Dubbele kinderbijslag voor uitwonende minderjarige leerlingen die een beroepsopleiding volgen die op weinig plekken in Nederland wordt aangeboden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Op basis van welke criteria worden beroepsopleidingen toegevoegd aan de lijst van de SVB met BOL- en BBL-opleidingen die voldoen aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag voor uitwonende minderjarige leerlingen?1
Bijlage A bij de ministeriële regeling dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen Staatscourant, 30570, 15 juni 2016 bevat een opsomming van relatief weinig voorkomende beroepsopleidingen. Relatief weinig voorkomende beroepsopleidingen betekent dat deze op minder dan 10 instellingen worden aangeboden. Het gaat om specifieke opleidingen die slechts op enkele Regionale Opleidingscentra, Agrarische Opleidingscentra of vakinstellingen gegeven worden. De betreffende bijlage wordt jaarlijks geactualiseerd. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) levert de informatie over de beroepsopleidingen aan. De informatie van DUO is gebaseerd op de inschrijvingen bij de opleidingen in oktober van het jaar voor de publicatie van de bijlage.
Acht u het wenselijk dat bepaalde opleidingen die maar op enkele plaatsen in Nederland worden aangeboden – zoals Media Management of Music Industry Professional – niet op deze lijst voorkomen, waardoor ouders van leerlingen die deze opleidingen volgen en meer dan 25 kilometer van de dichtstbijzijnde school wonen vaak geconfronteerd worden met onevenredig hoge kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is onvermijdelijk dat het selectiecriterium dat ten grondslag ligt aan de hier bedoelde lijst ertoe leidt dat een opleiding die op minder dan 10 instellingen wordt gegeven in de bijlage wordt opgenomen, en er weer vanaf gaat als de opleiding op meer dan 10 instellingen wordt gegeven.
Overigens blijven ouders in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag als het kind de opleiding is gaan volgen in het voor de opleidingenlijst relevante schooljaar en de opleiding later niet meer voorkomt op de bijlage.
Bent u van mening dat in het kader van «toegankelijk onderwijs voor iedereen' ook dubbele kinderbijslag mogelijk moet zijn voor ouders van leerlingen die wel aan de criteria van de SVB voldoen, maar waarvan de opleiding (nog) niet op de lijst staat van beroepsopleidingen die voldoen aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag voor uitwonende minderjarige leerlingen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In de regeling dubbele kinderbijslag is opgenomen dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen indien het om relatief weinig voorkomende beroepsopleidingen gaat zoals opgenomen in de hier bedoelde bijlage A. Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan er geen aanspraak worden gemaakt op dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen. In gevallen waarbij sprake is van kennelijke onbillijkheden of van fouten op de lijst, zoals een verouderd adres of een verouderde opleidingsnaam, handelt de Sociale Verzekeringsbank naar de bedoeling van de regeling. Voorts wijs ik erop dat minderjarige mbo-studenten vanaf 1 januari 2017 die een voltijd bol-opleiding volgen het recht op een studentenreisproduct krijgen. Hiervoor kan indien betrokken dat wil zelf een studentenreisproduct worden aangevraagd bij Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Bent u bereid om de opleiding Media Management of Music Industry Professional per ommegaande toe te voegen aan de lijst van de SVB voor beroepsopleidingen die voldoen aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag voor uitwonende minderjarige leerlingen? Zo nee, waarom niet?
De peildatum van de bijlage is 1 oktober van het jaar voor publicatie van de bijlage. De lijst loopt daarmee een schooljaar achter. De gegevens zijn namelijk niet eerder beschikbaar bij DUO. De opleidingen Media Management en Music Industry Professional zijn niet opgenomen in de bijlage bij de Regeling dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen voor het schooljaar 2016–2017 omdat voor deze opleidingen op 1 oktober 2015 op 10 instellingen deelnemers stonden ingeschreven. De opleiding Media Management en Music Industry Professional is daarom niet toegevoegd aan de bijlage. Jaarlijks worden de bijlagen geactualiseerd. Het is daardoor mogelijk dat opleidingen het volgende schooljaar wel in de bedoelde bijlage opgenomen staan.
Het bericht “Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden” |
|
Arno Rutte (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden»?1
Ja.
Kunnen solistische zorgverleners onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen? Deelt u de mening dat de WNT niet van toepassing is op vrije beroepsbeoefenaren?
Is het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS; de letters CIBG stonden oorspronkelijk voor Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, maar die betekenis is niet meer ladingdekkend) opgedragen een toelating tot de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) als criterium te gebruiken, om te bepalen wie van de vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben ze het dan gedaan?
Deelt u de mening dat de WTZi ooit is bedoeld om te bepalen welke instelling wel of niet zorg mocht verlenen en dat het gebruik van deze toelating om te bepalen welke vrije beroepsbeoefenaar onder de WNT valt, buiten de reikwijdte van de WTZi valt? Zo nee, wat is uw reactie op het commentaar van de advocaten in het SKIPR artikel? Zo ja, wilt u met het CIBG in gesprek gaan over het ten onrechte gebruiken van de WTZi als selectiecriterium?
Wat zijn de consequenties voor de zorgaanbieders die niet op het verzoek van het CIBG zijn ingegaan om de online-vragen te beantwoorden?
Ik heb het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat zijn de gevolgen voor de 1.250 zorgaanbieders die naar aanleiding van het invullen van de vragenlijst onder de WNT blijken te vallen?
Zie antwoord vraag 5.
De uitspraken van het Europees Milieu Agentschap over de luchtkwaliteit in Nederland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luchtkwaliteit in Nederland slechter dan in andere EU-landen»?1
Ja.
Is er naar aanleiding van de slechte positie van Nederland op de lijst vorig jaar actie ondernomen? Zo ja, welke actie en waarom heeft dit niet tot een verbetering geleid? Zo nee, waarom niet?
Het EMA heeft in zijn rapportage voor alle Europese landen onder andere de gemiddeld gemeten stikstofdioxide concentraties met elkaar vergeleken. Nederland staat op deze lijst één na laatste. Duitsland laatste. Deze vergelijking geeft een vertekend beeld, omdat sommige landen – zoals Duitsland en Nederland – relatief meer meetpunten hebben op zwaar belaste locaties. Bij de berekening van de gezondheidseffecten heeft het EMA hiervoor gecorrigeerd. Dan blijkt dat het geschat aantal verloren levensjaren als gevolg van luchtverontreiniging in Nederland rond het Europees gemiddelde ligt. Voorts is de dalende trend van stikstofdioxide is in Nederland sterker dan in de meeste andere landen volgens de rapportage van het EMA.
De luchtkwaliteit wordt jaarlijks in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) gemonitord door het RIVM. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit de afgelopen jaren is verbeterd. Naast het NSL is in 2015 het Actieplan luchtkwaliteit opgesteld met daarin aanvullende maatregelen gericht op halen van de Europese grenswaarden en een permanente verbetering van de Luchtkwaliteit.
Bent u bereid concrete acties te ondernemen om te voorkomen dat Nederland volgend jaar opnieuw zo slecht scoort? Zo ja, welke acties? Zo nee, waarom niet?
Met het Actieplan Luchtkwaliteit wordt een breed maatregelenpakket ingezet om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Op deze manier werken we toe naar de WHO-waarden. Voor het verder verbeteren van de luchtkwaliteit is Europees bronbeleid voor voer- en vaartuigen van groot belang. Daarnaast worden ook nationale en lokale maatregelen getroffen ter stimulering van schoon vervoer en het ontmoedigen van vervuilend vervoer. Verder zal de Gezondheidsraad op mijn verzoek in 2017 advies uitbrengen over het centraal stellen van gezondheid in het toekomstige luchtkwaliteitsbeleid. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij het nieuwe luchtkwaliteitplan dat gezamenlijk met onder andere provincies en gemeenten wordt opgesteld.
Hoe verhoudt de situatie in Nederland zich tot de nieuwe regels die naar verwachting aankomende woensdag in Brussel worden aangenomen? Is er extra actie nodig om aan deze regels te voldoen? Zo ja, welke acties en bent u bereid deze op korte termijn te ondernemen?
Op 23 november heeft het Europees parlement ingestemd met de voorstellen van de Commissie voor aanscherping van de nationale uitstootplafonds (National Emission Ceilings, hierna NEC). Hiermee zijn de uitstootplafonds vastgesteld voor 2020 en 2030. Het doel van de herziene NEC-richtlijn is halvering van het aantal vroegtijdige sterfgevallen in 2030.
Volgens de huidige ramingen (PBL, Nationale Energieverkenning 2015) zal Nederland met bestaand en voorgenomen beleid de plafonds voor 2020 en 2030 gaan halen. Aanvullende maatregelen lijken daarom vooralsnog niet nodig. Dit neemt niet weg dat het luchtkwaliteitsbeleid gericht is op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De implementatie van de NEC-richtlijn zal onderdeel zijn van het nieuwe luchtkwaliteitplan.
Het lekken geheime politieinformatie naar de Telegraaf |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Extremisme infiltreert» en «Moskee in greep terreur»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Geeft de informatie in de genoemde stukken aanleiding om te veronderstellen dat er politieinformatie, die niet openbaar had mogen worden, bij de krant terecht is gekomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het berichtgeving volgt dat de betreffende politieman en politicus toegang tot de genoemde informatie zouden hebben gehad. Zoals gebruikelijk doe ik geen mededelingen over operationele aangelegenheden. Niet alleen kunnen eventuele lopende onderzoeken door rapportage aan de Kamer worden geschaad, ook wordt in beginsel geen informatie verstrekt aan de Kamer over individuele politiemedewerkers. Om deze reden kan ik geen nader antwoord geven op uw vragen.
Welke politiediensten hadden toegang tot deze informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben of hadden de in het bericht genoemde politieman en politicus toegang tot deze informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat door het lekken van deze informatie lopend onderzoek is geschaad en dat daardoor verdachten van ernstige strafbare feiten hun straf ontlopen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat vanwege de gelekte informatie tevens informatie over de werkwijze van de politie bekend is geworden die niet bekend had mogen worden? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor toekomstig onderzoek naar antidemocratische invloeden binnen moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Beperkingen van het demonstratierecht |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Mag een burgemeester eisen dat tijdens een demonstratie alleen «positieve boodschappen» worden meegevoerd, zoals de burgemeester van Geleen deed?1
Op grond van artikel 9 van de Grondwet en artikel 2 van de Wet openbare manifestaties (Wom) mag het betogingsrecht slechts worden beperkt ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Bovendien bepaalt de Wom dat de kennisgeving van een betoging of het stellen van een voorschrift, het opleggen van een beperking of verbod geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de gedachten of gevoelens die worden geopenbaard. Overigens kan het karakter van de gedachten of gevoelens voor de burgemeester van belang zijn om te weten welke maatregelen hij moet nemen om de betoging in goede banen te leiden. In dat verband is het nuttig om te weten of de betoging mogelijk tot een tegendemonstratie kan leiden of vijandige reacties uit het publiek kan oproepen. Alsdan zal hij aanvullende maatregelen moeten nemen ter voorkoming van wanordelijkheden. Ook dat is zijn taak: het handhaven van de openbare orde. Of de burgemeester van Geleen met deze beperking op een onjuiste manier gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden op grond van de Wom kan worden vastgesteld bij de verantwoording aan de gemeenteraad en eventueel door de rechter wanneer daarover een procedure wordt aangespannen.
Hoe verhoudt deze beperking zich tot de grondwettelijke rechten van betogen en meningsuiting?
Dat niet vooraf eisen mogen worden gesteld aan de inhoud is als zodanig niet vastgelegd in het grondwettelijke bepaling over het recht op vrijheid van betogen, maar wordt gezien als een belangrijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, zoals omschreven in artikel 7 van de Grondwet: zonder voorafgaand verlof. Omdat bij manifestaties zoals geregeld in de Wom het belijden dan wel het openbaren van gedachten en gevoelens het uitgangspunt is, is dit «censuurverbod» een onderdeel geworden van het recht op vrijheid van betoging. Voor het overige geldt hier het antwoord op vraag 1.
Wanneer en door wie is de eis van het louter voeren van «positieve boodschappen» in Geleen getoetst aan de grondwettelijke rechten?
Op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Sittard-Geleen is voor een betoging een kennisgeving vereist. Op grond van die kennisgeving beoordeelt de burgemeester of de kennisgeving aanleiding is om aan de betoging beperkingen of voorwaarden te stellen of aanwijzingen te geven in het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Voorts bepaalt de APV dat degene die voornemens is om een betoging te houden in de kennisgeving vermeldt welke maatregelen hij neemt om een regelmatig verloop van de betoging te bevorderen.2
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen.
In welke omstandigheden kan een burgemeester een noodbevel geven of een noodverordening uitschrijven om een demonstratie te voorkomen, of om inhoudelijke eisen te stellen aan de leuzen die worden gevoerd? Waarom was daar in Geleen aanleiding toe?
Wanneer een aangekondigde of een reeds gaande betoging voldoende aanleiding geeft om te vrezen voor (het ontstaan van) oproerige beweging of andere ernstige wanordelijkheden is de burgemeester op grond van artikel 175 of artikel 176 van de Gemeentewet bevoegd een noodbevel te geven of een noodverordening af te kondigen. Omdat het gemeentelijk noodrecht betreft, kan hij slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden van deze bevoegdheid gebruik maken en in het geval van betogingen alleen dan wanneer de bevoegdheden die hij heeft op grond van de Wom (een betoging verbieden en eventueel te beëindigen) niet toereikend zijn. Voor de inhoudelijke eisen verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Ook hier geldt dat voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet het lokaal gezag verantwoordelijk is en het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording moet afleggen.
Hoe wordt vooraf gecontroleerd of zo'n noodmaatregel proportioneel is? Hoe heeft die controle in Geleen plaatsgevonden?
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Of de noodmaatregel proportioneel is geweest, kan slechts achteraf worden vastgesteld in het licht van de inschatting die de burgemeester heeft moeten maken op grond van de omstandigheden zoals die toen bekend waren of hadden moeten zijn. Demonstranten die menen dat een noodmaatregel niet proportioneel is geweest kunnen daarover een oordeel van de rechter vragen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de Kroon gebruik maakt van haar vernietigingrecht in het kader van repressief bestuurlijk toezicht, wanneer zij van oordeel is dat het genomen besluit in strijd is met het recht. Van deze mogelijkheid wordt zeer spaarzaam gebruik gemaakt.
Komt het vaker voor dat burgemeesters zich meer ruimte toe-eigenen dan de Wet openbare manifestaties hen biedt?
De Wom laat de burgemeester een beoordelingsruimte om aan de hand van lokale omstandigheden een inschatting te maken van hetgeen is vereist om een betoging in goede banen te leiden met het oog op het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Ter zake heeft de Minister van BZK geen aanwijzingsbevoegdheid of en hoe de burgemeester gebruik dient te maken van de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen om de openbare orde te handhaven. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van deze bevoegdheden is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Daarbij kan worden vastgesteld dat de burgemeester de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen te ruim heeft geïnterpreteerd. Dat kan ook het geval zijn wanneer de rechter om een oordeel ter zake is gevraagd.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld door de rechter, omdat zij vooraf eisen stelden aan demonstraties?
Het vooraf eisen stellen aan een demonstratie is binnen de grenzen van de Wom niet verboden: zo kan de gemeenteraad in de APV bepalen dat voor betogingen een voorafgaande kennisgeving is vereist. Op grond van die kennisgeving kan de burgemeester voorschriften of beperkingen opleggen of bij gaande betogingen aanwijzingen geven. Het opleggen van een demonstratieverbod op grond van de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens is niet toegestaan. Hoe vaak in de afgelopen tien jaar burgemeesters op dit punt door de rechter achteraf in het ongelijk zijn gesteld, wordt niet als zodanig geregistreerd. In de Evaluatie van de Wom, die de onderzoekers Roorda, Brouwer en Schilder in 2015 hebben verricht in opdracht van het Ministerie van BZK, worden enkele voorbeelden genoemd van rechterlijke oordelen waarin burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld in verband met de eisen die zij vooraf stelden aan een demonstratie. Het onderzoek heb ik u aangeboden per brief van 16 oktober 2015; ik streef ernaar de kabinetsreactie daarop nog dit jaar uit te brengen.
Uitbreiding van de werkingssfeer van een CAO en/of de uitbreiding van de verplichtstellingsbeschikking van een bedrijfstakpensioenfonds |
|
Helma Lodders (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe vaak en in welke mate wordt de werkingssfeer van een cao en/of de verplichtstellingsbeschikking van een bedrijfstakpensioenfonds aangepast?
Welke aanpassingen hebben de laatste twee jaar plaatsgevonden (vanaf 1/1/2015)?
Wat zijn de redenen dat deze aanpassingen plaatsvinden? Hoe vindt besluitvorming hierover plaats? Van wie komt het verzoek en wie besluit er uiteindelijk over?
Hoe vaak wordt een verzoek afgewezen?
Komt het ook voor dat de werkingssfeer wordt ingeperkt? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat er gebeurt als een werkgever het niet eens is dat zijn of haar bedrijf onder de werkingssfeer of de verplichtstellingsbeschikking valt? Welke mogelijkheden zijn er om hier onder uit te komen?
Deelt u de mening dat aanpassingen in het kader van «verduidelijking» en «redactionele wijzigingen» niet mogen leiden tot een uitbreiding van de werkingssfeer? Zo nee, waarom niet? Is het dan niet beter om gewoon te spreken van een uitbreiding in plaats van neutrale termen als «verduidelijking» en «redactionele wijzigingen»? Zo ja, kunt u dan aangeven waarom er in bepaalde gevallen dan toch een uitbreiding heeft plaatsgevonden?
In hoeverre bent u bereid om te onderzoeken of aanpassingen onder de noemer van «redactionele wijzigingen» of «actualisatie» misbruikt worden om de werkingssfeer uit breiden? Zo nee, waarom niet?
Het definiëren en aanpassen van werkingssferen van cao’s en verplichtstellingen is een verantwoordelijkheid van sociale partners. Gezien die verantwoordelijkheidsverdeling bij avv van cao’s en het verlenen van verplichtstelling ben ik van mening dat nut en noodzaak voor een dergelijk onderzoek, uitgevoerd door of in opdracht van mij, onvoldoende aanwezig is.
De gevolgen van CETA en TiSA |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het herziene rapport «Making sense of CETA»?1
Ja.
Wat is – inzake de gevolgen voor financiële dienstverlening – uw oordeel over de volgende bewering: «A clear downside is that it makes the financial systems in both Canada and the EU more interconnected and vulnerable to external shocks and contagion»? Deelt u de mening dat het financiële stelsel in zowel Canada als de EU kwetsbaarder wordt voor exogene schokken en besmettingsgevaar? Zo neen, kunt u uw antwoord onderbouwen?2
CETA heeft tot doel de handel tussen Europa en Canada en wederzijdse investeringen te bevorderen. De afspraken in CETA bieden Europese financiële instellingen onder andere meer mogelijkheden om te investeren in Canada. Dit zal naar verwachting leiden tot een toename van hun activiteiten in Canada en daarmee tot een grotere blootstelling aan risico’s in Canada. In dat geval zijn zij op grond van EU-wetgeving (bijvoorbeeld de richtlijn kapitaalvereisten (Richtlijn 2013/36/EU) en de verordening kapitaalvereisten (Verordening 575/2013)) verplicht hiervoor extra kapitaal aan te houden teneinde eventuele verliezen goed op te kunnen vangen.
Deelt u de zorg die uitgesproken wordt omtrent vergaande liberalisering van financiële dienstverlening voor de stabiliteit van landen?3
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat in CETA geen afspraken worden gemaakt over liberalisering van de financiële dienstverlening. De financiële crisis heeft aangetoond dat stringente regelgeving noodzakelijk is. Zowel de Europese Unie als Canada hebben hun eisen voor financiële instellingen – mede als gevolg van de ervaringen van de financiële crises – in recente jaren verhoogd. CETA heeft geen invloed op de op dat vlak geleverde, of in de toekomst nog te leveren, inspanningen.
Klopt het dat het voor overheden, parlementen en andere publieke instellingen moeilijker wordt om de financiële sector te reguleren, tenzij de verdragspartijen uitzonderingen hebben bedongen op specifieke verdragsartikelen? Kunt u uw antwoord onderbouwen in verwijzing naar het CETA-verdrag?4
Nee, dat klopt niet. De EU en Canada maken in hoofdstuk 13 van CETA specifieke afspraken op het terrein van de financiële dienstverlening. Het gaat hierbij onder andere om verzekeringsdiensten en om een variëteit aan bankdiensten. Partijen spreken uitsluitend af dat financiële instellingen gevestigd in de ene partij de mogelijkheid krijgen om zich in de wederpartij te vestigen. Daarbij geldt dat financiële instellingen uit de wederpartij niet slechter behandeld mogen worden dan binnenlands gevestigde ondernemingen. Voorts maken partijen in artikel 13.6 afspraken om de markttoegang van financiële instellingen te bevorderen. Financiële instellingen uit de wederpartij dienen daarbij te allen tijde te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving die ook geldt voor binnenlandse financiële instellingen. Dit betekent dat Canadese bancaire instellingen in Nederland een bankvergunning bij De Nederlandsche Bank moeten aanvragen, en dat zij vallen onder het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
Op grond van artikel 13.16 behouden partijen de bevoegdheid om alle redelijke prudentiële maatregelen te nemen, onder andere om spaarders, investeerders en polishouders te beschermen, om de financiële soliditeit en integriteit van een financiële instelling te behouden en om de integriteit en stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen. Deze uitzonderingsbepaling gaat verder dan de uitzonderingsbepaling voor financiële diensten in artikel 2 van de GATS-bijlage inzake financiële diensten. Hiermee geeft CETA overheden expliciet de bevoegdheid om alle redelijke maatregelen te nemen om de solvabiliteit van individuele financiële instellingen en de stabiliteit van de financiële sector te waarborgen. CETA vormt geen belemmering voor toekomstige verdere regulering van de financiële sector.
Klopt het dat, indien er binnen drie jaar geen overeenstemming wordt bereikt over de regels omtrent de «performance requirements», de regels uit artikel 8.5 van het investeringshoofdstuk automatisch van kracht zijn, met als gevolg dat de ruimte voor overheden om buitenlandse financiële investeerders te reguleren sterk ingeperkt wordt?5
Nee, dat klopt niet. Prestatievereisten of performance requirements zijn verplichtingen om in de lokale economie te investeren, die een staat oplegt aan een buitenlandse investeerder in ruil voor het recht om een investering in dat land te doen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een minimum aantal lokale medewerkers die de investeerder dient aan te nemen, een percentage van de inkoop dat bij lokale aanbieders dient plaats te vinden, of een verbod om intellectueel eigendom te exporteren. Prestatievereisten komen met name voor bij investeringen in productiefaciliteiten, zoals fabrieken, voor de maakindustrie. Er zijn op dit moment geen concrete prestatievereisten voor financiële instellingen in Canada of de Europese Unie. Daarom is er in CETA geen onmiddellijk verbod op prestatievereisten voor de financiële sector ingesteld.
Artikel 13.9 van CETA geeft partijen drie jaar lang de mogelijkheid te onderhandelen over specifieke afspraken over prestatievereisten voor de financiële sector. Mochten Canada en de Europese Unie binnen die 3 jaar geen overeenstemming bereiken, kan één van beide partijen aangeven dat de prestatievereisten voor andere sectoren eveneens voor financiële dienstverleners zullen gelden.
Een eventueel verbod op prestatievereisten voor financiële dienstverleners zal overheden enkel beperken in het stellen van dergelijke eisen. Het heeft geen gevolgen voor andere vormen van regulering van de financiële sector.
Zijn er financiële diensten die Nederland gepoogd heeft om op de negatieve lijst te zetten, en zo ja, welke? In welke gevallen is dat niet gelukt, en wat was daarvan de reden?6
Nederland heeft reeds in het markttoegangsaanbod van het WTO-akkoord over de handel in diensten (het General Agreement on Trade in Service) uit 1994 buitenlandse financiële instellingen de mogelijkheid geboden om zich in Nederland te vestigen en in Nederland een vergunning voor financiële instellingen aan te vragen. Buitenlandse financiële instellingen dienen volledig aan alle Nederlandse wet- en regelgeving te voldoen. Nederland heeft nooit reden gezien om voorbehouden te maken voor (bepaalde soorten) financiële dienstverleners.
Welke uitzonderingen voor buitenlandse overnames heeft de EU bedongen? Waarom heeft de EU, in tegenstelling tot vele Canadese provincies, niet ingezet op meer garanties op dit gebied?7
De Europese Unie heeft in haar markttoegangsaanbod (bijlagen I en II bij hoofdstuk 9 van CETA) een groot aantal voorbehouden opgenomen, waardoor bepaalde sectoren uitgesloten zijn voor Canadese investeringen. Het gaat hierbij onder meer om de spoorwegsector, de binnenvaart, brievenbussen, beheer van beleggingsfondsen, wedkantoren, en bibliotheken.
Op dit moment heeft Canada een restrictief beleid ten aanzien van buitenlandse ondernemingen die in Canada wensen te investeren. Op grond van de Investment Canada Act heeft de Canadese overheid het recht om bij iedere investering boven de C$354 miljoen (ongeveer EUR 245 miljoen) in Canadese ondernemingen door investeerders die in het buitenland zijn gevestigd te beoordelen of de investering ten goede komt aan de Canadese economie. Andere landen kennen een dergelijke beoordeling door de overheid meestal enkel vanwege nationale veiligheid. De grens wordt nu voor Europese ondernemingen verhoogd naar C$1,5 miljard (ongeveer EUR 1 miljard). Hierdoor wordt het voor Europese ondernemingen, in het bijzonder voor het mkb, veel eenvoudiger om in Canada te gaan investeren. De Europese Unie en haar lidstaten kennen een dergelijke voorafgaande goedkeuring voor buitenlandse overnames niet. Vandaar dat de EU een dergelijk voorbehoud niet heeft opgenomen in CETA.
Normaliter maakt Canada enkel op federaal niveau afspraken over markttoegang voor dienstverleners en investeerders. CETA is het eerste handelsakkoord waarin Canada op provincie-niveau aangeeft welke belemmeringen zij kent voor buitenlandse dienstverleners en investeerders. Hierdoor hebben Europese investeerders en dienstverleners een veel beter inzicht in welke belemmeringen er in Canada voor buitenlandse ondernemingen zijn. In veel gevallen verschillen de eisen per provincie. In een groot aantal gevallen blijken belemmerende eisen in veel verschillende provincies voor te komen. Canada heeft ervoor gekozen in dergelijke gevallen voor iedere provincie een afzonderlijk voorbehoud op te nemen. De Europese Unie pleegt voorbehouden voor meerdere lidstaten in één voorbehoud te integreren.
Kunt u aangeven welke overheidsobligaties onderhevig zijn aan het investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS)?8
CETA bevat geen ISDS. In CETA is het Investment Court System (ICS) opgenomen.
Het investeringshoofdstuk in CETA is van toepassing op alle investeringen door een investeerder uit de ene partij op het grondgebied van de andere partij. Hier vallen overheidsobligaties dus ook onder. Bijlage 8-B bepaalt echter aanvullend dat een investeerder geen geschil onder het investeringshoofdstuk kan starten in het geval van een onderhandelde herstructurering van investeringen in overheidsobligaties, zolang de beginselen van nationale- en meestbegunstigingsbehandeling worden nageleefd.
Op welke wijze is in het CETA-verdrag de samenwerking tussen toezichthouders geborgd? Acht u dit voldoende? Kunt u toelichten waarom u dit wel of niet voldoende acht? Is het mogelijk om dit samenwerkingsverband te versterken?9
CETA geeft enkel markttoegang voor financiële instellingen uit de wederpartij. Er wordt vastgelegd dat financiële instellingen de mogelijkheid te hebben om een vestiging te openen op de markt van de andere partij, onder dezelfde voorwaarden als binnenlandse dienstverleners dat kunnen doen. Hierbij dienen financiële instellingen te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving die geldt voor binnenlandse financiële instellingen. De samenwerking tussen financiële toezichthouders op Europees en mondiaal niveau is vastgelegd op zowel bilateraal niveau, bijvoorbeeld in de samenwerkingsovereenkomst tussen de AFM en de Canadian Public Accountability Board (CPAB) uit 2012, als op internationaal niveau, bijvoorbeeld in kader van de International Association of Insurance Supervisors(IAIS, de organisatie van verzekeringstoezichthouder waar op dit moment 140 landen lid van zijn) en het Bazels Comité van Bankentoezichthouders (BCBS, de organisatie van bankentoezichthouders van de 26 grootste economieën ter wereld).
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Canadese melkveehouders een compensatie krijgen van 240 miljoen euro vanwege geleden schade als gevolg van CETA?10
Ja
In hoeverre heeft u de precieze financiële gevolgen van CETA voor bepaalde sectoren in kaart gebracht? Wordt er geld beschikbaar gesteld om eventuele schade binnen bijvoorbeeld duurzame landbouwproductie te compenseren?
De Europese Commissie laat voorafgaand aan elk handelsakkoord een impact assessment uitvoeren.11 Dit is ook voor CETA gebeurd. Afgaand op deze impact assessment verwacht het kabinet dat CETA positief uitpakt voor Nederland. In een eerdere Kamerbrief (Kamerstuk 31 985, nr. 23) heeft het kabinet toegelicht waarom het verwacht dat CETA een goed akkoord is voor Nederland. Het kabinet ziet met name kansen voor de Nederlandse maritieme sector, de financiële sector en landbouwsector. Uiteraard wil het kabinet dat zoveel mogelijk mensen profiteren van handelsakkoorden. Dit is één van de drie kernprincipes van de reset van handelspolitiek. Binnen handelsakkoorden zelf worden afspraken gemaakt die enkele gevoelige sectoren beschermen. Zo zijn pluimveevlees, ei-producten en eieren uitgesloten van tariefliberalisering in CETA. Varkens- en rundvlees zijn beschermd via tariefquota die in zes jaar stapsgewijs verhoogd worden. Daarnaast hecht het kabinet aan een ambitieus en proactief arbeidsmarktbeleid, waarmee eventuele veranderingen op de arbeidsmarkt kunnen worden opgevangen.
Welke andere onderzoeken zijn er verricht naar de baten en lasten van TiSA dan het onderzoek van de Europese Commissie?11
Onderzoeksbureau Ecorys heeft een omvangrijke studie uitgevoerd naar de baten en lasten van TiSA. Het conceptrapport is op 9 december 2016 gepubliceerd.13 Geïnteresseerden kunnen tot uiterlijk 27 januari 2017 hierop reageren. Naar verwachting zal in maart 2017 het definitieve rapport worden gepubliceerd.
Wat is de stand van zaken omtrent het opnemen van de standstill clause in TiSA, zoals bepleit door de VS? Welke landen verzetten zich hiertegen?12
De onderhandelende partijen aan TiSA doen de overige TiSA-partijen een markttoegangsaanbod. Partijen bij de onderhandeling kunnen zelf per economische sector aangeven in welke mate zij concurrentie van buitenlandse partijen toestaan. De Europese Commissie heeft het markttoegangsaanbod dat op 22 oktober 2016 aan de TiSA-partijen is overhandigd, gepubliceerd op haar website.15
Een markttoegangsaanbod bestaat uit twee delen. Op het eerste deel («Section A») van het markttoegangsaanbod is de zogenoemde standstill-bepaling en de ratchet-bepaling van toepassing. Dit eerste deel heeft enkel betrekking op nationale behandeling, oftewel de wijze waarop een dienstverlener behandeld dient te worden indien deze reeds actief is op de buitenlandse markt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de verplichting dat het management of een bepaald percentage van de werknemers de lokale nationaliteit heeft. Ten aanzien van de sectoren die een partij opneemt in dit eerste deel, verplicht de partij zich in de toekomst geen nieuwe discriminerende eisen in te voeren (standstill-bepaling) en, indien een bepaalde discriminerende eis wordt afgeschaft, in de toekomst niet opnieuw deze discriminerende eis in te voeren (ratchet-bepaling). De EU heeft 58 economische sectoren opgenomen in dit eerste deel van het markttoegangsaanbod. Het gaat hierbij onder andere om de eis dat personeel van zeeschepen de nationaliteit heeft van één van de EU-lidstaten, en de eis dat detectivebureaus in de EU gevestigd dienen te zijn.
Voor economische sectoren die in het tweede deel («Section B») van het markttoegangsaanbod worden opgenomen, kunnen partijen in de toekomst wel nieuwe discriminerende eisen invoeren. Dit tweede deel is zowel van toepassing op markttoegang (onder welke voorwaarden een buitenlandse dienstverlener zich mag vestigen of actief mag worden) als nationale behandeling. Deze sectoren vallen niet onder de ratchet- en standstill-bepaling. De EU heeft in dit tweede deel van haar markttoegangsaanbod 162 economische sectoren opgenomen, naast enkele horizontale voorbehouden die voor alle economische sectoren gelden, bijvoorbeeld voor publieke diensten. Nederland heeft hier onder meer in aangegeven dat advocaten in Nederland dienen te zijn opgeleid, enkel ondernemingen die in de EU zijn gevestigd een schip kunnen registeren om onder de Nederlandse vlag te varen, en dat het eigendom van het Nederlandse gas- en elektriciteitsnetwerk in handen dient te zijn van een in Nederland gevestigde onderneming, die in publieke handen is.
Op welke wijze is gewaarborgd dat in TiSA geen additionele markttoegang verleend zal worden?13
De onderhandelende partijen aan TiSA doen de overige TiSA-partijen een markttoegangsaanbod. Partijen bij de onderhandeling kunnen zelf per economische sector aangeven in welke mate zij concurrentie van buitenlandse partijen toestaan. Hierbij zijn de partijen onderling overeengekomen dat zij de markttoegang zoals vastgelegd in bilaterale handelsakkoorden als uitgangspunt nemen. Het markttoegangsaanbod van de EU is derhalve vergelijkbaar aan het markttoegangsaanbod dat de EU aan Canada heeft aangeboden in het kader van de onderhandelingen over CETA. De Europese Commissie heeft het markttoegangsaanbod dat op 22 oktober 2016 aan de TiSA-partijen is overhandigd, gepubliceerd op haar website.17
Zijn de gevolgen van TiSa voor ontwikkelingslanden in kaart gebracht? Zo ja, wat houden deze in? Zo neen, bent u bereid zich in te spannen voor een dergelijk onderzoek, of het desnoods zelf uit te voeren?
Op 9 december 2016 heeft onderzoeksbureau Ecorys zijn conceptrapport over de effecten van TiSA gepubliceerd. Dit onderzoek gaat tevens in op de effecten op derde landen. De onderzoekers concluderen dat TiSA geen significant effect zal hebben op de landen die niet deelnemen aan de onderhandelingen. Voor de minst-ontwikkelde landen stellen de onderzoekers dat het effect op het bbp nihil is. De uitzondering hierop is volgens de onderzoekers Cambodja, dat naar verwachting een positief effect van TiSA kan verwachten, omdat de meeste buurlanden van Cambodja deelnemen aan TiSA en Cambodja derhalve profiteert van de economische groei van haar buurlanden.
Op welke wijze spant u zich ervoor in te zorgen dat de voordelen van het TiSA-akkoord zonder tegenprestatie ook worden gegund aan de minst ontwikkelde landen? Welke actie is Nederland bereid te ondernemen indien dit niet lukt?14
Nederland heeft zich in de Raad meerdere malen uitgesproken voor het gunnen van de voordelen van het uiteindelijke TiSA-akkoord aan de minst ontwikkelde landen. Een dergelijk aanbod kan via de Wereldhandelsorganisatie worden vastgelegd. Hiervoor dienen echter eerst de onderhandelingen en het daaropvolgende ratificatie-proces van TiSA te worden afgerond. Vervolgens zal Nederland hiertoe een concreet initiatief nemen.
Waarom benadrukt u dat zonder het voorbehoud voor publieke diensten Nederland geen steun zal kunnen uitspreken voor TiSA, als u eerder in uw brief aan de Kamer over de stand van zaken met betrekking tot TiSa aangeeft dat publieke diensten in TiSA worden uitgezonderd? Welke landen verzetten zich tegen dit voorbehoud?15
Het voorbehoud voor publieke diensten is onderdeel van het Europese markttoegangsaanbod voor TiSA. De Europese uitzondering geeft overheden op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau de mogelijkheid zelf te bepalen wat zij als publieke dienst zien en wat niet. Hierdoor is het een buitengewoon verstrekkende uitzondering. Binnen de EU bestaat unanieme steun voor dit voorbehoud. Het is immers van cruciaal belang dat overheden ook in de toekomst zelf kunnen bepalen wat een publieke dienst is.
Hoe gaat u voorkomen dat het verbod op discriminatie op grond van vestigingsplaats, ook wel «de kern van de afspraken in TiSA» genoemd, niet leidt tot een race-to-the-bottom op fiscaal gebied?16
Belastingen en subsidieverlening zijn uitgezonderd van TiSA. Derhalve zal TiSA niet bijdragen aan een zogenaamde race to the bottom op fiscaal gebied. TiSA vormt overigens ook geen belemmering om afspraken te maken over maatregelen tegen belastingontwijking.
Kunt u uitleggen waarom er onder TiSA enkel afspraken gemaakt zullen worden over grensoverschrijdende arbeid van hooggeschoold personeel? Wat is uw oordeel hierover?17
Soms is het noodzakelijk dat ondernemers en medewerkers van internationaal opererende ondernemingen tijdelijk in andere landen verblijven, bijvoorbeeld voor onderhandelingen over contracten, het onderhoud van hoogwaardige machines of voor het geven van persoonlijk advies is. Daarom worden in TiSA afspraken gemaakt over de mogelijkheden voor dienstverleners (zoals zelfstandige professionals) of voor werknemers van dienstverlenende bedrijven om tijdelijk in
een ander land te kunnen verblijven. De afspraken gaan bijvoorbeeld over verkorte en vereenvoudigde visaprocedures. Het gaat hierbij enkel om handelsgerelateerde mobiliteit.
Om te voorkomen dat TiSA leidt tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de dienstensector, wordt in TiSA een expliciete clausule opgenomen dat werknemers ten minste het recht hebben op het loon en alle andere arbeidsvoorwaarden in het land waar zij werken. Tevens zal de EU in TiSA enkel afspraken maken over grensoverschrijdende arbeid van hooggeschoold personeel. De mogelijkheden zijn gebonden aan strikt voorwaarden. De dienstverlener dient een concrete opdracht of contract te hebben voordat deze gebruik kan maken van deze mogelijkheden. Deze personen krijgen een speciaal visum voor maximaal 90 dagen. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie.
Wordt er extra capaciteit bij De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) beschikbaar gemaakt om ervoor te zorgen dat financiële instellingen die een bankvergunning aanvragen onder TiSA zorgvuldig beoordeeld worden? Welke eisen gelden er onder TiSA voor het aanvragen van een bankvergunning?18
Nee. Nederland kent al van oudsher de mogelijkheid voor financiële instellingen uit derde landen om in Nederland een dochteronderneming op te richten. TiSA vormt in dat opzicht een bevestiging van een al bestaande praktijk. Het is dan ook niet te verwachten dat TiSA zal leiden tot veel nieuwe aanvragen voor een bankvergunning. Aanvragers kunnen net als voorheen rekenen op een zorgvuldige beoordeling van hun aanvraag. Zij dienen, net als nu, te voldoen aan alle vergunningseisen die ook aan binnenlandse aanvragers worden gesteld, en vallen onder het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. Hun aanvraag mag niet geweigerd worden enkel en alleen omdat de moederonderneming niet in Nederland gevestigd is.
Aangezien u pleit voor een reset van handel en handelsverdragen, hoe kunt u er dan genoegen mee nemen dat internationale afspraken op het gebied van mensen- en werknemersrechten, zoals vastgelegd in de ILO-conventies, geen onderdeel uitmaken van TiSA? Bent u bereid om een extra inspanning te leveren opdat deze conventies alsnog in het verdrag opgenomen worden?19
De afspraken over grensoverschrijdende dienstverlening in TiSA zijn enkel van toepassing op werknemers op universitair of hbo-niveau, waardoor het risico van concurrentievervalsing beperkt is. Ook is het positief dat in TiSA een expliciete clausule wordt opgenomen dat werknemers recht hebben op het loon en alle andere arbeidsvoorwaarden in het land waar zij werken. Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet ten aanzien van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats. Desalniettemin is het teleurstellend dat een concrete verwijzing naar de ILO-conventies in TiSA vooralsnog ontbreekt. Nederland zal hier blijvend aandacht voor vragen.
Wordt TiSA naar verwachting een gemengd akkoord waar nationale parlementen hun goedkeuring aan moeten geven?
Op grond van artikel 207 van het EU-Werkingsverdrag behoort het sluiten van handelsakkoorden betreffende de handel in diensten tot de gemeenschappelijke handelspolitiek. Op grond van artikel 3 van dat verdrag is dit een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. De Europese Commissie en de Raad verschillen van interpretatie wat precies onder de gemeenschappelijke handelspolitiek valt en daarmee een exclusieve EU-bevoegdheid is, onder andere bij afspraken over kennismigratie en internationaal transport.
Het EU-Hof zal mogelijk meer duidelijkheid verschaffen over de reikwijdte van het begrip gemeenschappelijke handelspolitiek in de adviesprocedure over het handelsakkoord tussen de EU en Singapore. In haar niet-bindende conclusie van 21 december 2016 oordeelde advocaat-generaal Eleanor Sharpston dat het akkoord met Singapore enkel door de EU en haar lidstaten samen kan worden gesloten.
Zodra de onderhandelingen over TiSA zijn afgerond, zal de Commissie een voorstel doen voor ondertekening van TiSA door de EU. De Raad zal op basis van het Commissievoorstel een besluit vaststellen over ondertekening. Wanneer ondertekening van TiSA heeft plaatsgevonden, kunnen de goedkeuringsprocessen worden gestart. Voor de EU betekent dit goedkeuring door het Europees parlement waarna de Raad het besluit tot sluiting vaststelt. Wanneer TiSA wordt gesloten als een gemengd akkoord zal het daarnaast ook moeten worden geratificeerd door alle EU-lidstaten voordat het in werking kan treden voor de EU en haar lidstaten. Indien het akkoord daartoe concrete aanknopingspunten bevat, zal het kabinet zich uiteraard inspannen tot het kwalificeren van TiSA als een gemengd akkoord.
Kunt u het tijdpad voor TiSA schetsen? Wanneer staan afronding en goedkeuring gepland?
Op vrijdag 18 november 2016 is door de onderhandelende partijen besloten om de Ministeriële bijeenkomst die gepland stond voor 5 en 6 december 2016 te annuleren. De onderhandelingsronde die gepland stond van 28 november tot en met 10 december 2016 is ingekort tot drie dagen. Tijdens deze drie dagen is gesproken over de stand van zaken van de onderhandelingen, maar vonden geen verdere onderhandelingen plaats om tot nieuwe compromissen te komen. De onderhandelende partijen hebben afgesproken om in het voorjaar van 2017 wederom bijeen te komen.
Bent u bereid om de lessen over handel van voormalig Minister van Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk mee te nemen in uw «reset» van internationale handel?20
In zijn artikel in Één wereld van oktober 2016 uit de heer Pronk zijn zorgen over de beperkte transparantie van de onderhandelingen over handelsakkoorden en over geschillenbeslechting bij investeringsbescherming. Hij staat daarin niet alleen. Het kabinet heeft deze zorgen al eerder geadresseerd.
Om de transparantie te vergroten stuurt het kabinet de Tweede Kamer elk kwartaal een overzicht van alle lopende onderhandelingen over handelsakkoorden van de EU met derde landen. Tevens biedt een speciale pagina op de website van de rijksoverheid informatie over een groot aantal handelsakkoorden voor het brede publiek.
Het kabinet spant zich in de Raad actief in voor het openbaar maken van onderhandelingsmandaten. Dit heeft ertoe geleid dat de mandaten voor CETA, TiSA en TTIP openbaar zijn. Alle EU-tekstvoorstellen ten aanzien van TTIP staan online op de website van de Europese Commissie. Daarnaast hebben Europarlementariërs en nationale parlementsleden toegang tot geconsolideerde teksten. Het kabinet wil het draagvlak in Nederland verder vergroten door meer en structureler te consulteren. Daartoe zal het kabinet het zogenaamde Breed Handelsberaad oprichten. Dit beraad zal bestaan uit vertegenwoordigers van bedrijfsleven, vakbonden en maatschappelijk middenveld.
Mede door de inzet van het kabinet is investeringsbescherming in handelsakkoorden herzien25. In CETA en het handelsakkoord met Vietnam is het Investment Court System opgenomen. Tevens werkt de EU samen met gelijkgezinde landen aan de oprichting van een multilateraal investeringshof. Op termijn zal het Investment Court System, zoals opgenomen in CETA en het handelsakkoord met Vietnam, vervangen worden door een multilateraal investeringshof.
Het vervolgen van een statisticus en de onafhankelijkheid van de Griekse statistiek |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de hoorzitting gehouden op 22 november 2016 in het Europees parlement met de heer Andreas Georgiou, oud-voorzitter van het Griekse statistisch orgaan ELSTAT?
Ja.
Bent u bekend met de opmerkingen van de heer Georgiou in die hoorzitting dat ««[…] disincentives for official statisticians in Greece [have been created] to produce credible statistics. As a result we can not rule out the prospect that the problem of Greece’s European statistics will re-emerge»»?1 Deelt u de zorgen van de heer Georgiou? Kunt u aangeven welke stappen gezet zijn om ELSTAT onafhankelijker te maken van de politiek? Welke mogelijkheden zijn er nog ter verbetering? Kan inmiddels gesteld worden dat ELSTAT nu wel onafhankelijk van de politiek en zonder inmenging haar werk kan doen?
Ik ben bekend met het citaat. Sinds 2010 heeft de Griekse overheid maatregelen genomen om de kwaliteit en onafhankelijkheid van de Griekse statistieken te verbeteren. In 2010 is ELSTAT opgericht2 als onafhankelijke autoriteit, onder toezicht van het parlement. Griekenland heeft zich ook in de MoU onder het huidige ESM-programma gecommitteerd aan het volledig respecteren van de onafhankelijkheid van ELSTAT3. Zoals ook aangegeven op de website van ELSTAT4 heeft Eurostat sinds november 2010 geen voorbehouden geplaatst bij de Griekse tekort- en schuldcijfers. Dit geeft aan dat de stappen die zijn gezet hebben geleid tot positieve resultaten. Het is uiteraard van belang om dit onder het programma te blijven monitoren. Goede statistieken zijn immers noodzakelijk om de overheidsfinanciën te kunnen beoordelen.
Hoe kwalificeert u de opmerking van Nikos Pappas, Minister van Staat in het kabinet Tsipras, dat een onderzoek nodig is «how and if deficits were inflated in order to expedite pre-planned political decisions for bringing Greece into a memorandum [bailout agreement]»?2 Vindt u een dergelijke opmerking gepast voor een lid van een kabinet dat zich gecommitteerd heeft aan afspraken met Europa? Kan dit gezien worden als een Grieks kabinetsstandpunt? Kan dit gezien worden als politieke inmenging in het proces van ELSTAT? Kunnen dergelijke opmerkingen gezien worden als ontkenning van de tekortstatistieken waarop de economische hervormingsprogramma’s met Griekenland gebaseerd zijn?
Politici dienen statistische gegevens afkomstig van het nationale statistiekbureau of Eurostat niet ter discussie te stellen. Ik kan mij dan ook niet vinden in een dergelijke opmerking. Voor zover mij bekend is dit geen officieel standpunt van het Griekse kabinet. Onderminister van Financiën Houliarakis heeft begin september in het Griekse parlement het vertrouwen van de Griekse regering uitgesproken in de data van ELSTAT en Eurostat, en aangegeven dat de Griekse regering de onafhankelijkheid van ELSTAT zal beschermen6.
Denkt u dat deze aanklacht tegen een oud-voorzitter, zoals bij heer Georgiou, van ELSTAT niet ook gezien kan worden als een manier om het onafhankelijke proces bij ELSTAT te beïnvloeden, zelfs al volgt er uiteindelijk vrijspraak? Kunt u een stand van zaken geven van het huidige proces? Hoe kan voorkomen worden dat ook toekomstige directeuren bij onwelgevallige statistieken de kans op vervolging lopen? Kunt u aangeven of het huidige bestuur zonder vrees voor vervolging haar werk kan doen?
De aanklacht ligt nu bij het Hof van Beroep. Het is niet bekend wanneer deze uitspraak doet. Verder is het niet aan mij om te speculeren over rechtszaken die al dan niet in de toekomst plaats zouden kunnen vinden.
Welke voorbehouden op de Griekse (tekort)cijfers staan nu nog open bij Eurostat? Wat is de reden dat deze voorbehouden nog gemaakt worden en welke van deze voorbehouden zijn exclusief van toepassing op de Griekse tekortcijfers?
Eurostat heeft momenteel geen voorbehouden bij de Griekse tekortcijfers.
Kunt u bij uw Griekse ambtsgenoot aangeven dat u de huidige gang van zaken rond de vervolging van de heer Georgiou betreurt?
Dit onderwerp is aan de orde geweest bij de Eurogroep van 9 september jl. te Bratislava. De instellingen hebben hierbij hun zorgen geuit over de recente ontwikkelingen omtrent het gerechtelijk onderzoek naar Georgiou. Hierbij werd ook in herinnering gebracht dat Eurostat consistent de door ELSTAT vanaf 2010 geproduceerde begrotingsdata heeft gevalideerd. Verder is het nu zaak de onafhankelijke rechtsgang zijn beloop te laten.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het arrest van het Europees Hof van Justitie d.d. 23 november 2016 inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang?1
Ja, het Europese Hof van Justitie heeft op 23 november 2016 twee arresten gewezen, namelijk in
Wat is de reactie van het kabinet op dit arrest?
In zaak C-673/13 P vernietigt het Europese Hof van Justitie het arrest van het Gerecht en verwijst de zaak naar het Gerecht terug. Het Gerecht moet opnieuw nagaan of bepaalde informatie betrekking heeft op emissies (of uitstoot) in het milieu. De nieuwe uitspraak van het Gerecht moet derhalve worden afgewacht.
In een prejudicieel arrest legt het Europese Hof van Justitie, in zaak C-442/14 – op verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) – drie zaken uit over de verhouding tussen enerzijds de vertrouwelijkheid en anderzijds de algemene regels over toegang tot informatie op milieubegrip:
Kunt u toezeggen dat de regering voortaan in lijn met dit arrest van het Hof van Justitie het belang van de openbaarmaking van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven zal stellen bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat er vanuit dat Nederlandse bestuursorganen de jurisprudentie van het Hof zullen betrekken bij hun besluitvorming. Uit de arresten volgt niet dat bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) het belang van het openbaar maken van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven gesteld moet worden.
Openbaarmaking van informatie is de regel, maar er geldt een aantal in het Verdrag van Aarhus2 genoemde gronden op basis waarvan openbaarmaking kan worden geweigerd als het met deze weigeringsgrond te beschermen belang zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Deze weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd. Met betrekking tot emissiegegevens kunnen deze gronden, waaronder de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, niet worden ingeroepen om openbaarmaking van die informatie te weigeren.
Het Verdrag van Aarhus maakt onderscheid tussen emissiegegevens en andere milieu-informatie. In artikel 10, vierde lid, van de Wob is dit onderscheid neergelegd, waarbij is aangegeven dat bij emissiegegevens de belangenafweging achterwege blijft en bij andere milieu-informatie het belang van openbaarmaking moet worden afgewogen tegen onder meer het belang van de bescherming van bedrijfsgegevens.
Is het kabinet voornemens om aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden de opdracht te geven om zo spoedig mogelijk alle ingediende verzoeken van de Bijenstichting over de toelating van het bijengif Imidacloprid van Bayer te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen reden om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een dergelijke opdracht te geven. De lijn van het Ctgb is «openbaar, tenzij». Dit is in lijn met het beleid van het kabinet. Hiermee geeft het Ctgb uitvoering aan de betreffende bepalingen in de Europese regelgeving.
Op welke wijze is het kabinet voornemens om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden aan te zetten tot actieve tijdige openbaarmaking van toelatingscijfers, inclusief de gebruiksvoorschriften, op een eenduidige manier en in een machineleesbaar open formaat? Kunt u dit toelichten?
Het Ctgb heeft al in 2013 besloten tot het openbaar maken van een aanzienlijk aantal dossierstukken van imidacloprid. Dit besluit is geschorst door het CBb in afwachting van een uitspraak van het Hof. Ik wacht – zoals ik in antwoord 2 al aangaf – nu de uitspraak van het CBb af.
Het Ctgb streeft naar het zodanig ontsluiten van informatie – onder meer toelatingen, etiketten en het beoordelingsrapport op basis waarvan het besluit is genomen – dat deze bruikbaar is voor iedereen.
Ik heb uw Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het openbaar maken van afzetcijfers van toelatinghouders van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 348 en 349). De praktische consequentie van de arresten voor het openbaar maken van afzetcijfers zal blijken na uitspraak van Rechtbank Amsterdam in het kader van de Wob over de verkoop van bestrijdingsmiddelen.
Medische gevolgen van hulptelevisieprogramma’s |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten: «Misleiding deelnemers bij hulp-tv RTL» en «Nu durft ze niet meer te lachen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ervaringen die in de artikelen worden beschreven van mensen die aan deze hulptelevisieprogramma’s hebben deelgenomen?
Ik vind het een zorgelijk signaal.
Wat is uw oordeel in dit kader over de uitvoering van de zorgplicht door betrokken behandelaars en welke rol speelt hierin het behandelplan?
Voor het uitvoeren van een geneeskundige behandeling is volstrekt helder dat de toestemming van de patiënt is vereist. Dit geldt ook bij (niet medisch noodzakelijke) cosmetische ingrepen. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene de informatie heeft begrepen.
Is het feit dat het vaak kwetsbare mensen betreft en om goed bekeken televisieprogramma’s gaat, wat u betreft reden voor de zorgverlener om extra zorgvuldigheid te moeten betrachten?
Ja. Ik vind dat een televisieprogramma een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat alles ruim binnen wet- en regelgeving blijft. Juist de blootstelling aan publieke aandacht vraagt extra zorg voor de deelnemers aan zo’n programma. Daarnaast moet het belang en de veiligheid van de patiënt bij een behandeling altijd voorop staan. De zorgverlener is verplicht om de patiënt voldoende te informeren en zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen.
Klopt het dat betrokkenen te allen tijde inzage zouden moeten kunnen krijgen in het eigen behandelplan en dat deze desgevraagd door de zorgverleners verstrekt moet worden?
Ja, op grond van de WGBO heeft de patiënt recht op inzage in zijn eigen medisch dossier.
Wat is de verantwoordelijkheid van zorgverleners om betrokkenen volledig te informeren over alle consequenties die een behandeling met zich mee kan brengen? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de ervaringen die in dit artikel worden beschreven op een goede wijze invulling geeft aan deze verantwoordelijkheid? Zo nee, wat schort hier aan?
Op basis van het artikel blijkt niet dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld. Het is voor mij op basis van dit artikel onvoldoende duidelijk of dat ook daadwerkelijk het geval is. Indien betrokkenen van oordeel zijn dat niet is gehandeld conform relevante wet- en regelgeving en/of veldnormen kunnen zij melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Kunt u voor zover mogelijk inzicht geven in de aard van het onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar mogelijke structurele problemen bij dit programma betrokken tandkliniek CDC?
De IGZ is een onderzoek gestart na meldingen van patiënten. Deze meldingen zijn niet gerelateerd aan deze tv-uitzending. Over de aard van dit lopende onderzoek kan de inspectie geen mededelingen doen.
In welke mate houdt de IGZ bij signalen toezicht op de negatieve uitwassen van hulptelevisieprogramma’s waar het gaat over de kwaliteit van de medische behandeling en de geleverde psychische ondersteuning en (na)zorg?
De IGZ heeft geen meldingen ontvangen over dit of andere tv-programma’s en/of de behandelingen die hiervan onderwerp waren. Indien de IGZ signalen ontvangt dat geleverde zorg kwalitatief onder de maat is, zal zij hierop acteren.
Zijn de signalen zoals in het artikel beschreven een aanleiding voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen?
Dit is aan de IGZ.
Voor wat betreft tandkliniek CDC verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Update vogelgriep: beperkingen jacht nog van kracht’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Update vogelgriep: beperkingen jacht nog van kracht»?1
Ik heb het bericht gelezen en ben op de hoogte van de brief terzake die de Jagersvereniging op 21 november jl. aan mijn ministerie heeft gestuurd.
Is de inperking van de jacht een Nederlandse maatregel of wordt deze ook in landen om ons heen toegepast? Indien het alleen een Nederlandse maatregel is, bent u bereid om er in Brussel voor te pleiten deze maatregel ook de andere EU-lidstaten te laten gelden, zeker nu in Duitsland de hoogpathogene vogelgriep zich steeds verder uitbreidt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook met uw Kamer gedeeld, heb ik op 14 november jl. een beperkt jachtverbod ingesteld (Kamerstuk 28 807, nr. 201). Het jagen op watervogels en de jacht waarbij watervogels kunnen worden verstoord, was verboden. Dit was een landelijke maatregel, waarbij ik mij mede heb gebaseerd op eerdere adviezen van de deskundigengroep dierziekten en op het beleidsdraaiboek.
De maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan kunnen per land verschillen. De vogelgriepsituatie kan anders verlopen en de pluimveehouderij en de impact van de uitbraken zijn in ieder land verschillend. In Nederland zijn de export van pluimvee en producten van pluimvee van groot belang voor de pluimveehouderij en de economie. Bovendien is Nederland een land met een grote wilde watervogelpopulatie. Dit rechtvaardigt het nemen van stringente maatregelen bij een (dreigende) uitbraak van vogelgriep om introductie bij pluimvee en verspreiding te voorkómen. Ook in andere lidstaten worden strenge maatregelen genomen. Het is echter aan de lidstaten zelf om specifiek voor hun land passende maatregelen te nemen. Ik word door mijn collega’s in andere landen goed geïnformeerd en ken hun afwegingen. Ik acht het daarom niet opportuun om bij de Europese Commissie te bepleiten dat deze maatregelen in alle lidstaten worden verplicht.
Wat is de reden dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen jacht in waterrijke gebieden en jacht in bosrijke gebieden?
Er wordt onderscheid gemaakt in het type jacht en het type activiteit. Het jachtverbod heeft betrekking op watervogels: het jagen op watervogels is verboden alsmede jachtactiviteiten die watervogels kunnen verstoren. De jacht op andere diersoorten dan watervogels is niet verboden, mits dit niet leidt tot verstoring van watervogels.
Is er onderzoek beschikbaar waaruit blijkt dat inperkende maatregelen voor de jacht een positief effect hebben op het voorkomen van de verspreiding van vogelgriep? Zo ja, wilt u dit onderzoek met de Kamer delen?
Ik heb de maatregel genomen, mede op basis van een advies van de deskundigengroep dierziekten. Zij hebben aangegeven dat een jachtverbod kan bijdragen aan een reductie van de introductierisico’s. Ik heb dit advies overgenomen. Er zijn geen onderzoeksgegevens over de relatieve bijdrage van deze maatregel aan het verlagen van de kans op introductie van het vogelgriepvirus op bedrijven en op verdere verspreiding.
Op 6 december jl. heb ik tijdens het AO Dierziekten aangegeven dat ik opnieuw de deskundigen zou raadplegen over deze maatregel, wat inmiddels is gebeurd. Ik heb op basis van hun risico-inschatting en de verwachte relatief geringe bijdrage van deze maatregel aan beperking van de insleeprisico’s op pluimveebedrijven ten opzichte van andere risicobeperkende maatregelen besloten het landelijk jachtverbod, met uitzondering van de beschermings- en toezichtsgebieden, per 9 december 2016 op te heffen.
Het bericht ‘Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones’ |
|
Wouter Koolmees (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel geanalyseerde rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) «Investeren in de Nederlandse woningmarkt»?
Ja.
Bent u van mening dat u een richtinggevende rol heeft in de ruimtelijke ordening van Nederland als geheel, zoals ook is gebleken in het geval van de bebouwing van onze duinen, uiteraard in de wetenschap dat de verantwoordelijkheden veelal bij decentrale overheden zijn belegd? Zo nee, waarom neemt u die verantwoordelijkheid niet op u?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een richtinggevende rol in de ruimtelijke ordening van Nederland, zoals ook is uitgewerkt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die in 2012 is vastgesteld. Conform nationaal belang 13 in deze structuurvisie is zorgvuldige afweging in ruimtelijke besluitvorming van rijksbelang, onder meer en met name bij keuzes rond verstedelijking. Om deze zorgvuldige afweging bij besluitvorming over verstedelijking te ondersteunen, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Gemeenten en provincies hebben bij verstedelijking en woningbouw de regie bij het maken van ruimtelijke afwegingen.
Deelt u de mening dat het bestaan van groene gebieden in de randgemeenten rondom (grote) steden juist van ongelooflijk grote waarde is voor de inwoners van deze steden, omdat het ook hen in staat stelt van de natuur en van het landschap met al haar bijzondere kenmerken te genieten? Zo nee, ziet u dan graag een Nederland voor zich waarin alles is volgebouwd aangezien steden ongebreideld kunnen uitdijen, omdat het wellicht makkelijker en goedkoper is om op die manier de niet te onderschatte problemen van de groei van huishoudens op te vangen? Bent u zich ervan bewust dat het volbouwen van deze gebieden een onomkeerbare stap zou zijn?
Ik deel de mening dat groene gebieden van grote waarde zijn. Tegelijkertijd zijn er opgaven, waaronder de woningbouwopgave, die om ruimte vragen. Niet-stedelijke gebieden bieden ruimte voor uiteenlopende functies waaraan behoefte is, zoals landbouw, verkeer en vervoer, natuur en recreatie. Conflicterende claims om gebruik van de ruimte vragen om zorgvuldige afweging. Bij woningbouw gaat het onder andere om de afweging tussen bouwen op uitleglocaties of binnenstedelijk bouwen. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking draagt bij aan die afwegingen. Welke waarde aan groene gebieden wordt toegekend en welke functies waar een plaats krijgen, is een kwestie van afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u voorts de mening dat bouwen in de groene zones, mede vanwege de ruimtelijke waarde die deze zones vertegenwoordigen, alléén een optie zou moeten zijn als de potentie voor binnenstedelijke groei en transformatie volledig uitgeput is? Zo ja, hoe gaat u dit kenbaar maken aan betrokken bestuurders? Zo nee, wat is dan wel de lijn die het kabinet trekt op dit vlak? Welke visie heeft het kabinet op dit punt?
De woningbehoefte stijgt in de prognose in de periode 2015 tot en met 2019 met 73.000 per jaar, terwijl de geraamde groei van de woningvoorraad met 62.000 per jaar daarbij achterblijft._ Om de vraag naar woningen te accommoderen, is zowel verdichting binnen het stedelijk gebied als uitbreiding buiten/aan de rand van de bestaande bebouwing nodig. Dit blijkt ook uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving_ waarin de mogelijkheden voor woningbouw binnen het stedelijk gebied, zijn afgezet tegen de regionale woningbehoeften tussen nu en 2050. Daarbij is alleen gekeken naar de fysieke ruimte. De financiële haalbaarheid is niet meegenomen in het onderzoek. Uit deze studie blijkt dat er nog ruimte is voor woningen in de bestaande stad, in nu leegstaande panden en op on(der)benutte terreinen. Uitgaande van een laag groeiscenario kan bijna 80% van de behoefte aan extra woningen binnenstedelijk worden opgevangen. Dat zou dus ook betekenen dat ruim 20% op uitleglocaties zal moeten worden opgevangen. Bij een hoog groeiscenario kan 35% van de totale woningbehoefte binnenstedelijk worden opgevangen. In dat geval zal dus circa 65% op uitleglocaties / aan de randen van het bestaande stedelijke gebied moeten worden gebouwd. De regionale verschillen blijken groot. Het is dus nog onzeker hoe de woningbehoefte zich op langere termijn zal ontwikkelen. De verantwoordelijkheid voor het laten aansluiten van het aanbod op de vraag ligt bij gemeenten. Zij spelen in op de vraag door te zorgen voor voldoende plancapaciteit.
Dit vereist een afweging tussen bouwen of transformeren binnen stedelijk gebied en uitbreiding buiten stedelijk gebied. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert dat deze afweging zorgvuldig wordt gemaakt. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren en keuzes expliciet te maken.
Deelt u voorts de mening dat binnenstedelijke groei ook belangrijke andere voordelen heeft, zoals bijvoorbeeld een hogere potentie om goed ontsloten te worden door openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Binnenstedelijke groei heeft zowel voor- als nadelen. Inbreiding komt ten goede aan het draagvlak voor voorzieningen, waaronder openbaar vervoer. Ook ontstaan zo meer ontmoetingskansen van mensen, wat kennisontwikkeling en -overdracht met zich mee brengt. Een keuze voor verdere verdichting in de stad, in plaats van de ontwikkeling van uitleggebieden, zal er bovendien toe leiden dat leegstaand vastgoed eerder wordt getransformeerd. Teveel inbreiding kan echter ook weer beslag leggen op de ruimte in die stad die nodig is om de leefbaarheid van de stad juist goed te houden. Bovendien gaat inbreiding in sommige gevallen gepaard met hoge kosten voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsingen.
Herkent u zich in de zorg van het EIB dat er een neiging zou bestaan om alle problemen met binnenstedelijke bouw op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke grond?
Binnenstedelijk bouwen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en via transformatie of herontwikkeling aan het tegengaan van leegstand. Daarnaast sluit het aan bij de vraag van consumenten. Tegelijkertijd kan in sommige regio's en gemeenten niet alle (kwantitatieve en kwalitatieve) vraag binnenstedelijk worden opgelost. Zo is er ook vraag van consumenten naar wonen buiten de (grote) stad. Het laten aansluiten van het aanbod op de vraag is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De ruimtelijke inpassing daarvan vraagt een goede afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u de mening dat de ladder voor duurzame verstedelijking een goede handreiking biedt voor regionale en lokale overheden om te bepalen of bouwen buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uit de gesprekken die IenM met alle partijen heeft gevoerd over de ervaringen met de Ladder en uit onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat de Ladder inmiddels bij het merendeel van de gemeenten een vast onderdeel van het besluitvormingsproces is geworden. Het instrument bevordert het maken van een goede afweging bij de ontwikkeling van verstedelijkingsplannen en bij het al dan niet bouwen buiten bestaand stedelijk gebied. De Ladder is mede op verzoek van de Kamer vereenvoudigd, waardoor het instrument nog beter toepasbaar wordt_. Naar verwachting treedt de nieuwe Ladder op 1 juli 2017 in werking.
Bent u bereid om een instituut als het Planbureau voor de Leefomgeving de opdracht te geven eveneens onderzoek te doen naar de mogelijke oplossingen voor het nijpende tekort aan woonruimte? Zo nee, waarom niet? Bent u reeds in het bezit van andere onderzoeken dan dat van het EIB inzake dit onderwerp en kunt u die met de Kamer delen?
Vooralsnog zie ik onvoldoende reden voor aanvullend onderzoek. Zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries_ en in antwoord op Kamervragen_ zal ik de komende periode werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland. De woningbouwproductie en de mogelijke knelpunten daarbij zullen in die gesprekken aan de orde komen. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het Ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt_ is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regio’s en gemeenten online_ beschikbaar. Verder zijn er in opdracht van het Ministerie van BZK en de provincie Zuid-Holland door RIGO Research en Advies onderzoek gedaan naar de beschikbare plancapaciteit in de Zuidelijke Randstad_ en door Rebel naar de belemmeringen en oplossingsrichtingen bij binnenstedelijke transformatielocaties in de Zuidelijke Randstad_. Deze rapporten staan op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast is het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek van het PBL beschikbaar via de website van het PBL. Deze PBL studie wordt verder verdiept in een studie naar de transformatiepotentie van de bestaande stad. De verdiepingsstudie wordt uitgevoerd door Brink groep in opdracht van BPD. Meerdere publieke en private partijen werken mee aan deze studie. Met de rapporten die ik hier noem, ben ik overigens niet uitputtend.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de bovenstaande thematiek een plek gaat krijgen in de nog op te stellen Nationale Omgevingsvisie? Kunt u voorts in grote lijnen reeds aangeven wat u hierover in deze Nationale Omgevingsvisie gaat opnemen? Zo nee, waarom niet?
De thematiek van de woningbouwopgave komt inderdaad aan de orde in de Nationale Omgevingsvisie. In deel 1 van de Nationale Omgevingsvisie worden de verschillende strategische opgaven geschetst waar Nederland voor staat. Uw Kamer ontvangt deel 1 van de NOVI in het eerste kwartaal van 2017.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden vóór het Notaoverleg Uitvoeringsregelgeving Omgevingswet voorzien op 19 december 2016?
Ja.
De terreurdreiging voor een synagoge |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Amsterdamse synagoge doelwit van Nederlandse jihadisten»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen dat juist in deze tijd, waarin joodse instellingen expliciet doelwit blijken te zijn van islamitische terroristen, de gemeente Amsterdam op deze locaties politieposten heeft weggehaald?
De huidige beveiligingsmaatregelen zijn passend bij de dreiging en het risico.
De afgelopen jaren zijn weerstandsverhogende maatregelen getroffen bij joodse objecten onder andere in Amsterdam. Deze weerstandsverhoging is in 2014 gestart. Naast de instellingen zelf leveren ook het Rijk en de lokale gezagen in een getrapte verantwoordelijkheid hieraan een bijdrage2.
Is er reeds contact opgenomen met de betreffende synagoge? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In aanloop naar de besluitvorming om cameratoezicht in te zetten als onderdeel van de beveiliging is contact geweest met de joodse gemeenschap. De gemeente Amsterdam blijft in gesprek met de joodse gemeenschap over het totale pakket aan beveiligingsmaatregelen.
Ik spreek zelf ook regelmatig met de joodse gemeenschap. Zo heb ik onlangs samen met de burgemeester van Amsterdam met een vertegenwoordiging van de joodse gemeenschap gesproken over beveiligingsmaatregelen van joodse instellingen. Hier is ook het cameratoezicht ter vervanging van de politieposten in Amsterdam besproken.
Bent u bereid de gemeente Amsterdam te manen behalve op camera-toezicht, ook te blijven inzetten op politieposten voor de beveiliging van joodse instellingen en dus in te zetten op een «en-en-benadering» in plaats van «of-of»? Zo nee, waarom niet?
Het benodigde weerstandsniveau kan worden gerealiseerd door (een combinatie van) diverse beveiligingsmaatregelen. De gemeente Amsterdam heeft besloten dat door middel van cameratoezicht effectiever en efficiënter toezicht wordt uitgevoerd. De bewakingscontainer verdwijnt daarmee uit het straatbeeld. De camerabeelden worden door speciaal opgeleide politiemensen uitgelezen. In de directe opvolging is er weinig verschil: de medewerker die een camera uitleest alarmeert indien nodig collega’s die in de buurt van de locatie zijn, een medewerker in de container doet hetzelfde. De joodse gemeenschap is van mening dat van cameratoezicht een minder afschrikwekkende werking uit gaat. Dit weegt echter naar inzien van het Amsterdamse lokale gezag niet op tegen de verbetering die wordt verkregen wanneer er 24/7 cameratoezicht bij joodse objecten wordt toegepast.
Het cameratoezicht is onderdeel van het totale pakket aan beveiligingsmaatregelen, waaronder sinds 2014 actief toezicht door de politie en de KMar. Uit veiligheidsoverwegingen doe ik over de verdere inhoud van dit pakket geen uitspraken.
De bosbranden in Israël |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de hevige bosbranden in Israël?1
Ja.
Bent u bereid om Nederlandse hulp aan te bieden bij het blussen van de branden in Israël in navolging van andere Europese landen? Zo ja, welke mogelijkheden heeft Nederland om Israël bij te staan in het blussen van de branden? Zo nee, waarom niet?
Er is met de Israëlische autoriteiten gesproken over mogelijke hulp bij het blussen van de diverse branden. Er kon echter niet in de specifieke Israëlische behoefte worden voorzien, omdat Nederland niet over de gevraagde blusvliegtuigen beschikt. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in een gesprek met de Israëlische Ambassadeur namens het kabinet zijn medeleven betuigd met de getroffen bevolking.
Het gevaarlijke landbouwgif buprofezin |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie het bestrijdingsmiddel buprofezin gaat verbieden voor toepassing op eetbare gewassen, omdat er in met buprofezin besmette producten bij de bereiding de erkende kankerverwekkende stof aniline ontstaat?1
Nee, dat kan ik niet omdat de Europese Commissie (EC) (nog) geen besluit heeft genomen om goedkeuring van buprofezin aan te passen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het bewust toevoegen van een kankerverwekkende stof aan voedingsproducten niet toegestaan is in Europa?
Op grond van de Europese levensmiddelenwetgeving is het niet toegestaan om bijvoorbeeld een voedseladditief, dat als kankerverwekkend wordt geclassificeerd, bewust aan een voedingsproduct toe te voegen.
Kunt u bevestigen dat er van kankerverwekkende stoffen geen veilige dosis bestaat, en dat het gebruik ervan in eetbare gewassen dan ook altijd risico’s oplevert?
Verordening (EG) nr.1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen bevat eisen en voorwaarden voor het goedkeuren van werkzame stoffen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden. De Europese Commissie (EC) is bevoegd werkzame stoffen goed te keuren, waarbij de EFSA (European Food and and Safety Authority) adviseert. De EC heeft recent (nog) geen besluit genomen over een aanpassing van de goedkeuring van buprofezin. Het is mij bekend dat de EC aan EFSA een advies heeft gevraagd aangaande buprofezin en in relatie met de stof aniline. Hierover zal dan in het betreffende permanente comité met de experts vanuit de lidstaten het gesprek worden gevoerd.
Kunt u uitleggen hoe het kan gebeuren dat, terwijl dit landbouwgif in de Europese Unie wordt verboden (een proces dat al jaren loopt), in Nederland het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) nu zeer recent een toelating heeft gegeven voor ditzelfde landbouwgif2 voor gebruik in voedselgewassen (tomaat, komkommer, aubergine)? Was u van de aanvraag voor toelating op de hoogte? Heeft het Ctgb overleg met u gezocht over deze aanvraag voor toelating voor een bestrijdingsmiddel dat wegens volksgezondheidsrisico’s op de nominatie stond en staat om verboden te worden in Europees verband?
Het Ctgb – de Nederlandse toelatingsautoriteit – is een zelfstandig bestuursorgaan dat aanvragen toetst volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken en besluiten neemt op basis van de op dat moment vigerende regelgeving. Dit geldt ook voor het onlangs toegelaten gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof buprofezin. Buprofezin is een stof die door de EC geplaatst is als goedgekeurde stof voor toepassing in een gewasbeschermingsmiddel. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen.
Deelt u de mening dat, wanneer er twijfels rijzen over de effecten van een bepaalde stof, op nationaal dan wel op Europees niveau, eventuele toelatingsprocedures van deze stof dan opgeschort zouden moeten worden totdat er een conclusie aan die twijfels is verbonden, zoals een eventueel verbod op de stof of het middel? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan en op welke wijze gaat u voorkomen dat er in de toekomst weer bestrijdingsmiddelen nationaal worden toegelaten die op de nominatie staan om in Europees verband verboden te worden?
De Verordening (EG) nr.1107/2009 bevat ook eisen en voorwaarden voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden door de toelatingsautoriteit in de lidstaten. Het Ctgb toetst aanvragen volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Als uit deze toets blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen. Dit geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof buprofezin.
Deelt u de mening dat dit kankerverwekkende bestrijdingsmiddel niet gebruikt zou mogen worden, en dus ook niet in Nederland toegelaten mag zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gebruik van landbouwgif niet mag leiden tot volksgezondheidsrisico’s?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat u ingrijpen om het gebruik van dit gevaarlijke landbouwgif in Nederland te voorkomen en om de toelating van dit middel te laten intrekken?
Zie antwoord vraag 5.
De Egyptische ngo-wet en civic space |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 14 en 15 november door het Egyptische parlement besproken ngo-wet met vergaande beperkingen voor ngo’s?1
Ja.
Wat vindt u van de opvatting van VN-expert Kiai, betrokken bij de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR), dat aanname van het wetsvoorstel «would devastate the country’s civil society for generations to come and turn it into a government puppet»?
De ontwerp-NGO wet die door het Egyptische parlement is voorgesteld, is nog niet definitief. Het Egyptische parlement buigt zich momenteel opnieuw over de tekst van het wetsvoorstel. De tekst wordt pas officieel bekend gesteld, nadat de Egyptische president het voorstel heeft bekrachtigd.
Kloppen de volgende aannames over wat Egyptische ngo’s niet meer zonder voorafgaande ministeriële toestemming aan activiteiten mogen ontplooien, mocht het wetsvoorstel tot wet verworden: het publiceren van onderzoeken en rapporten? Zo nee, welke inhoud kent de wet wel? Zo ja, wat gaat u doen om betrokken ngo’s te helpen hun werk ondanks deze beperkingen voort te kunnen zetten?
Dit kan niet worden bevestigd, omdat de officiële tekst van het wetsvoorstel nog niet beschikbaar is. Vooralsnog lijkt het erop dat toestemming moet worden gevraagd voor het oprichten van NGO’s. Naar verwachting zal een nationale autoriteit worden gecreëerd die het samenwerken met internationale organisaties en het ontvangen van binnenlandse en buitenlandse financiering vooraf moet gaan goedkeuren.
Zijn er Nederlandse ngo’s die mogelijk gevolgen gaan ondervinden van de voorgenomen bepalingen over buitenlandse ngo’s, zowel ten aanzien van de licentiekosten als het niet in lijn zijn van hun activiteiten met wat is toegestaan onder de wet? Op welke wijze wilt u dat ondervangen?
Het is op dit moment nog te vroeg om te voorspellen of het wetsvoorstel zal betekenen dat projecten van Nederlandse NGO’s of lokale partnerorganisaties geen doorgang zouden kunnen vinden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Cairo staan in contact met lokale partners en Nederlandse NGO’s die actief zijn in Egypte over de ontwikkelingen rondom de ontwerp NGO-wet. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal met gelijkgestemden, waaronder in EU-verband, worden bezien wat dit betekent.
Op welke wijze gaat u individuele personen ondersteunen die ten gevolge van deze wet tot gevangenisstraf veroordeeld worden?
Inzet voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering vormen de kern van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Er kan niet worden vooruitgelopen op de Nederlandse inzet bij een eventuele veroordeling ten gevolge van het wetsvoorstel. In elke zaak is maatwerk nodig dat in overleg met de betrokken persoon en/of organisatie en gelijkgestemde landen tot stand komt. Instrumenten betreffen onder andere stille diplomatie, publieke verklaringen, verwijzingen in Raadsconclusies en verklaringen/resoluties in multilaterale fora en het zichtbaar monitoren van rechtszaken.
Heeft u contact gehad met de Egyptische regering en/of president over dit wetsvoorstel? Zo ja, wat is er toen besproken? Zo nee, wanneer bent u voornemens dit alsnog te doen?
De Nederlandse ambassadeur in Caïro heeft namens het kabinet zorgen uitgesproken over het wetsvoorstel bij het Egyptische parlement en overheid. Meerdere keren is ook op hoogambtelijk niveau het wetsvoorstel bij de Egyptische ambassadeur in Den Haag aangekaart. Door Egyptische autoriteiten is hierop defensief gereageerd, omdat het wetsvoorstel in hun visie een parlementaire aangelegenheid betreft.
Mede op aandringen van Nederland is ook in EU-verband voorafgaand en na de stemming in het Egyptische parlement actie ondernomen. Zo heeft EU-Commissaris Hahn tijdens zijn bezoek aan Egypte zijn verontrusting uitgesproken. Een delegatie van EU-ambassadeurs van EU-lidstaten heeft de kwestie ook opgebracht. Begin januari zijn bij een Egyptische onderminister van Buitenlandse Zaken opnieuw zorgen over het wetsvoorstel uitgesproken. Bij dit gesprek waren de ambassadeur van de EU en ambassadeurs van verschillende EU-lidstaten aanwezig, waaronder Nederland. In EU-verband blijft Nederland met gelijkgezinde landen pleiten voor aanvullende actie. De boodschap moet volgens Nederland zijn dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt in het versterken van democratische processen en bijdraagt aan de duurzame ontwikkeling en stabiliteit van Egypte.
Hoe beoordeelt u deze wet in het licht van andere beperkingen op de ruimte voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten om hun werkzaamheden in vrijheid te verrichten, zoals reisverboden voor mensenrechtenactivisten en het bevriezen van zowel persoonlijke als organisatietegoeden?2
Op basis van reeds bestaande wetgeving worden sommige mensenrechtenactivisten en NGO’s geconfronteerd met maatregelen zoals reisverboden en bevriezingen van tegoeden. Het kabinet en de EU hebben in bilaterale contacten met Egypte en in multilaterale fora, zoals de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de Verenigde Naties, herhaaldelijk hun zorgen hierover uitgesproken. Op basis van de huidige berichtgeving, verwacht het kabinet dat met de nieuwe voorgestelde wetgeving de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verder zal afnemen en beoordeelt dit als zeer verontrustend.
Wat is uw inzet ten aanzien van het verankeren van maatschappelijke ruimte (civic space), onder andere voor mensenrechten- en taboedoorbrekende organisaties, in het kader van de EU-Egypt Partnership Principles waar momenteel onderhandelingen over plaatsvinden? Waaruit blijkt dat, en wat is het tijdspad van de onderhandelingen?
Egypte maakt onderdeel uit van het Nabuurschapsbeleid, dat vorig jaar mede op aandringen van Nederland is herzien. In dit kader wil de EU met Egypte specifieke partnerschapsprioriteiten overeenkomen. De invulling van deze prioriteiten hangt af van de mate van overeenstemming die in de onderhandelingen wordt bereikt over de kernwaarden van het Nabuurschapsbeleid. Het kabinet acht het positief dat de focus in de gesprekken met Egypte ligt op het bevorderen van duurzame stabiliteit, waarbij voor Nederland en de EU centraal staat dat dit is gebaseerd op inclusieve ontwikkeling, democratisering, respect voor mensenrechten, goed bestuur en accountability. In deze context maakt Nederland zich samen met gelijkgestemde landen in EU-kader sterk voor een overeenkomst met Egypte, waarin het belang van het maatschappelijk middenveld voor democratisch bestuur en de duurzame ontwikkeling van Egypte wordt benadrukt. Voor Nederland is van belang dat expliciet wordt vastgelegd dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van de partnerschapsprioriteiten. De afronding van de onderhandelingen is niet gebonden aan een vastgesteld tijdspad. Het bereiken van inhoudelijke overeenstemming is leidend voor de snelheid van het proces.
Reclame van zorgverzekeraars die zich via direct mailings richt op mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Promovendum (onderdeel van VGZ) via zogenaamde «direct mailings» hoger opgeleiden aanschrijft om hen op te roepen over te stappen? Wat is hierop uw reactie?1
VGZ is de achterliggende risicodrager van Promovendum, die als assurantietussenpersoon via een volmacht verzekeringen aanbiedt.
Zorgverzekeraars mogen binnen de kaders van de wet hun marketingstrategie bepalen. Verzekeraars zijn gebonden aan een acceptatieplicht voor de basisverzekering. De zorgverzekering van Promovendum moet dus voor iedereen toegankelijk zijn, ook voor lager opgeleiden. Eerdere ophef heeft ervoor gezorgd dat Promovendum sinds 2014 in haar communicatie de oorspronkelijke doelgroep «hoger opgeleiden» weglaat. Daarnaast staat op de website van Promovendum vermeld dat iedereen welkom is voor een zorgverzekering.
Als onderdeel van haar toezichtstaak ten aanzien van de Zorgverzekeringswet (Zvw) houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Wat vindt u ervan dat al uw woorden en waarschuwingen ten spijt, Promovendum doelbewust doorgaat met zich te richten op hoger opgeleiden omdat deze groep in de regel minder gebruik maakt van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Promovendum aan de adressen komt via het bedrijf EDM dat gespecialiseerd is in datakwaliteit en doelgroepbereik? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ heeft mij laten weten dat Promovendum inderdaad haar data verrijkt met gegevens van het bedrijf EDM.
Wat waren de selectiecriteria die Promovendum aan EDM heeft meegegeven om tot deze doelgroep te komen? Waren inkomen of opleidingsniveau hiervan onderdeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet in bezit heb.
Hoeveel mensen hebben de brief ontvangen van Promovendum en hoeveel zorggeld heeft deze mailing in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat Promovendum, indien zij zich aantoonbaar richt op de doelgroep met een hoog inkomen of opleidingsniveau, zich schuldig maakt aan risicoselectie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Promovendum hanteert gerichte mailings onder hoger opgeleiden. Dit kan leiden tot een specifieke verzekerdenpopulatie. Andere labels van VGZ hanteren andere communicatiekanalen waarmee weer andere groepen verzekerden worden bereikt. Recent onderzoek van de NZa wijst uit dat concerns streven naar een verzekerdenportefeuille die in zijn totaliteit een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking vormt (Kamerstuk 29 689, nr. 769). Hierbij is op concernniveau vaak sprake van een herallocatie van middelen: zorgverzekeraars zetten een deel van hun winstgevende polissen in om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken. Dit vind ik gewenst, omdat het bijdraagt aan de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt.
Zoals bij antwoord 2 reeds vermeld, houdt de NZa toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Bent u eindelijk bereid toe te geven dat deze vorm van risicoselectie doelbewust gebeurt of staat u nog steeds achter uw uitspraak «er is dus geen sprake van doelbewust sturen»?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het verzekerdenbestand van Promovendum er eigenlijk uit? Zijn mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau bij hen oververtegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die zich schuldig maken aan reclame direct gericht op lucratieve doelgroepen, zoals direct mailings via de post of per e-mail? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Er is geen overzicht voorhanden van de zorgverzekeraars die gerichte mailings hanteren. Omdat gerichte mailings niet verboden zijn, zie ik hier ook geen noodzaak toe.
Wanneer komen er concrete maatregelen tegen deze vormen van risicoselectie?
Het hanteren van gerichte mailings is niet verboden. Dit zou pas het geval zijn indien de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie worden overtreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Zoals reeds toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van 9 november jl. zal ik de NZa verder vragen in haar eerstvolgende onderzoek naar de inhoud van reclame-uitingen van zorgverzekeraars mee te nemen of – en zo ja, hoeveel – aandacht er is voor de kwaliteit van de zorg, samen beslissen en de service van de zorg.
De gemeente Haarlem en Tilburg die op basis van payrolling mensen in dienst nemen |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vacatures van de gemeente Haarlem en Tilburg waarin mensen een aanstelling krijgen op basis van payroll?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten het goede voorbeeld zouden moeten geven en payrolling niet moeten gebruiken als goedkoop alternatief voor werk dat feitelijk structureel werk is? Zo ja, wat doet u of gaat u eraan doen om gemeenten hiervan bewust te maken? Zo nee, waarom niet?
Sociale partners bij de sector gemeenten hebben in de laatst afgesloten cao aangegeven het niet wenselijk te vinden dat voor structureel werk arbeidsrelaties worden aangegaan onder voorwaarden die niet geregeld zijn in de gemeentelijke rechtspositie. Partijen hebben afgesproken te onderzoeken hoe deze ambitie gerealiseerd kan worden zonder dat de noodzakelijke flexibiliteit in het gedrang komt. Gemeenten zijn dus bewust bezig met dit thema. Verdere actie vanuit het Rijk lijkt daarom niet nodig. Een dergelijke actie zou ook niet in lijn zijn met het standpunt van het kabinet over de voorbeeldrol van de overheid en de eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeenten.2 Gemeenten zijn namelijk zelf bevoegd en verantwoordelijk binnen de kaders van algemene wetgeving en cao’s voor hun arbeidsvoorwaardenbeleid en bedrijfsvoering. Gemeenten kunnen in hun eigen democratische proces verantwoording afleggen aan de betreffende gemeenteraden over hun bedrijfsvoering, waaronder het eventuele gebruik van payrolling.
Kunt u toelichten hoeveel gemeenten gebruik maken van payrolling? Is er ten opzichte van het onderzoek van afgelopen jaar naar payrolling bij gemeenten een daling zichtbaar?2
U verwijst naar de personeelsmonitor van het A en O fonds van de sector gemeenten uit 2014. Daaruit blijkt dat 85% van de gemeenten gebruik maakt van payrolling. In de personeelsmonitor over 2015 blijkt dat 88% van de gemeenten gebruik heeft gemaakt van payrolling. Ten opzichte van hetzelfde onderzoek in 2014 is er dus sprake van een lichte stijging van het aantal gemeenten dat gebruik maakt van payrolling.
Zijn er mensen op basis van payroll in dienst bij de rijksoverheid? Zo ja, om hoeveel personen gaat het en kunt u aangeven in hoeverre dit overeenkomt met de «Circulaire afbouw van de inhuurvorm payrolling bij de sector Rijk» en het voornemen om voor mei 2016 te stoppen met payrolling bij de rijksoverheid?3
Volgens de opgave van de Minister voor Wonen en Rijksdienst, die gebaseerd is op de laatste actuele gegevens, blijkt dat er op dit moment geen personen meer werkzaam zijn op basis van een payrollovereenkomst bij de sector Rijk. De doelstelling van de circulaire van april 2014 over afbouw van de inhuurvorm payrolling bij de sector Rijk (Staatscourant 2014, nr. 10082) is dus bereikt.
De aansluiting A30/A1 |
|
Jaco Geurts (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van de burgemeesters van Barneveld en Ede van 23 november jl. die mede namens Regio FoodValley, Regio Amersfoort, provincie Gelderland, de Barneveldse Industriële Kring, VNO-NCW Midden, TLN, EVO en de Federatie van Ondernemersverenigingen Valleiregio (FOV) is aan de Kamer is gezonden?
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 21 november jl. waarin u aangaf «dat vanuit de regio voor de aanpak van de A1/A30 geen bereidheid tot cofinanciering is getoond»?
Dit antwoord heb ik inderdaad gegeven. Het is mij bekend dat de Regio Food Valley mij bij brief van 23 maart 2016 heeft aangeboden € 1 mln bij te willen dragen aan reconstructie van A1/A30.
De door mij gegeven beantwoording over regionale cofinanciering (n.a.v. de motie Visser/Hoogland, Kamerstuk 34 300 A, nr. 77) dient te worden beschouwd in het licht van de afspraken die ik hierover heb gemaakt in de Bestuurlijke Overleggen MIRT dit najaar. In het BO MIRT met de regio Oost-Nederland heb ik naar aanleiding van het gesprek met de regio over bovenstaande motie geen afspraken gemaakt over cofinanciering bij de A1/A30. De regio heeft mij hierover toen ook geen extra aanbod gedaan.
Is het u bekend dat de gemeente Barneveld voor € 1,5 miljoen bij wil dragen aan de realisatie van een nieuwe verbindingsboog A30 – A1? Is het u bekend dat de regio FoodValley bereid is om vanuit het mobiliteitsfonds € 1 miljoen bij te dragen aan verkeersmaatregelen? Is het u voorts bekend dat de provinciale staten van Gelderland het college van gedeputeerde staten de ruimte heeft gegeven om met u te onderhandelen over mogelijkheden van (voor)financiering, omdat de provincie de aanpak van de aansluiting A1/A30 van harte ondersteunt?
Dat is me inmiddels bekend, met name door de heden (23 november 2016) aan de Tweede Kamercommissie gestuurde brief van de gemeente Barneveld e.a.
Klopt, in het licht van vraag 3, naar uw inzicht het beeld dat nu ontstaat alsof de Regio FoodValley en de provincie Gelderland niet bereid zouden zijn om hierin mee te denken en bij te dragen? Zo nee, bent u bereid dat beeld bij te stellen?
Ik ben bereid met de regio afspraken te maken over cofinanciering bij de reconstructie van de aansluiting A1/A30. De kosten van de door de regio gewenste maatregelen zijn echter enkele tientallen miljoenen euro. Gezien de in de brief aangegeven maximale bijdrage van de regio is de voorwaarde daarbij dat met betrekking tot de doorstroming sprake dient te zijn van een nationaal knelpunt. Daarom wil ik, voordat ik hierover in gesprek ga met de regio, eerst de uitkomsten van de NMCA in 2017 afwachten.
Wilt u deze vragen vóór het Notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november aanstaande beantwoorden?
Beantwoording vindt bij deze plaats.
Operaties in de Zuyderland-ziekenhuizen in Geleen en Heerlen die zijn afgelast |
|
Marith Volp (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in Heerlen en Geleen operaties worden afgelast, omdat de afdelingen te vol liggen met patiënten die eigenlijk door zouden moeten stromen naar andere vormen van zorg, en door uitbraak van het NORO-virus?1
Ja. De Staatssecretaris en ik hebben de Kamer op 8 december jl. een brief2 gestuurd met onze reactie op deze situatie. Het gaat hier om het afgelasten van 5 operaties.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat noodzakelijke operaties niet onnodig worden uitgesteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het afzeggen van operaties is voor patiënten die het betreft heel zeer vervelend en ook voor ziekenhuizen een ongewenste en laatste noodgreep. Ik denk echter niet dat een zorgaanbieder helemaal kan uitsluiten dat er situaties optreden waarin operaties moeten worden uitgesteld, zeker niet als sprake is van een samenloop van omstandigheden.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat zij niet tijdig doorstromen naar de juiste vervolgzorg, zoals eerstelijns verblijf en verpleeghuiszorg? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief aan de Kamer van 8 december.
Komt de regio Zuid-Limburg ook naar voren in het onderzoek naar gebieden waar witte vlekken zijn in de eerstelijns opvang in spoedsituaties voor kwetsbare ouderen in de regio, en betekent dit dat in de regio er dus nog geen accuraat plan is voor de zorg voor kwetsbare ouderen, zoals gevraagd in de motie Bruins Slot/Volp?2
Uw Kamer ontvangt voor 22 december, conform het verzoek in de motie-Bruins Slot en Volp, een antwoord op de in deze motie gestelde vragen.
Bent u bereid als systeemverantwoordelijken zo spoedig mogelijk in contact te treden met zorgverzekeraars, zorgkantoren, de Zuyderland ziekenhuizen en aanbieders van eerstelijnszorg en verpleeghuiszorg om tot een noodplan voor deze regio te komen, en zo spoedig mogelijk alle cliënten die door moeten stromen naar andere vormen van zorg te laten doorstromen naar accurate zorg, en het ziekenhuis zo in de gelegenheid te stellen de noodzakelijke operaties zo snel mogelijk door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VWS-Praktijkteam «Zorg op de Juiste Plek» heeft op 24 november direct contact opgenomen met het ziekenhuis, met zorgkantoor CZ en met enkele zorgaanbieders om zich op de hoogte te laten stellen van de situatie. Tevens heeft zij haar ondersteuning aangeboden op dezelfde manier zoals dit de ROAZ-regio’s is toegezegd. Vanaf de dag erna, vrijdag 25 november, zijn alle geplande ingrepen en spoedingrepen op beide locaties weer doorgegaan. Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief gezegd, zal ik mij laten informeren over de uitkomsten van de genoemde bestuurlijke overleggen in deze regio.
Hoe kan zoveel mogelijk voorkomen worden dat een uitbraak van het NORO-virus ertoe leidt dat operaties worden uitgesteld? Vindt in een dergelijk geval overleg in de regio plaats om operaties in andere ziekenhuizen uit te voeren?
Het Norovirus komt heel veel voor, is zeer besmettelijk en het kan dus niet altijd worden voorkomen dat iemand besmet raakt en ziek wordt. Goede (persoonlijke) hygiëne en schoonmaak in het ziekenhuis is hierbij van groot belang. Het is daarnaast van belang dat de patiënt te allen tijde de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om hier goede afspraken over te maken met de patiënt, zo nodig wordt de patiënt doorgeleid naar een andere zorgverlener. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht richting haar verzekerden. De NZa ziet toe op naleving van deze zorgplicht. Daarnaast ziet de NZa er op toe dat zorgverzekeraars, voor verzekerden die niet willen wachten, bemiddelen bij het vinden van andere zorgaanbieders die binnen de gestelde normtijden zorg kunnen verlenen.
Komen dergelijke afgelastingen van operaties ook in andere regio’s voor? Zo ja, welke?
Zeker, het soms uitstellen van operaties door een samenloop van omstandigheden is van alle tijden. Relevante voorbeelden zijn VieCuri en Nij Smellinghe. De oorzaken van de patiëntenstops in deze ziekenhuizen zijn verschillend. Voor meer informatie verwijs ik u naar de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen van de leden Bouwmeester (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 689), Bruins Slot, Amhaouch en Knops (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 690), Leijten en Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 526) en Klever (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527).
Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit in deze en vergelijkbare situaties? Wat kan helpen om deze patiëntenstops in ziekenhuizen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties kunnen zorgen voor onrust onder de (Limburgse) bevolking? Welke verantwoordelijkheid hebben de verschillende partijen volgens u om de bevolking over de stand van zaken te informeren, ook op het gebied van acute zorg voor ouderen in de regio?
Ik kan me voorstellen dat een dergelijk bericht kan zorgen voor onrust onder de bewoners in Limburg. Anderzijds betreft het uitstel van vijf operaties en is er de volgende dag gewoon weer geopereerd. Dit komt vaker voor.
Ik laat een quickscan uitvoeren ten aanzien van de spoedeisende keten in ons land omdat er signalen zijn dat er meer aan de hand is dan een incident. Ik bericht u over de resultaten voor het kerstreces.
Ik vind het van belang dat de betrokken partijen, indien zij over uitstel van operaties of het aanwezig zijn van een virus naar buiten treden, dit zorgvuldig doen. Mochten er grote wijzigingen optreden in de zorgverlening in de regio, dan vind ik het belangrijk dat de betrokken partijen daar ook de bewoners bij betrekken.