Het bericht ‘Van taalachterstand naar taalenthousiasme’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Van taalachterstand naar taalenthousiasme»?1
Ja.
Wat is uw mening over de uitspraak van de portefeuillehouder lerarenopleidingen van de Vereniging Hogescholen dat het maatschappelijk debat eenzijdig over spelling zou gaan en niet ook over de rijkheid van de taal? Vindt u ook dat in een evenwichtig taalbeleid spelling en grammatica niet tegenover het gebruik van de taal geplaatst kunnen worden?
De portefeuillehouder lerarenopleidingen van de Vereniging Hogescholen heeft onder meer de volgende uitspraak gedaan (onderstreping door mij aangebracht): «Het moet niet alleen om de techniek van de taal gaan, maar ook om het gebruik». Ook in haar verdere bijdrage aan het debat heeft ze nu juist uitdrukking gegeven aan de behoefte aan een evenwichtig taalgebruik. Ik wijs u ook op de nadere reactie van de Vereniging Hogescholen.
Daaruit wordt helder dat hogescholen geen water bij de wijn (willen) doen als het gaat om kwaliteitseisen, ook op het terrein van de Nederlandse taalvaardigheid.
Zie ook mijn antwoorden op vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2009) over hetzelfde onderwerp van de leden Rog en Van der Molen (beiden CDA).
Zou u zich er bij voorbaat bij willen neerleggen dat er scholen zijn waar docenten de Nederlandse grammatica niet fatsoenlijk beheersen? Bent u ook van mening dat het noodzakelijk blijft om studenten bijvoorbeeld ook degelijk te scholen in het gebruik van «d» en «t» en lidwoorden?
Uiteraard wil ik me er niet bij voorbaat bij neerleggen als er scholen zouden zijn waar docenten de Nederlandse grammatica niet fatsoenlijk beheersen. Ik wijs hierbij op mijn antwoord op uw tweede vraag en naar mijn antwoord op de vijfde vraag van de leden Rog en Van der Molen.
Overigens wil ik er ook op wijzen dat al ruime tijd het beleid er op is gericht dat studenten voorafgaand aan hun entree in de lerarenopleiding voldoende zijn geschoold op de door u genoemde punten.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging Hogescholen over het belang van een evenwichtig taalbeleid?
Gelet op bovenstaande is er naar mijn mening nu onvoldoende aanleiding met de Vereniging Hogescholen hierover verder in overleg te treden. De eerdergenoemde reactie van de Vereniging Hogescholen geeft mij niet de indruk dat de gedachtewisseling over taalbeheersing niet op de juiste wijze wordt gevoerd. Hogescholen blijven erop gericht afgestudeerden af te leveren die hebben bewezen te voldoen aan eisen van kwaliteit van taalbeheersing die we hen mogen en moeten stellen.
Vakantievierende Eritreeërs |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgeloos in Eritrea»?1
Ja.
Is het waar dat er sinds de zomer van 2015 geen asielvergunningen zijn ingetrokken van Eritreeërs die terug zijn gegaan naar het land van herkomst voor vakantie of familiebezoek? Zo ja, wanneer? Hoe gaat u deze misstand herstellen?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs. Hierbij zal ook informatie worden uitgewisseld met de Duitse en Belgische diensten.
Wat heeft u concreet gedaan teneinde deze nepvluchtelingen te vinden? Waarom is er niets van uw vorig jaar gedane belofte terecht gekomen hen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat blijkens genoemd artikel alleen al via één reisbureau per zomer zo’n 1000 vakanties door Eritreeërs worden geboekt naar hun land van herkomst en dat dit dus geen enkel gevolg voor hen heeft?
Deze uitspraak, afkomstig van een medewerker van het betreffende reisbureau, in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die speekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Eritreeërs met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort mogen in beginsel reizen naar hun herkomstland.
Waarom verstrekt u aan vrijwel iedere Eritrese asielzoeker een verblijfsvergunning terwijl duidelijk is dat de veiligheidssituatie voor vele Eritreeërs helemaal niet zorgwekkend is?
Het landgebonden asielbeleid voor Eritrea is gebaseerd op de ambtsberichten over Eritrea van Buitenlandse Zaken. Het recent uitgebrachte ambtsbericht over Eritrea (februari 2017) beschrijft dat in de mensenrechtensituatie in Eritrea geen grote veranderingen plaats hebben gevonden tussen augustus 2015 en november 2016. Een recent rapport van de Commission of Inquiry van de VN (juni 2016) concludeert een systematische en wijdverspreide schending van mensenrechten. Eritreeërs die het land illegaal hebben verlaten, lopen bij terugkeer risico op arrestatie, detentie en foltering. Er zijn recente signalen dat Eritreeërs vrijwillig kunnen terugkeren als zij de 2% diasporabelasting over hun inkomen betalen en een spijtbetuigingsformulier ondertekenen waarin zij schuld bekennen en verklaren t.z.t. een gepaste straf te zullen ondergaan. Het Kabinet heeft al eerder aangegeven1 deze praktijken onwenselijk te vinden en wil/kan niet van Eritreeërs verlangen dat zij hieraan voldoen. Ook is er onvoldoende zekerheid dat de Eritrese overheid hun mensenrechten respecteert.
Bent u bereid de Nederlandse grenzen voor alle asielzoekers te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op basis van morele en rechtstatelijke gronden als ook internationale afspraken biedt Nederland bescherming aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijke behandeling behoeven.
Het bericht “Belastingdienst in de knoop met renteheffing” |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Belastingdienst in de knoop met renteheffing»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik zal hieronder uw vragen ter zake van de regeling belastingrente beantwoorden, waarbij ik specifieker inga op de regeling van de belastingrente.
Klopt het dat vrijwel geen rente wordt vergoed over teveel betaalde belasting, en er daarentegen veel meer rente wordt geheven over niet betaalde belasting?
Het klopt dat een lager bedrag aan belastingrente wordt vergoed dan in rekening wordt gebracht (zie voor de cijfers de tabel bij antwoord 7). In 2012 is bij de introductie van de regeling van de belastingrente op hoofdlijnen aangesloten bij de verzuimrenteregeling uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit brengt mee dat niet meer automatisch rente vergoed wordt indien de belastingplichtige na afloop van het belastingjaar een bedrag terugkrijgt. De hoofdregel is dat de Belastingdienst geen rente vergoedt. Uitzondering hierop vormt de situatie waarin de Belastingdienst niet tijdig beslist op een aangifte of verzoek. In een dergelijke situatie kan de Belastingdienst onder voorwaarden rente verschuldigd zijn.
Kunt u zich voorstellen dat heel veel Nederlanders dit als buitengewoon onrechtvaardig ervaren?
Ik kan mij goed voorstellen dat er belastingplichtigen zijn die de regeling belastingrente onrechtvaardig vinden. Aan het vergoeden van belastingrente komt de Belastingdienst immers minder vaak toe dan in het verleden. Reden hiervoor is dat is aangesloten bij de gekozen systematiek in de Awb dat een bestuursorgaan rente vergoedt vanaf het moment dat het bestuursorgaan in verzuim is. Door de huidige renteregeling worden 8 miljoen belastingplichtigen, anders dan in het verleden ter zake van de heffingsrente, niet meer met rente geconfronteerd en is het sparen bij de fiscus verleden tijd.2
Wat is het beleid op dit punt? Klopt het dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting, zoals het artikel stelt? Indien dit het geval is, bent u dan bereid om hier wel beleid voor te maken?
De regeling van de belastingrente is neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het klopt dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting in deze situaties. Dat komt doordat in de regeling belastingrente niet langer het behalen van een economisch voor- of nadeel centraal staat. Natuurlijk is het denkbaar de wettelijke bepalingen rond het rekenen en vergoeden van rente over belastingen te veranderen maar dat vraagt uiteraard passende dekking.
In welke gevallen wordt er geen rente vergoed over teveel betaalde belasting door de Belastingdienst en waarom niet?
De inspecteur vergoedt belastingrente ingeval hij er te lang over doet een belastingaanslag met een uit te betalen bedrag vast te stellen, indien die aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte of een ingediend (herzienings)verzoek is.3 De ontvanger vergoedt invorderingsrente als een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag niet binnen zes weken na dagtekening is uitbetaald of verrekend. Zo’n vergoeding van invorderingsrente vindt niet plaats als het aan de schuld van de belastingplichtige zelf is te wijten dat de uitbetaling niet tijdig kan plaatsvinden. Wanneer een belastingschuldige echter om uitstel van betaling heeft verzocht en dat verzoek door de ontvanger is geweigerd, waarna de belastingschuldige tot betaling is overgegaan, wordt bij latere vermindering of vernietiging van die aanslag eveneens invorderingsrente vergoed. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van zes maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven naar aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende gerechtelijke procedure een reeds betaalde aanslag of een navorderingsaanslag wordt verminderd of wordt vernietigd, dan wel een aanslag of navorderingsaanslag ambtshalve wordt verminderd, wordt geen belastingrente vergoed. In geval van bezwaar of een daarop volgende beroepsprocedure kan de belanghebbende namelijk uitstel van betaling krijgen.
Hoeveel rente ontvangt de Belastingdienst en hoeveel rente vergoedt de Belastingdienst, opgesplitst naar particulieren en bedrijven, per jaar over de afgelopen 5 jaar en in bedragen en aantal gevallen? Wat kost dit particulieren en bedrijven uiteindelijk?
Hieronder is aangegeven hoeveel belastingrente (incl. heffingsrente volgens de oude regeling) door de Belastingdienst wordt ontvangen en vergoed. Daarnaast is bekend bij hoeveel belastingaanslagen belastingrente in rekening wordt gebracht c.q. vergoed. Vanuit de administratie van de Belastingdienst is alleen voor dit laatste gegeven een uitsplitsing naar particulieren en ondernemers mogelijk. Dit leidt tot de volgende opstelling.
2012
2013
2014
2015
2016
bedrag ontvangen belastingrente (x € mln)
715
439
507
561
617
bedrag vergoede belastingrente (x € mln)
659
272
265
220
153
aantal aanslagen met in rekening gebrachte belastingrente (x1000)
4.036
2.292
2.293
2.496
2.573
– waarvan particulieren
2.133
765
727
811
773
– waarvan ondernemers
1.903
1.527
1.566
1.685
1.800
aantal aanslagen met vergoede belastingrente (x 1.000)
7.924
1.553
596
610
348
– waarvan particulieren
5.686
830
296
318
171
– waarvan ondernemers
2.238
723
300
292
177
In hoeverre bent u van mening dat er sprake is van een oneerlijke of onevenwichtige behandeling? Deelt u de mening dat het normaal is dat als je rente heft, je ook rente vergoedt, zeker omdat het gaat om hoge rentes (4% voor particulieren en 8% voor bedrijven)? Zo nee, waarom niet?
Onder de bestaande renteregeling wordt er zowel rente betaald als vergoed door de Belastingdienst. Tegelijkertijd ben ik mij bewust dat de huidige wettelijke regeling een zekere asymmetrie met zich meebrengt. Uit de tabel in het antwoord op vraag 7 blijkt al dat een wijziging van de systematiek een behoorlijke budgettaire derving tot gevolg kan hebben.
Aangifte schenkbelasting |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de aangifteformulieren erf- en schenkbelasting pas respectievelijk april 2017 en mei 2017 beschikbaar zullen zijn op de website van de Belastingdienst, terwijl de invoering van de nieuwe regels reeds op 1 januari 2017 heeft plaatsgevonden? Kunt u dat verschil verklaren? Waarom konden de formulieren niet eerder beschikbaar zijn?
Met ingang van 1 januari 2017 is artikel 21 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 vervallen. Dit artikel regelde een ontheffingsmogelijkheid van bij belastingaangiftes geldende vormvoorschriften. Het vervallen van deze ontheffingsmogelijkheid betekent dat voor aangiftes ter zake van overlijdens en schenkingen die plaatsvinden na 1 januari 2017 gebruik moet worden gemaakt van het door de Belastingdienst ter beschikking gestelde digitale of papieren formulier. De formulieren worden gewoonlijk ter beschikking gesteld in februari van het jaar waar ze betrekking op hebben. Dit jaar is dat een aantal weken later. Het aangifteformulier voor de erfbelasting staat sinds eind maart online, het aangifteformulier voor de schenkbelasting per 9 mei. De verklaring voor deze vertraging is dat per 2017 verschillende aanpassingen in de formulieren moesten worden doorgevoerd, hetgeen meer dan gewoonlijk drukte op de capaciteit binnen deze kleine middelen. Het gaat dan om de aanpassingen als gevolg van wijzigingen in de schenkingsvrijstelling eigen woning en wijzigingen als gevolg van de noodzaak de biljetten volledig dekkend te maken. Met dat laatste wordt bedoeld dat iedere mogelijke fiscale omstandigheid op het formulier ingevuld moet kunnen worden, omdat niet meer met vormvrije bijlagen kan worden gewerkt bij bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat er geen belastingrente over de aanslag betaald hoeft te worden wanneer een aangifte erfbelasting binnen 19 weken na de overlijdensdatum wordt ingediend?
Als hoofdregel geldt dat bij erfbelasting geen belastingrente in rekening wordt gebracht indien de aangifte 19 weken voor de gebruikelijke aangiftedatum (8 maanden na overlijden) wordt gedaan.
Welke knelpunten kunnen ontstaan bij aangiftes waarbij het niet mogelijk is deze in te dienen binnen de termijn waarvoor geen belastingrente is verschuldigd, onder meer doordat het aangifteformulier niet tijdig beschikbaar is (volgens de website van de Belastingdienst per april 2017)?
Gelet op de geldende aangiftetermijn voor erfbelasting (de aangifte moet binnen 8 maanden na overlijden worden gedaan) ontstaan geen problemen met het tijdig doen van aangifte als gevolg van het later beschikbaar komen van de aangifteformulieren. Naar verwachting kunnen in juni de eerste voorlopige aanslagen 2017 worden opgelegd. De nabestaanden van overledenen van begin januari kunnen dan op tijd worden voorzien van een belastingaanslag zonder dat zij geconfronteerd worden met belastingrente.
Voor schenkbelasting geldt dat de aangifte pas uiterlijk op 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de schenking wordt gedaan, hoeft te worden ingediend. Bij schenkbelasting wordt geen belastingrente berekend.
Als er belastingbetalers zijn die normaal in aanmerking zouden komen voor het niet-verschuldigd zijn van belastingrente, maar waarvoor deze mogelijkheid vervalt als gevolg van het te laat online zetten van de aangifteformulieren: zou u voor deze gevallen kunnen nagaan of het mogelijk is dat de belastingrente niet wordt geïnd? Zo nee, is er een andere manier om aan deze belastingbetalers tegemoet te komen?
Gelet op het antwoord op vraag 3 zal deze situatie zich niet voordoen.
Bent u bereid om enige coulance in acht te nemen bij het verschuldigd zijn van belastingrente, aangezien er door het te laat beschikbaar komen van de formulieren weinig of geen tijd meer is om tijdig aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen, gelet op de noodzakelijke tijdige duidelijkheid van de belastingbetaler, de onderhavige vragen uiterlijk medio april beantwoord worden?
Ja.
De uitverkoop van slecht geïsoleerde corporatiewoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Cobouw dat woningcorporaties vooral slecht geïsoleerde huurwoningen verkopen?1
Bij verkopen in een verder verleden is niet of onvoldoende bekend wat het energielabel was op moment van verkoop, daar pas sinds 1 januari 2015 het energielabel bij verkoop verplicht is. Van het totale woningbezit van corporaties heeft momenteel ongeveer 70% een energielabel C of lager. Corporatiewoningen met energielabel B of hoger zijn vaak in de afgelopen jaren gerealiseerd via nieuwbouw of renovatie. Het ligt voor de hand dat zij dergelijke woningen betaalbaar blijven verhuren aan de doelgroep en niet verkopen. Ik heb daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de labelverdeling van verkochte bestaande huurwoningen in eerdere jaren hiervan afwijkt.
Klopt het dat van alle verkochte corporatiewoningen tussen 2014 en 2016 ongeveer 90% een energielabel C of lager had, en hoe is de ontwikkeling van de verkoop van huurwoningen met een laag energielabel geweest sinds de start van het kabinet Rutte I tot aan nu? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van een corporatiedirecteur en een medewerker van Platform 31 dat het een bewuste strategie is van woningcorporaties om slecht geïsoleerde huurwoningen met een laag energielabel in de uitverkoop te doen om zo het gemiddelde van de energielabels op te krikken en er daarmee zelf beter van te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen dat corporaties een strategie hanteren waarin zij enkel door verkoop van woningen met lage energielabels hun voorraad naar gemiddeld label B willen brengen. De corporaties investeren juist steeds meer in energiebesparende maatregelen (zie ook antwoord op vraag 7). Ten opzichte van de totale voorraad van 2,4 miljoen corporatiewoningen hebben de door Cobouw benoemde aantallen verkochte woningen aan niet-corporaties (circa 43.000 van 2014 tot 2016) een gering effect op het gemiddelde label van corporaties.
Hoe gaat u bovengenoemde strategie doorbreken en zorgen dat het betaalbaar verduurzamen van de woningvoorraad het doel wordt in plaats van het verkleinen van de sociale huursector door verkoop te stimuleren?
Uit de rapportages Volkshuisvestelijke voornemens woningcorporaties 2015–2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 402) en Voornemens Volkshuisvestelijke prestaties corporaties 2016–2020 (Kamerstuk 29 453, nr. 421) blijkt dat corporaties de laatste jaren meer investeren in energiemaatregelen. In 2013 investeerde de sector € 164 miljoen en dat is in 2014 en 2015 gestegen naar respectievelijk € 199 miljoen en € 257 miljoen. Realisatiecijfers over recentere jaren zijn nog niet bekend, maar ten tijde van het laatstgenoemde rapport werd een stijging verwacht tot € 613 miljoen in 2017.
Zoals u in de brief van 11 november 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 483) is gemeld, is echter duidelijk geworden dat het niet waarschijnlijk is dat de tot nog toe geleverde inspanningen en de geprognosticeerde investeringen voldoende zijn om ultimo 2020 een gemiddeld label B voor corporatiewoningen te halen. Er zijn dus meer investeringen nodig en corporaties beseffen dat ook steeds meer. Daarnaast zullen nadere wettelijk maatregelen uitgewerkt worden, gericht op het verbeteren van de energetische kwaliteit van de corporatiewoningen. Ik zal u voor de zomer informeren over de verdere uitwerking en de daarvoor benodigde investeringen van corporaties.
Bent u met de Triodos Bank van mening dat de verkoop van tochthuizen moet stoppen en dat geïnvesteerd moet worden in het opknappen van huurwoningen, zodat huurders in een betaalbare en energiezuinige huurwoningen kunnen wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de afspraak dat gemiddeld energielabel B gehaald moet worden per 2021 zich tot de uitverkoop van huurhuizen met lage energielabels, waardoor er op papier een verbetering lijkt te zijn maar in de werkelijkheid het milieu en huiseigenaren met energieslurpende woningen worden opgescheept? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de investeringen in energiebesparing door woningcorporaties per jaar vanaf 2013 en hoeveel euro is voor 2017 en de jaren daarna nodig om de afspraak van een gemiddeld energielabel B per 2021 te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van «passend toewijzen» en van de verhuurderheffing voor de investeringsruimte van woningcorporaties op het gebied van energiebesparing en verduurzaming? Kunt u hiervan een gedetailleerd financieel overzicht verstrekken?
Uit de evaluatie van de verhuurderheffing (Kamerstuk 32 847, nr. 248), het Sectorbeeld 2016 van de Autoriteit woningcorporaties (Kamerstuk 29 453, nr. 430) en de indicatieve bestedingsruimte (Kamerstuk 29 453, nr. 418) blijkt dat de investeringsruimte in de sector de laatste jaren is toegenomen. Daarin is reeds rekening gehouden met de effecten van de verhuurderheffing en passend toewijzen.
Dit voorjaar zal ik een geactualiseerde IBW publiceren.
Het bericht dat werklui inbreuk zouden hebben gemaakt op de ‘huisvrede’ van krakers |
|
Gidi Markuszower (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Werklui bij gekraakt pand weggestuurd wegens «huisvredebreuk»»?1
Ja.
Hoe rechtvaardigt u het dat de «huisvrede» van krakers, die aldus onrechtmatig in een pand verblijven, wordt beschermd?
De wijze waarop het kraakverbod wordt gehandhaafd is een lokale aangelegenheid. Per gemeente, zo ook in Amsterdam, worden afspraken gemaakt in de lokale driehoek. Het OM heeft hiervoor een richtlijn opgesteld. Over de lokale afspraken wordt door de burgemeester verantwoording afgelegd in de gemeenteraad. Over dit specifieke geval doe ik dan ook geen uitspraken.
Wel kan ik u in algemene zin meedelen hoe het wettelijk gezien mogelijk is dat de huisvrede van krakers in sommige gevallen beschermd kan zijn. Artikel 138 Wetboek van Strafrecht geeft aan dat er sprake is van huisvredebreuk wanneer iemand een woning of besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende direct verwijdert. Dit artikel beoogt het huisrecht, dat wordt ontleend aan feitelijke bewoning, te beschermen. Daarbij is niet van belang of die bewoning rechtmatig geschiedt, ook onrechtmatige bewoning kan feitelijke bewoning zijn. Dit betekent dat ook in omstandigheden van onrechtmatig gebruik van de woning zoals bij bewoning door krakers, er sprake kan zijn van «wederrechtelijk» binnendringen zoals bedoeld in de bovenstaande definitie van huisvredebreuk.2
Dientengevolge worden ook krakers beschermd tegen huisvredebreuk, mits wordt vastgesteld dat sprake is van feitelijke bewoning. Om te kunnen spreken van huisvredebreuk, is dan nog wel de vraag of daadwerkelijk sprake was van wederrechtelijk binnendringen. Daarvoor is onder meer van belang of het voor de binnentreder duidelijk was dat hij tegen de wil van de bewoners de woning betrad.
Bent u van mening dat dit de wereld op z’n kop is? Bent u van mening dat krakers zich schuldig maken aan huisvredebreuk en simpelweg uit het betreffende pand gegooid dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik kenbaar gemaakt waarom ik geen oordeel geef over het specifieke geval in Amsterdam.
In algemene zin kan ik u meedelen dat kraken sinds 1 oktober 2010 te allen tijde verboden is volgens de Wet kraken en leegstand. Ontruiming van een gekraakt pand is mogelijk op basis van artikel 551a Wetboek van Strafvordering. Het Openbaar Ministerie is de centrale partij om te bepalen of er sprake is van kraken en of hiertegen strafrechtelijk zal worden opgetreden. Dit neemt niet weg dat in de verschillende driehoeksoverleggen tussen gemeenten, politie en het OM afspraken zijn gemaakt over het bij elkaar brengen van alle relevante informatie. Zo is voor het OM van groot belang te weten wat de bedoelingen van de eigenaar met een leegstaand pand zijn om te beslissen over de urgentie van ontruiming en eventuele vervolging.
Wel is het mogelijk, zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2, dat de huisvrede van krakers in sommige gevallen beschermd is.
Waarom wordt het kraakverbod klaarblijkelijk niet (afdoende) gehandhaafd?
Uit de evaluatie van de Wet kraken en leegstand, waarover ik uw Kamer eerder informeerde3, blijkt in algemene zin dat het kraakverbod wel degelijk wordt gehandhaafd en dat gekraakte panden worden ontruimd.
Zoals ik ook op de twee voorgaande vragen heb geantwoord is het de verantwoordelijkheid van het lokale gezag om het kraakverbod te handhaven. De verantwoording daarover dient lokaal plaats te vinden. Ik doe over deze specifieke situatie dan ook geen uitspraken, noch geef ik een oordeel over de handhaving op grond van deze specifieke casus.
Bent u van mening dat niet de krakers, maar de eigenaren beschermd dienen te worden? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dat (meer) te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het doel van de Wet kraken en leegstand is juist eigenaren te beschermen. Evenals mijn ambtsvoorganger stel ik mij op het standpunt dat de bedoeling van de wet ten aanzien van de algehele strafbaarstelling van kraken voldoende is uitgekomen. Door de nieuwe strafbaarstelling en de ontruimingsbepaling is de handhaving efficiënter geworden en verloopt de opsporing sneller.
Ik ben dan ook van oordeel dat het huidige instrumentarium volstaat om het beoogde doel te realiseren.
De aangekondigde evaluatie van de helikopterlaagvlieggebieden |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Uitblijven evaluatie laagvliegen wekt woede»?1
Ja.
Klopt het dat een voorgenomen evaluatie van de situering van de helikopterlaagvlieggebieden, zoals die in 2014 zou plaatsvinden, nog altijd niet is uitgevoerd?2 Wat zijn de achterliggende oorzaken hiervan?
De evaluatie is later begonnen omdat eerst is gewacht op een uitspraak van de Raad van State in een beroepszaak tegen de Natuurbeschermingswetvergunning voor militaire vliegactiviteiten met helikopters binnen de helikopterlaagvlieggebieden. De laagvlieggebieden die Defensie gebruikt overlappen deels met Natura 2000-gebieden. In de tweede plaats heeft de reorganisatie en de vermindering van stafcapaciteit aan de vertraging bijgedragen.
De evaluatie is nu gaande. Eerst wordt vastgesteld hoe de behoefte aan laagvliegoefeningen zich heeft ontwikkeld sinds de vorige evaluatie, zowel kwalitatief als kwantitatief. Ook wordt in kaart gebracht hoeveel er per gebied is geoefend, zowel overdag als ’s nachts. Ten slotte worden de klachten geanalyseerd. De versie van het rapport die voor eind maart was toegezegd was onvoldoende uitgewerkt om aan de klankbordgroep te worden voorgelegd.
Kunt u inzicht geven in het plan van aanpak en het specifieke tijdpad met betrekking tot de uitvoering van de evaluatie nadat deze meermaals is uitgesteld?
Ik heb de voorzitter van de klankbordgroep, burgemeester Noordergraaf van de gemeente Woudrichem, een brief geschreven, waarin ik toezeg dat de klankbordgroep eind mei 2017 alsnog het toegezegde conceptrapport krijgt voorgelegd. Deze versie bevat ook een eerste inventarisatie van oplossingsrichtingen om de laagvliegoefeningen meer te spreiden. Deze oplossingsrichtingen worden vervolgens besproken met de klankbordgroep en met de meest betrokken ministeries. Dat zijn het Ministerie van Economische Zaken, eerstverantwoordelijk ministerie voor de uitvoering van de Natuurbeschermingswet, en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in verband met het gebruik van het luchtruim. De evaluatie moet voor het einde van dit jaar uitmonden in een voorstel op welke wijze meer spreiding van laagvliegoefeningen mogelijk is.
Heeft u weet van de ontevredenheid die het niet nakomen van afspraken met betrekking tot de evaluatie veroorzaakt bij de klankbordgroep Maas/Waal en bij bewoners en bestuurders in de omgeving van de helikopterlaagvlieggebieden? Bent u bijvoorbeeld op de hoogte van een burgerpetitie om het aantal helikoptervluchten terug te dringen? Op welke wijze houdt u rekening met deze ontevredenheid?
Ja. Binnenkort zal de plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten spreken met de voorzitter van de klankbordgroep om uiteen te zetten hoe Defensie de evaluatie voor het einde van dit jaar alsnog tot een goed einde zal brengen. Hopelijk kan binnenkort op grond van het conceptrapport het gesprek met de klankbordgroep worden hervat.
Wat is sinds 2013 de trend als het gaat om de aard en het aantal van de gemelde klachten omtrent (geluids)overlast als gevolg van laagvliegoefeningen? Op welke wijze worden overlast- of schademeldingen als gevolg van laagvliegen afgehandeld?
In 2013 kwamen uit het Maas-Waalgebied 234 klachten, in 2014 87, in 2015 116 en in 2016 308 klachten. In de evaluatie zal de relatie tussen aantallen klachten en het daadwerkelijk gebruik van dit laagvlieggebied nader worden onderzocht.
De klachten hebben betrekking op:
Alle klachten worden genoteerd en met de klagers wordt contact opgenomen. In alle contacten onderstreept Defensie dat laagvliegoefeningen noodzakelijk blijven voor de geoefendheid van helikopterpiloten en daarmee voor de veiligheid van Nederland, dichtbij en ver weg. Waar mogelijk worden maatwerkoplossingen toegepast, zoals de toezegging aan de gemeente Aalburg dat de Chinook helikopters de komende twee jaar de locatie van een project dat de stabilisatie van woningen beoogt om zo verzakking te voorkomen, zullen mijden.
Meldingen van schade door toedoen van Defensie worden behandeld door de Sectie Claims van het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening van het Commando DienstenCentra, die kan overgaan tot schadevergoeding.
In hoeverre worden, zoals afgesproken in de klankbordgroep Maas/Waal, de juiste personen en instanties tijdig geïnformeerd over oefeningen en vluchten die ruim van te voren bekend zijn? Heeft deze communicatie bijgedragen aan vermindering van de (ervaren) overlast als gevolg van laagvliegoefeningen?
Oefeningen die bijzonder zijn vanwege hun omvang of de uitgevoerde activiteiten worden met een persbericht onder de aandacht gebracht van lokale en regionale media. Dat geldt ook voor avond- en nachtvluchten. Ook via sociale media (twitter) worden aankondigingen verspreid. In geval van ontheffingen voor bijzondere oefeningen wordt overlegd met de desbetreffende gemeenten om afspraken te maken over de communicatie.
Gemeenten stellen actieve communicatie op prijs. Of actieve communicatie leidt tot minder klachten is niet onderzocht.
Wat gaat u concreet doen om te garanderen dat de aangekondigde evaluatie alsnog op korte termijn zal plaats vinden en om de klankbordgroep Maas/Waal hierover op adequate wijze te informeren?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 4.
De ongekend hoge winstuitkeringen van bedrijven |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bedrijven, uit angst om te worden overgenomen, ongekend veel winst uitkeren?1
In Nederland dienen de raad van bestuur en de raad van commissarissen van een beursonderneming zich in algemene zin naar het belang van de vennootschap te richten. Het bestuur en de commissarissen hebben de integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van alle bij de vennootschap betrokken belangen, waaronder die van werknemers, aandeelhouders, leveranciers en andere belanghebbenden. De beslissing om al dan niet tot dividenduitkering over te gaan is primair aan de onderneming zelf; het is de algemene vergadering van aandeelhouders die de jaarrekening vaststelt inclusief de bestemming van de winst.
In het in vraag 1 aangehaalde bericht wordt verwezen naar het jaarlijkse dividendonderzoek van het Financieele Dagblad. Uit dit onderzoek volgt dat ondernemingen tot hogere dividenduitkeringen zijn overgegaan dan het jaar ervoor. Het Financieele Dagblad schrijft de hogere dividenduitkeringen toe aan winstherstel na een verbetering van het economisch klimaat en het grotere optimisme van bedrijven over de toekomst2. Uit dit dividendonderzoek volgt ook dat de bedrijfswinsten sneller zijn gestegen dan de dividenden met als gevolg dat de pay-out-ratio, het deel van de winst dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders, is gedaald3.
Verwacht u dat de komende tijd meer Nederlandse bedrijven die van strategisch belang zijn, zullen worden overgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is een toename van overname-activiteiten in Europa, waaronder in Nederland, te zien. Factoren die hieraan bijdragen zijn onder meer toenemende winstgevendheid van bedrijven, ruim monetair beleid en de relatief lage koers van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Of beursondernemingen daadwerkelijk worden overgenomen hangt af van veel factoren en is primair aan bedrijven en aandeelhouders zelf.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw pleidooi om de wet uit te breiden waarmee de regering de overname van strategisch belangrijke Nederlandse concerns kan tegenhouden, zodat deze voor een breder deel van het bedrijfsleven geldt?2 Op welke sectoren dient deze wet van toepassing te zijn?
De Minister van Financiën doelde met uitbreiding van de wet op het wetsvoorstel voorkoming ongewenste zeggenschap telecommunicatie dat de Minister van Economische Zaken in februari 2017 in consultatie heeft gebracht. Dit wetsvoorstel is opgesteld naar aanleiding van de uitkomsten van een ex-ante analyse telecom. Hierbij is in kaart gebracht wanneer bij buitenlandse investeringen in Nederlandse telecombedrijven een risico voor de nationale veiligheid aan de orde zou kunnen komen en of het bestaande instrumentarium met betrekking tot ongewenste zeggenschap voor telecommunicatie dan voldoende uitkomst biedt. Het wetsvoorstel introduceert de bevoegdheid voor de Minister van Economische Zaken om het houden of verkrijgen van overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verbieden als deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector en hierdoor de nationale veiligheid of openbare orde in gevaar kan komen. De in het kader van de openbare consultatie verkregen reacties worden thans beoordeeld. De Minister van Economische Zaken zal de Tweede Kamer separaat informeren over de voortgang hiervan. Daarnaast zijn momenteel meerdere ex-ante-analyses van sectoren met een vitaal proces5 gaande of in voorbereiding. Op basis van de uitkomsten van een dergelijke analyse zal besluitvorming plaatsvinden over de vraag of aanvullende maatregelen wenselijk zijn. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de Tweede Kamer periodiek informeren over de voortgang van de ex-ante-analyses.
In het Financieele Dagblad van dinsdag 29 maart3 zegt de heer Hommen dat er in bijna alle landen regels en wetten zijn waaraan overnames moeten voldoen, maar dat de regels in Nederland eigenlijk vrij simpel zijn en aandeelhouders het hier eigenlijk voor het zeggen hebben; bent u dit met hem eens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er betere regelgeving komt omtrent overnames?
In Nederland geldt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken stakeholders. Dit betreft niet alleen aandeelhouders, maar ook werknemers, leveranciers en andere belanghebbenden. Bestuurders en commissarissen dienen te handelen in het belang van de vennootschap en de aan haar verbonden onderneming met inachtneming van de gerechtvaardigde belangen van de stakeholders.
Het ondernemingsbestuur is in Nederland geregeld in wetgeving en in de Nederlandse corporate governance code. De wet biedt het uitgangspunt met regels voor onder meer de inrichting van een vennootschap. De code die van toepassing is op beursondernemingen via het pas toe of leg uit-beginsel geeft verdere invulling van de regels voor Nederlandse beursvennootschappen. De code bevat principes en best practice bepalingen met betrekking tot de verhouding tussen het bestuur, de raad van commissarissen en de (algemene vergadering van) aandeelhouders. Na de invoering van de Code Tabaksblat (de voorganger van de huidige corporate governance code) zijn aandeelhouders een volwaardiger rol gaan spelen in het systeem van checks and balances in de vennootschap. Het bestuur is verantwoordelijk voor de strategische koers van de vennootschap.
Alle Europese landen hebben wet- en regelgeving waaraan overnames moeten voldoen. Deze wet- en regelgeving vloeit mede voort uit (de implementatie van) de Europese Overnamerichtlijn7. Binnen de grenzen van de geldende richtlijnen en verdragen, waaronder de vrijheid van kapitaal en het recht op eigendom, is het in beginsel aan de lidstaten zelf om te beoordelen op welke wijze zij de onderdelen van de Overnamerichtlijn die zien op de mogelijkheden van doelvennootschappen om zich te beschermen regelen. Dit geldt ook voor de onderdelen van de Overnamerichtlijn die zien op de doorbraak van bepaalde belemmeringen voor de overdracht van effecten en de uitoefening van het stemrecht. Zo biedt de Overnamerichtlijn de mogelijkheid om te bepalen dat het bestuur en de raad van commissarissen in het geval van een openbaar bod geen handelingen mogen verrichten die het slagen van het bod kunnen frustreren, tenzij de algemene vergadering van aandeelhouders hieraan goedkeuring heeft verleend. Nederland heeft, anders dan bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Zweden, maar in lijn met België, Duitsland en Frankrijk, geen gebruik gemaakt van deze «no frustration»-mogelijkheid. Ook biedt de Overnamerichtlijn de mogelijkheid om bepaalde statutaire en contractuele regelingen die het slagen van een openbaar bod kunnen belemmeren, te doorbreken. Ook hiervan heeft Nederland geen gebruik gemaakt. In Nederland is het (dan ook) mogelijk voor ondernemingen om zich – via beschermingsmaatregelen – te beschermen tegen een vijandige overname. Beursondernemingen maken hiervan in de praktijk veelvuldig – met succes – gebruik.
Kunt u uitleggen welke wetten en regels in andere landen gelden omtrent overnames die er in Nederland niet zijn? Kunt u tevens uitleggen wat de oorzaak is van het feit dat aandeelhouders het in Nederland voor het zeggen hebben, wanneer het gaat om overnames?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de rol van het personeel van een onderneming kan worden vergroot, waardoor bij overnames niet (alleen) de aandeelhouders de doorslag geven, maar ook inspraak en instemming van personeel wettelijk worden vastgelegd?
In Nederland gelden reeds diverse regels die borgen dat de belangen van werknemers bij overnames van beursondernemingen in ogenschouw genomen worden. Op basis van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) heeft de ondernemingsraad het recht om advies te geven over een voorgenomen besluit van het bestuur om een openbaar bod te steunen (artikel 25 lid 1). Ditzelfde geldt voor een voorgenomen besluit tot splitsing van de onderneming. Daarnaast kan de ondernemingsraad gebruik maken van zijn agenderingsrecht (artikel 23 lid 1) en informatierecht (artikel 23 lid 2). Hierdoor kan de ondernemingsraad van het bestuur van de onderneming alle informatie vragen die van belang is voor een bespreking met de onderneming over de overname, voor zover de onderneming daarover beschikt. Op grond van het initiatiefrecht (artikel 23 lid 3) kan de ondernemingsraad ook voorstellen doen voor actie van het bestuur van de onderneming. Voorts heeft de ondernemingsraad op grond van het Burgerlijk Wetboek het recht om een standpunt te bepalen voordat de algemene vergadering van een NV om goedkeuring over bestuursbesluiten die een belangrijke verandering in de identiteit of het karakter van de onderneming betreffen, wordt gevraagd (artikel 2:107a BW) en voordat een voorstel tot benoeming, schorsing of ontslag van bestuurders of commissarissen aan de algemene vergadering wordt aangeboden (artikel 2:134a/244a BW). Bij zogenaamde «structuurvennootschappen» heeft de ondernemingsraad bovendien een (verzwaard) adviesrecht bij de benoeming van een deel van de leden van de raad van commissarissen (artikel 2:158/268 BW). Op basis van de SER Fusiegedragsregels dienen verder werknemersorganisaties tijdig te worden geïnformeerd over een voorgenomen fusie of (vijandige) overname. Deze regels hebben geen wettelijke status, maar worden in de praktijk wel door ondernemingen onderschreven. Met «tijdig» wordt bedoeld: vóórdat overeenstemming over de fusie wordt bereikt. De fusiepartijen dienen hieraan op zodanige wijze uitvoering te geven dat het oordeel van de vakbonden van wezenlijke invloed kan zijn op het al dan niet tot stand komen van de fusie en op de modaliteiten daarvan. De fusiepartijen stellen de betrokken ondernemingsraden in de gelegenheid kennis te nemen van het oordeel van de vakbonden, zodat deze daarmee rekening kunnen houden bij het uitbrengen van een advies als bedoeld in artikel 25 WOR. Daarnaast zijn ook in het Besluit openbare biedingen Wft regels opgenomen ter borging van de belangen van werknemers bij overnamebiedingen van beursondernemingen. Zo dient een bieder in het biedingsbericht op te nemen wat zijn voornemens zijn ten aanzien van het in dienst houden van werknemers, of daarbij bijvoorbeeld een sociaal plan is opgesteld, en wat zijn voornemens zijn met betrekking tot de locatie van de arbeidsplaatsen. Daarnaast dient de bieder dit biedingsbericht onverwijld na algemeenverkrijgbaarstelling aan (vertegenwoordigers van) werknemers te verstrekken. Mede gelet op het vorenstaande ziet het kabinet geen aanleiding te bezien hoe de rol van het personeel van een onderneming bij overnames kan worden vergroot.
Van hoeveel op de Amsterdamse beurs genoteerde bedrijven zijn de obligaties beschikbaar om te worden opgekocht door de Europese Centrale Bank (ECB) onder het Corporate Sector Purchasing Programma (CSPP)?
Het Eurosysteem publiceert geen lijst van stukken die in aanmerking komen voor de verschillende opkoopprogramma’s. Er zijn wel basiscriteria gesteld waaraan obligaties moeten voldoen om in aanmerking te komen voor het CSPP. Nationale centrale banken die actief zijn binnen het CSPP (De Nederlandsche Bank is dit niet) publiceren een lijst van obligaties die beschikbaar zijn voor securities lending (het tijdelijk lenen van een stuk door een marktpartij). De stukken die beschikbaar zijn voor securities lending, zijn onder het CSPP gekocht, maar dit is niet per definitie de volledige lijst van gekochte stukken (het kan zijn dat stukken niet in aanmerking komen voor securities lending, bijvoorbeeld doordat het aankoopvolume te beperkt is).
Obligaties van bedrijven met een Nederlands moederbedrijf worden gekocht door de Belgische centrale bank (NBB). De NBB publiceert bovengenoemde lijst op haar website8. Hierop staan onder andere bedrijven met een Nederlands moederbedrijf9:
ACHMEA BV
AEGON NV
AKZO NOBEL NV
ALLIANDER NV
ASML HOLDING NV
DELHAIZE LION/DE LEEUW
DELTA LLOYD NV
ENEXIS HOLDING NV
HEINEKEN NV
KONINKLIJKE DSM NV
KONINKLIJKE KPN NV
NEDERLANDSE GASUNIE NV
NN GROUP NV
POSTNL NV
SHELL INTERNATIONAL FIN
TENNET HOLDING BV
WOLTERS KLUWER NV
Bestaat er een causaal verband tussen het opkopen van bedrijfsobligaties en de hoge winstuitkering door bedrijven? Kunt u uitsluiten dat dit verband bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beleid van de ECB is gericht op prijsstabiliteit, vertaald naar een inflatie van onder, maar dichtbij de 2%. De ECB heeft hiervoor verschillende instrumenten tot haar beschikking. Zo koopt de ECB schuldtitels op in de markt, waaronder de genoemde bedrijfsobligaties. De ECB heeft hiermee tot doel dat het in het algemeen aantrekkelijker wordt om geld te lenen om zo consumenten en bedrijven te stimuleren om te consumeren en te investeren waardoor de inflatie aanwakkert. Wat de invloed is van het beleid van de ECB op winstgevendheid van bedrijven is zeer lastig vast te stellen. Dit is afhankelijk van meerdere factoren zoals de mate waarin schuld wordt geherfinancierd en de effecten van het beleid van de ECB op consumptie, investeringen en rentelasten. Voor zover het beleid van de ECB de economie als geheel ondersteunt, zal het ook de winstgevendheid van bedrijven ondersteunen.
Bent u het eens met de opmerking van de heer Labadie dat bedrijven «geen mogelijkheden» zien om te investeren en niet goed weten «waar ze met dat geld heen moeten»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onlangs verschenen Centraal Economisch Plan van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt dat de bedrijfsinvesteringen dit jaar en volgend jaar naar verwachting met circa 2,5% zullen stijgen. Deze toename van de bedrijfsinvesteringen evenals de bezettingsgraad is gelijk aan het langjarig gemiddelde (1996–2015). Ook stelt het CPB vast dat de investeringsquote stabiel blijft. Hieruit valt te concluderen dat Nederlandse bedrijven in algemene zin nog steeds investeringsmogelijkheden zien. Verder is het aan ondernemingen zelf om te besluiten waarin en hoeveel zij precies willen investeren.
Deelt u de mening dat in Nederland hoognodig geïnvesteerd dient te worden in onder andere onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur, waar zowel het bedrijfsleven als de samenleving als geheel van profiteren?
Het kabinet vindt onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur van groot belang. Besluitvorming over de omvang van publieke investeringen in deze sectoren is aan het volgende kabinet.
Bent u bereid u in te zetten voor een hoger belastingtarief op winst voor grote bedrijven, waarmee zaken zoals genoemd in vraag 10 gerealiseerd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft op 20 september 2016 een brief gestuurd aan uw Kamer over de vennootschapsbelasting.10 Een aanpassing van de huidige tariefstelling in de vennootschapsbelasting vraagt een politieke weging, eventuele besluitvorming daarover is aan een volgend kabinet.
Het bericht “Omstreden belastingdeals tussen fiscus en multinationals openbaar” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden belastingdeals tussen fiscus en multinationals openbaar»?1
Gegeven de regelmatig uitdrukkelijk gestelde wens van de Kamer om meer inzicht te krijgen in de rulingpraktijk: waarom is deze analyse van de meest voorkomende belastingafspraken niet naar de Kamer verstuurd en wanneer gaat u dat alsnog doen?
Bij enkele van de structuren wordt aangegeven dat met deze structuren serieuze risico’s bestaan, ook op het gebied van de Nederlandse internationale reputatie; waarom heeft u niet aan de Kamer voorgelegd of Nederland zou moeten doorgaan met dit type afspraken?
Welke gevolgen denkt u dat deze ontdekking heeft voor de reputatie van Nederland op het gebied van internationale belastingontwijking, net op het moment dat Nederland meedenkt over oplossingen? Waarom stelde u in 2015 dat Nederland onderdeel moet uitmaken van de kopgroep tegen belastingontwijking, terwijl u wist dat dat met dit soort belastingafspraken gewoon niet het geval is?
Bent u bereid onmiddellijk te stoppen met de meest risicovolle afspraken? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Oost-Europeaan werkt hier voor een hongerloontje' |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oost-Europeaan werkt hier voor een hongerloontje»?1
Ja.
Hoe groot is de negatieve loonontwikkeling voor Nederlandse werknemers in relatie tot de toestroom van Oost-Europese arbeidskrachten? Hoeveel Nederlanders hebben sinds de openstelling van de arbeidsmarkt voor Roemenen, Bulgaren en Polen hun baan verloren?
Uit een onderzoek van SEO naar verdringing op de arbeidsmarkt uit 2014 volgt dat in een aantal sectoren (bouw, tuinbouw, voedingsindustrie en wegtransport) sprake was van substantiële verschuivingen in de inzet van arbeid waarbij het aantal Nederlandse werknemers is afgenomen terwijl het aantal arbeidsmigranten is toegenomen. Die verschuiving ging gepaard met ongelijke concurrentie. Tegelijkertijd bleken de meeste werknemers die in deze sectoren aan het werk waren, weer in een andere sector of als zelfstandige aan de slag te zijn. Wel constateerde SEO dat voor enkele risicogroepen, die het meest concurreren met arbeidsmigranten (allochtonen, jongeren en laaggeschoolden), arbeidsmigratie negatieve gevolgen heeft.
Hoe duidt u het feit dat ondervraagden van de in het artikel genoemde stelling oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt door met name Oost-Europese flexwerkers in de praktijk ervaren? Wat gaat u doen om deze verdringing tegen te gaan?
Oneerlijke concurrentie moet worden aangepakt. Dat is zowel in het belang van Nederland, bedrijven en werknemers, als van de arbeidsmigranten zelf.
Juist om deze oneerlijke concurrentie te voorkomen heeft het kabinet zich in Europa en Nederland ingezet om gelijk loon voor gelijk werk te realiseren, door onderhandelingen in Brussel over aanpassing van de Europese regelgeving, zoals de detacheringsrichtlijn en de coördinatieverordening sociale zekerheid, door misstanden als uitbuiting en onderbetaling tegen te gaan via de Wet Aanpak Schijnconstructies en de recente herziening van de Wet Minimumloon en Vakantiebijslag.
Het afgelopen jaar is ook de handhavingsrichtlijn geïmplementeerd. De handhavingsrichtlijn biedt instrumenten om de detacheringsrichtlijn beter te kunnen handhaven. Door middel van gegevensuitwisseling tussen Inspectiediensten, grensoverschrijdende boete-inning en de invoering van een meldingsplicht kan Inspectie SZW beter toezien op de naleving van de arbeidswetten die van toepassing zijn voor gedetacheerde werknemers. Ook sociale partners kunnen na implementatie van de handhavingsrichtlijn makkelijker toezien op de naleving van de cao.
De Inspectie SZW heeft per 1 november 2013 een speciaal team opgericht dat zich bezig houdt met de aanpak van schijnconstructies en met de ondersteuning van sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden.
Hoeveel oneerlijke concurrentie en malafide praktijken op de arbeidsmarkt heeft dit kabinet aangepakt en welke sancties zijn daarbij opgelegd?
Bij brief van 19 december 2016 heb ik de eerste monitor van de Wet Aanpak Schijnconstructies aangeboden aan de Tweede Kamer.
In deze monitor zijn de eerste ervaringen met de wet die als doel heeft oneerlijke concurrentie aan te pakken samengevat op de onderdelen die op 1 juli 2015 en 1 januari 2016 in werking zijn getreden, waar onder de openbaarmaking van inspectiegegevens. Sinds 1 januari 2016 worden de resultaten van de onderzoeken van de Inspectie SZW naar de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) openbaar gemaakt op www.inspectieresultatenszw.nl. Aangezien de onderzoeken waar overtredingen zijn geconstateerd een langere looptijd hebben dan zaken zonder overtreding, is er op de website vooralsnog een ondervertegenwoordiging van het aantal zaken dat tot een boete heeft geleid.
In de jaarverslagen die worden toegestuurd aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd over onder meer het aantal uitgevoerde inspecties en de opgelegde boetes.
Bent u bereid om nu eindelijk eens op te komen voor onze eigen Nederlandse werknemers, te stoppen met het inruilen van Nederlandse werknemers voor goedkope Oost-Europese arbeidskrachten en derhalve opnieuw een tewerkstellingsvergunning in te voeren voor werknemers uit Oost-Europa om onze arbeidsmarkt te beschermen? Zo ja, waarom. Zo neen, waarom niet?
Ik zie geen reden om mijn mening en beleid over arbeidsmigratie te herzien. De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid.
Niet iedereen profiteert echter in gelijke mate van de interne markt, en dit wordt nog versterkt door oneerlijke concurrentie. Er is sprake van een ongelijk speelveld, mede als gevolg van de Europese regels. Ik heb me zowel nationaal als in Europees kader sterk gemaakt voor een eerlijk loon en goede arbeidsomstandigheden voor iedereen en daarbij zijn ook concrete resultaten geboekt. Zoals al eerder gemeld in Europees kader via aanpassing van de regelgeving rondom detachering en de oprichting van het Europese Platform tegen Zwart Werk, en nationaal onder meer door de Wet Aanpak Schijnconstructies en de herziening van de Wml.
Het bericht dat spaarders geen rente meer krijgen op hun spaargeld |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat Triodos de spaarrente verlaagt naar nul procent en dat het slechts een kwestie van tijd is voordat de andere grote banken de rente ook op nul zetten? Vindt u deze ontwikkelingen, namelijk dat men geen rente ontvangt over spaargeld of dat zelfs sprake is van een negatieve rente over spaargeld, gewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
De rente staat historisch gezien op een uitzonderlijk laag niveau en is sinds de jaren ’80 aan het dalen. De rente komt tot stand door een interactie tussen vraag en aanbod in geld- en kapitaalmarkten. Het Eurosysteem is een speler op deze markten en kan de rente dus – op korte termijn – beïnvloeden. Naast korte termijn vraag en aanbod, wordt de dalende rente echter ook veroorzaakt door structurele factoren die losstaan van monetair beleid, zoals vergrijzing, en door conjuncturele factoren, zoals het balansherstel bij bedrijven die daardoor minder investeren en huishoudens die op hun beurt meer sparen. Het verruimde monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) draagt weliswaar bij aan de neerwaartse druk op de rente, maar het is niet de verwachting dat bij een verandering van het ECB-beleid de rentes op substantieel hogere niveaus zullen komen te liggen.3
Banken streven naar het op peil houden van hun rentemarge (verschil tussen uitleen- en inleenrentes). Als door dalende marktrentes de uitleenrentes van banken onder druk komen te staan, kunnen banken beslissen om de vergoeding op inleenrentes te verlagen. Banken stellen hun eigen rentes vast die tevens verschillen per type deposito. Zo betalen banken vaak hogere rentes voor deposito’s die voor langere tijd worden vastgezet. De depositorente die banken zelf betalen indien zij geld stallen bij de ECB stond medio maart 2016 op -0,4%. In hoeverre banken bij eventuele toekomstige dalingen in de markrente over zullen gaan tot het verder verlagen van de spaarrente, valt op voorhand niet te overzien.
Vervolgens is het aan huishoudens zelf om te kiezen of en tegen welke voorwaarden zij willen sparen en hoe zij dat doen. Indien huishoudens ervoor kiezen om bij banken te sparen, hebben zij de keuze uit verschillende producten die diverse rentevergoedingen bieden tegen verschillende voorwaarden.4
Verwacht u dat andere banken ook overgaan tot het verlagen van de spaarrente of zelfs een negatieve rente gaan rekenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke relatie ziet u tussen het ECB-beleid, namelijk het opkopen van staatsobligaties, en de almaar verder dalende rente op spaartegoeden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de banken dat zij geen andere keuze hebben dan het verlagen van de rente, vanwege de lage rentestand door het ECB-beleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw opvatting over het wettelijk verbieden van negatieve rentes op spaartegoeden, zoals in België is gebeurd? Kent u andere landen met een verbod op negatieve rentes op spaartegoeden? Zo ja, welke?
Ik ben niet bekend met andere landen waar een minimale spaarrente wettelijk is vastgelegd zoals in België het geval is. Het wettelijk stellen van beperkingen aan spaarrentes kan leiden tot een verstoring van de markt, maar ook ten koste gaan van de effectiviteit van monetair beleid. In het ergste geval kan een verbod op het doorprijzen van een negatieve rente zelfs de financiële stabiliteit schaden, omdat dit tot aanzienlijke verliezen kan leiden bij banken. Om deze redenen ben ik niet van plan om nu maatregelen te nemen om negatieve spaarrentes te verbieden.
Bent u bereid maatregelen te nemen om negatieve rentes op spaartegoeden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het reëel om te veronderstellen dat spaarders 1,63 procent rente op hun spaargeld behalen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, bent u bereid de vermogensrendementsheffing aan te passen?
Met ingang van 1 januari 2017 zijn wijzigingen doorgevoerd in de systematiek van box 3. Hiermee sluit de heffing beter aan op het werkelijke rendement. In de nieuwe systematiek is het forfaitaire rendement bepaald aan de hand van de gemiddeld in de voorgaande jaren gerealiseerde rendementen op sparen en beleggen. Deze rendementen worden jaarlijks aangepast aan de hand van de meest actuele gegevens.
Voor spaarrente op de bank- en de spaartegoeden wordt het vijfjaarsvoortschrijdend gemiddelde gebruikt van de spaarrente op deposito's met een opzegtermijn van minder of gelijk aan drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB).5 Zie tabel 1 met de relevante cijfers afgerond op twee cijfers achter de komma.
Gewogen gemiddelde rentepercentages
2,20%
2,20%
1,60%
1,29%
0,99%
Bron: DNB
Voor het forfaitaire rendement op sparen dat in 2018 en 2019 zal gaan gelden zijn de geprognosticeerde spaarrendementen voor 2016 en 2017 van belang. De realisatie voor 2016 die relevant is voor het rendement van 2018 is al bekend. De spaarrente voor dat jaar is uitgekomen op 0,56%. Het forfaitaire rendement (het vijfjaarsvoortschrijdend gemiddelde) voor 2018 komt dan voor sparen uit op 1,30%. Voor 2019 zal het rendement van 2017 van belang zijn. Voor een prognose kan gebruik worden gemaakt van ramingen van het CPB voor de kapitaalmarktrente. De raming van het forfaitaire rendement voor 2019 komt dan voor sparen uit op 0,89%.
Het systeem dat in werking is getreden per 1 januari 2017 volgt de feitelijke ontwikkeling en sluit daarom beter aan bij het werkelijke rendement op sparen. Of en in hoeverre verdere stappen richting een heffing over het werkelijke individueel behaalde rendement gewenst zijn, laat ik over aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen hun spaargeld uiteindelijk thuis bewaren, in plaats van dit op een spaarrekening te zetten?
Tot op heden is er geen sprake van grootschalige onttrekkingen vanuit spaardeposito’s naar contant geld. Indien het rendement op contant geld hoger zou zijn dan de spaarrente die banken aanbieden, zouden huishoudens er in beginsel voor kunnen kiezen om (thuis of elders) contant geld aan te houden. Het staat huishoudens vrij om dit te doen en ik ben niet van plan om dit te veranderen. Bij een eventuele negatieve spaarrente levert het aanhouden van contant geld nog altijd een nominaal rendement van 0% op. Het aanhouden van grote hoeveelheden contant geld brengt echter ook kosten en risico’s met zich mee. Naar verwachting zullen huishoudens dit dan ook afwegen tegen een eventuele negatieve spaarrente.
Erkent u dat het voor spaarders bij een bank zuur is dat zij vaak voor een lopende rekening bij diezelfde bank moeten betalen voor de dienstverlening en dat zij nu geconfronteerd worden met geen vergoeding voor hun vertrouwen met betrekking tot spaargeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het normaal dat klanten van banken betalen voor de diensten die zij afnemen. Indien spaarders van mening zijn dat de rente die zij ontvangen te laag is, kunnen zij ervoor kiezen om hun spaargeld op andere wijze in te zetten. Hier komt bij dat veel huishoudens ook profijt kunnen hebben van de lage rente, bijvoorbeeld wanneer zij nieuwe leningen afsluiten, overstappen of rentemiddeling toepassen.
Hiervoor is het belangrijk om te kijken naar de ontwikkeling van de rente op leningen en de rente op spaartegoeden. Het ECB bestuurslid Benoît Cœuré heeft medio 2016 een presentatie gegeven met daarin een overzicht van de gemiddelde renteontwikkeling op nieuwe leningen in de eurozone.6 Hierin werd onderscheid gemaakt tussen: a) de rente op hypotheken van huishoudens; b) de rente op bedrijfsleningen; c) de rente op («overnight»)7 deposito’s van huishoudens; d) de rente op («overnight») bedrijfsdeposito’s; en e) de depositorente waartegen banken («overnight») bij de ECB geld in bewaring geven.
In de presentatie van het ECB bestuurslid is zichtbaar dat naast de lagere rente die bedrijven en huishoudens in de eurozone ontvangen, zij voor hun leningen ook aanzienlijk minder rente zijn gaan betalen. Deze cijfers van de ECB zijn overigens openbaar en hieronder in figuur 18 geactualiseerd tot en met februari 2017.9 Op basis van deze openbare cijfers treft u hieronder eenzelfde figuur voor Nederland, waarin een zelfde trend zichtbaar is.
Wat is de verhouding tussen de ontwikkeling van de kredietrente op leningen en het dalen van de rente die mensen krijgen voor spaargeld?
Zie antwoord vraag 9.
Gokcriminelen in het betaald voetbal |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hoe Kluivert in de greep raakte van gokcriminelen»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over matchfixing en de invloed van de georganiseerde criminaliteit op het voetbal, waaronder antwoorden ontvangen op 7 juli 2016?2
Ja.
Deelt u de mening dat de feiten in het genoemde bericht kunnen worden gezien als een aanwijzing dat gokcriminelen tot in de hoogste regionen van het betaald voetbal invloed uitoefenen? Zo ja, waarom en wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Uit het genoemde bericht blijkt dat er illegaal wordt gegokt door een persoon die een rol speelt in het betaald voetbal. Uit het bericht blijken geen aanwijzingen dat in dit geval daadwerkelijk invloed is uitgeoefend door aanbieders van illegaal gokken.
Kunt u, zonder op de inhoud daarvan in te gaan, mededelen in welke fase het strafrechtelijk onderzoek Feniks naar een wijdvertakt goksyndicaat zich bevindt? Is er nog sprake van vooronderzoek, is al sprake van verdachten en zo ja, zijn die gedagvaard?
Het strafrechtelijk onderzoek Feniks is afgerond. Eventuele aanvullende onderzoekswensen van de verdediging worden door de rechter-commissaris geïnventariseerd, waarna de zittingsdatum zal worden bepaald.
Zijn er aanwijzingen dat dit of andere goksyndicaten geprobeerd hebben het verloop van voetbalwedstrijden in Nederland te manipuleren? Zo ja, op welke schaal?
In 2015 heeft de FIOD vijf verdachten aangehouden in een onderzoek naar illegaal gokken op sportwedstrijden en witwassen. Het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak loopt nog, zodat hierover geen nadere mededelingen kunnen worden gedaan. Wel heeft het OM desgevraagd bericht dat er geen spelers of officials betrokken zijn bij dit dossier en van matchfixing worden verdacht.
Deelt u de mening dat voetbalspelers of trainers zich verre van het gokken op voetbalwedstrijden zouden moeten houden? Zo ja, waarom en welke regels gelden hier? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, omdat dit matchfixing in de hand zou kunnen werken. Sinds 2009 heeft de KNVB vele maatregelen genomen om matchfixing tegen te gaan. Enkele voorbeelden hiervan zijn een meldplicht voor spelers en officials, een tiplijn, een gokverbod voor spelers en voorlichting aan scheidsrechters, staf en spelers. Tevens hebben NOC*NSF, de KNVB en de Ere- en Eerste divisie de code Betrouwbaar Spel & Sponsoring ingevoerd. In de code zijn spelregels opgenomen die de gokmarkt inzichtelijk moeten maken en tegelijkertijd moeten zorgen voor een sportief wedstrijdverloop.
Schimmel in huurhuizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Haagse Ombudsteam de politiek en woningcorporaties oproept tot actie om vocht- en schimmelproblemen in huurhuizen aan te pakken?1
Kennelijk ziet het Haagse Ombudsteam reden om de gemeente Den Haag en de daar werkzame woningcorporaties op te roepen tot actie. Uiteraard is het zorgelijk wanneer bewoners worden geconfronteerd met vocht- en schimmelproblemen en naar hun oordeel te lang wordt gewacht met de aanpak daarvan.
Hoe reageert u op de alarmerende berichten in de uitzending van Kassa over ernstige lekkages die gevaarlijke situaties en schimmel veroorzaken in een wooncomplex voor kwetsbare ouderen?2
Zonder een uitspraak te willen doen over het onderhavige geval, geldt in het algemeen dat verhuurders hun woningen goed moeten onderhouden en gebreken dienen te herstellen.
Wat heeft u sinds de eerdere vragen gedaan om te bevorderen dat er maatregelen worden genomen om problemen met vocht en schimmel te voorkomen en aan te pakken? Wat hebt u gedaan om gemeenten, woningcorporaties en andere verhuurders aan te sporen om vocht- en schimmelproblemen te voorkomen en aan te pakken?3
In antwoord op de eerder gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2795) is aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor het signaleren en de aanpak van woninggebreken, waaronder vocht- en schimmelproblemen, primair een verantwoordelijkheid is voor lokale partijen, te weten de woningeigenaren/verhuurders, huurders en gemeenten en dat de Woningwet (bouwregelgeving) en de huurprijsregelgeving (huurcommissie) ook instrumenten aanreikt voor betrokken partijen om handelend op te treden.
De gemeente Den Haag geeft aan dat inmiddels een «Plan van Aanpak schimmel- en vochtproblematiek Haagse corporatiewoningen» is vastgesteld. Dit plan van aanpak is opgesteld samen met de corporaties Haag Wonen, Staedion en Vestia, en met de GGD Haaglanden. In dit plan van aanpak is een aantal maatregelen afgesproken, die zien op terreinen als het adequaat reageren door corporaties op meldingen van vocht- en schimmelproblemen, de aanstelling van een vocht- en schimmelexpert en voorlichting aan bewoners. Ook geeft de gemeente aan dat in de prestatieafspraken tussen gemeenten en woningcorporaties expliciet enkele afspraken zijn gemaakt die bijdragen aan de aanpak van deze problematiek.
Het college van burgemeester en Wethouders heeft de gemeenteraad verder toegezegd dat de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek zal worden gemonitord, zodat deze zo nodig kan worden bijgestuurd. Ook komt er een jaarlijkse rapportage aan de gemeenteraad. Verder wijst de gemeente Den Haag er op dat de Haagse corporaties gebruik kunnen maken van de handreiking «Aanpak van vochtproblemen in woningen», die Aedes op 25 januari jl. heeft gepubliceerd.
Bent u bereid om, in samenwerking met de GGD, een landelijke inventarisatie te laten maken van het aantal huurwoningen dat kampt met vocht- en schimmelproblemen en de problemen die dit veroorzaakt, zodat op basis daarvan een plan van aanpak gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet, aangezien de laatste onderzoeken dateren uit 2007 (GGD) en 2012 (RIVM)?4 5
In het in voorbereiding zijnde WoON 2018 is een vraag opgenomen over het voorkomen van vocht- en schimmelproblemen in woningen. Op grond daarvan kan inzicht worden verkregen in de omvang van de problematiek.
Hoeveel euro aan schadevergoeding en hoeveel euro aan smartengeld zijn er in 2016 uitgekeerd door woningcorporaties en andere verhuurders aan huurders die te kampen hebben met vocht- en/ of schimmelproblemen?6
Mij zijn geen gegevens bekend over aantallen en bedragen schadevergoeding verbandhoudend met vocht- en schimmelproblemen en evenmin over dwangsommen die in de afgelopen vijf jaar zijn opgelegd vanwege deze problematiek.
Hoeveel dwangsommen aan woningcorporaties of ander verhuurders zijn door een rechter de afgelopen vijf jaar opgelegd in verband met het niet opknappen van een huurwoning met schimmel of achterstallig onderhoud?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak en door welke gemeenten zijn er gemeentelijke aanschrijvingen aan woningcorporaties gestuurd op grond van de Woningwet om te zorgen dat een huurwoning werd gerepareerd inzake vocht- en schimmelproblemen?
Ik beschik niet over de gevraagde gegevens. Er is geen landelijke registratie van de aanschrijvingen door gemeenten op grond van de Woningwet.
Hoe worden mogelijke technische gebreken van een woning gecontroleerd wanneer de Eerste Kamer de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen aanneemt en het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht verdwijnt? Op welke manier kunnen technische gebreken worden voorkomen als deze nieuwe wet in gaat?7
Het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht verdwijnt niet. Toezicht en handhaving bij bestaande woningen (en vergunningsvrije verbouw daarvan) blijven een taak van de gemeente. Het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wijzigt alleen de rol van de gemeente bij de vergunningsplichtige nieuw- en verbouw van grondgebonden woningen (en eenvoudige bedrijfsgebouwen). In plaats van de gemeente toetst een erkende onafhankelijke kwaliteitsborger of een woning voldoet aan het Bouwbesluit. Daarvoor moet deze een wettelijk toegelaten instrument toepassen waarmee gedurende het bouwproces wordt vastgesteld dat aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan. Een toegelaten instrument is feitelijk een beschrijving hoe de controles op het plan en het bouwproces moeten worden uitgevoerd en bevindingen moeten worden gedocumenteerd. Als de woning voldoet, geeft de kwaliteitsborger daarvoor een verklaring af. Die verklaring is onderdeel van de gereedmelding van de woning. Zonder verklaring kan niet worden gereedgemeld en kan de woning dus niet in gebruik worden genomen. Dit beoogt dat er bij gereedmelding een gerechtvaardigd vertrouwen is dat de woning voldoet aan het Bouwbesluit.
Bent u bereid om de verhuurderheffing te stoppen, zodat woningcorporaties meer geld hebben om te investeren in gezonde huurwoningen? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van de verhuurderheffing, die in juni 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, 32 847, nr. 248), blijkt dat de corporatiesector, ook met instandhouding van de verhuurderheffing, voldoende ruimte heeft om noodzakelijke investeringen te doen. Dit beeld wordt bevestigd door de analyse rond de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties. Ik zie dan ook geen noodzaak om de verhuurderheffing te stoppen ten behoeve van extra investeringen van woningcorporaties.
Het bericht dat jongeren met een beperking niet terecht kunnen in een zorginstelling |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat veel jonge mensen met een verstandelijke beperking in combinatie met ernstige gedragsproblemen niet terecht kunnen in een zorginstelling?1
Dat vind ik ongewenst. De afgelopen jaren hebben we gewerkt aan het herzien en verbeteren van het zorgstelsel, zodat iedereen die dat nodig heeft zo snel mogelijk passende zorg kan krijgen. Ook voor mensen met complexe problematiek moet die zorg er gewoon zijn.
Wat zegt dit over de zorgplicht die zorgkantoren hebben? Hoe is het mogelijk dat zij geen voldoende passende zorg met verblijf inkopen voor jongeren met een beperking?
De zorgkantoren hebben zorgplicht en proberen ook voor deze kleinere doelgroepen met zeer diverse en complexe problematiek voldoende zorgaanbod beschikbaar te hebben, maar niet in alle gevallen lukt dat snel, omdat soms heel specifiek maatwerk nodig is. Met zorgkantoren en andere betrokkenen wil ik uitwerken hoe het beter kan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van K. Erends van ’s Heeren Loo: «Wij hebben 143 mensen op een wachtlijst staan en dat zijn allemaal acute situaties»? Waarom staat u toe dat er wachtlijsten zijn voor deze kwetsbare jongeren en hun vaak overbelaste families?2
Ik vind het zeer ongewenst dat mensen langer dan de afgesproken maximum wachttijden moeten wachten op een passende plek. De desbetreffende zorgkantoren zullen samen met ’s Heeren Loo van geval tot geval moeten bekijken hoe het beste zo snel mogelijk aan de zorgplicht kan worden voldaan. Daarbij merk ik wel op dat het regelmatig voorkomt dat mensen zorg krijgen maar tegelijkertijd ingeschreven zijn bij een zorginstelling voor een zorgplek waar hen (nog) betere zorg kan worden geboden of die beter voldoet aan hun wensen. In principe zou het dan niet moeten gaan om bovengenoemde acute situaties. Of het hier inderdaad acute situaties betreft bij deze 143 mensen, en zo ja, hoe het kan dat zij in die situaties dan toch moeten wachten op een plek bij ’s Heeren Loo zullen de desbetreffende zorgkantoren in overleg met ’s Heeren Loo nader onderzoeken.
Momenteel zijn de zorgkantoren bezig met het uitvoeren van hun actieplan om met alle cliënten (zogenaamde niet-actief wachtenden) contact op te nemen, teneinde hen meer proactief te bemiddelen. Hierbij verzamelen de zorgkantoren alle kwantitatieve en kwalitatieve informatie die nodig is voor het verbeteren van de zorgbemiddeling. Begin mei rapporteert ZN over de bevindingen van dit traject. Ik informeer uw Kamer nog dit voorjaar over de resultaten, evenals over de structurele verbetermaatregelen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van M. Sterk van MEE, die schat dat het daadwerkelijk aantal moeilijk te plaatsen jongeren op de wachtlijst rond de 500 ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik begrijp van MEE dat het hier gaat om een ruwe schatting, op basis van hun inventarisatie van 126 MEE-cliënten voor wie medewerkers van MEE niet of slechts met heel veel moeite een passende plek kunnen vinden. Ook al gaat het hier om een schatting, ik neem het signaal van MEE zeer serieus en heb inmiddels meermaals met MEE, Ieder(in) en zorgkantoren overlegd om te bekijken wat de beste en snelste praktische aanpak is om dit probleem verder in kaart te brengen en zo snel mogelijk op te lossen.
Hoe oordeelt u over de stelling van M. Vermaak, arts voor verstandelijk gehandicapten die aangaf dat het hebben van wachtlijsten voordelig kan uitwerken voor zorginstellingen, omdat er dan nooit een situatie van lege bedden ontstaat en als lege bedden ontstaan deze makkelijk kunnen worden opgevuld? Wat is uw analyse hierover?4
Ons zorgstelsel zit zo in elkaar dat zorgkantoor en zorgaanbieders met elkaar zodanige afspraken maken dat enerzijds wachttijden zo kort mogelijk zijn (en in elk geval binnen de afgesproken normen blijven) en anderzijds beschikbare plekken zo snel mogelijk worden opgevuld. Zorgaanbieders streven er uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering naar dat plekken zoveel mogelijk worden benut; zorgkantoren dienen er van uit hun zorgplicht voor te zorgen dat cliënten zo snel mogelijk een passende plek krijgen. Uiteraard is het goed inschatten van het aantal benodigde plaatsen een ingewikkelde puzzel voor zorgkantoren en zorgaanbieders. Die puzzel is extra moeilijk bij de complexe zorg, waar het gaat om omvangrijke zorg voor relatief kleine groepen en het benodigde aantal plekken in een regio sterk kan fluctueren.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat op verschillende manieren en verschillende plekken wachtlijsten worden geregistreerd, waardoor het beeld van de wachtlijstproblematiek waarschijnlijk geen waarheidsgetrouw beeld weergeeft? Wat is uw analyse hierover?5
Er zijn tussen zorgaanbieders en zorgkantoren heldere afspraken gemaakt over de landelijke definities en normen voor wachttijden. Uitgaande van deze definities geeft de huidige landelijke registratie van het aantal wachtenden een zo betrouwbaar mogelijk beeld. Zorgaanbieders hanteren daarnaast soms eigen (wacht)lijsten van bij hen aangemelde cliënten. Bedenk daarbij dat bij deze eigen lijsten soms (om heel legitieme redenen) andere definities worden gehanteerd dan bij de landelijke registratie. Vergelijken van (wacht)lijsten met verschillende definities leidt al snel tot interpretatieverschillen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van J. Diepenhorst van het zorgkantoor Noordoost Brabant die aangeeft dat er geen financieel probleem is en dat er voor cliënten en uitbreiding middelen zijn? Hoe oordeelt u over de uitspraak van K. Erends van ’s Heeren Loo die aangeeft dat er geen enkele garantie is dat er geld komt voor de 143 cliënten die op de wachtlijst staan en dat er ontzettend weinig financiële ruimte is? Hoe verhouden deze uitspraken zich tot elkaar volgens u?6
In principe is er geld voor deze zorg beschikbaar, zoals deze medewerker van een zorgkantoor al aangeeft. Maar dat betekent niet automatisch dat een instelling iedereen die op hun wachtlijst staat ook meteen zorg kan bieden zonder hierover afspraken te maken met het zorgkantoor. Als het tussen zorgkantoor en zorgaanbieder afgesproken productiemaximum voor een bepaalde periode is bereikt en er toch nog mensen op de wachtlijst staan, zullen over het snel aanpakken van die wachtlijst nadere afspraken tussen zorgaanbieder en zorgkantoor moeten worden gemaakt. Daarop kan ook worden geanticipeerd. Een zorgaanbieder die daarop vooruitlopend echter alvast zorg biedt, heeft niet automatisch de zekerheid dat hij voor het bieden van deze nog niet-gecontracteerde zorg vervolgens ook geld ontvangt van het zorgkantoor.
Zoals bij vraag 5 al aangegeven is het goed vooraf inschatten van de benodigde hoeveelheid zorg geen eenvoudige klus voor zorgaanbieders en zorgkantoren. Zeker bij bijzondere en kleine doelgroepen waarvoor dus ook relatief weinig plaatsen worden ingekocht kunnen al snel wachtlijsten ontstaan als er meer cliënten dan verwacht zorg nodig hebben. In dat geval kunnen zorgkantoor en zorgaanbieder nadere afspraken maken over het zo snel mogelijk oplossen van de ontstane wachtlijst. Om ervoor te zorgen dat de zorginkoop sneller kan inspelen op (onverwachte) ontwikkelingen in de zorgvraag, ben ik voorstander van het flexibeler herschikken van productieafspraken. Concrete stappen in deze richting zijn gezet; denk daarbij bijvoorbeeld aan het op maandbasis starten van een productieafspraak en aan de experimenten met persoonsvolgende bekostiging.
Waarom heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) niet eerder ingegrepen bij de zorgplicht die zorgkantoren hebben om deze jongeren te begeleiden naar een passende zorginstelling? Waarom onderneemt de Nza nu pas actie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse Zorgautoriteit kijkt zeer regelmatig over de schouders van zorgkantoren mee bij het zoeken naar passende plekken. Waar nodig grijpt de NZa daarbij in, ook bij individuele gevallen. Ik zal de Nza ook betrekken bij de acties genoemd in het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om samen met MEE, de Nza en de zorgkantoren spoedig met een oplossing te komen, zodat al die honderden jongeren snel een plekje krijgen in een passende zorginstelling? Zo ja, wilt u hierover de Kamer spoedig informeren? Zo neen, waarom niet?
Zoals hierboven al aangegeven ben ik in overleg met MEE, Ieder(in) en zorgkantoren om te bekijken wat de beste aanpak is om dit probleem verder in kaart te brengen en zo snel mogelijk op te lossen. Waar nodig zullen we daarbij ook andere relevante partijen betrekken. Over de resultaten van deze overleggen, de verder te nemen stappen en de (eerste) resultaten daarvan zal ik u zo spoedig mogelijk informeren.
Het artikel “Vergeefse zoektocht naar stemmen per bureau” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vergeefse zoektocht naar stemmen per bureau»?1 en «Onherstelbare fout op stembureau in Vriezenveen: 171 stemmen naar andere kandidaat»?2
Ja.
Kunt u precies aangeven welke fout er in Henrik Ido Ambacht is gemaakt en waarom die niet is recht gezet?
Ik heb geen informatie over fouten in de gemeente Hendrik Ido Ambacht. Ook bij het informatiepunt Verkiezingen is hierover niets bekend.
Het berekenen van de uitslag van de verkiezing vindt in stappen plaats. De burgemeester bepaalt, op basis van de totalen in de processen-verbaal van de stembureaus, voor iedere kandidaat en voor iedere lijst het aantal stemmen dat in zijn gemeente op die kandidaat en lijst is uitgebracht. Hij is er voor verantwoordelijk dat zijn opgave, de zogenoemde N11, correct is. Vervolgens bepaalt het hoofdstembureau op basis van de opgaven van de burgemeesters de totalen voor de kieskring. Dat wordt vastgelegd in een proces-verbaal. Tenslotte stelt het centraal stembureau, de Kiesraad, op basis van de totalen in de processen-verbaal van de hoofdstembureaus, de uitslag van de verkiezing vast. In elke stap moet kunnen wordt vertrouwd op de juistheid van de berekening die in de stap daarvoor is uitgevoerd.
Kunt u precies aangeven welke fout er gemaakt is in de gemeente Twenterand, wanneer die is ontdekt en waarom die niet is recht gezet?
De Kiesraad heeft op 21 maart jl. de uitslag van de verkiezing vastgesteld. Op 22 maart jl. heeft de commissie voor de geloofsbrieven in de Tweede Kamer verslag uitgebracht. In dat verslag staat dat kort nadat de Kiesraad de uitslag bekend had gemaakt er een melding is gedaan van een verschrijving in de gemeente Twenterand. De commissie voor de geloofsbrieven heeft zich ervan vergewist dat deze verschrijving inderdaad heeft plaatsgevonden maar geen invloed kan hebben gehad op de vastgestelde uitslag en de zeteltoewijzing, omdat zij de telling van een aantal voorkeursstemmen binnen eenzelfde lijst betrof. De commissie voor de geloofsbrieven heeft dus in de geconstateerde fout geen reden gezien om tot een hertelling te besluiten. Door het aanvaarden van het verslag van de commissie voor de geloofsbrieven is de door de Kiesraad vastgestelde uitslag onherroepelijk geworden.
De verkiezing van de leden van de Tweede Kamer wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geëvalueerd. Zoals gebruikelijk zal in de evaluatie worden teruggekeken naar incidenten die zich hebben voorgedaan om te kunnen nagaan wat in de toekomst anders en beter moet verlopen. Mijn planning is erop gericht om de evaluatie snel uit te voeren en voor het begin van het zomerreces af te ronden.
Klopt het dat sommige gemeenten de processen-verbaal van de individuele stembureaus slechts een paar uur ter inzage hebben gelegd en dat sommige gemeenten de processen-verbaal van de uitslagen pas na dreiging van een kort geding ter inzage hebben gelegd?
Voor de evaluatie laat ik inventariseren op welke wijze de gemeenten hebben gefaciliteerd dat de processen-verbaal konden worden ingezien. De uitkomsten zal ik verwerken in de evaluatie.
Klopt het dat u een circulaire naar de gemeenten heeft doen uitgaan waarin u aangeeft dat mensen, die de processen-verbaal inzien, deze niet mogen kopieren en er ook geen foto’s van mogen nemen? Kunt u deze brief of circulaire aan de Kamer doen toekomen?
De Kieswet regelt in artikel N12 precies wanneer de processen-verbaal van de stembureaus ter inzage gelegd moeten worden. Dit is een wettelijke verplichting die in 2013 is ingevoerd. Daarvoor konden de processen-verbaal niet worden ingezien. Ik wijs er op dat in de memorie van toelichting3 bij de betreffende wetswijziging het volgende is gesteld:
«De regering meent dat ter inzage legging van het proces-verbaal zich goed verhoudt met de regeling in de Kieswet voor de vernietiging van stembescheiden. Deze omvat immers ook de processen-verbaal van de stembureaus. Doel van deze vernietigingen in het kader van de Kieswet is vanouds tweeledig. Met vernietiging wordt voorkomen dat er achteraf nog discussie komt over de juistheid van de uitslagvaststelling, dus nadat de leden tot het vertegenwoordigend orgaan zijn toegelaten en de uitslag dus onherroepelijk is vast komen te staan. Publicatie op internet zou hiermee in strijd zijn omdat dan immers deze gegevens per definitie beschikbaar blijven. Een andere reden om verkiezingsmaterialen te vernietigen is een meer praktische: het gaat om grote hoeveelheden fysieke stukken (stembiljetten, stempassen, maar ook de processen-verbaal van alle stembureaus) die veel ruimte in beslag nemen.»
Aan de gemeenten is op 9 maart jl een circulaire gestuurd waarin uiteen is gezet wat de wettelijke verplichtingen zijn. De circulaire, alsmede een nieuwsbrief die daarop is gevolgd, treft u als bijlage bij deze antwoorden aan.
Hoe kan iemand controleren of er op meer plekken fouten gemaakt zijn, die de uitslag beïnvloed kunnen hebben, als je geen kopie of foto mag maken van de processen-verbaal van de individuele stembureaus?
In de verschillende stappen van het verkiezingsproces (bij het stembureau, het hoofdstembureau en het centraal stembureau) kunnen door kiezers bezwaren worden ingediend als er telfouten zijn geconstateerd. Die bezwaren worden ook vastgelegd in de processen-verbaal. De Tweede Kamer kan die bezwaren betrekken bij het onderzoek naar de geloofsbrieven.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Zijn de processen-verbaal van de gemeenten (die de stemmen van de individuele stembureaus hebben opgeteld) openbaar geweest op enig moment, zodat mensen ze konden optellen en zien of dat in de gemeentes juist gebeurd is?
De Kieswet bepaalt in artikel N11 dat de burgemeester, op basis van de processen-verbaal van de stembureaus, voor iedere kandidaat en voor iedere lijst het aantal stemmen moet bepalen dat in zijn gemeente op die kandidaat en lijst is uitgebracht.
Het resultaat legt de burgemeester vast in de zogenoemde N11 opgave. De opgave van de burgemeester moet volgens de Kieswet, net als de processen-verbaal van de stembureaus, ter inzage worden gelegd totdat de Tweede Kamer besluit over de toelating van de nieuwe leden.
Bent u bereid om de processen-verbaal van de stembureaus, de gemeenten en de hoofdstembureaus te verzamelen en te publiceren zodat er een transparant proces ontstaat? Zo nee, hoe kan iemand dan het proces controleren?
De Kieswet staat niet toe dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de processen-verbaal verzamelt of publiceert. Zoals vermeld in het antwoord bij vraag 5 zijn de processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven van de burgemeesters alleen in te zien tot het moment dat de Tweede Kamer heeft beslist over de toelating van de nieuwe leden. De processen-verbaal van de hoofdstembureaus en van het centraal stembureau (de Kiesraad) zijn op het internet gepubliceerd en zijn te vinden op www.kiesraad.nl.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de bewijsstukken niet binnen drie maanden vernietigd worden, maar bewaard blijven?
De processen-verbaal van de stembureaus worden vanaf het moment dat de Tweede Kamer heeft beslist over de toelating van de nieuwe leden, dat is op 22 maart jl. gebeurd, nog drie maanden bewaard. Dus tot 22 juni a.s. Daarna, zo bepaalt de Kieswet, moet de burgemeester de stukken onmiddellijk vernietigen. De stukken worden alleen langer bewaard als een strafvervolging is ingesteld wegens een kiesrechtdelict, of de officier van justitie of de rechter- commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een verzoek doet tot overdracht van de stukken. In dat geval worden de stukken pas vernietigd nadat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond (zie artikel N12 van de Kieswet).
Vindt u dat het proces van handmatig tellen goed verlopen is?
Ik zal de bevindingen hierover van de commissie voor de geloofsbrieven, de Kiesraad en de gemeenten meenemen in de evaluatie en op basis daarvan bezien of verbeteringen mogelijk zijn voor de toekomst.
Welke verbeterpunten ziet u voor het proces van handmatig tellen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden in verband met de voorziene vernietiging van de processen-verbaal en het belang van het vertrouwen in een juiste uitslag?
Ja.
Het artikel ‘Wapens bij bestuurslid imamschool’ |
|
Pieter Duisenberg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wapens bij bestuurslid imamschool»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het artikel vermelde feiten, zoals miljoenenfraude, wapenbezit en zelfs mensensmokkel, niet slechts strafbaar, maar zeker voor onderwijsbestuurders van een onderwijsinstelling waar jonge mensen worden opgeleid volstrekt onacceptabel is?
Ja, dergelijk handelen keur ik, in het algemeen en door bestuurders van erkende onderwijsinstellingen in het bijzonder, ten zeerste af.
Klopt het dat deze instelling («Islamitische Universiteit van Europa») al een tijd wordt onderzocht door de Onderwijsinspectie? Kunt u de conclusies van de Onderwijsinspectie delen met de Kamer? Zo ja, op welke termijn?
Ja, dat klopt. Sinds de berichtgeving over vermeende fraude door bestuursleden van de Islamitische Universiteit Europa (IUE) wordt de waarborging van de bestuurlijke en financiële continuïteit van de instelling onderzocht door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Ik zal de conclusies van de inspectie te zijner tijd met uw Kamer delen. Over de termijn waarop ik dit kan doen, kan ik u momenteel niets toezeggen. Het onderzoek van de inspectie wordt namelijk sterk beïnvloed door het onderzoek van de FIOD en de stappen die het OM zet.
Welke juridische middelen heeft u om in te grijpen in deze situatie, specifiek vanuit uw bevoegdheden ten aanzien van de instelling?
De Minister van onderwijs heeft de bevoegdheid om bij niet-bekostigde erkende hoger onderwijsinstellingen (rechtspersonen voor hoger onderwijs of rpho’s) in te grijpen indien zij niet voldoen aan bepaalde wettelijke eisen. Het waarborgen van de bestuurlijke en de financiële continuïteit van de instelling zijn dergelijke wettelijke eisen.2 Als de conclusies van de inspectie aanleiding geven tot ingrijpen, zal ik dat zeker doen. In de WHW is vastgelegd dat voordat wordt ingegrepen, altijd eerst een waarschuwing moet zijn gegeven. De instelling krijgt vervolgens een termijn van ten minste drie maanden om aan die waarschuwing gevolg te geven en de problemen op te lossen. Indien de instelling binnen deze termijn geen gevolg geeft aan de waarschuwing, kan de Minister besluiten om de bevoegdheid van de instelling om wettelijke graden te verlenen in te trekken. De instelling maakt met dit besluit niet langer onderdeel uit van het stelsel van hoger onderwijs.
Klopt het dat deze instelling studenten heeft voorgespiegeld dat ze opgeleid zouden worden tot academici? Was deze instelling daartoe gerechtigd onder de huidige wetgeving? Zo nee, welke consequenties kunt u daaraan verbinden?
De IUE verzorgt één geaccrediteerde hbo-masteropleiding. De instelling verzorgt daarnaast ook ander onderwijs, waaronder niet-geaccrediteerde onderwijs dat volgens de IUE van bachelorniveau zou zijn. De inspectie en de NVAO hebben in december 2016 vastgesteld dat op het Arabischtalige gedeelte van de website van de IUE in het geheel niet vermeld staat dat het bacheloronderwijs van de instelling niet geaccrediteerd is en dat het volgen van ander niet-geaccrediteerd onderwijs van de IUE geen recht geeft op instroom in de geaccrediteerde masteropleiding. De inspectie en de NVAO hebben de instelling er meermaals op gewezen dat deze informatievoorziening onjuist dan wel ontoereikend is en de instelling verzocht om de voorlichting, ook op de niet-Nederlandstalige delen van de website, direct aan te passen. De instelling heeft tot op heden geen gevolg gegeven aan deze verzoeken.
Door het voeren van de naam «universiteit» wordt de indruk gewekt dat de IUE academisch onderwijs verzorgt. Dat vind ik misleidend. Totdat de bepalingen die strekken tot bescherming van de naam «universiteit» in werking zijn getreden, verbiedt de WHW dit niet en kan ik geen consequenties verbinden aan het misleidend gebruik van deze naam. Na de inwerkingtreding van de Wet bescherming namen en graden mag de IUE als erkende niet-bekostigde instelling voor hoger onderwijs wel de naam «hogeschool», maar niet de naam «universiteit» voeren. De bij het Ministerie van OCW en de inspectie bekende instellingen voor wie deze wet consequenties heeft, zoals de IUE, zijn hierover geïnformeerd. Indien de inspectie vaststelt dat een instelling na de inwerkingtreding van de wet niet aan deze nieuwe regels voldoet, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Welke wetgeving wordt van kracht ten aanzien van het verstrekken van academische titels met de inwerkingtreding van de wet namen en graden?2
Met de Wet bescherming namen en graden wordt geregeld dat het verlenen van de graden «Bachelor», «Master», «Associate degree» en «Doctor» verboden is, tenzij de instelling daartoe bevoegd is op grond van de WHW, dan wel op grond van een buitenlandse wettelijke regeling.4 In het laatste geval wordt wel de kenbaarheidseis als voorwaarde gesteld. Kenbaar moet worden gemaakt welke graad (inclusief eventuele toevoeging) aan een opleiding is verbonden en op welke buitenlandse wettelijke regeling die is gebaseerd. Ook instellingen die op grond van de WHW bevoegd zijn om graden te verlenen moeten duidelijk maken welke graden zij mogen verlenen. Zij moeten ervoor zorgen dat deze informatie correct in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) komt te staan en dienen ook nu al (aanstaande) studenten hierover te informeren, bijvoorbeeld via de website van de instelling.
De IUE is op dit moment bevoegd om de graad «Master» te verlenen bij het afronden van de geaccrediteerde masteropleiding. De IUE is niet bevoegd om andere WHW-graden te verlenen na afronding van het overige (niet-erkende) onderwijs.
Welke instrumenten gaat u krijgen na de inwerkingtreding van de wet Namen en graden om de naam «»universiteit»» zo spoedig mogelijk te doen verwijderen bij deze instelling? Per wanneer treedt deze wet in werking? Wilt u de mogelijkheid onderzoeken om, gegeven de ernst van deze situatie en de tijd van het jaar waarin aanstaande studenten hun studiekeuze maken, (onderdelen van) de wet Namen en graden eerder in werking te doen treden? Zo ja, wat is het eerst mogelijke moment?
De Wet bescherming namen en graden regelt de bevoegdheid van de Minister van onderwijs om instellingen die de regels omtrent naamgeving en graadverlening overtreden, een bestuurlijke boete op te leggen. De inspectie zal namens de Minister opereren aan de hand van een interventieladder, waarbij doorgaans wordt begonnen met een gesprek en uiteindelijk een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
In verband met het belang van het doel van deze wet – het tegengaan van misleiding van (aankomende) studenten – en de huidige periode waarin aanstaande studenten een studiekeuze maken, zal ik de onderdelen van de wet die betrekking hebben op de bescherming van namen en graden, zo snel mogelijk in werking laten treden. Mijn streven is deze onderdelen per 1 juni 2017 in werking te laten treden. Dit is de eerst mogelijke datum omdat, vanwege de Wet raadgevend referendum, referendabele wetten pas na een bepaalde periode in werking kunnen treden.
Welke verdere consequenties kunt u mogelijk verbinden aan de in het artikel vermelde feiten, na de inwerkingtreding van de wet Namen en graden, zoals bijvoorbeeld een bestuurlijke boete, sanctie(s) en sluiting?
Indien de IUE na inwerkingtreding van de Wet bescherming namen en graden niet voldoet aan de nieuwe regels, zal de inspectie handhavend optreden. Indien inbreuk wordt gemaakt op de nieuwe regels inzake graadverlening of het voeren van de naam universiteit of hogeschool, kan uiteindelijk een bestuurlijke boete worden opgelegd. De WHW biedt, ook na inwerkingtreding van de Wet bescherming namen en graden, geen rechtstreekse mogelijkheid een rpho te sluiten. Wel kent de WHW de mogelijkheid om de instelling het recht om wettelijke graden te verlenen te ontnemen waardoor de instelling niet langer een rpho is en niet langer deel uitmaakt van het stelsel van hoger onderwijs. Zoals ik in antwoord op vraag 4 heb aangegeven, zal ik optreden indien de inspectie constateert dat de IUE niet voldoet aan belangrijke wettelijke eisen zoals de borging van de bestuurlijke en/of financiële continuïteit van de instelling.
Het bericht op Telegraaf.nl “Schipholtunnel toch niet open voor avondspits” |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schipholtunnel toch niet open voor avondspits»?1 Kunt u aangeven waarom in eerdere berichtgeving van Rijkswaterstaat was aangekondigd dat de Schipholtunnel wel voor de avondspits geopend zou zijn?
Ja, daar ben ik mee bekend.
De brand in de Schipholtunnel heeft circa 70 kabels beschadigd. Hierdoor functioneerden meerdere installaties niet meer zoals camera’s, ventilatoren, vluchtwegen, verlichting en kon de tunnel niet meer bediend worden.
Na het herstellen van de kabels test Rijkswaterstaat alle installaties op correct functioneren. Tijdens de testfase bleken de ventilatoren niet goed te werken. Dit moest hersteld worden en daarna moesten de ventilatoren opnieuw worden getest, met als gevolg dat de tunnel niet voor de avondspits van dinsdag 28 maart geopend kon worden met 2 van de 6 rijstroken, zoals eerder aangekondigd. Woensdag 29 maart voor de ochtendspits konden twee rijstroken richting Den Haag worden opengesteld.
Waarom kunnen de herstelwerkzaamheden niet buiten de spits worden uitgevoerd zodat de tunnel in ieder geval gedeeltelijk kan worden opengesteld?
Door de brand functioneerden een aantal installaties niet meer die noodzakelijk waren voor de veiligheid. Het openstellen van een tunnel is dan niet mogelijk, ook niet in de spits, omdat de veiligheidssystemen zorgen voor een veilig gebruik van de tunnel. Vanaf het moment dat de veiligheidssystemen weer functioneerden en de veiligheid gegarandeerd kon worden, is de tunnel opengesteld voor het verkeer. Direct na het incident is gestart met het herstel van de schade. Er is 24/7 gewerkt om de tunnel zo snel mogelijk (deels) open te stellen. De Schipholtunnel is voor de ochtendspits van woensdag 29 maart gedeeltelijk opengesteld met twee rijstroken in de richting Den Haag. Om dit mogelijk te maken zijn extra veiligheidsmaatregelen getroffen, zoals een snelheidsverlaging van 70 km/uur.
De Schipholtunnel is op vrijdag 31 maart voor de ochtendspits opengesteld met vier rijstroken. De resterende twee stroken zijn op 3 april opgesteld, deze waren in verband met andere werkzaamheden (Omlegging A9) nog buiten gebruik.
Kunt u aangeven in hoeverre de huidige tunnelwetgeving een onnodige belemmering vormt voor het zo spoedig mogelijk openstellen van de Schipholtunnel en in hoeverre dit afwijkt van tunnelwetgeving in andere Europese landen?
De tunnelwet heeft in het spoedig openstellen van de Schipholtunnel geen belemmering gevormd. Het zorgvuldige herstel van de beschadigde kabels was complex om meerdere redenen. Ten eerste was er sprake van een grote diversiteit aan kabels (o.a. glasvezel, datakabels met 200-aders en energiekabels met een grote doorsnede). Ten tweede vond het herstel plaats in een beperkte ruimte waardoor slechts enkele medewerkers tegelijkertijd aan het herstel konden werken.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de Schipholtunnel weer zo lang dicht is en bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken en de procedures hiervoor te versoepelen, zodat tunnels zo spoedig mogelijk weer veilig gebruikt kunnen worden voor het verkeer?
Nee, die mening deel ik niet. Het borgen van de veiligheid in dergelijke situaties staat voorop. Ik betreur wel de overlast voor de weggebruiker. Het sluiten van een tunnel heeft grote gevolgen voor de doorstroming van het verkeer. Rijkswaterstaat heeft daarom direct twee omleidingsroutes ingesteld en hierover naar de weggebruikers gecommuniceerd. Vanaf maandag 27 maart heeft Rijkswaterstaat alles in het werk gesteld om de veiligheidssystemen zo snel mogelijk te herstellen. Ik zie op dit moment, gelet het incidentele karakter, geen noodzaak om een onderzoek in te stellen.
De verkoop van browsergegevens |
|
Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hebt u kennisgenomen van het recentelijk door de Amerikaanse Senaat aangenomen voorstel om internetproviders zonder toestemming browsegegevens te laten verkopen of delen met derden? Wat vindt u van de overwegingen van de senatoren om hiermee akkoord te gaan?1
Het Congres heeft ingestemd met de resolutie om de regels inzake «Bescherming van de Privacy van klanten voor breedband en andere telecommunicatiediensten» die eerder door de Federal Communications Commission (FCC) zijn aangenomen (de zogenaamde «Broadband Privacy Rules») en in december dit jaar in werking zouden treden, in te trekken. Het besluit van het Congres is op 3 april 2017 door president Trump ondertekend.
De door de FCC voorgestelde regels bepaalden onder meer dat de internetserviceproviders van internetgebruikers expliciete toestemming moeten verkrijgen voor onder andere het delen met en verkopen van persoonlijke gegevens aan derden, zoals de browsegeschiedenis en locatiegegevens van de gebruiker. Dit is een zogenoemd opt-in regime.
Het Congres heeft met het intrekken van de regels gehoor gegeven aan de beroepsorganisatie van internetserviceproviders die van mening zijn dat het opt-in regime inzake privacy van de FCC voor de internetserviceproviders strenger is dan de regels van de Federal Trade Commission (FTC) die voor de internetsites gelden. De FTC bepaalt namelijk dat bedrijven in de VS (waaronder ook internetserviceproviders) zonder expliciete toestemming browsegeschiedenis van klanten mogen delen. Door de specifieke privacyregels voor de internetserviceproviders van de FCC zouden internetsites zoals die van Google en Facebook in een bevoorrechte positie worden gebracht.
Het Congres is van oordeel dat de inmenging van de FCC op het terrein van privacy interfereert met het regime van de FTC. Immers, de FCC is een onafhankelijk agentschap van de Amerikaanse regering dat specifiek toezicht houdt op de naleving van de telecommunicatie- en de mediawetgeving en de technologische innovatie bevordert bij het gebruik van breedbanddiensten. De Federal Trade Commission (FTC) is een onafhankelijk agentschap van de Amerikaanse regering dat de belangen van de consumenten beschermt en mededinging in algemene zin bevordert. Zouden de door de FCC voorgestelde regels voor de internetserviceproviders gaan gelden, dan zou er sprake zijn van een onduidelijk en te verwarrend geheel van regelgeving voor Amerikaanse consumenten. Ook zouden onder het regime strengere privacystandaarden gelden voor de internetserviceproviders dan voor de internetsites van Google en Facebook waardoor er sprake zou zijn van een ongelijk speelveld. Consumenten moeten er vanuit kunnen gaan dat er uniforme privacyregels door de regering worden opgesteld. Door het intrekken van de regels van de FCC, is er geen specifieke regulering van internetserviceproviders meer op dit gebied. Daarnaast wordt met het besluit voorkomen dat de FCC in de toekomst soortgelijke regels vaststelt.
Ik neem kennis van de overwegingen van het Congres. Ik onthoud mij van het uitspreken van een oordeel daarover.
Welke consequenties heeft dit Amerikaanse voorstel voor Europese en meer specifiek Nederlandse browsegegevens?
Het is moeilijk in te schatten of het schrappen van het opt-in regime van de FCC-resolutie in algemene zin impliceert dat de internetproviders de privacy van hun abonnees in de uitverkoop doen. De grotere Amerikaanse internetproviders gaven aan dat zij persoonsgevoelige informatie van hun abonnees niet aan derden zullen verkopen en dat zij in dat kader hun eigen privacybeleid zullen blijven voeren. Daarnaast gaf een grote zakelijke internetprovider aan nu al een advertentieprogramma te hebben waarbij alleen geanonimiseerde, geaggregeerde data worden gebruikt voor onder andere adverteerders. Echter, gegeven het feit dat de internet service providers nog steeds onder toezicht van de FCC en de FTC staan en de «Broadband Privacy Rules» toch pas in december 2017 in werking zou treden, verandert er weinig aan de bestaande situatie.
Nu het opt-in regime (toestemmingsvereiste) geschrapt wordt, zou dat tot gevolg kunnen hebben dat Amerikaanse of consumenten van elke andere nationaliteit die klant zijn bij een Amerikaanse internetprovider een lager beschermingsniveau geboden wordt, bijvoorbeeld doordat andere internetproviders andere zakelijke afwegingen maken. Voor internet service providers die op de Europese of Nederlandse markt actief zijn, geldt het EU-privacyrecht. Dat recht stelt strenge eisen aan de wijze waarop verantwoordelijken moeten omgaan met de gegevens van hun klanten. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Op welke manier zorgen bijvoorbeeld de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de E-Privacyverordening nu en in de toekomst ervoor dat wordt voorkomen dat Europese browsegegevens worden doorverkocht aan Amerikaanse bedrijven?
In de EU en dus ook in Nederland gelden de Europese algemene privacyrichtlijn (95/46/EG) die in de Wet bescherming persoonsgegevens is geïmplementeerd en de Europese ePrivacy richtlijn (2002/58/EG) die in de Telecommunicatiewet is geïmplementeerd. Deze Europese regelingen vormen het juridische kader dat de digitale privacy en het vertrouwelijke karakter ervan voor burgers van de Europese Unie moet waarborgen. In dit Europees juridisch kader is geregeld dat het exporteren (doorgifte) van persoonsgegevens (onder andere persoonsgevoelige browserdata) ook een vorm van verwerking van persoonsgegevens is en de geldende voorwaarden ook voor de doorgifte van persoonsgegevens van toepassing zijn. Doorgifte van persoonsgegevens naar een land buiten de EU is echter aan strenge regels onderworpen zodat de Europese burgers na doorgifte in beginsel een vergelijkbare bescherming genieten als binnen Europa.
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is de opvolger van de Algemene privacy richtlijn en zal per 25 mei 2018 in werking treden. De AVG kent een vergelijkbaar regime als de huidige privacyrichtlijn. Wel is de sanctionering aanmerkelijk aangescherpt. Ingeval van overtredingen riskeert een organisatie een boete van € 20 mln of tot 4% van de totale wereldwijde jaaromzet.
De ePrivacy richtlijn, die zich specifiek op de verwerking van persoonsgegevens voor elektronische communicatiediensten richt (lex specialis), wordt thans herzien. Een van de grootste wijzigingen in dit voorstel is dat de OTT-diensten (over de top diensten) zoals Facebook, Whatsapp en Skype ook onder deze regulering zullen vallen en verplicht worden om de vertrouwelijkheid van de communicatie te waarborgen.
Wat gaan u en uw Europese collega’s ondernemen om ervoor te zorgen dat Europese browsegegevens niet zonder toestemming kunnen worden doorverkocht aan of gedeeld met derden? Hoe groot is de kans dat een soortgelijk voorstel in EU-verband zal worden aangenomen?
Op zichzelf genomen is het verstrekken of doorgeven van persoonsgegevens, al dan niet tegen betaling niet verboden. Of voor de verstrekking of doorgifte toestemming van de betrokkene vereist is, is geheel afhankelijk van de concrete rechtsverhouding tussen verantwoordelijke en betrokkene. Voor browsegegevens is de gebruiksovereenkomst tussen gebruiker en browserexploitant daarvoor het kader. Voor zover het gaat om doorgifte van persoonsgegevens naar een ontvanger in een derde land geldt dat het huidige en het komende EU-privacyrecht voldoende waarborgen bevat waarmee de doorgifte van browsegegevens naar derde landen wordt omringd. Die waarborgen zijn van uiteenlopende aard. Toestemming van de betrokkene is een van de mogelijke rechtsgrondslagen voor de doorgifte van gegevens. Het is aan de Europese Commissie en niet aan ministers om voorstellen voor wijziging van de regelgeving op te stellen en in te dienen. Ik acht de kans klein dat de Commissie overweegt om specifieke regels te ontwikkelen die de browsegeschiedenis van internetgebruikers reguleren aangezien er onlangs een geheel nieuw raamwerk voor het algemene privacyrecht is afgerond en er thans wordt onderhandeld over een nieuw kader voor het e-privacyrecht. Deze nieuwe regelingen bevatten al de nodige waarborgen die zien op de doorgifte van browsergegevens aan derde landen.
Het onderzoek waaruit blijkt dat voorlopige hechtenis vaak onvoldoende wordt onderbouwd |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens naar de slechte motivering van voorlopige hechtenis?1
Het onderzoek van het CRM maakt duidelijk dat beslissingen tot het opleggen van voorlopige hechtenis door rechters vaak nog onvoldoende (schriftelijk) worden onderbouwd. Binnen de Rechtspraak is de motivering van beslissingen rondom voorlopige hechtenis al enige tijd onderwerp van debat. Rechters vinden zelf ook dat beslissingen als deze inhoudelijker moeten worden gemotiveerd. Er wordt door de Rechtspraak actie ondernomen om ervoor te zorgen dat de motivering van beslissingen over voorlopige hechtenis verbetert, bijvoorbeeld door de invoering van door hen zelf vastgestelde professionele standaarden, waarin het belang van een deugdelijke motivering van beslissingen wordt onderschreven. Deze standaarden zijn bedoeld ter bevordering van de kwaliteit van het werk van de strafrechters, in aanvulling op wetgeving en bijzondere regelingen. In dit verband is in het bijzonder standaard nr. 2.8 van belang. Deze luidt als volgt: «De strafrechter doet een gemotiveerde, begrijpelijke uitspraak en op een wijze die past bij de zaak». Over de beslissing tot voorlopige hechtenis is opgenomen dat deze inhoudelijk wordt gemotiveerd. Dat wil zeggen uitgebreider dan met de gebruikelijke streep- en kruisformulieren. Het onderzoek van het CRM onderstreept het belang van deze afspraken.
Ik ga ervan uit dat – en ik zal daar in mijn contacten met de Raad voor de rechtspraak ook aandacht voor (blijven) vragen – de ingezette verbeteracties tot een betere motivering van de voorlopige hechtenis leiden.
Op welke manier wordt op dit moment rekening gehouden met de waarborgen voor motivering van de voorlopige hechtenis op bases van de artikelen 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke Rechten (IVBPR), maar ook de artikelen 15 van de Grondwet, 5 EVRM en 9 IVBPR? Kunt u uitgebreid reageren en daarbij aangeven hoe hier in de toekomst verbetering op zal plaatsvinden?
Uitgangspunt is dat een verdachte onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen. Dit uitgangspunt is vastgelegd in artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het IVBPR. Het recht op vrijheid is terug te vinden in artikel 15 Grondwet, artikel 5 EVRM en artikel 9 IVBPR. Vrijlating in afwachting van de rechtszaak is volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de regel tenzij de Staat kan aantonen dat er relevante en voldoende redenen zijn om de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Een bevel tot voorlopige hechtenis moet worden gemotiveerd. Volgens bestendige jurisprudentie van het EHRM mag deze motivering niet «algemeen en abstract» zijn. Het volstaan met het benoemen van de wettelijke gronden voor voorlopige hechtenis en het gebruik van standaardformulieren en stereotype formuleringen is onvoldoende. De voorlopige hechtenis moet dus worden toegespitst op de concrete persoon van de verdachte en verwijzen naar specifieke feiten en omstandigheden van de verdachte die de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Dit betekent overigens niet dat de rechter hierbij geen gebruik mag maken van algemene ervaringsregels. Hierbij geldt dat hoe langer de voorlopige hechtenis voortduurt, hoe hoger de eisen die aan de motivering van de bevelen tot voorlopige hechtenis mogen worden gesteld. Opmerking verdient verder nog dat de voorlopige hechtenis in hoger beroep, anders dan in eerste aanleg, niet gebaseerd is op artikel 5, lid 1, sub c maar op artikel 5, lid 1, sub a EVRM. Gelet op de uitspraak van het EHRM in de zaak Wemhoff tegen Duitsland gelden voor het voortduren van de voorlopige hechtenis in deze fase van de procedure de waarborgen van artikel 6 EVRM.
De verplichting tot het motiveren van een bevel tot voorlopige hechtenis is ook vastgelegd in artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Artikel 78 Sv stelt dat het bevel tot voorlopige hechtenis zo nauwkeurig mogelijk het strafbare feit ten aanzien waarvan de verdenking is gerezen omschrijft en de feiten en omstandigheden waarop de ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gegrond, alsmede de gedragingen, feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de in artikel 67a Sv gestelde voorwaarden zijn vervuld. Daarnaast vraagt het wettelijk systeem het voortduren van de voorlopige hechtenis op verschillende momenten tijdens de procedure te toetsen. De waarborgen ten aanzien van de motivering van de voorlopige hechtenis zijn derhalve ook verankerd in de Nederlandse wetgeving.
Zoals in het vorige antwoord aangegeven vinden rechters dat de beslissing tot voorlopige hechtenis inhoudelijker moeten worden gemotiveerd. Uit de jurisprudentie van het EHRM kan evenwel niet de conclusie worden getrokken dat de Nederlandse voorlopige hechtenispraktijk niet voldoet. In gevallen waarin het belang van voorlopige hechtenis evident is, geen onderbouwd verweer is gevoerd, geen sprake is van onderling afwijkende rechterlijke oordelen en de (voortzetting of hervatting van de) voorlopige hechtenis niet om andere redenen verbazing wekt, mag met een standaardmotivering worden volstaan. Dat betekent niet dat er stereotype en abstract kan worden gemotiveerd, wel dat voor een concrete motivering volstaan kan worden met algemene ervaringsregels die gemotiveerd op de betreffende casus van toepassing worden verklaard.2
De Raad wijst erop dat het onderzoek van het CRM is gebaseerd op beslissingen uit de periode juli 2014 tot en met december 2015.3 Derhalve zijn beslissingen van 2016 en 2017 niet onder de loep genomen. Juist in deze periode hebben alle gerechten een aanvang gemaakt met het implementeren van de eerdergenoemde professionele standaarden. Gerechten zijn derhalve doende een verbeterslag te maken in het motiveren van de voorlopige hechtenis. Het onderwerp kan rekenen op veel aandacht binnen de gerechten. Zo zijn er binnen diverse gerechten werkgroepen geformeerd en is over de voorlopige hechtenis een landelijke themadag voor rechters georganiseerd waar vanuit diverse invalshoeken over het onderwerp gedebatteerd werd. Eén gerechtshof heeft daarnaast een aanzet tot debat gegeven door alle beslissingen over voorlopige hechtenis te publiceren.
Klopt het dat er eigenlijk geen uniform beleid is waar het gaat over de mate van motivering van een beslissing voorlopige hechtenis toe te passen of te verlengen? Deelt u de mening dat hier een uniform beleid op moet worden vastgesteld? Zo ja, hoe wordt hier vorm aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Er is in zoverre uniform beleid dat uitgangspunt is dat iedere beslissing inzake voorlopige hechtenis gemotiveerd en begrijpelijk is op een wijze die past bij de betreffende zaak. Rechters(-commissarissen) zijn zoekende in het formuleren van o.a. nieuwe tekstblokken daartoe. Landelijk worden «best practices» op dit gebied verzameld door de Adviesgroep Professionele Standaarden van het LOVS en gedeeld onder de gerechten.
Wat is uw reactie op de conclusie dat er (in eerste instantie) twee rechtbanken waren die gebruik maakten van verschillende soorten formulieren die geen ruimte lieten voor motivering?
Ik heb vernomen dat de betreffende rechtbanken de formulieren inmiddels hebben aangepast, zodat nu wel een goede motivering mogelijk is.
Op welke manier is uitvoering gegeven aan de motie waarin de rechter wordt opgeroepen beter te motiveren en te onderbouwen waarom een minder verstrekkend alternatief niet passend is?2
Zoals destijds door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in reactie op de motie is aangegeven, is bij de Raad voor de rechtspraak aandacht gevraagd voor de motivering van beslissingen inzake voorlopige hechtenis. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 1 en 2.
Daarnaast zijn in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering voorstellen ontwikkeld om de toepassing van alternatieven voor voorlopige hechtenis verder te bevorderen. Kern van die voorstellen is te voorzien in de mogelijkheid voor de rechter om voorlopige vrijheidsbeperking van de verdachte te bevelen, en om de schorsing van de voorlopige hechtenis af te schaffen. Op deze wijze kan worden voorkomen dat eerst de voorlopige hechtenis van de verdachte moet worden bevolen voordat de toepassing van alternatieven voor die voorlopige hechtenis (in het kader van de schorsing) mogelijk is. Met de zelfstandige positionering van het bevel tot voorlopige vrijheidsbeperking wordt dwingender dan in de huidige regeling van de voorlopige hechtenis tot uitdrukking gebracht dat de rechter zal moeten nagaan of aan een verdachte vrijheid beperkende verplichtingen en verboden kunnen worden opgelegd en dat voorlopige hechtenis alleen in aanmerking komt als deze noodzakelijk en onvermijdelijk is. Een wetsvoorstel met deze strekking is recent voor advies voorgelegd aan verschillende instanties.
Welke stappen worden gezet om de motivering van beslissingen van voorlopige hechtenis te verbeteren voorafgaand aan de inwerkingtreding van de professionele standaarden strafrecht en de modernisering van het Wetboek van Strafvordering?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2. De implementatie van de standaard die ziet op de motivering van de voorlopige hechtenis heeft binnen de gerechten in 2017 prioriteit gekregen. Vooruitlopend op de voorgenomen wijzigingen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt door OM, ZM en andere ketenpartners bezien hoe via gezamenlijk beleid al zoveel mogelijk invulling kan worden gegeven aan de met de voorgenomen wetswijziging beoogde doelstelling. Vertrekpunt daarbij is dat altijd wordt onderzocht of alternatieven voor het daadwerkelijk vastzetten van de verdachte even effectief kunnen zijn om de doelen van voorlopige hechtenis te bereiken.
Kunt u per aanbeveling een reactie geven en deze uitgebreid onderbouwen? Welke aanbevelingen worden uitgevoerd totdat de professionele standaarden zijn ingevoerd?
Professionele standaarden zijn kwaliteitsnormen die rechters zelf hebben ontwikkeld. Daarmee laten zij zien wat goede rechtspraak is en hoe zij hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het rechterlijk handelen gezamenlijk invullen. Voor een deel gaat het om handhaving van het huidige kwaliteitsniveau, voor een ander deel om verbeteringen op het gebied van deskundigheid, snelheid, bejegening van rechtzoekenden en de aandacht en tijd die aan een zaak wordt besteed. Het berust op een misvatting dat de professionele standaarden nog niet zijn «ingevoerd». Voor zover met de professionele standaarden wordt beoogd verbeteringen door te voeren in de kwaliteit, is reeds aangegeven dat de implementatie daarvan in januari 2016 is gestart. In de praktijk wordt al grotendeels gewerkt conform de inhoud van de aanbevelingen.
Het bericht dat er generaties in Nederland geboren Molukkers stateloos zijn |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat Molukkers die hier geboren zijn en een Nederlands paspoort hebben, niet allemaal Nederlands blijken te zijn?1
Het is begrijpelijk dat dit bericht aandacht schenkt aan een soms voor betrokkenen verwarrende kwestie. Van de groep Molukse KNIL-militairen en hun gezinsleden, die in 1951 naar Nederland zijn overgebracht, heeft een deel bewust en om principiële redenen geen gebruik willen maken van de mogelijkheid om de Nederlandse nationaliteit aan te nemen. Net als hun ouders (voor zo ver dezen nog in leven zijn) worden deze kinderen, op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers van 9 september 1976 (Stb.1976, 468 (hierna: de faciliteitenwet), behandeld als Nederlander.
De faciliteitenwet is ingevoerd om de betreffende groep ondanks het ontbreken van het bezit van het Nederlanderschap rechtspositioneel zoveel mogelijk gelijk te stellen aan Nederlanders. Iemand die onder de faciliteitenwet valt, komt in aanmerking voor verstrekking van Nederlandse reisdocumenten. Aanvankelijk beperkte dat zich tot de verstrekking van een faciliteitenpaspoort, waarin standaard de aanduiding betreffende de Nederlandse nationaliteit werd doorgehaald en een clausule werd opgenomen dat de houder van het document als Nederlander wordt behandeld. Dit leidde in de praktijk echter tot problemen, omdat de houder van dat paspoort door diverse landen als niet-Nederlander en dus als visumplichtig werd beschouwd. Bovendien wilde een aantal landen houders van een dergelijk paspoort geen toestemming tot binnenkomst geven, wanneer in het paspoort niet was aangegeven dat de mogelijkheid van terugkeer naar Nederland werd gegarandeerd.
Dit heeft ertoe geleid dat in 1991 de faciliteitenwet werd gewijzigd. Aan artikel 1 werd een derde lid toegevoegd, inhoudende dat zij die ingevolge deze wet als Nederlander worden behandeld, indien zij daarom verzoeken, als Nederlander gelden in de zin van de Paspoortwet en dat in het aan hen op zodanig verzoek te verstrekken nationaal paspoort de Nederlandse nationaliteit wordt vermeld.2 Die bepaling trad op 1 januari 1992, tegelijk met de nieuwe Paspoortwet, in werking. Later is daar de Nederlandse identiteitskaart aan toegevoegd als document dat ook door deze groep personen kan worden aangevraagd en waarop eveneens de Nederlandse nationaliteit wordt vermeld. De aanvrager die dit wenst kan echter nog steeds kiezen voor een (faciliteiten)paspoort, waarin de clausule is opgenomen dat de houder als Nederlander wordt behandeld. Er is geen sprake van een (faciliteiten)identiteitskaart.
Deze specifieke regeling is, zoals gezegd, bedoeld om het reizen van de betrokken personen buiten Nederland met Nederlandse reisdocumenten te vergemakkelijken, maar laat onverlet dat zij op grond van de faciliteitenwet als Nederlander worden behandeld, zonder de Nederlandse nationaliteit te bezitten. Zij ondervinden bij het reizen en terugkeren naar Nederland daar verder geen nadelen van.
Hoe kan het dat mensen een Nederlands paspoort hebben, maar niet de Nederlandse nationaliteit hebben? Wat is de status van dit faciliteitenpaspoort en welke nadelen ondervinden zij hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gevallen zijn bij u bekend van mensen die een Nederlands paspoort hebben, maar niet de Nederlandse nationaliteit? Op welke manier worden zij voorgelicht?
Er zijn op dit moment 1289 personen als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) met de vermelding dat zij als Nederlander worden behandeld. Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 komen zij allen in aanmerking voor verstrekking van een Nederlands reisdocument, waarin op grond van de Paspoortwet de Nederlandse nationaliteit is opgenomen. Bij de aanvraag van een Nederlands reisdocument zal de basisregistratie personen worden geraadpleegd en daaruit blijken dat de betrokken persoon als Nederlander wordt behandeld. Het is niet bekend in hoeverre gemeenten vervolgens aan de betrokken aanvrager expliciet de vraag stellen of deze een paspoort wenst waarin de Nederlandse nationaliteit wordt vermeld. Het is, blijkens het krantenartikel, niet uit te sluiten dat in de praktijk de aanvraag voor een paspoort of Nederlandse identiteitskaart van een persoon die als Nederlander wordt behandeld standaard wordt opgevat als een verzoek om een reisdocument waarin de Nederlandse nationaliteit van de houder is opgenomen. De bedoeling van de wijziging van de faciliteitenwet in 1991 was immers het reizen voor deze groep personen te vergemakkelijken door daarin de Nederlandse nationaliteit op te nemen.
Hoe wordt gehandeld wanneer iemand met een faciliteitenpaspoort een kind krijgt? Worden zij van de status van hun paspoort op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld hun kind wél de Nederlandse nationaliteit te geven?
Om de Nederlandse nationaliteit te krijgen, kunnen personen die onder de faciliteitenwet vallen opteren of naturaliseren. Op personen die onder de faciliteitenwet vallen, is de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing, hetgeen bij het opteren of naturaliseren ertoe leidt dat aan de optie- of naturalisatievoorwaarde van «toelating» voorbij wordt gegaan. In plaats van «toelating op grond van de Vreemdelingenwet» geldt dan de status «behandeling als Nederlander». Daarnaast wordt het Nederlanderschap automatisch verworven door de (klein)kinderen van de oorspronkelijke immigrerende groep. Het Nederlandse nationaliteitsrecht kent al heel lang een derde-generatieregel. Deze houdt sinds 1985 in dat bij geboorte Nederlander wordt het kind dat geboren wordt uit een in Nederland wonende moeder of een vader, die zelf is geboren uit een in Nederland wonende moeder of vader (art. 4, derde lid RWN). Voor 1985 gold een soortgelijke, maar iets beperktere regeling. Op deze manier wordt vermeden dat generatie op generatie het «vreemdelingenschap» zou worden doorgegeven als er geen generatie is die kiest voor optie of naturalisatie.
Het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit is voor deze groep vergemakkelijkt. Zo hoeven Molukkers op wie de faciliteitenwet van toepassing is geen leges te betalen voor naturalisatie of optie. Ook behoeven zij geen naturalisatietoets te doen.
Welke mogelijkheden hebben mensen met een faciliteitenpaspoort teneinde de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom moeten mensen die niet goed zijn voorgelicht en waarvan het geen bewuste keuze was om de Nederlandse nationaliteit niet te verkrijgen, alsnog de normale naturalisatieprocedure doorlopen met kosten die kunnen oplopen tot 800 euro? Bent u bereid het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit voor hen te vergemakkelijken en in ieder geval zonder kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunnen mensen zelf onderzoeken of zij over de Nederlandse nationaliteit beschikken als zij een Nederlands paspoort hebben? Bent u bereid deze procedure voor Molukkers kosteloos beschikbaar te stellen zodat zij in ieder geval weten waar zij aan toe zijn?
Degenen die onder de werking van de faciliteitenwet vallen en op grond daarvan als Nederlander worden behandeld, zijn als zodanig ook geregistreerd in de basisregistratie personen. Op grond van artikel 2.55, tweede lid, van de Wet BRP kan een ieder bij het college van burgemeester en wethouders van een gemeente op diens verzoek binnen vier weken kosteloos inzage krijgen in de gegevens die over hem in de basisregistratie zijn opgenomen. Daarmee wordt de betrokkene in staat gesteld te achterhalen of hij als Nederlander is geregistreerd of als een persoon die als Nederlander wordt behandeld. Het is ook mogelijk om met gebruikmaking van DigiD deze gegevens, eveneens kosteloos, op elektronische wijze in te zien in het portaal Mijn Overheid.nl.
Voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer en voor provinciale staten ontvangen zij geen oproep (art. 4 van de faciliteitenwet), hetgeen voor betrokkenen ook als een aanwijzing kan gelden.
Bent u bereid te onderzoeken welke mensen een Nederlands paspoort hebben, maar niet de Nederlandse nationaliteit, en hen hierover te informeren zodat zij de benodigde stappen kunnen nemen? Zo ja, wanneer kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het niet bezitten van de Nederlandse nationaliteit is het gevolg van een bewuste keuze van ouders of grootouders die nauw samenhangt met de persoonlijke beleving van de Molukse identiteit binnen de desbetreffende gemeenschap. Tegen deze achtergrond past een terughoudende opstelling van de Nederlandse overheid. Het actief informeren van de betrokken personen over hun behandeling als Nederlander is daarmee niet in overeenstemming. Dit ligt echter anders op het moment dat betrokkenen een aanvraag doen voor een Nederlands reisdocument. Met het oog daarop zullen de gemeenten en de andere paspoortverstrekkende autoriteiten er, voor zover nodig, op worden gewezen dat zij aanvragers die blijkens de basisregistratie personen als Nederlander worden behandeld, van dit feit op de hoogte stellen en hen te vragen of zij een paspoort wensen waaruit hun behandeling als Nederlander blijkt.