(kinder)slavernij bij Zuid-Indiase spinnerijen die garens produceren voor westerse kledingmerken |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Fabric of Slavery: Large-scale forced (child) labour in India’s spinning mills», van de Landelijke India Werkgroep?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport dat in meer dan 90% van de spinnerijen die garens produceren voor onder meer westerse kleding, sprake is van moderne vormen van slavernij, waaronder kinderslavernij?
Ik deel de conclusie dat vormen van slavernij in veel spinnerijen voorkomen. Het rapport stelt dat in ruim de helft van de onderzochte spinnerijen werkneemsters worden beperkt in hun bewegingsvrijheid na werktijd. Het stelt ook dat in bijna de helft van de spinnerijen het Sumangali systeem, waarbij een deel van het loon pas wordt uitbetaald als het meerjarige arbeidscontract is uitgediend, nog steeds bestaat. Voorts stellen de onderzoekers dat in 10% van de spinnerijen, beide vormen van moderne slavernij plaatsvinden. Gezamenlijk kan dit er toe leiden dat in meer dan 90% van de spinnerijen een vorm van slavernij bestaat. Een ernstig probleem vormen ook de extreem lange werktijden voor kinderen en jongeren onder de 18 jaar.
Onderschrijft u de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan, waaronder de aanbevelingen aan de regeringen van importerende landen?
Ja.
Bent u van plan om met Nederlandse, of in Nederland actieve bedrijven die in Zuid-India kleding en textiel inkopen, samen te werken om het in dit rapport aangehaalde probleem aan te pakken? Welke rol(len) ziet u daarbij specifiek voor partijen in het Textielconvenant?
Op grond van de OESO richtlijnen moeten bedrijven due diligence uitvoeren voor de risico’s in hun keten. Dat geldt voor alle Nederlandse bedrijven die kleding en textiel inkopen in Zuid-India. Het Textielconvenant biedt bedrijven de mogelijkheid gezamenlijk problemen aan te pakken. De aanpak van gedwongen arbeid maakt onderdeel uit van de afspraken in het Textielconvenant. Het rapport «Fabric of Slavery» biedt de Nederlandse bedrijven goede informatie voor de beoordeling van risico’s en een passende aanpak voor de problemen in de spinnerijen in Zuid-India.
Het Sumangali systeem is expliciet genoemd in het Textielconvenant. Het ligt voor de hand dat bedrijven bij de aanpak van het Sumangali systeem zullen aansluiten bij een initiatief, voortbouwend op de «Amsterdam-coalition», waarin een internationale coalitie van 26 bedrijven zich in samenwerking met de OESO inspant voor de aanpak van het Sumangali systeem.
Nu is nog niet transparant welke fabrieken in India produceren voor de Nederlandse markt. In het kader van het Textielconvenant moeten deelnemende bedrijven hun productielocaties gaan melden en een plan van aanpak voor hun ketenrisico’s indienen bij het SER secretariaat. Daaruit moet blijken welke Nederlandse bedrijven te maken hebben met de Zuid-Indiase spinnerijen. De spinnerijen bevinden zich dieper in de keten van de Nederlandse bedrijven. Zo kan een Indiase spinnerij stoffen leveren aan een kledingfabriek in Bangladesh waar Nederlandse merken inkopen. De invloed van Nederlandse merken is dan indirect. De waarde van het convenant is dat een gezamenlijke aanpak makkelijker tot resultaten leidt «dieper» in de keten.
De stuurgroep van het Textielconvenant, waarin ook de Landelijke India Werkgroep zitting heeft, wil prioriteit geven aan de collectieve aanpak van kinderarbeid en leefbaar loon. Rekening houdend met die prioriteitstelling zal in de loop van 2017 ook aan de andere thema’s van het convenant worden gewerkt, zoals gedwongen arbeid.
Gaat u deze kwestie aan de orde stellen in uw contacten met de Indiase regering? Gaat u trachten afspraken te maken over een gezamenlijke oplossing, waarbij ook de kledingbedrijven, lokale vakbonden en maatschappelijke organisaties worden betrokken?
De Nederlandse overheid stelt schending van arbeidsnormen in de textielsector regelmatig aan de orde, ook in India. Nog onlangs heeft de directeur Duurzame Economische Ontwikkeling het rapport «Aangekleed/Uitgekleed» van de Schone Kleren Campagne en de Landelijke India Werkgroep besproken met de Indiase overheid. Daarbij heeft Nederland het belang van handhaving van arbeidswetten door de arbeidsinspectie benadrukt.
De Nederlandse ambassade benut de mensenrechtenwerkgroep van de EU voor het realiseren van een bredere coalitie van EU-lidstaten om gezamenlijk de problemen in de Indiase textielsector aan de orde te stellen. De Indiase fabrieken exporteren immers naar de hele EU.
Hoewel het wijzen op misstanden gevoelig ligt bij de overheid van India, blijkt het wel bespreekbaar. Naarmate de informatie over misstanden specifieker is, toont de Indiase overheid zich meer genegen hierop actie te ondernemen.
Er is consensus dat overheden aan beide zijden van de toeleveringsketen een positieve bijdrage kunnen leveren. In het zogenaamde INDUS platform werken de Nederlandse en Indiase overheid samen met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan goede praktijken voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in verschillende ketens.
Welke mogelijkheden ziet u voor internationale organisaties zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) om bij te dragen aan gezamenlijke oplossingen?
Onlangs heeft Nederland gesproken met de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in India over de schending van arbeidsnormen in de Indiase textielsector. De ILO is zich bewust van de problemen en wil een actieve rol spelen bij het realiseren van structurele oplossingen. Versterking van sociale dialoog en de capaciteit van de arbeidsinspectie dragen daaraan bij.
Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 4, is de OESO reeds actief in India en zal vanuit het textielconvenant aansluiting worden gezocht bij dit initiatief van de OESO.
Het bericht: “Medewerkers van verpleeghuis De Bleerinck in Emmen slaan alarm. Constant het gevoel dat ik tekortschiet” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Constant het gevoel dat ik tekortschiet» en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Veranderingen in het beleid van een zorginstelling kunnen tot onrust bij cliënten en medewerkers leiden. Ik vind dit zeer begrijpelijk. Omdat de Raad van Bestuur primair verantwoordelijk is voor het aanbieden van kwalitatief goede en veilige zorg, vind ik dat de Raad van Bestuur het signaal van de medewerkers en de Cliëntenraad serieus dient te nemen. Het is belangrijk dat de Raad van Bestuur van de Tangenborgh op een goede manier het gesprek aangaat met de Cliëntenraad en de medewerkers over de veranderingen.
Wat vindt u van de situatie dat het aantal zorguren daalt met ruim 15% en dat er vijf verzorgenden elk minimaal 6 bewoners onder hun hoede krijgen? Bent u van mening dat er nog verantwoorde zorg gegeven kan worden onder deze omstandigheden? Snapt u deze keuze van de Raad van Bestuur? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht om te zorgen voor veilige en kwalitatief goede zorg. Daarvoor is het onder meer belangrijk naar de juiste functiemix in de teamsamenstelling te zoeken. In dat verband geldt dat er meerdere mogelijkheden zijn om dit te bewerkstelligen: veel zorginstellingen zoeken naar combinaties van vaste medewerkers op een team, een verpleegkundige die op meerdere teams inzetbaar is en een goede samenwerking met informele hulp. In het nieuwe kwaliteitskader verpleegzorg, dat op 13 januari 2017 is ingeschreven in het Register van het Zorginstituut, zijn duidelijke normen opgenomen over de minimale inzet van personeel. Totdat er door de sector lokale, contextgebonden normen zijn ontwikkeld, zullen de normen uit het kwaliteitskader worden gebruikt als maatstaf. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, waaronder de inzet van personeel. Wanneer de Inspectie van mening is dat er onvoldoende, of onvoldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar is, zal de IGZ ingrijpen. Daarvoor is vooralsnog geen aanleiding.
Bent u voornemens om op basis van het signaal van medewerkers dat er geen veilige en kwalitatieve zorg gegeven kan worden de Inspectie voor de Gezondheidszorg te vragen onderzoek te doen?
De IGZ heeft mij, in aanvulling op het antwoord op vraag 2, laten weten dat zij het signaal meeneemt in haar toezicht op verpleeghuis De Bleerinck en erop toeziet dat de kwaliteit van zorg op orde is en blijft.
Klopt het dat, jarenlang, niet alle zorguren zijn vergoed door de overheid en zorgkantoren zoals de Raad van Bestuur Tangenborgh stelt? Zo ja, hoe komt dit en bent u voornemens hier wat aan te doen?
De Tangenborgh krijgt, net als iedere andere zorginstelling in Nederland, een wettelijk zorgbudget op basis van de zorgzwaartepakketten (zzp’s) van de bewoners. Blijkbaar heeft de Tangenborgh in het verleden daarnaast budget vanuit de huisvestingscomponent ingezet voor extra zorguren. Deze uren werden niet vanuit de zzp’s vergoed en zijn een individuele keuze van de Tangenborgh geweest.
Wat vindt u dat medewerkers voortaan een half uur pauze moeten houden in hun eigen tijd?
De Arbeidstijdenwet geeft aan welke wettelijke rechten op pauze en rusttijden er zijn. In de cao kunnen daar andere afspraken over zijn gemaakt. Ik vind het een zaak van Raad van Bestuur en Ondernemingsraad om nader met elkaar te overleggen over de wijze waarop pauzes worden ingevuld.
Klopt het dat er de afgelopen jaren flink is bezuinigd op de langdurige ouderenzorg, zoals wordt gesteld door de cliëntenraad van de Bleerinck? Zo nee, waar komt dit beeld vandaan? Zo ja, hoeveel is er bezuinigd? Kunt u hierop uitgebreid ingaan?
Nee, dit klopt niet. Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 juli 2016 heeft uw Kamer gevraagd om de uitgavenontwikkeling bij verpleeghuizen en de kosten per plek in beeld te brengen voor de periode 2010–2021. Deze informatie heb ik toegevoegd in bijlage 2 van mijn brief van 5 juli 2016 over «Openbaarmaking lijst 150 verpleegzorginstellingen»(Kamerstuk 31 765, nr. 216). Voor alle duidelijkheid heb ik de eerste tabel, over de afgelopen jaren, hieronder opnieuw opgenomen.
Uitgaven exclusief kapitaal in miljarden euro
4,1
4,3
4,9
5,0
5,3
5,3
Uitgaven inclusief kapitaal in miljarden euro
4,6
4,9
5,5
5,8
6,1
6,1
Gemiddeld aantal plekken (x 1.000)
66
68
71
73
76
77
Gemiddelde kosten per plek
€ 71.000
€ 72.000
€ 78.000
€ 79.000
€ 80.000
€ 79.000
Wilt u in gesprek gaan met de medewerkers en het bestuur van verpleeghuis Bleerinck in Emmen om de vrees van medewerkers dat er geen verantwoorde zorg meer kan worden gegeven, te bespreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de bestuurder om ervoor te zorgen dat de zorg op orde is en om daarover het gesprek met medewerkers aan te gaan. Blijkbaar heeft dat niet geleid tot het kunnen wegnemen van de onrust. Nu de veranderingen zijn ingevoerd, zal er scherp in de gaten moeten worden gehouden welke effecten die veranderingen hebben op werkdruk en werkplezier voor medewerkers én op de kwaliteit van zorg voor bewoners. In het kader van de interne governance zijn er, bijvoorbeeld in de Ondernemingsraad, Cliëntenraad en Raad van Toezicht, goede instrumenten beschikbaar om deze effecten te bespreken. Op het moment dat de IGZ constateert dat de kwaliteit van zorg niet geborgd is, zal de IGZ ingrijpen. De IGZ ziet vooralsnog geen aanleiding daartoe.
Het project Brouwerseiland |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Wij hebben al te vaak ja gezegd tegen Brouwerseiland»?1
Ja.
Wat is uw standpunt inzake het project Brouwerseiland? Hoe past dit project in het licht van uw eerdere uitspraken, namelijk dat het niet de bedoeling is om de hele kust vol te bouwen, dat u van een lege en mooie kust houdt en dat er alleen ruimte zou moeten zijn voor kleinschalige projecten?2
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures bij de voorbereiding en vaststelling van provinciale structuur- of omgevingsvisies en provinciale verordeningen ruimte. En bij gemeenten de voorbereiding en vaststelling van structuurvisies/ omgevingsvisies en bestemmingsplannen.
Deelt u de mening dat het project Brouwerseiland juist bijdraagt aan het volbouwen van de kust en geen kleinschalig project is?
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties. In het te sluiten Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de in antwoord 2 genoemde zonering en over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan.
Kunt u wat meer zeggen over de voortgang van de onderhandelingen over het Kustpact? Zal dit pact, net als bij het project de Zeeuwse Lagune in het Veerse Meer, gevolgen kunnen hebben voor het project Brouwerseiland?
In mijn brief van 25 oktober 20163 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van het Kustpact. Daarna is het Kustpact besproken met de achterbannen van de betrokken partijen. Enkele partijen hebben op basis van de toenmalige versie voorstellen gedaan voor de herformulering en toelichting van enkele artikelen. Deze voorstellen zijn met de meest betrokken partijen besproken, waaronder de organisaties voor natuur en milieudoelen en de recreatiebelangen. De meest recente teksten liggen nu voor reactie bij alle bij het Kustpact betrokken partijen. Over de resultaten zal ik de Kamer op korte termijn informeren. Vooruitlopend daarop acht ik het niet opportuun om een inschatting te geven over de relatie tussen de afspraken van het Kustpact en het genoemde project.
Deelt u de mening dat het, gelet op de discussie over de bescherming van onze kust, voor de hand ligt dat u geen gebruik zult maken van de u in artikel 3.2 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geboden bevoegdheid om ontheffing te verlenen van artikel 2.3.5 van het Barro, dat bepaalt dat op gronden gelegen binnen het kustfundament en buiten stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk is? Zo nee waarom niet?
Bij het nemen van een besluit over een verzoek tot ontheffing moet op grond van artikel 3.2 van het Barro beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met het Barro te dienen nationale belangen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij bijzondere omstandigheden moet gaan om bijzondere situaties, bijvoorbeeld de ontwikkeling van innovatieve projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang. De te dienen nationale belangen bij Brouwerseiland zijn de instandhouding en versterking van het kustfundament en het waarborgen van het onderhoud, de veiligheid en de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering, i.c. de Brouwersdam.
Ik zal zo spoedig mogelijk een besluit nemen over het ontheffingsverzoek, waarbij ik de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden en de te dienen nationale belangen zorgvuldig zal wegen.
Met het oog op de te betrachten zorgvuldigheid kan ik op dit moment nog niet op het te nemen besluit vooruitlopen.
Klopt het dat u door het weigeren van deze ontheffing kunt voorkomen dat er op grote schaal nieuwe vakantiewoningen aan de kust bij worden gebouwd? Klopt het dus dat u het project Brouwerseiland en andere projecten in de kustzone door weigering van ontheffing kunt stoppen?
In het antwoord op vraag 5 is opgenomen hoe een verzoek tot ontheffing moet worden beoordeeld en op grond waarvan een ontheffing kan worden verleend of kan worden geweigerd. Van deze beoordelingswijze kan niet worden afgeweken met het doel om projecten te stoppen of juist door te laten gaan.
Deelt u de mening dat megalomane kustprojecten, zoals het project Brouwerseiland en het project Zeeuwse Lagune, in het Kustpact uitgesloten dienen te worden en derhalve niet voor ontheffing in aanmerking dienen te komen? Zo nee, waarom niet?
Met alle partijen betrokken bij het Kustpact streven we naar een goede balans tussen bescherming en ontwikkeling. De provincies staan samen met de gemeenten en de andere partijen aan de lat om te komen tot zonering van de kustzone. Het Kustpact zal niet vooruitlopen op de democratische besluitvorming in o.a. gemeenten, provincie en waterschappen, die nodig is voor de inzet voor de zonering. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures.
Klopt het dat er op dit moment ook een conflict speelt over de plaatsing van de nog te bouwen getijdencentrale? Klopt het dat deze oorspronkelijk op de plek van het project Brouwerseiland gepland stond?
Over de getijdencentrale op de Brouwersdam is in het Wetgevingsoverleg Water van 14 november 2016 gedebatteerd. Er is echter geen conflict tussen een eventuele plaatsing van de getijdencentrale op een locatie in de Brouwersdam en het project Brouwerseiland zoals thans kan worden voorzien. In een pre-verkenningsfase van de getijdencentrale is sprake geweest van een eventuele locatie waar nu het project Brouwerseiland wordt beoogd, maar deze eventuele locatie viel al in 2008 af op ondermeer technische gronden.
Deelt u de mening dat bij het maken van plannen en het in gang zetten van procedures voor het project Brouwerseiland onvoldoende is gekeken naar de wensen van de lokale bevolking? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote maatschappelijke onrust die hierover is ontstaan?
Voor het project zijn verschillende wettelijke procedures van toepassing, die zijn of worden gevolgd. Daaronder de voorbereiding en vaststelling van een bestemmingsplan, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om bij de gemeente zienswijzen in te dienen. Ik reken en vertrouw erop dat de gemeenteraad deze zienswijzen bij de vaststelling van het bestemmingsplan zorgvuldig zal beoordelen en tot een evenwichtige afweging zal komen van de bij het project betrokken wensen en belangen, waaronder de wensen van de lokale bevolking.
Het opnemen van politieverhoren |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw algemene reactie op het artikel over Nederlandse politieverhoren in de praktijk?1
De auteurs stellen in het artikel audiovisueel geregistreerde politieverhoren aan de orde. Het audiovisueel registreren van verhoren gebeurt op basis van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten. Deze aanwijzing stelt auditieve of audiovisuele registratie van bepaalde verhoren verplicht. Auditieve registratie (geluidsopname) is kort gezegd verplicht bij zware misdrijven. Audiovisuele registratie (beeld- en geluidsopname) is verplicht bij het horen van minderjarigen of anderszins kwetsbaren in een zaak waar een zwaar misdrijf heeft plaatsgevonden, óf als de verhorend ambtenaar wordt ondersteund door een gedragsdeskundige, óf als de getuige wordt verhoord door een gedragsdeskundige. In andere situaties kan de politie in overleg met de officier van justitie overgaan tot facultatieve (niet verplichte) audiovisuele registratie van een verhoor of kan de rechter-commissaris hier opdracht toe geven. De politie voldoet aan de verplichtingen die uit de aanwijzing voortvloeien. Momenteel wordt de huidige applicatie voor audiovisuele registratie vernieuwd. De verbeterde applicatie zal op korte termijn beschikbaar komen. Verder zijn in de politiebegroting middelen gereserveerd voor de doorontwikkeling van audiovisuele registratie van verhoren.
Herkent u het daarin geschetste beeld over de kwaliteit van zowel de geluids- als de beeldopnames? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwaliteit van de geluids- en beeldopnames van politieverhoren is voldoende om aan de verplichtingen te voldoen die uit de hierboven toegelichte Aanwijzing voortvloeien. In de doorontwikkeling van de apparatuur voor audiovisuele registratie wordt onder andere gewerkt aan verbetering van de kwaliteit van geluids- en beeldopnames.
Klopt het dat onder andere de techniek nogal eens te wensen overlaat? Zo ja, wat wordt er gedaan om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Normale storingen zijn niet altijd te voorkomen. Er is een proces ingericht voor het melden en oplossen van gesignaleerde storingen. Voor de doorontwikkeling van audiovisuele registratie van verhoren zijn middelen gereserveerd in de politiebegroting.
Klopt het dat de kwaliteit van opnames van verhoren van kinderen doorgaans van betere kwaliteit zijn? Waar komt dat door? In hoeverre kan hiervan geleerd worden om het opnemen van de verhoren van volwassenen te verbeteren?
Voor het verhoren van minderjarigen beschikt de politie over speciale verhoorruimtes. Speciaal aan deze verhoorruimtes is o.m. hogekwaliteitsapparatuur geschikt voor opnames van het horen van kinderen. Ik kan mij goed voorstellen dat de auteurs van het artikel concluderen dat de kwaliteit van de audiovisuele registratie van verhoren met kinderen bovengemiddeld is. Het wordt voor het opsporingsproces niet noodzakelijk geacht om in alle verhoorkamers over dezelfde hogekwaliteitsapparatuur te beschikken. Aan deze hogekwaliteitsapparatuur zijn hoge kosten verbonden.
Momenteel wordt een aantal knelpunten binnen de huidige applicatie voor audiovisuele registratie aangepakt.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van politieverhoren?2 Hoe wordt daarbij rekening gehouden met de kwaliteit en dus bruikbaarheid van het opnemen van die verhoren?
Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van de wetsvoorstellen die het recht op een raadsman bij het politieverhoor in de Nederlandse wet verankeren is door de leden Van Nispen/Swinkels een motie ingediend die de regering oproept om over te gaan tot opnemen van alle politieverhoren. Ik heb over deze motie opgemerkt dat ik hem niet zou ontraden als ik hem kon opvatten als een oproep aan de regering om de ogen open te houden voor technologische ontwikkelingen. Ik heb daarbij ook opgemerkt dat het op korte termijn niet haalbaar is om over te gaan tot het opnemen van alle politieverhoren. De consequentie hiervan is dat de motie niet op korte termijn wordt uitgevoerd.
Wat vindt u van de suggestie om het verhoor ten behoeve van de kwaliteit pas in een proces-verbaal vast te leggen na het verhoor en dus met behulp van de opname?
Zolang niet alle verhoorkamers zijn uitgerust met apparatuur voor audiovisuele registratie, is de voorgestelde optie praktisch niet mogelijk.
De positie van vrouwen en meisjes in de watersector |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met en deelt u de zorgen wat betreft de benadeelde positie van vrouwen en meisjes en hun toegang tot en controle over water, zoals is beschreven in de «Recommendations Meer-Partijen Initiatief (MPI) gender & water» van ActionAid, Both ENDS en WO=MEN, van 14 december jl.1?
Ik deel de zorgen zoals beschreven in de aanbevelingsbrief van het MPI.
Bent u bereid u hard te maken voor de positie van vrouwen en meisjes in de watersector en de gendergelijkheid binnen deze sector te promoten? Hoe gaat u dat doen? In hoeverre betrekt u daarbij ook nauw verwante sectoren, zoals het klimaat en de landbouw?
Zoals u weet maak ik mij al jaren hard voor verbetering van de positie van vrouwen en meisjes, ook in de watersector. Dit komt op verschillende manieren terug in de beleidsformulering en de ontwikkeling- en uitvoering van water programma’s.
In mijn brief van 19 januari 2017 aan de Tweede Kamer heb ik de nieuwe strategie voor water, sanitaire voorzieningen uiteengezet voor de komende jaren. Deze is vormgegeven rond de nieuwe duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s), waarin gelijkheid en inclusiviteit centraal staan. Om daaraan invulling te geven zet de strategie in op het verbeteren van toegang tot – en zeggenschap over – water en sanitaire voorzieningen voor vrouwen. Vrouwen worden overigens niet alleen gezien als doelgroep, maar worden ook gestimuleerd om te laten zien dat zij veranderingen te weeg kunnen brengen en een leidende rol kunnen spelen bij besluitvorming. Dit komt de effectiviteit van programma’s ten goede en biedt kansen voor economische verzelfstandiging voor vrouwen.
Om gendergelijkheid structureel in de projectcyclus te bevorderen zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de formulering en goedkeuringsprocessen van nieuwe projecten en programma’s. Voor alle nieuwe programma’s is een genderanalyse verplicht. Deze leidt tot een specifieke op het nieuwe programma toegesneden genderstrategie en aanbevelingen voor gender monitoring. Een goed voorbeeld is de laatste «call for proposals» voor het Fonds Duurzaam Water. De beleidsregels zijn aangescherpt op het gebied van gender en indieners moeten in hun voorstel een genderanalyse maken die wordt meegenomen in de beoordeling. Indieners kunnen tevens ondersteuning op het gebied van gender aanvragen via vouchers. Deze meer gestructureerde aanpak zal leiden tot verbeteringen in monitoring en rapportages, zodat resultaten op het gebied van gender beter inzichtelijk gemaakt kunnen worden.
De afspraken voor de integratie van gender tijdens de projectcyclus gelden voor alle thema’s; deze hebben dus ook betrekking op projecten op het snijvlak van water en klimaat en van water en landbouw. Het Geodata for Agriculture and Water programma dat onlangs in het nieuws was, is een goed voorbeeld hiervan. Er wordt gekeken hoe toegang tot agrarische en meteorologische satellietgegevens bruikbaar kunnen worden gemaakt in het bijzonder ook voor boerinnen, zodat landbouwopbrengsten verbeteren en de positie van vrouwen wordt versterkt.
Tot slot worden genderaspecten meegenomen in internationale lobbyactiviteiten. Binnen het klimaatverdrag speelt Nederland bijvoorbeeld een actieve rol om een gender-responsief klimaatbeleid te bevorderen. Nederland zal betrokken blijven bij de uitwerking van het genderactieplan zoals voorgesteld tijdens de COP. Tevens heeft Nederland een belangrijke rol gespeeld bij de formulering van het genderbeleid van het Groene Klimaat Fonds.
In hoeverre heeft u of gaat u uitvoering geven aan de motie-Van Laar2 betreffende de uitvoering van genderanalyses en de ontwikkeling van effectieve genderstrategieën voorafgaand aan project- en beleidsontwikkelingen? Welke ontwikkelingen hebben zich op dit vlak sinds de aanvaarding van deze motie voortgedaan?
Voorwaarde voor goedkeuring van alle programma’s die Nederland ondersteunt, inclusief water, voedselzekerheid en klimaat, is het uitvoeren van een genderanalyse. Dit betekent dat de huidige situatie en beoogde impact van het voorgestelde programma op de lokale positie van vrouwen wordt geanalyseerd (gender analyse), mogelijkheden voor positieve impact worden geïdentificeerd en concreet aangescherpte actie wordt geformuleerd in een gender actieplan. Themadirecties worden hierbij ondersteund door genderexperts. Zoals al toegezegd aan de Kamer zullen in de toekomst niet alleen genderanalyses aan alle activiteiten ten grondslag liggen, maar ook genderspecifieke data verzameld worden om resultaten ten aanzien van gendergelijkheid beter in beeld te brengen.
Hoe gaat u zeker stellen dat Nederlandse ondernemingen de internationale standaarden, waaronder de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Free Prior and Informed Consent (FPIC), en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's), in het kader van gendergelijkheid binnen de watersector blijven naleven?
Het is gebleken dat de UN Guiding Principles on Business and Human Rights praktische uitvoeringsvragen met zich mee brengen voor ondernemingen. Het gezamenlijk bespreekbaar maken van het onderwerp en zoeken naar praktische oplossingen blijft ook internationaal een uitdaging. Nederland heeft hiertoe een werkgroep opgericht met de internationale NGO Business for Social Responsibility om samen met Nederlandse bedrijven een «gender code of conduct» uit te werken en verder te werken aan versterking van de economische positie van vrouwen in de watersector.
Bent u bereid u in te zetten voor een sterkere 'due diligence», waarbij ook gendergelijkheid een grote rol speelt? In hoeverre is het realiseerbaar om dit als een vereiste te stellen bij het verlenen van subsidies, leningen en andere overheidssteun zodat dit ook bijdraagt aan een sterkere implementatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen (Corporate Social Responsibility – CSR)?
Nederland maakt zich hard voor aanscherping van gender in due diligence. Bijvoorbeeld het verbeteren van arbeidsomstandigheden voor vrouwen in de textielindustrie, aanwezigheid van schone, veilige en toegankelijke sanitaire voorzieningen, industriële veiligheid en inspraak. Binnen mijnbouw is een vergelijkbaar traject van start gegaan i.s.m. Nederlandse maatschappelijke organisaties om op EU-niveau ervaringen met partner mijnbouwbedrijven uit te kunnen wisselen en gezamenlijk te kunnen leren hoe negatieve effecten op vrouwen kunnen worden beperkt en positieve effecten voor vrouwen binnen de sector kunnen worden bevorderd.
In het kader van coherentie op gebied van voedselzekerheid hanteert de regering bij overheidssteun onder meer de «Principles for Responsible Investment in Agriculture and Food Systems» van de Commissie voor Wereld Voedsel Veiligheid. Het derde principe («Foster Gender Equality and Women’s Empowerment») is geheel gericht op gendergelijkheid.
Hoe kijkt u aan tegen de verhoogde risico’s die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers lopen? Op welke manier kunnen deze risico’s zoveel mogelijk weggenomen worden?
Het verhoogd risico van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers wordt internationaal erkend en genoemd in mensenrechtenresoluties, waaronder in de Nederland/ Franse resolutie over tegengaan van geweld tegen vrouwen van eind 2016. Nederland erkent de speciale positie die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers innemen en hun verhoogde kwetsbaarheid. Hun werk kan ingaan tegen traditionele, religieuze en/of sociale normen ten aanzien van de rol van vrouwen in de samenleving. Dit veroorzaakt een verhoogd risico op seksueel en gendergerelateerd geweld.
Deze risico’s kunnen op korte termijn zoveel mogelijk worden gereduceerd door politieke en praktische steun vanuit het bestaande mensenrechtenbeleid en -instrumentarium, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke risico’s die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers lopen. Op de langere termijn kunnen deze risico’s enkel weggenomen worden door structurele verbetering in vrouwenrechten en meer gelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen in het betreffende land. Het Nederlandse internationale genderbeleid beoogt hieraan bij te dragen via ondersteuning van genderspecifieke programma’s en integratie van gender in de doelstellingen van het buitenlandbeleid.
Onderzoek naar seksueel misbruik in de sport |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het NOC*NSF wil onderzoeken op welke schaal seksueel misbruik de afgelopen 30 jaar in de Nederlandse sportwereld is voorgevallen?1
Het is goed dat de sport deze handschoen actief oppakt.
Waarom vond u in eerste instantie een breed onderzoek naar misstanden en intimidatie in de sport niet nodig,2 terwijl er elk jaar teveel meldingen van seksuele misstanden worden gemeld?3 Kunt u toelichten waarom u een breed onderzoek niet nodig acht, maar tegelijkertijd stelt dat elk geval van misbruik er een te veel is?
Ik ondersteun de sport op het thema integriteit en specifiek op het thema seksuele intimidatie al jaren. In antwoord op de Kamervragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb ik aangegeven wat ik momenteel in praktijk doe om de drempel om misstanden te melden te verlagen en om het aantal gevallen van seksuele intimidatie te verminderen. Verschillende maatregelen en onderdelen van beleid omtrent seksuele intimidatie zijn gebaseerd op onderzoek. Zo is er een grootschalige onderzoek uitgevoerd door Tine Vertommen van de Vrije Universiteit in Brussel, met NOC*NSF als een van de opdrachtgevers, waarbij ook een groot deel van de populatie uit Nederlanders bestond. Ik vind het goed dat de sport aanvullend daarop zelf een onderzoek start naar misstanden en intimidatie in de sport.
Wat wordt de onderzoeksopzet van het onderzoek dat het NOC*NSF nu instelt naar seksueel misbruik in de sport? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF laat het onderzoek onafhankelijk uitvoeren. Van NOC*NSF heb ik vernomen dat men nu de onderzoeksopzet aan het uitwerken is. Het is aan hen om u over de onderzoeksopzet en de uitkomsten te informeren.
Welke ondersteuning of bijdrage levert uw ministerie aan dit onderzoek?
Voor dit specifieke onderzoek heb ik geen verzoek voor financiële ondersteuning ontvangen. Ik ga er vanuit dat de sport hierin haar eigen verantwoordelijkheid neemt. Wij zullen het onderzoeksproces waar mogelijk met expertise en ervaring vanuit de overheid ondersteunen.
Welke concrete maatregelen gaat u inzetten om te zorgen dat seksueel geweld en intimidatie aangepakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de antwoorden op vragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb laten weten, voeren de bij NOC*NSF aangesloten bonden al sinds 1997 beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. De afgelopen jaren is dit beleid onder impuls van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» verbeterd en geïntensiveerd. Maatregelen die bonden kunnen treffen, zijn onder andere het opzetten van preventiebeleid bij verenigingen, het aanstellen van vertrouwenscontactpersonen, het inzetten van tuchtrecht en het aanvragen van gratis verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers. In totaal zijn er inmiddels ruim 4.000 vertrouwenspersonen in de sport actief. Bonden hebben allen uniform tuchtrecht als het gaat om seksueel grensoverschrijdend gedrag. Een groot deel van de bonden is aangesloten bij het Instituut Sportrechtspraak (ISR). Bij het ISR is met subsidie van VWS een poule van aanklagers beschikbaar voor aangesloten sportbonden bij zaken op het terrein van sport en integriteit. Daarnaast is een onderzoekscommissie integriteitzaken bij het ISR ondergebracht. Deze commissie kan door alle sportbonden worden ingezet bij ernstige misdragingen op het terrein van onder andere seksuele intimidatie.
Welke afspraken zijn er tussen het NOC*NSF, de politie en het openbaar ministerie over hoe omgegaan wordt met (al dan niet concrete) signalen of meldingen van seksueel misbruik in de Sport?
In de beantwoording op de vragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb ik aangegeven dat NOC*NSF, Politie en Openbaar Ministerie in het verleden vaak op ad hoc basis hebben samengewerkt. De uitvoering per casus was hierdoor verschillend. Op dit moment praten deze partijen met elkaar om een betere en snellere samenwerking te realiseren. Hoogleraar Marjan Olfers adviseert bij dit traject.
Hoe is de nazorg geregeld voor sporters die te maken hebben gehad met seksueel geweld en intimidatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil slachtoffers en omstanders aanmoedigen om misbruik of ongewenst gedrag te melden. Dit kan bijvoorbeeld via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF (ook anoniem), of bij vertrouwenscontactpersonen van alle bij NOC*NSF aangesloten sportbonden en/of bij de politie. Vertrouwens(contact)personen ondersteunen melders gedurende het proces en wijzen slachtoffers indien wenselijk naar de reguliere hulpverleningsorganisaties. Samen met het Vertrouwenspunt Sport kan ook gezorgd worden voor nazorg. Afhankelijk van de nodige nazorg, kunnen de vertrouwenspersonen dat zelf doen, dan wel doorverwijzen naar de relevante instanties. NOC*NSF brengt het Vertrouwenspunt Sport via publiciteit onder de aandacht om zoveel mogelijk slachtoffers of omstanders een melding te laten doen, zodat de juiste maatregelen genomen kunnen worden en nazorg geboden kan worden.
Is het voor sporters duidelijk waar zij seksueel misbruik en intimidatie kunnen melden? Moet hiervoor meer aandacht komen in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Italy’s cabinet approves Monte dei Paschi bailout’ in de Financial Times |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Italy’s cabinet approves Monte dei Paschi bailout»?1
Ja.
Kunt u, zodra deze informatie beschikbaar is, meer informatie verschaffen over de precieze invulling van deze reddingsoperatie? Hoe verhoudt deze reddingsoperatie zich tot de BRRD (Bank Recovery and Rescue Directive) en de staatssteunregels?
In antwoord op eerdere vragen van het lid Harbers heb ik uiteengezet wat de mogelijkheden zijn voor overheden om orde op zaken te stellen bij banken. Mijn brief van 6 juli jl. maakte onderscheid tussen enerzijds liquiditeitssteun en anderzijds kapitaalsteun, waarbij ik aangaf wat de voorwaarden hiervoor zijn en hoe deze worden toegepast door de bevoegde autoriteiten.2
Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij maatregelen door een nationale overheid sprake is van staatssteun en zo ja of deze geoorloofd is. Zodra de Europese Commissie een formeel oordeel geeft over een steunmaatregel wordt dit gepubliceerd op haar website. Inmiddels is op de website van de Europese Commissie zichtbaar dat is besloten om geen bezwaar te maken tegen liquiditeitssteun aan de Italiaanse bank Monte dei Paschi di Siena.3
In het Financial Times artikel waar het lid Harbers naar verwijst wordt ook gesproken over kapitaalsteun aan Monte dei Paschi di Siena. Hierover is nog geen definitief oordeel door de Europese Commissie gegeven. Zoals beschreven in mijn brief van 6 juli jl. is voor preventieve herkapitalisatie goedkeuring van de Commissie op basis van de Europese staatssteunregels vereist. Hiervoor dient aan een aantal voorwaarden uit de BRRD te worden voldaan.4 Wanneer op grond van het oordeel van de toezichthouder en op basis van het herstructureringsplan van een bank door de Commissie toestemming wordt gegeven voor toepassing van preventieve herkapitalisatie dan kan het oordeel van de Commissie terug worden gevonden op de website van de Commissie.5
Kunt u bevestigen dat Italië zich volledig committeert aan het nakomen van de afspraken uit de Bankenunie, ondanks het eerdere verzet hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat de uitzondering in de Europese regels ter bescherming van kleine beleggers waar Italië gebruik van lijkt te willen maken? Welke voorwaarden en eisen zijn daarop van toepassing? Wat wordt gekwalificeerd als een «kleine spaarder»? Wat bedoelt u met uw opmerking dat «»De Europese regels verzetten zich hier (het beschermen van kleine spaarders) ook niet tegen, maar dat kost natuurlijk wel veel geld»«?2
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat autoriteiten in geval van «bail-in aanvullende maatregelen kunnen treffen ten behoeve van kwetsbare groepen.7 In het Financial Times artikel waar het lid Harbers naar verwijst staat dat Italiaanse ambtenaren zouden hebben gezegd dat sommige retail obligatiehouders worden gecompenseerd indien zij worden geraakt. De precieze vormgeving van een dergelijke compensatie is vooralsnog onbekend. De Europese regels voor banken kennen geen generieke uitzondering voor de «bail-in» van «kleine spaarders». Compensatie kan in sommige gevallen echter op zijn plaats zijn, bijvoorbeeld indien retail beleggers bij de aankoop van kapitaalinstrumenten niet goed geïnformeerd zijn over de risico’s. Uiteraard dient een eventuele compensatieregeling conform de staatssteunregels te zijn.
Kunt u bevestigen dat de Italiaanse overheid ervoor kiest om de zogenaamde «retail bondholders» te compenseren voor hun bijdrage aan de bail in? Is dit geen omzeiling van het principe dat de primaire lasten gedragen dienen te worden door investeerders en niet door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt de bewering in het artikel dat de Europese Commissie al toestemming gegeven heeft voor het reddingsplan? Hoe kan de Commissie al akkoord zijn als de details van het plan nog niet bekend zijn? Wordt de toestemming van de Commissie, of de mogelijke bezwaren, openbaar gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het plan consequenties voor de Italiaanse begroting, en zo ja, welke? Indien ja, valt deze steun onder enige vorm van «flexibiliteit» uit het Stabiliteits- en Groeipact?
De exacte uitwerking van een plan waar het Financial Times artikel over spreekt is nog onzeker. Hierdoor is ook niet zeker wat de exacte gevolgen zijn voor de Italiaanse begroting. In algemene zin verhoogt zowel een kapitaalinjectie in een financiële instelling als een eventuele compensatie van retail-beleggers de EMU-schuld van een lidstaat. In hoeverre dit impact heeft op het (structurele) EMU-saldo van een lidstaat, en daarmee de naleving van de preventieve arm, hangt af van de precieze vormgeving en de beoordeling hiervan door de Europese Commissie.
Kunt u toezeggen dat u zich er volledig voor zal inzetten om de (geloofwaardigheid van de) regels van de Bankenunie overeind te houden?
Ik blijf me inzetten voor een adequate en consequente toepassing van de Europese regels voor banken. Er zijn inderdaad nog stappen te zetten als het gaat om het verminderen van de risico’s in het Europese bankwezen, alvorens over te gaan tot verdere risicodeling. De routekaart voor de bankenunie, die tijdens het Nederlands voorzitterschap is afgesloten, is hierbij voor de regering leidend.8
Ziet u de huidige gang van zaken als extra steun voor de inzet van de Nederlandse regering om eerst tot substantiele risicoreductie in de financiële sector te komen alvorens er zelfs maar overgegaan kan worden tot mogelijke vormen van risicomutualisatie, bijvoorbeeld in relatie tot het Europees Depositogarantiestelsel?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht: “Fiscus geeft oude maatschap nieuwe kans” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fiscus geeft oude maatschap nieuwe kans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door medisch specialisten in dienstverband, naast lagere kosten, vooral ook onderlinge samenwerking wordt bereikt, waarbij het patiëntbelang centraal staat? Vindt u het daarom ook zeer gewenst dat medisch specialisten in dienstverband werken?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven zie ik zowel het loondienstmodel als het participatiemodel als stip op de horizon. Beide modellen scheppen condities voor gelijkgerichtheid – en dus samenwerking – tussen ziekenhuisbestuur en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling en zodoende goede en doelmatige patiëntenzorg. Ik heb echter geen voorkeur voor één van deze modellen, noch gegevens op basis waarvan ik met stelligheid kan concluderen dat een dienstverband lagere kosten met zich meebrengt of mee zou brengen. De Technische Werkgroep Zorgkeuzes in Kaart2 concludeert dat er grote onzekerheid bestaat over het structurele besparingspotentieel van verplicht dienstverband. Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren.
Welke invloed heeft het dienstverband volgens u op de bevordering van samenwerking en onderlinge verbondenheid tussen artsen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u daarom ook geschrokken van het bericht dat de fiscus de oude maatschap een nieuwe kans geeft? Wat vindt u van het feit dat dankzij de uitspraak van de Belastingdienst, de betrokken medisch specialisten hun persoonlijke bv’s kunnen opheffen en weer een maatschap kunnen oprichten?
In het betreffende artikel wordt verwezen naar aanpassingen in de juridische structuur, waarbij de medisch specialist niet langer in een Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB)/coöperatie participeert door middel van zijn Personal Holding BV, maar als natuurlijk persoon in een maatschap. Dat gaat over de vraag of een specialist rechtstreeks of indirect participeert in het MSB. Een dergelijke aanpassing heeft geen betrekking op de samenwerkingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en het MSB/de coöperatie en leidt daarom niet tot een structuur die vergelijkbaar is met de oude maatschapsstructuren. Voor de beantwoording van de vraag of een medisch specialist als ondernemer in een maatschap kan worden aangemerkt is relevant welke ondernemingsrisico’s de medisch specialist loopt. De Belastingdienst beoordeelt van geval tot geval de zelfstandigheid en het realiteitsgehalte van het ondernemerschap. Het beoordelingskader van het ondernemerschap is niet gewijzigd.
Hoe verhoudt de «nieuwe kans» voor oude maatschappen voor medisch specialisten zich tot de afspraken hierover in het regeerakkoord?
Zoals uit mijn antwoord bij vraag 4 blijkt, is geen sprake van een «nieuwe kans» of een terugkeer naar oude maatschapstructuren. Er is dus ook geen sprake van een koerswijziging ten opzichte van de afspraken in het regeerakkoord.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over de oude maatschappen?2
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat invoering van integrale bekostiging in de ziekenhuiszorg een mijlpaal is, die kan bijdragen aan de kwaliteit, samenwerking en doelmatigheid van de zorg?
Ja, ik ben van mening dat met de invoering van integrale bekostiging een belangrijke belemmering voor onder andere gelijkgerichtheid en doelmatige zorg binnen het ziekenhuis is weggenomen. Met de invoering van integrale bekostiging is de deelregulering, waarbij de bekostiging en budgettaire sturing van ziekenhuizen en (vrijgevestigde) medisch specialisten deels gescheiden systemen waren, immers afgeschaft. De zorgverzekeraar heeft nu één onderhandelingspartner in de ziekenhuiszorg, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis, wat de gelijkgerichtheid en realisatie van doelmatigheid en kwaliteit ten goede kan komen. Met mijn brief van 4 juli 2016 (Kamerstuk 32 012, nr. 39) heb ik u nader geïnformeerd over de stand van zaken van de invoering van integrale bekostiging. Ik volg de ontwikkelingen omtrent deze invoering via onder andere de monitor integrale bekostiging van de NZa.
Staat u na de uitspraken van de Belastingdienst nog steeds achter uw antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen: «Ik ben dan ook van mening dat het terugkeren naar de oude maatschapstructuur een stap in de verkeerde richting zou zijn», en dat volgens u «Gelukkig er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een dergelijke beweging»? Vindt u ook nu dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een beweging richting de oude maatschap?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 4.
Hoe kan een ziekenhuisbestuur ervoor zorgen dat de focus van medisch specialisten ligt op onderlinge samenwerking? Op welke wijze kan een ziekenhuisbestuur stimuleren dat de zorg rondom ziektebeelden en patiënten wordt georganiseerd, terwijl de specialisten bezig zijn met de tegengestelde ontwikkeling? Hoe kan de verbinding worden hersteld?
Mij valt op dat partijen, ziekenhuizen en medisch specialisten, steeds meer bezig zijn met thema’s als «Samen beslissen» en de toegevoegde waarde van de behandeling – waarbij de integrale zorgvraag van en de uitkomsten van de zorg voor de patiënt centraal staan. Het is vooral zaak deze ontwikkeling te omarmen en aan te jagen. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuisbestuurders om aandacht te hebben voor onderlinge samenwerking tussen medisch specialisten. Zij kunnen inzetten op «samen beslissen» in de spreekkamer en in de bedrijfsvoering van de instelling (interne logistiek) afspraken maken over hoe de uitkomsten van zorg worden gemeten en dit openbaar maken. Ik zet hierop in ter bevordering van transparantie over de kwaliteit van zorg. Tegelijkertijd zal dit de doelen van ziekenhuisbesturen en medisch specialisten verbinden.
Hoe staat de uitspraak van de Belastingdienst volgens u in verhouding tot het feit dat medisch specialisten de afgelopen jaren erg hun best hebben gedaan om aan te tonen dat ze een bedrijf zijn in het ziekenhuis? Vindt u dit gewenst?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 beoordeelt de Belastingdienst van geval tot geval de zelfstandigheid en het realiteitsgehalte van het ondernemerschap. Het beoordelingskader van het ondernemerschap is niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het vormen van dergelijke constructies zonde van tijd en energie is van specialisten, die beter hadden kunnen worden ingezet in goede zorg voor de patiënt?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 10.
Wat gaat u doen om een cultuuromslag te creëren richting samenwerking tussen medisch specialisten waarbij de patiënt centraal staat?
Ik ben van mening dat die omslag in gang is gezet en wordt gestimuleerd door het beleid.
Het bericht dat niet-westerse Nederlanders vaker celstraf krijgen in plaats van taakstraffen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Niet-westerse Nederlander krijgt vaker cel in plaats van taakstraf»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde rapport van de Raad voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u dat voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen en daarbij tevens ingaan op de aanbevelingen in het rapport?
Ik ben bekend met het genoemde rapport. Dit rapport is door de Raad voor de rechtspraak online gepubliceerd op https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/research-memoranda-2016–02.pdf. Een kopie van dit rapport treft u in de bijlage aan.2
Het is een goede zaak dat de Rechtspraak dit onderzoek heeft laten uitvoeren. Er blijken verschillen in de oplegging van het soort straf tussen herkomstgroepen, maar daarvoor kunnen, aldus het rapport op pagina 40, «praktische» en «legitieme redenen» zijn.
De onderzoekers pleiten voor meer aandacht in onderzoek en rechtspraktijk voor de verhouding in zwaarte tussen verschillende soorten straffen. Op dit punt ga ik in mijn antwoord op vraag 6 nader in. Tevens pleiten de onderzoekers voor onderzoek naar de achtergronden van verschillen tussen herkomstgroepen in toepassing van voorarrest en in opgelegde soorten straf. Tegelijkertijd lijken deze verschillen verklaarbaar uit verschillen in achtergronden tussen herkomstgroepen, die in de rechterlijke beslissing om een bepaalde sanctie toe te passen meewegen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Specifiek verder onderzoek naar de achtergronden van deze verschillen lijkt mij daarom niet dringend.
Is het waar dat daders met een migratie-achtergrond vaker in de gevangenis belanden, omdat ze vaker veroordeeld worden voor zware misdrijven? Zo ja, waarom worden deze daders vaker voor deze misdaden veroordeeld dan verdachten die geen migratie-achtergrond hebben? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, dat klopt. Het rapport stelt op pagina 21 dat allochtonen gemiddeld voor zwaardere delicten terechtstaan dan autochtonen. Het rapport gaat niet in op de vraag waarom dat zo is.
Acht u het mogelijk dat er niet alleen als het om staandehoudingen gaat de etniciteit een rol speelt (ethnic profiling) maar dat een dergelijk effect ook in de rechtspraak kan gelden? Zo ja, waarom acht u dit mogelijk, heeft u daar concrete aanwijzingen voor en welke zijn dat dan? Zo, nee waarom acht u dit niet mogelijk?
Het rapport concludeert dat er, bij hantering van de bij vervangende hechtenis gebruikelijke omrekensleutels tussen soorten straffen, geen verschillen bestaan in sanctiezwaarte tussen herkomstgroepen (p.7). Dit geeft dus geen aanwijzing dat er bij de rechtspraak sprake is van «etnisch profileren» of stereotypering. Wel blijkt sprake te zijn van verschillen in de oplegging van het soort straf tussen herkomstgroepen, maar daarvoor kunnen, aldus het rapport «praktische» en «legitieme redenen» zijn (p.40). Zo kunnen taalproblemen, het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en het niet hebben van een baan de opgelegde soort straf beïnvloeden.
Zijn u onderzoeken bekend over het verband tussen strafrechtelijke vonnissen en de etnische achtergrond van de verdachte? Zo ja, welke zijn dit en wat waren de conclusies? Zo nee, acht u het wenselijk om daar nader onderzoek naar te laten doen en hoe gaat u dat laten doen?
Dit betreffende onderzoek legt juist het in de vraag genoemde verband. Het is het eerste onderzoek in Nederland waarbij dit verband via een analyse op een zo uitgebreid gegevensbestand is vastgesteld. Op dit moment zie ik op basis van de conclusies van dit uitgebreide onderzoek, geen reden om nader onderzoek te laten doen.
Deelt u het pleidooi van de onderzoekers om de verhoudingen tussen de verschillende straffen verder tegen het licht te houden? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Eerder onderzoek laat zien dat de strafrechtelijk gehanteerde omrekensleutels tussen verschillende soorten straffen niet altijd aansluiten bij de maatschappelijke perceptie van de zwaarte van die verschillende soorten straffen. Zo is de vrijheidsstraf in de maatschappelijke perceptie relatief zwaarder dan volgens de wettelijke omrekensleutels het geval is.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat hij verdere aandacht aan deze problematiek zal besteden en zal adviseren over eventuele aanpassing van deze omrekensleutels.
Het artikel ‘Koolmonoxidevergiftiging kinderen door barbecue in ijskoud huis’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op NOS.nl van 21 december 2016, «Koolmonoxidevergiftiging kinderen door barbecue in ijskoud huis»?1
Ja.
Bent u bereid te erkennen dat het een ernstige zaak is wanneer kinderen zich blijkbaar genoodzaakt zien om binnenhuis een barbecue aan te steken omdat het simpelweg te koud is in de woning vanwege afgesloten gas en elektriciteitsvoorzieningen?
Ja.
Is de Minister voor Wonen en Rijksdienst van mening dat er, in het bijzonder wanneer er kinderen bij betrokken zijn die hiervan ernstig de dupe kunnen worden, een andere regeling moet komen voor wanbetaling omtrent gas en energierekeningen zodat het in principe niet meer kan gebeuren dat kinderen, om deze reden, in een onverwarmd huis of woning komen te zitten? Zo nee, waarom niet?
De regels voor het afsluiten van elektriciteit en gas betreffen het terrein van de Minister van Economische Zaken en zijn vastgelegd in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Deze regeling is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van ongewenste afsluiting van huishoudens. Van ongewenste afsluiting kan sprake zijn als het kwetsbare huishoudens betreft of als het gaat om afsluiting in de winterperiode (1 oktober – 1 april). Daarnaast heeft deze regeling tot doel om het oplopen van betalingsachterstanden bij kleinverbruikers te voorkomen.
In het algemeen is geregeld dat iemand alleen afgesloten mag worden als daardoor geen ernstige gezondheidsrisico’s voor de betrokkene of zijn huisgenoten (bijvoorbeeld kinderen) ontstaan – blijkende uit een medische verklaring. Daarnaast vinden er, als er geen ernstige gezondheidsrisico’s spelen, in principe geen afsluitingen van elektriciteit en gas in de winterperiode plaats. Hierin hebben mensen wel een eigen verantwoordelijkheid. Werkt de betrokkene niet mee aan schuldhulpverlening, is er sprake van fraude of verzoekt de betrokkene zelf om afsluiting, dan kan een huishouden ook in de winterperiode afgesloten worden.
Mede naar aanleiding van een parlementair debat over het afsluitbeleid begin 2009 heeft de energiesector aanvullend op de regeling vrijwillige afspraken gemaakt. De afspraken houden in dat huishoudens die op grond van deze regeling mogen worden afgesloten, niet worden afgesloten zolang er sprake is van strenge vorst.
Op basis van bovenstaand omschreven huidig beleid is het kabinet van mening dat het afsluitbeleid, in het bijzonder het afsluitbeleid bij kwetsbare huishoudens, geen aanpassing behoeft.
Erkent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat met de invoering van een basisinkomen dit probleem zich mogelijkerwijs niet had voorgedaan, eenvoudigweg omdat een basisinkomen een onvoorwaardelijke pecuniaire voorziening is waarover alle Nederlanders boven de 18 jaar in gelijke mate over kunnen beschikken en waardoor zij in feite altijd in staat zullen zijn om dergelijke vaste lasten te kunnen betalen?
In het huidige sociale zekerheidsstelsel wordt inkomensondersteuning geboden aan specifieke groepen zodat zij kunnen voorzien in hun noodzakelijke kosten van bestaan. Noch het huidige stelsel noch een basisinkomen kan echter garanderen dat energierekeningen of andere vaste lasten op tijd worden betaald.
Het bericht ‘Asielcheck totaal fiasco’ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Asielcheck totaal fiasco»?1
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het Algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid van 26 mei 2016 om het nadere inspectierapport over de identificatie van asielzoekers in Nederland afgelopen zomer naar de Kamer te sturen, blijkens uw opmerkingen in dit debat: «Daarom hebben we de inspectie, meteen toen we hiermee begonnen, zelf gevraagd om dit snel te checken, na een tijdje nog een keer te checken en nu ook weer, en om ons in de zomer te laten weten of het na april goed is gebleven, zodat we het nog verder kunnen verbeteren.» en: «Ik moet even navragen wanneer we dat bericht van de inspectie precies krijgen. Augustus, september.»?2
Ja.
Waarom heeft u deze toezegging om de Kamer te informeren in of kort na afgelopen zomer, niet gestand kunnen doen blijkens het pas op 21 december 2016 aan de Kamer gestuurde Inspectierapport en pas nadat de Telegraaf daarover berichtte?3
Wij hebben de Inspectie ook na het rapport van april 2016 gevraagd mee te blijven kijken naar het identificatie- en registratieproces (hierna: I&R-proces). De Inspectie heeft daarop opnieuw onderzoek gedaan naar het I&R-proces. Hiervoor zijn in augustus en september de locaties bezocht. Op basis van de geverifieerde bevindingen is een analyse uitgevoerd en is het conceptrapport opgesteld. Het conceptrapport is aan betrokken organisaties voorgelegd voor wederhoor teneinde hen in staat te stellen om eventuele feitelijke onjuistheden aan te geven. Het door de Inspectie VenJ vastgestelde rapport is ons vervolgens eind november 2016 aangeboden. Gezien de berichtgeving in de Telegraaf van 21 december is ervoor gekozen het rapport op die dag direct openbaar te maken, om een ieder inzicht in de bevindingen van de Inspectie te geven. Onze reactie op dit rapport is per gelijke datum aan uw Kamer gezonden. Daarmee is voldaan aan de toezegging van de Minister van Veiligheid en Justitie tijdens het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding van 24 november 2016 om het Inspectierapport met beleidsreactie nog voor het kerstreces aan de Tweede Kamer te zenden.
Herinnert u zich uw stellingnames in de brief van 18 mei 2016 dat «De apparatuur voor het uitlezen van gegevensdragers in de ID-straten en op Schiphol op orde is.» en «De gegevensdragers zoals smartphones worden in het I&R-proces eerst onderworpen aan een algemene check.» en «Deze smartphones worden gekoppeld aan een pc en <uitgelezen>.»?4 Hoe moeten deze uitspraken worden bezien in het licht van het Inspectierapport dat u afgelopen week naar de Kamer stuurde?
Ja. De Inspectie komt in haar rapport tot de conclusie dat het uitlezen van gegevensdragers sinds de eerste inspecties eind 2015 aanmerkelijk is verbeterd. Alle ID-straten beschikken over uitleesapparatuur. Het proces verloopt als volgt:
Gegevensdragers worden door de politie of Koninklijke Marechaussee (KMar) eerst aan een quickcheck onderworpen. Daarbij let men onder andere op foto’s, e-mails, contactenlijsten en zogeheten messengerdiensten. Men zoekt dan naar informatie over de identiteit en is daarbij alert op de reisroute en signalen van mensenhandel, mensensmokkel en terrorisme. Op basis van de bevindingen van deze quickcheck en verdere bevindingen tijdens de identificatie en registratie wordt besloten of de gegevensdragers ook digitaal moeten worden uitgelezen. In dat geval wordt met speciale software data vanuit de gegevensdrager overgebracht op de eigen computerapparatuur van de politie of KMar.
Waarom is het sinds de verschijning van het vorige Inspectierapport in mei 2016, uw beleidsreactie en debat met de Kamer op 26 mei 2016 niet gelukt bij asielzoekers een volledige registratie op orde te krijgen, dat wil zeggen dat altijd en bij iedereen een check plaatsvindt van aanwezige bagage, telefoons en documenten ter identificatie?
De Inspectie concludeert dat de registratie van asielzoekers op orde is. Een asielzoeker die in Nederland asiel aanvraagt wordt eerst geïdentificeerd en geregistreerd door de politie of de Marechaussee. Zodra vreemdelingen zich melden voor de asielprocedure start het Identificatie en Registratieproces door de Politie of de Marechaussee. Tijdens dit proces stelt de politie of de KMar de identiteit vast aan de hand van bagage, documenten, biometrie, een eerste gesprek en leest zo nodig de telefoons uit. Er worden vingerafdrukken genomen en een foto gemaakt; de asielzoeker wordt geregistreerd en er wordt een v-nummer toegekend. Ook vindt een check plaats in de relevante systemen en worden mensen zo nodig aanvullend gehoord.
Kunt u nader toelichten welke andere stappen in het identificatieproces behalve de quickcheck, indien nodig het uitlezen van gegevensdragers en het nader gehoor in de praktijk soms ook niet of niet volledig worden uitgevoerd, gelet op de bewoording «met name» in het Inspectierapport?5 Wat zijn de redenen hiervoor en welke veiligheidsrisico’s zijn hieraan verbonden?
De Inspectie concludeert dat de kwaliteitsborging van het identificatieproces op orde is en het proces zorgvuldig wordt uitgevoerd. Het inspectierapport heeft aangetoond dat inmiddels in de praktijk conform de geldende procesbeschrijvingen, afspraken en instructies wordt gehandeld. De Inspectie constateert dat de werkzaamheden over het geheel genomen goed uit te voeren zijn binnen de beschikbare tijd. De medewerkers maken vanuit hun kennis en expertise een afweging om iets al dan niet verder te onderzoeken. Dit betekent dat er per geval wordt bekeken hoe de beschikbare tijd en capaciteit het beste kan worden besteed. Politie en KMar hebben daarnaast het proces van interne kwaliteitscontroles verder aangescherpt om de kwaliteit van de processtappen te toetsen en zo nodig te verbeteren. Over mogelijke verbetermaatregelen, zijn wij in gesprek met de betrokken diensten. Zo zijn wij voornemens ten aanzien van bepaalde asielzoekers het mogelijk te maken dat zij langer dan tot nu toe op de locatie beschikbaar gehouden kunnen worden voor nader onderzoek. Op deze manier ontstaat de mogelijkheid om tijd te creëren voor inzet van benodigde specialismen. Wij betrekken hierbij ook het onderzoek dat de Inspectie momenteel doet naar de opvolging van de onderkende signalen uit de gehele vreemdelingenketen door de betrokken diensten.
Kunt u de bevindingen in het Inspectierapport bevestigen dat door gebrek aan tijd, capaciteit en (technisch) materieel de stappen van de quickcheck, het uitlezen van gegevensdragers en het nader gehoor niet of niet volledig worden uitgevoerd? Kunt u kwalitatief schetsen hoe groot dit probleem is, in hoeveel gevallen worden deze stappen niet of niet volledig genomen?
De Inspectie constateert het volgende:
«De meeste medewerkers geven aan hun werk over het geheel genomen goed te kunnen uitvoeren in de beschikbare tijd (dat wil zeggen: binnen één werkdag).
Hoewel medewerkers aangeven dat zij voor het identificatieproces in het algemeen genoeg tijd hebben, zijn er een aantal processen waar zij, door de beschikbare tijd gedwongen, keuzes moeten maken om deze al dan niet of niet volledig uit te voeren.«
Er is dus geen sprake van dat de genoemde stappen «niet» worden uitgevoerd. Het betekent wel dat er per geval weloverwogen wordt gekeken hoe de beschikbare tijd en capaciteit het beste kan worden besteed. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zijn wij in gesprek met de betrokken diensten. Zo zijn wij voornemens ten aanzien van bepaalde asielzoekers het mogelijk te maken dat zij langer dan tot nu toe op de locatie beschikbaar gehouden kunnen worden voor nader onderzoek. Op deze manier ontstaat de mogelijkheid om tijd te creëren voor inzet van benodigde specialismen.
Hoe wordt beoordeeld wanneer het nodig is om gegevensdragers uit te lezen, aangezien het lastig is voor medewerkers om Arabische teksten te lezen?
Het omgaan met andere talen (waaronder Arabisch) vormt een hindernis in het soepel uitvoeren van het proces. De medewerkers in de I&R-straten hebben echter de nodige ervaring, weten waar zij op moeten letten en hebben een checklist die zij kunnen raadplegen. Ook zijn er 24/7 tolken oproepbaar. Bovendien kunnen medewerkers een beroep doen op collega’s van de Dienst Regionale Informatie Organisatie (DRIO), die aan de hand van informatieverzameling afwegen of diepgaander onderzoek is geboden.
Kunt u aangeven in hoeverre hierdoor een risico bestaat dat signalen over mensenhandel, mensensmokkel en terrorisme of andere ernstige zaken die juist opgemerkt zouden moeten worden bij de registratie en identificatie van asielzoekers?
Dit proces staat helemaal aan het begin van de asielketen. Het valt nooit honderd procent uit te sluiten dat signalen van criminaliteit, waaronder terrorisme, in deze schakel niet worden opgemerkt. Signalen daarvan kunnen ook worden opgevangen tijdens de contactmomenten die de vreemdeling heeft gedurende het I&R-proces met politie of Marechaussee of later in het proces in het contact met het COA, de IND of de DT&V. In het hele proces is dan ook verhoogde aandacht voor dergelijke signalen ingericht, waarbij steeds gebruik gemaakt wordt van de dan beschikbare informatie die vanzelfsprekend in de loop van het proces toeneemt. Het I&R-proces, dat initieel diende voor de vaststelling van de identiteit en registratie van asielzoekers, is mede naar aanleiding van de verhoogde dreiging in november 2015 aangepast. Vanaf dat moment staan de werkzaamheden in dit proces meer in het teken van het vroegtijdig opvangen van signalen die duiden op terrorisme of andere vormen van criminaliteit. Medewerkers in de gehele vreemdelingenketen hebben trainingen gevolgd om signalen van radicalisering te herkennen. En deze vervolgens te delen met de diensten die belast zijn met het voorkomen en bestrijden van terrorisme. Zo screent de IND op basis van de informatie uit het identificatie en registratieproces of er signalen zijn met betrekking tot (identiteits-, nationaliteits- of visum-) fraude, nationale veiligheid, 1F en mensensmokkel/mensenhandel. Ook is in de vreemdelingenketen ingezet op het vergroten van het veiligheidsbewustzijn. Hoewel de betrokken diensten zeer alert zijn op mogelijke risico’s, kan misbruik van de Nederlandse asielprocedure nooit volledig worden uitgesloten. Om alert te blijven op de kwaliteit van dit proces en steeds mogelijkheden tot verbetering te blijven benutten hebben wij de Inspectie gevraagd onderzoek te doen naar de opvolging van de onderkende signalen uit de gehele vreemdelingenketen door de betrokken diensten. Dit onderzoek wordt naar verwachting begin 2017 aan ons aangeboden. Uw Kamer wordt hierover vanzelfsprekend geïnformeerd.
Hoe vaak zijn sinds april dan wel mei 2016 de telefoons uitgelezen van asielzoekers, gelet op uw toezegging in uw brief van 16 maart 2016: «Op dit moment wordt door de politie nog niet geregistreerd hoe vaak telefoons worden uitgelezen. Binnenkort gaat de politie over tot het registreren hiervan.»?6 Wanneer is de politie tot deze registratie overgegaan en wat zijn hiervan de resultaten?
Zoals toegezegd worden alle gegevensdragers aan een quickcheck onderworpen. In de afgelopen periode heeft in bijna 1 op de 3 gevallen de betrokken medewerker vervolgens besloten tot het nader (laten) uitlezen van de gegevensdragers. De politie registreert dit sinds 15 augustus 20167.
Waarom heeft u de aanbeveling van de Inspectie om «realistisch te zijn over de mogelijkheden van de ID-straten bij het verzamelen van signalen over mensenhandel, mensensmokkel en terrorisme» direct overgenomen?7 Is het niet verstandiger in plaats van deze snel over te nemen deze aanbeveling te onderzoeken waarom in de ID-straten niet gebeurd wat eerder wel is toegezegd en beoogd?
Het hoofddoel van het I&R-proces was en is het vaststellen van de identiteit van de vreemdeling en deze te registreren. Sinds de verhoogde dreiging zijn de werkzaamheden in het I&R-proces steeds meer komen te staan in het teken van het vroegtijdig opvangen van signalen die duiden op terrorisme of andere vormen van criminaliteit. Het valt nooit te garanderen dat criminelen, waaronder terroristen, op dat moment worden opgemerkt. Daarop ziet het realisme: het I&R-proces is een belangrijke, maar niet de enige schakel in de gehele vreemdelingen- en de nationale veiligheidsketen. Dat neemt niet weg dat alle betrokken organisaties continu werken aan het opvangen van signalen en verbeteren van de samenwerking hierop binnen de keten. Wij zien derhalve uit naar het vervolgonderzoek van de Inspectie om onze processen nog deugdelijker te kunnen inrichten en op elkaar aan te laten sluiten.
Deelt u de mening dat geen concessies gedaan kunnen worden, gelet op het dreigingsbeeld in Nederland en Europa, aan een volledige en zorgvuldige registratie van asielzoekers en de genoemde oorzaken als tijd, capaciteit en materieel absoluut geen belemmering mogen vormen voor het niet of niet volledig uitvoeren van controles? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke termijn gaat u de constaterende knelpunten hieromtrent verbeteren? Zijn dit ook de maatregelen die u aankondigde in het NOS journaal afgelopen week?8
Wij delen de mening dat er gelet op het dreigingsbeeld geen concessies gedaan kunnen worden aan een volledig en zorgvuldige registratie van asielzoekers. Het kabinet neemt de dreiging zeer serieus en bekijkt zorgvuldig welke maatregelen nodig zijn in het kader van de dreiging. Het I&R-proces vormt hierin een van de schakels binnen de vreemdelingenketen en kan een bijdrage leveren aan het opvangen van signalen en die signalen overdragen aan bij de bestrijding van terrorisme betrokken organisaties.
De Inspectie constateert dat het materieel waarover de diensten beschikken nu grotendeels op orde is. Bovendien hebben de diensten sinds de vorige onderzoeken forse stappen gezet in de kwaliteit van het identificatieproces, dat wordt uitgevoerd door medewerkers met de benodigde expertise en kennis van de processtappen die ze moeten uitvoeren.
De betrokken organisaties werken continu aan het verder verbeteren van de samenwerking in deze keten. Dit is een doorlopend proces in het licht van steeds veranderende modus operandi. De inzet van alle betrokkenen is erop gericht misbruik van de asielprocedure door terroristen en andere criminelen te voorkomen. Om alert te blijven op de kwaliteit van dit proces en steeds mogelijkheden tot verbetering te blijven benutten hebben wij de Inspectie ook gevraagd onderzoek te doen naar de opvolging van de onderkende signalen uit de gehele vreemdelingenketen door de betrokken diensten.
Waarom geeft u aan in de brief van 21 december 2016 dat uit het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) «Jihadisme en de vreemdelingenketen» zou blijken dat er geen problemen zijn, gelet op de vaststelling van het WODC dat er sinds 2014 vanwege de verhoogde instroom capaciteitsproblemen zijn?9 Waarom heeft u in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie 2017 de keuze gemaakt minder capaciteit in te zetten bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Het WODC concludeert in haar recente onderzoek «Jihadisme in de vreemdelingenketen» dat de afgelopen jaren gefaseerd verschillende maatregelen zijn getroffen en werkwijzen geïntroduceerd om jihadisme in de vreemdelingenketen te signaleren, die in onderlinge samenhang kunnen worden aangemerkt als één systematiek. Het WODC heeft geen indicaties gevonden dat zich bij de uitvoering hiervan grote problemen voordoen. Ten aanzien van de capaciteit concludeert het WODC in het zelfde rapport ook dat «De sterk afgenomen instroom van asielzoekers sinds begin 2016 maakt dat de knelpunten met betrekking tot een tekort aan capaciteit om primaire processen uit te voeren ondertussen grotendeels zijn opgelost.» Er wordt overigens al geruime tijd geïnvesteerd in de gehele vreemdelingenketen om eventuele signalen van bijvoorbeeld potentiële radicalisering, ronselen of jihadistische intenties te onderkennen.
Door de aanzienlijke afname van de asielinstroom in de loop van 2016 is daarnaast minder capaciteit nodig dan gedurende de pieken in voorgaande jaren. De in te zetten capaciteit bij de IND hangt onder meer samen met de te verwachten asielinstroom. In 2017 wordt een lagere asielinstroom verwacht.
Hoe beoordeelt u, in het licht van het Inspectierapport V&J afgelopen week over de gebreken in de registratie van asielzoekers de vaststelling in het WODC-rapport «Jihadisme en de vreemdelingenketen» dat «in de praktijk niet altijd gewerkt wordt volgens de bestaande meldstructuur en interne afspraken»?10 Deelt u de mening dat er wel degelijk problemen zijn, in tegenstelling tot hetgeen u beweert in uw brief van 21 december 2016?
In mijn brief van 21 december 2016 sluiten wij aan op de algemene conclusie van de Inspectie die constateert dat het proces thans zorgvuldig verloopt. Daarnaast constateert de Inspectie een aantal verbeterpunten, waar inmiddels een aantal maatregelen op worden genomen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12.
Het WODC-rapport -dat een wetenschappelijk beeld presenteert van de signalering en informatie-uitwisseling van jihadisme, radicalisering en ronselpraktijken in de vreemdelingenketen- geeft aan geen indicaties te hebben gevonden dat zich bij de uitvoering grote problemen voordoen. Het WODC geeft ook aan dat vanwege de opzet van de studie het niet mogelijk is om harde uitspraken te doen over meldingen conform de bestaande structuur. Het WODC deed in dat kader de aanbeveling dat moet worden geïnventariseerd waar wederzijdse informatiebehoeften en mogelijkheden tot informatie-uitwisseling precies uit bestaan. De uitwisseling moet daarnaast doelmatig zijn en volgens privacywetgeving worden uitgevoerd. Deze aanbeveling hebben wij overgenomen in de beleidsreactie.
Het verbeteren van de informatie-uitwisseling, het onderkennen van signalen en het doorgeven daarvan, is een continu proces. Wij zullen samen met de betrokken diensten de werkwijzen blijven verbeteren.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden, gelet op het debat dat de Kamer met u over dit Inspectierapport wil voeren na het aanstaande kerstreces?
Ja.
De uitspraak bestuursrechter betreffende vergunning voor het opsporen van schaliegas door Cuadrilla |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Gaat het Britse Cuadrilla straks toch boren naar schaliegas in Nederland?»1 en «Cuadrilla wint beroep tegen intrekking vergunning voor proefboringen schaliegas!»?2
Ja.
Wat betekent deze uitspraak van de bestuursrechter voor het huidige verbod op commerciële proefboringen naar schaliegas?
De uitspraak van de bestuursrechter heeft geen effect op het huidige verbod op commerciële proefboringen naar schaliegas. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 juli 2015 (Kamerstuk 33 952, nr. 32) zal ik de komende vijf jaar geen commerciële boringen naar schaliegas in Nederland toestaan. Op verzoek van een meerderheid van uw Kamer5 zal dit moratorium in de Structuurvisie Ondergrond worden verlengd tot het jaar 2023. Deze verlenging is opgenomen in de ontwerpStructuurvisie Ondergrond. Dit moratorium op commerciële boringen naar schaliegas was voor mij aanleiding om de opsporingsvergunningen van Cuadrilla niet te verlengen.
De uitspraak van de bestuursrechter heeft betrekking op de vraag of ik de opsporingsvergunningen van Cuadrilla op goede gronden niet heb verlengd en gaat niet over het besluit om geen proefboringen toe te staan.
Gezien de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam dat de weigering van verlenging van de vergunning op basis van het niet beginnen van proefboren ongegrond is, welke opties heeft u bij de heroverweging van de vergunning voor proefboringen naar schaliegas van het bedrijf Cuadrilla? Zijn er andere gronden waarop een vergunning voor proefboringen alsnog kan worden geweigerd?
Gelet op de uitspraak van de rechtbank had ik drie opties:
Wat zijn de gevolgen van de nieuwe Mijnbouwwet die momenteel behandeld wordt in de Eerste Kamer op de vergunningen van het bedrijf Cuadrilla?
De wijziging van de Mijnbouwwet is op 1 januari 2017 in werking getreden.
De nieuwe Mijnbouwwet biedt meer ruimte om bij het verlenen van opsporings- of winningsvergunningen rekening te houden met (gewijzigde) maatschappelijke inzichten. Zo kunnen bijvoorbeeld gewijzigde inzichten in en de manier waarop de aanvrager voornemens is om de activiteiten te verrichten, waaronder de daarbij te gebruiken technieken of stoffen, een reden zijn om een vergunning niet te verlenen of om deze te wijzigen of in te trekken. Ook kan een vergunning worden gewijzigd en kunnen er beperkingen of voorschriften worden verbonden aan de vergunning. In het uiterste geval kan een vergunning ook worden ingetrokken.
Het bericht dat de politie filmpjes van een arrestatie liet wissen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Getuigen moesten beelden fatale arrestatie wissen»?1
Ja.
Is het waar dat verschillende mensen die met hun mobiele telefoon beelden maakten van een arrestatie in Maastricht van agenten die beelden moesten wissen? Zo ja, waarom moesten zij dat en hoeveel personen hebben beelden gewist? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe verhoudt zich dat tot wat getuigen in het genoemde artikel melden?
Op dit moment loopt er een Rijksrechercheonderzoek naar dit incident. Ik kan u (nog) geen mededelingen doen over de bevindingen van het onderzoek.
Heeft de politie de bevoegdheid om burgers te vragen of te gelasten video- of fotobeelden te wissen? Of mag de politie zelf beelden van de camera of mobiele telefoon va een omstander wissen? Zo ja, waar ontleent de politie die bevoegdheid aan? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft geen bevoegdheid om beelden van burgers te wissen.
In de praktijk kan het voorkomen, bijvoorbeeld bij medische calamiteiten dat de politie omstanders vraagt om beeldmateriaal vrijwillig te verwijderen, uit respect of compassie met de betrokkene(n). Hierbij is van belang dat er rondom het medische noodgeval evident geen sprake mag zijn van strafbare feiten, geweldsaanwending door de politie of het gebruik van strafvorderlijke bevoegdheden. Indien daar wel sprake van is, dient de politie zich te onthouden van een verzoek om het wissen van beelden.2 Deze beelden kunnen immers van belang zijn voor de waarheidsvinding.
De politie mag burgers oproepen beelden niet te publiceren, zoals bijvoorbeeld recent is gebeurd bij een dodelijk ongeval waarbij een minderjarige jongen om het leven kwam. Ook denkbaar is dat politie een zodanige oproep doet in het kader van de openbare orde en veiligheid.
Mag de politie vanwege de privacy van een verdachte of een persoon die gearresteerd of gereanimeerd wordt aan omstanders vragen om beelden te wissen? Zo ja, welke gevolgen heeft het voor die omstander als hij geen gehoor geeft aan een dergelijke vraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben zich burgers bij de politie gemeld met een klacht over het feit dat zij een filmpje of foto moesten wissen? Of zijn dergelijke meldingen op een andere manier bekend bij u? Zo ja, hoeveel meldingen betreft dit en wat is de aard van die meldingen
Gedurende het onderzoek van de Rijksrecherche kan ik – gelet op de belangen van de opsporing – hierover geen mededelingen doen.
Is het al dan niet laten wissen van beelden door de politie ook onderwerp van onderzoek door de Rijksrecherche? Zo ja, kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen dan geven na afronding van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Financiële arrangementen voor hepatitis C-medicijnen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke acties er zijn uitgezet naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad om over te gaan op screening van specifieke groepen personen bij wie chronische infecties met het hepatitis B-virus (HBV) of het hepatitis C-virus (HCV) vaker voorkomen?1
In februari 2017 stuur ik de kabinetsreactie chronische hepatitis naar de Tweede Kamer. Hierin reageer ik op het advies van de Gezondheidsraad.
Klopt het dat de Gezondheidsraad aangeeft dat het bij deze risicogroepen onder andere gaat om asielzoekers (uit landen waar infecties bij minimaal 2% van de bevolking voorkomen) en intraveneuze drugsgebruikers?2
De Gezondheidsraad adviseert over verschillende aanpakken voor verschillende risicogroepen, waaronder (ooit) regelmatige injecterende drugsgebruikers, eerste generatiemigranten en asielzoekers afkomstig uit landen waar besmettingen met het hepatitis B-virus of het hepatitis C-virus veel voorkomen. Hierop kom ik in het kabinetstandpunt terug.
Klopt het dat de financiële arrangementen die u heeft afgesloten voor geneesmiddelen voor patiënten met chronische hepatitis C (sofosbuvir, simeprevir en daclatasvir) alleen gelden voor patiënten die zorg vergoed krijgen via de Zorgverzekeringswet?3
Ja dat klopt.
Gelden de financiële arrangementen voor HCV-geneesmiddelen ook voor de asielzoekersverzekering van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
De financiële arrangementen hebben enkel betrekking op leveringen van geneesmiddelen die vallen onder de Zorgverzekeringswet. Patiënten die korter dan drie jaar in een instelling behandeld worden vallen ook onder de
Zorgverzekeringswet. HCV-geneesmiddelen geleverd aan asielzoekers, aan personen binnen justitiële inrichtingen of patiënten die in verpleeghuizen of langdurig (meer dan drie jaar) in instellingen voor verslavingszorg worden behandeld vallen niet onder de Zorgverzekeringswet.
Gelden de financiële arrangementen voor HCV-geneesmiddelen ook voor de verzekering justitiële inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Zie antwoord vraag 4.
Gelden de financiële arrangementen voor HCV-geneesmiddelen voor patiënten die in verpleeghuizen en langdurig in instellingen voor verslavingszorg zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Gelden de financiële voordelen van de andere door u afgesloten financiële arrangementen ook voor zorg buiten de zorgverzekering om (zoals Wet langdurige zorg en zorg via justitie)? Zo nee, waarom niet?
Mijn primaire verantwoordelijkheid betreft de Zorgverzekeringswet en de Wet Langdurige Zorg. Zorg voor asielzoekers (Regeling Zorg Asielzoekers) en voor personen ingesloten in een justitiële inrichting vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie voor Veiligheid en Justitie. De uitvoering voor de verrekening van kortingen die volgen uit de financiële arrangementen is vooralsnog ingericht op de beheersing van geneesmiddeluitgaven binnen de Zorgverzekeringswet.
In een eerder stadium is overwogen om ook te kijken naar uitgaven buiten de Zorgverzekeringswet. Ik heb echter geconcludeerd dat de nadelen zoals administratieve lasten en het risico dat een arrangement niet tot stand kan komen omdat vertrouwelijkheid onvoldoende kan worden gewaarborgd, vooralsnog niet opwegen tegen de voordelen van beperkte lagere macrokosten voor de regelingen buiten de Zorgverzekeringswet. Daarom is er gekozen om de arrangementen enkel betrekking te laten hebben op leveringen die binnen de Zorgverzekeringswet vallen.
Op welke wijze is de betaling van HCV-geneesmiddelen geregeld voor patiënten in asielzoekerscentra, justitiële inrichtingen en instellingen voor verslavingszorg? Hoeveel wordt daar meer uitgegeven voor deze geneesmiddelen dan onder de financiële arrangementen die u heeft afgesproken?
Voor personen ingesloten in een justitiële inrichting komen de medische kosten ten laste van de Dienst Justitiële Inrichtingen. De Dienst Justitiële Inrichtingen betaalt in principe alle voorgeschreven medicatie, die een behandelaar noodzakelijk acht, inclusief HCV-geneesmiddelen.
Patiënten binnen de verslavingszorg die korter dan drie jaar zijn opgenomen in een instelling voor verslavingszorg vallen onder de zorgverzekeringswet. HCV middelen geleverd aan deze patiënten vallen binnen de financiële arrangementen. Patiënten die langer dan drie jaar zijn opgenomen in een instelling voor verslavingszorg vallen onder de Wet Langdurige Zorg. Zorg voor deze patiënten wordt gefinancierd op basis van Zorgzwaartepakketten. In de tarieven van deze Zorgzwaartepakketten zit ook een vergoeding voor geneesmiddelen waaronder ook HCV-geneesmiddelen.
De aanspraak op vergoeding van zorg is voor asielzoekers vastgelegd in de Regeling Zorg Asielzoekers. Het verstrekkingenpakket van deze regeling komt grotendeels overeen met het verstrekkingenpakket van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ. De Menzis Centraal Orgaan Asielzoekers Administratie verzorgt deze zorg en wikkelt de zorgnota’s af. Door middel van deze Regeling Zorg Asielzoekers die wordt betaald vanuit het Ministerie Veiligheid en Justitie hebben asielzoekers toegang tot HCV-geneesmiddelen.
Voor de levering van HCV-geneesmiddelen aan deze patiënten die niet onder de Zorgverzekeringswet vallen wordt de prijs betaald zonder de korting van het financieel arrangement. In verband met de vertrouwelijkheid kan ik geen uitspraak doen over het verschil tussen de uitgaven met en zonder arrangementskorting.
Kunt u een inschatting maken welke besparingen mogelijk zijn als de financiële arrangementen ook voor patiënten in asielzoekerscentra, justitiële inrichtingen en instellingen voor verslavingszorg zouden gelden?
Binnen de Regeling Zorg Asielzoekers bedroegen de uitgaven aan HCV-geneesmiddelen in 2016 volgens een opgave van uitvoerder Menzis circa € 2 miljoen. Over deze bruto uitgaven aan HCV-geneesmiddelen worden geen besparingen gerealiseerd door de financiële arrangementen. In verband met de vertrouwelijkheid kan ik geen uitspraak doen over de mogelijke besparingen op deze bruto uitgaven indien de financiële arrangementen ook op deze regeling van toepassing zouden zijn.
Ik heb geen inzicht in de uitgaven voor geneesmiddelen waarvoor financiële arrangementen zijn afgesloten die zijn geleverd aan patiënten die behandeld worden binnen de justitiële inrichtingen of langdurig zijn opgenomen binnen instellingen voor verslavingszorg.
Over de berichten ‘Asielzoeker overlijdt na aanhouding in Maastricht’ en 'Getuigen fatale arrestatie Maastricht moesten beelden wissen'. |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u de berichten «Asielzoeker overlijdt na aanhouding in Maastricht» en «Getuigen fatale arrestatie Maastricht moesten beelden wissen»?1 2
Ja.
Vindt u dat deze arrestatie voldoet aan de vereisten van proportionaliteit? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom hebben de politieagenten buitenproportioneel gehandeld?
De Rijksrecherche doet onderzoek naar dit incident. Als er sprake is van een strafbaar feit kan het Openbaar Ministerie besluiten vervolging in te stellen.
Klopt het dat de agenten de omstanders/getuigen hebben gedwongen om beelden te wissen? Zo ja, is daar enige rechtvaardiging voor? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Deelt u de mening dat indien de politie niets te verbergen heeft, het filmen van de openbare weg zou moeten toestaan?
Op basis van welke bevoegdheid, wet of regeling hebben de agenten in kwestie gedwongen beelden te wissen?
Deelt u de mening dat het frappant is dat de politie agenten in casu aan andermans eigendommen zit om mogelijke bewijsmaterialen te verwijderen?
Bent u bereid een aantal ordemaatregelen te nemen zodra op basis van onderzoek het vermoeden ontstaat dat de politie niet gelegitimeerd geweld heeft toegepast?
De werkgever, i.c. de korpschef, is verantwoordelijk voor het nemen van eventuele disciplinaire maatregelen.
Bent u bereid agenten te vervolgen die door gebruik van de nekklem een arrestant om het leven brengen of blijvend lichamelijke letsel veroorzaken? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt er een Rijksrechercheonderzoek naar dit incident. Ik kan u momenteel geen mededelingen doen over de bevindingen van het onderzoek.
Waarom zijn de agenten die de nekklem op de 35-jarige Macedoniër toegepast hebben niet direct op non-actief gezet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de standaardprocedure wanneer een arrestant buiten bewustzijn raakt? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Hier is geen standaard werkwijze voor. Elke executieve politieambtenaar kan EHBO verlenen.
Deelt u de mening dat de agenten de 35-jarige Macedoniër moesten reanimeren?
Op basis van de mij bekende feiten, kan ik in dit specifieke geval niet beoordelen of reanimatie de benodigde levensreddende handeling was. Onderzoek door de Rijksrecherche zal moeten uitwijzen wat de exacte feiten en omstandigheden waren.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van hetaantal arrestaties, waarbij arrestanten blijvend letsel hebben opgelopen?
Nee, de politie houdt hier geen overzicht van bij. Politie registreert wel de arrestatie en omstandigheden maar kunnen op dat moment vaak niet vaststellen of een arrestant (blijvend) letsel heeft opgelopen. Arrestanten kunnen wel een klacht indienen of een aangifte doen.
Het artikel “Oudere kankerpatiënt krijgt andere behandeling dan jongere” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oudere kankerpatiënt krijgt andere behandeling dan jongere»,?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het genoemde onderzoek van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)? Zo nee, waarom niet?
De diagnose kanker wordt het vaakst gesteld tussen het 65e en 70e levensjaar. Binnen deze groep oudere patiënten is veel heterogeniteit: in vitaliteit, comorbiditeit en sociale context. Dit leidt tot complexiteit die invloed heeft op de behandeling en resulteert in verschillen in behandeling tussen oudere en jongere patiënten en variatie tussen ziekenhuizen. Onderzoekers constateren in het rapport «Kankerzorg in beeld: de oudere patiënt» een wankele balans tussen de klinische bevindingen, de vitaliteit en de wensen van de oudere patiënt. Deze wankele balans houdt in dat er voor iedere individuele oudere kankerpatiënt maatwerk nodig is; er is op basis van de huidige kennis en informatie geen blauwdruk te maken van goede zorg voor «de oudere kankerpatiënt». Op basis van data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) biedt IKNL met dit rapport waardevolle informatie voor professionals om de zorg verder te kunnen verbeteren voor de 14 meest voorkomende vormen van kanker op hogere leeftijd.
Hoe oordeelt u over het bericht dat oudere patiënten bij in elk geval 2 soorten kanker een andere behandeling lijken te krijgen dan jongere patiënten?
Afwijken van de richtlijn kan volgens de onderzoekers juist een teken zijn van kwalitatief goede zorg. Soms ondergaan oudere patiënten minder diagnostiek en minder behandeling, maar dat wil volgens de onderzoekers niet zeggen dat ouderen slechter worden behandeld. Behandelaars baseren hun keuzes nu nog veel op basis van hun eigen praktijkervaring en minder op aanbevelingen in richtlijnen, omdat de meeste klinische trials waar richtlijnen op gebaseerd worden zich richten op de jongere patiënt met vaak maar één ziekte. Voor de oudere patiëntengroep is daarom van veel behandelingen niet bewezen of deze effectief zijn. Ouderen hebben immers vaak verschillende aandoeningen tegelijk (comorbiditeit). Ook is de groep ouderen meer heterogeen als het gaat om fitheid, kans op complicaties en wensen als het gaat om kwaliteit versus kwantiteit van leven. Waar voorheen oudere patiënten nauwelijks voor bepaalde in opzet curatieve behandelingen in aanmerking kwamen, zien de onderzoekers wel verbeteringen. De verschillen in percentages tussen jongere en oudere patiënten met kanker dat een curatieve behandeling krijgt worden kleiner.
Hoe oordeelt u over het bericht dat het verschil lijkt te maken in welk ziekenhuis iemand terechtkomt, aangezien de kans dat mensen vervolgonderzoek krijgen uiteen kan lopen tot wel 60%?
Ongewenste en/of onverklaarbare praktijkvariatie in uitkomsten van zorg vind ik onwenselijk. Ziekenhuisvariatie ontstaat volgens de onderzoekers doordat de ene behandelaar een bepaalde fitheid wel als voldoende bestempelt om een operatie te doen en de andere niet. Als de uitkomsten van zorg anders zijn, dan is dat reden voor nader onderzoek naar de beste manier van behandelen. De randvoorwaarden om de kankerzorg voor ouderen te kunnen verbeteren zijn voor een groot deel al beschikbaar. Denk bijvoorbeeld aan de vorming van Comprehensive Cancer Networks (CCN’s). Dit zijn samenwerkingsverbanden waar een groot aantal partijen in de curatieve zorg, waaronder ziekenhuizen, beroepsgroepen en patiënten, verenigd in de Taskforce Oncologie, zich aan hebben verbonden. De CCN’s zijn gericht op het verlenen van hoogwaardige oncologische zorg in een regio en moeten waarborgen dat patiënten – ongeacht hun entreepunt in de zorg – optimale oncologische zorg krijgen. Met het Citrienfonds faciliteer ik de totstandkoming van dergelijke regionale oncologische netwerken. Binnen de CCN’s kunnen ongewenste verschillen worden opgespoord en vervolgens aangepakt. Ik vind het belangrijk dat door het inzichtelijk maken van cijfers, zoals nu gedaan is in dit rapport, er voor professionals meer inzicht ontstaat in de effectiviteit van behandelingen. Binnen de CCN’s zou dit besproken moeten worden en moeten leiden tot meer samenwerking, betere doorverwijzingen en verminderen van praktijkvariatie2.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er niet alleen naar de kalenderleeftijd moet worden gekeken, maar ook naar de biologische leeftijd, ofwel meer naar het individu?
Goede zorg betekent voor mij dat arts en patiënt het op basis van alle relevante kenmerken van de patiënt het samen zoveel mogelijk eens zijn over welke behandeling of welk onderzoek het meest passend is. Kalenderleeftijd zegt dan lang niet alles; het gaat om een integrale afweging van alle kenmerken. Juist vanwege de heteregoniteit van de groep oudere patiënten vraagt zorg om maatwerk van de behandelaars, die rekening moeten houden met de voorkeuren van de oudere patiënten, hun fysieke conditie, algemeen functioneren en sociale context. Hierbij vind ik het van groot belang dat een patiënt op basis van gelijkwaardigheid kan meebeslissen als het gaat om behandelopties, afgestemd op zijn of haar individuele wensen en persoonlijke situatie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met relevante partijen om te bezien of en hoe kankerzorg voor ouderen verbeterd kan worden?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om hier apart over met partijen in gesprek te gaan. Het is aan partijen zelf om de kankerzorg voor ouderen te verbeteren en vorm te geven conform de laatste stand van wetenschap en praktijk. Er zijn al goede initiatieven die benut en verder uitgebouwd worden, zoals de eerder genoemde CCN’s. Het rapport biedt waardevolle informatie voor verdere verbeteringen in de kankerzorg voor ouderen.
Het reviseren van een ingezonden stuk voor Computable door een topambtenaar van het ministerie |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tweet van journalist René Veldwijk over het reviseren van een ingezonden stuk voor Computable door een topambtenaar van uw ministerie?1
Ja.
Kent u het ingezonden stuk dat is aangeboden aan Computable, maar later kennelijk weer is teruggetrokken?
Ik ben in verband met het beantwoorden van deze schriftelijke vragen geïnformeerd over het voorval. Het stuk en de revisies zijn daarbij aan mij getoond.
Was u ervan op de hoogte dat een topambtenaar van uw ministerie zich inhoudelijk met een ingezonden stuk zou hebben bemoeid, waarin onder andere Kamerleden worden bekritiseerd?
Ik ben bekend met het feit dat op verzoek van de auteur van bovengenoemd stuk een check op feitelijke onjuistheden is gedaan door een ambtenaar van mijn ministerie. De door de ambtenaar voorgestelde revisies bestaan uit het toevoegen van de naam van de bijeenkomst waar de auteur naar verwees (namelijk de Tribune Operatie BRP), correctie van de schrijfwijze van de naam van een leverancier, een taalverbeteringssuggestie en de correctie van een paar typefouten. Daarna heeft de auteur het artikel aan de redactie van Computable gestuurd. Om mij niet bekende redenen heeft de redactie het stuk vervolgens aan dhr. Veldwijk gestuurd.
Is dit stuk aan u voorgelegd? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart u dat een topambtenaar meeschrijft aan een artikel waarin wordt gesteld dat Kamerleden «voor karretjes worden gespannen»
Zie mijn antwoorden bij vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat wanneer de Kamer wordt geacht zich niet met het functioneren van ambtenaren te bemoeien, dit andersom ook verwacht mag worden van ambtenaren voor wat betreft het handelen van Kamerleden?
Voor uitingen van ambtenaren geldt in het algemeen de Gedragscode Integriteit Rijk. Voor deze casus verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u er tegenaan dat ambtenaren meeschrijven aan reacties in de media op kritische artikelen over projecten, waar zij zelf leiding aan geven?
Er is in dit geval een check op feitelijke onjuistheden gedaan, er is niet meegeschreven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van dit voorval nemen?
Geen.
De rol van prostitutiewebsites bij mensenhandel |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinky.nl betreurt misbruik minderjarige»?1
Ja.
Klopt het dat in sommige zaken rond minderjarige slachtoffers van mensenhandel of ontucht, het contact met de slachtoffers begint op websites waar mensen hun seksuele diensten kunnen aanbieden?
Het klopt dat er zaken bekend zijn waarbij het contact met de minderjarige slachtoffers van mensenhandel of ontucht begint op websites waar mensen hun seksuele diensten kunnen aanbieden.
Hoe kijkt u aan tegen de rol van dergelijke websites? Vindt u dat de eigenaren/beheerders daarvan genoeg doen om het slachtofferschap tegen te gaan?
Is het al voorgekomen dat eigenaren/beheerders van dergelijke websites strafrechtelijk zijn vervolgd voor hun aandeel in het mogelijk maken van de mensenhandel of seksueel contact met een minderjarige? Zo ja, hoe vaak is het tot een veroordeling gekomen? Zo nee, hoe verklaart u dat?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 5 biedt de wet diverse mogelijkheden om websites die mensenhandel of ontucht met minderjarigen mede mogelijk maken aan te pakken. Het OM registreert echter in zijn systemen op soorten strafbare feiten. Er wordt dus niet gespecificeerd naar strafrechtelijke vervolgingen in het kader van het mogelijk maken van mensenhandel of seksueel contact met een minderjarige via websites.
Op grond van welke strafrechtelijke bepalingen kunnen websites, die mensenhandel of ontucht met een minderjarige mede mogelijk maken, aangepakt worden? Bent u bereid te onderzoeken of de huidige strafrechtelijke bepalingen rond mensenhandel en seksueel contact met minderjarigen afdoende zijn om de genoemde websites aan te pakken? Zo nee, waarom bent u van mening dat de huidige strafrechtelijke bepalingen afdoende zijn?
Het huidige wettelijke kader (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht) biedt voldoende mogelijkheden om aanbieders/beheerders van websites aan te pakken die opzettelijk dergelijke contacten bevorderen. Om die reden is er geen behoefte aan meer wetgeving. Ook diverse artikelen op het gebied van zeden, zoals de artikelen 242, 244, 245, 246, 247 en 248b van het Wetboek van Strafrecht bieden mogelijkheden om tegen de sites op te treden door hen medeplegen/medeplichtigheid te verwijten aan de strafbaar gestelde zedenfeiten. Voorts kan, wanneer een website seksueel materiaal aanbiedt waarbij een minderjarige is betrokken, sprake zijn van kinderpornografie (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht).
Via de notice & takedown-procedure kan de aanbieder/beheerder van de website dringend verzocht worden de site of delen ervan offline te halen indien daar strafbare content op staat. De ervaring leert dat aan deze oproep in de meeste gevallen gehoor wordt gegeven. Indien dit onverhoopt toch niet zo is, kan hij via de procedure van artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht hiertoe worden gedwongen.
Zijn dergelijke websites straks onder de Wet regulering prostitutie en bestrijding missstanden seksbranche (Wrp)(33 885) vergunningplichtig? Zo ja, in welke gevallen?
Nee. Met de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) wordt het verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning. De websites waarnaar deze leden vragen, vallen niet onder het begrip «seksbedrijf» in de zin van de Wrp.
Bent u ermee bekend dat in de strafzaak waar Omroep Zeeland in het genoemde bericht over schrijft, verdachten in contact kwamen met het slachtoffer via de website kinky.nl, een seksadvertentie-website van Midhold BV in Den Haag? Bent u ermee bekend dat op die website onder het kopje «veilig afspreken» het politie-logo staat of heeft gestaan? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een dergelijke website de indruk wekt samen te werken met de politie door gebruik te maken van het politie-logo? Wat gaat u doen om te voorkomen dat een dergelijke website het politie-logo gebruikt?
Dit geval was mij niet bekend, en het politie-logo staat niet meer op de betreffende website. Er staat nu op de website dat bij het vermoeden van misstanden wordt aangeraden dit te melden «bij de politie in uw woonplaats» of bij «Meld Misdaad Anoniem». Ik ben van mening dat dit een terechte opmerking is.
Wanneer overigens geconstateerd wordt dat het politielogo zonder toestemming of voor commerciële doeleinden wordt gebruikt, onderneemt de politie altijd actie op grond van inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten (IER) op het politielogo. De aard van de (commerciële) activiteit is daarbij niet relevant. De politie krijgt meldingen van collega’s en soms ook van burgers over inbreuken op de IER. Iedere melding wordt in behandeling genomen.
Kunt u aangeven wat overigens uw beleidsvoornemens zijn omtrent websites die gelegenheid bieden in contact te komen met minderjarige prostituees of onvoldoende tegengaan dat hun website daarvoor wordt gebruikt?
Het bericht dat artsen vaker kiezen voor pillen van farmaceuten waarvan zij sponsorgeld ontvangen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat medisch specialisten vaker en meer medicijnen voorschrijven van de farmaceutische bedrijven die hen sponsorgeld betalen?1
Mijn reactie op het bericht in de Volkskrant van 22 december 2016 «Arts kiest vaker pillen sponsorende farmaceut» heb ik aan de vaste Kamercommissie gestuurd op 18 januari 2017 met kenmerk 2016Z24785.2
Is uit het onderzoek ook te herleiden welke sponsoractiviteit zoals betaalde lezingen of het betaald bezoek van een congres, heeft geleid tot een piek in het voorschrijfgedrag? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te achterhalen?
Uit het onderzoek is niet te herleiden welke sponsoractiviteit gerelateerd kan worden aan het voorschrijven van een geneesmiddel. De financiële relaties in het Transparantieregister Zorg worden jaarlijks achteraf gemeld. Hierbij kan geen relatie worden gelegd met het tijdstip dat geneesmiddelen zijn voorgeschreven.
Wat is de prijsstelling van de vier onderzochte nieuwe, dure geneesmiddelen ten opzichte van de gemiddelde prijs voor de geneesmiddelen die al op de markt waren voor de betreffende aandoening?
In het Volkskrant artikel zijn vier dure geneesmiddelen bekeken. Dit zijn twee diabetes middelen (Tresiba & Toujeo) en twee cholesterol middelen (Repatha en Praluent). Tresiba en Toujeo zijn insuline-soorten die een lange werkingsduur hebben. In de richtlijnen voor behandeling van diabetespatiënten met insuline luidt het advies om eerst te starten met een middellang werkende insuline (NPH insuline). Het voorschrijven van de lang werkende insuline (waaronder Tresiba en Topujeo) dient te worden beperkt tot patiënten die met NPH-insuline problemen ondervinden.
De prijsstelling van Tresiba en Toujeo varieert per dagdosering van € 1,37 tot € 1,47. Ter vergelijking zijn de kosten van een behandeling met insuline NPH (eerste keus insuline volgens de richtlijn) ca. € 0,70 per dagdosering.
De twee nieuwe cholesterolverlagers vormen samen een nieuwe klasse van cholesterolverlagende middelen en zijn bedoeld voor mensen met een hoog risico op hart- en vaatziekten. Dit zijn mensen die eerder een infarct hebben gehad of waarbij een te hoog cholesterolgehalte erfelijk is bepaald en waarbij de gebruikelijke behandelingen (met statines en ezetimibe) het cholesterol niet voldoende verlagen. Naar verwachting komen er jaarlijks maximaal 20.000 mensen in aanmerking voor behandeling met één van beide nieuwe cholesterolverlagers. Deze twee nieuwe middelen worden sinds 1 april en 1 juni 2016 (respectievelijk Repatha en Praluent) vergoed vanuit het basispakket. De geneesmiddelen zijn duurder dan de bestaande cholesterolverlagers en worden in combinatie met de bestaande behandeling gegeven. De prijs van een behandeling met Repatha of Praluent ligt op basis van openbare lijstprijzen rond de € 6.000,– per jaar. Voor een statine in combinatie met ezetimibe kunnen de behandelkosten tot circa € 700,– per jaar bedragen.
Is op basis hiervan te bepalen hoeveel extra geld er uit is gegeven aan deze nieuwe, dure geneesmiddelen vanwege sponsoring? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek van VGZ en de Volkskrant laat zien dat artsen met een financiële relatie met de industrie bij deze middelen de duurdere nieuwe middelen meer voorschrijven bij patiënten dan artsen die geen financiële relatie met de industrie hebben. Het onderzoek geeft niet aan hoeveel extra geld hierdoor is uitgegeven. Op basis van dit onderzoek valt ook niet op te maken of de sponsoring daadwerkelijk de reden is dat deze middelen door de betreffende artsen vaker worden voorgeschreven. Ik heb van VGZ begrepen dat zij in Zorgverzekeraars Nederland verband een vervolg onderzoek willen gaan opzetten.
Het is goed als de zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid op zich nemen om nader onderzoek te doen als er signalen zijn van mogelijk ongewenst voorschrijfgedrag. Zij kunnen hier ook met zorgaanbieders afspraken over maken. Het is ook aan de zorgverzekeraars om er op toe te zien dat zij deze middelen niet breder vergoeden dan de nadere voorwaarden die ik aan de vergoeding heb gesteld met bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Voor welke andere nieuwe en/of dure geneesmiddelen worden artsen gesponsord of bezocht door individuele artsenbezoekers? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Bij de introductie van een nieuw geneesmiddel is het gebruikelijk om via verschillende methodes de voorschrijvers kennis te laten nemen van dit nieuwe geneesmiddel. De inzet van een artsenbezoeker is een voorbeeld om de arts te informeren over het nieuwe middel. Ik beschik niet over de gegevens over het aantal contacten tussen voorschrijvers en de farmaceutische bedrijven. Wel zijn in het Transparantieregister Zorg de financiële relaties zichtbaar tussen de zorgprofessional en de farmaceutische bedrijven. De gegevens uit het Transparantieregister Zorg zijn ook gebruikt voor het bericht in de Volkskrant.
Is op basis van dit onderzoek te extrapoleren hoeveel de uitgaven aan geneesmiddelen in totaal extra zijn, vanwege de beïnvloeding van het voorschrijfgedrag van artsen door de farmaceutische industrie? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek alsnog te laten doen?
Nee, dit is niet te herleiden. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat zegt het volgens u over de transparantie van het Nederlandse zorgstelsel, dat studies naar het verband tussen sponsoring en voorschrijfgedrag in tegenstelling tot andere landen, niet gedaan konden worden omdat deze gegevens niet openbaar zijn?
Dit artikel in de Volkskrant toont aan dat de transparantie van het Nederlandse zorgstelsel toeneemt en dat partijen wel de mogelijkheid hebben om financiële relaties tussen zorgverleners en farmaceutische bedrijven te onderzoeken. Dit lijkt me passen in de verantwoordelijkheden van de partijen zoals we die belegd hebben in het stelsel.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat is er de reden van dat voorschrijfgegevens in Nederland niet openbaar zijn en bent u bereid om deze gegevens alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom acht u het niet belang om inzage te krijgen in het voorschrijfgedrag?
Voorschrijfgegevens op patiëntniveau waarover artsen beschikken zijn – net als andere gegevens over de behandeling van patiënten – niet openbaar omdat hiervoor toestemming van de patiënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger) is vereist. Dit betekent niet dat er geen inzicht is op het voorschrijfgedrag van (huis)artsen op geaggregeerd niveau. Het instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) monitort het voorschrijfgedrag van huisartsen in de gelijknamige Monitor Voorschrijfgedrag Huisartsen3. Het IVM brengt deze monitor al meerdere jaren uit. Daarnaast beschikt de Stichting Farmaceutische Kengetallen ook over aflevergegevens van geneesmiddelen, op basis waarvan gemonitord wordt in welke mate bepaalde geneesmiddelengroepen worden voorgeschreven.
Onderschrijft u de reactie van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) dat de cijfers geen hard bewijs zijn voor beïnvloeding? Zo nee, wat is uw appreciatie van het onderzoek van de Volkskrant en zorgverzekeraar VGZ?
Mijn indruk is dat de cijfers nog wel vragen oproepen en dat het daarom een goed voornemen is van VGZ om samen met de overige verzekeraars landelijk onderzoek te doen.
Zijn de bevindingen van de Volkskrant en zorgverzekeraar VGZ voor u aanleiding om breed onderzoek te doen naar het verband tussen sponsoring en voorschrijfgedrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals ik in mijn reactie naar de vaste Kamercommissie heb geschreven en hierboven, vind ik het goed dat zorgverzekeraars hier zelf mee aan de slag gaan.
Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en de farmaceutische industrie per direct te verbieden artsen te sponsoren op welke manier dan ook? Zo nee, vindt u dit maatschappelijk verdedigbaar gelet op het belang van betaalbare en toegankelijke zorg?
Nee, het direct verbieden van sponsoring lijkt mij nu niet de aangewezen handeling voor het belang van betaalbare en toegankelijke zorg. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen van de leden Van Gerven en Leijten (SP)4.
Hoeveel individuele artsenbezoekers zijn er in Nederland (direct en indirect) in dienst van de farmaceutische industrie en hoeveel bezoeken leggen zij af op jaarbasis? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik heeft vanuit het programma «Gezonde Scepsis» (gestopt in 2011) de schatting gemaakt dat er toen ongeveer 1500 artsenbezoekers in Nederland in dienst van de farmaceutische industrie waren. Uit navraag bij de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen blijkt dat het huidige aantal artsenbezoekers is teruggelopen naar de helft van dit aantal. Het is volgens de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen op dit moment niet mogelijk om te zeggen hoeveel bezoeken de artsenbezoekers afleggen op jaarbasis. Hierdoor is ook geen zicht op de ontwikkeling in de afgelopen jaren.
Bent u bereid ook het verband tussen voorschrijfgedrag en het ontvangen van individuele artsenbezoekers te onderzoeken? Zo nee, waarom acht u dit gelet op het verband tussen voorschrijfgedrag en sponsoring, niet van belang om te weten?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om ook individuele artsenbezoekers (indirect) in dienst van de farmaceutische industrie per direct te verbieden? Zo nee, vindt u dit maatschappelijk verdedigbaar gelet op het belang van betaalbare en toegankelijke zorg?
Contact tussen artsen en de farmaceutische industrie over de toepassing van (nieuwe) geneesmiddelen is een middel om de voorschrijver te informeren over nieuwe behandelmogelijkheden. Het is van belang dat artsen beschikken over de vereiste kennis over de medische toepassing van het betreffende geneesmiddel. Zoals ik eerder heb geantwoord op vragen van Kamerlid Van Gerven (SP) moeten zorgprofessionals zich niet laten misleiden door de marketing van een fabrikant.5
Weet u of alle onderzochte financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie ook vermeld staan in het Transparantieregister Zorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u gelet op de resultaten van het onderzoek naar het verband voorschrijfgedrag en sponsoring, nog altijd van mening dat het Transparantieregister Zorg voldoende effect sorteert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik zie het onderzoek juist als een voorbeeld dat het Transparantieregister Zorg effect sorteert. Door het Transparantieregister kon VGZ het onderzoek doen en kunnen zij deze inzichten gebruiken om gepast gebruik van zorg te bevorderen.
Zijn in het Transparantieregister Zorg inmiddels wel alle financiële banden, direct en indirect, tussen artsen en de farmaceutische industrie weergegeven? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoorden op eerdere vragen?2
In de Gedragscode Geneesmiddelenreclame is de verplichting tot melden opgenomen. Alle financiële relaties die onder de Gedragscode Geneesmiddelenreclame vallen en schriftelijk worden vastgelegd worden gemeld bij het register. Hierbij geldt een ondergrens van € 500 (cumulatief) op jaarbasis. Vanaf 1 januari 2017 dienen ook de indirecte relaties die ten goede komen aan beroepsbeoefenaren in het Transparantieregister Zorg worden gemeld.
De farmaceutische koepels hebben zich gecommitteerd aan de Gedragscode Geneesmiddelenreclame, waardoor zij verplicht zijn om financiële relaties met artsen te melden. De KNMG is aangesloten bij het Transparantieregister Zorg waardoor een voorschrijvend arts verplicht is om financiële relaties zelf te melden. Door deze wederzijdse verplichting kan ervan uit worden gegaan dat deze financiële banden in het Transparantieregister Zorg staan.
De Stichting CGR houdt toezicht op deze Gedragscode en het naleven van de meldingen. De Stichting CGR rapporteert over de meldingen en er is geen aanleiding om aan te nemen dat financiële relaties in grote getale niet worden gemeld.
Tot welke concrete resultaten heeft het Transparantieregister Zorg tot nu toe geleid? Is bijvoorbeeld het aantal financiële banden tussen artsen en de farmaceutisch industrie er door afgenomen?
Op basis van de gegevens zoals die nu in het Transparantieregister staan, kunnen er geen uitspraken gedaan worden over toe- of afname van het aantal financiële banden tussen industrie en artsen. Wel heeft het Transparantieregister Zorg het mogelijk gemaakt dat dit onderzoek kon plaatsvinden. Dat is een belangrijk en bedoeld resultaat. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Zou de conclusie niet moeten zijn dat ongeacht of het in een register staat, beïnvloeding van het voorschrijfgedrag van artsen door de farmaceutische industrie altijd ongewenst is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beïnvloeding van het individuele voorschrijfgedrag van de zorgverlener door de farmaceutische industrie is ongewenst wanneer het niet voldoet aan de wet- en regelgeving en de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Ik vertrouw op de kennis en kunde van de voorschrijver om via rationele wegen de patiënt de best passende medicatie voor te schrijven. Ik ondersteun dit proces door de infrastructuur te verzorgen waarbinnen farmacotherapeutische informatievoorziening aan de zorgverlener veilig en betrouwbaar tot stand kan komen.
Bent u ook van mening dat de vertrouwensband tussen arts en patiënt essentieel is in de zorg en van grote invloed op het welslagen van een behandeling? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De vertrouwensband tussen de arts en zijn/haar patiënt is van groot belang voor goede zorg, maar staat los van de voorschrijfgegevens in Nederland. De patiënt moet kunnen vertrouwen op integer voorschrijfgedrag van de arts. In hoofdstuk negen van de Geneesmiddelenwet zijn regels opgenomen die tot doel hebben ongewenste beïnvloeding te voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt hier toezicht op.
Denkt u dat de uitkomsten van dit onderzoek en bovendien het feit dat voorschrijfgegevens in Nederland niet openbaar zijn, een positief of een negatief effect hebben op de vertrouwensband tussen arts en patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en iedere aanleiding voor wantrouwen richting artsen weg te nemen door per direct sponsoring en artsenbezoek door de farmaceutische industrie te verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek waar deze Kamervragen over gaan, geeft niet aan dat er een verband is tussen wantrouwen richting artsen door sponsoring en artsenbezoek.
Het bericht “Europese banken luiden noodklok over nieuwe regels” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese banken luiden noodklok over nieuwe regels»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, dit bericht ken ik. Ik onderschrijf het belang van kapitaaleisen die aansluiten bij de daadwerkelijke risico’s in het risicogewogen kapitaaleisenraamwerk. Er zijn tegelijkertijd echter verbeteringen mogelijk en wenselijk in de manier waarop risico’s met interne modellen worden berekend. Zo kunnen de onderliggende risico’s beter worden ingeschat en kunnen de uitkomsten tussen verschillende banken beter vergelijkbaar worden gemaakt. Dit is immers ook het doel van de discussie die op dit moment in het Bazelse Comité plaatsvindt.
Er zijn meerdere manieren om dit te bereiken en het Bazelse Comité kijkt dan ook niet alleen naar de introductie van een mogelijke kapitaalvloer.2 Zo wordt ook gekeken naar het inperken van de ruimte voor banken om risico’s voor bepaalde activaklassen zelf te modelleren. Ook worden minimale waarden vastgesteld voor bijvoorbeeld het inschatten van de kans op wanbetaling bij verschillende activaklassen («ínput vloeren»), in geval banken deze risico’s wel zelf (mogen blijven) inschatten.
Nederlandse hypotheken kennen historisch gezien relatief lage kredietrisico’s.3 DNB zet zich daarom ook in voor een passende en proportionele behandeling van deze activa, zodat de kapitaaleisen in het risicogewogen raamwerk in redelijke verhouding blijven staan tot de onderliggende risico’s. Voor een verdere beschrijving van de inzet van DNB in het Bazelse Comité verwijs ik u naar mijn brief d.d. 26 september 2016.4
Deelt het kabinet de mening dat gekeken moet worden naar de werkelijke risico’s die een bank loopt als het gaat om de bankenbuffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre kijken de nieuwe regels die nu op tafel liggen naar de werkelijke risico’s van een bank? Kunt u aangeven wat de daadwerkelijke risico’s van de Nederlandse banken zijn geweest in de financiële crisis voor hypotheken? Waarom wordt er niet gekeken naar meer transparantie en het aanscherpen van de eisen van interne modellen in plaats van de huidige voorstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de mening en inzet van De Nederlandsche Bank (DNB) die in januari 2017 in het Bazels Comité meedoet aan de besluitvorming?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe liggen de verhoudingen in de EU met betrekking tot de inzet van de centrale banken van de EU-landen op dit punt? Hoe liggen de stemverhoudingen in het Bazels Comité?
Recentelijk heb ik u bericht over de uitkomsten van de bijeenkomst van het Bazelse Comité van 28…29 november 2016.5 Hierbij is aangegeven dat het doel voor de GHoS (Group of Governors and Heads of Supervision) was om tijdens de bijeenkomst in januari een akkoord te bereiken. Inmiddels is bekend gemaakt dat deze bijeenkomst is uitgesteld, omdat meer tijd nodig is om de voorstellen uit te werken.6 Pas als de Bazelse voorstellen definitief zijn afgerond, wordt de inhoud ervan in EU-verband tegen het licht gehouden. Zeker zolang in het Bazelse Comité nog geen akkoord is bereikt, is (nog) niet duidelijk hoe en wanneer de EU deze voorstellen zal implementeren.
Beslissingen in het Bazelse Comité worden genomen op basis van consensus. Hierbinnen werkt DNB samen met andere Europese toezichthouders om de specifieke kenmerken van de Europese bankensector onder de aandacht te brengen. De EU is strikt genomen juridisch niet verplicht om Bazelse standaarden te implementeren, maar er gaat wel een sterk voorschrijvend karakter uit van de Bazelse standaarden. Vanuit de noodzaak om stevige internationale minimumstandaarden voor bankensector af te spreken – waar landen zich ook daadwerkelijk aan committeren – hecht ik aan het correct implementeren van Bazelse standaarden in EU-wetgeving. Wanneer daar echter zwaarwegende redenen voor zijn – bijvoorbeeld vanwege een disproportionele impact van Bazelse afspraken op de Europese bankensector – dan bestaan geen juridische belemmeringen om te kiezen voor een afwijkende Europese implementatie.
Wat zouden de gevolgen zijn voor de kredietverlening, bijvoorbeeld hypotheken en MKB, voor de Nederlandse banken en voor de Nederlandse economie indien de regels worden vastgesteld zoals ze nu zijn gepresenteerd? Klopt het dat door de nieuwe regelgeving meer risicoselectie en inkrimping van de leningenportefeuille dreigen?
Het Bazelse Comité heeft een impact assessment uitgevoerd om de impact van de verschillende voorstellen in kaart te brengen. De uitkomsten hiervan zijn niet openbaar gemaakt, omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft. Op hoofdlijnen heeft DNB mij in een eerder stadium laten weten dat de voorlopige gecombineerde impact van de conceptvoorstellen een forse stijging van de risicogewichten laat zien bij Europese banken, waaronder de Nederlandse banken.7 Daarom wordt in Bazels verband gewerkt aan het aanpassen van de conceptvoorstellen.
Banken kunnen eventuele hogere risicogewichten als gevolg van de Bazelse voorstellen op meerdere manieren opvangen. Naast verdere winstinhouding en kostenbesparingen, kunnen banken er ook voor kiezen dit (deels) op te vangen door minder leningen te verstrekken of een hoger rentetarief te rekenen. Tot op heden hebben Nederlandse banken de fors hogere kapitaaleisen na de crisis echter weten te combineren met het voldoen aan de vraag naar krediet. De totale impact voor Nederland – onder meer op hypotheekportefeuilles en op leningen aan bedrijven met onderpand zoals in de landbouwsector – hangt vooral af van de vormgeving en de uiteindelijke hoogte van een eventuele kapitaalvloer (gebaseerd op de standaardbenadering voor kredietrisico, waarin in enige mate rekening wordt gehouden met onderpand). Dit geldt ook voor de mate waarin eventuele risicoselectie zich kan voordoen. Over een eventuele kapitaalvloer is – zoals hierboven gesteld – echter nog geen akkoord bereikt. Zoals eerder aangegeven zal Nederland bij de toekomstige implementatie van de Bazelse afspraken in EU-wetgeving, aandacht vragen voor elementen van het Bazelse akkoord die mogelijk een disproportionele impact hebben op Nederlandse banken en de Nederlandse economie.
Klopt het dat de impact met name hoog zal zijn in EU-lidstaten en in sectoren waar de banken veel op basis van onderpand financieren? Klopt het dat hierdoor in Nederland ook landbouwfinancieringen geraakt gaan worden? Klopt het dat dit wordt veroorzaakt door het feit dat Bazel de behandeling van een sterk onderpand onvoldoende meeneemt? In hoeverre wordt de waarde van het onderpand niet voldoende erkend in de Bazel-voorstellen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre is de Europese Unie verplicht om de nieuwe Basel-regels in nieuwe Europese regelgeving één op één over te nemen? Wanneer kan er duidelijkheid zijn over wat de Europese Unie gaat doen?
Zie antwoord vraag 5.