Het bericht dat de woekerhandel in concertkaarten kan voortduren |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de woekerhandel in concertkaartjes toch niet wordt aangepakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat de toegankelijkheid van culturele en sportieve evenementen belemmerd wordt door de secundaire tickethandel? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit ligt genuanceerder. Doorverkoop van toegangskaarten is niet altijd ongewenst. Zo kunnen mensen op het laatst verhinderd zijn en op die manier hun kaartje van de hand doen. De belemmering van de toegankelijkheid van evenementen is daarnaast voornamelijk gelegen in de schaarste van de kaarten omdat een concerthal of stadion een maximale capaciteit heeft en de vraag die capaciteit overstijgt.
Erkent u dat de secundaire tickethandel alomtegenwoordig is, zeker nu grote spelers als LiveNation (eigenaar van Ticketmaster en Seatwave) zich actief begeven op deze markt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van de secundaire tickethandel?
Vanuit de media, het veld en beide Kamers is er veel aandacht voor de secundaire handel in toegangskaarten en de mogelijke misstanden die het gevolg zouden zijn van die handel. De problemen die worden genoemd zijn divers: te hoge prijzen, in transparante markt, prijsopdrijving (onder meer door gebruik van computers die tickets automatisch opkopen), oneerlijke handelspraktijken en fraude. Het initiatiefwetsvoorstel doorverkoop toegangskaarten (Kamerstuk 31 461) is door de Eerste Kamer verworpen, vooral vanwege vermeende ineffectiviteit en gebrek aan handhaafbaarheid. Tegelijkertijd bestaat er veel sympathie voor aanvullende maatregelen die de markt voor de doorverkoop van toegangskaarten beperken. Die sympathie bestaat ook in uw Kamer, getuige de motie hierover van het lid Kwint c.s. van 13 november jl.2 die is ingediend tijdens de Cultuurbegroting en aangenomen op 21 november jl.
Op basis van de bestaande regelgeving beschikt de ACM reeds over instrumenten om consumenten te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken, ongeoorloofde afspraken en misbruik van marktmacht. Blijkt er sprake van de verkoop van valse kaarten, dan kunnen consumenten ook zelf aangifte doen.
De ACM houdt de markt goed in de gaten en treedt waar nodig op. In 2010 en in 2011 heeft de ACM de online doorverkoop van toegangskaarten onderzocht en acht websites een last onder dwangsom opgelegd omdat zij de regels omtrent informatievoorziening onvoldoende naleefden. In 2016 heeft de ACM gekeken naar de hoge prijzen op de doorverkoop website van Seatwave. De ACM gaf aan dat de hoge prijzen niet het gevolg zijn van ongeoorloofde gedragingen van Ticketmaster en/of Seatwave (beide onderdeel van Live Nation), maar concludeerde dat deze worden veroorzaakt door vraag en aanbod. In juli van dit jaar heeft de ACM de (primaire) online aanbieders van concert-, theater- en festivaltickets nog aangesproken de zgn. «onvermijdbare kosten» die per ticket worden berekend reeds duidelijk aan te geven bij de geadverteerde prijs3.
Al met al is mijn beeld dat er al veel onderzoek verricht is en dat er in concrete gevallen al opgetreden wordt tegen doorverkoop. Gezien het feit dat de sport- en cultuursector echter nog steeds aangeven last te hebben van doorverkoop, zal ik samen met de Minister van OCW met de sector in gesprek gaan over de geschetste problemen en de omvang en oorzaken daarvan.
Deelt u de mening dat het gevaar bestaat dat Nederland een steeds grotere rol speelt in de doorverkoop van tickets, als wij – in tegenstelling tot omringende landen – geen maatregelen nemen tegen het (grootschalig) doorverkopen van tickets? Zo nee, waarom niet?
Het gevaar dat Nederland een steeds grotere rol speelt herken ik niet. Voorzover ik nu kan overzien kent van de landen om ons heen alleen België een verbod op doorverkoop. Het is vanzelfsprekend lastig om als individueel land de doorverkoop van toegangskaarten aan banden te leggen. Eventuele maatregelen op het gebied van doorverkoop van tickets zouden dan ook bij voorkeur in Europees verband genomen moeten worden.
Bent u het eens met de meerderheid van de Staten-Generaal dat maatregelen moeten worden genomen tegen de uitwassen van de secundaire tickethandel? Erkent u dat dit een uitgelezen kans is voor het nieuwe kabinet om met voorstellen te komen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de voorkeur van de Eerste Kamer om de doorverkoop van tickets bestuursrechtelijk aan te pakken en/of via de Wet oneerlijke handelspraktijken? Wat zijn dienaangaande de mogelijkheden?
Op 24 oktober heeft de meerderheid van de leden van de Eerste Kamer tegen het initiatiefwetsvoorstel doorverkoop toegangskaarten gestemd. Daarbij heeft de Eerste Kamer geen moties aangenomen waarin wordt opgeroepen tot het aanpakken van de doorverkoop van toegangskaarten door middel van het bestuursrecht of de Wet oneerlijke handelspraktijken. Gezien de onafhankelijke positie van de ACM past het mij niet om de ACM op het gebied van de wet oneerlijke handelspraktijken te instrueren een bepaalde markt aan te pakken. Het is aan de ACM zelf om op basis van prioriteringsbeleid keuzes te maken.
Bent u bereid te bezien welke rol de Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan spelen in de bestrijding van de professionele doorverkoop van kaarten? 8. Bent u bereid maatregelen tegen de grootschalige secundaire tickethandel voor te leggen aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij die maatregelen tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Bent u ook zo enorm geschrokken van het bericht dat zorgverzekeraars oogartsen dwingen om uitsluitend goedkope injecties te gebruiken, die bij een deel van de patiënten niet werken en tot gevolg hebben dat zij maatschappelijk blind zullen worden?2
In het verleden heeft het Zorginstituut ranibizumab en bevacizumab (medicijnen die in het door u aangehaalde rapport ondermeer genoemd worden) meerdere keren beoordeeld3 , 4. De conclusie van het Zorginstituut was toen dat er geen therapeutische meerwaarde van het ene medicijn ten opzichte van het andere medicijn was. Ook was er toen geen wetenschappelijke bewijs dat als de patiënt faalt op het ene medicijn, de patiënt wel baat heeft bij het andere medicijn.
Het Zorginstituut heeft in het advies in 2012 aangegeven dat zij met de beroepsgroep hierover afspraken zal maken om inzicht te krijgen in de therapeutische waarde van ranibizumab als tweedelijnsbehandeling.Het Zorginstituut heeft hiervoor het initiatief bij de fabrikanten gelegd.
Navraag bij het Zorginstituut heeft aan het licht gebracht dat geen enkele fabrikant van alternatieven voor bevacizumab aan het Zorginstituut studies ter beschikking heeft gesteld die onderbouwen dat producten als aflibercept en ranibuzimab wel werken bij patiënten die niet reageren op bevacizumab.
Als er nieuwe goed onderbouwde wetenschappelijke studies zijn die een nieuw licht op de beoordelingen van het Zorginstituut kunnen werpen, dan lijkt mij de meest geëigende weg dat de fabrikanten van de betrokken medicijnen een dossier bij het Zorginstituut indienen. Dan kan het Zorginstituut op basis van dit dossier een oordeel vellen.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars bij onderhandelingen met ziekenhuizen en zorginstellingen eigenstandig kunnen afdwingen slechts 10% van de oogbehandelingen met dure injecties te vergoeden, terwijl de dure ooginjecties in het basispakket zitten en oogartsen volgens richtlijnen verplicht zijn deze voor te schrijven?3
De drie dure injecties zitten in het pakket. Onderzoek heeft aangetoond dat deze middelen min of meer gelijkwaardig zijn, zoals ondermeer ook in het eerder genoemde rapport van het Zorginstituut beschreven staat. Er is echter een fors prijsverschil tussen de middelen. Ik vind het daarom heel goed dat zorgverzekeraars gebruik maken van deze kennis, en dus afspraken maken met ziekenhuizen over de inzet van het meest doelmatige middel.
Als een patiënt met een goedkoop middel uitkomt in de behandeling, is het ondoelmatig als de patiënt met een even goed, maar duurder middel wordt behandeld.
Dat patiënten niet allemaal reageren op het goedkoopste middel, is bekend. Dat is precies de reden waarom er door zorgverzekeraars voor gekozen is om niet alleen het goedkoopste middel in te kopen, maar juist nog ruimte over te laten voor de inzet van het duurdere middel als daar in de behandeling behoefte aan is. Dit is niet hard wetenschappelijk onderbouwd, maar de praktijk leert dat het goed is voor patiënten en behandelaren om deze ruimte te hebben.
Erkent u dat zorgverzekeraars hier hun zorgplicht ontduiken? Wat gaat u hieraan doen?
Op basis van de informatie die ik nu heb, kan ik niet stellen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht ontduiken. De vraag is nu aan de orde of er wetenschappelijk bewijs is die aangeeft dat een patiënt die geen baat heeft bij behandeling met bevacizumab, wel baat heeft bij behandeling met de andere medicijnen.
Zoals ik hierboven aangegeven heb, zouden de fabrikant(en) dit in de vorm van een dossier bij het Zorginstituut moeten aanleveren. Pas als deze vraag beantwoord is, komt men aan de vraag toe over de zorgplicht.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de alarmerende signalen dat zorgverzekeraars tijdens de onderhandelingen met instellingen percentages afdwingen over het aantal dure ooginjecties dat mag worden gebruikt?
Zie het antwoord op vraag vier.
Bent u zich bewust van de maatschappelijke kosten van slechtziend- en blindheid door de dreigende onderhandeling van duizenden patiënten? Acht u dit wenselijk?
Zowel voor de individuele patiënt als voor de maatschappij is slechtziend- en blindheid onwenselijk.
De vraag is echter, gezien ook de rapporten die het Zorginstituut eerder over deze middelen heeft uitgebracht, of het therapeutisch zinvol is om een patiënt te behandelen met aflibercept en ranibuzimab als de patiënt niet reageert op bevacizumab.
Wat gaat u doen om te garanderen dat zorgverzekeraars niet langer het verantwoorde gebruik van de meer kostbare ooginjecties kunnen beperken?
Als de fabrikanten in de vorm van een dossier nieuwe bewijslast overleggen, waardoor het Zorginstituut tot een ander oordeel komt dan een aantal jaren geleden, dan zullen zorgverzekeraars rekening houden met dit oordeel.
De ondergrondse puppyhandel |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Follow the Money naar de hondenhandel als de meest lucratieve clandestiene handel na de drugshandel?1
Ja.
Kunt u garanderen dat met het door u aangekondigde beleid, waaronder de witte lijst voor hondenhandelaren, een einde komt aan het gesjoemel met papieren en chipcodes? Zo nee, kunt u dit toelichten?2
Het is niet mogelijk om garanties te geven op het uitbannen van misstanden. Er zullen helaas altijd handelaren zijn die regels weten te ontduiken, en kopers die dieren van deze handelaren kopen. Ik beoog met mijn beleid frauderen lastiger te maken en tegelijkertijd potentiële kopers te waarschuwen voor misstanden bij handelaren via voorlichting. Zo zal ik voorstellen voor een witte lijst van bonafide hondenhandelaren uitwerken met als doel kopers van pups een verantwoorde fokker of handelaar te helpen kiezen. Ook ga ik het paspoort voor alle honden verplichten en werk ik aan het verbeteren en intelligenter maken van de identificatie en registratie van honden. Op die manier wordt de kans op frauderen en de daar uit voortvloeiende risico’s voor het welzijn van honden en de gezondheid van mensen zo veel mogelijk verkleind.
Hoe zal de handhaving van dit beleid worden vormgegeven, zowel nationaal als internationaal, gericht op de import van honden voor de handel?
De NVWA is de primaire toezichthouder. De Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de politie zijn belangrijke partners van de NVWA bij de aanpak van misstanden in de hondenhandel.
Indien illegale hondenhandel gepaard gaat met andere criminaliteit dan is samenwerking met de politie aangewezen. De LID kan problemen constateren tijdens reguliere controles en werkt met regelmaat samen met de NVWA.
Samen met de Belgische, Duitse, Deense en Zweedse autoriteiten probeer ik de problematiek te agenderen op Europees niveau. Met deze landen hoop ik een discussie te initiëren binnen het EU-platform voor dierenwelzijn om gezamenlijk te zoeken naar verbetermogelijkheden op het terrein van ook de handhaving. Ik denk hierbij onder andere aan intensievere samenwerking met deze en andere lidstaten bij het toezicht op de hondenhandel. De eerste stappen zijn hierin al gezet door het aanwijzen van «contactpoints» per lidstaat bij de toezichthoudende autoriteiten. Misstanden kunnen hierdoor eenvoudiger worden gedeeld tussen de lidstaten.
Deelt u de mening dat elke hondenfokker in Nederland zich aan dezelfde welzijnsregels moet houden, inclusief inteeltbeperking? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Elke fokker dient zich inderdaad aan dezelfde regels te houden. De bepalingen in het Besluit houders van dieren die zijn gericht op het tegengaan van schadelijke effecten in de fokkerij bevatten geen specifieke maatregelen, omdat alleen per ras is te beoordelen hoe fokkerij verantwoord plaats kan vinden. Inteelt is verboden op grond van het Besluit indien dit binnen een specifiek ras leidt tot negatieve gevolgen voor het welzijn en de gezondheid van de nakomelingen.
Welk percentage van de hondenfokkers is aangesloten bij de Raad van Beheer voor de Kynologie in Nederland, om hoeveel fokkers gaat het en hoeveel van de jaarlijks in Nederland geboren pups worden geboren bij hondenfokkers die zijn aangesloten bij de Raad van Beheer?
Hondenfokkers zelf zijn niet aangesloten bij de Raad van Beheer, zij kunnen aangesloten zijn bij rasverenigingen. Rasverenigingen kunnen weer aangesloten zijn bij de Raad van Beheer. Jaarlijks worden er ca. 38.000 stamboompups geboren, die worden gecontroleerd, geïdentificeerd en geregistreerd door de Raad van Beheer. Deze pups worden gefokt door ca. 4.500 fokkers. Omdat alleen bedrijfsmatige fokkers een uniek bedrijfsnummer (UBN) dienen aan te vragen, kan het aandeel rashondenfokkers niet in een percentage worden weergegeven. Wel wordt geschat dat ongeveer één derde van de in Nederland geboren pups een stamboomhond is.
Is het waar dat de Raad van Beheer geen middelen heeft om aangesloten rasverenigingen te dwingen om uitsluitend honden te fokken zonder inteelt-problemen en zonder raskenmerken die een negatieve invloed hebben op het welzijn van deze dieren? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
De Raad is een private organisatie en kan regels opstellen waar de bij haar aangesloten rasverenigingen aan gehouden zijn. De Raad is initiatiefnemer van het plan Fairfok. Met het plan Fairfok wordt beoogd het welzijn van zowel rashonden als honden zonder stamboom in de toekomst verder te borgen. De Raad kan dit niet afdwingen bij niet aangesloten verenigingen.
Het Besluit houders van dieren stelt eisen aan alle fokkers van honden. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen fokkers van honden met stamboom en fokkers van honden zonder stamboom. De bepalingen opgenomen in dit besluit gelden voor iedere fokker.
Is het waar dat de Raad van Beheer geen mogelijkheden heeft om hondenfokkers die niet zijn aangesloten bij deze vereniging regels op te leggen met betrekking tot fokbeleid, dierenwelzijn en het voorkomen van aangeboren schadelijke raskenmerken? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de vrijblijvende aanpak van misstanden in de fokkerij in het verleden al lang heeft aangetoond dat dit niet werkt? Zo ja, wanneer kan de Kamer maatregelen met een verplichtend karakter verwachten? Kunt u toelichten waarom u nu wel het vertrouwen heeft dat deze aanpak gaat werken?
Ik ben van mening dat het doorgeven van schadelijke raskenmerken of erfelijke gebreken op dit moment nog te vaak voorkomt in de fokkerij. Mijn voorganger heeft daarom ook de Faculteit Diergeneeskunde onderzoek laten uitvoeren naar erfelijke gebreken. Dit onderzoek is eind november 2016 afgerond. Het rapport3 geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Het onderzoek moet in de eerste plaats fokkers in staat stellen erfelijke gebreken te voorkomen. Ook kan onderzoek mogelijk een bijdrage leveren aan de handhaving van de bepalingen die misstanden in de fokkerij beogen tegen te gaan.
Daarnaast is uw Kamer in een brief over dierenwelzijn van 17 mei jl. geïnformeerd over het starten van een pilot, waarbij enkele rasverenigingen enkele jaren wetenschappelijk begeleid wordt om rasgebonden gezondheidsproblemen ook daadwerkelijk te laten verdwijnen (Kamerstuk 28 286, nr. 909). Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wil deze pilot ondersteunen.
In aanvulling op deze maatregelen onderzoek ik nu hoe ik artikel 3.4 beter handhaafbaar kan maken.
Deelt u de mening dat er strafmaatregelen moeten kunnen worden opgelegd wanneer er willens en wetens wordt gefokt op uiterlijke kenmerken met dierenleed en erfelijke gebreken als gevolg? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, kunt u toelichten welke handhavingsmogelijkheden er zijn wanneer er slechts sprake is van een inspanningsverplichting die niet wordt nageleefd?
Ja. Zoals ook aangegeven in antwoord op de vragen over de problemen bij de raskatten (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 259) onderzoek ik momenteel hoe dit artikel beter handhaafbaar gemaakt kan worden. Indien overtredingen van het artikel beter kunnen worden vastgesteld, zullen ook eenvoudiger bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties opgelegd kunnen worden. Mijn beleid is hierop gericht.
Bent u bereid een verbod in te stellen op de handel in huisdieren via internet, omdat de herkomst van de aangeboden honden niet altijd kan worden achterhaald? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik acht een verbod niet zinvol, omdat een verbod op de handel van dieren op internet mogelijk zal leiden tot een toename van andere, niet altijd wenselijkere manieren om dieren te verhandelen, zoals bijvoorbeeld een toename van de handel op beurzen en markten. Wel zet ik graag in op een goede regulering van de handel, goede voorlichting en afspraken met online handelsplaatsen zoals Marktplaats, teneinde overtredingen tegen te gaan en potentiële kopers te helpen de goede fokkers en handelaren van de slechte te onderscheiden. Zoals aangegeven in mijn brief van 31 augustus 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2577) vindt er nu constructief overleg met Marktplaats plaats waarbij gekeken wordt naar de informatie die een verkoper moet verstrekken voor het kunnen plaatsen van een advertentie. De handel via Marktplaats zal daarmee transparanter gemaakt worden. Zoals ook in die brief aangegeven zal ik uw Kamer op korte termijn nader informeren over de afspraken die daarover worden gemaakt.
Incassobureaus die de rechtbank misbruiken om hun klanten te intimideren |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Routinematige intimidatie», over incassobureaus die hun klanten intimideren met behulp van de kantonrechter?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Routinematige intimidatie». In de beantwoording van de onderstaande vragen ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat schuldkopers Hoist en Direct Pay misbruik maken van het rechtssysteem, door de rechtbank als middel in te zetten om klanten onder druk te zetten?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken die aan de rechter worden voorgelegd. Het is de rechter die daarover oordeelt en die zo nodig de mogelijke maatregelen neemt tegen misbruiksituaties. Dat neemt niet weg dat ik de zorgen over bepaalde incasso-praktijken herken en deel. Het kabinet zet in op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en het effectiever helpen van mensen met schulden. Daar hoort bij dat kritisch wordt gekeken naar de rol van incassobureaus en dat misstanden bij incasso effectiever worden bestreden.
Onderschrijft u de argumentatie van de Limburgse rechter die weigert nog langer een instrument te zijn van de incasso-industrie? Deelt u zijn mening dat de kritiek van structurele aard is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft het kabinet aandacht voor de schuldenproblematiek en is die mede gericht op het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zowel vanuit de rechtspraak als uit de media bereiken mij signalen van misstanden. Het kabinet gaat aan de slag met de uitwerking van het in het regeerakkoord aangekondigde incassoregister. Met de branche en andere betrokken (maatschappelijke) organisaties zal begin 2018 bezien worden hoe dit op de beste wijze geregeld kan worden.
Het kabinet zet ook in op meer verantwoordelijkheid van schuldeisers in incassozaken door te vergen dat zij eerst de mogelijkheden van een betalingsregeling onderzoeken voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht.
Daarnaast wordt naar aanleiding van het regeerakkoord door de Minister voor Rechtsbescherming bezien of het wettelijk minimumbedrag voor incassokosten omlaag kan.
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn.
De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
De Raad voor de rechtspraak doet momenteel onderzoek waarbij de problematiek van schulden wordt geanalyseerd en nader zal worden gekeken naar het rechterlijk traject in incassozaken. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de rechter doorgaans slechts op grote lijnen kijkt of de eis terecht lijkt en dat het zodoende voor incassobureaus lucratief kan zijn om slecht onderbouwde of rammelende zaken voor te laten komen? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat persoonlijk overleg of betalingsregelingen van groot belang zijn voor mensen met problematische schulden en dat het dus zeker geen onnodige kostenposten dienen te zijn? Hoe gaat u bevorderen dat incassobureaus proportioneler te werk gaan en hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer betalingsregelingen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van het aantal incassozaken dat de rechterlijke macht de afgelopen jaren heeft behandeld (in absolute aantallen en als percentage van het geheel)?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Hebben rechters voldoende mogelijkheden om dit soort misbruik van het rechtssysteem aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met het onderzoek van de Raad voor de rechtspraak naar de verbetering van de rechtspraak voor burgers met schulden? Welke oplossingsrichtingen worden overwogen?
De schuldenproblematiek heeft nadrukkelijk de aandacht van de rechtspraak en maakt onderdeel uit van het programma «maatschappelijk effectieve rechtspraak» (MER). Een werkgroep van experts op dit terrein uit de rechtspraak heeft de opdracht een visiedocument over schuldenproblematiek uit te brengen. Centrale vraag daarbij is hoe (in afstemming met professionele partners) gerechtelijke procedures en de rechtspraak (individuele rechters en de organisatie) kunnen bijdragen aan de aanpak van schuldenproblematiek.
De werkgroep zal in het visiedocument de problematiek rondom schulden analyseren en zal daarbij ingaan op gesignaleerde knelpunten die zich kunnen voordoen in het voortraject, het rechterlijke traject en het na traject. De nadruk zal daarbij liggen op het rechterlijke traject. Mogelijke knelpunten in wetgeving worden hierbij eveneens meegenomen. De werkgroep heeft tevens de opdracht gekregen om oplossingsrichtingen te formuleren. Het gaat daarbij om oplossingsrichtingen die door de rechtspraak geïnitieerd kunnen worden, zowel als het gaat om de individuele rechter ter zitting, als oplossingsrichtingen die de inzet van de rechtspraak als organisatie verlangen.
Naar verwachting is het visiedocument in het eerste kwartaal van 2018 gereed.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt dat de doorverkoop van leningen waarschijnlijk niet meer aantrekkelijk is als de bedrijven zich aan de AFM-richtlijnen houden? Deelt u de mening dat dit te gek voor woorden is?
Indien een kredietvordering wordt overgedragen aan een derde partij, zal deze zich in beginsel kwalificeren als een aanbieder van krediet. Hij is dan zelf vergunningplichtig en dient te voldoen aan alle in de Wft genoemde eisen en verplichtingen.
Voor de doorverkoop van vorderingen heeft de AFM in de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» uitgewerkt wat de AFM verwacht van kredietaanbieders wanneer zij vorderingen doorverkopen. Gelet op de problemen die consumenten in voorkomende gevallen ondervinden vind ik het passend dat de AFM marktpartijen aanspoort om hun verantwoordelijkheid te nemen.
Hoe wordt toezicht gehouden op de werkwijze van incassobureaus en de naleving van de AFM-richtlijnen? Erkent u dat het toezicht blijkbaar veel steviger moet worden?
Voor een beschrijving van de verschillende toezichtskaders die van toepassing zijn op incassobureaus wordt verwezen naar de antwoorden op eerdere vragen van het lid Jasper van Dijk (SP).2
De AFM houdt op grond van de Wet op het financieel toezicht, toezicht op financiële dienstverleners, waaronder aanbieders van krediet en bemiddelaars in krediet. Ook een incassobureau kan zich kwalificeren als aanbieder of bemiddelaar in krediet en daarmee onder het Wft-toezicht van de AFM vallen. De AFM is in die gevallen ook verantwoordelijk voor het toezicht op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. De AFM heeft, na publicatie van de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten, de tien grootste kredietaanbieders gevraagd om een analyse te maken van de verschillen tussen de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» en hoe in de praktijk incassotrajecten bij kredietaanbieders verlopen. Naar aanleiding van de uitkomsten van de analyses concludeert de AFM dat aanbieders die gebruik maken van incassobureaus, de leidraad onvoldoende in acht nemen. De tien grootste aanbieders hebben inmiddels toegezegd verbeteringen door te voeren in de afspraken die zij hebben gemaakt met incassobureaus en de controle die zij uitvoeren op incassobureaus. De AFM zal verder streng toezien op de naleving van de wettelijke vereisten.
Bent u bereid alsnog een verbod op doorverkoop van schulden te onderzoeken, gezien de toenemende gevaren van de incasso-industrie?2
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een onderzoek naar een verbod op doorverkoop van schulden. Ik verwijs naar het eerdergenoemd antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.4 Het probleem van kwalijke incassopraktijken schuilt niet in de doorverkoop van vorderingen als zodanig, maar in de wijze waarop vervolgens met de vorderingen wordt omgegaan. Hierover moet het gesprek met de incassosector plaatsvinden en om daarin misstanden te voorkomen worden maatregelen voorbereid, zoals een register voor incassobureaus. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 7.
Zogenaamd ‘Slimme deals van farmaceuten’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slimme deal tussen farmaceut en indianen houdt medicijn duur»?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse farmaceut Allergan via een bizarre constructie met een Indianenreservaat de winsten op medicijnen probeert te vergroten?
Het farmaceutisch bedrijf Allergan heeft onlangs diverse patenten, betrekking hebbend op het product Restasis, verkocht aan de Saint Regis Mohawk indianenstam. De stam heeft vervolgens een licentieovereenkomst gesloten met Allergan voor het alleenrecht op de productie van Restasis voor de duur van de patenten.
In de Verenigde Staten kan een octrooi op een geneesmiddel worden aangevochten bij de «Patent Trial and Appeal Board», een administratieve commissie. Deze doet een bindende uitspraak. Daarnaast is het mogelijk om een octrooi bij een federale rechter aan te vechten. Indianenstammen genieten bijzondere immuniteit in de VS, waardoor een octrooi in handen van een indianenstam niet door de «Patent Trial and Appeal Board» vernietigd zou kunnen worden.
Naar ik begrijp heeft Allergan voor deze patentconstructie gekozen om te voorkomen dat de «Patent Trial and Appeal Board» in een ontstaan conflict over Restasis al een (voor Allergan negatieve) uitspraak doet voorafgaand aan de behandeling door een federale rechter. Deze praktijk zou het voor generieke fabrikanten moeilijker maken om een patent aan te vechten. Op deze manier wordt potentieel een mogelijkheid geblokkeerd om goedkopere medicijnen eerder op de Amerikaanse markt te brengen.
Overigens is deze specifieke casus juridisch nog niet getoetst. Het is dus niet duidelijk of de patenten op het product Restasis daadwerkelijk niet meer aangevochten zullen worden bij de «Patent Trial and Appeal Board».
Op welke manier gaat dit precies in zijn werk? Op welke wijze wordt deze monopolypositie versterkt?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook ongehoord dat na schandalen waarin farmaceuten tot duizenden procenten prijsverhogingen doorvoerden (bijvoorbeeld Dararim van Turing Pharmaceuticals en Slow K van Novartis) nu weer een nieuwe lood aan de stam van onethisch uitwinnen van monopolyposities lijkt te zijn gevonden?
Deze specifieke casus betreft het Amerikaanse patentsysteem. De casus heeft wederom de (internationale) aandacht gevestigd op het gedrag van de farmaceutische industrie en helpt niet bij de ook door de farmaceutische bedrijven geuite wens om gezamenlijk te komen tot oplossingen voor het betaalbaar houden van geneesmiddelen nu en in de toekomst.
Voor zover ik kan overzien heeft deze casus geen gevolgen voor de Europese situatie, waarbij de nietigheid van een octrooi kan worden gevorderd in een beroepsprocedure voor het Europees Octrooibureau of voor de nationale rechter. Indianenstammen genieten daarbij geen immuniteit. De door Allergan in de VS toegepaste constructie is in Nederland dus niet mogelijk. Ik zie dan ook geen noodzaak en gelegenheid om hiertegen op te treden.
Deelt u de mening dat dit onethische praktijken zijn? Zo ja, wat kunt en gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
De mogelijke rol die de EU gaat krijgen bij controversiële bedrijfsovernames in lidstaten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lidstaten krijgen invloed op overnames in andere EU-landen»?1
Ja.
Heeft u al een uitgewerkt voorstel van de Europese Commissie ontvangen over hoe zij bijvoorbeeld ongewenste overnames door Chinese staatsbedrijven van Europese concerns in strategische sectoren wil voorkomen of bemoeilijken? Zo ja, wilt u dat voorstel dan snel met de Kamer delen en daarbij tevens uw inhoudelijke appreciatie geven?
De Europese Commissie heeft donderdag 14 september haar voorstel gepresenteerd.2 Het kabinet zal het Commissievoorstel nu nader bestuderen, waarna de Kamer volgens de gebruikelijke wijze een appreciatie zal ontvangen middels een BNC-fiche.
Zal dit Europese voorstel ook van invloed zijn op de plannen die u zelf aan het uitwerken bent om Nederlandse bedrijven beter te beschermen tegen vijandige overnames? Zo ja, op welke wijze?
Zoals door uw Kamer verzocht werkt het kabinet momenteel een plan uit om het bestuur van (in ieder geval) beursgenoteerde vennootschappen in het geval van vijandige overnames en/of aandeelhoudersactivisme afdoende gelegenheid te geven om de effecten van (voorgestelde) aanpassing van de strategie op de belangen van stakeholders in kaart te brengen en waar nodig een alternatieve invulling voor te stellen die meer recht doet aan de balans van effecten op stakeholders en de langetermijnwaardecreatie door de onderneming. Het voorstel van de Commissie ziet toe op een raamwerk voor toetsing van buitenlandse overnames op nationale veiligheid en openbare orde. Het voorstel van de Commissie en het hierboven beschreven plan van het kabinet dienen dan ook verschillende doelen.
Kan het zijn dat dit voorstel ertoe leidt dat de juridische blokkades, die liggen op eerder door u zelf in een brief aan de Kamer genoemde opties om Nederlandse bedrijven beter te beschermen, geslecht dan wel verminderd worden? Zo nee, biedt het lanceren van dit voorstel door de Europese Commissie niet ook meer mogelijkheden voor u om in de Europese Unie juridisch meer ruimte af te dwingen voor een effectievere bescherming van Nederlandse bedrijven tegen vijandelijke overnames, ook om andere redenen dan risico’s voor de veiligheid en openbare orde?
De mogelijke juridische belemmeringen voor de uitwerking als omschreven in antwoord op vraag 3 die het kabinet u eerder heeft geschetst in de Kamerbrief van 20 mei 2017 (Kamerstuk 29 826, nr. 70), liggen voornamelijk op het terrein van de Europese richtlijnen betreffende de uitoefening van rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde ondernemingen (richtlijn 2007/26/EG), het openbare overnamebod (richtlijn 2004/25/EG), de herziene tweede vennootschapsrichtlijn (richtlijn 2012/30/EU) en het vrij verkeer van kapitaal.
De Commissie stelt niet voor deze aan te passen.
In de bovengenoemde Kamerbrief heeft het kabinet toegelicht dat momenteel langs vier lijnen wordt bezien of aanvullende actie nodig is op het gebied van buitenlandse overnames. Dit betreft onder andere ook het kabinetsprogramma economische veiligheid, gericht op het voorkomen van ongewenste zeggenschap in Nederlandse bedrijven vanuit het perspectief van nationale veiligheid. Het voorstel van de Commissie kent met name raakvlakken met deze actielijn. Met betrekking tot het voorstel van de Commissie en de implicaties voor het nationale beleid zal het kabinet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, nader ingaan in het BNC-fiche over dit voorstel.
Bent u bereid aan te geven wanneer de Kamer uw voorstellen tegemoet kan zien inzake de bescherming van Nederlandse bedrijven tegen ongewenste overnames en hoe in de tijd de behandeling van deze voorstellen en het nieuwe voorstel van de Europese Commissie afgestemd kunnen worden?
Zoals in het debat in uw Kamer van 28 juni 2017 aangegeven, is het aan een volgend kabinet om met voorstellen op dit terrein te komen.
Het bericht dat steeds meer woningen worden opgekocht door particuliere beleggers om duur te verhuren ('buy to let') |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
In hoeverre wordt de woningmarkt ontregeld nu meer dan een op de tien verkochte woningen in handen valt van een particuliere belegger met als doel deze woningen met winst te verhuren?1
Circa 9 tot 10% van de woningen wordt gekocht om niet zelf in te wonen. Naast particuliere beleggers die de woning kopen om te verhuren, zijn dit ook mensen die bijvoorbeeld een vakantiewoning kopen of een woning kopen voor hun studerende kinderen. Dit zullen relatief vaak mensen zijn met twee woningen, terwijl particuliere beleggers vaker drie woningen of meer zullen bezitten. Het aandeel eigenaren met twee woningen is redelijk constant over tijd en beslaat circa 3–4% van de totale aankopen. Het aandeel eigenaren met drie of meer woningen neemt toe over tijd: van circa 3–4% in 2006 naar 6% in 2016 van het totaal aantal aankopen.
Deze woningen worden aangekocht door beleggers om ze vervolgens weer te verhuren. Een woning is dan weliswaar niet meer beschikbaar voor mensen die een woning willen kopen, maar komt wel beschikbaar als huurwoning. In de vrije huursector, met name het middensegment, zijn extra woningen nodig om te voorzien in de vraag. Een «buy to let» constructie (kopen om te verhuren) helpt om meer woningen in dit segment te brengen. Bij het verhuren van de woning is ook huurbescherming uit het Burgerlijk Wetboek van kracht: de verhuurder kan niet zomaar de huur opzeggen. Afspraken over de huurprijs en mogelijke prijsstijgingen zijn privaatrechtelijk te maken tussen huurder en verhuurder in het huurcontract.
Verwacht u ook dat deze «buy to let» (kopen om te verhuren)-constructies een prijsopdrijvend effect hebben op de woningmarkt, omdat jonge gezinnen en starters door beleggers worden overboden bij de aankoop van een huis, om vervolgens voor veel hogere maandlasten datzelfde huis te moeten huren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de toename van particulieren die een woning kopen om te verhuren, neemt de huurvoorraad toe ten koste van de koopwoningvoorraad. Dat leidt tot meer concurrentie in de koopsector en kan zo ook leiden tot hogere prijzen in de koopsector. Omdat particuliere beleggers zich vooral richten op relatief kleine en goedkope woningen, heeft dit met name effect voor starters. Het Kadaster heeft gekeken of er sprake is van verdringing van potentiële koopstarters door particuliere beleggers.2 Uit deze analyse komt dat alleen in Amsterdam deze situatie zich lijkt voor te doen. Voor de huurmarkt leidt «buy to let» tot een verruiming van het aanbod.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat woningen worden aangekocht als beleggingsobject, omdat deze daarmee aan de betaalbaarheid worden onttrokken? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze vorm van beleggen te ontmoedigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De woningen worden aangekocht door beleggers om ze vervolgens weer te verhuren. Buy to let zorgt zo voor meer aanbod van huurwoningen. De woning kan in de vrije huursector of in de sociale huursector worden aangeboden. Het is niet bekend voor welke prijs deze woningen vervolgens worden verhuurd. Wat betreft de betaalbaarheid voor lage inkomens, bieden de sociale sector en de huurtoeslag een waarborg dat deze mensen goed en betaalbaar kunnen wonen.
Bent u ermee bekend hoeveel voormalige sociale huurwoningen in de afgelopen tien jaar werden en worden verkocht aan kleine of (grote) institutionele particuliere vastgoedbeleggers die deze woningen niet zelf gaan bewonen? Zo ja, om hoeveel woningen gaat het per regio en wat voor soort beleggers kopen deze op? Zo nee, op welke manier kunt u effectief maatregelen nemen om mogelijk ongewenste effecten voor de betaalbaarheid tegen te gaan?
Onderstaande tabel laat zien hoeveel woningen van corporaties zijn verkocht de afgelopen jaren. Deze cijfers zijn afkomstig uit dVi2010–2015 (de Verantwoordingsinformatie van corporaties). De verkoop van woningen is uitgesplitst naar verkoop aan natuurlijke personen, binnen de corporatiesector en aan beleggers en overige partijen. Het aandeel van Vestia en WIF in de verkopen aan beleggers en overige partijen is groot.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verkoop natuurlijke persoon
15.100
14.300
14.000
14.700
17.000
15.300
Aan zittende huurders
3.500
2.600
2.800
2.900
3.900
3.400
Bij mutatie
11.600
11.700
11.200
11.800
13.100
11.900
Verkoop aan andere partij
4.200
5.100
3.300
9.800
9.600
14.400
Binnen corporatiesector
3.800
1.300
2.400
7.800
3.700
7.100
Aan beleggers en overige partijen
400
3.800
900
2.000
5.900
7.300
In de rapportage evaluatie verkoopregels corporatiewoningen is gekeken naar de verkoop van woningen per provincie.3 Het gaat hier om het totaal aan verkochte corporatiewoningen. In de provincie Noord-Holland is het grootste aandeel corporatiewoningen verkocht, gevolgd door Gelderland en Flevoland. In Zeeland en Groningen zijn er in de afgelopen jaren relatief weinig woningen verkocht.
Wat betreft de mogelijk ongewenste effecten van verkoop van corporatiewoningen, geldt dat zittende huurders in woningen die door een woningcorporatie worden verkocht aan een belegger hun huurcontract behouden. De bescherming die dat contract biedt blijft dus gelden, hetgeen betekent dat huurders met een gereguleerd huurcontract de bescherming behouden van de wettelijk maximaal jaarlijks toegestane huurstijging en van de maximale huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel.
Deelt u de mening dat de verhuurderheffing, die woningcorporaties en particuliere sociale verhuurders mede financieren door de verkoop van hun huizenbezit, deze vorm van beleggen aanmoedigt?
Bij invoering van de verhuurderheffing is aan de orde geweest dat de verhuurderheffing mede gefinancierd kan worden door verkoop van woningen. De financiële kengetallen van corporaties vanaf 2013 zijn echter gunstiger geworden, waardoor er voor corporaties minder noodzaak is om bezit te verkopen. De mening dat de verhuurderheffing deze vorm van beleggen aanmoedigt deel ik dan ook niet.
Sluit u uit dat «buy to let» in steden met veel vraag naar betaalbare woningen – naast mogelijke prijsopdrijving – kan leiden tot extra (dure) verkamering aan studenten, illegale hotels en andere vormen van huisjesmelkerij?
De verantwoordelijkheid om te handhaven op vormen van huisjesmelkerij ligt bij gemeenten. Gemeenten beschikken over diverse instrumenten die hiervoor kunnen worden ingezet, zoals het bestemmingsplan en de Huisvestingswet. Ook hebben gemeenten de mogelijkheid om het aantal verkamerde panden te maximeren per gebied. Dat kan verkoop voor verkamering afremmen.
Ben u bereid onderzoek te doen naar de groei van «buy to let», de oorzaken daarvan, de mogelijke negatieve effecten van het gebruik van woningen als beleggingsobject en mogelijke maatregelen om ongewenste effecten tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment wordt al op verschillende manieren onderzoek gedaan naar «buy to let» en breder naar beleggers op de woningmarkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Kadaster en het CBS (Haalbaarheidsstudie onderscheid particuliere verhuurders van woningen). Ook komen er periodiek vastgoedcijfers over investeringen van beleggers in de Nederlandse woningmarkt beschikbaar via ondermeer MSCI, gegevens van IVBN-leden en Capital Value.
Het bericht dat zaakwaarnemers ruim 600 miljoen aan zomertransfers hebben verdiend. |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Kent u het bericht dat er in de voetbalwereld voor ruim 5 miljard euro is verhandeld aan spelers deze zomer, waarbij zaakwaarnemers ruim 600 miljoen euro verdienden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Leterme, financieel toezichthouder bij de Union of European Football Associations (UEFA), die de betalingen aan zaakwaarnemers «een uitwas binnen de almaar groeiende voetbaleconomie» noemt, en dat volgens hem de Europese politiek maatregelen moet treffen om percentages bij transfersommen terug te dringen? Deelt u deze mening? Zo ja, bent u bereid op dit gebied initiatieven te nemen en dit samen met uw Europese collega’s aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen zomer zijn voor hoge bedragen spelers verkocht, waarbij ook grote bedragen zijn uitgekeerd aan de zaakwaarnemers. De betalingen die zaakwaarnemers ontvangen vormen onderdeel van de afspraken die partijen maken rondom de transfers van voetballers. Ik zie in het bestrijden van dergelijke uitwassen primair een rol weggelegd voor de betrokken organisaties vanuit de sport. Ik vind het dan ook een goede zaak dat de UEFA hier zicht op houdt en onderzoek doet in gevallen waarbij mogelijk regels omtrent Financial Fair Play worden omzeild.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van De Jong, secretaris-generaal van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), die van mening is dat er meer transparantie moet komen wie bij transfers betrokken is, welke activiteiten zij hebben verricht en welke vergoeding ze daar voor krijgen? Hoe kan dit op Europees niveau en in Nederland uiteindelijk worden bewerkstelligd?
Ik deel de mening van de heer De Jong dat de transparantie over de betrokkenen bij transfers verbeterd moet worden. De KNVB voert al sinds enkele jaren actief beleid om de transparantie rondom zaakwaarnemers te vergroten. Zo kunnen uitsluitend personen die bij de KNVB geregistreerd staan als intermediair als zodanig optreden. Ook zijn de geregistreerde intermediairs gebonden aan het zogeheten «Reglement Intermediairs» van de KNVB.
De KNVB houdt een register bij met intermediairs en publiceert deze jaarlijks.2 Omdat op deze lijst ook de transacties van de intermediairs met Nederlandse clubs zijn opgenomen, is aanvullend inzicht in de Nederlandse situatie wat mij betreft niet nodig.
Het breder afspreken van vergelijkbare regels in Europees verband kan bijdragen aan de transparantie rondom de werkzaamheden en vergoedingen van zaakwaarnemers. De KNVB neemt hierbij een proactieve rol. Zo heeft de KNVB rondom de interland Nederland – Zweden op 10 oktober 2017 een eerste rondetafelgesprek georganiseerd met betrokkenen uit het voetbal, waaronder FIFPro en zaakwaarnemers, om het gesprek te voeren over verdergaande transparantie bij transfers. Op 6 november 2017 hebben FIFPro en FIFA afgesproken om de komende jaren het transfersysteem aan een grondig onderzoeken te onderwerpen en clubs die zich niet aan de regels houden een transferverbod op te leggen. Het treffen van extra maatregelen voorzie ik op dit moment niet.
Nu de enorme bedragen bekend zijn die zaakwaarnemers binnen de UEFA verdienen, is er ook zicht op de Nederlandse situatie? Zo ja, kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te laten zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kunt u treffen, op nationaal en op Europees niveau, om te zorgen voor meer transparantie en het aan banden leggen van de miljoenen die zaakwaarnemers en voetbalspelers opstrijken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘reclameborden op Amsterdam CS weten wanneer en hoelang jij kijkt’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Melanie Schultz van Haegen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reclameborden op A’dam CS weten wanneer en hoelang jij kijkt»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de aanwezigheid van camera’s in reclameborden op Nederlandse stations?
Wij zijn op de hoogte van deze reclameborden en de daarin aanwezige camera’s, nadat wij daarover lazen in de media.
Op hoeveel stations zijn er reclameborden aanwezig met camera’s?
Op 27 september stonden er op 6 van de ca. 400 stations in Nederland reclameborden met camera’s, namelijk Amsterdam Centraal, Den Haag, Eindhoven, Amersfoort, Delft en Rotterdam Centraal. De reclameborden op Amsterdam Centraal zijn gefaseerd aangebracht sinds medio 2015, op de overige 5 stations zijn de reclameborden zeer recent geplaatst. Ook de komende tijd worden nieuwe reclamebroden geplaatst of vervangen.
De afgelopen weken heeft NS naar aanleiding van de gestelde vragen en publiciteit met de exploitant Exterion Media gesproken. Naar aanleiding van het gesprek is besloten om de camera’s en achterliggende software op de borden uit te zetten, ondanks het feit dat het volgens Exterion Media binnen alle geldende wet- en regelgeving valt. Dus op dit moment zijn er geen camera’s van Exterion Media actief op de stations in Nederland.
Staan reclameborden met camera’s alleen op stations of ook op andere plekken in de openbare ruimte?
Het is ons niet bekend hoeveel reclameborden met camera’s buiten stations staan. Reclameborden staan overal in Nederland en het is dus aannemelijk dat ook op andere plaatsen in de openbare ruimte er reclameborden met camera’
Wordt het beeldmateriaal gemaakt met camera’s in reclameborden opgeslagen? Zo ja, waar, door wie en voor hoe lang? Zijn er naast beeldmateriaal ook andere gegevens die worden gegenereerd door deze reclameborden? Wordt het beeldmateriaal, of andere gegenereerde data, gedeeld met derden?
Volgens de informatie die Exterion Media aan NS heeft verstrekt, wordt er geen beeldmateriaal opgeslagen. De camera’s worden alleen bestuurd door software waarmee statistische gegevens worden gegenereerd. Het gaat om volledig anonieme tellingen die op geen enkele wijze tot geïdentificeerde of identificeerbare individuen herleid kunnen worden, conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
De gegenereerde statistische gegevens zijn volgens Exterion Media tot op heden incidenteel met adverteerders gedeeld op campagne-niveau, dat wil zeggen voor specifieke reclamecampagnes. Daarnaast zijn dit soort statistische gegevens een enkele keer door Exterion Media aan NS op locatieniveau gepresenteerd.
Voor welke doeleinden wordt het beeldmateriaal of andere gegenereerde data gebruikt?
Volgens opgave van Exterion Media aan NS is er geen sprake van beeldmateriaal, maar van statische gegevens en worden deze gegevens op dit moment incidenteel gebruikt op campagne-niveau. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor doelgroep-programmering van de reclameborden gedurende de dag (zowel commercieel, als niet-commercieel). Tenslotte worden de gegevens gebruikt voor verfijning en validatie van de gegevens van «buiten reclame onderzoek», een onderzoek van adverteerders, mediabureaus en exploitanten naar het bereik van reclame die wordt aangeboden met behulp van reclameborden.
Maakt alleen Exterion gebruik van reclameborden met camera’s of gaat het om meerdere bedrijven?
Zoals weergegeven in het antwoord op vraag 4, hebben wij alleen informatie over reclameborden met camera’s op de stations die NS beheert. Naast Exterion Media is ook Ngage Media op de stations actief met digitale media. Zij beheert en exploiteert groot formaat digitale schermen (Digital Walls en Calamiteiten schermen) en kleinere schermen op de perrons (RailTV). Volgens Ngage hebben zij vanaf mei 2017 de mogelijkheid om met camera’s op de schermen een interactieve toepassing te laten zien, dat noemen ze «Augmented Reality». Op het scherm worden de mensen die voor de camera staan vertoond in een andere (virtuele) wereld. Deze functie is alleen getest en voor niet commerciële doeleinden ingezet. Er zijn twee schermen die dit kunnen, één scherm op Amsterdam Centraal en één scherm op Amsterdam Bijlmer Arena.
Is het plaatsen van dergelijke camera’s in reclameborden in lijn met de privacywetgeving?
Volgens Exterion Media valt de toepassing binnen alle geldende wet- en regelgeving. Naar aanleiding van de publiciteit is besloten om de toepassing op de borden uit te zetten. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven dat zij vragen stellen over wat hier aan de hand is. Uit de berichtgeving in de media is namelijk nog niet duidelijk wat er precies wordt gedetecteerd en of er persoonsgegevens worden verwerkt. Mogelijk stelt de Autoriteit Persoonsgegevens naar aanleiding van de antwoorden op die vragen een onderzoek in.
Vindt u het plaatsen van reclameborden met camera’s in de openbare ruimte een wenselijke ontwikkeling?
Het bericht dat op station Amsterdam Centraal slimme reclameborden worden ingezet |
|
Maarten Hijink , Cem Laçin |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Sharon Dijksma (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Reclameborden op A'dam CS weten wanneer en hoelang jij kijkt»?1
Ja.
Hoeveel slimme reclameborden gebruiken Exterion en eventuele andere exploitanten in Nederland?
NS heeft aangegeven dat er op 21 september 2017 74 van dit type reclameborden op treinstations stonden. Het is op voorhand niet zeker of er sprake is van verwerking van persoonsgegevens, omdat niet duidelijk is of de camera's identificeerbare beelden verwerken. Alle exploitanten dienen zich, wanneer zij persoonsgegevens verwerken, te houden aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Wanneer een exploitant zich hier niet aan houdt, kan dit een reden zijn voor de Autoriteit Persoonsgegevens om vragen te stellen, onderzoek te doen en eventueel een sanctie op te leggen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangekondigd informatie in te winnen en, indien hier aanleiding voor is, maatregelen te nemen. Alle borden vallen binnen de bevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Het is ons niet bekend hoeveel van de in het bericht bedoelde type reclameborden worden gebruikt door Exterion en eventuele andere exploitanten in Nederland, noch welke data en technieken hiervoor worden gebruikt. Naar aanleiding van de maatschappelijke onrust heeft Exterion overigens bekend gemaakt dat de camera's voorlopig zijn uitgeschakeld.2
Welke data verzamelen de slimme reclameborden van Exterion op Amsterdam Centraal en welke technieken worden hiervoor gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen mensen voorkomen dat hun beeltenis gekoppeld wordt aan andere gegevens die door apparaten worden uitgezonden? Zo ja, hoe?
Wij hebben geen aanwijzing dat er gegevens die door apparaten worden uitgezonden, worden gekoppeld aan de beeltenis van mensen.
In welke mate gebruiken staatsdeelnemingen en andere bedrijven digitale volgsystemen en welke data wordt hiermee verzameld? Deelt u de mening dat bedrijven dit alleen zouden moeten kunnen doen als zij hiervoor uitdrukkelijk toestemming hebben van burgers via een «opt-in» van gebruikers?
Staatsdeelnemingen verschillen in hun rechtspositie onder de Wbp niet wezenlijk van andere bedrijven. Het is in zijn algemeenheid niet mogelijk om een overzicht te geven van bedrijven die data verzamelen, noch van de technieken waarmee data worden verzameld. Dit is immers geen limitatieve verzameling van bedrijven en technieken. Staatsdeelnemingen en andere bedrijven dienen in al hun handelen, en daarmee ook in de verwerking van persoonsgegevens, binnen de grenzen van de wet te blijven. Verwerking van persoonsgegevens is alleen toegestaan wanneer dit rechtmatig geschiedt voor een welbepaald doel en proportioneel is. Toestemming of «opt-in» is hiervoor één van de grondslagen, maar niet de enige. De verwerking van persoonsgegevens kan bijvoorbeeld ook noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een overeenkomst, voor het vervullen van een wettelijke plicht, of in het gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke zijn. De Wbp bepaalt voor alle verwerkingsverantwoordelijken wanneer een nieuwe verwerking van persoonsgegevens moet worden gemeld. In beginsel wordt een nieuwe geautomatiseerde verwerking gemeld, tenzij een verwerking is vrijgesteld. Overigens is het in casu niet duidelijk of er sprake is van verwerking van persoonsgegevens. Wij zien geen aanleiding om staatsdeelnemingen te verplichten advies te vragen aan de Autoriteit Persoonsgegevens in andere gevallen dan in de wet is voorgeschreven.
Kunt u een overzicht geven van bedrijven die data verzamelen en technieken waarmee zij data verzamelen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en dit onderzoek met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bespreekt u de exploitatie van de ruimte op stations met de NS en Prorail om ervoor te zorgen dat die exploitatie binnen de kaders van de wet plaatsvindt?
NS exploiteert de stations in Nederland. Voor een groot deel vindt de exploitatie plaats door derden. Alle exploitanten hebben zelfstandig de verplichting om voor wat betreft hun exploitatie zich te houden aan wet- en regelgeving. NS geeft aan dat zij ook in haar contracten met derden vastlegt dat deze zich dienen te houden aan wet- en regelgeving.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft regelmatig overleg met NS en Prorail, ook specifiek over stations. De voorliggende vragen over reclameborden zijn in het overleg niet naar voren gekomen, omdat NS geen aanleiding had te denken dat het wellicht niet binnen de kaders van de wet zou plaatsvinden.
Kunt u aangeven waarom de NS zelf niet onderzoekt of de exploitatie van deze borden binnen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) plaatsvindt?
De exploitant Exterion is zelfstandig verantwoordelijk dat de exploitatie binnen de grenzen van de Wbp plaatsvindt. Dit geldt ook voor eventuele verwerking van persoonsgegevens met behulp van de cameratoepassing in de borden en exploitant zal daarom in dat kader zelf een afweging moeten maken. In april 2017 heeft NS naar aanleiding van een vraag van een journalist bij de exploitant van de borden, Exterion, navraag gedaan over de werking van de borden. Daarbij heeft Exterion expliciet aangeven dat met de gebruikte techniek geen beelden worden vastgelegd of persoonsgegevens worden verwerkt en dat zij voldoen aan wet- en regelgeving. Op basis van de verklaring van Exterion was er voor NS geen aanleiding om te veronderstellen dat Exterion mogelijk niet in overeenstemming met privacy wet- en regelgeving zou handelen.
Vragen staatsdeelnemingen advies aan organisaties als de Autoriteit Persoonsgegevens over innovaties die mogelijk de Wbp of andere wetgeving overtreden? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit niet gebeurt en bent u bereid hen hier opdracht toe te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Voorziet u problemen met de opkomst van dergelijke apparatuur enerzijds en de verwachte toename van het aantal apparaten met netwerktoegang door het zogenaamde «internet of things»?
De opkomst van deze apparaten en het «internet of things» hangt nauw samen met keuzes van consumenten. Wanneer in dit kader verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt, zal dit, net als in andere situaties, wel binnen de grenzen van de wet moeten blijven. Transparantie over het gebruik van deze apparatuur is ons inziens van groot belang om consumenten in staat te stellen bewust om te gaan met het beschermen van hun privacy en te voorkomen dat hierover maatschappelijke onrust ontstaat.
CETA en het succes van de op de Canadese markt aanwezige genetisch gemodificeerde zalm |
|
Maurits von Martels (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er de afgelopen vijf maanden genetisch gemodificeerde zalm op de Canadese markt werd verkocht?1
Ja.
Wordt deze genetisch gemodificeerde zalm toegestaan op de Nederlandse markt?
Nee.
Welke middelen heeft de Nederlandse regering om te voorkomen dat deze genetisch gemodificeerde zalm wordt geëxporteerd naar de Nederlandse markt?
Genetisch gemodificeerde dieren en/of afgeleide producten daarvan worden niet toegelaten in de Europese Unie. Dit is geregeld in Richtlijn 2001/18/EG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en Verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.
Kan deze genetisch gemodificeerde zalm via de Europese interne markt toch op de Nederlandse markt terecht komen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er vandaag de dag genetische gemodificeerde zalm in Nederland op de markt gebracht? En in andere lidstaten van de Europese Unie (EU)?
Export van genetisch gemodificeerde zalm naar de EU is niet toegestaan.
Hoe precies is de herkomst van in Nederland te consumeren zalm te herleiden? Is deze indien nodig eenvoudig te herleiden tot Canadese producenten?
Verordening nr. 1379/2013 voor visserijproducten en aquacultuurproducten stelt eisen aan de etikettering van visproducten. Op deze etiketten moet staan waar de vis gevangen is. Zo is voor consumenten te herleiden waar hun vis vandaan komt. Op de website van de Europese Commissie is precies te vinden welke informatie over visproducten voor de consument beschikbaar moet zijn.2
Is de Canadese producent van de genetisch gemodificeerde zalm verplicht om deze genetische modificatie op de verkoopverpakking te vermelden? Is dat eveneens het geval bij nevenproducten?
Genetisch gemodificeerde zalm wordt niet op de EU-markt toegelaten.
Is het mogelijk dat Europese importeurs genetisch gemodificeerde zalm importeren zonder dat bekend is dat dit om een genetisch gemodificeerd product gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om deze genetisch gemodificeerde zalm in Europa te importeren onder het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA-verdrag)?
Nee.
Welke artikelen van het CETA-verdrag hebben betrekking op genetisch gemodificeerd voedsel in zijn algemeenheid? Kunt u het precieze artikel in het CETA-verdrag aangeven waarin de regels omtrent import van genetisch gemodificeerde vis voor de Europese markt is vastgelegd?
In CETA zijn geen afspraken gemaakt over de EU-import van genetisch gemodificeerde vis. CETA verandert daarmee niks aan de EU-geldende regelgeving over de toelating van genetisch gemodificeerde organismes op de EU-markt. Wel gaan artikel 25.1 en 25.2 over biotechnologie en genetische modificatie in algemene zin. Op basis van deze artikelen informeren partijen elkaar over wetgeving en over nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen.
Welke strekking hebben deze artikelen en is daarbij ruimte voor interpretatie? Welke van deze artikelen zijn direct toepasbaar op de zalm?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht “BNG Bank: Europese investeringsbank verstoort de markt” |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het halfjaarbericht van de BNG Bank, waarin de bank vaststelt dat de Europese Investeringsbank (EIB) de markt verstoort?1 2
Ja.
In hoeverre deelt u de mening van de BNG Bank? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Kabinet heeft richting de Kamer meermaals benadrukt dat het cruciaal is dat projecten waar publieke middelen worden ingezet toegevoegde waarde moeten bieden, zonder dat de markt wordt verstoord.3 Dit geldt dus voor de EIB, alsook voor BNG. Als aandeelhouder van beide instellingen, ziet Nederland hier actief op toe.
Klopt het dat de activiteiten van de EIB en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) niet altijd betrekking hebben op het bestrijden van marktfalen, zoals de BNG Bank beweert?
De Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) richten zich vanuit de langetermijnstrategie van de Europese Unie (Europe2020) op een concurrerende, sociale en groene markteconomie. De doelstelling is daarbij het verhelpen van marktfalen of suboptimale investeringssituaties.4 EFSI maakt het mogelijk risicovollere investeringen te doen dan EIB zelf op de balans zou kunnen nemen.
In hoeverre past dit in de onderliggende doelstellingen van de EIB en het EFSI, bijvoorbeeld complementair zijn aan Europese marktinvesteringen in plaats van deze te vervangen?
Doel van de EIB is om additioneel te zijn aan de markt. Dit betekent dat projecten die de EIB ondersteunt niet of niet in dezelfde mate uitgevoerd kunnen worden zonder steun van de EIB. De EIB financiert dan ook in principe slechts één derde van een project, tot een maximum van 50%. Additionaliteit van EIB leningen is van belang zodat middelen doelmatig besteed worden en er geen verdrukking van andere partijen plaatsvindt.
Zijn er inderdaad projecten gefinancierd door de EIB en het EFSI die evengoed door de BNG Bank gefinancierd hadden kunnen worden?3 Zo ja, welke? Vindt u dit een wenselijke situatie?
De financiering die de EIB in 2016 in Nederland verstrekte6, in totaal 2.6 miljard euro, ging naar verschillende publieke en private entiteiten, waarbij de overlap met BNG beperkt lijkt. Ook stelde de EIB in december 2.016 EUR 250 miljoen ter beschikking aan BNG. Deze lening volgde op een eerder getekende samenwerkingsovereenkomst tussen de twee financiële instellingen om kennis en ervaring uit te wisselen om zo de publieke investeringen in Nederland te stimuleren.7
Speelt het probleem van concurrentie tussen Europese fondsen en banken die speciaal zijn opgericht om (semi-)overheidsinstellingen te financieren ook in andere landen een rol? Zo ja, welke?
Het uitgangspunt van additionaliteit is een aandachtspunt voor elke investering met publieke middelen, niet alleen in Nederland, maar ook in Europa en elders in de wereld.
Bent u bereid om de klacht van de BNG Bank te bespreken met het bestuur van de EIB en het EFSI? Zo ja, bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zitting in de Raad van Bewindvoerders van de EIB. Hier zal Nederland aandacht blijven vragen voor het belang van de «additionaliteit» van EIB investeringen ten opzichte van de markt bij de beoordeling van specifieke projecten.
Het opdrijven van prijzen van hotelkamers door boeking-websites |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de afspraak van boekingsites (zoals Booking.com en Expedia.nl) met hotels dat hoteleigenaren op hun website niet mogen adverteren met een lagere prijs dan op de boekingsite?1 Deelt u de mening dat een «laagste prijs»-clausule hoteleigenaren belemmert in hun advertentiemogelijkheden?
Ja, ik heb de berichtgeving ook gelezen. Nee, ik deel deze mening niet. Het staat hoteleigenaren vrij om zoveel te adverteren als zij willen. De contracten die boekingssites en hoteleigenaren sluiten hebben soms wel gevolgen voor de prijsstelling die hotels op hun eigen website kunnen voeren.
Zou het goed zijn om deze constructie te verbieden, zeker nu «laagste prijsgarantie»-claims recent verboden zijn in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk en Italië? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet en komen Nederlandse hotels daarmee niet in een situatie van oneerlijke concurrentie ten opzichte van hotels in de genoemde landen?
Nee, ik vind het geen goed idee om deze constructie te verbieden. In december 2015 heb ik uw Kamer de brief «Werken aan toekomstbestendige wetgeving: digitale platforms en de deeleconomie, waaronder particuliere verhuur aan toeristen» (Kamerstuk 33 009, nr. 12) gestuurd. Deze brief en de toelichting op deze brief bevatten het kabinetsstandpunt over platforms. Zoals in deze brief is aangegeven, bieden platforms zoals Booking.com en Expedia.nl kansen voor zowel ondernemers als consumenten. Een platform brengt de vraag van consumenten en het aanbod van ondernemers samen. Een ondernemer, zoals een hotel, kan zijn product via één of meer platforms aanbieden en daarmee proberen een groter publiek te bereiken dan via andere distributiekanalen, zoals de eigen website of fysieke locatie. Hierdoor kan hij zijn omzet verhogen.
Consumenten krijgen via platforms toegang tot een groot en divers aantal producten. Platforms maken het voor consumenten bovendien gemakkelijker om producten te vergelijken. Daarnaast kunnen platforms zorgen voor meer concurrentie tussen ondernemers die hun product op een platform aanbieden, wat tot voordelen voor de consument leidt. Eén van de modellen die een platform kan gebruiken om inkomsten te vergaren uit de dienst die het aan ondernemers en consumenten levert, is dat ze commissie aan ondernemers vraagt voor elk product dat zij via een platform verkoopt. Deze commissie kan worden gezien als de prijs die een ondernemer betaalt voor het kunnen aanbieden van zijn dienst via een platform. Het is aan een ondernemer zelf om te bepalen of hij gebruik wil maken van een specifiek platform als verkoopkanaal, of dat hij zijn product via een ander platform of een ander verkoopkanaal, zoals de eigen website, wil aanbieden. Een ondernemer dient zelf de afweging te maken tussen de prijs die hij voor het gebruiken van een platform moet betalen (de commissie) en de voordelen die hij geniet door een groter publiek te bereiken.
Het is overigens niet vreemd dat contracten met boekingssites dergelijke voorwaarden bevatten. Als dat niet het geval zou zijn, dan zou de consument de service van de boekingswebsite kunnen gebruiken om vervolgens (tegen een lagere prijs) te boeken op de site van het hotel zelf. In dat geval zullen de boekingswebsites, met een duidelijke meerwaarde voor de consument, verdwijnen. Om deze reden heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) recent in Europees verband afspraken gemaakt met Booking.com en Expedia.nl. Afgesproken is dat de contracten geen bepalingen meer bevatten waarop de prijs op het desbetreffende platform de laagste prijs is, maar wel toegestaan blijven bepalingen dat de prijs op de site van het hotel zelf niet lager is dan de prijs op de boekingssite. Zie ook https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/17128/Versoepeling-voorwaarden-hotelboekingssites-leidt-tot-gevarieerder-aanbod/.
Ik zie niet waarom er oneerlijke concurrentie plaats zou vinden tussen hotels in verschillende landen. Het staat hotels vrij om al dan niet een contract te sluiten met een platform, hotels bepalen hun eigen prijs op de platforms en concurreren daarnaast ook op kwaliteit. Hotels worden, met name diegene die los worden geboekt, veelal gekozen op basis van locatie. Het is moeilijk voor te stellen dat een Nederlands hotel rechtstreeks concurreert met een hotel in Frankijk.
Wist u dat de commissie die hotels moeten afdragen aan boekingsites in tien jaar tijd is gestegen van 6% naar 15%? Deelt u de mening van de Koninklijke Horeca Nederland dat een dergelijke prijsontwikkeling niet gezond is voor de branche?
Nee, ik ben niet op de hoogte van de inhoud van dergelijke overeenkomsten die tussen twee private partijen worden gesloten. Er wordt door de jaren heen gesproken over verschillende tarieven; zo is in eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 1529) een percentage tot 30% genoemd. Ik kan geen oordeel geven over deze gestelde ontwikkeling omdat ik deze niet kan constateren en bovendien niet kan beoordelen of een dergelijk percentage voor een individuele ondernemer de tegenprestatie van de boekingssite kan rechtvaardigen.
Vindt u het ook treurig dat de boekingwebsites, door hun voorwaarden om beschikbare kamers te hebben, hotelkamerleegstand bevorderen, wat een prijsopdrijvend effect kan hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan ondernemers zelf om hier afspraken over te maken of niet, ik zie geen rol voor de overheid weggelegd om de bezettingsgraad van hotels te bevorderen.
Wat vindt u ervan dat Booking.com studenten aanzet tot het illegaal verhuren van hun studentenkamer in vakantietijd?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze conclusie deel ik niet. De letterlijke tekst die is verspreid middels zadelhoezen is: «List your apartment on join.booking.com». Als ik kijk naar de actie van Booking.com dan zet deze aan tot het verhuren van appartementen via Booking.com en niet tot het verhuren van studentenkamers. Daarnaast is het niet mogelijk om, zonder gedetailleerde informatie van diegenen die hun appartement aanbieden, te bepalen of dit «illegaal» is of niet, zie ook het antwoord op vraag 6.
Is het aanzetten tot verhuren alsmede het aanbieden van studentenkamers conform de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet bevat geen specifieke bepalingen die een organisatie als Booking.com verbiedt zich tot studenten te richten om hun woonruimte te verhuren als vakantieverblijf. De wet verbiedt wel het doorverhuren van een onzelfstandige woonruimte zoals een studentenkamer. Huurcontracten, een zaak van huurder en verhuurder, bevatten daarnaast vaak contractuele bepalingen die de mogelijkheden van onderhuur beperken. Strijdig handelen met een dergelijke bepaling kan leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst.
Kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen en ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving in Nederlandse en Duitse media rond kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen, maar ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen?1
Ja.
Zal dit schandaal gezien de strijdigheid met het recht en gezien het feit dat ook Nederlandse consumenten gedupeerd zijn en Nederlanders teveel schadelijke luchtvervuiling inademen, ook juridische gevolgen hebben in Nederland?
Op de interne Europese markt moeten bedrijven op gelijke voorwaarden kunnen concurreren. Kartelvorming verstoort de concurrentie en is daarom via Europese regelgeving verboden. Een eventuele kartelvorming door autofabrikanten treft de gehele Europese Unie en is daarom een zaak voor de Europese Commissie.
Bent u bekend met het bericht dat de Duitse verkeersminister voornemens was om een «deal» te sluiten met de Duitse autobouwers, waarbij de in Duitsland verkochte voertuigen in aanmerking kwamen voor een «vrijwillige terugroeping» en er in ruil daarvoor geen intrekking van de typegoedkeuring zou plaatsvinden?2 De in Nederland en andere EU-lidstaten verkochte voertuigen zouden dan geen upgrade krijgen en blijvend niet aan de emissienormen voldoen. Wat vindt u van een dergelijk voorstel?
Voor voertuigen die binnen Europa zijn verkocht is een Europese typegoedkeuring noodzakelijk. Een software-update die wordt uitgevoerd via een vrijwillige terugroepactie van een voertuigfabrikant moet worden goedgekeurd door de betreffende typegoedkeuringsinstantie. In principe is een dergelijke update vervolgens beschikbaar voor heel Europa.
Klopt het dat EU-regels voor emissies voorzien in een uitzondering dat (soms) meer mag worden uitgestoten als dat nodig is om de motor te beschermen en dat veel autobouwers zich hierop beroepen als zij op manipulaties zijn betrapt? Waarom is dit toegestaan? Waarom mag een auto worden verkocht die kennelijk alleen kan functioneren als het uitlaatgasbehandelsysteem wordt uitgeschakeld?
Zoals ik in diverse overzichtsbrieven over dieselfraude3 heb aangegeven staat EU regelgeving een aangepaste werking van het emissiebestrijdingssysteem expliciet toe wanneer dit nodig is om de motor te beschermen. In mijn brief van 10 juli jl. heb ik aangegeven dat ik het afkeur dat verschillende fabrikanten emissiebestrijdingssystemen toepassen van bedenkelijke kwaliteit, waardoor ze deze noodgedwongen onder praktijkomstandigheden anders moeten afstellen om de motor te beschermen. Momenteel is er geen juridisch aanknopingspunt om fabrikanten met deze handelwijze te vervolgen en sancties op te leggen. Vanaf september 2017 wordt de Real Driving Emmission test gefaseerd ingevoerd, waarmee de uitstoot van het voertuig onder praktijkomstandigheden wordt gemeten en moet voldoen aan de normen. Hiermee worden voertuigfabrikanten gedwongen auto’s te maken die op de weg aan de norm voldoen.
Klopt het dat het geen gehoor geven aan een terugroeping voor een software-update geen gevolgen heeft voor de Algemene Periodieke Keuring (APK) of voor de typegoedkeuring, ook al voldoet de auto aanwijsbaar niet aan de emissienormen? Het actief verwijderen van roetfilters heeft binnenkort consequenties, maar moet het niet opvolgen van een maatregel tot terugroeping niet dezelfde gevolgen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant dat voertuigen die niet conform de regelgeving zijn weer in conformiteit worden gebracht. Momenteel is er in Nederland geen juridische grondslag waarmee de consument verplicht kan worden gehoor te geven aan een terugroepactie. Het verwijderen van roetfilters wordt inderdaad binnenkort verboden. Daar is het echter de gebruiker die het roetfilter actief laat verwijderen. Bij de toepassing van sjoemelsoftware is de fabrikant in gebreke. De consument mag niet de dupe worden van fouten die door de fabrikant zijn gemaakt. Om de consument zo goed mogelijk te informeren wordt momenteel onderzocht of het mogelijk is de consument bij een APK te waarschuwen over een openstaande terugroepactie.
Hoeveel auto's in Nederland voldoen nu niet aan hun typekeuring? Wat betekent dit voor de luchtkwaliteit? Is gezien het steeds groter wordende dieselschandaal en het feit dat de luchtkwaliteit in Nederlandse steden niet verder verbeterd, het bronbeleid, als basis voor het Nederlandse luchtkwaliteitsbeleid, mislukt?
Momenteel is bij meer dan 92.000 van de ongeveer 169.000 voertuigen van Volkswagen AG een software-update uitgevoerd, waarbij de frauduleuze software is verwijderd. Bij bijna 77.000 in Nederland geregistreerde voertuigen staat nog een terugroepactie van Volkswagen AG open. Zolang er nog voertuigen zijn waarbij de update niet heeft plaatsgevonden blijft de terugroepactie openstaan.
Zoals de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 9 november 20164 aan uw Kamer heeft gemeld is sinds de start van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk verbeterd en is het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijdingen gedaald. Voor stikstofdioxide (NO2) zijn de concentraties tussen 2009 en 2015 flink gedaald. In 2009 was langs bijna 1.100 kilometer weg nog sprake van concentraties boven de grenswaarde. In 2015 was dit nog slechts 9,9 km. Er resteert voornamelijk een aantal knelpunten langs drukke binnenstedelijke wegen die spoedig zullen worden aangepakt. Ondanks de dieselfraude is het Europees bronbeleid succesvol gebleken.
Als een simpele software-update volgens veel onderzoekers onvoldoende helpt om sjoemeldiesels weer aan de normen te laten voldoen3, wordt dan voor deze voertuigen alsnog de typegoedkeuring ingetrokken? Kunnen deze voertuigen worden geweerd uit stedelijke milieuzones? Wat betekent dit voor de eigenaren van dergelijke voertuigen?
Alleen de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring voor een voertuig heeft afgegeven kan een typegoedkeuring ook weer intrekken. Zoals in eerdere overzichtsbrieven dieselfraude aangegeven is het intrekken van een typegoedkeuring alleen effectief voor voertuigen die nog in productie zijn. Het in conformiteit brengen van voertuigen die reeds op de markt zijn gebracht kan worden bereikt met een service-update.
Gemeenten zijn bevoegd tot het instellen van milieuzones. Het is ter beoordeling van gemeenten of het effectief, proportioneel en uitvoerbaar is om toegangscriteria zodanig aan te passen dat dergelijke voertuigen geweerd kunnen worden.
Wat is de toekomst voor dieselmotoren, nu blijkt dat de autoindustrie er niet in is geslaagd om zonder manipulaties fraude en illegale afspraken, dieselmotoren te bouwen die tegelijk schoon, zuinig en aantrekkelijk voor consumenten zijn?
Regels omtrent de uitstoot van dieselmotoren worden continu aangescherpt. Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 4 wordt de nieuwe testprocedure binnenkort van kracht, waardoor de praktijkemissies naar verwachting veel beter met de norm overeenkomen. Daarnaast ziet de Europese Commissie toe op de naleving van regelgeving omtrent concurrentie. Het is aan de voertuigindustrie om te bepalen of ze onder deze strenge eisen in staat zijn om aantrekkelijke dieselvoertuigen voor de consument te produceren.
De samenwerking tussen KLM en Air France |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ronnes (CDA), Barbara Visser (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de samenwerking tussen Air France en KLM1 op 18 juli 20172?
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van het rapport «de relatie tussen Air France en KLM, een cultureel perspectief»3? Zo ja, wat is uw reactie op de constateringen en aanbevelingen in het rapport? Heeft u over dit rapport en de aanbevelingen met de KLM-directie gesproken? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, bent u voornemens met hen hierover in gesprek te gaan en de Kamer hierover te informeren?
Ja, ik heb daarvan kennis genomen. Het is niet aan mij om een reactie te geven op dit rapport. Ik heb over het rapport niet met de KLM-directie gesproken omdat ik de samenwerking een verantwoordelijkheid van de onderneming Air France KLM en de twee luchtvaartmaatschappijen KLM en Air France zelf vind. KLM heeft aangegeven de komende periode gezamenlijk met Air France en Air France KLM te bepalen hoe uit het rapport lessen kunnen worden getrokken en tot verbeteringen kan worden gekomen waar nodig.
Hoe beziet u dit rapport in het licht van alle politieke discussies de afgelopen jaren inzake de evenwichtige ontwikkeling van de hubs Schiphol en Parijs Charles de Gaulle en de centralisatie van KLM-activiteiten en de daarbij ontstane onrust?
Ik zie geen directe relatie tussen dit rapport en de afspraken en ontwikkeling van de twee hubs en centralisatie.
Klopt het dat de afspraken, zoals gemaakt in oktober 2016 met de nieuwe CEO van Air France-KLM nog steeds staan als een huis, te weten: • geen verdere centralisatie van KLM activiteiten, • geen bedrijfsonderdelen en banen overhevelen naar de Air France-KLM holding in Parijs, • geen banen overhevelen van het KLM hoofdkantoor naar de hoofdvestiging van Air France-KLM in Parijs, • zelfstandig financieel beheer voor KLM en de Nederlandse stichtingen SAK I en SAK II, • de afspraken met de in 2010 verlengde Staatsgaranties blijven in stand, Zo nee, waarom niet?
Deze afspraken gelden nog steeds.
Welke gevolgen zal de ontwikkeling van Boost als nieuwe dochteronderneming onder de holding van Air France-KLM hebben voor de KLM qua zelfstandigheid, werkgelegenheid, landingsrechten, centralisatie van activiteiten etc.? Oftewel, welke gevolgen heeft Boost voor de onder vraag 4 genoemde afspraken? En wat betekent dit plan precies, in het licht van eerdere uitspraken van de bestuursvoorzitter van de holding Air France-KLM, waarbij hij aangaf dat door dit plan de productiebalans tussen Air France en KLM zal worden hersteld?
Ik verwacht niet dat de ontwikkeling van de nieuwe dochteronderneming Joon (de nieuwe naam voor Boost) gevolgen zal hebben voor KLM. De bestuursvoorzitter van Air France KLM, dhr. Janaillac, heeft aangegeven dat de oprichting van Joon geen belemmering zal vormen voor de groei van KLM. Dhr. Janaillac heeft ook aangegeven dat de productiebalans (overigens een afspraak binnen de onderneming zelf) hersteld moet worden door groei van Air France en dat dit winstgevende groei moet zijn en geen groei die ten koste gaat van KLM. Hij verwacht dat door snelle groei via Joon binnen een aantal jaren de productiebalans wordt hersteld.
Worden de nieuwe Boost-vliegtuigen verdeeld via een «vaste sleutel» tussen KLM en Air France of is het uitgangspunt van winstgevende groei leidend? Indien een «vaste sleutel» leidend is, deelt u dan de zorgen dat dit kan leiden tot verlies van zelfstandigheid van KLM, verdere centralisatie van KLM-activiteiten en banenverlies in Nederland? Heeft u hierover contact gehad met de holding Air France-KLM? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit gesprek?
De heer Janaillac heeft aan het kabinet aangegeven dat Joon geen belemmering zal vormen voor de groei van KLM.
Hecht u nog steeds aan het naleven van de Nederlandse governance cultuur en -structuur (het «two-tier-model»), zoals verwoord door het kabinet tijdens het plenaire debat over de situatie bij de holding Air France-KLM d.d. 26 oktober 2016? Zo nee, waarom niet?
Het two-tier model heeft een raad van commissarissen en een raad van bestuur. Dat model functioneert goed en ik hecht nog steeds waarde aan het behouden van dat onderscheid.
Kunt u de eerdere uitspraak (gedaan in het algemeen overleg Luchtvaart van 23 februari jl.,) bevestigen waarin u zei dat het kabinet er geen voorstander is dat de bestuursvoorzitter van Air France-KLM holding in de Raad van Commissarissen van KLM komt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Klopt het dat in de Executive Committee van de Air France-KLM holding inmiddels nog maar vier van de twaalf zetels worden bezet door Nederlanders, terwijl dat er in 2013 nog zes van de veertien waren? Wat is uw visie daaromtrent? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Het Group Executive Committee van Air France KLM bestaat thans uit twaalf leden waaronder vier Nederlanders. Over de samenstelling van dit comité bestaan geen afspraken met de Nederlandse overheid. Air France KLM is als privaat bedrijf zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en benoemingen in de diverse organen. Uiteraard vinden wij het voor de onderlinge samenwerking en het vertrouwen binnen Air France KLM van belang dat er ook voldoende affiniteit en kennis is van Nederland en KLM.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Zorgen die er bij het Staatstoezicht op de Mijnen bestaan over de veiligheid bij delfstoffenwinning en geothermie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De Nederlandse ondergrond is op dit moment nog een jungle», waarin de inspecteur-generaal van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zijn zorgen1 uit over de veiligheid van de verschillende vormen van delfstofwinning die nu plaatsvinden in Nederland?
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de inspecteur-generaal dat hij «de wereld niet langer de indruk wil geven dat we kunnen toetsen wat veilig is» en dat «er nergens een accuraat model is dat de bevingen kan voorspellen»? Wat betekent dit voor het beleid omtrent delfstofwinning?
De uitspraken van de inspecteur-generaal benadrukken nogmaals het feit dat de kennis en modellen van de ondergrond onzekerheden bevatten. Modellen zijn gebaseerd op de best beschikbare kennis, maar door de inherente onzekerheid in de kennis over samenstelling en gedrag van ondergrond, zullen deze modellen steeds op basis van meten en monitoren aangepast en verbeterd moeten worden.
Het optreden van bevingen en de sterkte ervan kan inderdaad op basis van de huidige modellen niet accuraat worden voorspeld. Op basis van de modellen kan in grote lijnen echter wel aangegeven worden met welke bandbreedte qua aantallen en sterkte van bevingen rekening gehouden moet worden. In mijn besluitvorming bij de winning van delfstoffen houd ik expliciet rekening met deze onzekerheid. Ik onderschrijf daarom ook het belang van een adequaat meet- en regelprotocol op basis waarvan, indien nodig, ingegrepen kan worden.
Deelt u de zorgen van de inspecteur-generaal dat de nieuwe, veelal kleine partijen bij de winning van delfstoffen op de Noordzee, mogelijke calamiteiten niet kunnen opvangen omdat een calamiteitenplan ontbreekt of omdat er onvoldoende financiële planning is? Op welke wijze gaat u hier op toezien?
De inspecteur-generaal gaf in het artikel in Het Financieele Dagblad van 21 juli jl. aan dat de lage olie- en gasprijzen druk zetten op de kosten en daarmee mogelijk op het onderhoud van productie-installaties op de Noordzee. Hij merkte daarbij op dat operators in de Noordzee geen cowboy-bedrijven zijn. Wel gaf hij aan dat regels wellicht aangepast moet worden met het zicht op de afbouwfase van gaswinning op de Noordzee met zijn eigen specifieke risico’s.
Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat nieuwe – veelal kleinere – partijen bij de winning van delfstoffen op de Noordzee op dit moment niet aan de technische en financiële verplichtingen uit hoofde van de Mijnbouwwet zouden kunnen voldoen. In de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet is de Europese richtlijn voor veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten geïmplementeerd. Op grond daarvan zijn de voorwaarden voor een veilige opsporing en winning van olie en gas op zee en reactiemechanismen bij zware ongevallen aangescherpt teneinde de risico’s van zware ongevallen bij offshore olie- en gasactiviteiten te verkleinen en de gevolgen hiervan te beperken. Verder worden ter uitvoering van het eind vorig jaar door EBN en de sector gepresenteerde zogeheten «Masterplan Decommissioning and Re-use» de omvang van de ontmantelingsverplichtingen op het Nederlands deel van het continentaal plat en van de daarmee gepaard gaande kosten in kaart gebracht en de ontmanteling en mogelijk hergebruik gecoördineerd en gefaciliteerd. In dat kader ben ik voornemens de desbetreffende regelgeving in de Mijnbouwwet aan te scherpen, onder andere ten aanzien van de financiële nakoming van de opruimverplichtingen.
Hoe is het mogelijk dat er op dit moment volgens het SodM veertien partijen geothermie exploiteren, terwijl geen daarvan een geldig winningsplan heeft? Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat bedrijven zonder de juiste papieren – en dus illegaal – geothermie exploiteren? Hoe zijn de risico’s bij deze geothermieprojecten in kaart gebracht bij deze projecten als geldige winningsplannen ontbreken? Hoe gaat u optreden tegen bedrijven die geothermie exploiteren zonder geldig winningsplan?
De huidige wetgeving sluit niet goed aan bij de praktijk van geothermie. Daarom wordt er nu gewerkt aan een meer specifieke en passende regelgeving binnen de Mijnbouwwet voor geothermie, die voor het eind van 2017 gereed zal zijn voor consultatie met de sector. SodM geeft in zijn «Staat van de sector» aan dat door het ontbreken van goedgekeurde winningsplannen, en de daarbij behorende voorwaarden, onvoldoende handvatten te hebben voor toezicht en handhaving. SodM vraagt daarom om een tijdelijk beleidskader als basis voor het SodM-toezicht op geothermie.
Begin 2017 ben ik gestart met het ontwikkelen van specifieke eisen waaraan de winningsplannen voor geothermie moeten voldoen, zodat die gebruikt kunnen worden totdat de aanpassingen van de Mijnbouwwet voor geothermie gereed zijn. Het ontwikkelde format wordt momenteel getoetst aan de praktijk en zal daarna worden voorgelegd aan SodM. Indien SodM in de tussentijd constateert dat er zich wel een onveilige situatie voordoet, zal SodM ingrijpen en de opsporing of winning stilleggen.
Deelt u de mening van de inspecteur-generaal dat er heldere regels moeten komen die beter aansluiten bij de risico’s en dat er vanwege de vele boringen naar aardgas, aardwarmte, zout en water er duidelijkere afspraken nodig zijn over waar mijnbouw plaats vindt en waar niet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
De wijzigingen van de Mijnbouwwet, die op 1 januari 2017 zijn doorgevoerd, hebben onder andere als doel een binnen de vergunningverlening een beter afwegingskader te bieden voor de risico’s van mijnbouw voor mens, natuur en milieu. Ook ben ik zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, bezig om meer specifiek voor geothermie de wetgeving aan te passen.
Daarnaast heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu samen met mij onlangs de Ontwerp Structuurvisie Ondergrond (Strong) opgesteld (Kamerstuk 33 136 nr. 14), waarin specifiek naar de ruimtelijke ordening van de ondergrond gekeken wordt. Hierbij is gekeken naar de vraag of het nodig is specifieke gebieden uit te sluiten voor specifieke toepassingen. Ik zal kijken of dit aspect aanscherping behoeft in lijn met de door SodM geuite zorgen. Op het ogenblik worden de ingediende zienswijzen op de ontwerpstructuurvisie ondergrond bekeken en in dat kader zal ook worden bezien of de structuurvisie nog nadere aanpassingen behoeft naar aanleiding van de zorgen die er bij het SodM bestaan over de veiligheid bij delfstoffenwinning en geothermie.
Het zwakke optreden van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) |
|
Maarten Hijink , Jasper van Dijk |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Groeten van Max waaruit blijkt dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) zelden optreedt tegen misleiding en oplichting door bedrijven?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Erkent u dat Omroep MAX regelmatig misstanden rapporteert aan de ACM, maar dat deze «waakhond» nauwelijks ingrijpt, waardoor bedrijven weinig urgentie voelen om hun werkwijze aan te passen?2
Omroep MAX en andere particuliere organisaties die beogen de rechten van consumenten te beschermen, leveren een belangrijke bijdrage aan het signaleren van misstanden en het weerbaar maken van consumenten. De ACM heeft regelmatig contact met onder meer de media en de redactie van diverse televisieprogramma’s. Het is aan de ACM om haar eigen afweging te maken of en hoe zij ingrijpt. De ACM is bevoegd om in te grijpen bij collectieve consumentenproblemen en prioriteert haar activiteiten aan de hand van enkele vaste criteria, te weten schade, maatschappelijk belang en doelmatig- en doeltreffendheid. Overigens hebben ondoorzichtige reisprijzen en agressieve «colportage»-praktijken waar Omroep MAX op wijst, de nadrukkelijke aandacht van de ACM. De ACM treedt dan ook regelmatig handhavend hiertegen op, niet alleen met waarschuwingen en toezeggingsbesluiten (waarmee toezeggingen tot gedragsverbetering van de ondernemer worden geaccepteerd), maar ook met boetes.3
Hoe verklaart u dat de ACM niet of nauwelijks ingrijpt op basis van deze uitzendingen, laat staan boetes uitdeelt? Heeft dit te maken met een gebrekkige capaciteit of worden serieuze misstanden bewust niet opgepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de ACM nalatig is geweest inzake de kwestie «1 2 Butterfly», omdat die na herhaalde verzoeken van Omroep MAX geen gevolg heeft gegeven aan het handhavingsverzoek?
De verzending van het handhavingsverzoek aan de Duitse Autoriteit is niet goed gegaan. Dit heeft de ACM ook aan omroep MAX verteld voorafgaand aan de uitzending van 17 juli jl. Na de ontdekking heeft de ACM het handhavingsverzoek meteen naar de Duitse Autoriteit gestuurd.
Hoe kan het dat een malafide incassobureau al vier jaar in opspraak is, maar nog steeds niet is aangepakt door de ACM?3
Over mogelijke onderzoeken betreffende een specifiek bedrijf kan ik geen mededeling doen. In het algemeen valt te zeggen dat de ACM de incassobranche scherp op het netvlies heeft, getuige ook de specifieke voorlichtingscampagne die zij op 11 november 2016 is gestart om consumenten weerbaar te maken tegen oneerlijke praktijken in de incassobranche.
Is het nog steeds beleid dat de ACM liever een «wenkbrauwgesprek» voert dan een boete uitdeelt? Begrijpt u dat dit weinig indruk maakt op malafide bedrijven?4
Het is nooit beleid geweest dat de ACM liever een «wenkbrauwgesprek» (ook wel normoverdragend gesprek) voert dan een boete uitdeelt. Een dergelijk gesprek is een van de instrumenten die de ACM tot haar beschikking heeft, naast bijvoorbeeld het uitdelen van een boete, het opleggen van een last onder dwangsom of het uitbrengen van een formele waarschuwing. In een normoverdragend gesprek krijgt een bedrijf de boodschap om de handelspraktijk in overeenstemming te brengen met de wet. Dit instrument heeft zijn effect ook bewezen, vooral in situaties waar op korte termijn verdere consumentenschade voorkomen moet worden, het bedrijf niet eerder dezelfde fout heeft begaan en goed meewerkt. Welk instrument de ACM toepast, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en de wijze waarop het consumentenprobleem zo effectief en efficiënt mogelijk is op te lossen. De suggestie dat de ACM geen tanden heeft omdat hij nooit boetes zou uitdelen, is niet juist. Uit het laatste jaarverslag van de ACM blijkt dat de ACM op het terrein van consumentenbescherming de nodige boetes uitdeelt.6 Om de afschrikwekkende werking van het toezicht van de ACM te verhogen zijn de boetemaxima in 2016 verhoogd.
Bent u bereid om voorstellen te doen waardoor de ACM werkelijk een «waakhond» met tanden gaat worden?
Ik ben niet voornemens met nadere voorstellen te komen ten aanzien van de werkwijze of instrumenten van de ACM, noch ten aanzien van de oprichting van een aparte consumentenautoriteit. De ACM beschikt over voldoende instrumenten om haar taken op doeltreffende en effectieve wijze uit te voeren. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de ACM uit 2015, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd op 18 december 2015.7 In de evaluatie is ook geconstateerd dat de fusie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (de NMa), de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (de OPTA) en de Consumentenautoriteit (de CA) er toe heeft bijgedragen dat de doeltreffendheid van de ACM is verbeterd. Ik heb geen aanleiding daar nu aan te twijfelen.
Als de ACM zijn werkwijze niet verandert, bent u dan bereid om de oprichting van een aparte consumentenautoriteit te onderzoeken, een organisatie die daadkrachtig optreedt tegen bedrijven die consumenten misleiden en/of oplichten?
Zie antwoord vraag 7.
De plannen van postbedrijf Sandd |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u al enkele maanden in het bezit bent van plannen van postbedrijf Sandd om post goedkoper te verzenden dan PostNL?1 Zo ja, wanneer heeft u die plannen voor het eerst bekeken en wat is uw reactie hierop?
Op 10 november 2016 heb ik van Sandd vertrouwelijk hun informatiememorandum voor uitvoering van de UPD mogen ontvangen. Ik heb aan Sandd laten weten het informatiememorandum te zullen betrekken bij de analyse toekomst postmarkt en de onderliggende onderzoeken, zoals de evaluatie van de UPD, die ik u op 10 juli jl. heb toegestuurd2.
Kunt u een uitgebreidere schriftelijke reactie op de plannen aan de Kamer sturen voorafgaand aan de bespreking van de analyse van de postmarkt met de Kamer? Zo ja, wanneer kan de Kamer de analyse en de reactie op de plannen van Sandd ontvangen?
Zie mijn brief over de plannen van Sandd die ik u tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen heb doen toekomen.
Deelt u de mening dat vernieuwing in de wereld van de post prima is, maar niet ten koste mag gaan van de beloning van de postbezorgers? Zo ja, ziet u in de plannen van Sandd voorstellen die ingaan tegen het wijzigingsvoorstel Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011? Zo ja, welke zijn dat en wat is uw reactie daarop?
In elke markt, en dus ook in een markt waarin sprake is van volumedalingen en scherpe concurrentie op prijs, moet ervoor worden gewaakt dat de arbeidsvoorwaarden van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt onnodig onder druk komen te staan. Daar hebben we generieke regelgeving voor en in de postmarkt specifieke regelgeving volgens het Tijdelijk Besluit Postbezorgers. Uiteraard moet de partij die de UPD verzorgt voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Sandd laat weten dat indien zij de UPD zou uitvoeren het bedrijf de transitie van overeenkomst van opdracht naar arbeidsovereenkomst versneld zou kunnen doorvoeren.
Welke criteria op het gebied van arbeidsomstandigheden hanteert u bij het aanwijzen van een nieuwe uitvoerder van de Universele Postdienstverlening (UPD)?
Zoals in het antwoord op vraag 3 gesteld dienen postvervoerders zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Dat geldt in het bijzonder voor de uitvoerder van de UPD. Daaronder valt ook wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsomstandigheden.
Deelt u de mening van de Commissie Vreeman dat het uitgangspunt van 100% arbeidsovereenkomsten in de postsector, nog steeds het doel moet zijn van de uitvoerder van de UPD?
In het Tijdelijk Besluit Postbezorgers is gekozen voor een minimumpercentage van 80%. Hierdoor hebben postvervoerders in een markt waarin de postvolumes gedurende het jaar niet stabiel zijn en bovendien aan sterke krimp onderhevig zijn, nog enige flexibiliteit om de bedrijfsvoering adequaat aan te kunnen passen aan de vereiste fluctuerende inzet van menskracht. Ik heb eerder in de Kamer gesteld dat het behouden van enige flexibiliteit, zeker gelet op de huidige marktomstandigheden, gewenst is.
Is het waar dat Sandd zich niet aan de wettelijke afspraken houdt van minimaal 80% van de werknemers in vaste dienst? Zo ja, is Sandd nog steeds de postbezorger die de overheid gebruikt?2 Zo ja, deelt u de mening dat de overheid de druk op Sandd moet opvoeren, dan wel de samenwerking moet opzeggen om te zorgen dat Sandd zich aan de wettelijke afspraken houdt? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt onafhankelijk toezicht op de naleving van de regelgeving op de postmarkt, ook op de naleving van het Tijdelijk Besluit Postbezorgers. Het is daarom niet aan mij om hier een uitspraak over te doen.
Sandd verzorgt op dit moment voor de rijksoverheid de binnenlandse 72-uurs postvoorziening. Het opzeggen van een reeds afgesloten overeenkomst kan binnen de grenzen die de overeenkomst zelf en het Burgerlijk Wetboek daaraan stelt. Het is in principe niet mogelijk een overeenkomst te ontbinden op basis van (het vermoeden) overtreding van regelgeving.
Oneerlijke mededinging in wegtransport |
|
Cem Laçin , Rob Jetten (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectie: 400 «foute» transporteurs in het vizier»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat er een «wedloop» is tussen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de transporteurs en dat het de ILT de grootste moeite kost bedrijven in het gareel te houden?
Het valt niet te ontkennen dat het voor een bedrijf uit oogpunt van economisch gewin verleidelijk kan zijn om zich aan de regels te onttrekken en steeds nieuwe methoden te ontwikkelen om de opsporing ervan te ontlopen. Met behulp van nieuwe opsporingstechnieken en analyse van bedrijfsgegevens zorgt de inspectie ervoor op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen op het gebied van manipulatie.
Herkent u de klacht van de ILT «steeds achter de feiten aan te lopen» doordat de sector steeds nieuwe vormen van manipulatie vindt? Hoe beoordeelt u dit?
Nee, de ILT constateert wel dat er steeds meer geraffineerde methoden van manipulatie worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door manipulatie in het systeem van het motormanagement. Vanzelfsprekend duurt het even voordat een nieuwe vorm van manipulatie wordt herkend en ontdekt. Met behulp van nieuwe opsporingstechnieken en analyse van bedrijfsgegevens zorgt de inspectie ervoor de ontwikkelingen bij te houden.
Klopt de inschatting van de ILT dat er in Nederland misschien wel duizenden voertuigen rondrijden met gemanipuleerde software? Kunt u aangeven hoe groot het probleem is waarop de ILT nu is gestuit?
De inspecties van de ILT worden risicogestuurd uitgevoerd. Bij gerichte inspecties treft de ILT ongeveer bij een op de zes voertuigen enige vorm van manipulatie aan. Deze manipulatie komt soms pas naar voren bij nader onderzoek aan het voertuig of bij analyse van bedrijfsgegevens. Aangezien het om gerichte inspecties gaat, zegt het aantal ontdekte gevallen van manipulatie niets over de totale omvang ervan.
Bent u van mening dat er binnen de ILT voldoende kennis en capaciteit aanwezig zijn om genoemde manipulaties effectief aan te kunnen pakken of -nog beter- te voorkomen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen om deze lacune in aanwezige kennis en/of capaciteit op te vangen?
Ja, om manipulatie te kunnen ontdekken worden inspecteurs van de ILT voortdurend bijgeschoold en uitgerust met de benodigde apparatuur voor de detectie van mogelijke manipulatie. Het gaat er hierbij ook om dat inspecteurs alert zijn op signalen die duiden op mogelijke manipulatie. Daarnaast gaat de ILT met de koersverandering die in 2016 is ingezet, nadrukkelijk verder met een risicogestuurde aanpak, waarbij met behulp van data-analyse (met inachtneming van wettelijke beperkingen zoals privacy) meer gerichte informatie kan worden benut.
In het Meerjarenplan van de ILT zullen op basis van de ILT-brede risicoanalyse, die u op 6 juli 20172 is toegezonden, keuzes worden gemaakt over de inzet van de capaciteit bij de ILT.
Bij de aanpak van de manipulatie zoekt de ILT ook de samenwerking met andere partijen. De samenwerking met een vrachtwagenfabrikant, zoals ook in de uitzending naar voren kwam, is daar een voorbeeld van. De betreffende fabrikant heeft nu alle werkplaatsen in Europa de instructie gestuurd om bij onderhoudsbeurten te controleren op de inbouw van units die de registratie van tachografen ontregelen.
Daarnaast wordt in internationaal verband in de Euro Control Route (ECR, samenwerkende Europese controlediensten) en TISPOL (samenwerkende Europese verkeerspolitiediensten) samengewerkt en worden ervaringen met fraude en manipulatie uitgewisseld. De ILT vervult hierin een leidende rol.
Het bericht dat NS een miljoenenboete moet betalen |
|
Cem Laçin |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u inzichtelijk maken welke uitvoerings- en administratieve kosten er gemoeid zijn met het onderzoek door de Staat naar fraude bij een bedrijf in handen van de Staat en de verrekening van de boete op de winstuitkering aan de Staat? Zo nee, waarom niet?1
ACM heeft het onderzoek vanuit haar verantwoordelijkheid als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) uitgevoerd. Een ZBO valt niet onder direct gezag van een Minister. Ik heb geen inzicht in de uitvoerings- en administratieve kosten van ACM rond specifieke onderzoeken.
Het dividend van NS aan de staat is gebaseerd op een percentage (pay out ratio) van de netto winst, waarvoor de afgelopen jaren 35% is gehanteerd. De boete van ACM zorgt voor een even zo grote verlaging van de winst en daarmee zonder nadere afspraken met NS ook voor een verlaging van de dividenduitkering, te weten 35% van het boetebedrag.
Worden de boete en de kosten in rekening gebracht van, of meegenomen in het strafrechtelijk proces tegen, de verantwoordelijk bestuurders? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken wie welk deel betaalt? Zo nee, waarom niet?
De boete van ACM betreft een bestuurlijke boete op grond van een overtreding van artikel 24 van de Mededingingswet en artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en staat los van het strafrechtelijke proces. Deze boete is opgelegd aan de onderneming NS. Het strafrechtelijk proces valt onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Acht u de ontstane situatie rondom de aanbesteding in Limburg als een teken dat aanbestedingen en marktwerking in het openbaar vervoer eigenlijk niet mogelijk zijn? Zo ja, welke stappen gaat u nemen of heeft u genomen? Zo nee, waar ligt volgens u dan de oorzaak van dit frauduleus handelen?
Bij de aanbesteding in Limburg is veel misgegaan doordat de Governance, Risk & Compliance organisatie binnen NS onvoldoende op orde was en de integriteitscultuur op onderdelen zwak was. In reactie hierop zijn sinds 2015 door NS diverse stappen gezet om herhaling van de in 2015 vastgestelde onregelmatigheden te voorkomen. Binnenkort informeer ik u nader over de stand van zaken van de maatregelen die NS heeft getroffen. 2
Tevens zijn de regels voor het aanbieden van diensten en dienstvoorzieningen door de implementatie van herschikkingsrichtlijn in 2015 in Nederlandse wetgeving aangescherpt. ACM moet nu vooraf goedkeuring verlenen aan de hoogte van de kosten die NS in rekening wil brengen aan andere vervoerders voor het gebruik van bepaalde diensten en voorzieningen (bijvoorbeeld het gebruik van wachtruimtes voor medewerkers) en aan de voorwaarden voor toegang tot de diensten en voorzieningen, die transparant en non-discriminatoir moeten zijn.