, zowel van alles wat goed gaat als de knelpunten. Vervolgens wordt vooruitgekeken naar 2050: met welke toekomstige scenario’s moet er rekening worden gehouden? Op basis daarvan zal samen met alle betrokken partijen worden gewerkt aan een toekomstagenda voor de palliatieve zorg, voor ná het NPPZ II.
Wanneer en op welke manier wordt verwacht dat de oplossingsrichtingen van de Stichting Palliatieve Zorg Nederland (PZNL) zoals genoemd in de eerder genoemde brief «Stand van zaken palliatieve zorg en geestelijke verzorging», gaan bijdragen aan het voorkomen van deze signalen?
In het kader van het NPPZ II wordt voor de korte termijn, middellange termijn en lange termijn in diverse samenhangende trajecten gewerkt aan de verbetering van de bekostiging van palliatieve zorg. Zodat de wijze van bekostiging ook bijdraagt aan de beoogde toegankelijke en goed bereikbare palliatieve zorg die aansluit bij de persoonlijke waarden, wensen en behoeften van de mensen.
Op de korte termijn worden knelpunten in de huidige bekostiging en contractering aangepakt. De oplossingen die Stichting PZNL met betrokken partijen opstelt worden geagendeerd bij de NZa en de zorgverzekeraars. Deze oplossingen vinden plaats binnen de bestaande financiering en dragen dus direct bij aan het voorkomen van knelpunten. En worden direct verwerkt in de informatievoorziening op Palliaweb en via de Handreiking financiering palliatieve zorg (www.palliaweb.nl/publicaties/handreiking-financiering-palliatieve-zorg) die jaarlijks wordt geactualiseerd.
Voor de langere termijn wordt geëxperimenteerd met nieuwe (innovatieve) financiering zoals TAPA$ (transmurale palliatieve zorg met passende bekostiging). De TAPA$ prestaties zijn ontworpen om dát gedeelte van transmurale palliatieve zorg te kunnen bekostigen en contracteren wat op dit moment nog niet regulier bekostigd is. En stimuleren de transmurale samenwerking rond de patiënt door zorgverleners. De experimenten in het kader van TAPA$ en in overleg met de zorgverzekeraars lopen tot eind 2027. De eerste resultaten zijn beschikbaar via Palliaweb (www.palliaweb.nl/beleid/tapa$).
Ook lopen via de NZa experimenten met alternatieve vormen van financiering (www.nza.nl/onderwerpen/palliatieve-zorg/experimenten-met-alternatieve-bekostiging). Eind 2031 vindt de borging van nieuwe bekostigingsmodellen uit de experimenten plaats.
In hoeverre zijn deze oplossingsrichtingen al geagendeerd bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de zorgverzekeraars? Worden deze gedeeld met de Kamer?
Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 6, wordt aan deze oplossingsrichtingen in gezamenlijkheid met NZa, zorgverzekeraars en andere betrokken partijen gewerkt. In de recente Kamerbrief is gecommuniceerd wat de stand van zaken is van de oplossingsrichtingen die in de verschillende trajecten worden uitgewerkt. Eind dit jaar zal een volgende Kamerbrief palliatieve zorg worden verzonden waarin opnieuw de stand van zaken van de verschillende trajecten rond de bekostiging zal worden gegeven.
Hoeveel meldingen komen er sinds de oprichting van het praktijkteam palliatieve zorg, in 2016, per jaar binnen over het vastlopen van palliatieve zorg thuis vanwege onder andere budgettaire redenen?
Sinds de oprichting van het praktijkteam palliatieve zorg komen er per jaar één à twee meldingen binnen in verband met het budgetplafond. Over de bekostiging in brede zin komen meer meldingen binnen. Het gaat vaak om vragen over indicatiestelling, over medicatie/voeding/hulpmiddelen, of contractering. Via steeds betere informatievoorziening (via de Handreiking financiering palliatieve zorg, andere informatie op Palliaweb en via de website Regelhulp www.regelhulp.nl/onderwerpen/zorg-in-laatste-levensfase/ptz) worden de meeste vragen ondervangen. Bij een melding over vastlopen van palliatieve zorg wordt met de zorgverzekeraar bekeken wat er speelt en hoe dit opgelost kan worden.
Zijn er meer signalen bij de NZa bekend van zorgverzekeraars die ondanks de gemaakte afspraken wel degelijk een budgetplafond (lijken te) hanteren bij het vergoeden van palliatieve zorg?
De NZa heeft mij bericht dat er één signaal over het budgetplafond bij palliatieve zorg is ontvangen in juni 2021. Dit is voordat de genoemde afspraken zijn gemaakt en na interventie van de NZa opgelost. In december 2023 heeft de NZa één signaal ontvangen over problemen met een budgetplafond bij een thuiszorginstelling. Dit signaal ging echter niet specifiek over palliatieve zorg.
Zijn er, naast het contact opnemen met het praktijkteam palliatieve zorg, nog andere stappen die verzekerden kunnen nemen als hun zorgverzekeraar palliatieve zorg weigert of als zorgaanbieders niet kunnen leveren?
Als een zorgaanbieder zijn omzetplafond bij de zorgverzekeraar heeft bereikt, dan dient deze de cliënt te melden dat hij geen mogelijkheid heeft om de cliënt in zorg te nemen en dient de zorgaanbieder de cliënt door te verwijzen naar een andere aanbieder in de regio. De zorgverzekeraar heeft vanuit zijn zorgplicht de verplichting de verzekerde te bemiddelen, bijvoorbeeld via de afdeling zorgbemiddeling, naar een andere aanbieder die de betreffende zorg wel kan leveren.
In hoeverre is er op dit moment een goed vindbaar, centraal publieksinformatiepunt over vraagstukken (specifiek over de financiering) rondom het levenseinde, conform het amendement Tellegen en Paulusma?2 Bent u van menig dat de informatie over de vraag waar men recht op heeft, duidelijk en vindbaar genoeg is?
De website Over palliatieve zorg www.overpalliatievezorg.nl/zorg-en-hulp/palliatieve-zorg-wie-betaalt-wat geeft duidelijke publieksinformatie over de verschillende vergoedingen van palliatieve zorg. In de landelijke publiekscampagnes Als je niet meer beter wordt (eind 2022) en Ongeneeslijk. Niet uitbehandeld (maart 2023 en eind 2023) is ook steeds verwezen naar de website Over palliatieve zorg, waar mensen naast financiële informatie ook alle andere informatie over de laatste levensfase kunnen vinden.
Voor vragen over financiering van zorg in de laatste levensfase is ook de website Regelhulp een duidelijk en vindbaar informatiepunt www.regelhulp.nl/onderwerpen/zorg-in-laatste-levensfase/ptz.
Bent u bereid om met diverse partijen uit het veld, zoals verpleegkundigen en de zorgverzekeraars, in gesprek te gaan over de signalen en de problemen waar zij tegenaan lopen? In hoeverre en op welke manier worden deze partijen betrokken bij de toekomstverkenningen en onderzoeken zoals aangekondigd in de eerdergenoemde brief?
Deze gesprekken vinden zeer regelmatig plaats. De genoemde partijen zijn ook betrokken bij de uitvoering van het NPPZ II en werken en denken zo dus samen met alle andere betrokken partijen mee aan alle activiteiten die in het kader van het programma worden uitgevoerd.
Wanneer verwacht u de eerste terugkoppeling aan de Kamer te kunnen geven omtrent de verbeteringen in de financiering en governance binnen de palliatieve zorg?
De volgende Kamerbrief over de stand van zaken palliatieve zorg zal in december 2024 naar de Kamer worden gezonden.
Welke concrete maatregelen kunt u momenteel treffen om te garanderen dat mensen thuis waardig kunnen sterven?
De huidige maatregelen in het NPPZ II zijn erop gericht om enerzijds mensen bewust te maken van het levenseinde. En daarnaast mensen ervan bewust te maken dat het belangrijk is om tijdig hierover te praten, met naasten en met zorgverleners. Ook is het voor zorgverleners van belang dat zij zich realiseren dat er naast curatieve zorg ook palliatieve zorg mogelijk is en dat zij de mogelijkheden tijdig bespreekbaar maken bij hun patiënten en hun naasten. Op deze manier kunnen mensen tijdig hun wensen en behoeften kenbaar maken en kan het nodige al worden voorbereid. Verder is het van belang dat aan de voorwaarden voor goede en toegankelijke zorg wordt voldaan met daarbij passende bekostiging. Ook daaraan wordt gewerkt in het NPPZ II. Dit alles vergroot de mogelijkheid dat mensen thuis waardig kunnen sterven.
De tekortkomingen in de geboortezorg voor asielzoekers |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het promotieonderzoek en de daaruit volgende berichtgeving inzake de geboortezorg voor asielzoekers in Nederland?1 2
Ja
Wat is uw reactie op de onderzoeksuitkomsten waarin nogmaals wordt aangetoond dat zwangere asielzoekers meer kans hebben om hun kind te verliezen rond de bevalling, waar eerder naar is gevraagd door het lid Kuzu?3 Welke lessen kunnen er uit dit onderzoek getrokken worden ten opzichte van uw beantwoording destijds?
De berichtgeving bouwt voort op een eerdere publicatie. Er wordt daarbij ook teruggevallen op data die in eerdere publicaties is gebruikt. Dit betreft dezelfde data als waar de eerdere vragen van het lid Kuzu betrekking op hadden.
Wij herkennen de cijfers dan ook en betreuren deze.
Het COA plaatst sinds de zomer van 2023 zwangere vrouwen die bij hun aankomst in Ter Apel 34 weken of langer zwanger zijn in de locatie Musselkanaal. Alle betrokken organisaties (COA, verloskundige praktijk, kraamzorg) op de locatie Musselkanaal zijn hier goed op voorbereid. Punt van aandacht is dat de doorstroom naar andere locaties van de bevallen vrouwen door capaciteitsproblemen stagneert waardoor er niet altijd voldoende plekken vrijkomen voor nieuwe zwangere vrouwen. Het COA werkt binnen de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met alle betrokken partijen (verloskundigen, gynaecologen. JGZ, kraamzorg, GZA) voortdurend samen om de zorg voor zwangere bewoners op peil te houden of waar nodig te verbeteren. Het COA en de deelnemers van de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters hebben meegewerkt aan het onderzoek en hebben kennisgenomen van de uitkomsten. De aanbevelingen die betrekking hebben op communicatie worden meegenomen in de aanpassingen van de Ketenrichtlijn geboortezorg asielzoeksters.
Wel wijs ik erop dat een deel van de vrouwen die zich in Ter Apel melden al hoogzwanger is bij aankomst in Nederland. Deze vrouwen hebben dus (het grootste) deel van hun zwangerschap geen begeleiding en medische zorg gehad in Nederland en wellicht helemaal geen zorg gedurende de eerdere periode van hun zwangerschap. Dat maakt een vergelijking met de Nederlandse bevolking lastig en het is dan ook niet noodzakelijkerwijs zo dat hogere babysterfte het gevolg is van minder goede zorg aan deze groep zwangere asielzoekers die in Nederland is aangekomen dan aan andere vrouwen in Nederland.
Zijn er maatregelen genomen om deze verontrustende resultaten tegen te gaan sinds uw beantwoording destijds? Zo ja, welke en in hoeverre hebben deze resultaat gehad? Zo nee, waarom niet?
Er is, zoals uiteengezet, geen eenduidige oorzaak aan te wijzen van babysterfte rondom de zwangerschap. In hoeverre de maatregelen zoals benoemd in antwoord 2 resultaat hebben gehad valt daarmee lastig te zeggen.
Bent u nog steeds van mening dat de toegang tot de medische zorg voor asielzoekers voldoende is geborgd, zoals u in de eerder genoemde beantwoording heeft gesteld? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de conclusies van dit promotieonderzoek? Zo nee, welke stappen kunnen genomen worden?
Ja. De toegang tot de geboortezorg is ook voor asielzoeksters in Nederland goed geregeld. Dat neemt niet weg dat het COA altijd blijft kijken waar verbeteringen mogelijk zijn, ook wanneer uitkomsten van onderzoek bekend worden zoals in dit geval. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden ook besproken in de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot de inhoud van uw eerder naar de Kamer gestuurde brief «Tolken in de zorg»,4 gezien het feit dat het onderzoek stelt dat onder meer de taalbarrières deze percentages veroorzaken?
De Kamerbrief «tolken in de zorg» is op 27 november jongstleden aan uw Kamer verstuurd. Deze brief heeft betrekking op de inzet van tolken voor anderstaligen binnen de vijf zorgwetten. Deze Kamerbrief benoemt ook dat – binnen de zorgverzekeringswet – sinds 2023 een (tijdelijke) toeslagprestatie is gecreëerd voor de inzet van tolken voor anderstaligen in de geboortezorg (verloskundige zorg en kraamzorg).
De (geboorte)zorg voor asielzoekers valt buiten de scope van de Kamerbrief, want deze valt onder de Regeling Medische Zorg Asielzoekers (RMA). Binnen de RMA is het mogelijk om tolken in te zetten binnen de zorg voor asielzoekers. Dit geldt ook voor de geboortezorg.
Bent u bereid om, naast de eerder aangekondigde onderzoeken en verkenningen inzake (structurele financiering voor) tolkenvoorzieningen, zoals naar gevraagd in de door de Kamer aangenomen motie Paulusma en Bikker,5 te bezien hoe meer tolken ingezet kunnen worden in de geboortezorg voor asielzoekers en hoe dit structureel gefinancierd kan worden?
Zorgverleners kunnen altijd een telefonische tolk inschakelen op kosten van het COA wanneer zij asielzoekers of vergunninghouders behandelen die onder verantwoordelijkheid van het COA vallen. Binnen de zorgverzekeringswet is, zoals bij vraag 5 ook wordt aangegeven, sinds vorige jaar een bekostiging voor verloskundige zorg en kraamzorg mogelijk.
Bent u bereid om, zoals een van de aanbevelingen stelt, zwangere vrouwen (met hun gezin) op specifieke plekken op te vangen en daar alle geboortezorg te concentreren, zodat er minder verplaatsingen van zwangere vrouwen plaatsvinden (prenatale groepszorg)? Zo nee, waarom niet indien dit de geboortezorg, omstandigheden en communicatie tussen zorgverleners verbetert en het aantal verplaatsingen beperkt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 worden sinds afgelopen zomer zwangere vrouwen die bij aankomst in Ter Apel 34 weken zwanger zijn opgevangen in de locatie Musselkanaal mits daar plek is. Niet alle asielzoeksters die (moeten) bevallen in Nederland worden in Musselkanaal opgevangen. Er zijn vrouwen die in het begin van hun zwangerschap aankomen in Ter Apel en naar een andere locatie gaan en er zijn vrouwen die zwanger raken of constateren dat ze zwanger zijn terwijl ze op een opvanglocatie (Ter Apel of anderszins) verblijven.
Wanneer bewoonsters op een andere locatie verblijven en constateren dat zij zwanger zijn, blijven zij gewoon op die locatie wonen en krijgen ze daar de zorg die ze nodig hebben. Wanneer een zwangere vrouw bijvoorbeeld ook schoolgaande kinderen heeft, kent een verhuizing vanwege een zwangerschap naar een speciale locatie ook vele nadelen. Het betekent dan immers twee extra verhuisbewegingen voor de hele familie. Wanneer vrouwen op een locatie speciaal voor zwangeren na de bevalling niet verhuizen, zal deze locatie heel snel vol zijn en is er geen plek meer beschikbaar voor nieuwe zwangeren.
Kunt u separaat reageren op de overige aanbevelingen en conclusies zoals genoemd in het onderzoek, zoals de communicatieproblemen tussen zorgverleners?
Voor wat betreft het terugdringen van het aantal verhuizingen ben ik het eens met de aanbevelingen dat het aantal verhuizingen zo veel als mogelijk gereduceerd moet worden. Dat is overigens onderdeel van een veel bredere wens die het COA en ik al vaker hebben benadrukt. Onnodige verhuisbewegingen zijn onwenselijk en het streven is die terug te brengen. Helaas komen momenteel verhuizingen om diverse redenen veelvuldig voor, zoals ten gevolge van het sluiten van een opvanglocatie of als gevolg van de opvangprocedure. Daarnaast verhuizen bewoners ook op eigen verzoek, bijvoorbeeld naar een azc waar familie verblijft. Zwangere asielzoeksters worden in principe 6 weken voor de uitgerekende datum tot 6 weken na de bevalling niet meer verhuisd of overgeplaatst. Alleen in overeenstemming met GZA, de verloskundig zorgverlener en de asielzoekster ter uitsluiting van medisch risico’s kan van deze termijn worden afgeweken.
Het bericht 'Moet de spoedeisende hulp in Goes en Terneuzen blijven? Ministerie haalt meningen op' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is de insteek van de geplande bijeenkomst in Goes over de acute zorg in Zeeland?1
De bijeenkomst van 17 januari 2024 in Goes over de acute zorg is georganiseerd in het licht van het ambtelijke traject rondom nieuwe normen voor de toegankelijkheid van acute ziekenhuiszorg, wat volgt uit het Integraal Zorgakkoord en de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg2. De huidige norm geeft onvoldoende duidelijkheid en richting aan zowel burgers als zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Vanwege de vele belangen die een rol spelen bij het vervangen van deze norm, is een zorgvuldig proces ingericht om tot nieuwe normen in de acute (ziekenhuis)zorg te kunnen komen.
Dit ambtelijke traject is gericht op het ontwikkelen van verschillende varianten van normen voor de kwaliteit en toegankelijkheid in de acute ziekenhuiszorg, gebaseerd op verschillende visies op de acute zorg. Daar zullen ook varianten bij zijn die gericht zijn op het behouden van de huidige 45-minutennorm of op normenkaders die meer dan nu sturen op nabijheid van acute ziekenhuiszorg, waarbij leefbaarheid in de regio een grote rol speelt. Om de varianten op te stellen wordt op verschillende manieren informatie opgehaald.
Een verandering in de normen voor de acute (ziekenhuis)zorg kan gevolgen hebben voor (het gevoel van) leefbaarheid in de regio. Om die reden is het organiseren van bijeenkomsten voor burgers en gemeenten, om de wensen, zorgen en behoeften die leven in deze groepen mee te kunnen nemen in de ontwikkeling van varianten van normen, één van de onderdelen van het proces. Hiertoe heeft een extern bureau de opdracht gekregen deze twee losstaande trajecten (één traject voor burgers en één traject voor gemeenten) voor het Ministerie van VWS te organiseren en begeleiden en het Ministerie van VWS daarover te informeren middels de oplevering van rapportages. Het Ministerie van VWS zal de uitkomsten van de bijeenkomsten, die door een extern bureau worden begeleid, openbaar maken.
Het deeltraject waarin bijeenkomsten worden georganiseerd met burgers en gemeenten is in lijn met verschillende moties die door uw Kamer zijn ingediend3, waarin het belang van de betrokkenheid van hen bij besluitvorming over de acute zorg telkens is benadrukt.
Worden op meer plekken in het land dit soort bijeenkomsten georganiseerd? Zo ja, op welke plaatsen en op basis waarvan zijn deze plaatsen gekozen?
Ja, in totaal worden vier bijeenkomsten georganiseerd voor het betrekken van inwoners. Het Ministerie van VWS heeft de keuze voor deze regio’s gemaakt op basis van de wens om tot een representatieve samenstelling te komen. De gekozen regio’s verschillen onderling bijvoorbeeld in geografische ligging in Nederland, of een regio groot- of kleinstedelijk is en de sociaaleconomische status. Door bewust van elkaar verschillende regio’s te kiezen, wordt de kans vergroot op een goede afspiegeling van de populatie. Tijdens het uitvoeren van het traject en het organiseren van bijeenkomsten is gebleken dat enkele regio’s onvoldoende tijd en capaciteit hadden om deel te nemen aan dit traject. De uiteindelijke keuze is gevallen op Friesland, Drenthe, Amsterdam en Zeeland.
Op welke manier bent u van plan de punten die mensen bij deze bijeenkomst(en) naar voren brengen mee te nemen bij de besluitvorming over de toekomst van de acute zorg?
Over het proces om te komen tot alternatieven voor de 45-minutennorm heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd4 op 16 juni 2023. Aangezien de 45-minutennorm door uw Kamer controversieel verklaard is, wordt besluitvorming over een eventueel alternatief voor de 45-minutennorm aan een volgend kabinet overgelaten. Het ambtelijke traject, met verkennende gesprekken met onder andere burgers, gemeenten en veldpartijen alsmede het in kaart brengen van verschillende varianten van normen, wordt wel voortgezet. De resultaten van dit traject kunnen te zijner tijd gebruikt worden bij de voorbereidingen van een volgend kabinet. Dit is ook aan uw Kamer kenbaar gemaakt5.
Alle aspecten die door deelnemers naar voren worden gebracht tijdens de bijeenkomsten worden door het externe bureau verwerkt in een eindrapportage. Deze rapportage wordt opgeleverd aan het Ministerie van VWS. Naast de trajecten die worden georganiseerd waarin gemeenten en burgers om inbreng wordt gevraagd, zijn verschillende andere deelonderzoeken uitgezet. De opbrengst van de verschillende deeltrajecten samen wordt meegenomen in het opstellen van varianten van nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit in de acute zorg, wat centraal staat in fase 1 van het ambtelijke traject.
Wat bent u van plan te doen, als mensen vooral aangeven dat zij niet willen dat de spoedeisende hulp (SEH) in hun regio verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Zijn er plannen om de SEH in Goes en/of Terneuzen te sluiten of af te bouwen of wordt daarover nagedacht?
Voor zover bij mij bekend zijn er geen plannen om de SEH in Goes en/of Terneuzen te sluiten of af te bouwen en wordt daar ook niet over nagedacht.
Hoe staat het met de plannen rondom de hervorming van de 45-minutennorm? Heeft deze bijeenkomst hiermee te maken? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het feit dat de ontwikkelingen rondom de 45-minutennorm controversieel verklaard zijn?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is deze bijeenkomst georganiseerd in het licht van het traject rondom nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit in de acute zorg. In deze kabinetsperiode is een start gemaakt met dit proces. Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld6 is dit (demissionaire) kabinet van mening dat de huidige norm, de 45-minutennorm voor SEH’s en afdelingen acute verloskunde, niet voldoet. Het traject rondom de vervanging van de 45-minutennorm voor SEH’s en afdelingen acute verloskunde is controversieel verklaard door uw Kamer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal het demissionaire kabinet dus geen besluiten nemen over deze norm. Echter het controversieel verklaren neemt de urgentie, en het oorspronkelijke beoogde doel, niet weg. Ook een volgend kabinet zal hier een beslissing over moeten nemen. Wegens het (maatschappelijke) belang van het traject wordt het lopende ambtelijke traject met verkennende gesprekken met onder andere burgers, gemeenten en veldpartijen daarom wel voortgezet. Deze ambtelijke verkenning kan te zijner tijd worden gebruikt door een volgend kabinet om een zo afgewogen mogelijk besluit te kunnen nemen.
Het Didam-arrest. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een nadere toelichting geven op uw brief van 19 december 2023 over de uitspraak van 22 maart 2023 van de rechtbank Midden-Nederland over de terugwerkende kracht van het Didam-arrest en de motie van de leden Bontenbal en Stoffer van 21 september 2023 inzake het Didam-arrest (Kamerstuk 36 410, nr. 27)?1
Ja, dit doe ik aan de hand van de beantwoording van uw onderstaande vragen.
Is de juridische ruimte voor gemeenten om plannen te selecteren met maatschappelijke meerwaarde door het Didam-arrest groter geworden, kleiner geworden of gelijk gebleven?
De juridische ruimte is naar mijn mening gelijk gebleven. In het Didam-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat overheidslichamen ook bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen.2 Zoals de rechtbank Midden-Nederland in zijn uitspraak van 22 maart 2023 heeft overwogen3 gaat het bij het Didam-arrest niet om nieuwe regelgeving, maar om een logische invulling van bestaand recht. Ook vóór het Didam-arrest moesten overheidslichamen zich bij het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten al aan het gelijkheidsbeginsel – het bieden van gelijke kansen – houden. Dit gold ook voor plannen met een maatschappelijke meerwaarde.
Wel heeft het arrest voor veel onduidelijkheid gezorgd bij veel gemeenten en andere betrokken partijen en ook heeft het arrest directe gevolgen voor de bestaande gehanteerde praktijk gehad. Het arrest werpt een ander licht op de eisen die worden gesteld aan het privaatrechtelijk handelen van overheden bij onroerend goed transacties dan gebruikelijk was. Gemeenten en marktpartijen gingen er tot het Didam-arrest vanuit dat een «een-op-een» selectie zonder enige vorm van transparantie mogelijk was zonder dat er een motivering gegeven hoefde te worden aan derden waarom er met die ene partij in zee werd gegaan. Ten gevolge van het Didam-arrest moesten gemeenten in veel gevallen hun gehanteerde werkwijze en selectieproces bij verkoop van onroerende zaken4 aanpassen aan de eisen zoals die in het arrest waren benoemd. Uitgangspunt daarbij is dat bij verkoop van onroerende zaken door een overheidslichaam een selectieprocedure zal moeten worden gevolgd, tenzij door het overheidslichaam kan worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde is. Dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Met andere woorden; er dient een objectieve motivering te zijn, beschikbaar voor derden voordat de overeenkomst wordt aangegaan, waarom er met die ene gegadigde een overeenkomst wordt gesloten.
Ik heb om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen een (juridische) factsheet gepubliceerd, met vragen en antwoorden over dit arrest.5 Daarnaast is de Handreiking «implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte) beleid ten behoeve van vastgoed en gebiedsontwikkeling» uitgebracht.6 Bij het Expertteam Woningbouw kunnen gemeenten advies en ondersteuning vragen over diverse vraagstukken rond gebiedsontwikkeling.
Is alles wat vroeger na een eerlijk politiek proces voorwerp kon worden van een één-op-één-overeenkomst, na het Didam-arrest juridisch nog altijd mogelijk, via slimme selectiecriteria of via de uitzonderingsmogelijkheid?
Ja. In de brief van 19 december 2023 heb ik beschreven dat het Didam-arrest niet in de weg staat dat gemeenten bij de verkoop van gronden ruimte hebben om plannen te selecteren waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Aan gemeenten komt de vrijheid toe om selectiebeleid- en -criteria vast te stellen.7 Hierbij moet het gaan om objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Deze selectiecriteria kunnen behalve op criteria als prijs, loting, «first come, first served» en planning ook bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij.
Als bij voorbaat vaststaat óf redelijkerwijs mag worden aangenomen dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende onroerende zaak, hoeft de mededingingsruimte niet te worden geboden. Ook dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria en daar moet, voordat de overeenkomst wordt aangegaan, bekendheid aan worden gegeven.
Als er juridisch minder mogelijk is: wat dan? En is alles wat nu niet meer mogelijk is in uw ogen ook terecht niet meer mogelijk?
Zie allereerst vraag 2. Ik ben van mening dat het toepassen van een openbare selectieprocedure voordelen biedt, namelijk transparantie en het bieden van gelijke kansen, waarmee ook het risico van bevoordelen en willekeur wordt verkleind en de waarde voor de samenleving wordt geoptimaliseerd. Het is een belangrijk uitgangspunt dat het handelen van de overheid zo transparant en openbaar mogelijk is.
Wat betreft het realiseren van plannen met een maatschappelijke meerwaarde ben ik van mening dat deze plannen nog evenzeer mogelijk zijn als voor het Didam-arrest, mits dit in objectieve, redelijke en toetsbare criteria is te vatten. Dit komt de kwaliteit van plannen ten goede.
Is het nog altijd mogelijk dat een gemeente – bijvoorbeeld – een bepaalde locatie aan een bepaalde lokale welzijnsinstelling kan uitgeven ondanks dat een commerciële partij van elders ook belangstelling heeft getoond, of bestaat na Didam de kans dat het niet mogelijk blijkt om selectiecriteria te bedenken die én voldoende specifiek zijn om de beoogde instelling als enige uit het proces te laten komen én voldoende algemeen blijven om de door de Hoge Raad gewenste mededingingsruimte mogelijk te maken? Of vindt u een transparante politieke keuze voor een bepaalde, lokaal gewortelde welzijnsaanbieder nu juist het «favoritisme» waar we van af moeten willen?
Gemeenten hebben beleidsruimte bij het opstellen van selectiecriteria aan de hand waarvan de uiteindelijke koper wordt geselecteerd. Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest daarbij een transparante selectieprocedure, met objectieve, toetsbare en redelijke criteria moeten hanteren. Bij de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven dat dergelijke selectiecriteria ook kunnen bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij. Hiermee hebben gemeenten de mogelijkheid om voor een gewenste ontwikkeling op een locatie de nadruk te leggen op criteria als maatschappelijke meerwaarde van een initiatief, alsook op de hoedanigheid en geschiktheid van de partij of een lokale binding. Daarbij blijft vereist dat deze criteria kunnen worden gekwalificeerd als objectief, toetsbaar en redelijk.
De selectiecriteria moeten niet tot doel hebben om naar een op voorhand favoriete partij met uitsluiting van andere partijen, toe te schrijven.
Als op grond van de selectiecriteria, vastgesteld door het gemeentebestuur, op voorhand vaststaat dat een lokale welzijnsinstelling de enig serieuze gegadigde is die het gewenste plan kan realiseren, blijft een één-op-één selectie mogelijk.
Indien er meerdere partijen zijn die aan de selectiecriteria voldoen, dan zullen deze alle in de gelegenheid moeten worden gesteld om mee te dingen in een selectieprocedure.
Ik ben van mening dat een transparante selectieprocedure op basis van objectieve, redelijke en toetsbare criteria de maatschappelijke meerwaarde ten goede komt.
Als er juridisch niets is veranderd aan het aantal mogelijke uitkomsten: hoe taxeert u de toevoegde waarde van het Didam-arrest?
Het Didam-arrest heeft verduidelijkt dat gemeenten bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen en (potentiële) kopers van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. Dit arrest en de door de Hoge Raad nu uitgeschreven lijn bevordert transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het verkopen van onroerende goederen8 verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals onder meer verkoop van onroerende goederen door overheidslichamen. Bevoordelen en willekeur worden voorkomen.
Is het – los van de juridische mogelijkheden – voor gemeenten in praktische zin makkelijker of moeilijker geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, denk daarbij aan onduidelijkheid over het recht, aan de administratieve lasten van selectieprocedures en aan de inschatting van de extra juridische risico’s die door het Didam-arrest zijn ontstaan?
Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest een transparante selectieprocedure moeten hanteren. Dat betekent dat het maatschappelijke doel en de eisen aan het plan voordat er een partij wordt geselecteerd objectief beschreven moeten worden. Dat levert aan de voorkant in sommige gevallen wellicht meer werk op dan voor het Didam-arrest. Voordeel is dat na selectie er minder discussie kan ontstaan met de geselecteerde partij over het gewenste plan. Dat helpt het planproces ná de selectie. Per saldo denk ik dat er op termijn geen maatschappelijk nadeel is vanwege de te volgen selectieprocedure.
Als het in de praktijk minder makkelijk is geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, heeft u enig idee hoeveel van dergelijke plannen om praktische redenen inmiddels niet zijn doorgegaan?2 Als u dat niet heeft: wat heeft u gedaan om daar inzicht in te krijgen? En wat wilt u nog doen?
Ik heb geen concrete cijfers in hoeverre het Didam-arrest in de praktijk ertoe heeft geleid dat plannen niet zijn doorgaan. Overigens hebben dergelijke signalen mij ook niet bereikt. Wel is het zo dat selectieprocedures in sommige gevallen opnieuw moesten of opnieuw moesten worden vormgegeven. Met het opstellen van het factsheet Gronduitgifte overheden (arrest Didam) 10 en de Handreiking implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte)beleid ten behoeve van vastgoed- en gebiedsontwikkeling11 heb ik eraan bijgedragen dat gemeenten handvatten hebben hoe selectieprocedures vorm te geven zodat deze voldoen aan de eisen als gevolg van het Didam-arrest. Op die manier kan worden voorkomen dat plannen niet doorgaan. Gezien de signalen die mij bereiken heb ik de indruk dat elke selectie kan worden vormgegeven conform de criteria van het Didam-arrest en inmiddels breed bekend is hoe om te gaan met het Didam-arrest.
Wie denkt u dat het meest content is met het Didam-arrest: de commerciële advocatuur en grote projectontwikkelaars of de bewonersinitiatieven zoals een Knarrenhof?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar welke partijen het meest content zijn met het Didam-arrest. Ik acht een dergelijk onderzoek ook weinig zinvol. Gemeenten moeten het plan, en de objectieve maatschappelijke doelen die zij met een plan wensen te bereiken, vooropstellen en niet zo zeer de partij die het plan realiseert. Daar is de maatschappij in zijn algemeenheid bij gebaat. Ik denk daarom dat de maatschappij in zijn algemeenheid content mag zijn met het Didam-arrest.
Acht u het juridisch überhaupt denkbaar dat de formele wetgever de toepasselijkheid van het Didam-arrest op de gemeentelijke praktijk op enigerlei wijze beperkt?3
Deze vraag beantwoord ik samen met vraag 11.
Hoeveel juridische ruimte om plannen met maatschappelijke meerwaarde te mogen selecteren moet er worden beperkt en/of hoe groot moeten de praktische consequenties van het Didam-arrest worden, voordat u de mogelijkheid gaat onderzoeken of de toepasselijkheid van het arrest beperkt kan worden?
Allereerst hoeft, zoals in het bovenstaande bij de beantwoording van vraag 3 is vermeld, het Didam-arrest voor gemeenten niet in de weg te staan aan de verkoop van gronden ten behoeve van plannen waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Het idee dat de toepasselijkheid van een arrest zou moeten worden beperkt als doelstelling is bovendien een vreemde stelling. Dit gaat uit van het idee dat transparantie van selectieprocedures weer zou moeten worden ingeperkt. Ik onderschrijf juist het belang van transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten door overheidslichamen.
De brief van de VN-rapporteur van 21 december 2023 getiteld Statement at the conclusion of the country visit to the Netherlands |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de bovenstaande brief?
Wat vindt u van de constatering dat wonen als mensenrecht verder vertaald moet worden in wetgeving? Tot welke actie noopt het u? Als het u niet tot actie aanzet, kunt u dan aangeven waarom u actie niet noodzakelijk acht?
Wat vindt u van de constatering dat individuele klachten over mensenrechtenschending in behandeling genomen moeten kunnen worden in de Commissie in Genève? Deelt u de mening dat individuele klachten over schending van mensenrechten op dit vlak sowieso ook in Nederland behandeld moeten kunnen worden?
Op welke wijze heeft u over de wooncrisis, over de constatering van de VN-rapporteur over falend overheidsbeleid en een falen van de overheid om wonen als mensenrecht te beschermen gesproken? Tot welke inzichten leidt deze stevige constatering en hoe vertaalt u dit in uw (te intensiveren) aanpak van de wooncrisis?
Hoe ervaart u het door de VN-rapporteur geduide gemis dat de verschillende overheidslagen concreet doelen benoemen en krachtig sturen op de totstandkoming van resultaten om de wooncrisis op te lossen? Op welke wijze gaat u voor meer doorzettingsmacht vanuit de overheid zorgen?
Nederland heeft behoefte aan een toegankelijk, betaalbaar woonlandschap van goede kwaliteit. Daarom is in 2022 de Nationale Woon- en Bouwagenda opgesteld. Hier zijn drie kerndoelen in opgenomen: beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit. Deze doelstellingen zijn verder uitgesplitst in de 6 programma’s die onder de NWBA vallen. Vervolgens heb ik middels regionale woondeals door heel Nederland afspraken gemaakt over het aantal te bouwen woningen, de locaties en door wie er gebouwd moet worden.
Om krachtiger te kunnen sturen op de totstandkoming van voldoende betaalbare woningen werk ik aan het wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting. Dit wetsvoorstel verankert de volkshuisvestelijke taak van alle overheden (en lokale partners zoals onder meer woningcorporaties) in regelgeving en geeft het Rijk, de provincies en gemeenten de benodigde wettelijke instrumenten om samen en met regionale afstemming regie te voeren op de volkshuisvesting. Daardoor verkrijgen overheden en hun partners meer doorzettingsmacht. Ik hoop uw Kamer hier snel over te kunnen informeren.
Kunt u concreet aangeven (in aantallen per provincie) voor hoeveel woningen nog een concrete locatie gevonden moet worden per peildatum 31 december 2023? Indien er nog niet voor alle via de Woondeals afgesproken aantallen woningen concrete locaties zijn, kunt u dan aangeven op welke termijn alle benodigde locaties alsnog beschikbaar zijn?
In het kader van de regionale Woondeals zijn afspraken gemaakt voor de bouw van 936.000 woningen. De Inventarisatie Plancapaciteit – najaar 20231 toont aan dat de procentuele verhouding tussen het aantal woningen opgenomen in woningbouwplannen en de resterende bouwopgave 129% is. Er zijn daarmee op nationaal niveau voldoende woningbouwplannen en locaties in beeld om in de woningbouwopgave te voorzien. Per provincie is de verhouding als volgt:
Provincie
Geraamde bruto plancapaciteit 2023 t/m 2030
Resterende bruto nieuwbouw volgens woondeals
Verschil
Procentuele verhouding woningbouwplannen en bouwopgave
Groningen
29.500
24.800
4.700
119%
Fryslân
26.500
15.200
11.300
174%
Drenthe
15.100
12.000
3.100
126%
Overijssel
59.100
37.500
21.600
158%
Flevoland
48.800
36.500
12.300
134%
Gelderland
122.900
94.500
28.400
130%
Utrecht
101.600
76.900
24.700
132%
Noord-Holland
259.500
166.200
93.300
156%
Zuid-Holland
225.100
230.000
98%
Zeeland
16.800
14.900
1.900
113%
Noord-Brabant
152.700
116.000
36.700
132%
Limburg
35.500
21.900
13.600
162%
Alleen in Zuid-Holland is er sprake van een klein tekort aan plannen. Inmiddels is de woningbouwopgave groter geworden. Om die reden worden het komend jaar aanvullende afspraken gemaakt met de provincies over de bouw van 45.000 extra woningen. Deze woningen kunnen niet alleen gerealiseerd worden door middel van het vinden van extra locaties, maar ook door het optoppen en splitsen van bestaande woningen en door het verdichten van bestaande locaties.
Deelt u de constatering dat de in de brief genoemde Rotterdamse corporatie prematuur overgegaan is tot sloop van sociale huurwoningen? Waarom wel, of waarom niet?
Herkent u de specifieke situaties die genoemd worden waarbij corporaties op het gebied van participatie en hun portefeuillestrategie keuzes maken die meer financieel dan mens gedreven zijn? Tot welke actie noopt het u?
Bent u tevens bekend met het eerdere rapport van de VN-rapporteur(s) uit 2021 over schending van mensenrechten op het gebied van adequate huisvesting in Nederland van 19 april 2021,Mandates of the Special Rapporteur on adequate housing as a component of the right to an adequate standard of living, and on the right tot non-discrimination, in this context; the Special Rapporteur on the right to development; the Special Rapporteur on the human rights of migrants; the Special Rapporteur on minority issues and the Special Rapporteur on extreme poverty and human rights?
Kunt u reflecteren op de constatering dat De Rotterdamwet volgens de rapporteur discriminerend is, omdat mensen op basis van afkomst en sociale klasse geweerd worden uit specifieke buurten en wijken terwijl in deze buurten en wijken woningen concreet beschikbaar zijn, maar niet worden toegewezen aan bepaalde huurders? Tot welk inzicht brengt het u?
Kunt u aangeven op welke manier de constateringen van de VN-rapporteur over de effectiviteit van sinds 2019 gevoerde nationale huisvestingsprogramma’s leiden tot uw verhoogde inzet om snel tot bouw van betaalbare woningen te komen? Met welk toegespitst crisisplan komt u tot een significante groei van het aantal bouwvergunningen? Op welke concrete wijze komt u tot een versnelling van ruimtelijke ordeningsprocedures en/of bezwaarprocedures?
In zijn end-of-mission-statement benadrukt de VN-rapporteur dat er sinds de start van deze Kabinetsperiode, na een periode waarin de nadruk op decentralisatie en marktwerking lag, de nodige goede stappen zijn gezet om het recht op adequate huisvesting beter te kunnen vormgeven. Ik illustreer dit graag op de volgende wijze:
We hebben de afgelopen jaren de regie hernomen op de beschikbaarheid van voldoende, passende en betaalbare woningen. Dat was hard nodig want wonen is een grondrecht. Een kerntaak van de overheid. «Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid» (bepaling 2 in artikel 22 van de Grondwet). De rol van de Rijksoverheid was op de volkshuisvesting te klein geworden. Te lang is geloofd dat de optelsom van alle gedecentraliseerde keuzes zou leiden tot de oplossing. Te veel is gedacht dat de markt als vanzelf vraag en aanbod in evenwicht zou brengen. Daardoor zijn steeds meer mensen in de knel gekomen. Er is een enorme schaarste aan woningen. Jonge gezinnen kunnen geen passende en betaalbare woning meer vinden. Van kwetsbare huurders wordt soms misbruik gemaakt. De jaarlijkse voortgangsrapportage «Staat van de Volkshuisvesting» van november vorig jaar laat zien dat er veel gerealiseerd is als het gaat om meer woningen bouwen, de betaalbaarheid verbeteren en de verduurzaming versnellen. Tegelijkertijd laat de Staat ook zien dat er nog ontzettend veel te doen is om onze maatschappelijke opgave op de volkshuisvesting te realiseren. We kunnen ons daarom geen stilstand veroorloven. We hebben hierbij alle partijen nodig: alle bestuurlijke lagen van de overheden, bouwers, ontwikkelaars, corporaties, investeerders etc. Het gedeelde gevoel van urgentie is er gelukkig ook bij de partijen, dit was goed te merken bij de eerste Dag van de Volkshuisvesting afgelopen november.
Inmiddels zijn de resultaten van de verhoogde inzet via de nationale volkshuisvestingsprogramma’s zichtbaar. Ondanks eerdere economische tegenwind zijn er volgens het vorig jaar opnieuw circa 90.000 nieuwe woningen opgeleverd, waarmee in deze Kabinetsperiode 180.000 van de 981.000 benodigde woningen gerealiseerd. Verder heb ik met 35 regio’s woondeals gesloten over de bouw van 936 duizend woningen in die regio’s, waarvan twee derde betaalbaar. In deze regio’s zijn er woningbouwplannen voor bijna 130% van de afgesproken bouwaantallen. Tevens heb ik 17 grootschalige woningbouwlocaties aangewezen. Ook zijn er de afgelopen jaren extra middelen voor de woningbouw beschikbaar gesteld zoals 6 mld. euro voor deze grootschalige locaties, 1,5 mld. euro voor het versnellen van woningbouwprojecten, ruim 1,5 mld. euro voor de Woningbouwimpuls en de Startbouwimpuls, 680 mln. voor flexwoningen. In de laatste weken van 2023 is voor ruim 1 miljard aan bijdragen voor onder andere de Startbouwimpuls, het Gebiedsbudget, het Volkshuisvestingsfonds en de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen aan gemeenten beschikbaar gesteld.
Corporaties hebben meer financiële ruimte gekregen door onder andere afschaffen van de verhuurderheffing en de Nationale prestatieafspraken. 600.000 huishoudens met een laag inkomen kregen een huurverlaging tot 575 euro. Voor nagenoeg alle 1,5 mln. huurtoeslagontvangers is de huurtoeslag in 2023 verhoogd en voor alle huurders is de maximale huurprijsstijging beperkt door deze te koppelen aan de loonontwikkeling in plaats van de inflatie. Tot slot geeft de Wet Goed Verhuurderschap gemeenten nu meer mogelijkheden om ongewenst verhuurgedrag tegen te gaan.
Tegelijkertijd deel ik de mening van de VN-rapporteur dat de ingezette richting weliswaar de juiste is, maar dat langjarig verder doorpakken noodzakelijk is. Door de verwachte bevolkingsgroei is de woningbouwopgave groter geworden. Daarbij laat het rapport van de Staatscommissie voor demografische ontwikkelingen niet alleen zien dat meer grip op migratie nodig en mogelijk is maar ook dat dit niet op korte termijn de druk op de woningbouwopgave zal verminderen.
De afgelopen jaren waren de economische omstandigheden ongunstig, door onder meer de gestegen rente en de stijgen bouwkosten. CBS-cijfers over het aantal verleende bouwvergunningen tot en met november 2023 liggen iets meer dan 25% lager dan de piek in 2021. Ook lag het aantal verkochte nieuwbouwwoningen in 2023 ten opzichte van 2021 bijna 40% lager. Daarom verwacht ik in 2024 en 2025 een dip in de bouwproductie.
Voor 2024 blijft mijn belangrijkste doel om snel te bouwen wat al vergund is en snel te vergunnen wat gebouwd kan worden. Doorbouwen gebeurt binnen- en buitenstedelijk, zowel grootschalig als «een straatje erbij» of met optoppen en transformatie. Hierbij helpen we met de versnellingstafels en de start-bouwimpuls om te zorgen dat projecten die door de economische tegenwind uitgesteld zijn, alsnog door kunnen gaan.
Inmiddels worden de economische vooruitzichten weer gunstiger: de rente stijgt niet meer of daalt zelfs, evenals de bouwkosten; inkomens stijgen en de meerprijs van nieuwbouw ten opzichte van bestaande bouw neemt af. Zowel de prijzen van bestaande koopwoningen als het aantal verkochte nieuwbouwwoningen zijn in de loop van 2023 weer gaan toenemen, zeker in het betaalbare segment. Deze indicatoren duiden op een verbeterende positie van de nieuwbouw en daarom verwacht ik de komende maanden ook weer een toename in het aantal verleende bouwvergunningen te zien.
Mijn focus ligt op het moment op het inkorten van lange procedures, capaciteit bij gemeenten en netcongestie. Om de sturing op de volkshuisvestelijke taak te versterken heb ik het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting naar uw Kamer gestuurd. In het wetsvoorstel Betaalbare huur streef ik naar een betere bescherming van burgers tegen te hoge woonlasten en zorg ik voor duidelijkheid voor marktpartijen. De financiële inspanningen van dit Kabinet via onder meer de woningbouwimpuls en het afschaffen van de verhuurderheffing heb ik hiervoor toegelicht.
In de Kamerbief investeringsklimaat heb ik verdere maatregelen aangekondigd om de condities voor investeringen in nieuwbouw te verbeteren. We staan gezamenlijk voor een grote opgave, waarbij een stabiel en voorspelbaar overheidsbeleid van belang is, evenals een langdurige inzet op samenwerking.
Met de Omgevingswet, Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting en de aanpak versnellen van processen en procedures zet het Rijk in op versnelling van de woningbouw. Met de Omgevingswet wordt ingezet op gebiedsontwikkeling, waarbij integrale afwegingen worden gemaakt. Met het Wetsvoorstel Versterking Regie volkshuisvesting wordt de procedure ingekort en met de aanpak versnellen van processen en procedures wordt bezien hoe het totale bouwproces van initiatief tot realisatie kan worden versneld, bijvoorbeeld door het parallel schakelen van verschillende fasen in dit bouwproces.
Zoals gemeld op 31 januari 2024 zal ik in de loop van mei de overige vragen beantwoorden in mijn bredere inhoudelijke reactie op het eindrapport van de VN-rapporteur.
Hoe anticipeert u op de aankondiging van de VN-rapporteur dat er nog een eindrapport volgt in maart? Wat verwacht u aan constateringen en aanbevelingen?
Wilt u de vragen afzonderlijk beatwoorden binnen een termijn van twee weken?
Corruptie bij DJI |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over een selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) die mogelijk omgekocht zou zijn?
Ja.1
Welk onderzoek laat u uitvoeren naar deze beschuldiging en is de Rijksrecherche ook betrokken bij dit onderzoek?
De berichtgeving meldt dat er aanwijzingen zouden zijn voor omkoping van een overheidsfunctionaris bij DJI. Het Openbaar Ministerie en de Rijksrecherche zijn daarom een oriënterend onderzoek gestart. Tevens heeft DJI opdracht gegeven aan het Bureau Integriteit (BI) van DJI om hier onderzoek naar te doen. Ik kan verder geen inhoudelijke mededelingen doen over deze onderzoeken aangezien deze nog niet zijn afgerond.
Hoeveel meldingen zijn in de afgelopen vijf jaar gedaan bij het Bureau Integriteit van DJI?
De onderdelen van DJI moeten integriteitsschendingen melden bij BI. Een melding kan er toe leiden dat er door BI onderzoek wordt ingesteld als er sprake is van vermoedens van integriteitsschendingen door medewerkers van DJI. Het kan echter zo zijn dat een melding op later moment gemaakt wordt dan dat de situatie zich voordeed of dat er direct melding wordt gemaakt van een integriteitsscheiding en hier geen verder onderzoek door BI naar wordt ingesteld.
Ook kan een onderzoek op een later moment ingesteld worden.
Indien er sprake is van een integriteitsschending kan er een maatregel worden genomen jegens een medewerker van DJI. Dit kan betekenen dat dit tot het ontslag van de medewerker van DJI leidt. Ten slotte kunnen meerdere personen bij een schending betrokken zijn, hierdoor kunnen meerdere maatregelen per schending aan de orde zijn. Omdat het kan gaan om een zeer complexe situatie kan een afwikkeling soms langer duren. Derhalve zijn de gepresenteerde cijfers geen cohortcijfers en is het tevens een momentopname.
In onderstaande tabel zijn, uitgesplitst per jaar, het aantal meldingen, het aantal ingestelde onderzoeken, het aantal genomen maatregelen jegens een medewerker van DJI vanwege een integriteitsschending en het aantal keer dat een integriteitsschending tot het ontslag van een medewerker van DJI heeft geleid opgenomen.
Informatie over meldingen, onderzoeken en maatregelen bij de DJI wordt elk jaar met de publicatie van het jaarverslag Integriteit Justitie en Veiligheid openbaar gemaakt. Bij DJI werken zo’n 17.000 medewerkers verspreid over 50 locaties.
Meldingen
222
226
212
202
155
Ingesteld onderzoek door BI
112
123
103
124
69
Genomen maatregel
66
69
82
96
81
Waarvan ontslag
34
39
45
31
43
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar een onderzoek ingesteld naar een medewerker van DJI door Bureau Integriteit vanwege vermoedens van integriteitsschendingen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar een maatregel genomen jegens een medewerker van DJI vanwege een integriteitsschending en hoe vaak heeft een integriteitsschendig tot ontslag geleid?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar geconstateerd dat sprake is van ambtelijke corruptie en/of het meewerken aan voortgezet crimineel handelen vanuit detentie, zoals het binnenbrengen van contrabande of het naar binnen- en naar buiten brengen van informatie?
DJI registreert verschillende vormen van integriteitsschendingen, zie het antwoord op vraag 7.
Voor wat betreft lekken van informatie geldt dat hier alle vormen van lekken van informatie (naar binnen en naar buiten) onder wordt verstaan. Er vindt geen specifieke registratie plaats van gevallen waarin een medewerker informatie lekt naar een justitiabele of informatie voor een justitiabele naar buiten brengt en daarmee meewerkt aan voortgezet crimineel handelen.
Het binnenbrengen van contrabande is een subcategorie binnen de categorie Misbruik bedrijfsmiddelen en overtreden interne regels. Uit de registratie van DJI blijkt dat er in 2023 acht keer werd vastgesteld dat een medewerker contrabande de inrichting binnen bracht. In 2022 werd dit zes keer vastgesteld. In 2021 werd zeven keer vastgesteld dat een medewerker van DJI contrabande de inrichting binnen bracht en in 2020 werd dit 12 keer vastgesteld. Het registeren van meldingen omtrent het naar binnen brengen van contrabande door DJI medewerkers vond in 2019 nog niet plaats. Hierover zijn geen cijfers beschikbaar.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar een integriteitsschending geconstateerd door Bureau Integriteit en kunt u een uitsplitsing maken naar type integriteitsschending?1
De door BI vastgestelde integriteitsschendingen over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar type integriteitsschending treft u aan in onderstaande tabel. De vastgestelde schendingen betreffen ook de schendingen waar geen onderzoek door BI aan vooraf is gegaan. Daarnaast kunnen er uit een onderzoek meerdere integriteitsschendingen volgen. Het betreft hier geen cohort cijfers.
Financiele schendingen
3
1
1
2
4
Lekken en misbruik van informatie
3
9
6
3
2
Misbruik bedrijfsmiddelen en overtreden interne regels
109
93
83
39
58
Misbruik bevoegdheden
1
2
0
3
3
Misbruik geweldsbevoegdheid
6
3
6
19
3
Misbruik positie en belangenverstrengeling
0
1
2
3
4
Misdragingen in privésfeer
17
20
30
19
17
Ongewenste omgangsvormen
10
18
16
22
25
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen drie weken beantwoorden en bij de beantwoording de informatie per jaar uitsplitsen?
Zie de beantwoording van bovenstaande vragen.
De vacaturetekst “PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media” bij het RIVM |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de vacaturetekst «PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media» bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja. Daarbij wijs ik erop dat het RIVM een onafhankelijke adviseur is. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de Wet op het RIVM, waarin in artikel 5 is bepaald dat de Minister van VWS geen aanwijzingen geeft aan het RIVM met betrekking tot de methoden volgens welke de onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd.
Is het RIVM voornemens om de in het promotieonderzoek te ontwikkelen methoden «met behulp van Artificial Intelligence (AI) en andere big data technieken (sic) om des- en misinformatie op sociale media (over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s) met mogelijk grote invloed op percepties en gedrag vroegtijdig te identificeren», te operationaliseren?
Een eventuele implementatie van de te ontwikkelen methode is geen onderdeel van dit promotieonderzoek.
Zo ja, welke wettelijke grondslag is het RIVM voornemens hiervoor te hanteren?
Indien er binnen of naar aanleiding van het promotieonderzoek persoonsgegevens worden verwerkt, geeft het RIVM zich vanzelfsprekend rekenschap van benodigde wettelijke grondslagen, de bestaande wettelijke kaders, zoals de Wet op het RIVM en de AVG, het algemeen aanvaard wetenschappelijk normenkader en processen die doorlopen moeten worden. Bijvoorbeeld het uitvoeren van een DPIA.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, de gedragingen van burgers op sociale media op wederrechtelijke wijze door het RIVM worden gevolgd?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, persoonsgegevens van burgers wederrechtelijk door het RIVM worden verwerkt of opgeslagen?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens de kaders die in of ten gevolge van dit onderzoek gehanteerd worden voor het aanmerken van des- en misinformatie over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s, openbaar te maken?
Dit RIVM-onderzoek hanteert voor de definities van des- en misinformatie de terminologie, zoals gedefinieerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)2. Onderzoeksresultaten zullen na uitvoerige peer-review, gepubliceerd worden in wetenschappelijke tijdschriften gedurende de looptijd van het promotietraject. De eerste resultaten van een promotietraject worden doorgaans na 1,5–2 jaar na start verwacht.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens om de in of ten gevolge van dit onderzoek gebruikte algoritmen openbaar te maken?
De resultaten van dit onderzoek en de gebruikte methodiek, inclusief de algoritmen, zullen beschreven worden middels wetenschappelijke artikelen, die Open Access zullen worden gepubliceerd. Ook zal er te zijner tijd, en indien zou worden besloten tot implementatie, getoetst worden of de algoritmes tevens opgenomen dienen te worden in het algoritmeregister.
‘Het artikel Hollandse Energie Maatschappij (HEM) verdacht van gesjoemel met prijsplafondmiljoenen’ |
|
Sandra Beckerman (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of het bericht in de Volkskrant over de verdenking van fraude door HEM met het prijsplafond accuraat is? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om deze kwestie grondig te onderzoeken?1
Om een doelmatige en verantwoorde besteding van de prijsplafondsubsidie te borgen, ziet RVO toe op de naleving van de subsidievoorwaarden. Daarnaast controleert de Autoriteit Consument en Markt (ACM) vanuit haar rol als wettelijk toezichthouder of alle energiebedrijven, die met een leveringsvergunning actief zijn op de Nederlandse markt, zich aan de geldende wetten en regels houden.
Ik heb uw Kamer via de voortgangsrapportages2 geïnformeerd over de stappen die gezet zijn in het kader van het toezien op de naleving van de regeling prijsplafond. Bij nieuwe ontwikkelingen zal ik de Kamer uiteraard opnieuw informeren. Over eventueel lopende juridische procedures die hier direct mee samenhangen, kan ik op dit moment geen uitspraken doen.
Kunt u, in het licht van dit artikel, reageren op eerdere vragen gesteld door het lid Leijten (SP) over de energieleverancier HEM en reflecteren op de destijds gegeven antwoorden? (Aanhangsel handelingen 2022/23 nr. 621) Was er in november van 2022 niet al een vermoede dat dit geval fraudegevoelig zou zijn? Was het toezicht op HEM naar uw mening streng genoeg? Heeft u dit aangepast op basis van deze vragen?
Het toezien op de regels die op de energiemarkt gelden, en het verbeteren daarvan waar nodig, heeft mijn volle aandacht en ik blijf alert op de signalen uit de markt. Tijdens de uitzonderlijke situatie op de energiemarkt in het jaar 2022 viel door de energiecrisis het aanbod van vaste contracten weg. Eerder waren er al signalen over meerjarige contracten met variabele tarieven gekoppeld aan hoge opzegboetes. Per 1 juni 2023 zijn nieuwe opzegregels van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van kracht geworden. Deze opzegregels gelden voor het vroegtijdig opzeggen van een contract met vaste tarieven én een bepaalde looptijd voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Met de nieuwe regels zijn opzegvergoedingen voor contracten met een onbepaalde looptijd of contracten met een bepaalde looptijd en variabele tarieven niet toegestaan.
In antwoord op de vragen van het lid Leijten (SP), schrijft u het volgende: «Op zijn minst roept de uitzending de vraag op of die regels goed zijn nageleefd in dit geval. Ik vind het daarom belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van deze regels en zo nodig optreedt waar die niet nageleefd worden.» Bent u van mening dat dit gelukt is?
Ik vind het belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van wet- en regelgeving. De ACM ziet als toezichthouder toe op de naleving van de regels. In dit kader kan de ACM bij eventuele overtredingen boetes opleggen of extra eisen opnemen in de vergunning. De bewijslast om op te treden tegen een leverancier is hoog en onderzoeken duren daarom lang. Op 22 december 2023 heeft de ACM bekendgemaakt in september 2022 een onderzoek gestart te zijn naar energieleverancier HEM en dat in juni 2023 een tweede onderzoek volgde. Op grond van deze onderzoeken heeft de ACM aanvullende voorschriften opgenomen in de aan HEM verleende vergunning voor het leveren van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven zonder vergunning leverancier spelen? Wat voor gevaren ziet u in dit soort constructies? Bent u van mening dat deze risico’s van misbruik opwegen tegen de door u te definiëren baten?
Nee, dat is niet wenselijk en in principe niet toegestaan, wettelijke uitzonderingen daargelaten. Ik merk verder op dat in de berichtgeving wordt gesproken over een energieleverancier met leveringsvergunningen voor elektriciteit en gas.
HEM leverde energie zonder leveringsvergunning. Hoe kwam dit bedrijf dan in aanmerking voor het prijsplafond? Is het gepast dat dit bedrijf in aanmerking kwam voor het prijsplafond?
De ACM als onafhankelijke toezichthouder gaat over het afgeven van vergunningen voor de levering van elektriciteit en gas. Zij houden op hun website een openbaar register bij waarin alle energieleveranciers met een leveringsvergunning staan vermeld. Allround Hollands Energie B.V., de naam waaronder HEM staat geregistreerd, is opgenomen in dit register.
Bij totstandkoming van het prijsplafond was het streven om alle huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting te bereiken met deze regeling. Naast deelname van alle leveranciers met een Nederlandse vergunning, was het daarom ook mogelijk voor energieleveranciers die conform wetgeving leveren, maar zonder een vergunning (bijvoorbeeld aan zogeheten multisites), om aan het prijsplafond deel te nemen. De genoemde leverancier is echter een partij die wel over een door de ACM verleende vergunning beschikt.
Hoe kunt u garanderen dat energieleveranciers op een eerlijke en transparante manier omgaan met het prijsplafond, en welke maatregelen worden overwogen om mogelijke misbruiken in de toekomst te voorkomen?
Het prijsplafond is in 2023 ingesteld om consumenten prijszekerheid te bieden tijdens een uitzonderlijke situatie op de energiemarkt. Het prijsplafond is per 31 december 2023 afgelopen. RVO en de energieleveranciers werken in 2024 en 2025 verder aan het afronden van de regeling. In 2024 leveren energieleveranciers, net zoals in 2023, maandelijks een eindnota aan bij de RVO. Hieruit blijkt of het voorschot dat de leverancier in 2023 over de betreffende periode heeft ontvangen te hoog of te laag is geweest. Dit wordt vervolgens door RVO gecorrigeerd.
Op verzoek van uw Kamer is in de prijsplafondregeling een brutomargetoets opgenomen. Deze toets voorkomt dat energieleveranciers als gevolg van het prijsplafond overwinsten kunnen boeken. Hiertoe wordt de behaalde brutomarge in 2023 vergeleken met het gemiddelde van de voorgaande jaren. Eventuele overschrijdingen van dit gemiddelde worden na de definitieve vaststelling in 2025 door RVO teruggevorderd. De toets geldt voor alle leveranciers die gebruik maken van de regeling.
Wat zijn de gevolgen voor de consumenten indien blijkt dat HEM inderdaad fraude heeft gepleegd met het prijsplafond, en welke stappen zult u ondernemen om gedupeerde consumenten te compenseren?
Alle energieleveranciers die onder de regeling van het prijsplafond in 2023 vielen, zijn gehouden aan de voorwaarden van het prijsplafond. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er consumenten zijn die over hun energieverbruik in 2023 onder het prijsplafond meer hebben betaald dan het prijsplafondtarief.
In hoeverre heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) reeds onderzoek gedaan naar de handelspraktijken van HEM en welke verdere stappen onderneemt de ACM te ondernemen in reactie op deze verdenking van fraude?
De ACM houdt algemeen toezicht op de energieleveranciers. Doorgaans doet de ACM geen uitspraken over onderzoeken die nog niet zijn afgerond of lopende zaken. De ACM heeft meerdere keren gewaarschuwd voor de hoge tarieven die HEM rekent voor gas en elektriciteit bij vaste contracten3. In december heeft de ACM een besluit gepubliceerd waarbij zij de vergunningsvoorwaarden van HEM heeft aangescherpt (zie ook antwoord op vraag 3). Bij herhaalde overtreding van de voorschriften, kan de ACM besluiten om over te gaan tot het treffen van handhavende maatregelen, waaronder ook het intrekken van de vergunning.
Het smaakjesverbod voor e-sigaretten |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Deelt u de mening dat de verkoop van opzetbare smaakfilters voor e-sigaretten, zoals beschreven in het artikel «Zo probeert een populair e-sigarettenmerk het smaakjesverbod voor vapes te omzeilen», onwenselijk is?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat opzetbare smaakjesfilters voor e-sigaretten verboden zijn? Zo nee, waarom niet, en welke gevolgen vermoedt u dat dit zal hebben? Zo ja, bent u bereid om de relevante producenten, importeurs en detailhandels hiervan op de hoogte te brengen?
Ik kan hier kort over zijn: deze opzetbare smaakjesfilters zijn inderdaad verboden. In het Tabaks- en rookwarenbesluit is het zowel verboden om smaakstoffen te gebruiken als ingrediënt van een vloeistof als voor een onderdeel van elektronische dampwaar. Door dit laatste wordt voorkomen dat smaakstoffen die niet zijn toegestaan worden toegevoegd via bijvoorbeeld patronen, een los mondstuk of andere onderdelen van de e-sigaret, om zo alsnog een bepaalde smaak te creëren. Bij het opstellen van de regelgeving is er dus expliciet rekening mee gehouden dat de e-sigarettenindustrie op deze manier het smaakjesverbod zou willen omzeilen. Ik vind het teleurstellend dat dit nu inderdaad het geval lijkt te zijn.
Waarom is ervoor gekozen te spreken over onderdelen van elektronische dampwaar in de nota van toelichting op het smaakverbod, en niet over «losse smaakaccessoires»? Zou een andere formulering effectiever zijn in het stoppen van de verkoop van opzetbare smaakfilters?
Zoals onder vraag 2 is aangegeven ziet het smaakverbod ook op onderdelen van de e-sigaret.2 Een los mondstuk dat gebruikt (kan) worden voor het consumeren van nicotine middels een e-sigaret, al dan niet met een smaakje, is onmiskenbaar een product dat onder de definitie van e-sigaret valt. Deze luidt namelijk als volgt3: «een product dat gebruikt kan worden voor de consumptie van nicotinehoudende damp via een mondstuk, of een onderdeel van dat product, waaronder een patroon, een reservoir en het apparaat zonder patroon of reservoir». Gelet hierop geldt het smaakjesverbod ook voor «losse smaakaccessoires» als opzetbare smaakfilters. Omdat het smaakjesverbod ook van toepassing is op alle vaste onderdelen van een e-sigaret, is voor het bredere begrip «onderdelen van elektronisch dampwaar» gekozen. Deze onderdelen zouden immers buiten het begrip «losse smaakaccessoires» vallen. Voor de effectiviteit in de handhaving is dit niet relevant.
Hoe staat het met de handhaving van het leeftijdsgrens voor e-sigaretten en de uitvoering van de motie van de leden Mohandis en Bikker?2 Hoe vaak werden testkopers in 2023 ingezet? En hoe vaak wil de NVWA testkopers inzetten in 2024 nu de aanwijzing voor de uitzendkrachten, die als testkopers worden ingezet, is ingeregeld?3 Zullen zij ook letten op de handhaving van het smaakjesverbod?
De aanwijzing van de uitzendkrachten, die als assistent-inspecteur worden ingezet bij de uitvoering van de controles op de leeftijdgrens van e-sigaretten met testkopers, is eind 2023 geregeld6. Onder andere hierdoor kan de NVWA meer controles met testkopers inzetten voor de intensivering van het toezicht naar aanleiding van de motie van de leden Mohandis en Bikker. De NVWA heeft in 2023 1875 leeftijdgrenscontroles voor rookwaren uitgevoerd waarbij testkopers zijn ingezet. Voor 2024 zijn 2.200 leeftijdgrenzencontroles voor rookwaren gepland waarbij in principe altijd testkopers worden ingezet. De testkopers worden nu niet ingezet voor het smaakjesverbod. Daar worden andere inspectiemethoden voor toegepast.
Op welke termijn wilt u de wetswijziging doorvoeren om het boetemaximum te verhogen, zoals genoemd in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Mohandis, om de handhaafbaarheid van het online verkoopverbod te verbeteren?4
Op dit moment ben ik de wijziging van de boetebedragen aan het opstellen. Deze wijziging kan middels een algemene maatregel van bestuur. In het algemeen duurt de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur een jaar tot anderhalf jaar. Daarnaast werk ik aan een wijziging van de boetemaxima, hiervoor is een wetswijziging nodig. Dit neemt anderhalf tot twee jaar in beslag.
Op welke datum zijn de resultaten bekend van het onderzoek om te komen tot een uniform en neutraal uiterlijk van de e-sigaret5 en het onderzoek naar een verbod op wegwerp e-sigaret zoals recent in Frankrijk is ingevoerd?6 Informeert u de Kamer direct over deze onderzoeksresultaten? Bent u voornemens om een ontmoedigende maatregel voor neutrale verpakkingen voor e-sigaretten door te voeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer wetgeving tegemoetzien? Zo nee, waarom niet?
Om te kunnen bepalen welke stappen gezet moeten worden om de e-sigaret zelf een uniform en neutraal uiterlijk te geven heb ik het RIVM gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijkheden hieromtrent. Het onderzoek loopt op dit moment en het streven is dat het rapport in maart met uw Kamer wordt gedeeld.
Met betrekking tot het onderzoek naar e-sigaretten voor eenmalig gebruik kan ik u melden dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een inventarisatie laat uitvoeren waarin ook deze producten aan bod komen. Het betreft een inventarisatie van beleidsmaatregelen op het gebied van de aanpak van kunststofproducten voor eenmalig gebruik. De Staatssecretaris heeft aangegeven de resultaten voor het einde van 2024 met uw Kamer te kunnen delen.10
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting VWS 2024?
Ik ben op dit moment in de afrondende fase van het opstellen van een wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit in verband met de invoering van standaardverpakkingen voor elektronische dampwaar en sigaren. Het is mijn intentie om dit besluit dit voorjaar in het kader van de voorhangprocedure voor te leggen aan de Staten-Generaal.
Het bericht 'Brug Maastricht dreigt in te storten na aanvaring losgeslagen woonboot' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Zou u willen reageren op het bericht «Brug Maastricht dreigt in te storten na aanvaring losgeslagen woonboot»1 van de NOS en daarbij op elk van de gedane constateringen in deze berichtgeving afzonderlijk willen ingaan?
De destijds gedane constateringen in de berichtgeving «Brug Maastricht dreigt in te storten na aanvaring losgeslagen woonboot» kloppen op hoofdlijnen. Inmiddels zijn er enkele aanvullingen en nuanceringen te geven. Deze komen in de beantwoording van onderstaande vragen aan bod.
Zou u middels een tijdlijn inzicht willen geven in het proces en de status van (de beschadiging aan) de stuw Borgharen?
Op 14 november 2022 vond een verkennende duikinspectie plaats aan de bodem van de stuw Borgharen. Hierbij bleek dat er water weglekte uit de scheepvaart-schuif van de stuw. Om deze lekkage te onderzoeken heeft Rijkswaterstaat op 23 november 2022 een nadere inspectie- en onderhoudsopdracht geformuleerd. Omdat er geen sprake was van een acuut veiligheidsprobleem is deze opdracht ingepland ter uitvoering.
Na uitvoering en analyse van de nadere inspectie- en onderhoudsopdracht bleek op 23 oktober 2023 dat de scheepvaartschuif was vervormd en de beweegbare delen ervan waren versleten. De schuif zou op onderdelen tijdens een laagwaterperiode vervangen moeten worden. Uit veiligheidsoverwegingen heeft Rijkswaterstaat in het hoogwaterseizoen (vanaf oktober 2023) besloten om de scheepvaartschuif niet meer te gebruiken en op de grond te laten rusten, totdat deze gerepareerd is.
Op 20 december 2023 is een extra droogzetmiddel (stalen keerwand) bovenstrooms van de scheepvaartschuif geplaatst, om de schuif extra te beschermen tegen de druk van hoogwater. In januari 2024 is Rijkswaterstaat gestart met de planningsfase en de engineering van het herstel van de scheepvaartschuif.
Hoe beziet u het feit dat eigenaren en bewoners van woonboten halverwege november 2023 zijn geïnformeerd over de kans op een hogere afvoer en er daarbij expliciet werd vermeld dat het effect voor woonboten naar verwachting heel beperkt zou zijn, in het licht van de gebeurtenissen van eind december 2023 en begin januari 2024? Heeft Rijkswaterstaat afdoende en adequaat gehandeld?
De communicatie van november 2023 staat los van de uitzonderlijke situatie van het acuut bezwijken van de overlaatdam in januari 2024.
De berichtgeving van november 2023 aan woonbootbewoners en -eigenaren betrof een vooraankondiging per brief, dat vanwege het veranderende stuwbeheer door de defecte scheepvaartschuif van stuw Borgharen (zie het antwoord op vraag 2) het water bij de woonboten bij gelijke Maasafvoer eerder hoger staat dan normaal. De te verwachten gevolgen hiervan waren klein. De woonbootbewoners zijn op dat moment adequaat geïnformeerd over de situatie en de mogelijke gevolgen.
Welke reparaties zijn er uitgevoerd aan de overlaatdam nadat deze in 2021 ook al werd beschadigd als gevolg van hoge waterafvoeren en de destijds ontstane calamiteit?
Op 18 juli 2021 bleek dat de overlaatdam door het hoogwater in de zomer beperkt beschadigd was geraakt. Een gedeelte van de basaltstenen aan de noordwestelijke zijde van de dam was weggespoeld. Dit kon diezelfde dag tijdelijk worden hersteld. Op 29 oktober 2021 is de overlaatdam door de aannemer definitief hersteld.
De overlaatdam wordt regelmatig geïnspecteerd om te bezien of er onderhoud nodig is. Zowel op 9 september 2022 als op 28 juli 2023 blijkt uit inspecties2 dat de gehele overlaatdam Bosscherveld in, volgens de inspectierapporten, «uitstekende staat» verkeert en geen nader onderzoek behoeft3.
Zou u willen bezien of de overlaatdam toen adequaat is gerepareerd en de informatie over deze reparatie aan de Kamer willen doen toekomen?
Ja, op 29 oktober 2021 is de overlaatdam definitief hersteld. Zie ook het antwoord op vraag 4. De informatie van deze reparatie wordt als bijlage meegezonden4.
Heeft Rijkswaterstaat deze eerdere beschadiging betrokken bij de beoordeling van de impact en mogelijke effecten van hogere afvoeren in 2023 op de ligplaatsen? Is hier sprake van achterstallig onderhoud?
In oktober 2021 is de overlaatdam definitief hersteld. Uit de resultaten van de inspecties in 2022 en 2023 blijkt dat de overlaatdam in uitstekende staat verkeert. Zie ook het antwoord op vragen 4 en 5. Er was derhalve geen aanleiding om een andere constructieve toestand van de overlaatdam in beschouwing te nemen bij de beoordeling van effecten van hogere afvoeren op de ligplaatsen. Ook was er geen sprake van achterstallig onderhoud.
Hoe gaat u de actuele zorgen bij geëvacueerde woonbooteigenaren en andere betrokkenen adresseren, in het licht van het feit dat halverwege november 2023 een brief vanuit Rijkswaterstaat is verzonden met daarin meerdere geruststellingen over de effecten op woonboten?
De communicatie van november 2023 staat los van de uitzonderlijke situatie van het acuut bezwijken van de overlaatdam in januari 2024. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Voor woonbootbewoners is er door gemeente Maastricht (als verantwoordelijk aanspreekpunt) een telefoonnummer ingesteld, zodat zij een loket hebben om hun vragen te stellen. Daarnaast is vanaf de week van 8 januari tot op heden voor bewoners driemaal per week een inloopspreekuur ingesteld. Daar sluit Rijkswaterstaat ook bij aan. Tevens is Rijkswaterstaat rechtstreeks in contact met de bewoners om hen zo vlot en volledig als mogelijk te informeren over de ontwikkelingen.
In hoeverre en op welke manier was Rijkswaterstaat op de hoogte van het feit dat zowel het gebrek aan de stuw Borgharen als de staat van de ondergrond van de oevers, al diverse effecten tot gevolg had voordat de recente ontwikkelingen plaatsvonden, zoals de stand van hoog en laag waterpeil, stroomversnellingen, het eerder uit de vaart nemen van de scheepvaart en mogelijke consequenties voor de veiligheid van de woonboten? Welke actie heeft Rijkswaterstaat op basis van die informatie ondernomen?
Rijkswaterstaat had de genoemde zaken en hun samenhang in beeld als onderdeel van het reguliere en dagdagelijkse werk. Rijkswaterstaat maakt dagelijks afwegingen tussen risico’s, kosten en prestaties van het functioneren van waterstaatkundige werken. Er was geen aanleiding om aan te nemen dat deze genoemde zaken en hun samenhang consequenties zouden hebben voor de veiligheid van de woonboten.
Rijkswaterstaat had daarnaast ook het scenario in beeld van het bezwijken van de overlaatdam, zij het met een zeer kleine kans van optreden. Om dit restrisico te beheersen, heeft Rijkswaterstaat als extra maatregel uit voorzorg de overlaatdam bij een verhoogde Maasafvoer vanaf 1.100 m3/s – zo ook in januari 2024 – dagelijks extra laten inspecteren.
Rijkswaterstaat heeft opdracht gegeven aan Deltares om te onderzoeken hoe de overlaatdam acuut heeft kunnen bezwijken. De resultaten hiervan worden in mei 2024 verwacht.
Op welke manier is, bij het in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerde onderzoek uit 2019 naar de stabiliteit van het oeverlichaam ter plaatse van de Stuwweg, onderzocht welke effecten in de oever aanwezige restanten van bouwwerken c.q. grondkerende constructies hebben op de stabiliteit van de oever? Zo ja, wat is met deze informatie gedaan? Zo nee, waarom is dit niet onderzocht?
Rijkswaterstaat heeft in 2019 geotechnisch onderzoek (o.a. grondboringen) uitgevoerd in de oever ter plaatse van de Stuwweg. Voor Rijkswaterstaat gaven de resultaten van dit onderzoek geen aanleiding om vanuit waterstaatkundig beheer maatregelen te treffen. De oevers bleken daarbij voor hun waterstaatkundige functie te voldoen. De resultaten van dit onderzoek zijn ook gedeeld met gemeente Maastricht ten behoeve van hun gebiedsvisie.
Is er, aangezien de woonboten aan de Stuwweg (deels) verankerd zijn aan de restanten van bouwwerken, een risico dat er nog meer boten losraken? Zo ja, zou u een risico-inschatting hiervan willen maken?
Vanaf de tweede dag van de calamiteit hebben Rijkswaterstaat, gemeente Maastricht en de Veiligheidsregio Zuid-Limburg andere woonboten extra goed vastgelegd en deze via inspecties in de gaten gehouden. Inmiddels is de eerste tijdelijke nooddam gereed en de tweede in aanleg, en is de situatie voor verankering van de woonboten stabiel.
Zou u dit onderzoek, op basis waarvan de gemeente Maastricht destijds heeft besloten om de Stuwweg af te sluiten voor verkeer zwaarder dan 3,5 ton2, aan de Kamer willen doen toekomen, inclusief een reflectie hierop bezien vanuit de gebeurtenissen van van eind december 2023 en begin januari 2024?
Uw vraag suggereert dat gemeente Maastricht op basis van het geotechnisch onderzoek uit 2019 van Rijkswaterstaat heeft besloten om de Stuwweg af te sluiten voor verkeer zwaarder dan 3,5 ton. Echter, de gemeente Maastricht heeft een eigen second opinion-onderzoek laten uitvoeren op het geotechnisch onderzoek uit 2019. In haar Raadsbrief uit 20196 schrijft gemeente Maastricht als wegbeheerder van de Stuwweg, dat zij op basis van haar eigen onderzoek heeft besloten om de Stuwweg af te sluiten voor verkeer zwaarder dan 3,5 ton.
Bij de gemeente Maastricht wordt nagevraagd of dit second opinion-onderzoek kan worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Kunt u garanderen dat de stuw Borgharen voor onderhoud, of in geval van een calamiteit, veilig bereikbaar is via de Stuwweg, ook met zwaar materieel?
Rijkswaterstaat kan garanderen dat de stuw Borgharen voor onderhoud, of in geval van een calamiteit, veilig bereikbaar is voor zwaar materieel. Hiervoor wordt niet de Stuwweg gebruikt, maar de Sluisdijk. Daarnaast wordt zwaar materieel doorgaans bovenstrooms van de stuw via het water aangevoerd.
Wat is de status en het tijdpad van de beoogde reconstructie van de oever door Rijkswaterstaat?
Voor Rijkswaterstaat is er vanuit waterstaatkundig beheer geen aanleiding om de oever van de Stuwweg te reconstrueren. Wel zal Rijkswaterstaat de Stuwweg herstellen, omdat deze door bouwverkeer is beschadigd tijdens het aanleggen van de tijdelijke nooddammen. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Zou u inzichtelijk willen maken hoe bewoners van de Stuwweg, nadat zij geïnformeerd zijn door Rijkswaterstaat over de aanpak van de oever begin 2020, zijn betrokken en geïnformeerd over het verloop en de gevolgen van de reconstructie van de oever door Rijkswaterstaat?
Voor Rijkswaterstaat is er vanuit waterstaatkundig beheer geen aanleiding om de oever van de Stuwweg te reconstrueren en zijn er door Rijkswaterstaat geen werkzaamheden aan de Stuwweg geweest. Sinds de gezamenlijke bijeenkomst op 9 maart 2020 van gemeente Maastricht, het Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat worden de bewoners door de gemeente Maastricht geïnformeerd.
Welke (financiële) verantwoordelijkheid ziet u om iets te doen aan de ondergrond van de oevers? Zou u hierover actief in gesprek willen gaan met de gemeente Maastricht, Waterschap Limburg, de provincie en andere betrokken actoren, gezamenlijk een tijdpad willen opstellen, en de Kamer over de voortgang hiervan blijvend willen informeren?
Er is voor Rijkswaterstaat vanuit waterstaatkundig beheer geen aanleiding om de oever van de Stuwweg te reconstrueren. Rijkswaterstaat en de gemeente zijn nog in gesprek over, de door de gemeente gewenste aanvullende werkzaamheden.
Zou u kennis willen nemen van de aan het Maastrichtse college van burgemeester en wethouders gestelde raadsvragen over dit onderwerp?3 Zou u op elk van deze raadsvragen afzonderlijk willen reageren en reflecteren als waren het vragen die aan u gesteld zijn?
Ja, deze vragen zijn bekend. Rijkswaterstaat werkt op verzoek van de gemeente Maastricht mee aan de beantwoording van deze vragen. De formele beantwoording hiervan is aan het college van B&W van Maastricht, maar in de antwoorden op de door het lid Vedder gestelde vragen komen vrijwel alle elementen terug die ook in de raadsvragen aan B&W Maastricht aan de orde zijn gesteld.
Zou u de genoemde risicoanalyse met de Kamer willen delen?
Ja. Deze destijds gemaakte risicoanalyse is als volgt.
is afgewogen dat een zeer ingrijpende beheersmaatregel – zoals het op voorhand verstevigen van de overlaatdam met breuksteen – niet in verhouding staat met de zeer kleine kans dat de overlaat acuut zou bezwijken.
Zou u op een rij willen zetten welke controles er zijn uitgevoerd bij de overlaatdam, inclusief de bevindingen van die controles?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Waarom is de overlaatdam niet eerder aangepakt? Waarom is er niet eerder gekozen voor vervanging of renovatie?
Voorafgaand aan het zomerhoogwater in juli 2021, concludeert het inspectierapport8 van de overlaat Bosscherveld op 15 januari 2021 dat er geen schades zijn geconstateerd die vervanging van (grote delen van) het object binnen 10 jaar noodzakelijk maken9. De overlaat is daarom niet meegenomen in een prioritering voor Vervanging en Renovatie.
De in antwoord 4 aangehaalde inspecties gaven hierin geen ander beeld. Er was dus geen aanleiding om tot vervanging of renovatie over te gaan.
Zou u de door Rijkswaterstaat uitgevoerde verkenning naar de stuwdam in het kader van het programma «Vervanging & Renovatie» met de Kamer willen delen?
Omdat er geen aanleiding voor was is de overlaatdam niet opgenomen in het Vervanging & Renovatie-programma.
Hoe beoordeelt u de conclusies van deze verkenning en (het gebrek aan) ondernomen acties naar aanleiding van deze verkenning in het licht van de gebeurtenissen van eind december 2023 en begin januari 2024?
Voor de overlaatdam was er geen aanleiding om tot vervanging of renovatie over te gaan. Voor de stuw Borgharen volgt omstreeks 2027 vanuit het programma «Vervanging en Renovatie» het advies over welke maatregelen nodig zijn om het functioneren van de stuw op langere termijn te borgen. Dit staat los van regulier gepland onderhoud aan de Maasstuwen, dat in de tussentijd onverlet doorgang vindt.
Op welke manier heeft u contact met de gemeente Maastricht, Waterschap Limburg, de provincie Limburg en andere betrokken actoren, over de acute situatie en de omschreven zorgen van onder andere bewoners van de woonboten, en hoe helpt u hen?
Er is structureel dagelijks overleg tussen medewerkers van Rijkswaterstaat en gemeente Maastricht. Met Waterschap Limburg zijn gedurende de calamiteit de kades aan de westelijke oever van de overlaat gecontroleerd. Rijkswaterstaat en het Waterschap Limburg houden ambtelijk contact over de ontwikkelingen. Er was nog geen aanleiding voor (structureel) overleg met Provincie Limburg. Mocht dit opportuun zijn, dan zal dit alsnog plaatsvinden.
Wanneer worden de overlaatdam en de brug gerepareerd? Welke (financiële) verantwoordelijkheid ziet u hier voor het Rijk? Zou u een tijdpad willen schetsen voor een permanente oplossing?
Inmiddels is de eerste tijdelijke nooddam gereed en de tweede in aanleg. Na het gereedkomen van de tweede tijdelijke nooddam tussen de overlaatdam en de brug van de Stuwweg, kan er worden gestart met het stabiliseren van de brug en kan de gestrande woonboot onder de brug vandaan worden gehaald.
Er wordt een tijdelijke noodbrug aangelegd om de oostelijke oever bereikbaar te maken, totdat de vaste brug weer hersteld is. Rijkswaterstaat heeft in januari 2024 aan Boskalis-Van Oord de opdracht verleend voor het definitieve herstel van de overlaatdam. Het streven is om de overlaatdam te herstellen voor de start van het hoogwaterseizoen op 1 oktober 2024, onder voorbehoud van eventuele engineerings- en uitvoeringsonzekerheden. Ook zal Rijkswaterstaat de Stuwweg herstellen, omdat deze door bouwverkeer is beschadigd tijdens het aanleggen van de tijdelijke nooddammen.
Het bericht dat milieuproblemen onbelangrijk waren voor miljoenensubsidie |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel op de NOS-site «Milieuproblemen waren onbelangrijk voor miljoenensubsidie voor chemiebedrijf DuPont»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger bij het verlenen van subsidie milieuproblemen onbelangrijk vond?
Uit de stukken die openbaar zijn gemaakt kan ik niet concluderen dat mijn voorganger milieuproblemen onbelangrijk vond. Ik constateer op basis van de stukken dat verschillende invalshoeken aan de orde zijn geweest bij het afwegen van de subsidieverlening.
Op welke manier wordt voorkomen dat op dit moment subsidies verleend kunnen worden aan activiteiten waarbij milieuproblemen onvoldoende meewegen?
In het algemeen geldt dat bijvoorbeeld generieke subsidieregelingen moeten voldoen aan de staatssteunregels van de EU. Deze zijn vervat in steunkaders, waarbij onder andere het milieusteunkader (Guidelines on State aid for climate, environmental protection and energy 2022 (CEEAG)) en de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGGV) worden gebruikt voor steun aan investeringen in milieu en klimaatprojecten. Zowel de CEEAG als de AGGV stellen als voorwaarde aan de gesubsidieerde activiteit dat relevante EU-normen niet mogen worden geschonden.
Daarnaast beschikt Nederland over een op zichzelf staand stelsel voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) voor milieu. Hiervoor is de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) stelselverantwoordelijk. Gemeenten en provincies zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor VTH van de milieutaken. Zij moeten op grond van de Omgevingswet de uitvoering van VTH van het basistakenpakket bij omgevingsdiensten hebben belegd. De afgelopen jaren is sterk ingezet op het versterken van het VTH-stelsel. Sinds augustus 2022 is het Interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) actief.2
Wat vindt u ervan dat uw voorganger wel vatbaar was voor het argument dat DuPont ook elders in Europa faciliteiten kon bouwen?
In welke mate mijn voorganger wel of niet vatbaar was voor het argument van DuPont om ook elders de nieuwe fabriek te bouwen weet ik niet. Op basis van de stukken kan ik niet reconstrueren in welke mate de argumenten van DuPont ruim 40 jaar geleden zijn meegewogen door de toenmalig Minister van Economische Zaken.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat bedrijven op dit moment Nederland uitspelen tegen andere landen en op die manier het voor elkaar krijgen dat milieuproblemen onbelangrijk worden gevonden?
Door milieunormen zoveel mogelijk op Europees niveau vast te leggen, onder andere via REACH (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals) en de Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU), is er een level playing field in Europa waardoor er door bedrijven niet te onderhandelen valt over milieunormen. De milieunormen van de EU behoren tot de strengste ter wereld3.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger vatbaar was voor de argumenten van een onderzoeksrapport van het bedrijf zelf dat de schadelijke effecten van de fabriek wel mee zouden vallen?
In welke mate het onderzoeksrapport van het bedrijf een rol heeft gespeeld in de afwegingen van mijn voorganger kan ik niet beoordelen.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat rapporten van bedrijven zelf meewegen bij het inschatten van de schadelijke effecten van vervuilende activiteiten?
In wet- en regelgeving is juist verankerd dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor het aanleveren van informatie over de risico’s van chemische stoffen en milieugevolgen van hun activiteiten bij onder andere het Europese Chemicaliën Agentschap ECHA en in Nederland bij het bevoegd gezag. Die informatie moet aan voorgeschreven voorwaarden voldoen. Het aanleveren van deze gegevens maakt onderdeel uit van de zorgplicht van bedrijven. Daarop wordt toegezien door het bevoegde gezag.
In het VTH-stelsel is afhankelijk van de activiteit bepaald wie het bevoegde gezag is (gemeente, provincie en/of de waterkwaliteitsbeheerder). Zodra er sprake is van een basistaak wordt het VTH uitgevoerd door een omgevingsdienst. De omgevingsdienst beoordeelt de aangeleverde en zelfstandig verkregen informatie en kan hierbij advies vragen bij andere (kennis)instanties zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat met het informatiepunt leefomgeving (IPLO). Tevens is de ILT wettelijk adviseur op de omgevingsvergunningen van de zwaarst vervuilende bedrijven in Nederland zodat ook bij het opstellen of reviseren van vergunningen aan kennisuitwisseling en verificatie wordt gedaan. Zoals in de Kamerbrief van de Staatssecretaris van IenW van 10 januari 20244 is benoemd, is dit een instrument met aanzienlijk effect.
Kan het zijn dat in diezelfde tijd nog andere subsidies zijn versterkt aan bedrijven met vervuilende activiteiten?
Deze vraag is lastig te beantwoorden. Data over subsidieverlening en vervuilende activiteiten uit die tijd zijn niet aan elkaar gekoppeld.
Kunt u een overzicht verstrekken van bedrijven die Rijkssubsidies hebben ontvangen de afgelopen twee kabinetsperioden terwijl er ook sprake was van aantoonbare milieuverontreiniging? Welke belangenafwegingen zijn hierbij gemaakt?
Het artikel ‘Intrekken exportvergunning nieuwe tegenslag ASML’ |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel in Het Financiële Dagblad van 3 januari 2024 «Intrekken exportvergunning nieuwe tegenslag ASML»?1
Ja.
Is de informatie in het artikel juist dat verschillende exportvergunningen zijn ingetrokken?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele vergunningen. In algemene zin kan gesteld worden dat bij de beoordeling van een exportvergunningaanvraag per geval een specifieke afweging wordt gemaakt, waarbij gekeken wordt naar het risico van ongewenst eindgebruik. De overheid maakt deze risicoanalyse in het kader van de (inter)nationale veiligheid op basis van de daarvoor geldende criteria, zoals de eigenschappen van het te exporteren product, de toepasbaarheid van het product, de eindgebruiker en het land van bestemming. Dit kan ertoe leiden dat export wordt toegestaan, afgewezen of een eerdere afweging wordt herzien.
Wat is er aan de situatie veranderd, sinds de vergunningen waren afgegeven en wat zijn de afwegingen geweest om de vergunningen in te trekken?
Zie antwoord vraag 2.
Is de informatie in het artikel juist dat het om een type lithografie machine gaat dat al vaker aan klanten van ASML in China is geleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een indicatie geven van het aantal exportvergunningen (enkelen, tientallen, meer dan honderd) dat in het verleden afgegeven is voor het leveren van dit type machine aan Chinese bedrijven in China?
Vanaf 1 september 2023 is bepaalde geavanceerde halfgeleiderproductieapparatuur vergunningplichtig in Nederland. Voorafgaand aan deze datum gold er geen vergunningplicht voor apparatuur vallende onder de regeling en zijn er derhalve geen vergunningen verleend. In de ministeriële regeling geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders is als verwachting opgenomen dat door de introductie van de vergunningplicht eenmalig 24 vergunningen en daarna op jaarbasis 20 vergunningen worden aangevraagd. Inmiddels zijn enkele vergunningen voor de export van geavanceerde halfgeleiderapparatuur naar China verleend. Een exportvergunning geeft de mogelijkheid om gedurende de looptijd van een vergunning meerdere exporten plaats te laten vinden.
Is er een verzoek van de Amerikaanse autoriteiten geweest om de exportvergunnigen in te trekken, zoals het artikel suggereert? Zo ja, wat was de motivatie van hen om een dergelijk verzoek aan de Nederlandse regering te doen?
Er is geregeld contact met partners en bondgenoten in Europa, de VS en Azië over exportcontrolemaatregelen op geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Over de inhoud van deze gesprekken doet het kabinet geen uitspraken.
Zijn er toezeggingen van de Amerikaanse autoriteiten gedaan aan de Nederlandse regering in ruil voor het intrekken van de exportvergunningen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het mogelijk dat China eerder geleverde machines van het type waar het hier om gaat inzet voor het vervaardigen van defensie materieel?
De vergunningplichtige machines en technologie zijn geschikt voor de ontwikkeling en productie van geavanceerde halfgeleiders. Deze geavanceerde halfgeleiders kunnen naast civiele toepassingen ook een cruciale bijdrage leveren aan militaire toepassingen en worden aangewend voor de ontwikkeling van hoogwaardige militaire (wapen)systemen en massavernietigingswapens.2 Zoals ook bevestigd door de MIVD3 richt China ten behoeve van de eigenstandige militair-technologische ontwikkeling de aandacht op buitenlandse expertise, waaronder op Nederlandse kennis op het gebied van lithografie. In algemene zin kan gesteld worden dat bij de beoordeling van (eerdere) exportvergunningaanvragen per geval een specifieke afweging wordt gemaakt, waarbij gekeken wordt naar het risico van ongewenst eindgebruik. Zie ook het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Schat u in dat het niet leveren van de eind 2023 geplande machines een extra belemmering vormt voor de Chinese defensie industrie? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 8.
Overwegende dat geavanceerde computerchips (<14nm) wereldwijd volop verkrijgbaar zijn en de Amerikaanse regering moeite heeft de export vanuit de VS naar China te beperken2, 3, wa t is naar uw inzicht het voordeel voor Nederland en Europa om China te beletten zelf geavanceerde chips te ontwikkelen?
Nederland heeft eigenstandig een vergunningplicht ingesteld omdat de ongecontroleerde uitvoer van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders risico’s voor de nationale veiligheid kan meebrengen. Dit betreft een landenneutrale maatregel en is niet specifiek gericht op China. Bij elke beoordeling wordt individueel, dus per geval, gekeken of een exportvergunning kan worden verleend. Er wordt dan gekeken naar het risico van ongewenst eindgebruik. Uiteraard bespreekt Nederland deze maatregel met Europese partners en de VS en vindt ook een exportcontrole dialoog plaats met China.
Het bericht dat private equity leidt tot meer medische complicaties |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat private equity leidt tot meer medische complicaties?1
Alle zorg die in Nederland wordt verleend, dient van goede kwaliteit te zijn en te voldoen aan de eisen in de geldende regelgeving. Het onderzoek waar dit bericht naar verwijst heeft betrekking op de relatie tussen private equity financiering en kwaliteit in Amerikaanse ziekenhuizen. Gezien de grote verschillen tussen het Nederlandse zorgstelsel en het Amerikaanse zorgstelsel ben ik van mening dat de conclusies uit dit onderzoek niet één op één zijn te vertalen naar de Nederlandse situatie.
Heeft u redenen om aan te nemen dat de effecten van private equity op de zorg in Nederland wezenlijk anders zijn dan in de Verenigde Staten?
In het Nederlandse zorgstelsel staan de publieke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg centraal. Op deze vlakken kennen we veel regulering door de overheid. Denk aan de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de Wet toetreding zorgaanbieders (WTZa). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien daarop toe. De borging van deze publieke belangen is daarmee veel strakker gereguleerd dan in de Verenigde Staten. Dat neemt niet weg dat ook in Nederland risico’s voor de publieke belangen kunnen ontstaan. Dat is bijvoorbeeld wanneer financiële doelstellingen van door private equity partijen gefinancierde zorgaanbieders, een groter belang kunnen krijgen dan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Op dit moment is er echter weinig bekend over de effecten van private equity in de diverse zorgsectoren in Nederland. Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie Van den Berg en Dijk2 wordt daar op dit moment onderzoek naar gedaan. Dit onderzoek is volledig gericht op het Nederlandse zorgstelsel. Naar verwachting zullen de resultaten van dit onderzoek rond het einde van het eerste kwartaal 2024 beschikbaar komen.
Zorgen deze onderzoeksresultaten ervoor dat u nu meer beseft hoe schadelijk op winst beluste private equity kapitalisten voor de zorg kunnen zijn?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, loopt op dit moment het onderzoek naar de effecten van private equity in het Nederlandse zorgstelsel. Ik vind het van belang om eerst beter zicht te krijgen in de mate waarin sprake is van private equity in de zorg en het effect van private equity om te bepalen of, en zo welke, nadere maatregelen gewenst zijn voor de diverse zorgsectoren.
Bent u nu wel bereid om op korte termijn in te grijpen om de opmars van private equity in de Nederlandse zorg een halt toe te roepen? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u nu wel bereid om de aangenomen motie Marijnissen en Bikker2 uit te voeren om ervoor te zorgen dat binnen de huisartsenzorg, eigenaarschap van private equitypartijen tot het verleden gaat behoren?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zou een verbod op private equity in de huisartsenzorg niet juridisch uitvoerbaar zijn?3
Zorgaanbieders (dus ook huisartsen) zijn in Nederland private partijen. Zij zijn in beginsel vrij om een investeringsovereenkomst of geldlening aan te gaan met allerlei soorten investeerders, zoals familieleden, banken, vermogende particulieren of participatiemaatschappijen. Als de contractsvrijheid beperkt wordt door zorgaanbieders te verbieden om met bepaalde investeerders een overeenkomst te sluiten, raakt dat aan de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 EU-handvest), het eigendomsrecht (Artikel 1, eerste protocol EVRM, artikel 17 van het EU-handvest) en ook aan vrij verkeerbepalingen uit het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, zoals bijvoorbeeld het vrij verkeer van kapitaal. Als daarbij slechts voorwaarden gesteld worden aan één specifieke partij, kan ook het gelijkheidsbeginsel in het gedrang komen.
Om een maatregel te kunnen nemen, moet in ieder geval onderbouwd kunnen worden dat de getroffen maatregel proportioneel is en noodzakelijk en, waar van toepassing, ook dat deze niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Zoals hierboven al vermeld, wordt momenteel onderzoek gedaan naar de effecten van private equity op de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg. Ik acht het niet zorgvuldig om vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek specifieke maatregelen te nemen tegen private equity partijen.
Waarom zouden we als land verplicht zijn om op winst beluste sprinkhaankapitalisten toe te staan om huisartsenpraktijken op te kopen, terwijl bekend is dat de kans groot is dat daarna de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg achteruit holt en dat soms zelfs de volledige praktijk omvalt?
Het zorgbeleid is erop gericht dat de zorg betaalbaar is, van goede kwaliteit en toegankelijk voor iedereen die haar nodig heeft. Om hiervoor te zorgen moet onder andere worden voldaan aan de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wkkgz, de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de WTZi en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de WTZa. De IGJ en NZa zien daarop toe en handhaven wanneer nodig.
Voor een algeheel verbod op private equity in de huisartsenzorg of andere aanvullende maatregelen, heb ik eerst meer zicht nodig op de effecten van private equity op de zorg. Daarnaast kunnen private investeringen en commerciële bedrijven in de zorg een waardevolle aanvulling zijn om het huidige tekort aan praktijk houdende huisartsen op te vangen en helpen om de druk op de zorg te verminderen. Nieuwe initiatieven kunnen bijdragen aan het voorkomen dat patiënten toegang tot huisartsenzorg verliezen.
De opvolging van de aanbevelingen bij het rapport “De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken” |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de brief van 22 november 2023 van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over de «bevindingen opvolging aanbevelingen inspectie»? Dat gaat over de «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» en het onder verlengd toezicht plaatsen van het ministerie1
Ja.
Welke instanties binnen de overheid vallen onder verlengd toezicht van de Inspectie?
Navraag bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft opgeleverd dat het Ministerie van Algemene Zaken en de dienst Toeslagen van de Belastingdienst vallen onder verlengd toezicht.
Hoe waardeert u het dat uw ministerie onder verlengd toezicht staat?
Het verlengde toezicht draagt in zijn algemeenheid bij aan het op een goede wijze uitvoeren van de aanbevelingen van de Inspectie. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
De Inspectie geeft aan meer voortgang te hebben verwacht, onder meer op de invoering van het nieuwe Document Management Systeem (DMS) en ontwikkeling van een kwaliteitssysteem. Kunt u zich vinden in deze conclusie?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om het nieuwe DMS-systeem conform planning in te voeren. Het Ministerie van Algemene Zaken zal het nieuwe DMS-systeem invoeren zodra dit verantwoord is met het oog op de uitvoering van haar taken. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om een oordeel over hun conclusie te hebben.
Kunt u per aanbeveling uit het oorspronkelijke rapport uit september 2022, «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» aangeven hoe die is opgevolgd en wat de huidige stand van zaken is?
Zie hiervoor de bij deze brief gevoegde bijlage.
Kunt u, na meer dan twee jaar debat en ondertoezichtstelling van het ministerie, nu aangeven hoe de berichten van de Minister-President systematisch, toetsbaar en doorzoekbaar worden gearchiveerd?
De Inspectie voor Overheidsinformatie en Erfgoed heeft onderzoek gedaan naar de archivering bij het Ministerie van Algemene Zaken. Dit onderzoek is aangeboden aan het Ministerie van Algemene Zaken op 28 september 2022, en, met reactie, op 3 oktober 2022 aan de Kamer verzonden.2 Zoals ik heb gemeld in deze reactie op het Inspectierapport verwijder ik sinds eind mei 2022 geen chatberichten meer en worden deze bewaard ten behoeve van veiligstelling en archivering. De chatberichten van de Minister-President worden per oktober 2023 ook opgeslagen in het bestaande document management systeem. Voor de goede orde zij vermeld dat voordien berichten werden gearchiveerd conform de toen geldende richtlijn inzake het bewaren van chatberichten.3
Het Ministerie van Algemene Zaken volgt voorts het rijksbrede beleid ten aanzien van archivering van chatberichten van bewindspersonen. Zie hiervoor onder andere de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 april 20234, het antwoord op vragen van de vaste Kamercommissie van 23 mei 20235 en de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.6 Ik wijs er voorts op dat op dit moment een voorstel tot wijziging van de Archiefwet bij de Tweede Kamer aanhangig is, waarin de vraag naar het archiveren van chatberichten ook aan de orde is gekomen.7
Indien de parlementaire enquêtecommissie Corona de berichten van de Minister-President zou vorderen, die betrekking hebben op de aanpak van de coronacrisis, krijgt de commissie dan binnen twee weken geordend alle berichten, inclusief de berichten met sleutelfiguren in deze (zoals dhr. Van Dissel, Minister De Jonge, de vicepremiers, de relevante raadsadviseurs), vanaf het begin van de crisis?
Uiteraard zal aan een vordering van een parlementaire enquêtecommissie, waar nodig na overleg en voor zover mogelijk, worden voldaan.
Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het toegezegde gehanteerde afbakeningsdocument (met de instructies die concreet opgevolgd zijn) in de periode maart 2020 tot 30 september 2021 aan de Kamer doen toekomen?
Aangenomen wordt dat hier niet is bedoeld op het afbakeningsdocument met betrekking tot de hotspot archivering rond corona dat immers de Kamer reeds is verstrekt (TK 2022–2023, 25 295 nr. 1986), maar dat is gedoeld op de werkinstructie van het Ministerie van Algemene Zaken van 10 juli 2020 (zie «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van algemene zaken», Inspectie overheidsinformatie en erfgoed, p 39). In de bijlage vindt u de instructie die hiertoe op 10 juli 2020 door de secretaris-generaal is verspreid.
Vindt de archivering van de berichten van de Minister-President nu conform de Archiefwet plaats?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten en daarin ook ingaan op de tijdelijke instructie voor alle bewindspersonen voor het archiveren van chatberichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het nieuwe DMS met de naam DIAZ heeft als doel ¨dat na de invoering van DIAZ de medewerkers van de afdelingen meer zelf moeten opslaan». Deelt u de visie dat medewerkers niet belast zouden moeten worden met extra administratieve taken?
Van medewerkers van Algemene Zaken wordt verwacht dat zij conform de Archiefwet de relevante informatie in beheer brengen door deze in het DMS te plaatsen. Het nieuwe DMS is gebruiksvriendelijker, waardoor de kwaliteit van het onder beheer brengen van informatie op een natuurlijke manier hoger wordt. De geciteerde zin heeft betrekking op de benodigde ondersteuning bij het uitvoeren van deze handelingen en impliceert geen verdere belasting van medewerkers met extra administratieve taken.
Wat betreft de aanbevelingen voor de archivering van chatberichten is het Ministerie van Algemene Zaken nog afwachtend aldus de Inspectie. Hoe verklaart u deze afwachtende houding, afgezien van het wachten op een Rijksbrede invulling?
Zie het antwoord op vraag 6.
In het verslag zoals vastgesteld op 24 mei 20232 geeft u bij vraag 39 aan dat «de uitdagingen tweeledig zijn». In hoeverre vind u het een uitdaging om de privacy van burgers en medewerkers te beschermen? Hoe gaat u deze uitdagingen aan?
De uitdaging in de uitvoering van het informatiebeheer zit, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, vooral in het gebruik van chatapps. Zie hiervoor ook de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.9 In chatapps loopt zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar heen. Dit zorgt voor vraagstukken rond een goede uitvoering van informatiebeheer rekening houdend met de eisen uit o.a. de Archiefwet, de Wet open overheid (Woo) en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Privé en partijpolitieke chatconversaties vallen niet onder de Archiefwet en horen dus niet thuis in het archief van de organisatie.
Voor een goede uitvoerbaarheid van het informatiebeheer is het noodzakelijk dat het uitgangspunt om privé, partijpolitieke en zakelijke conversaties aan de voorkant zoveel mogelijk te scheiden op termijn wordt gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat privé en partijpolitieke conversaties met onder andere burgers en medewerkers in het archief van de organisatie worden opgenomen.
U geeft in hetzelfde verslag aan dat het Nationaal Archief contact heeft met andere landen over de toepassing van de sleutelfunctiemethodiek. Waarom is Nederland (in navolging van België) nog steeds niet over gegaan tot invoering van de sleutelfunctiemethodiek?
De sleutelfunctiemethodiek is, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, in de Verenigde Staten ontwikkeld en daar een tiental jaar geleden voor e-mail ingevoerd. Sinds kort wordt deze methodiek er ook toegepast op chatberichten. Europese landen die deze methodiek willen overnemen moeten echter rekening houden met de verhoudingsgewijs strengere Europese en nationale privacywetgeving en dus passende technische en organisatorische maatregelen nemen om persoonsgegevens te beschermen. Dat omvat in Nederland onder andere het uittekenen van procedures, het ontwikkelen van aangepaste technische voorzieningen en het betrekken van de medezeggenschap. Dat is een complexe opgave, die veel tijd en capaciteit vraagt. Nederland is Europees niettemin één van de voorlopers, zowel voor e-mail als chat: andere Europese landen volgen de Nederlandse aanpak met interesse of wisselen ervaringen met het Nationaal Archief uit. Dat geldt ook voor België, dat op dit moment de invoering van de sleutelfunctiemethodiek voor e-mail onderzoekt en geleidelijk zal uitrollen. Meer informatie is te vinden op de website van het Rijksarchief in België: https://arch.arch.be/index.php?l=nl&m=ambtenaar&r=termen-en-thema-s&sr=e-mailarchivering.
In Nederland is de sleutelfunctie methodiek voor gebruik bij e-mail in 2018 vastgesteld door de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijksdienst (ICBR). Daarbij is een modelselectielijst voor e-mail ontwikkeld voor gebruik bij de verschillende organisaties. Voor e-mail zijn vervolgens de eerste selectielijsten in 2023 vastgesteld. Voor publicatie van deze lijsten wordt gewacht tot ook de technische voorziening gereed is. Zonder de passende technische en organisatorische maatregelen, zoals eerder vermeld kan deze methodiek niet daadwerkelijk worden toegepast.
Voor de archivering van chatberichten ontwikkelt het Nationaal Archief momenteel een modelselectielijst. De modelselectielijst wordt binnenkort met de Tweede Kamer gedeeld. Ook hier geldt dat op basis van de modelselectielijst verantwoordelijke overheidsorganen een eigen selectielijst zullen opstellen. Naast de selectielijst moeten ook hier de passende technische en organisatorische maatregelen genomen worden. Hier wordt vanuit het Programma Open Overheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan gewerkt. Het Nationaal Archief is hierbij nauw betrokken.
Er is sprake van een innovatielab bij het Nationaal Archief, waar gekeken wordt naar het verbeteren van technieken en naar verschil tussen applicaties in eigen beheer en extern (niet in eigen) beheer waar een marktverkenning naar wordt gedaan. Welke oplossingen worden voor welk probleem precies gezocht in een marktverkenning?
Er lopen, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, twee trajecten door elkaar. Het Nationaal Archief heeft zich in een innovatielab geconcentreerd op de duurzame toegankelijkheid van tekstberichten. Hier zijn een aantal prototypes bedacht, ontwikkeld en voorgelegd aan een begeleidingscommissie. In een volgende fase worden deze prototypes verder uitgewerkt. Meer informatie hierover is hier vinden: https://kia.pleio.nl/groups/view/7f52406f-53bf-4c10-a1d3-0d2f5b16c1c7/innovatielab-informatiehuishouding/blog/view/cdcaf361-fe27-4ad5-8d60-1e7dc1753a7b/beoordelingscommissie-prototypes-team-tekstberichten.
Het innovatielab heeft geen onderzoek en marktverkenning gedaan naar applicaties in eigen beheer en extern.
Het onderzoek en de markverkenning zijn uitgevoerd door een projectgroep van het Rijksprogramma voor Duurzame digitale Informatiehuishouding (RDDI) (https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering). Het Nationaal Archief maakt deel uit van deze projectgroep. In de marktverkenning zijn methodieken verkend voor het veiligstellen van chatberichten. Deze markverkenning is afgerond en het resultaat en de aspecten die zijn meegenomen vindt u hier: https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering/documenten/verslagen/2023/12/18/verslag-verkenning-van-methodieken-voor-veiligstellen-chatberichten
Op welke termijn worden resultaten van deze marktverkenning verwacht?
Zie het antwoord op vraag 16.
Zou u de Kamer uiterlijk twee dagen voor de vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (naar verwachting 18 januari 2024) de beantwoording van deze vragen willen doen toekomen?
Dit is mijn streven geweest.
De veroordeling van Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus in Bangladesh |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat in Bangladesh op 1 januari de 83-jarige Muhammad Yunus, die in 2006 de Nobelprijs voor de Vrede won vanwege zijn werk ten behoeve van de allerarmsten van zijn land, is veroordeeld tot een celstraf van zes maanden na beschuldigingen van het overtreden van arbeidswetten?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in augustus 2023 een groep van 180 wereldleiders, onder wie 108 Nobelprijswinnaars, inclusief Barack Obama, voormalig secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon en vele (voormalig) leiders van Europese landen, in een open brief aan de Minister-President van Bangladesh hun zorg hebben uitgesproken over de vervolging van Yunus?2 Zo ja, wat vindt u ervan dat hier geen gehoor aan is gegeven?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze brief. Het kabinet onderschrijft het belang van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de bescherming van mensenrechtenverdedigers, in het bijzonder voor duurzame en inclusieve groei in Bangladesh. Daarnaast heeft Nederland zich meerdere malen uitgesproken voor eerlijke en vrije verkiezingen. De EU heeft hierover verschillende verklaringen3 4 gepubliceerd. Het kabinet steunt deze verklaringen.
Deelt u de zorg die in de open brief wordt beschreven ten aanzien van de bedreigingen voor de democratie en de mensenrechten die in Bangladesh zijn waargenomen? Zo nee, waarop baseert u dit inzicht? Zo ja, in hoeverre heeft u vertrouwen dat de aankomende nationale verkiezingen van 7 januari wel op een vrije en eerlijke manier zullen verlopen?
Nederland monitort de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Bangladesh nauwgezet. Nederland spreekt hier zowel bilateraal als in EU verband over met de Bangladeshi autoriteiten. De EU spreekt zich ook kritisch uit over de situatie in Bangladesh, zoals ook recentelijk over het verloop van de verkiezingen middels een verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell. Daarnaast ondersteunt Nederland verscheidene maatschappelijke organisaties in Bangladesh.
Ten aanzien van de nationale verkiezingen op 7 januari in Bangladesh heeft Nederland zich op meerdere niveaus uitgesproken voor vrije en eerlijke verkiezingen en het belang van een vrij maatschappelijk middenveld benadrukt. Dit is besproken tijdens onder andere de politieke consultaties met Bangladesh in mei 2023 en tijdens een bilateraal gesprek tussen mijn collega Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN 2023 in New York.
Bent u het eens met organisaties als Amnesty International die beschrijven dat de meer dan 150 rechtszaken tegen Muhammad Yunus gezien moeten worden als een misbruik van de arbeidswetten en het rechtssysteem en een vorm van politieke vergelding voor zijn werk en afwijkende meningen?3 Zo nee, waarop baseert u deze inzichten?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen. Nederland heeft wel op verschillende niveaus zorgen geuit over de scherpe toename van het aantal arrestaties van critici van de zittende regering.
Heeft de Nederlandse overheid zich al publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus? Zo ja, wanneer en met welke woorden? Zo nee, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren, het liefst nog voor de nationale verkiezingen van 7 januari?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen en heeft zich dus niet publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus.
Het bericht 'Grote zorgen bij medewerkers GGD Noord- en Oost-Gelderland: ‘Ik heb zoiets nog nooit eerder meegemaakt’' |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het beeld dat in het artikel wordt geschetst door medewerkers van GGD Noord- en Oost-Gelderland over de huidige staat van de GGD’en in deze regio?1
Het beeld van onrust binnen de organisatie dat in het artikel wordt geschetst, gaf mij reden tot navraag en overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en GGD Noord- en Oost-Gelderland. Ik heb van GGD Noord- en Oost-Gelderland (GGD NOG) begrepen dat er anonieme bronnen zijn die dit geschetst hebben en dat daarom de precieze informatie niet geverifieerd kan worden. GGD NOG geeft zelf aan dat deze signalen al ouder zijn, zoals wordt aangegeven in het artikel. GGD NOG heeft aangegeven de afgelopen periode grote stappen gezet te hebben om de basis weer op orde te maken en daar de komende periode ook op te blijven inzetten. Het medewerkersonderzoek van november 2023 laat bijvoorbeeld ook zien dat GGD NOG goed scoort op sociale veiligheid: medewerkers geven aan zich veilig te voelen op hun werk. Daarnaast heeft GGD NOG verschillende medische functies inmiddels structureel ingevuld waarmee de continuïteit is gewaarborgd.
Tevens heb ik bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) navraag gedaan naar deze signalen. Van de IGJ heb ik vernomen dat zij in september 2022 signalen ontving over de structurele personeelstekorten bij de afdeling Infectieziektebestrijding (IZB) van deze GGD. Naar aanleiding hiervan heeft de IGJ in de periode oktober 2022 tot en met november 2023 nauwgezet zicht gehouden op de actuele situatie bij de afdeling IZB, de maatregelen die op korte en middellange termijn werden genomen door de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) en het effect van deze maatregelen op de feitelijke situatie bij de afdeling IZB. Medio november 2023 concludeerde de IGJ dat de maatregelen die waren genomen tot verbeteringen bij de afdeling IZB hadden geleid. Wel was de uitvoering van de IZB kwetsbaar en is dit nog steeds een punt van zorg. De IGJ blijft hierover, alsook over de signalen die recent in de media zijn verschenen, in gesprek met de DPG.
Is het bekend of bij GGD’s in andere regio’s vergelijkbare signalen zijn? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, ziet u op basis van deze berichtgeving aanleiding om onderzoek te doen bij de andere GGD’s in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet publieke gezondheid (Wpg) is vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen. Het algemeen bestuur van de GGD, dat bestaat uit wethouders van de gemeenten in een regio, stuurt de directeur Publieke Gezondheid (DPG) aan. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd via gemeenten. De financiering loopt via het Gemeentefonds en daarmee ligt het opdrachtgeverschap van de GGD’en voor deze taken ook primair bij de gemeenten.
Ik heb uit GGD-regio’s of via de GGD GHOR NL geen vergelijkbare signalen ontvangen. Vanwege de gekozen verantwoordelijkheidsverdeling in het stelstel ziet VWS geen rol voor zichzelf om dergelijk onderzoek op te pakken. Voor zover ik weet, zien gemeenten vanuit hun autonome rol als opdrachtgever richting GGD’en ook geen aanleiding een onderzoek te starten.
Hoe groot was het verloop van GGD Noord- en Oost-Gelderland vanaf 2020 tot nu, uitgedrukt in cijfers en uitgesplitst naar reden voor vertrek?
Ik heb GGD Noord- en Oost-Gelderland (GGD NOG) gevraagd naar deze cijfers, maar zij concludeerden dat hier geen adequaat beeld van te schetsen is, aangezien er veel tijdelijke krachten hebben gewerkt aan de coronacrisis. De cijfers geven daarom een vertekend beeld. Op het hoogtepunt van de coronacrisis waren er 1.500 extra mensen aan het werk; in het najaar 2023 had GGD NOG ca. 340 medewerkers (ca. 225 fte). Dit is ongeveer vergelijkbaar met het aantal medewerkers van voor de coronacrisis.
Wat is uw reactie op de opmerking: «Vroeger ging het over mensen, nu alleen maar over geld», die aan het eind van het artikel gemaakt wordt door een medewerker?
Aangezien deze opmerking anoniem is gemaakt, kan ik hier niet dieper op ingaan, omdat ik niet kan verifiëren wat hiermee precies wordt bedoeld.
Hoe hoog was de gemeentelijke financiering voor GGD Noord- en Oost-Gelderland van 2015 tot nu uitgesplitst per jaar?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de gemeentelijke financiering aan GGD NOG. Dit bedrag betreft taakveld 7.1 uit de Wet PG met uitzondering van jeugdgezondheidszorg 0–4 jarigen. Voor de gemeente Apeldoorn wordt vanaf 2017 jeugdgezondheidzorg 0–18 jarigen niet meegenomen.2
2023
835.111
€ 14.158.341
2022
831.319
€ 12.623.483
2021
827.802
€ 12.135.291
2020
824.162
€ 11.693.169
2019
820.759
€ 11.108.227
2018
817.453
€ 10.385.697
2017
812.262
€ 10.302.308
2016
812.224
€ 11.124.369
2015
811.298
€ 11.114.105
Erkent u dat bepaalde mensen niet meer de zorg krijgen waar zij recht op hebben door deze problemen bij de GGD’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
GGD’en zijn een uitvoeringsorganisatie die voor meerdere partijen diensten leveren. Naast de financiering vanuit gemeenten ontvangen individuele GGD’en ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMW, kennisinstellingen of uit private middelen. In een rapport van AndersonElffersFelix «GGD in beeld» dat in 2017 in opdracht van het Ministerie van VWS is uitgevoerd, is nagegaan welke taken de GGD’en uitvoeren en welke capaciteit hiervoor beschikbaar is. (Kamerstukken II 2016–2017, 32 620, nr. 277.) Uit dit rapport bleek dat destijds landelijk circa 50% van de financiering van GGD’en uit vaste gemeentelijke bijdragen kwam. De gemeentelijke bijdrage is vaak op basis van een bedrag per inwoner. De overige middelen die GGD’en ontvangen, zijn afkomstig van contractafspraken, subsidies en de markt. Uit navraag bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heb ik geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat de wettelijke taken die door de GGD’en uitgevoerd moeten worden niet kunnen worden gegarandeerd. Gelet op de signalen, wil ik met de VNG bespreken of onderzoek nodig is om een landelijk beeld te krijgen.
Kunt u een schatting geven van hoeveel mensen door deze situatie bij de GGD Noord- en Oost-Gelderland niet meer gegarandeerd zijn van goede zorg? Welke type zorg heeft het meest te lijden onder deze problemen en welke mensen worden naar schatting het meest getroffen door deze situatie? Welke stappen gaat u als Staatssecretaris ondernemen, eventueel in samenwerking met de gemeenten, om ervoor te zorgen dat deze mensen zo spoedig mogelijk geholpen worden?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 6, heb ik geen aanwijzingen dat de zorg niet gegarandeerd is. Overigens wordt, naast de inzet op preventie, in het kader van pandemische paraatheid de infectieziektebestrijding (IZB) bij de GGD’en versterkt. In 2023 en 2024 is in totaal ruim 75 mln. beschikbaar voor het versterken van de IZB en pandemische paraatheid bij de GGD’en. Vanaf 2025 is ongeveer 44 miljoen structurele financiering beschikbaar om hierop voort te bouwen.
In hoeverre relateert u de genoemde problemen in dit artikel aan het financieringsprobleem bij de GGD’s, zoals die eerder naar voren is gebracht in de initiatiefnotaNu investeren in de GGDvan de leden Van Gerven en Hijink?2
Zoals ambtsvoorgangers Minister van VWS De Jonge, Minister voor medische zorg en sport Van Ark en Staatssecretaris volksgezondheid Blokhuis in reactie op de initiatiefnota in hun brief van 9 juli 2021 aangaven (Kamerstuk 35 758, nr. 3), is het lastig te beoordelen of de financiering van de GGD’en passend is bij de taken die ze hebben. Het zoeken van de juiste intensiteit van
taken en de bijbehorende financiering is een iteratief proces van onderhandelingen tussen professionele uitvoeringsdiensten en bestuurders, in dit geval de gemeenten. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat GGD’s een essentiële rol hebben als het gaat om het terugdringen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen? Welke gevolgen verwacht u als gevolg van de problemen bij de GGD’s ten aanzien van doel om sociaaleconomische gezondheidsverschillen terug te dringen?
GGD’en zijn een van de partijen die een belangrijke rol hebben op het gebied van het verminderen van sociaaleconomische gezondheidsachterstanden, met name op het gebied van kennis en advisering. De aanpak van gezondheidsachterstanden is complex en niet eenvoudig op te lossen omdat ze vaak samenhangen met andere problemen, zoals armoede, schulden en een slechte leefomgeving. Daarom is een brede aanpak met inzet van verschillende partijen nodig. Met het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) krijgen gemeenten structureel financiële ondersteuning om een integrale aanpak van gezondheid en gezondheidsachterstanden vorm te geven. Hierbij spelen GGD’en een belangrijke rol als kennisadviseur. In het GALA zijn afspraken tot en met 2025 gemaakt over het versterken van de GGD’en in deze rol als kennisadviseur.
Deelt u de mening dat deze problemen niet als incidenten moeten worden beschouwd, maar voortkomen uit een systeem en dat dus structurele oplossingen nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Individuele GGD’en ontvangen – naast de financiering van gemeenten – ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMw, kennisinstellingen, zorgverzekeraars of uit private middelen. Om die reden kunnen incidenten mijns inziens niet direct toegeschreven worden aan het systeem van de publieke gezondheid. Wel noem ik de twee rapporten die in 2023 zijn uitgebracht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. Deze rapporten dienen als belangrijke uitgangspunten voor de toekomst van de publieke gezondheid.
De inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in de winter van 2022/23 bij de GGD’en een beeld opgehaald van de stand van zaken op dat moment. Dit heeft geleid tot het rapport GGD’en werken toegewijd aan herstel publieke gezondheid.4 Centraal in de bezoeken van de IGJ stond de vraag welke stappen worden gezet om de versterking vorm te geven en welke knelpunten en risico’s er zijn. De inspectie doet ook aanbevelingen voor versterking van de publieke gezondheidszorg. Zij geeft aan dat het goed zou zijn de samenwerking met regionale zorgpartijen te versterken en dat een samenhangende aanpak tussen landelijk, regionaal en lokaal beleid en uitvoering nodig is. Ook geeft de Inspectie aan dat de GGD benut moet worden voor een stevigere inbedding en dat het belangrijk is te investeren in een GGD voor aantrekkelijker werkgeverschap. Voor dit laatste punt geeft de GGD ook een aantal adviezen in haar rapport, zoals aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden of het vak meer onder de aandacht brengen bij studenten geneeskunde en verpleegkunde. Ook noemt de Inspectie het belang van taakherschikking en verschuiving en de aandacht voor innovatie die nodig is.
Op 18 april jongstleden heeft de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) het advies Op onze gezondheid5 over de publieke gezondheid gepubliceerd, waarin ook de noodzaak van een versterking van de slagkracht van GGD’en wordt aangehaald. Dit advies is op 23 mei 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 793, nr. 693). Zoals ik op 28 augustus 2023 in mijn beantwoording op Kamervragen van het lid Van Esch (PvdD) over het opnemen van gezondheidsdoelen in de wet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3443) heb aangegeven, is een reactie op het advies van de RVS aan het volgende kabinet.
Op dit moment ben ik met veldpartijen in gesprek over de toekomst van de publieke gezondheid. Naast de doorlopende opgaven zoals de vaccinatiegraad, bevolkingsonderzoeken en de infectieziektebestrijding staat Nederland voor een aantal belangrijke opgaven, zoals het verminderen van gezondheidsachterstanden, het bevorderen van mentale gezondheid en het zorgen voor een gezonde leefomgeving. Hiervoor is een goedwerkend stelsel van publieke gezondheid essentieel. De samenwerking tussen Rijk, het RIVM, gemeenten, JGZ-organisaties en GGD’en staat niet stil. Door alle spelers wordt hard gewerkt aan de publieke gezondheid op zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau.
Desalniettemin is er zoals gezegd de afgelopen periode ook een aantal kritische rapporten verschenen die het huidige stelsel van publieke gezondheid onder de loep nemen en oproepen tot verder nadenken over deze toekomst van de Publieke Gezondheid. De publieke gezondheid heeft een stevig fundament nodig om goed in te kunnen spelen op de maatschappelijke uitdagingen die er liggen. Dit vergt een visie op het stelsel van de Wet Publieke Gezondheid, de samenhang met andere wetten (Wmo, Wlz, Zvw, Jeugdwet) en ook een goede samenwerking met andere departementen.
Om beter voorbereid te zijn op een volgende pandemie wordt de Wpg in tranches aangepast. De inhoud van de tranches komt voort uit het beleidsprogramma pandemische paraatheid, waarbij gebruik is gemaakt van evaluaties van en lessen tijdens de bestrijding van de covid-19-pandemie.
Daarnaast gaan we dit jaar aan de slag om op verschillende thema’s die de publieke gezondheid aangaan verdieping aan te brengen en zo te werken aan het genoemde stevige fundament. Dit doen we in samenspraak met relevante partijen, zoals GGD GHOR NL, DPG-en van GGD’en, JGZ-uitvoerders en de VNG. Daarbij zullen ook dwarsdoorsnijdende onderwerpen aan bod komen, zoals het vraagstuk rondom de centrale of decentrale aansturing of de slagkracht van GGD’en. Ik verwacht dat mijn opvolgers zich verder over dit vraagstuk zullen buigen en knopen zullen doorhakken.
Welke stappen gaat u als Staatssecretaris, eventueel in samenwerking met de gemeenten, ondernemen om van deze GGD’s weer gezonde organisaties te maken?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven, zal ik de komende periode met relevante partijen in gesprek gaan over de toekomst van de publieke gezondheid en nagaan welke beleidsimpulsen er nodig zijn om het systeem toekomstbestendig te houden. Ik vertrouw erop dat een nieuw kabinet deze input meeneemt bij het maken van eventuele beslissingen hieromtrent.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Het artikel 'Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het perspectief van nationale veiligheid onverantwoord is om Chinese routers en switches te gebruiken binnen het netwerk van vitale instellingen?
Zoals eerder is aangegeven in onder meer het Cybersecuritybeeld Nederland2 en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 23 is in algemene zin bekend dat statelijke actoren gebruik maken van supply-chain aanvallen via toeleveranciers, digitale dienstverleners of veelgebruikte software. Er kunnen aanvullende risico’s zijn als dergelijke toeleveranciers, dienstverleners en software afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland. Het is echter niet per definitie zo dat het gebruik van hard- en software uit deze landen risico’s met zich meebrengt. Om dit te kunnen beoordelen is onder meer het proces waarvoor de hard- en software wordt gebruikt relevant en bijvoorbeeld ook de manier waarop dit binnen organisaties gebruikt wordt. Routers en switches zijn onderdeel van de netwerkinfrastructuur van organisaties en om eventuele risico’s van het gebruik hiervan te kunnen duiden, prioriteren en beheersen is het van belang te bepalen welke rol de routers en switches hebben in deze infrastructuur. De risico’s zijn bijvoorbeeld mogelijk groter als ze onderdeel zijn van de data/informatieverwerking van de organisatie of specifieke (vitale) processen ondersteunen. Ook is relevant of het land waar de leverancier uit afkomstig is wetgeving kent die burgers en bedrijven verplichten mee te werken met de overheid. Een solide risicoanalyse en risicomanagementproces zijn nodig om eventuele passende maatregelen te kunnen nemen.
Het is in dat verband van belang dat organisaties zich bewust zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit meenemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uitvoeren. Het kabinetsbeleid schrijft daarom voor dat nationale veiligheidsoverwegingen meegewogen worden bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de Rijksoverheid, lokale overheden en vitale aanbieders. In de Kamerbrief Uitvoering moties Rajkowski van 17 april 2023 wordt dit beleid nader toegelicht4. Het uitgangspunt is bij iedere inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar nodig gepaste maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid is in 2018 en 2019 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties mogelijkheden biedt bij het maken van een risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Dit instrumentarium is recent geactualiseerd5. Deze instrumenten worden beschikbaar gesteld voor en actief verspreid onder vitale aanbieders. Tevens wordt doorlopend ingezet op bewustwording bij vitale aanbieders over het signaleren van risico’s in het inkoopproces.
Daarnaast kunnen organisaties gebruik maken van de handreiking Omgaan met risico’s in de toeleveringsketen van het Nationaal Cyber Security Centrum. Deze publicatie geeft publieke en private organisaties handvatten om zicht en grip te krijgen op risico’s die voortvloeien uit de toeleveringsketen, ook in relatie tot leveranciers uit landen met een offensief cyberprogramma. Overheidsorganisaties kunnen ook gebruikmaken van de Inkoopeisen Cybersecurity Overheid wizard (ICO-wizard) die is opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) samen met EZK. Deze inkooptool is ontwikkeld om veilig inkopen te vergemakkelijken. Met de ICO-wizard kunnen eisenpakketten worden geselecteerd die aansluiten op verschillende typen aan te besteden of in te kopen producten en/of diensten.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur door de veiligheidsregio’s is gebruikt sinds de inwerkingtreding van het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie in 2019?
Nee. Ik heb geen volledig zicht op welke netwerkapparatuur wordt gebruikt door veiligheidsregio’s. Het is aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om bij de aanschaf en ingebruikname van ICT-producten en diensten zich bewust te zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit mee te nemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uit te voeren.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur momenteel wordt gebruikt door de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, bent u bereid dit (3 en2 in kaart te brengen?
Veiligheidsregio’s spelen een belangrijke rol in de crisisbeheersing en nationale veiligheid van Nederland. In algemene zin is het conform bestaand beleid (zie onder meer de beantwoording op vraag 2 en 4) aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om afwegingen te maken daar waar het gaat om het gebruik van (netwerk-)apparatuur.
Meer specifiek is digitale weerbaarheid voor de veiligheidsregio’s een belangrijk onderwerp. De 25 veiligheidsregio’s werken in een gezamenlijk meerjarig programma informatievoorziening aan hun eigen weerbaarheid. Ik zal de komende tijd met de veiligheidsregio’s het gesprek aangaan over dit onderwerp en met hen bespreken of aanvullende stappen nodig zijn.
Wordt er bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid ook specifiek gekeken of er geschikte Europese alternatieven voor netwerkapparatuur beschikbaar zijn?
Het kabinet voert zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 een landenneutraal beleid. Dit betekent dat leveranciers uit specifieke landen door de aanbestedende dienst niet op voorhand categorisch worden uitgesloten, maar dat dit per casus op basis van een risicoafweging wordt bepaald. Hierbij kan per casus tevens door de organisatie zelf een marktanalyse worden uitgevoerd, waarbij in kaart kan worden gebracht of Europese aanbieders bij een inkoop- en aanbestedingstraject kunnen worden betrokken.
Het heeft de prioriteit van het kabinet om in samenwerking met alle departementen het veilig inkopen en aanbesteden in onderlinge samenhang verder te verbeteren en te versterken. Er is stevig ingezet op het sterker benutten van de huidige mogelijkheden binnen de Aanbestedingswetgeving en op het vergroten van de bewustwording ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s. Tevens vindt meer voorlichting en communicatie plaats over de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van veilig inkopen en aanbesteden. Ook wordt een regeling opgezet (genaamd Algemene Beveiligingseisen Rijksoverheid Opdrachten of afgekort ABRO) voor aanbestedingen van de Rijksoverheid en de Politie die de nationale veiligheid raken. De nieuwe regeling zal eisen stellen aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening van personeel en procedures bij incidenten.