Het automatisch opleggen van boetes |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat met het bepaalde in artikel 3 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften niet valt te verenigen dat een gedraging op geautomatiseerde wijze wordt gesanctioneerd zonder dat daarbij (enige) ruimte bestaat voor een beoordeling van, al dan niet door de betrokkene naar voren gebrachte, bijzondere omstandigheden?1
Ja.
Kunt u de gevolgen van deze uitspraak op een rij zetten?
De Hoge Raad heeft op 16 februari 2016 de bestreden uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd naar aanleiding van een door de Advocaat-Generaal, in het belang der wet, ingesteld cassatieberoep. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het oordeel van het hof, inhoudende dat niet is komen vast te staan dat de sanctie door een daartoe bevoegde ambtenaar is opgelegd nu sprake is van een volledig geautomatiseerd proces waarin in alle zaken een sanctie wordt opgelegd en waarbij onvoldoende is uitgesloten dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die een nadere beoordeling vergen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Nu de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof heeft vernietigd, zie ik geen reden tot wijziging van het bestaande beleid.
Wordt de uitspraak reeds uitgevoerd in de praktijk en is inmiddels het beleid hierop veranderd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het systeem van RDW nog steeds automatische boetes blijft uitvaardigen in weerwil van voornoemde rechterlijke uitspraak? Zo ja, wat is daar de reden van en bent u bereid om alsnog zo snel mogelijk het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De Levenseindekliniek |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de documentaire over de Levenseindekliniek?1 Heeft u ook kennisgenomen van de kritische reacties op deze documentaire, zoals onder meer in het nagesprek met Frank Koerselman2 en de blog van Rob Bruntink?3 Wat vindt u van deze reacties?
De documentaire De Levenseindekliniek en een verscheidenheid aan reacties daarop in de (social) media zijn mij niet ontgaan. Het grote aantal reacties, zowel positief als negatief, laat zien dat euthanasie een onderwerp is waarover het (maatschappelijk) debat voortduurt. Door het uitbrengen van deze documentaire en de daarop volgende diverse reacties, kan dit debat verder gevoerd worden.
Wat vindt u ervan dat artsen van de Levenseindekliniek in de documentaire spreken over «een behandeling»? Deelt u de mening dat het uitvoeren van euthanasie nooit gezien kan worden als normaal medisch handelen en dat deze omschrijving strijdig is met de geest van de Euthanasiewet? Zo nee, waarom niet?
Euthanasie is het opzettelijk beëindigen van iemands leven, op diens uitdrukkelijk verzoek. Dit mag alleen straffeloos plaatsvinden als aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan. Bovendien is een arts niet verplicht euthanasie uit te voeren. Dit geeft aan dat het niet gaat om gewone zorg, maar om bijzonder medisch handelen. Daar bestaat volgens mij geen discussie over.
Herinnert u zich uw brief waarin u ingaat op de betrokkenheid van specialisten ouderengeneeskunde en psychiaters bij de euthanasiepraktijk?4 Bent u van mening dat met het benoemen van enkele plaatsvervangende leden in twee van de vijf regionale toetsingscommissies deze expertise voldoende is gewaarborgd? Om hoeveel artsen gaat het?
Uiteraard herinner ik mij deze brief. In totaal zijn er twee specialisten ouderengeneeskunde en een psychiater (plaatsvervangend) lid van de Regionale toetsingscommissie euthanasie (RTE’s) verdeeld over drie van de vijf regionale toetsingscommissies. Indien in een van de andere RTE de expertise nodig is van deze leden kan deze worden ingeschakeld. Hiermee is deze expertise voldoende gewaarborgd.
Deelt u de mening dat de expertise op het gebied van dementie en psychiatrie beter moet worden verankerd in de toetsingscommissies? Zo ja, wat gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de situatie dat in alle drie casussen in de documentaire artsen afwijzend reageren op het euthanasieverzoek, waarna artsen van de Levenseindekliniek vervolgens tot een ander oordeel komen? Bent u bereid voortaan voor de regionale toetsingscommissies inzichtelijk te laten maken welke artsen geraadpleegd zijn alvorens tot euthanasie wordt overgegaan? Zo nee, waarom niet?
De Levenseindekliniek is opgericht om mensen waarvan de behandelend arts het euthanasieverzoek niet wil inwilligen te helpen. Patiënten die zich zonder raadpleging van de behandelend arts bij de Levenseindekliniek melden worden verwezen naar de eigen behandelend arts. Er kunnen diverse redenen zijn waarom een arts een euthanasieverzoek niet wil inwilligen. Artsen zijn niet verplicht euthanasie toe te passen wanneer aan alle zorgvuldigheidscriteria is voldaan. Daarnaast staat het een patiënt vrij om een second opinion te vragen. Indien een behandelend arts een eerder verzoek heeft afgewezen kan de Levenseindekliniek het euthanasieverzoek in overweging nemen. Dat de Levenseindekliniek euthanasieverzoeken alleen in overweging neemt als de behandelend arts daartoe niet over wil gaan, betekent overigens niet dat de kliniek ook in al die gevallen tot euthanasie overgaat. In 2014 werd slechts een derde van de euthanasieverzoeken door de Levenseindekliniek gehonoreerd.
De RTE’s beoordelen of de arts die euthanasie of hulp bij zelfdoding meldt zich daarbij aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft gehouden. Dit doen zij aan de hand van alle door de arts hen ter beschikking gestelde informatie, zoals het verslag van de meldend arts zelf, het verslag van (een of meerdere) consulent(en), de van de meldend arts ontvangen patiëntendossiers, waaronder specialistenbrieven en, indien aanwezig de schriftelijke wilsverklaring van de patiënt. Voor de RTE’s is door deze werkwijze inzichtelijk welke artsen zijn geraadpleegd alvorens tot het besluit te komen om het euthanasieverzoek in te willigen.
Vindt u het ook opvallend dat de directeur van de Levenseindekliniek in het nagesprek aangeeft dat hij hoopt dat we nu de «mens achter de euthanasievraag zien»? Vindt u ook dat dit een erkenning is van de situatie dat de regionale toetsingscommissies zich in dergelijke situaties onvoldoende een beeld kunnen vormen? Bent u bereid de procedure hiervoor te verbeteren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De directeur van de Levenseindekliniek heeft gezegd dat in gesprekken en discussies over euthanasie zo vaak in algemeenheden gesproken wordt. Over wetten en ethische afwegingen. In dat kader is hij verheugd dat de documentaire nu de mens achter het verzoek en de mens achter de zorgverlener laat zien.
De RTE’s beoordelen of de arts die euthanasie of hulp bij zelfdoding meldt zich daarbij aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft gehouden. Dit doen zij aan de hand van alle aan hen door de arts ter beschikking gestelde informatie, zoals het verslag van de meldend arts zelf, het verslag van (een of meerdere) consulent(en), en de van de meldend arts ontvangen patiëntendossiers, waaronder specialistenbrieven en, indien aanwezig, de schriftelijke wilsverklaring van de patiënt. Indien de informatie die de arts dan wel de consulent in zijn verslaglegging verstrekt voor de commissie onvoldoende is om zich een oordeel te vormen, dan verzoekt zij de arts of de consulent om nadere schriftelijke dan wel mondelinge informatie. Op basis hiervan neemt de commissie een besluit over het voldoen van de euthanasiemelding aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Ik zie geen reden om de procedure van de RTE’s te wijzigen.
Kunt u zich voorstellen dat bij casussen van de Levenseindekliniek net als voorheen alle vijf regionale toetsingscommissies zich uitspreken? Bent u bereid maatregelen te nemen dat het Openbaar Ministerie zich uitspreekt over casussen waarover binnen de regionale toetsingscommissies discussie bestaat?
De RTE’s hebben in de eerste jaren van het bestaan van de Levenseindekliniek de meldingen van artsen verbonden aan de Levenseindekliniek door alle regionale toetsingscommissies laten beoordelen. Deze wijze van werken is kortgeleden herzien aangezien veel van de meldingen van de Levenseindekliniek geen ingewikkelde casuïstiek bevatten. Er is daarom overgegaan op de reguliere wijze van beoordelen. Daarbij is het de gewoonte om de meer ingewikkelde casus inclusief het gehele dossier ook voor te leggen aan alle andere leden van de commissies. Zij worden dan uitgenodigd om hun inzichten en overwegingen betreffende de voorliggende casus in te brengen bij de oordelende regionale commissie die het uiteindelijke oordeel dient te geven. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de oordelende commissie alle mogelijke aspecten van een casus in beschouwing neemt en weegt in haar uiteindelijke eindoordeel. Indien het eindoordeel van de commissie luidt dat de arts heeft gehandeld overeenkomstig de wettelijke zorgvuldigheidseisen dan is de casus daarmee, geheel in overeenstemming met de wet, afgehandeld. Indien het eindoordeel is dat niet overeenkomstig de wettelijke zorgvuldigheidseisen is gehandeld wordt de wettelijke procedure in gang gezet richting de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM).
Vindt u het ook zorgelijk dat artsen van de Levenseindekliniek in de documentaire uitspreken dat «euthanasie straks soepeler gaat» als de Levenseindekliniek meer ervaring heeft opgedaan met euthanasie bij dementie en psychiatrie? Deelt u de mening dat men met deze uitspraak doelt op de situatie dat naar meer ruimte wordt gezocht om euthanasie uit te voeren en dat hiermee de heldere kaders van de Euthanasiewet steeds verder worden opgerekt?
De artsen verbonden aan de Levenseindekliniek moeten, zoals elke arts, bij het inwilligen van een euthanasieverzoek overtuigd zijn dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan. Na uitvoering van euthanasie doen zij hier melding van bij de RTE’s die beoordelen of aan de gestelde zorgvuldigheidseisen is voldaan. Indien de RTE tot het oordeel komt dat hier niet aan voldaan is zal de melding worden doorgestuurd naar de IGZ en het OM. Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om een dergelijke melding verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen. Hiermee wordt bewaakt dat zowel artsen als de RTE’s binnen de wettelijke kaders blijven. Indien een arts niet heeft voldaan aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen, dan bekijken de IGZ en het OM of tuchtrechtelijk dan wel strafrechtelijk dient te worden opgetreden.
Vindt u het ook problematisch dat met artsen van de Levenseindekliniek geen behandelrelatie bestaat? Zo nee, waarom niet? Vindt u het ook zorgelijk dat bij de Levenseindekliniek twee mogelijkheden zijn: euthanasie, of terug naar huis? Hoe vaak worden cliënten die bij de Levenseindekliniek aankloppen door haar doorverwezen naar reguliere zorg voor een behandeling gericht op genezing of sociale hulp?
De teams van de Levenseindekliniek zijn in staat om in de gesprekken die zij voeren tot een vertrouwensrelatie met de patiënt te komen. Deze blijkt voldoende basis te geven voor een zorgvuldige afweging zoals die hoort bij een euthanasieverzoek. Bij het beoordelen van euthanasieverzoek zijn er twee uitkomsten mogelijk; het verzoek voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria en het team is bereid het verzoek te honoreren, of het verzoek wordt afgewezen. Wanneer een andere oplossing nodig is, bijvoorbeeld een vervolgbehandeling of palliatieve zorg, dan bespreekt het team dit met de behandelend arts. Wanneer een euthanasieverzoek wordt afgewezen dan wordt de huisarts gevraagd om de zorg voor de patiënt weer op zich te nemen. De patiënt en de huisarts kunnen dan samen beslissen welke mogelijkheden er zijn en in hoeverre deze gewenst zijn.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat de Levenseindekliniek haar werkzaamheden verder uitbreidt met ambulante verpleegkundigen gespecialiseerd in euthanasie? Op welke wijze wordt deze zorg gedeclareerd?5
Uit gegevens van de Levenseindekliniek blijkt dat patiënten met een euthanasieverzoeken zich in 57% van de gevallen melden omdat artsen zich onvoldoende bekwaam voelen om in een specifieke situatie dit verzoek zelf te behandelen. In die gevallen wordt met de behandelend arts besproken of deze bereid is om het verzoek zelf met de patiënt te onderzoeken onder begeleiding van een arts of zeer ervaren verpleegkundige. De Levenseindekliniek rapporteert dat deze begeleiding bijzonder gewaardeerd wordt.
De Levenseindekliniek bekostigt deze hulp uit van vermogensfondsen en haar Vrienden verkregen subsidies, en niet uit de vergoedingen van zorgverzekeraars.
Deelt u de mening dat deze documentaire aanleiding geeft om nader onderzoek te doen naar de werkwijze van de Levenseindekliniek? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Eerder heb ik u aangegeven dat ik het niet nodig vind om een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de Levenseindekliniek. Ten eerste wordt de Levenseindekliniek, net zoals andere ontwikkelingen, meegenomen in de evaluatie van de Wtl waarvan het rapport in 2017 wordt verwacht. Ten tweede is er reeds onafhankelijk onderzoek uitgevoerd door onderzoekers van het VUMC en AMC. Het verschijnen van de documentaire is voor mij geen aanleiding om dit standpunt te wijzigen.
Vindt u ook dat de documentaire treffend in beeld brengt hoe actueel het rapport van de commissie Schnabel over voltooid leven is? Deelt u de conclusie dat «voltooid leven» een eufemisme kan zijn voor een leven in eenzaamheid, met verlies van dierbaren en zonder activiteiten? Wat wilt u ondernemen om te voorkomen dat mensen op deze manier hun leven als voltooid achten?
De Minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben op 4 februari jl. het rapport Voltooid leven in ontvangst genomen. Om recht te doen aan het rapport en te komen tot een zorgvuldige reactie hebben wij aangegeven voor de zomer met een beleidsreactie te komen. We zullen daarbij ingaan op de aanbevelingen die de commissie geformuleerd heeft.
Vindt u ook dat de documentaire treffend in beeld brengt dat mensen met dementie veranderen en dat een wilsverklaring nooit op zichzelf bekeken mag worden? Kunt u zich voorstellen dat mensen bij het zien van de documentaire zich afvragen of de euthanasievraag niet veeleer is ingegeven door het lijden van naasten dan het lijden van de persoon in kwestie? Zo nee, waarom niet?
Een schriftelijke wilsverklaring kan een mondeling verzoek om euthanasie vervangen indien men niet meer in staat is om een euthanasieverzoek met de dokter te bespreken. Het uitvoeren van een euthanasieverzoek op basis van een schriftelijk verzoek mag alleen als aan de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) is voldaan. Het beoordelen van de wilsbekwaamheid van de patiënt alsmede het beoordelen van de vraag of het een autonoom verzoek is, vormen het eerste zorgvuldigheidscriterium in de wet. Om deze beoordeling op een verantwoorde manier te doen is deze afweging voorbehouden aan artsen. Het toetsen van het ondraaglijk lijden gaat om de vraag of de arts ervan overtuigd is dat het lijden voor de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos is. Hiervoor kan informatie van de familieleden over het lijden van de patiënt gebruikt worden, maar niet de zwaarte van het lijden van familieleden aan de situatie.
Bent u het eens met de conclusie van Theo Boer dat euthanasie zoals in de situaties van mevrouw D. en mevrouw G. kan leiden tot maatschappelijke druk?6 Zo nee, waarom niet? Hoe wilt u voorkomen dat door het steeds vaker vóórkomen van euthanasie bij dementie en voltooid leven ouderen hun gevoel van veiligheid verliezen?
Een euthanasieverzoek is een autonoom en individueel verzoek. Druk van familie of de maatschappij moet uitgesloten worden. Artsen zijn in staat om deze afweging op een verantwoorde wijze te maken.
Daarnaast erken ik de complexiteit van de discussie rondom euthanasie bij verschillende groepen patiënten. Het blijkt niet eenvoudig om de noodzakelijke nuances bij dit onderwerp breed bekend te krijgen. Hier zijn dan ook verschillende trajecten voor (opgestart). Er is informatie voorhanden waarin wordt uitgelegd dat er geen recht op euthanasie is en hoe artsen met een euthanasieverzoek omgaan. Hiervoor verwijs ik naar de website van de rijksoverheid, de website van de KNMG en de patiëntenbrochure «Spreek tijdig over uw levenseinde». Daarnaast is de Handreiking Schriftelijk euthanasieverzoek opgesteld, voor zowel artsen als het publiek, die meer duidelijkheid moeten bieden over de rol van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie, bijvoorbeeld in geval van dementie. In het kader van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg is onder meer als concreet doel gesteld dat het bewustzijn over palliatieve zorg bij burgers wordt vergroot en wordt benadrukt dat tijdig wordt stilgestaan bij het levenseinde. Binnen het Zon-Mw programma «Palliantie. Meer dan zorg» zal aandacht worden besteed aan meer bewustwording, bijvoorbeeld via de ontwikkeling van keuzehulpen. Om mensen te stimuleren na te denken over het eigen levenseinde en hoe men dat voor zich ziet hebben verschillende partijen de coalitie «Van Betekenis tot het einde» opgericht. Deze coalitie wil stimuleren dat er opener en bewuster omgegaan wordt met oud worden, sterven en dood. Een goed initiatief dat ik dan ook ondersteun.
Deelt u de mening dat het invullen van een wilsbeschikking niet betekent dat iemand daadwerkelijk hoeft te overlijden door middel van euthanasie en de beoordeling op het moment zelf ook altijd meegenomen dient te worden?
Uiteraard. Dit is bevestigd in de Handreiking Schriftelijk euthanasieverzoek en is de huidige praktijk zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 13.
Het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Chauffeur Francis: Helaas geen beterschap bij AFMB ltd»?1
Ja.
Herinnert u zich de brief van de FNV van 15 januari 2014 over het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited en schijnconstructies waarmee het bedrijf in kwestie concurreert op arbeidsvoorwaarden en uw toenmalige reactie daarop? Welke acties zijn er sindsdien ondernomen om schijnconstructies bij AFMB Limited aan te pakken en met welk resultaat?2
De berichtgeving rond het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited heeft mede geleid tot een aantal acties rond de Cyprusroute in het algemeen, en het betrokken bedrijf in het bijzonder.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Ministerie van SZW hebben op 23 januari 2014 met de Cypriotische overheid afspraken gemaakt over een verbeterde gegevensuitwisseling over bedrijven die zich (al dan niet fictief) op Cyprus hebben gevestigd. Het betreft hier specifiek een lijst van concrete gegevens die kunnen worden uitgewisseld teneinde te kunnen bepalen welke socialezekerheidswetgeving op betrokken werknemers van toepassing is.
Voor de vaststelling van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving heeft de SVB het standpunt ingenomen dat de chauffeurs materieel gezien voor de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving, geen dienstbetrekking hebben met de Cypriotische onderneming AFMB en dat deze onderneming voor deze vaststelling niet in Cyprus is gevestigd. Als gevolg hiervan zijn de chauffeurs op grond van Europese wet- en regelgeving verplicht verzekerd in Nederland. De chauffeurs en AFMB hebben bezwaar en beroep aangetekend tegen de beslissingen van de SVB. Deze zaak ligt thans voor bij de rechtbank in Amsterdam. Binnenkort wordt ter zake een uitspraak verwacht.
Wat is uw reactie op de recente berichtgeving dat volgens de FNV opnieuw sprake is van gebruik van de Cyprusroute en schijnconstructies bij AFMB Limited? Wat is uw reactie op de stelling in de berichtgeving dat de eerdere ingreep van de Sociale Verzekeringsbank niet geleid heeft tot een andere werkwijze? Bent u bereid nieuw onderzoek te laten doen naar de omstandigheden bij AFMB Limited?
Ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen (varianten op de Cyprusroute), waaraan hier wordt gerefereerd kan worden meegedeeld dat deze de aandacht hebben van de verschillende ketenpartners op het terrein van werk en inkomen (onder andere SVB, UWV, Belastingdienst, Inspectie SZW en vakbonden). In het belang van de lopende beroepszaak en eventuele vervolgacties kan over de inhoud van mogelijke onderzoeken echter geen informatie worden verstrekt.
Wat is uw reactie op de voorstellen van de FNV om de inspectie Leefomgeving en Transport handhavend te laten optreden en om de Niwo-vergunning in te trekken? Bent u bereid om u hier hard voor te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Het betrokken bedrijf AFMB-limited heeft geen vergunning voor goederenvervoer over de weg van de NIWO. Het bedrijf presenteert zich thans als adviesbureau en is niet werkzaam als Nederlands transportbedrijf in de sector. Er is dan ook geen NIWO-vergunning die kan worden ingetrokken.
In hoeverre is de situatie bij AFMB Limited tekenend voor een situatie in Europa waarbij er in toenemende mate sprake is van schijnzelfstandigheid onder vrachtwagenchauffeurs? In welke mate worden Nederlandse chauffeurs hierdoor gedwongen om te werken zonder enige sociale zekerheid? Welke gegevens heeft u hierover beschikbaar? Welke maatregelen gaat u nemen om op te treden tegen dit verschijnsel? Welke mogelijkheden biedt de Wet aanpak schijnconstructies hiertoe? Welke maatregelen kunnen er op Europees niveau genomen worden? Bent u bereid om u daarvoor in te zetten?
Het bestrijden van misbruik en schijnconstructies in de sociale zekerheid en op het gebied van arbeidsvoorwaarden is een speerpunt van beleid voor het kabinet. Het illegale karakter van veel misbruikvormen maakt het moeilijk na te gaan hoe vaak het voorkomt, en of er sprake is van toe- of afname. Daarom is handhavingsbeleid er vooral op gericht om risicovolle sectoren en bedrijven systematisch te controleren aan de hand van ervaringsgegevens en risicoanalyses. Hierbij wordt vanzelfsprekend optimaal gebruik gemaakt van de instrumenten die het wettelijk kader verschaft, waaronder die uit de Wet aanpak schijnconstructies, de Handhavingsrichtlijn en het binnenkort in te richten Platform tegen zwartwerk.
In Europees verband zet Nederland er sterk op in om fatsoenlijk werk voor werknemers binnen de EU te bevorderen en sociale dumping, schijnconstructies en valse concurrentie te bestrijden. De op 8 maart jl. ter zake gepresenteerde herziening van de Detacheringrichtlijn (COM (2016) 128) is hierbij een belangrijke stap in de goede richting. Uw Kamer zal middels een BNC fiche hierover verder geïnformeerd worden. Voor wat betreft de transportsector geeft de Commissie aan dat meer onderzoek nodig is voor verduidelijking en toepassing van de richtlijn op de transportsector. De Commissie wijst op het later dit jaar uit te brengen «Road Package». De initiatieven in het kader van het Road Package moeten volgens de Commissie voor de wegvervoersector bijdragen aan meer duidelijkheid en een betere handhaving van de voorschriften die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten in de vervoersector. Wij zien deze voorstellen met belangstelling tegemoet.
Fiscale trucs voor vermogenden |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat vermogenden hun belastingafdracht kunnen verlagen door spaargeld te «verhuizen» van box 3 naar een bv waarbij voordelen in box 2 vallen?1
In bepaalde situaties kan het mogelijk fiscaal voordelig zijn spaargeld aan te houden in de bv. Dat is afhankelijk van meerdere parameters, zoals de rentestand en kosten. In de beantwoording van eerdere vragen van u over dit onderwerp ben ik daar uitvoeriger op ingegaan.2Daarbij wil ik nogmaals benadrukken dat de beleggingsstrategie en vermogensmix niet alleen fiscaal gedreven zal zijn, maar ook bepaald zal worden door andere factoren zoals risicospreiding en rendementsverwachtingen.
Kunt u bevestigen dat ook IB-ondernemers hun belastingafdracht kunnen verlagen door spaargeld van box 3 naar de ondernemersrekening te «verhuizen» en daarmee box 3-heffing ontlopen?
In de geschetste situatie wordt verondersteld dat een IB-ondernemer de vrijheid heeft om naar believen spaargelden vanuit box 3 over te brengen naar het ondernemingsvermogen. Die veronderstelling is onjuist. Voor een IB-ondernemer geldt het leerstuk van de vermogensetikettering. Dat betekent dat een vermogensbestanddeel als verplicht privévermogen, verplicht ondernemingsvermogen dan wel als keuzevermogen dient te worden aangemerkt. Het is van belang om na te gaan onder welke omstandigheden een overboeking van privévermogen naar de onderneming er toe kan leiden dat daadwerkelijk sprake is van ondernemingsvermogen. Van ondernemingsvermogen kan sprake zijn als de vanuit de privérekening naar de zakelijke rekening overgeboekte gelden op korte termijn worden aangewend voor bijvoorbeeld de financiering van de aanschaffing van een bedrijfsmiddel dat binnen de onderneming gaat worden gebruikt. Het is echter in strijd met het leerstuk van de vermogensetikettering om gelden vanaf een privérekening naar de zakelijke rekening over te boeken waarbij deze gelden niet binnen de onderneming (zullen) worden aangewend. Daarmee worden namelijk de grenzen der redelijkheid overschreden. De op de zakelijke rekening overgeboekte liquide middelen blijven in dat geval tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. Dat betekent dat de middelen ook onder de vermogenstoets voor de toeslagen blijven vallen. De tenaamstelling van de bankrekening en het karakter daarvan (privé of zakelijk) is dus niet bepalend voor de fiscale kwalificatie van de tegoeden. De fiscale kwalificatie hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. Omdat bijvoorbeeld de tenaamstelling van de bankrekening zo weinig zegt over de aard van het vermogen, net als dat daaruit geen conclusies kunnen worden getrokken over het karakter van het vermogen, is het niet mogelijk een query te draaien die tot een eensluidende conclusie zou kunnen leiden.
Vindt u het terecht dat een ondernemer jarenlang – zonder zakelijk doel – veel geld op de zakelijke (spaar)rekening heeft staan en ook toeslagen ontvangt waarvoor een vermogenstoets geldt? Wat is hier de rechtvaardiging voor?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Belastingdienst een query laten draaien om te achterhalen hoeveel IB-ondernemers die veel liquide middelen op de balans van de onderneming hebben staan tegelijk toeslagen ontvangen? Hoeveel mensen ontvangen toeslagen die ze eigenlijk niet zouden ontvangen als het geld op de privérekening had gezet? Kunt u deze aantallen uitsplitsen per jaar en toeslagsoort?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden de liquide (spaar)middelen van een IB-onderneming niet meegerekend voor box 3?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het in de praktijk voor dat vermogenden toeslagen ontvangen of hun Wlz-bijdrage weten te verlagen, door hun vermogen te stallen in een bv? Zijn hierover cijfers beschikbaar?
In de systemen van de Belastingdienst wordt geen onderscheid gemaakt tussen bv’s met alleen beleggingen en andere bv’s met bijvoorbeeld een onderneming. Hierdoor zijn er geen cijfers beschikbaar over het aantal vermogenden die toeslagen ontvangen of hun Wlz-bijdrage verlagen door hun vermogen te stallen in een bv.
In hoeverre kunnen geleden verliezen in box 2 worden verrekend? Wat zijn de voorwaarden om verliezen in box 2 te verrekenen met de te betalen belasting in box 1? Kunt u de voorwaarden die hiervoor bestaan opsommen en uiteenzetten? Kunt u aangeven hoeveel gebruik hiervan wordt gemaakt en welk budgettair beslag hiermee is gemoeid?
Een verlies in box 2 is verrekenbaar met de inkomsten uit box 2 van het voorgaande kalenderjaar en de negen opvolgende kalenderjaren. Indien de belastingplichtige en zijn partner in het kalenderjaar en het daaraan voorafgaande kalenderjaar geen aanmerkelijk belang hebben, wordt een nog niet verrekend verlies uit aanmerkelijk belang op verzoek van de belastingplichtige omgezet in een belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang. Vanaf dat moment is immers achterwaartse en voorwaartse verliesverrekening niet meer mogelijk. De belastingkorting bedraagt 25% van het nog niet verrekende verlies. De belastingkorting vermindert de te betalen belasting in box 1 in dat kalenderjaar en in beginsel de zeven daarop volgende jaren. Het is niet mogelijk om met de beschikbare data te bepalen hoeveel hiervan gebruik wordt gemaakt en wat het budgettair beslag is. Een eerste onderzoek leert dat er beperkt gebruik wordt gemaakt van deze regeling en dat het gebruik de laatste jaren toeneemt, waarschijnlijk als gevolg van de economische crisis.
Kunt u aangeven hoeveel dga’s zichzelf een loon toekennen dat lager is dan 5.000 euro op jaarbasis? Kunt u aangeven welk percentage dit is van het totale aantal dga’s? Kunt u aangeven bij hoeveel bv’s überhaupt geen betaalde werkzaamheden worden verricht?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een besloten vennootschap geen of minder dan € 5.000 loonkosten heeft. Enerzijds spelen de omvang en de duur van de werkzaamheden een rol bij de bepaling van de hoogte van het loon. Anderzijds kan ook sprake zijn van een stamrecht-bv, een beleggingsinstelling of een (zuivere) holdingmaatschappij waardoor de loonkosten beperkt zijn of ontbreken. De aantallen waar de heer Bashir om vraagt dienen in deze context geplaatst te worden. Het antwoord op de eerste twee vragen is dat er circa 11.500 dga’s zijn met een loon dat lager is dan € 5.000, dit is bijna 4,5% van het totale aantal dga’s. Het antwoord op de derde vraag is dat er circa 272.000 bv’s, zoals zuivere holdingmaatschappijen, zijn waar geen personeelskosten in de aangifte zijn opgenomen.
Waarom blijkt uit CBS-gegevens2 dat veel miljonairshuishoudens een laag inkomen hebben terwijl u in antwoord op eerdere vragen3 aangaf dat u niet verwacht dat vermogenden vaker dan incidenteel toeslagen ontvangen of een lagere Wlz-bijdrage (of AWBZ-bijdrage) hoeven te betalen, omdat degenen met grote vermogens ook hoge inkomens zouden genieten? Waarop baseerde u uw antwoord? Deelt u de mening dat vermogenden wel degelijk in aanmerking kunnen komen voor bijvoorbeeld zorgtoeslag? Op welke schaal komt dit voor?
In het antwoord op de door de heer Bashir genoemde eerdere vragen heb ik aangegeven dat mensen met grote vermogens over het algemeen ook een dermate hoog inkomen hebben dat zij op basis daarvan niet of slechts in beperkte mate in aanmerking komen voor de toeslagen. De betreffende CBS-gegevens bevestigen naar mijn mening dat beeld. Uit de gegevens blijkt dat er in Nederland in 2011 ruim 92.000 miljonairshuishoudens waren waarvan circa 15% met een besteedbaar huishoudinkomen van € 25.000 of minder. De overige miljonairshuishoudens hebben een hoger besteedbaar huishoudinkomen. Het door het CBS gebruikte begrip «besteedbaar huishoudinkomen» houdt overigens in dat al rekening is gehouden met over het inkomen verschuldigde belasting, premie volksverzekeringen en ziektekostenpremies. Voor het voor de toeslagen in aanmerking te nemen toetsingsinkomen (voor mensen die een IB-aanslag krijgen het verzamelinkomen en voor anderen het belastbare loon) is dat niet het geval. Het toetsingsinkomen van een deel van de miljonairshuishoudens binnen de groep met een laag inkomen zal zich daarom ook uitstrekken boven de € 25.000 en een deel van deze groep zal mede om die reden geen recht hebben op een toeslag. Niettemin zou een ander deel van deze groep van miljonairshuishoudens uitsluitend op basis van hun inkomen inderdaad in aanmerking kunnen komen voor huur- of zorgtoeslag. De kans dat zij daadwerkelijk aanspraak op deze toeslagen kunnen maken acht ik echter nog steeds gering omdat zij in het overgrote deel van de gevallen vanwege de vermogenstoetsen geen recht op toeslagen zullen hebben. Op welke schaal het voorkomt dat miljonairshuishoudens desalniettemin voor bijvoorbeeld zorgtoeslag in aanmerking komen kan ik niet aangeven omdat informatie hierover ontbreekt.
In de evaluatie van fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, wordt geoordeeld dat bij de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in geval van vererven, sprake is van een cadeaueffect; is dat voor u reden om deze regeling te herzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de kabinetsreactie op de aangehaalde evaluatie5 heeft het kabinet aangegeven dat het uitgangspunt is dat belastingheffing in principe geen beletsel mag zijn voor economisch gewenste bedrijfsoverdrachten. Tevens is aangegeven dat er voor alternatieven, zoals een betalingsregeling, onvoldoende informatie is over de mogelijke economische effecten en complicaties. Derhalve was in de optiek van het kabinet een dergelijke wijziging op dat moment niet wenselijk. Dit standpunt is thans niet gewijzigd. Om meer inzicht te krijgen is het kabinet, conform de kabinetsreactie, gestart met het nader in kaart brengen van een concreet plan dat voorziet in de verzameling en verwerking van de benodigde data voor een adequate analyse van de doelmatigheid en doeltreffendheid. Indien dit plan is afgerond, zal het naar uw Kamer worden verzonden.
Klopt het dat voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteit een derde van de totale capaciteit wordt ingezet die er bij de Belastingdienst is voor de schenk- en erfbelasting? Zo nee, hoeveel van de totale capaciteit wordt hiervoor gebruikt? Wat is hier de reden van?
Het is juist dat bij de Belastingdienst een derde van de capaciteit die beschikbaar is voor de schenk- en erfbelasting wordt ingezet voor de uitvoering van de BOR. Ik heb dat al eerder aangegeven in mijn brief over de fiscale moties en toezeggingen van 25 april 2014.6Dit is onder meer een gevolg van het feit dat bijvoorbeeld veel behoefte bestaat aan vooroverleg over de te volgen procedure van bedrijfsoverdracht om gebruik te kunnen maken van de faciliteit, zeker bij gefaseerde overdrachten.
De berichten dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u de tv-uitzending gezien over illegale dierenhandel gezien?1
Ja.
Onderschrijft u de uitspraak dat keiharde criminelen de touwtjes in handen hebben en dat de handel in wildlife in het algemeen vergelijkbaar is met de handel in wapens en drugs? Hoeveel gaat er jaarlijks om in dergelijke criminele handel?
Bij illegale handel in bepaalde producten van wildlife, zoals ivoor, neushoornhoorn en kaviaar, spelen internationale criminele organisaties een centrale rol. Zij gebruiken daarbij methoden die ook gebruikt worden bij illegale handel in wapens en drugs. In die zin zijn deze vormen van criminaliteit vergelijkbaar.
De heer Van Uhm schrijft in zijn proefschrift2 dat er wereldwijd in de illegale handel in beschermde soorten grote bedragen omgaan; de schattingen die hij noemt, lopen uiteen van 10 tot 25 miljard dollar. Daarbij moet worden aangetekend dat in het onderzoek van Van Uhm ook de illegale visvangst (ook van niet beschermde soorten) is meegeteld. Die is in zijn onderzoek verantwoordelijk voor 90% van het totaal.
Onderschrijft u de analyse dat Nederland een belangrijke schakel is in de smokkel en dat Europa een grote rol speelt?
Nederland en Europa zijn, blijkens onderzoek dat ten grondslag ligt aan het EU Action Plan against Wildlife Trafficking, belangrijke afnemers van wildlife-producten, gezien de omvang van de legale importen, maar ook gezien de hoeveelheid in beslag genomen zendingen. Op grond daarvan kan gesteld worden dat Nederland en Europa ook een rol hebben in de smokkel van wildlife.
Bent u van plan om de opsporingsinspanningen met betrekking tot wildlife crime te intensiveren naar aanleiding van de constateringen dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel en dat dit gerund wordt door keiharde criminelen? Wilt u daar de benodigde middelen voor vrij te maken?
Nederland is zeer actief op het terrein van handhaving en opsporing van overtredingen van de geldende, strenge regelgeving op dit terrein. Dat blijkt onder meer uit het feit dat in Nederland, met name op de luchthaven Schiphol en in de haven van Rotterdam, regelmatig flinke inbeslagnames plaatsvinden van illegale zendingen van levende dieren en planten en van producten daarvan. Via internationale handhavingsacties zijn de overtreders in diverse gevallen voor de rechter gebracht in Nederland en zijn er forse straffen opgelegd. Naar mijn oordeel is de inzet van Nederland op dit terrein goed en maak ik daar voldoende middelen voor vrij.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid menskracht die beschikbaar is voor de opsporing vanuit de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), douane, dierenpolitie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Wilt u hierbij ook in vergelijking aangeven hoeveel menskracht er 10 jaar geleden beschikbaar was voor opsporing? Kunt u ook aangeven in hoeverre menskracht wordt ingezet op controles en in hoeverre het gericht wordt op recherchecapaciteit?
De taken van de Landelijke Inspectie Dierenbescherming liggen op het terrein van het welzijn van (huis)dieren in Nederland en niet op het terrein van opsporing van wildlife crime.
Bij de NVWA werken op dit moment ruim 20 inspecteurs bij het landelijk team Natuur, dat belast is met controle en handhaving op het gebied van de natuurwetgeving en dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving. In 2006 was dat ongeveer hetzelfde aantal (zie Jaarverslag LNV, Kamerstukken 2005–2006; 30 550 XIV, nr. 2; 17-05-2006)). Bij de Douane is dit moeilijk aan te geven, aangezien de douanecontroles gericht zijn op de handhaving van alle fiscale en niet-fiscale wetgeving. Op grond van een samenwerkingsovereenkomst met het Ministerie van Economische Zaken wordt daarbij ook de natuurwetgeving meegenomen. Dat was al zo in 2006 en dat is ook nu het geval. In de praktijk zijn dagelijks honderden douaniers actief op dit terrein.
Bij de politie gaat het in dit verband om zogenoemde taakaccenthouders, die taken uitvoeren op het gebied van handhaving van de dierenwelzijnsregelgeving. Daarbij gaat het met name om controles bij bedrijfsmatig en particulier gehouden dieren.
Hoeveel menskracht is er beschikbaar bij Europol en Interpol voor het aanpakken van wildlife crime?
Bij deze internationale politieorganisaties is de aanpak van wildlife crime een onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit. De precieze hoeveelheid menskracht die hiervoor ingezet wordt, hangt af van de operaties die opgezet worden en wordt naar buiten toe niet bekend gemaakt. Zo is volgens Europol de operatie Cobra III de grootste gemeenschappelijke actie die ooit is uitgevoerd op het gebied van wildlife crime. De samenwerkende organisaties deden meerdere invallen in landen in Europa, Azië, Afrika en de Verenigde Staten. In totaal is zo'n 12 ton aan ivoor in beslag genomen. Ook zijn 119 neushoornhoorns en meer dan elfduizend dieren (dood en levend) in beslag genomen.
Wat doet u om Nederlandse inspecteurs te beschermen tegen bedreigingen vanuit de onderwereld?
Bedreigingen vanuit de onderwereld van Nederlandse inspecteurs die zich bezighouden met het bestrijden van wildlife crime, komen gelukkig weinig voor. Het geval dat door de heer Van Uhm wordt genoemd in zijn proefschrift, dateert van ongeveer elf jaar geleden. De standaardprocedure in dit soort zaken is dat er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Bent u bereid een interdisciplinaire taskforce internationale dierenhandel op te zetten?
Een dergelijk samenwerkingsverband tussen handhavingsinstanties bestaat al; dat is de Wildlife Trade Enforcement Working Group, waarin binnen de EU alle handhavingsinstanties samenwerken aan het bestrijden van wildlife crime in het kader van de uitvoering van de EU Wildlife Trade Verordening (gebaseerd op het CITES-Verdrag).
Onderkent u dat er te weinig opsporingscapaciteit is bij onder andere de LID en de NVWA om deze netwerken van zware criminelen in voldoende mate aan te pakken gezien het feit dat Nederland een belangrijke rol speelt in de dierenhandel?
Naar mijn mening is er voldoende capaciteit beschikbaar bij de opsporingsdiensten in Nederland om de zware criminaliteit op het gebied van illegale dierenhandel aan te pakken. De NVWA werkt samen met politie, Douane en Openbaar Ministerie en bij grensoverschrijdende zaken ook met Europol en Interpol en de genoemde Wildlife Trade Enforcement Group. De LID houdt zich niet met dit type criminaliteit bezig.
Bent u bereid te onderzoeken hoe extra capaciteit kan worden toegevoegd aan onder andere de NVWA, Europol, de LID en andere opsporende instanties voor de bestrijding van illegale dierenhandel?
Zoals bij het antwoord op vraag 9 aangegeven, wordt er in Nederland voldoende capaciteit besteed aan de bestrijding van illegale dierenhandel. Om zo efficiënt mogelijk te werk te gaan gebruikt Nederland de goede contacten met Europol en Interpol als het om grensoverschrijdende misdaden gaat. Nederland heeft voor dit doel ook een rechercheur gedetacheerd bij Interpol.
Hoe kaart u op internationale fora wildlife crime aan?
Dit gebeurt met name bij de CITES-vergaderingen en bij speciale internationale conferenties, zoals die in Londen (2014) en in Botswana (2015). Verder heeft Nederland zelf een internationale conferentie georganiseerd over wildlife crime, getiteld «Save Wildlife: Act Now or Game Over», waarover ik u op 1 maart jl. per brief (kenmerk: DGAN-NB/16029474) reeds over informeerde. Binnenkort stuur ik u uitgebreidere informatie over de resultaten van de conferentie.
Wat is de inzet van Nederland voor de volgende Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)-conferenties?
Nederland zal bij de komende Conference of the Parties van CITES, eind oktober 2016 in Zuid-Afrika, de conclusies van de conferentie in Den Haag naar voren brengen. Bij de voorbereiding van deze COP steunt Nederland ook actief een voorstel van Marokko tot uplisting van de berberaap.
Nederland zal verder als huidige voorzitter van de EU de raadsconclusies over het EU Action Plan against Wildlife Trafficking voorbereiden en vaststellen tijdens de EU Milieuraad in juni 2016. Deze zal Nederland als voorzitter van de EU ook tijdens deze conferentie naar voren brengen. 3
Hoe wilt u in herkomstlanden, met name in Afrika, stimuleren dat wildlife beschermd wordt en de criminele handel wordt bestreden? Wilt u bij uw antwoord betrekken hoe u de gelden van het amendement Smaling/Leegte (Kamerstuk 34 000 XVII, nr. 15) hebt ingezet en wat de resultaten hiervan zijn? Wat gebeurt er nu u besloten heeft dit amendement niet te continueren? Worden projecten nu niet verder gecontinueerd?
Nederland zet in Afrika onder meer in op versterking van de capaciteit van gemeenschappen om stroperij tegen te gaan en biedt ondersteuning bij het ontwikkelen en versterken van alternatieve bestaansbronnen en verduurzaming van hun leefgebied. Daarnaast wordt ondersteuning geboden bij verbetering van de wetshandhaving rondom stroperij en illegale handel.
Het wildlife crime bestrijdingsprogramma, dat op basis van het amendement Smaling/Leegte met ODA-fondsen wordt uitgevoerd onder begeleiding van IUCN-Nederland, loopt tot 14 december 2017 en richt zich voornamelijk op de hierboven genoemde twee aspecten. Het programma zit nog in de inceptiefase, dus het is nu nog te vroeg om over resultaten te spreken.
In de Hoorn van Afrika heeft de eerste gemeenschapsorganisatie, in het Keniaanse Masaai-leefgebied dat grenst aan Noord-Tanzania, een werkplan opgesteld om stroperij tegen te gaan en de kosten voor bewaking van community conservancies duurzaam te kunnen dekken. Tevens wordt gewerkt aan het ontwikkelen van op wildlife gebaseerd toerisme. Met betrekking tot wetshandhaving is een eerste overleg gevoerd om tot meer gegevensuitwisseling te komen tussen relevante organisaties in de Hoorn van Afrika. Het Horn of Africa Regional Environment Centre & Network, met zo’n veertig aangesloten maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, leidt de programma onderdelen in de Hoorn, in samenwerking met IUCN-NL. Bij het verbeteren van regionale coördinatie ten aanzien van wildlife crime-bestrijding is ook het International Fund for Animal Welfare (IFAW) betrokken. Tevens wordt op basis van het begrotingsamendement een Nederlandse bijdrage geleverd aan een door de Europese Commissie te financieren programma van het Nederlands Forensisch Instituut om de forensische capaciteit te helpen versterken in Afrikaanse landen die te maken hebben met stroperij en illegale handel in wildlife.
Wat eventuele verdere Nederlandse steun ter preventie en bestrijding van wildlife crime in Afrika betreft, wordt momenteel bezien hoe dit gerealiseerd kan worden in het kader van de gebiedsgerichte benadering ten behoeve van duurzame ontwikkeling, die Nederland internationaal stimuleert. Momenteel worden in dit kader mogelijkheden verkend om een bescheiden programma op te zetten ten behoeve van de «Larger Than Elephants» African Wildlife Conservation Support Strategy die de EU-Commissie ontwikkelt, waarin «Key Landscapes for Conservation» (KLCs) zijn opgenomen. Nederland wil daarbij aansluiting zoeken bij bestaande Zuidelijke partnerorganisaties en internationale programma’s, en Nederlandse expertise ter beschikking stellen in de gekozen gebieden. In die KLC’s zal Nederland activiteiten steunen die zijn gericht op preventie en bestrijding van wildlife crime.
Tot slot zal ook met diplomatieke middelen gewerkt worden aan vraagreductie, vooral in Azië, onder meer door de problematiek van illegale handel in en consumptie van neushoornhoorn en ivoor aan te kaarten bij de betrokken autoriteiten in deze landen. In het recente verleden is op deze wijze het ivoorgebruik in Japan vrijwel verdwenen.
Wilt u reageren op de uitspraak van de heer Werner Gowitske, hoofd milieucriminaliteit van Interpol: «Waar niet gezocht wordt, wordt ook niets gevonden»?
De heer Gowitske van Europol doelt hierbij op het gebrek aan prioriteit dat veel landen geven aan milieucriminaliteit. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10 ben ik van mening dat Nederland voldoende prioriteit geeft aan het bestrijden van illegale dierenhandel en daarvoor ook voldoende capaciteit beschikbaar stelt.
Wat wordt uw inzet op de aanstaande Europese conferentie?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief van 1 maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik op deze vraag ben ingegaan ten aanzien van mijn inzet bij de internationale conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over». Over de resultaten van de conferentie zal ik u op korte termijn informeren.
Wat wordt uw inzet bij het actieplan van de Europese Commissie?
Ik steun het Action Plan against Wildlife Trafficking van de Europese Commissie en zal mij hard maken voor het opstellen van concrete raadsconclusies, die in de EU-Milieuraad van juni 2016 kunnen worden aangenomen. Ik zal u mijn reactie op het EU-actieplan toesturen tezamen met de resultaten van de conferentie.
Welke straffen kunnen er in Nederland voor illegale dierenhandel worden opgelegd? Welke straffen zijn er de afgelopen jaren in de praktijk opgelegd? Klopt het dat de opgelegde straffen in de praktijk slechts enkele honderden euro’s bedragen? Kunt u het verschil verklaren?
In Nederland bedraagt de maximumstraf voor deze vorm van criminaliteit 6 jaar gevangenisstraf en een maximumboete van 78.000 euro. In Europa kennen alleen Griekenland (10 jaar), Tsjechië (8 jaar) en Frankrijk (7 jaar) hogere gevangenisstraffen. De strafmaat is afhankelijk van de ernst en de omvang van de gepleegde delicten. Het is onjuist dat er in de praktijk slechts boeten van enkele honderden euro’s zouden worden opgelegd. Zo is bijvoorbeeld op 11 juni 2015 een dierenhandelaar door de rechtbank van Utrecht veroordeeld tot 15 maanden cel, waarvan vijf maanden voorwaardelijk wegens illegale dierenhandel. De hoofdverdachte in een andere zaak is vorig jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, een taakstraf en een ontneming van 300.000 euro.
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat wildlife crime een prioriteit is; wat voor menskracht wordt er op ingezet en hoeveel zaken worden afgedaan met een schikking? Wilt extra middelen vrijmaken voor capaciteit bij het OM? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de huidige OM capaciteit voldoende is?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket, dat gespecialiseerd is in complexe milieuzaken. Het Functioneel Parket heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren als prioritair thema. Daarnaast heeft het Functioneel Parket met de Nationale Politie en de NVWA afspraken om samen te werken op het gebied van het beoordelen van signalen en informatie om te komen tot opsporingsonderzoeken. Op deze manier wordt in overleg met ketenpartners de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk ingezet om betekenisvolle zaken aan te pakken, bijvoorbeeld in de gevallen dat er vermoedens zijn van georganiseerde criminaliteit.
De toegankelijkheid van hoger onderwijs voor dove 30+ studenten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTL Nieuws inzake Dove student Hugo is te oud voor een gebarentolk: «Ik voel me dubbel benadeeld»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht in algemene zin met betrekking tot de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor een dove student die alleen kan studeren met behulp van een doventolk en waarbij deze voorziening niet voorhanden is voor dove studenten ouder dan 30 jaar?
Het Ministerie van OCW hanteert in algemene zin een leeftijdsgrens van 30 jaar voor het verstrekken van een tolk in het onderwijs. Vanaf de leeftijdsgrens van 30 jaar komt de verantwoordelijkheid voor onderwijs bij de persoon te liggen en niet meer bij het Ministerie van OCW. Het stelsel van studiefinanciering is immers een stelsel dat jonge mensen in staat moet stellen een initiële opleiding te voltooien. Boven de 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid.
Gaat iemand daarna op eigen kosten studeren, dan bestaat vanaf studiejaar 2017/2018 de mogelijkheid om tot 55 jaar geld te lenen voor een studie. Het gaat hier echter enkel om een krediet voor het betalen van het collegegeld of lesgeld en dus niet om kosten voor bijvoorbeeld levensonderhoud, een tolk of aangepast vervoer.
Mensen ouder dan 30 jaar kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen.
Zo kan in het kader van het bevorderen van de re-integratiekansen in het arbeidsproces het UWV een tolk vergoeden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals het hebben van toestemming van het UWV om de opleiding met behoud van een uitkering te mogen volgen. Ook de gemeente kan in het kader van de Participatiewet een tolk vergoeden. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Deelt u de mening dat hier mogelijk sprake is van ongelijke situaties waarbij dove studenten van boven de 30 jaar tegen een forse extra drempel aanlopen doordat de financiering van een doventolk dan eindigt?
Tot de leeftijd van 30 jaar waarborgt de overheid dat personen toegang hebben tot het onderwijs. Vanaf de leeftijd van 30 jaar vervallen, zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, zowel voor personen met een beperking als voor personen zonder beperking, de meeste voorzieningen die de overheid biedt om te kunnen studeren. Studeren is dan de eigen individuele verantwoordelijkheid. Er is dan ook geen sprake van ongelijke situaties.
Hoe verhoudt een dergelijke situatie zich tot het VN-verdrag inzake rechten van mensen met een beperking, waarin een gelijke toegang tot onderwijs beschreven wordt?
Zie het antwoord op vraag 3. Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een beperking wordt op dit moment in Nederland geratificeerd. De Goedkeurings- en Uitvoeringswet is op 12 april 2016 behandeld in de Eerste Kamer.
Welke mogelijkheden ziet u en tot welke oplossingen bent u bereid om 30+ studenten met een beperking een gelijke kans op onderwijs te bieden als andere studenten?
Voor wat betreft de mogelijkheden om boven de 30 jaar te studeren, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kinderen en vrouwen die het slachtoffer zijn van seksueel geweld ten tijde van de ebola-epidemieën |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Liberia: The Ebola Rape Epidemic No One’s Talking About» dat begin deze maand op de website van Pulitzer Center werd gepubliceerd?1
Ja.
Heeft u eerdere signalen ontvangen, al dan niet van hulporganisaties die worden gefinancierd door Nederland, over de toename van seksueel geweld tegen vrouwen ten tijde van de ebolacrisis? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
Meisjes en vrouwen zijn ten tijde van conflict, sociale onrust, humanitaire crises en grootschalige calamiteiten extra kwetsbaar. Het is het kabinet bekend dat ook gedurende de ebolacrisis er sprake was van een toename van seksueel geweld tegen vrouwen. Vooral gedurende de quarantaine van hele woonwijken en dorpen heeft veel gender based violence plaatsgevonden. Omdat ebola tijdens de uitbraak alle aandacht opeiste en overheidsdiensten amper functioneerden, werden deze praktijken bijna niet gerapporteerd. De angst voor het virus betekende bovendien dat niemand actie durfde te ondernemen. Seksueel misbruik en zelfs uitbuiting konden daardoor ongestraft plaats vinden. Verder was ook sprake van een toename van transactie-seks als overlevingsstrategie.
In situaties als dezen onderhoudt het kabinet nauw contact met door Nederland gefinancierde hulporganisaties, waarvan wordt gevraagd speciaal aandacht te besteden aan deze problematiek. Zo besteedden uitvoerende organisaties – zoals Care Nederland, Cordaid, Plan Nederland, Save the Children, Terre des Hommes en ZOA in de Dutch NGO’s Joint Humanitarian Response for Ebola (JRE) onder leiding van Oxfam-Novib, evenals Artsen zonder Grenzen – nadrukkelijk aandacht aan voorlichting en preventie om geweld tegen vrouwen tegen te gaan. Daarbij werden lokale leiders van vrouwengroepen, kerkelijke gemeenschappen en community leadersingeschakeld om mensen beter te kunnen bereiken. Dit kan bijdragen aan verminderd geweld tegen vrouwen in de zo bereikte gemeenschappen, maar kan niet op nationaal niveau het probleem wegnemen. Ook agendeert Nederland deze problematiek op internationaal niveau.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van onder andere Save the Children dat het aantal tienerzwangerschappen in door ebola getroffen landen tussen de 10 en 65 procent is toegenomen? Ziet u een rol weggelegd voor de Nederlandse overheid om hier specifieke aandacht op te vestigen? Zo ja, op welke wijze?
De absolute cijfers zijn bij het kabinet niet bekend, maar de toename van seksueel geweld dat hier aan ten grondslag ligt is zeer te betreuren. Dit is een belangrijke reden dat het kabinet toegang tot en het respecteren van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten tot één van de vier speerpunten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft gemaakt. Zowel tijdens de ebola crisis als bij de huidige zika virus epidemie, spoort het kabinet uitvoerende organisaties aan om hun beleid en de praktijk zodanig aan te passen dat de toegang tot Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten zo goed mogelijk geregeld is.
Welke rol ziet u voor Nederland weggelegd om werk te maken van het gebrek aan kennis over de kwetsbare positie van kinderen en vrouwen op het gebied van seksueel geweld tijdens en na epidemieën? Op welke wijze kan het (noodhulp)beleid dat wordt uitgevoerd tijdens epidemieën worden aangescherpt om de kwetsbare situatie van deze groepen te voorkomen?
Nederland investeert op verschillende manieren in versterking van kennis over de specifieke behoeften vanvrouwen en meisjes in humanitaire situaties en over de cruciale rol dievrouwen spelen tijdens en na crises. Ook agendeert het kabinet dit onderwerp en het belang van preventie van gender based violence bij relevante vergaderingen en multilaterale bijeenkomsten en onderhandelingen. Zo zet Nederland de rechten van vrouwen en meisjesen de toegang tot seksuele en reproductieve dienstverlening hoog op de agendatijdens deWorld Humanitarian Summit in mei aanstaande.
Door gerichte diplomatieke inzet in de dialoog met overheden en overige relevante partners draagt Nederland, eigenstandig en samen met andere landen, bij aan bestrijding van gender based violence,waaronder tijdens epidemieën en/of conflicten. Uiteraard is een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van de inzet dat gezondheidssystemen adequaat (blijven) functioneren, waarbij kinderen en vrouwen toegang wordt geboden tot preventieve maatregelen en middelen die hen bescherming bieden tegen seksueel geweld en de gezondheids- en overige consequenties van epidemieën. Dit is een uitdaging die een integrale aanpak op wereldschaal vergt en waar Nederland actief aan bijdraagt. Daarbij komt Nederland met nadruk op voor de rechten van seksuele minderheden, die evenals vrouwen en meisjes vaak extra kwetsbaar zijn in sociaal fragiele omstandigheden.
Hoe bestempelt u de in het artikel geschetste situatie dat de Liberiaanse overheid zwangere meisjes en vrouwen verbiedt om naar school te gaan?
Het kabinet is van mening dat dit soort verboden onverstandig zijn. Toegang tot onderwijs is een belangrijk mensen- en kinderrecht. Het is zaak om aanstaande en jonge moeders de kans te geven zich optimaal te ontplooien. Onderwijs is daarvoor zeer belangrijk. Het uitsluiten van zwangere vrouwen en meisjes van onderwijs betekent een vermindering van hun kansen en die van hun kinderen om zich te ontwikkelen tot weerbare, economisch zelfstandige leden van de samenleving.
De toekomst van vracht op Schiphol en de rol van de KLM hierin |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van de Vereniging voor Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) dat er bij KLM geen focus meer is voor vracht en de bravoure weg zou zijn?1
Ondanks de reductie van haar vrachtvloot, is en blijft luchtvracht een kernactiviteit voor Air France KLM. Het vrachtbedrijf levert in 2015 2,4 miljard euro aan inkomsten, waarvan 1,4 miljard op Schiphol, en een bijdrage van ongeveer 0,5 miljard aan het passagenetwerk op Schiphol (bron: KLM). Ik deel de indruk van de VNV niet.
De geplande reductie van haar vrachtvloot door Air France KLM is onderdeel van een bredere herpositioneringsstrategie als gevolg van de wereldwijde overcapaciteit in de luchtvrachtsector. Het aanbod van luchtvrachtcapaciteit groeit wereldwijd al enkele jaren sneller dan de vraag. De verwachting is dat dit ook de komende jaren het geval zal zijn. Air France KLM springt in op die trend met de introductie van de nieuwe generatie passagiersvliegtuigen met een grotere ruimcapaciteit voor het vervoer van luchtvracht. Het oudere 747–400 Boeing passagiersvliegtuig (de «jumbojet») kan bijvoorbeeld 12 ton vracht vervoeren onderin het ruim. Het nieuwe Boeing 777 300ER passagiersvliegtuig kan bijna het dubbele gewicht aan.
Een beperkt deel van alle goederen kan alleen maar in volledige vrachttoestellen worden vervoerd. Het overgrote deel van het huidige vrachtvervoer past ook aan boord van de passagiersvliegtuigen. Daarmee blijft Air France KLM een belangrijke speler in de wereldwijde luchtvrachtmarkt. De strategie van Air France KLM is ook gericht op kwaliteit, waarbij geïnvesteerd wordt om de rol in premium-groeiproducten, zoals E-commerce en farmaceutische producten, te versterken.
Deelt u de mening van de voorzitter van de VNV dat KLM nog steeds een belangrijke speler is voor vracht op Schiphol, dat vracht, zij het als bijproduct in de strategie van KLM, een belangrijk onderdeel vormt voor de exploitatie van de maatschappij en dat deze positie daarom niet verder ondermijnd moet worden door iedereen maar toe te laten op Schiphol via een open sky op vrachtgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met de voorzitter van de VNV eens dat KLM een belangrijke speler op Schiphol is op het gebied van luchtvracht en dat luchtvracht een belangrijk onderdeel vormt van de exploitatie van de maatschappij.
Een belangrijke doelstelling van het Nederlandse luchtvaartbeleid is het realiseren van een optimale kwaliteit van het netwerk van luchtverbindingen om de positie van de mainport te versterken. De verlening van verkeersrechten («landingsrechten») is daarbij een belangrijk instrument. Er is daarbij geen sprake van een open skies beleid op vrachtgebied. Bij het verlenen van verkeersrechten aan luchtvaartmaatschappijen uit derde landen voor zowel passage- als volledige vrachtdiensten wordt van geval tot geval getoetst wat het effect daarvan is op de netwerkkwaliteit van het bestaande geregelde vervoer van, naar, en via Nederland en op de concurrentiepositie van Schiphol op vrachtgebied.
In hoeverre bent u van mening dat de ondergang van Martinair het gevolg is van oneerlijke concurrentie van maatschappijen uit de Golfstaten die met staatssteun marktaandeel vergaren?
Er is geen sprake van een ondergang van Martinair Cargo. Martinair Cargo blijft actief als vrachtmaatschappij binnen Air France KLM. De reductie van het aantal vrachttoestellen is een gevolg van overcapaciteit in het aanbod van vrachtvervoer in de hele wereld, waaronder de Golfregio. De verkleining van de vrachtvloot is onderdeel van de bredere herpostioneringsstrategie van Air France KLM en is noodzakelijk om de positie van Air France KLM Cargo en Martinair Cargo op langere termijn zeker te stellen.
Welke rol ziet u voor Schiphol en KLM om de vrachtafhandeling op Schiphol op een hoog niveau te houden, zodat bedrijven die hiervan afhankelijk zijn zo goed mogelijk bediend worden?
Schiphol en KLM vervullen een belangrijke rol bij de afhandeling van vracht en het is van belang om deze positie te behouden. De onlangs gelanceerde vrachtstrategie van Schiphol is gericht op optimalisatie van de luchtvrachtprocessen op de grond, een leidende rol op het gebied van innovatie en technologie en het versterken van haar concurrentiepositie. Daarbij wordt ingezet op het behoud en aantrekken van distributiecentra in Nederland, waarmee bedrijven die afhankelijk zijn van luchtvracht zo goed mogelijk worden bediend. De strategie van de Air France KLM groep is eveneens gericht op kwaliteit, waarbij onder meer geïnvesteerd wordt in premium-groeiproducten, zoals E-commerce (kleine pakketjes), expresse (snelle afhandeling) en farmaceutische producten.
Hoe kijkt u aan tegen de wijze waarop het gat dat is ontstaan door het wegvallen van Martinair wordt gecompenseerd? Is hier voornamelijk een rol weggelegd voor KLM of ziet u ook ruimte voor maatschappijen van buiten de EU?
Het reduceren van vrachttoestellen past in een wereldwijde trend. De exploitatie van vrachtvliegtuigen staat wereldwijd onder druk door overcapaciteit. Dit blijkt uit de studie van Seabury die in opdracht van IenM is uitgevoerd (Seabury 2015, bijlage bij Kamerstuk 29 665, nr. 211). Air France KLM vermindert het aantal vrachtvliegtuigen om de financiële kwetsbaarheid op het gebied van vracht te verminderen en om de continuïteit van de vrachtactiviteiten te waarborgen.
Er is geen sprake van een volledig wegvallen van de vrachtvloot van Martinair. Het bedrijfsmodel is gebaseerd op vermindering van het aantal vrachtvliegtuigen tot vier Boeing 747 toestellen, maar niet op het volledig uitfaseren van de vrachtvloot. Daarnaast wordt de ruimcapaciteit van de passagevloot ingezet voor het vervoer van luchtvracht.
Slechts een beperkt deel van alle goederen heeft de vrachtcapaciteit nodig die in volledige vrachtvliegtuigen geboden wordt. Het overgrote deel van het huidige vervoer past ook aan boord van de passagiersvliegtuigen van Air France KLM. Op de routes waar op bepaalde tijden meer capaciteit nodig is, zoals de bloemenroutes van Zuid-Amerika en Afrika, zet Air France KLM de vrachtvliegtuigen in. Daarnaast opereren er meer dan 25 andere vrachtmaatschappijen via Schiphol, voor wie eveneens een belangrijke rol is weggelegd op het gebied van luchtvrachtvervoer van en naar de belangrijke wereldwijde vrachtmarkten. De studie van Seabury laat zien dat Schiphol hiermee de meeste operators van vrachtvliegtuigen heeft en het meest open regime ten opzichte van haar Europese concurrenten.
In 2015 heeft KLM al drie vrachtvliegtuigen uitgefaseerd. Toch is in die periode op Schiphol de totale capaciteit blijven groeien met meer vrachtvluchten en bestemmingen en is de druk op de prijzen niet afgenomen.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat sommige bedrijven die in Nederland gevestigd zijn toch voor luchthavens elders in Europa kiezen voor hun vrachtafhandeling, waarna deze goederen met wegtransport alsnog naar Nederland worden vervoerd?2
Er zijn inderdaad importstromen die via andere luchthavens naar Nederland komen. Die «weglekkende» importstroom moet naar mijn mening zo beperkt mogelijk blijven. Het is dus van belang dat Schiphol een sterke concurrent blijft ten opzichte van de andere Europese luchthavens die veel vracht vervoeren. Daar zetten Schiphol en vrachtpartijen op Schiphol ook op in. Ik ben in overleg met de vrachtsector om te bezien hoe ik deze partijen waar nodig kan ondersteunen.
Overigens komen er andersom ook vrachtstromen via Schiphol binnen die per vrachtwagen naar andere Europese landen vervoerd worden, voor een deel via de distributiecentra in Nederland. En daarnaast lopen er exportstromen via Schiphol die in andere landen geproduceerd zijn. Per saldo gaat het op Schiphol om meer luchtvrachtvolume dan wat alleen de Nederlandse import en export door de lucht op zou kunnen leveren. Uit het onderzoek van Seabury (2015) blijkt dat Nederland sterk presteert op het gebied van luchtvracht in vergelijking tot haar economische omvang: waar het aandeel van de Nederlandse economie gemeten in BBP 4.9% van West-Europa bedraagt, behaalt Nederland een aanzienlijk hoger Europees marktaandeel voor zowel luchtvrachtimport (17.6%) als -export (7.1%) gemeten in verhandeld gewicht.
Deelt u de mening van veel EVO-leden dat Schiphol de kwaliteit van de afhandeling van vracht moet verbeteren? Zo ja, welke maatregelen gaat u met Schiphol nemen om de vrachtafhandeling te verbeteren?
Uit het onderzoek van Seabury (2015) blijkt dat Schiphol wat betreft connectiviteit en ontwikkeling van de luchtvracht goed presteert in vergelijking tot andere Europese luchthavens. Om deze sterke positie te behouden en te versterken is het belangrijk dat de kwaliteit van de grondoperatie op Schiphol op een hoog niveau blijft. Het Schiphol Smartgate Cargo project draagt hier in belangrijke mate aan bij. Dit project is een intensief en innovatief partnerschap tussen de particuliere sector en overheidsinstanties met als doel de processen van douaneafhandeling en ander overheidstoezicht (KMar/NCTV, ILT, NVWA) sneller en efficiënter te maken. Ook de onlangs gelanceerde vrachtstrategie van Schiphol richt zich onder andere op het optimaliseren van de luchtvrachtprocessen op de grond. Op dit moment verken ik verder met de Nederlandse vrachtsector welke concrete maatregelen er als onderdeel van de Actieagenda Schiphol 2016–2025 genomen kunnen worden om de vrachtafhandeling via Schiphol nog verder te verbeteren.
De verplichte ouderbijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u van mening dat onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen (Leonardo-onderwijs) vrij toegankelijk moet zijn, ook voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Zo ja, acht u het wenselijk dat er een verplichte eigen bijdrage van € 1.145 tot € 1.200 van ouders wordt gevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik ben van mening dat het onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen net als voor andere leerlingen vrij toegankelijk en kosteloos moet zijn. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs moeten voorzien in een passend aanbod voor elke leerling, ook voor hoogbegaafde leerlingen. Passend onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen wordt in de regel langs drie lijnen ingericht. In de basisondersteuning die elke school in een samenwerkingsverband biedt, moet rekening gehouden worden met de onderwijsbehoefte van hoogbegaafde leerlingen. Voor een grote groep hoogbegaafde leerlingen zijn het aanbieden van extra verrijkingsstof, het compacter aanbieden van de lesstof of het sneller door een methode gaan en/of een klas overslaan effectieve onderwijsaanpassingen. In aanvulling op de basisondersteuning kunnen middelen ingezet worden voor bijvoorbeeld plusklassen of steunpunten hoogbegaafdheid, waar hoogbegaafde leerlingen bijvoorbeeld één dagdeel terecht kunnen voor extra activiteiten. Voor hoogbegaafde leerlingen met een bijkomende problematiek kan extra ondersteuning in voorzieningen voor speciaal of regulier onderwijs nodig zijn.
Hoe verhoudt het moeten betalen van een verplichte bijdrage voor het onderwijs aan hoogbegaafden zich met de doelstellingen van passend onderwijs? Kunt u aangeven of deze manier van werken «passend» is?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat extra curriculaire programma’s als het Leonardo-onderwijs onbereikbaar zijn voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u toelichten welke maatregelen u neemt om dergelijk onderwijs ook toegankelijk te maken voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zouden er in uw ogen – in het kader van passend onderwijs – extra curriculaire programma’s voor hoogbegaafden nodig moeten zijn voor een passend onderwijsaanbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er, net als geldt voor de zwakkere leerlingen, binnen het reguliere curriculum voldoende ruimte is om te voorzien in een passend onderwijsaanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Er wordt in het kader van het Plan van Aanpak Toptalenten veel aandacht geschonken aan het herkennen van talenten, het bieden van maatwerk en het verrijken van het aanbod. Zoals ik ook in mijn brief van 14 maart over de voortgang van het Plan van Aanpak Toptalenten schreef, wordt er veel gedaan om het leerstofaanbod voor toptalenten uit te breiden. Scholen slagen er steeds beter in om uitdagender onderwijs te bieden. Steeds minder leerlingen vervelen zich en ouders geven aan dat hun kinderen gebaat zijn bij de extra uitdaging die wordt geboden. Het Plan van Aanpak Toptalenten is bedoeld voor alle kinderen en staat los van het inkomen van ouders. Er wordt voor activiteiten in dit kader, waarvoor scholen overigens ook extra middelen krijgen, geen bijdrage gevraagd.
Kunt u toelichten hoe het betalen van een verplichte bijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden past in het door u ontworpen zogenaamde excellentieprogramma nu blijkt dat excellentie blijkbaar alleen is weggelegd voor kinderen van rijke ouders? Hoe gaat u deze tweedeling in het onderwijs een halt toe roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend hoeveel scholen een dergelijk extra curriculair programma aanbieden en welke kosten daaraan verbonden zijn? Kunt u deze informatie aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij niet bekend. Op de website van Novilo, dat de begeleiding van de Leonardo scholen heeft overgenomen is een lijst te vinden van ongeveer 100 Leonardo-scholen die zich bij Novilo hebben aangesloten. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Ziet u mogelijkheden om de extra middelen voor het hoogbegaafdenonderwijs in te zetten om kinderen van ouders met een laag inkomen toegang te verschaffen tot het Leonardo-onderwijs? Zo nee, waarom niet?
De extra middelen die de samenwerkingsverbanden passend onderwijs ontvangen voor het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen zijn bedoeld om te voorzien in een dekkend aanbod op alle niveaus van passend onderwijs. Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Bent u bereid om de verplichte bijdrage voor het Leonardo-onderwijs wettelijk onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak van de HIV-patiënt die zijn eigen hennep mag telen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de rechter op 10 februari jl., waarin de rechtbank Amsterdam de verdachte heeft vrijgesproken van de aanklacht dat hij een te grote hoeveelheid hennepplanten teelde en in bezit had dan wettelijk toegestaan?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de rechtbank Amsterdam in deze zaak de medische noodzaak voor het zelf kweken van cannabis zwaarder vond wegen dan het voldoen aan de vereisten van de Opiumwet?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter.
Kunt u toelichten wat de gevolgen van deze uitspraak zijn voor het zelf telen van cannabis voor medicinale doeleinden door particulieren, met het oog op de uitspraak van de Hoge Raad waar de Amsterdamse rechter zich in deze zaak op baseert? Bent u het ermee eens dat hiermee een precedent is geschapen voor deze gevallen? Ziet u noodzaak de Opiumwet aan te passen zodat patiënten zelf medicinale cannabis kunnen kweken en zij niet eerst voor de rechter moeten bewijzen dat het illegaal kweken van cannabis voor hen van levensbelang is? Waarom wel indien nee, waarom niet?
Zoals de rechtbank Amsterdam zelf ook heeft aangegeven, is de betreffende uitspraak uitzonderlijk en alleen in dit individuele geval van toepassing en wordt er dus geen precedent geschapen. Het Bureau Medische Cannabis (BMC) streeft naar een zo breed mogelijk aanbod van medische cannabis, waar zoveel mogelijk patiënten bij gebaat zijn. Het huidige aanbod bestaat inmiddels uit vijf variëteiten, die van elkaar verschillen wat betreft samenstelling en concentratie van verschillende stoffen, juist om zoveel mogelijk patiënten van dienst te kunnen zijn. Daarnaast kunnen patiënten zich wenden tot het BMC indien ze baat hebben bij specifieke varianten die nu (nog) niet aangeboden worden. Het BMC zal dan, in samenwerking met wetenschappers, bekijken wat dit voor het toekomstige aanbod kan betekenen. In 2010 en 2014 heeft dit er al toe geleid dat er na input van patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe variëteiten beschikbaar zijn gekomen. Ook heeft het BMC in samenwerking met de Universiteit Leiden analytisch onderzoek laten verrichten naar de chemische samenstelling van de variëteiten die beschikbaar zijn in de apotheek. Dit onderzoek wordt momenteel afgerond en gereed gemaakt voor wetenschappelijke publicatie medio 2016. Daarnaast heeft de Universiteit Leiden, in samenwerking met het Trimbos Instituut, ook samples van coffeeshops meegenomen in de analyse. Naar aanleiding hiervan is BMC geïnformeerd dat de variëteiten, zoals nu verkrijgbaar in de apotheek, wat samenstelling betreft goed dekkend zijn, met uitzondering van de in de coffeeshops aanwezige soort Amnesia. Momenteel wordt deze variëteit ontwikkeld en is naar verwachting medio dit jaar in de apotheek beschikbaar. In het verlengde hiervan is het BMC in contact met de Stichting Patiënten Groep Medicinale Cannabis Gebruikers (PGMCG). Deze stichting heeft een enquête uitgezet onder haar leden, onder andere om te bezien welke variëteiten eventueel nog missen in het huidige aanbod medicinale cannabis.2 Ik ga ervan uit dat dit leidt tot een goed dekkend systeem van medicinale cannabis en zie dan ook geen noodzaak tot aanpassing van de Opiumwet.
De Opiumwet verbiedt het telen van cannabis en alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Het is wettelijk dus niet mogelijk dat een dokter een ontheffing verleent, waardoor een patiënt op basis van een doktersverklaring zelf cannabis zou kunnen kweken. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medische cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is. De in de apotheek beschikbare medicinale cannabis is een product van farmaceutische kwaliteit. Het hele productieproces is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk, daar arts en apotheek de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Ziet u mogelijkheden dat patiënten voortaan op basis van een doktersverklaring zelf cannabis mogen kweken? Waarom wel indien nee, waarom niet? Ziet u andere mogelijkheden om patiënten die in verband met een geneeskundige toepassing van cannabis genoodzaakt zijn medicinale cannabis zelf te kweken tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat steeds vaker rechters de bestaande wet- en regelgeving rondom cannabis zoals vastgelegd in de Opiumwet opzij schuiven, omdat zij het huidige beleid in de praktijk niet houdbaar achten, zoals ook in de zaak «Hash en wiet goed voor de schatkist» onder de Amsterdamse politierechter het geval was?2 Wat is uw mening over deze ontwikkeling? Acht u het wenselijk dat de rechterlijke macht steeds vaker aangeeft rondom de productie, teelt en verkoop van cannabis haar belangrijkste taak, namelijk het controleren van de uitvoering van wetten en regelgeving, niet te kunnen uitvoeren aangezien de wet- en regelgeving rondom de productie, teelt en verkoop van cannabis in de praktijk onuitvoerbaar is?
Het is aan de rechter om zaken die aan hem worden voorgelegd te beoordelen binnen de kaders van de wet. De bestaande wet- en regelgeving rondom cannabis waarnaar wordt verwezen behelst een zekere paradox, waarbij de aankoop van cannabis in coffeeshops wordt gedoogd en de levering aan de coffeeshop illegaal is. Die paradox bestaat evenwel al even lang als de gedoogde coffeeshops en is vanaf de aanvang van het coffeeshopbeleid onderkend. Achter dit gedoogbeleid heeft een meerderheid van uw Kamer zich meermaals geschaard.4
Het schenden van de hoorplicht bij bezwaarprocedures inzake kinderopvangtoeslag |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op uitspraak van zowel de Rechtbank Noord Nederland als de rechtbank Oost-Brabant waarin zij in de overweging stellen dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoorplicht op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden?1
In de uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2015, kenmerk 14/14378 en van de Rechtbank Noord-Nederland van 10 september 2015, kenmerk 14/1372 is geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen belanghebbenden ten onrechte niet heeft gehoord. De Belastingdienst/Toeslagen zal deze uitspraken in soortgelijke zaken tot richtsnoer nemen.
Bent u van mening dat een dergelijke, herhaaldelijke schending van de hoorplicht de schijn opwerpt dat de Belastingdienst/Toeslagen bezwaarmakers actief lijkt te ontmoedigen? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontmoediging tegen te gaan? Zo nee, hoe zou u het herhaaldelijk schenden van de hoorplicht dan willen duiden?
De Belastingdienst wil conform de Algemene wet bestuursrecht actief uitvoering geven aan de hoorplicht, teneinde geschillen tussen Belastingdienst en belanghebbenden tot een goed einde te brengen. Het horen draagt, net als andere contacten met de indiener van een bezwaarschrift, bij aan een zorgvuldige heroverweging van het besluit. Als er redelijkerwijs twijfel is of het bezwaarschrift niet-ontvankelijk of ongegrond is, dient een belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord. Van een actief ontmoedigen van het horen is dan ook geen sprake. Aan de zaken die hebben geleid tot beide uitspraken kan een verschil van inzicht ten grondslag liggen, maar beoordelen is ook mensenwerk en uiteraard worden daar af en toe fouten bij gemaakt. Het is aan de Belastingdienst deze fouten te erkennen, herkennen, waar nodig te herstellen en hiervan te leren. Constateert de rechter dat de hoorplicht is geschonden, dan kan hij de zaak terugwijzen en het griffierecht en/of de proceskosten vergoeden. Ik zie geen noodzaak naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbanken een onderzoek in te stellen. Ik zie wel noodzaak om de procedure bij soortgelijke gevallen aan te passen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich aan de bezwaarprocedure houdt zoals vastgelegd in de Awb?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe vaak de Belastingdienst/Toeslagen geen hoorzitting heeft toegelaten waar zij dit wel of naar alle waarschijnlijkheid had moeten doen? Zo ja, wanneer kan de Tweede Kamer dit onderzoek ontvangen en hoe gaat u de getroffen bezwaarmakers compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn bezwaarmakers sinds de invoering van de kinderopvangtoeslag in beroep gegaan bij de rechtbank nadat zij het oneens waren met de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, en in hoeveel van deze zaken heeft het horen van de bezwaarmaker niet plaatsgevonden?
In de periode 2009 tot en met 2015 zijn 5.854 beroepschriften kinderopvangtoeslag ingediend (exclusief de ingetrokken beroepschriften). Van voor 2009 zijn deze gegevens niet beschikbaar. De Belastingdienst/Toeslagen houdt geen cijfers bij over het aantal malen dat is gehoord, respectievelijk niet is gehoord.
Het uitvoeren van equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat er gevraagd is naar de uitvoering van equivalente maatregelen ten behoeve van de akkerbouw bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2016, onderdeel Landbouw en Natuur?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat er door de vragensteller onder andere bij het Algemeen overleg Landbouw inclusief mestbeleid op 1 juli 2015 en het Algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 3 september 2015 gevraagd is om haast te maken met de uitvoering van equivalente maatregelen?
Ja.
Sinds wanneer ligt het onderzoek door de Wageningen Universiteit in opdracht van de akkerbouwsector ten aanzien van equivalente maatregelen bij uw ministerie?
Het onderzoek naar equivalente maatregelen uitgevoerd door Wageningen University & Research Centre (WUR) in opdracht van LTO Nederland en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) is per brief gedateerd 8 april 2015 aan mijn ambtsvoorganger toegezonden.
In overleg met LTO en NAV is in september 2015 besloten om aanvullende vragen te stellen aan WUR in relatie tot de onderbouwing van de voorgestelde maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen». De definitieve versie van de notitie met het antwoord op de aanvullende vragen is per email aan mijn ministerie gezonden op 29 december 2015.
Wanneer heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie over het toestaan van equivalente maatregelen?
De Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie is per brief van 2 oktober 2015 door mijn ministerie geïnformeerd over het voornemen van Nederland om drie equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn in te voeren.
Kunt u de Kamer informeren over de reactie van de Europese Commissie en over wanneer u deze reactie heeft gekregen?
Het antwoord van de Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie gedateerd 20 november 2015 op de hiervoor genoemde brief van 2 oktober 2015 is op mijn ministerie ontvangen op 26 november 2015. In de reactie staat de zorg van de Europese Commissie over eventuele negatieve milieueffecten van de equivalente maatregelen centraal. De Europese Commissie wijst erop dat op basis van de Nitraatrichtlijn geen formele toestemming vereist is voor de maatregelen onder een actieprogramma, hoewel de Europese Commissie wel actie kan ondernemen indien een lidstaat de Nitraatrichtlijn niet naleeft. De Europese Commissie plaatst een aantal kanttekeningen bij elk van de voorgestelde maatregelen in de context van het bereiken van de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Ook worden nog enkele vragen gesteld over de voorgenomen maatregelen. De Europese Commissie vraagt om een goede monitoring van de milieueffecten van de equivalente maatregelen.
Bent u zich ervan bewust dat in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is overeengekomen dat maatwerk via bedrijf toegesneden maatregelen mogelijk gemaakt zou worden?
Ja. In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is aangegeven dat het mogelijk is om equivalente maatregelen te nemen als wetenschappelijk aangetoond kan worden dat voorgestelde maatregelen minimaal eenzelfde milieuresultaat hebben als de bestaande generieke beleidsmaatregelen. Ook moeten de equivalente maatregelen geborgd kunnen worden en dienen niet te leiden tot een wezenlijke toename van de uitvoerings- en handhavingslasten van de overheid. Als aan al deze voorwaarden voldaan is, kunnen equivalente maatregelen ingevoerd worden.
Bent u bereid om werk te maken van de mogelijkheid tot evenwichtsbemesting via bedrijf toegesneden maatregelen? Zo ja, wilt u het mogelijk maken dat er in het komende groeiseizoen gebruik van wordt gemaakt?
Invoeren van de equivalente maatregelen als voorgesteld door LTO en NAV vereist een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Om de maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» op bouwland met de fosfaattoestand «neutraal» te kunnen gebruiken, is ook wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet noodzakelijk. Deze wijzigingen worden momenteel voorbereid en zijn in belangrijke mate gebaseerd op de onderbouwing door WUR. Ik heb hiervoor al aangegeven dat pas eind december 2015 deze onderbouwing compleet was.
De procedures om deze maatregelen in regelgeving te verankeren zullen spoedig gestart worden. Onderdeel van de procedure is publicatie ten behoeve van inspraak en een technische notificatie bij de Europese Commissie. Met de publicatie ten behoeve van inspraak wordt ook aan andere belanghebbenden dan de initiatiefnemers van de betreffende equivalente maatregelen de mogelijkheid geboden om kennis te nemen van de voorgestelde maatregelen en daar hun mening over te geven. Dit komt de kwaliteit van de regelgeving ten goede. Naar aanleiding van de technische notificatie kunnen de Europese Commissie en ook andere lidstaten vragen stellen, in het bijzonder ook in relatie tot het vrije verkeer van goederen.
De procedures om deze wijzigingen van Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet te realiseren nemen naar verwachting respectievelijk ongeveer 6 en 9 maanden vanaf het moment van publicatie voor inspraak in beslag. Pas nadat de gehele procedure voor wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet respectievelijk het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zijn doorlopen, zijn de wijzigingen definitief. Als de gehele procedure in 2016 wordt afgerond, dan gelden de betreffende verhogingen van de gebruiksnormen bij toepassing van de equivalente maatregelen in 2016.
Wordt volgens u met de equivalente maatregelen rekening gehouden met bodemvruchtbaarheid?
De drie equivalente maatregelen die door LTO en NAV zijn voorgesteld («opbrengstafhankelijke gebruiksnormen», «vervanging drijfmest» en «rijenbemesting in mais») zijn specifiek gericht op een verhoging van de stikstofgebruiksnormen indien aan de voorwaarden als geformuleerd in de maatregelen wordt voldaan. De equivalente maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» heeft ook betrekking op een verhoging van de fosfaatgebruiksnormen op gronden met fosfaattoestand «laag» of «neutraal» voor bepaalde gewassen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
De voorstellen van LTO en NAV zoals onderbouwd door de WUR zijn dus specifiek gericht op het verhogen van de stikstof- en fosfaatbemesting en bevatten geen specifieke maatregelen gericht op het verbeteren van andere aspecten van de bodemvruchtbaarheid. De wens om zogenaamde bodemverbeteraars toe te staan in het kader van de voorgestelde equivalente maatregelen is mij bekend, maar er is geen onderbouwing voor de milieueffecten en dan met name de effecten op de nitraatgehaltes hiervan voorhanden. Dat betekent dat opnemen van bodemverbeteraars niet zou voldoen aan een belangrijke voorwaarde voor equivalente maatregelen, namelijk dat een milieukundige onderbouwing voor minimaal eenzelfde milieuresultaat beschikbaar is.
Ik ga er vanuit dat landbouwers een goede bodemkwaliteit en -vruchtbaarheid in hun managementafwegingen als centraal belang meenemen en vanuit dat belang ook hun keuzes maken inzake bijvoorbeeld gewasrotatie, grondbewerking en aanvoer van organische stof. Het is aan de landbouwer om al dan niet gebruik te maken van een bepaalde equivalente maatregelen als alternatief voor de generieke beleidsmaatregelen, passend bij het langjarige management op het bedrijf.
Bent u bereid om alle drie de door de landbouwsector voorgestelde equivalente maatregelen voor mei 2016 om te zetten in een regeling?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het komende Algemeen overleg mestbeleid voorzien op 10 maart 2016?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De niet-reanimerenpenning |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging in uw brief d.d. 20 oktober 2015 inzake de niet-reanimerenpenning, namelijk dat u voor het einde van 2015 de Kamer nader zou informeren over de voortgang van uw gesprekken over een neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning?1
Ja.
Wat is de reden dat u de Kamer nog niet geïnformeerd heeft over de voortgang van deze gesprekken?
Ik heb diverse private partijen benaderd met het verzoek de uitgifte en verstrekking van de niet reanimeren-penning, eventueel gezamenlijk en met subsidie van VWS, te verzorgen. De in eerste instantie hiertoe benaderde private partijen waren afhoudend. Vervolgens heb ik het verzoek aan de NPCF voorgelegd. De NPCF heeft dit verzoek in beraad. Ik heb dit de Tweede Kamer d.d. 17 december 2015 laten weten in mijn brief met kenmerk 881753-145213 BPZ.
Wat is de huidige stand van zaken in het overleg inzake een neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke partijen bent u hierover in gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer op de kortst mogelijke termijn te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zodra ik meer duidelijkheid heb, zal ik u hierover informeren. De NPCF zal aan de hand van een impactanalyse (personele en financiële consequenties) over de overdracht beslissen. Ik verwacht u in dit voorjaar te kunnen berichten.
Bent u bereid en in staat de neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning per 1 juli 2016 mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de NPCF besluit de uitgifte en verstrekking van de niet reanimeren-penning te gaan verzorgen, dan zal ik een kwartiermaker aanstellen om de overdracht van deze taken van de NVVE naar de NPCF zorgvuldig te laten verlopen en dit proces te faciliteren. Ik streef ernaar dit zo spoedig mogelijk maar uiterlijk per 1 januari 2017 gerealiseerd te hebben.
Hierbij wil ik nog opmerken dat de uitgifte en verstrekking van een niet reanimeren-penning geen publiekrechtelijke taak is.
Het bericht “ING stopt met watervilla hypotheken” |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «ING stopt met watervilla hypotheken» op de website van LWO (Landelijke Woonboten Organisatie)? Wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Klopt het dat hiermee de grootste speler in deze nichemarkt wegvalt?
Ja, ING is de grootste speler op de markt voor woonboothypotheken.
Hoe ziet de markt van aanbieders voor woonboothypotheken er na het afhaken van ING bij woonboothypotheken uit in Nederland? Hoeveel aanbieders zijn er nog?
ING en Rabobank zijn op dit moment de enige marktpartijen die hypotheken voor woonboten aanbieden. Met het wegvallen van ING blijft de Rabobank over als enige aanbieder van woonboothypotheken.
Welke gevolgen heeft dit voor de huidige woonbootbewoners? Welke gevolgen heeft dit voor mensen die in de toekomst een woonboot zouden willen kopen?
Voor de huidige klanten van ING die een woonboothypotheek hebben afgesloten, verandert er niets. ING zal die klanten blijven bedienen. Consumenten die in de toekomst een woonboot zouden willen kopen, dienen op zoek te gaan naar een andere aanbieder van hypotheken (bestaande aanbieder of nieuwe markttoetreder) voor woonboten. De Rabobank heeft aangegeven geen aanleiding te zien om te stoppen met het verstrekken van woonboothypotheken. Door het wegvallen van de ING voor dit marktsegment ontstaat er meer ruimte voor andere aanbieders om tot deze markt toe te treden. Een andere mogelijkheid is om de aankoop op een andere wijze te financieren, bijvoorbeeld met eigen middelen of met een persoonlijke lening. De rente van een persoonlijke lening is wel hoger dan de rente voor een hypotheek, maar ook voor persoonlijke leningen geldt dat de rente aftrekbaar is als de lening bestemd is voor de aanschaf, verbetering of verbouwing van een woonboot die als hoofdverblijf dient en een vaste ligplaats heeft. De lening moet uiteraard aan alle voorwaarden voor aftrek voldoen, waaronder de voorwaarde dat deze tenminste annuïtair wordt afgelost.
Wat is de oorzaak van het feit dat er maar zo weinig aanbieders zijn in dit specifieke marktsegment?
Er zijn weinig aanbieders die zich richten op woonboothypotheken omdat woonboothypotheken complex zijn en bijzondere kennis is vereist om woonboten op de juiste waarde te kunnen taxeren. Ook is kennis nodig van de verschillende gemeentelijke regelingen die betrekking hebben op woonboten.
Hoe kan er gezorgd worden dat er meer nieuwe toetreders op dit specifieke marktsegment komen? Bent u bereid om in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken te kijken welke mogelijkheden er zijn om meer nieuwe toetreders op dit deel van de markt te krijgen?
Er zal overleg worden gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken en gevraagd worden welke ideeën zij hebben om ervoor te zorgen dat er meer aanbieders van woonboothypotheken op de markt kunnen komen.
Het ontzeggen van een tolkvoorziening aan een dove student aan een Hogeschool |
|
Enneüs Heerma (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat aan een werkloze student van de Hogeschool Fontys de voorziening voor een tolk Nederlandse Gebarentaal is ontzegd, omdat hij de leeftijd van 30 jaar heeft bereikt?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat een student op grond van de Wet overige onderwijssubsidies (WOOS) recht heeft op een tolk Nederlandse Gebarentaal of een schrijftolk, maar dat dit recht ophoudt als de student 30 jaar wordt?
Het Ministerie van OCW hanteert in algemene zin een leeftijdsgrens van 30 jaar voor het verstrekken van een tolk in het onderwijs. Vanaf de leeftijdsgrens van 30 jaar komt de verantwoordelijkheid voor onderwijs bij de persoon te liggen en niet meer bij het Ministerie van OCW. Het uitgangspunt daarbij is dat een persoon voor die leeftijd in staat moet zijn om een initiële opleiding te voltooien. Vanaf 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid.
Mensen van 30 jaar en ouder kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen. Zo kan in het kader van het bevorderen van de re-integratiekansen in het arbeidsproces UWV een tolk vergoeden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals het hebben van toestemming van UWV om de opleiding met behoud van een uitkering te mogen volgen. Ook de gemeente kan in het kader van de Participatiewet een tolk vergoeden. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Deelt u de mening van deze leden dat werkloosheid zoveel mogelijk bestreden moet worden en dat dove werklozen net als andere werklozen in de gelegenheid gesteld moeten worden om een opleiding te volgen die hen perspectief op werk biedt, ongeacht leeftijd?
Ik deel de mening dat werkloosheid zoveel mogelijk bestreden moet worden en ten behoeve daarvan door werklozen zo nodig een opleiding kan worden gevolgd. Dit geldt ook door mensen die doof zijn. Zowel de Wet WIA als de Wajong bieden de mogelijkheid om voor het volgen van een opleiding een tolk in te zetten, ongeacht de leeftijd van de desbetreffende persoon. UWV beoordeelt wel eerst of de opleiding noodzakelijk is voor het verkrijgen van werk. Voorts hanteert UWV het beleid dat een scholing in principe maximaal één jaar kan duren. In individuele gevallen kan een scholing van langere duur worden toegestaan, maar niet meer dan twee jaar.
Gaat het om iemand voor wiens arbeidsinschakeling een gemeente op grond van de Participatiewet verantwoordelijk is, dan kan op grond van de Landelijke regeling tolkvoorziening voor mensen met een zintuiglijke beperking 2015 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een tolk bij de ondersteuning in werk worden ingezet. UWV voert deze regeling uit voor de gemeenten.
Hoe verhoudt in dit verband de Wet WOOS zich naar uw oordeel tot het nieuwe leenstelsel, waar de leeftijdsgrens van 30 jaar niet langer van toepassing is?
De Wet WOOS en het nieuwe leenstelsel sluiten op elkaar aan. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is er voor de tolkvoorzieningen een leeftijdsgrens van in principe 30 jaar omdat dan de verantwoordelijkheid voor onderwijs van het Ministerie van OCW zich naar de burger verplaatst. Ditzelfde geldt ook bij de studiefinanciering.
De leeftijdsgrens van 30 jaar voor het aanvragen van studiefinanciering is in het nieuwe stelsel nog steeds van toepassing. Vanaf studiejaar 2017/2018 bestaat daarnaast de mogelijkheid om tot 55 jaar geld te lenen voor een studie. Het gaat hier echter enkel om een krediet voor het betalen van collegegeld of lesgeld en dus niet om overige noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden voor het kunnen volgen van onderwijs, zoals levensonderhoud, reiskosten en in sommige gevallen een tolk, aangepast vervoer of een brailleregel.
Bent u voornemens om analoog aan het nieuw ingevoerde leenstelsel voor studenten, de leeftijdsgrens van 30 voor studenten die werkloos zijn te schrappen uit de wet WOOS, zodat zij perspectief krijgen op werk?
De leeftijdsgrens van 30 jaar blijft met bovenstaande onderbouwing gehandhaafd in de WOOS. Vanaf 30 jaar zijn in specifieke gevallen mogelijkheden om voor een vergoeding van een tolk in aanmerking te komen (zie ook mijn antwoord op uw vragen 2 en2.
De ondersteuning van doven in hun (arbeids)participatie heeft mijn volle aandacht. Binnenkort overleg ik met het Dovenschap. Samen met mijn ambtsgenoten van OCW en VWS onderzoeken wij de mogelijkheden voor harmonisatie van dovenregelingen in de verschillende domeinen. Dit onderzoek is in de afrondende fase. Ik verwacht in samenwerking met OCW en VWS deze zomer aan uw Kamer een beleidsreactie op de resultaten te kunnen toezenden.
Zo neen, welke maatregelen gaat u dan nemen om te voorkomen dat dove werklozen van 30 jaar en ouder de toegang tot het onderwijs wordt belemmerd?
Zie antwoord vraag 5.
De afschaffing van de contourenregeling |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over de uitspraak van de directeur van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Schotman, over de afschaffing van de contourenregeling?1
Ja.
Juicht u dit ook toe? Zo nee, waarom niet?
NAM moet alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning vergoeden. Dit geldt ongeacht de locatie van de schade. De contourenkaart heeft daarop geen invloed. De heer Schotman gaf op 15 mei 2015 al aan dat hij de contourenkaart geen rol meer wilde laten spelen in de schadeafhandeling. Dat juich ik toe.
Hoe kunt u hieraan bijdragen? Welke acties kunt u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot het Wetsvoorstel bewijsvermoeden, waarin toch weer uitgegaan wordt van de aardbevingencontour?2
Het wetsvoorstel bewijsvermoeden gaswinning Groningen ziet op de bewijspositie van partijen. In het wetsvoorstel wordt een bewijsvermoeden geregeld voor fysieke schade aan gebouwen en werken binnen het effectgebied van het Groningenveld. Het effectgebied van de gaswinning uit het Groningenveld zal worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De reden dat het wetsvoorstel zich beperkt tot het effectgebied van het Groningenveld is dat het gaat om een wettelijke afwijking van de hoofdregel «wie stelt, bewijst» die doorwerkt in de procesposities van private partijen. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in haar voorlichting heeft aangegeven mogen de lasten van een dergelijke afwijking niet onevenredig zijn voor de partij tegen wie het bewijsvermoeden wordt ingeroepen. Het wetsvoorstel beoogt de bewijspositie van benadeelden te versterken, zonder tot een onevenredige situatie te komen. In gebieden waarvoor niet geldt dat sprake is van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen, waarvan het merendeel aan één oorzaak is toe te schrijven, zou een bewijsvermoeden tot een onevenredige situatie leiden. De exploitant van een mijnbouwwerk zou dan immers steeds vermoed worden de veroorzaker van schade te zijn, zonder dat voldoende aannemelijk is dat dit ook daadwerkelijk het geval is.
Bijzonder bijkomende kosten voor kinderen onder voogdij en residentiële instellingen |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat gemeenten vaak niet meer bereid zijn te betalen voor bijzondere, bijkomende kosten voor kinderen die onder (gezins-)voogdij staan en in een residentiële instelling wonen?1
Uit de informatie die mij bekend is, blijkt dat tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen afspraken gemaakt worden over het tarief voor de jeugdbescherming. De vergoeding voor bijzondere kosten maakt deel uit van dat tarief. Er zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten niet meer bereid zouden zijn om te betalen voor bijzondere kosten.
In hoeverre speelt hier volgens u de inkoopgedrevenheid en het bureaucratisch getouwtrek over de kosten, waarover de Kinderombudsman eerder heeft gerapporteerd?2
Uit vragen die ik van gemeenten krijg, blijkt dat er veel behoefte is aan informatie over de wijze waarop in de praktijk moet worden omgegaan met de vergoeding van de bijzondere kosten. Dat is voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) reden geweest om samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland een factsheet te ontwikkelen waarin de vergoeding van bijzondere kosten wordt uitgewerkt. Met deze handreiking beogen we voor de uitvoering helderheid te verschaffen over het doel, reikwijdte en de werkwijze van de vergoeding van bijzondere kosten. Deze handreiking wordt zo spoedig, nog in april, gepubliceerd.
Deelt u de mening van de hulpverlener dat het onwenselijk is dat kinderen en ouders doorverwezen worden naar de bijzondere bijstand of een beroep op fondsen moeten doen voor de bijzondere, bijkomende kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bijzondere kosten hebben betrekking op specifieke kosten die in het van belang van het kind gemaakt moeten worden. Deze bijzondere kosten komen voor vergoeding in aanmerking als er voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt.
Omdat de verlening van bijzondere bijstand een laatste vangnet is in het kader van de sociale zekerheid, kan de bijzondere bijstand in dit soort situaties niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Immers in de Participatiewet is bepaald dat er geen recht op (algemene en bijzondere) bijstand is, indien en voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorziening die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Een aanspraak op vergoeding van bijzondere kosten behoort hier in beginsel ook toe, mits de aanspraak valt binnen de reikwijdte van de vergoedingsregeling van de bijzondere kosten. Ik deel dan ook uw mening dat het in dit geval onwenselijk en niet passend is als er wordt doorverwezen naar de bijzondere bijstand als vergoeding op basis van de regeling bijzondere kosten mogelijk is.
Klopt het beeld dat de hulpverlener schetst over de plaatsing in, vaak ver van de ouderlijke woonplaats gevestigde, specialistische instellingen en dat het voor ouders financieel gezien lastig of haast onmogelijk is hun kind te bezoeken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat financiën nooit een belemmering vormen in het behouden van het contact tussen kind en ouder?
Het kan voorkomen dat kinderen in een tehuis of pleeggezin zijn geplaatst dat relatief ver weg ligt van de woonplaats van ouders. In de regeling voor vergoeding bijzondere kosten is de mogelijkheid opgenomen dat ouders, indien dat noodzakelijk is, een vergoeding krijgen voor reiskosten.
In dit verband wijs ik er op dat nu de jeugdhulp gedecentraliseerd is naar gemeenten, er een tendens waarneembaar is dat jeugdhulp dichter bij huis wordt georganiseerd. Dit is ook beoogd. De gemiddelde afstand die ouders moeten reizen zal dan naar verwachting afnemen.
Herkent u het beeld dat de hulpverlener schetst van de stapeling van bezuinigingen en belemmeringen waarmee ouders van deze kinderen te maken hebben? Klopt het dat voorheen deze bijzondere kosten in de (gezins-)voogdij wel werden vergoed en gemeenten hier nu op bezuinigen?
Zoals ik beschreven heb in mijn antwoord op de eerste vraag, zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten bezuinigen op de bijzondere kosten. Zoals ook in de factsheet wordt opgenomen, hebben gemeenten een plicht om een financiële vergoeding beschikbaar te stellen voor bijzondere kosten die in specifieke situaties in het belang van het kind gemaakt moeten worden. Gemeenten en gecertificeerde instellingen moeten daar goede afspraken met elkaar over maken.
Verder is de financiële positie van een grote groep ouders verbeterd met de afschaffing van de ouderbijdrage per 1 januari 2016. Dit heeft tot gevolg dat ouders deze vorm van een eigen bijdrage niet meer hoeven te betalen en daardoor minder kosten maken voor hun kind dat uit huis is geplaatst. Overigens komen de ouders als zij aan de onderhoudsvoorwaarden voldoen in aanmerking voor kinderbijslag.
Hoe verhoudt de situatie waarin ouders financieel niet in staat zijn hun kind te bezoeken zich tot het betrekken van ouders bij het ondersteuningsproces van hun kind, zoals verwoord in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet?3
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat, aangezien het hier om een specifieke en zeer kwetsbare doelgroep gaat, het niet van individuele gemeenten zou moeten afhangen of er bijzondere bijkomende kosten vergoed worden? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren? Zo nee, waarom niet?
Bij het beoordelen van de vraag of bijzondere kosten in aanmerking komen voor vergoeding dient eerst gekeken te worden of voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt. Naast landelijke regelingen hebben gemeenten ook regelingen waarvan de uitvoering verschilt per gemeente. De beoordeling of bijzondere kosten al dan niet in aanmerking komen voor vergoeding is dan ook mede afhankelijk van de specifieke invulling van deze regelingen per gemeenten. De factsheet die met de VNG en Jeugdzorg Nederland is opgesteld, is bedoeld als leidraad om hierover tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen goede afspraken te maken.
Kunt u deze vragen voor het verzamel Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het bedrijf Raet de bovenwettelijke aanvullingen op de WW gaat uitvoeren |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u het bericht «Bedrijf Raet gaat WW-versoberingen «repareren»» bevestigen?1
Ik heb van sociale partners vernomen dat aan de hand van een drietal cao’s geëxperimenteerd gaat worden met Raet als uitvoerder, om te zien of een private uitvoering van cao-aanvullingen in de praktijk goed vorm te geven is.
Wat is de inhoud van de «uniforme regeling» die Raet gaat uitvoeren? Kunt u in een tabel uiteenzetten hoe van 1 tot 40 dienstjaren WW-rechten worden opgebouwd conform de Werkloosheidswet? Kunt u tevens uiteenzetten hoe WW-rechten worden opgebouwd conform de afspraken in het sociaal akkoord en de «uniforme regeling» die Raet gaat uitvoeren?
In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners op cao-niveau een aanvulling van 14 maanden op de wettelijke WW kunnen introduceren. Deze afspraken worden in beginsel algemeen verbindend verklaard. De verantwoordelijkheid voor het maken van dergelijke afspraken ligt bij sociale partners. Zij bepalen de inhoud van de «uniforme regeling». Ik heb daarover geen informatie. Wel kan ik u informeren over de opbouw van de wettelijke WW. Deze tabel ziet er als volgt uit:
kwartaal
>= 38
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
Worden de bovenwettelijke WW-aanvullingen in de uniforme regeling verzekerd, of wordt een sociaal fonds gecreëerd waaruit deze aanvullingen worden betaald? Wat is het gevolg als bij oplopende werkloosheid blijkt dat de premie niet kostendekkend is?
Het is mij niet bekend op welke wijze sociale partners de bovenwettelijke WW-aanvullingen exact willen vormgeven. Dat is namelijk de verantwoordelijkheid van sociale partners.
Hoe hoog wordt de premie voor de uniforme bovenwettelijke duurverlenging? Hoe hoog zijn (vanaf 2016 tot structureel) de totale kosten van deze uniforme regeling? Kunt u voor inkomens van 0,5 keer modaal, 1 keer modaal en 2 keer modaal de structurele jaarlijkse premie in euro’s weergeven? Kunt u tevens voor deze inkomens het koopkrachteffect van deze premie in procenten weergeven?
Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de vaststelling van de hoogte van de premie. In een brief van de Stichting van de Arbeid aan decentrale cao-partijen van 17 april 2015 is aangegeven dat eerste tentatieve berekeningen duiden op een jaarlijks premiebeslag voor 2016 en 2017 in de orde van grootte van 0,2%.
Wat is het eerste moment waarop een werknemer die eind 2017 24 jaar is en 2 jaar werkervaring heeft, potentieel in aanmerking komt voor bovenwettelijk aangevulde WW conform de uniforme regeling van de sociale partners? Hoeveel premie heeft hij op dat moment in totaal al betaald, als hij een modaal inkomen heeft?
Ik ken de inhoud van de uniforme regeling van sociale partners niet en kan zodoende niet aangeven in welke situatie men hiervoor in aanmerking komt.
Voor hoeveel werknemers zijn per cao bovenwettelijke aanvullingen op de WW afgesproken, zoals afgesproken in het sociaal akkoord?
Hierover wordt in de cao-rapportage gerapporteerd. De rapportage over 2015 wordt naar verwachting voor de zomer aan de Tweede Kamer aangeboden. Vanaf eind 2017 hebben de wijzigingen in opbouw en duur van de WW voor het eerst effect. Tot die tijd (en overigens ook daarna) kan het aantal cao’s en aandeel werknemers waarop cao-aanvullingen van toepassing zijn, wijzigen. Zodoende kan pas op dat moment een goed beeld gegeven worden van de werkgelegenheidseffecten van deze cao-aanvullingen.
Is de veronderstelling dat bovenwettelijke duurverlenging voor 60% van de werknemers zou worden gerealiseerd die het Centraal Planbureau heeft gehanteerd bij het berekenen van de werkgelegenheidseffecten nog actueel?2 Hoe groot is het negatieve werkgelegenheidseffect van de bovenwettelijke duurverlenging bij de huidige afspraken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u specificeren welke gegevens het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) exact gaat verstrekken aan Raet? Kunt u toelichten waarom dit niet in strijd is met de Wet Bescherming Persoonsgegevens?
Verstrekt het UWV alleen gegevens aan Raet over personen die onder een cao vallen waarin bovenwettelijke aanvullingen op de WW zijn afgesproken, of worden ook de gegevens van personen voor wie dit niet het geval is, gedeeld?
UWV mag aan de uitvoerder alleen gegevens verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bovenwettelijke aanvullingen en dus alleen over personen die daaronder vallen. Over de wijze van gegevensuitwisseling en de waarborgen waaronder deze gegevenswisseling plaats vindt dienen voorafgaand afspraken gemaakt te worden. Deze afspraken dienen te waarborgen dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens.
Op welke wijze worden mensen geïnformeerd dat het UWV hun gegevens verstrekt aan Raet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe is gewaarborgd dat Raet de gegevens alleen zal gebruiken voor het uitvoeren van bovenwettelijke aanvullingen op de WW in cao’s en niet voor andere doeleinden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke voorzieningen worden door Raet getroffen om de gegevens die door het UWV worden verstrekt te beschermen tegen inzage door derden en misbruik voor andere doeleinden?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de bescherming van de gegevens waarover Raet via het UWV de beschikking krijgt?
Is voorzien in een Privacy impact analyse dan wel ten minste een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens voor het verstrekken van gegevens door het UWV aan Raet?
Op dit moment is nog niet bekend welke gegevens de uitvoerder van de bovenwettelijke aanvullingen exact nodig heeft. De vraag of een Privacy impact analyse of een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens nodig is, kan beantwoord worden nadat hier meer duidelijkheid over bestaat.
Kunnen mensen bezwaar maken tegen het verstrekken van hun gegevens uit de administratie van het UWV aan Raet? Als mensen niet willen dat het UWV hun gegevens verstrekt aan Raet, kunnen zij dan een opt out op de bovenwettelijke aanvulling krijgen?
De inhoud van de bovenwettelijke regeling berust op afspraken in cao’s. Deze zullen op verzoek algemeen verbindend worden verklaard. Als gebruik is gemaakt van een in de cao voorziene mogelijkheid tot opt out, dan zullen geen gegevens verstrekt worden.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten voor het UWV om de gegevens te verstrekken aan Raet? Wie betaalt deze kosten?
De uitvoeringskosten die gemoeid zijn met gegevensverstrekking zijn nog niet bekend. De kosten worden door UWV in rekening gebracht bij de uitvoerder van de bovenwettelijke afspraken.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten van de uniforme regeling die Raet gaat uitvoeren? Worden deze uit de premie betaald? Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten per deelnemer?
Dit is nog niet bekend.
Is er een overeenkomst gesloten tussen UWV en Raet over het verstrekken van de gegevens uit de WW-administratie? Kunt u deze overeenkomst aan de Kamer doe toekomen? Kan het UWV deze overeenkomst met Raet om gegevens uit de WW-administratie op elk moment eenzijdig opzeggen? Zo nee, welke voorwaarden zijn er verbonden aan opzegging?
Er is nog geen overeenkomst gesloten tussen UWV en de beoogde uitvoerder.
Behouden personen die eerst onder een cao vallen waarvoor bovenwettelijke aanvullingen op de WW gelden en daarna onder een cao waarin geen bovenwettelijke aanvullingen zijn afgesproken, na de overstap hun eerder opgebouwde rechten, of komen deze te vervallen? En vice versa? Indien opgebouwde rechten bij overstap komen te vervallen, wat is hiervan het effect op de vrijwillige arbeidsmobiliteit?
Het is aan sociale partners om in cao’s afspraken te maken over het bereik van de cao-aanvullingen. Effect op de arbeidsmobiliteit is afhankelijk daarvan.
Luchtaanvallen in Irak en Syrië |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over luchtaanvallen in Irak en Syrië?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel niet-strijders tot op heden zijn omgekomen en hoeveel er gewond zijn geraakt, zowel in Irak als in Syrië, bij luchtaanvallen van de anti-IS-coalitie onder leiding van de Verenigde Staten?
Het is, zoals ook eerder met de Kamer gewisseld, niet mogelijk exact te bepalen hoeveel burgerdoden er zijn te betreuren als gevolg van het optreden van de anti-ISIS coalitie. Over het aantal burgerdoden doen verschillende cijfers de ronde, vooral vanwege de moeilijke toegang op de grond.
Bij hoeveel van deze aanvallen was Nederland op enigerlei wijze betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De coalitie doet haar uiterste best om, in lijn met het humanitair oorlogsrecht, burgerslachtoffers te voorkomen, maar het risico daarop kan helaas nooit volledig worden uitgesloten. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM publiceert dagelijks een overzicht van luchtaanvallen van de coalitie. Hierin staat op welke datum en locatie een vlucht is uitgevoerd en welk(e) doel(en) zijn geraakt. In de overzichten wordt niet gemeld welke coalitiepartner verantwoordelijk is geweest voor welke inzet.
Uit de openbare overzichten van CENTCOM blijkt dat er op bovengenoemde data en locaties coalitievluchten met wapeninzet zijn uitgevoerd. Het Amerikaanse CENTCOM neemt kennis van alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers die aan het adres van de coalitie worden gemaakt, bijvoorbeeld door Airwars. Bij een eerste analyse gebruikt CENTCOM verschillende informatiebronnen, ook van non-gouvernementele organisaties en de media. Wanneer het aannemelijk wordt geacht dat er burgerslachtoffers te betreuren zijn, begint CENTCOM een gedetailleerd onderzoek naar het incident. Resultaten van de onderzoeken met Amerikaanse betrokkenheid worden gepubliceerd op de website van het Amerikaanse Ministerie van Defensie (www.defense.gov).
Zoals gemeld in de beantwoording van de feitelijke vragen over de aanvullende artikel 100-brief die u op 6 februari toeging, worden van de inmiddels ruim 1.300 wapeninzetten van Nederland twee gevallen van mogelijke burgerslachtoffers onderzocht. Om operationele redenen worden geen details vrijgegeven van de afzonderlijke onderzoeken. De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Kunt u uitsluiten dat Nederland op enigerlei wijze betrokken was bij de luchtaanval afgelopen dinsdag in het oosten van Syrië waarbij ten minste vijftien burgers zouden zijn omgekomen;2 bij de luchtaanval op Ramadi in Irak op 22 december 2015 waarbij acht burgers zouden zijn omgekomen;3 bij de luchtaanval op Mosul in Irak op 21 december 2015 waarbij ten minste twaalf burgers zouden zijn omgekomen;4 en bij de luchtaanval op 17 december in Fallujah in Irak waarbij ten minste zes burgers zouden zijn omgekomen?5 Indien ja, kunt u nader toelichten op basis waarvan u Nederlandse betrokkenheid bij deze aanvallen kunt uitsluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent de anti-IS-coalitie dat de bij vraag 4 genoemde aanvallen zijn uitgevoerd door de anti-IS-coalitie en dat daarbij burgerslachtoffers zijn gevallen, zoals internationale media en ngo’s melden? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord op ieder incident afzonderlijk ingaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Nederland minder transparant is dan andere landen van de anti-IS-coalitie over luchtaanvallen in Irak en Syrië? Zo ja, waarom is dat het geval?
Nederland streeft naar zoveel mogelijk eenheid in de coalitie, ook waar het gaat om transparantie. Tegelijkertijd staat de veiligheid van mens en materieel bij missies altijd voorop. Dat uitgangspunt noopt in algemene zin tot terughoudendheid bij verstrekking van operationele informatie. Dat geldt in het bijzonder bij deze specifieke missie vanwege de aard van de missie en de aard van de tegenstander.
Er zijn coalitiepartners die geen gegevens rapporteren. Er is één partner (Canada) die gedetailleerd rapporteerde over de eigen wapeninzetten (datum, locatie en soort munitie). Defensie rapporteert wekelijks over de Nederlandse operaties en verstrekt informatie over het aantal uitgevoerde aanvallen, het soort doelen dat werd aangevallen, in welke periode en in welke regio de aanvallen plaatsvonden.
Is het waar dat Nederland minder transparant is geworden over de inzet van de F-16’s tegen IS sinds de aanvang van de luchtaanvallen in oktober 2014? Zo ja, waarom is dat het geval?
Het kabinet wil maximaal transparant zijn over het «waarom», «hoe» en «wat» met betrekking tot de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS. Tegelijkertijd geldt voor de strijd tegen ISIS voor een deel van de missie een beperktere communicatie. Dit is sinds het begin van de Nederlandse luchtcampagne in oktober 2014 het geval. Het uitgangspunt is altijd transparantie, met inachtneming van vertrouwelijkheid en veiligheid. Concreet betekent dit dat er openlijk wordt gecommuniceerd over de trainingsactiviteiten in Noord-Irak, maar restrictiever over de trainingen van Iraakse speciale eenheden en de luchtcampagne in Irak en Oost-Syrië.
Kan geconcludeerd worden dat als onduidelijk is welk land verantwoordelijk is voor een bepaalde aanval waarbij burgers omkomen of gewond raken het de facto onmogelijk is verantwoording af te leggen? Acht u dit een wenselijke situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen onduidelijkheid over welke partner welke luchtaanvallen uitvoert.
Wanneer CENTCOM of een lid van de coalitie het aannemelijk acht dat er burgerslachtoffers te betreuren zijn, wordt de betrokken coalitiepartner op de hoogte gebracht (voor zover die op dat moment nog niet op de hoogte is) en wordt nader onderzoek gedaan. Alle coalitiepartners onderschrijven het belang van het voorkomen van burgerslachtoffers (vastgelegd in het zorgvuldige targeting proces van de coalitie) en grondig onderzoek in die gevallen waar mogelijk burgerslachtoffers te betreuren zijn.
Kunt u aangeven hoe u de motie-Sjoerdsma gaat uitvoeren die de regering oproept zich in de internationale coalitie in te zetten voor grotere transparantie en een betere verantwoording?6
Nederland zal de komende tijd in verschillende overlegfora en bijeenkomsten aandacht vragen voor transparantie. Tijdens de bijeenkomst van de Commandanten der Strijdkrachten van anti-ISIS coalitiepartners in Koeweit eind februari heeft Nederland voorgesteld om berichtgeving over inzet zo transparant mogelijk te laten zijn en deze te koppelen aan de counter messagingvan de coalitie als tegenwicht voor de misleidende ISIS-berichtgeving. De Commandanten van de Strijdkrachten hebben uitgesproken hierin te willen verbeteren. Het blijft evident dat we daarbij de veiligheid voor de militairen in acht blijven houden. In de eerstvolgende voortgangsrapportage over de Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS wordt uw Kamer op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen op dit punt.
Het bericht “Tonnen voor opinieplatform” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tonnen voor opinieplatform»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voor het initiatief «RaamopRusland» een subsidie van bijna 3 ton is aangevraagd?
Ja.
Op welke subsidiemogelijkheid doen de aanvragers een beroep?
De subsidieaanvraag is ingediend voor het programma Projecten Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB), vallend onder artikel 4 van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Welk deel van de begroting van dit initiatief zou bij toekenning van de gevraagde subsidie uit subsidie van uw ministerie bestaan?
De eenmalige subsidie betreft de startfase (eerste drie jaar) van het initiatief en behelst o.a. de kosten voor de bouw, hosting en onderhoud van een website, personeelskosten t.b.v. redactie en onderzoek, reiskosten, en honoraria voor freelancers. De totale begroting voor deze eerste drie jaar bedraagt EUR 364.000. Eventuele kosten buiten de ingediende begroting worden niet gedekt door de subsidie.
Waarin verschilt «RaamopRusland» van andere journalistieke of opiniërende media waar geen subsidie aan wordt verleend?
Het projectvoorstel Raam op Rusland betreft geen journalistiek of opiniërend project, maar de oprichting van een kennisplatform, waarbij nauw samengewerkt zal worden met Nederlandse kennisinstellingen, waaronder verschillende universiteiten, en het bedrijfsleven. De subsidie is toegekend aan de stichting Raam op Rusland, die conform haar statuten geen journalistieke inslag of doelstellingen heeft. De activiteiten van Raam op Rusland passen binnen het beleidsdoel om relevante feiten over de actuele ontwikkelingen in Rusland toegankelijk te maken voor een breder publiek.
Voor de volledigheid zij vermeldt dat uit deze subsidie geen activiteiten in relatie tot het referendum over de associatieovereenkomst met Oekraïne gefinancierd zullen worden. De website van «Raam op Rusland» zal pas later in het voorjaar operationeel worden.
Zijn er vergelijkbare initiatieven die subsidie van uw ministerie ontvangen? Zo ja, welke zijn dit en wat bedraagt die subsidie?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades in het buitenland verstrekken regelmatig subsidie aan projecten gericht op het vergroten en uitwisselen van kennis met betrekking tot belangrijke onderwerpen van buitenlands beleid. Het project «Raam op Rusland» is niet direct vergelijkbaar met andere initiatieven die subsidie ontvangen.
Bestaat het risico dat met deze subsidieverlening financiering ontstaat van gewoon journalistiek werk dat de deelnemende journalisten ook zonder deze subsidie zouden verrichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het betreft hier geen journalistiek project. Zie ook het antwoord op vraag 5.