De klokkenluider van Vliegbasis Eindhoven |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Waarom is over de melder een zogenaamde aantekening gemaakt in het medisch dossier onder de noemer «psychische stoornissen», terwijl dit pertinent onjuist is? Waarom niet over een andere aandoening?1 2 3
Zoals vermeld in de brief van 1 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 nr. 71), heeft er op 16 november 2009 een gesprek plaats gevonden tussen de leden van het Sociaal Medisch Team (SMT).
Zowel het rapport van de Onderzoeksraad Integriteit en Overheid (OIO) als dat van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) vermeldt dat dit gesprek door de onderdeelsarts als consult is geregistreerd onder een onjuiste code. Die registratie is later verwijderd. Van het vervalsen van het medisch dossier is geen sprake.
De IMG heeft de feiten en data zo goed mogelijk gereconstrueerd op basis van de gesprekken en andere informatie. Mede vanwege de verstreken tijd heeft de IMG daarbij een voorbehoud gemaakt bij de dateringen. Zo is hij uitgegaan van een vakantie van de melder van ongeveer een week. Dat was een verkeerde aanname, omdat de melder langer op vakantie is geweest. Het rapport is de melder en zijn raadsman overigens op 22 maart 2012 verstrekt. De melder heeft de IMG toen, en voor zover bekend ook daarna, niet verzocht om een correctie.
Als u stelt dat het niet bestaande consult van 16 november 2009 een «onjuist weggeschreven aantekening» zou zijn, wat is dan volgens u de exacte aanleiding geweest voor deze zogenaamde aantekening? Kunt u dit specifiek en onderbouwd omschrijven?4 5
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is hierover contact geweest tussen de squadroncommandant en de arts? Wat is daar besproken en waarom? Waarom is er überhaupt iets in het medisch dossier terecht gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat de squadroncommandant op 2 december 2009 publiekelijk verklaringen deed die geheel niet op waarheid berusten, maar die wel naadloos aansluiten op het consult van 16 november 2009? Wat was de intentie van de squadroncommandant? Welke informatie lag ten grondslag aan zijn uitspraken en van wie was die informatie afkomstig?6
Zie antwoord vraag 7.
Waarom werd de melder door de squadroncommandant van 23 november tot en met 7 december 2009 in het personeelssysteem valselijk op «ziek thuis» gezet? Hoe rijmt dit met de beweringen dat de melder op 23 tot en met 25 november 2009 aan het werk was? Waarom negeert de IMG dit gegeven in het rapport? Waar was de melder volgens Defensie op 23, 24 en 25 november 2009? Welke verklaring heeft de squadroncommandant hiervoor gegeven?7
De melding die de IMG heeft onderzocht had betrekking op het handelen van de onderdeelsarts en de notities in het medisch dossier. Het handelen van de squadroncommandant valt niet onder het toezicht van de IMG en is derhalve niet door de IMG onderzocht.
Waarvoor is precies excuses gemaakt door de squadroncommandant? Is dat vastgelegd? Waren de melder mogelijke (rechtspositionele) consequenties in het vooruitzicht gesteld in het geval van het door hem niet accepteren van excuses?8
Zie antwoord vraag 7.
Is aan melder ooit een verklaring gegeven voor de gebeurtenissen in november-december 2009, de uitspraken en het toevoegen van een consult aan het medisch dossier? Zo nee, waarom niet?
Melder heeft op 2 februari 2012 een klacht ingediend over het handelen van zijn toenmalige onderdeelsarts. Zowel de IMG als de OIO heeft de gang van zaken rondom de mutaties in het medisch dossier van melder onderzocht. Het OIO-rapport van 5 februari 2015 vermeldt dat de IMG met zijn medische expertise en bevoegdheid heeft vastgesteld dat er sprake was van een onzorgvuldige verslaglegging onder een onjuiste code. Ook blijkt uit het OIO-rapport dat zaken destijds niet direct zijn gecorrigeerd nadat de IMG had vastgesteld dat deze onjuist waren. Zoals gemeld in de reactie van Defensie op het OIO-rapport (op 30 april 2015 gepubliceerd op de website van de OIO), zijn de gegevens van 16 november 2009 tot en met 5 januari 2010 gewist uit het medisch dossier.
Is de melder ooit door Defensie geïnformeerd over het plaatsen van het zogenaamde consult in zijn medisch dossier en over het feit dat er door commandant en arts over hem gesproken zou zijn of moest de melder daar zelf achter komen?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de melder Defensie eerder verzocht om het zogenaamde consult uit zijn medisch dossier te laten verwijderen? Zo ja, wat was daarop de reactie van Defensie? Waarom heeft Defensie het medisch dossier van de melder pas geschoond na het verschijnen van het OIO rapport en niet eerder?
Zie antwoord vraag 7.
Wat staat er in de originele klokkenluidersmelding van 37 punten? Kunt u de originele melding delen met de Kamer?9
Op 24 oktober 2011 heeft melder een melding van vermoede misstanden gedaan bij de Secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie. De Secretaris-generaal heeft de OIO verzocht een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen inzake de genoemde melding. De OIO is ook gevraagd de (wijze van) behandeling van de meldingen en melder in eerdere interne onderzoeken van Defensie te bezien. Een geanonimiseerde versie van het onderzoeksrapport van de OIO en de reactie van Defensie daarop zijn op 28 mei 2015 aan uw Kamer verstrekt.
De Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) heeft onderzoek gedaan naar de (vlieg)veiligheidsincidenten. Dit onderzoek is op verzoek van de OIO en met instemming van Defensie en de melder uitgevoerd.
De OIO meldt in zijn rapport dat hij niet ingaat op alle afzonderlijke onderdelen van de melding. Een aantal onderdelen van de melding overlapt elkaar namelijk en andere onderdelen kunnen naar het oordeel van de OIO het best worden beoordeeld indien zij vanuit een breder en meer algemeen kader worden beschouwd.
Wat heeft Defensie gedaan om moedwillige verzinsels over de melder te ontkrachten?
De melder is op vrijdag 15 april 2016 door de plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten opnieuw geïntroduceerd op vliegbasis Eindhoven. Dit gebeurde in het bijzijn van de directeur Operaties Luchtstrijdkrachten en de commandant Vliegbasis Eindhoven. Tijdens deze bijeenkomst hebben alle betrokkenen, inclusief de melder, afgesproken niet terug maar vooruit te kijken. Tijdens de toespraak voor het personeel van de vliegbasis Eindhoven is in zijn bijzijn waardering geuit voor de melder. Ook heb ikzelf met hem gesproken.
Is het waar dat Defensie meer dan 50 documenten heeft achtergehouden voor de OIO? Zo ja, waarom? Zo nee, waarop baseert de melder zich dan?10
De OIO heeft vastgesteld dat Defensie tijdens het OIO-onderzoek terughoudend is geweest met het (tijdig) overleggen van relevante informatie. Zo heeft de OIO vastgesteld dat van de overgelegde stukken soms meer versies bestonden, dat stukken geen kenmerk of correspondentienummer hadden en meermaals niet waren ondertekend of gedateerd. Zoals gemeld in de reactie van Defensie van 29 april 2015 op het OIO-rapport is er in 2013 een aanwijzing «Protocol interne onderzoeken» vastgesteld. Deze aanwijzing bestond nog niet ten tijde van de interne onderzoeken. De aanwijzing besteedt ook aandacht aan de wijze waarop moet worden omgegaan met de stukken die in het onderzoek zijn betrokken.
Is het waar dat Defensie moedwillig zaken heeft verzonnen over de terminaal zieke vader van de melder en dat Defensie dit heeft beoordeeld als «geen ongewenst gedrag»? Heeft Defensie carte blanche om een melder op deze manier te krenken?11
Zoals het OIO-rapport vermeldt, heeft de melder op 2 mei 2012 een klacht ingediend op grond van de regeling Klachtenprocedure ongewenst gedrag en melding van misstanden Defensie (KOGVAM). De KOGVAM-commissie heeft de klacht over onjuiste mededelingen door de squadroncommandant over de ziekte en behandeling van de vader van de melder onderzocht en ongegrond verklaard.
U noemt gespreksverslagen die tijdens het IMG onderzoek gebruikt zijn om de tijdslijn te creëren; wat zijn dat voor gespreksverslagen? Waarom en door wie zijn die gemaakt en wat staat daar exact in? Kunt u aantonen dat deze gespreksverslagen bestaan?12
Bij de beantwoording van de vragen tijdens het algemeen overleg Personeel op 26 januari jl. heb ik de redeneerlijn verwoord van de opsteller van het IMG-rapport. Bij het onderzoek van de IMG heeft de inspecteur relevante zaken genoteerd en deze vervolgens uitgewerkt in het rapport.
Waarom gaat het IMG-rapport niet in op zeer relevante gebeurtenissen, onlosmakelijk verbonden met de vervalsing van het medisch dossier, zoals bijvoorbeeld het feit dat het niet bestaande consult van 16 november 2009 wel degelijk een doel heeft gediend?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom negeert de IMG het feit dat de melder van 23 november 2009 tot en met 4 januari 2010 door de squadroncommandant op «ziek thuis" was gezet? Welke verklaring heeft de squadroncommandant gegeven voor het maken van die wijziging?13
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer wist u dat de in het IMG rapport geschetste tijdslijn (16–18 november 2009) niet op waarheid berust? Was u al voordat het IMG-rapport (vertrouwelijk) met de Tweede Kamer werd gedeeld op de hoogte van de onjuiste tijdslijn? Zo ja, waarom is die informatie niet met de Kamer gedeeld? Zo nee, wanneer wist u het dan wel?
Zie antwoord vraag 1.
Geniet de melder op dit moment de bescherming die de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie en de Wet Huis voor Klokkenluiders hem zou moeten bieden?14
Ja, nog steeds geldt dat de melder, als voormalige klokkenluider, niet vanwege zijn melding mag worden benadeeld in zijn rechtspositie en dat hij de bescherming geniet die de regeling biedt. Wat zijn verdere functioneren betreft, is de melder net als alle militairen, gehouden aan de regels en is de normale rechtspositie van toepassing.
De vluchtelingendeal met Turkije |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Joram van Klaveren (GrBvK), Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er een gentlemen’s agreement gesloten is bij de vluchtelingendeal met Turkije, waarbij premier Rutte en bondskanselier Merkel zich zouden inspannen (of beloofd hebben) om jaarlijks tussen de 150.000 en 250.000 Syrische vluchtelingen naar de EU te laten komen?1
Ja. Ik ben bekend met deze berichtgeving.
Is er een dergelijke gentlemen’s agreement (of side letter) bij het vluchtelingendeal?
Nee.
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, wat zijn deze afspraken dan precies?
Het kabinet verwijst u naar het antwoord op vraag 2.
Welke toezeggingen over inspanningen en verplichtingen om een aantal Syrische vluchtelingen uit Turkije naar de EU te brengen, bent u samen met bondskanselier Merkel aangegaan?
Er zijn enkel in Europees verband afspraken gemaakt over het hervestigen van Syrische vluchtelingen vanuit Turkije. Deze afspraken zijn opgenomen in de EU-Turkije-verklaring van 18 maart 2016. Over de inhoud van de gezamenlijke EU-Turkije verklaring van 18 maart 2016, heeft het kabinet u onder meer geïnformeerd bij brief van 21 maart 20162 en is uitgebreid en veelvuldig met uw Kamer gesproken. Tijdens het overleg met uw Kamer over de uitkomsten van de Europese Top van 17 en 18 maart 2016 is ook al gevraagd naar een zogenaamde afspraak om 250.000 vluchtelingen per jaar op te nemen uit Turkije. Het kabinet heeft toen al gezegd dat dergelijke afspraken niet zijn gemaakt.3 De recente rapportages van de Europese Commissie over herplaatsing en hervestiging4 en over de uitvoering van de EU-Turkije-verklaring5, beschrijven de huidige stand van zaken ten aanzien van hervestiging van Syrische vluchtelingen vanuit Turkije.
Ten aanzien van een Europees hervestigingsmechanisme heeft de Europese Commissie op 13 juli 2016 een voorstel gedaan. Het kabinet heeft op 26 augustus 2016 in het betreffende BNC-fiche6 zijn opstelling uiteengezet. De gesprekken in Brussel over dit voorstel zijn nog gaande.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Nederlandse regering de Turkse regering verzocht heeft om het bezoek van Minister Cavucoglu na 15 maart te laten plaatsvinden?2
Ja.
Is er op enig moment direct een verzoek gedaan aan Turkije om het bezoek van Minister Cavucoglu na 15 maart te laten plaatsvinden? Zo ja, wanneer en hoe?
Nee.
Is er op enig moment indirect een verzoek gedaan aan Turkije om het bezoek van Minister Cavucoglu na 15 maart te laten plaatsvinden? Zo ja, wanneer en hoe?
Nee.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 14 maart 18.00 uur beantwoorden?
Nee.
De dood van een agent op Bonaire |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de dood van een agent op Bonaire op 18 augustus 2016 tijdens de uitoefening van zijn functie en als gevolg van geweervuur, en de impact die dit incident heeft op de inwoners van Bonaire en de medewerkers van het politiekorps Bonaire in het bijzonder?
Ja, ik ben zeer zeker bekend met het tragisch overlijden van een agent op Bonaire tijdens de uitoefening van zijn functie en de bredere effecten daarvan.
Klopt het dat de wijze waarop agenten door hun werkgever zijn verzekerd, waaronder begrepen een levensverzekering, verschilt binnen het Bonairiaanse korps, in die zin dat vanuit Europees Nederland uitgezonden agenten mogelijk beter verzekerd zijn dan lokale agenten? Zo ja, kunt u op een rijtje zetten welke verschillen er precies zijn en wat de rechtvaardiging is van deze verschillen? Zo ja, bent u dan bereid deze verschillen in verzekering weg te nemen of te doen wegnemen?
De rechtspositie van alle Rijksambtenaren in Caribisch Nederland, waaronder ook politieambtenaren, is een andere rechtspositie dan de rechtspositie van de ambtenaren, zoals we die in het Europese deel van het Koninkrijk kennen. Verschillen zijn bijvoorbeeld te zien in bezoldiging en werktijd. Ook de werkgeversvoorzieningen zijn niet gelijk. Op dit moment wordt bezien op welke wijze een passende werkgeversvoorziening bij overlijden door een dienstongeval voor (alle) rijksambtenaren in het Caribisch deel van Nederland kan worden gecreëerd.
De schoffering van Nederland door de Turkse regering |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Turkse Minister van familiezaken tegengehouden bij Rotterdam»?1
Deelt u de afschuw over de ongehoorde belediging door de Turkse regering die stelt dat Nederlanders nazi-overblijfselen en fascisten zijn?
Deelt u de visie dat, mede gezien de steun aan het dictatoriale Erdogan-regime, grote groepen NederTurken geen volledig onderdeel willen uitmaken van onze samenleving? Bent u bereid deze groep op te roepen ons land definitief te verlaten?
In hoeverre erkent u inmiddels dat de dubbele nationaliteit in veel gevallen leidt tot een dubbele loyaliteit? Welke beleidsmatige gevolgen bent u bereid hieraan te verbinden?
Bent u bereid, na de zoveelste provocatie, de Turkse ambassadeur uit te zetten en in Europees verband alles in het werk te stellen om de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije definitief stop te zetten? Zo neen, waarom niet?
De uitzending van Argos over flitskredieten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Argos over flitscrediteur Ferratum?
Ja.
Klopt het dat deze flitscrediteur vanuit het Verenigd Koninkrijk kredieten aanbiedt met rentepercentages die kunnen oplopen tot 600%?
Sinds 2011 heeft Nederland hard opgetreden tegen Nederlandse aanbieders van flitskredieten, kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) en relatief lage leensom die vaak via internet worden aangeboden. De in Nederland gevestigde aanbieders dienen te beschikken over een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en vallen onder de reikwijdte van de Wet Financieel Toezicht (Wft). De jaarlijkse effectieve kredietvergoeding is gemaximeerd om te voorkomen dat te hoge kosten in rekening kunnen worden gebracht. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 2%) over het geleende bedrag. Daarnaast moet een kredietaanbieder verplicht toetsen of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt.
Als gevolg van deze maatregelen is het aantal flitskredietaanbieders in Nederland fors gedaald. De AFM heeft de laatste jaren zes lasten onder dwangsom opgelegd (waaronder drie aan de betreffende feitelijk leidinggevende). Het grootste deel van de flitskredietaanbieders is in 2016 onder druk van de AFM gestopt met de activiteiten. De nog lopende onderzoeken van de AFM naar flitskredietaanbieders worden naar verwachting in 2017 afgerond.
Op dit moment is nog een beperkt aantal flitskredietaanbieders actief, die vooral vanuit het buitenland online diensten aanbieden op de Nederlandse markt. Deze aanbieders maken gebruik van de mogelijkheid die daartoe wordt geboden in de richtlijn inzake elektronische handel (2000/31/EG), die in Nederland is geïmplementeerd door middel van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel (Stb. 2004, 210). In voornoemde richtlijn is onder meer vastgelegd dat voor online diensten, verleent vanuit een vestiging in een andere lidstaat, het land-van-herkomstbeginsel geldt. Dit betekent dat op een in een andere lidstaat gevestigde kredietaanbieder die in Nederland online financiële diensten verleent – en die niet beschikt over een in Nederland gelegen bijkantoor – in beginsel het recht van de lidstaat van herkomst van die kredietaanbieder van toepassing is. Dit betekent dat een financiële onderneming in beginsel niet kan worden gebonden aan regelgeving met betrekking tot financiële diensten van de lidstaat waar de afnemers zich bevinden. Hierdoor zijn de mogelijkheden van de AFM om in te grijpen bij een in een andere lidstaat gevestigde online aanbieder van flitskredieten beperkt. Dit geldt ook voor het in het Verenigd Koninkrijk gevestigde Ferratum.
Hoeveel flitskredietaanbieders er nog actief zijn en hoeveel kredieten zij verstrekken kan de AFM vanwege het toezichtsvertrouwelijke karakter van deze informatie niet mededelen. Uit onderzoek van de AFM uit 2014 blijkt dat het aantal verstrekte kredieten van flitskredietaanbieders van grofweg 89.000 in 2011 was gedaald naar minder dan 1500 kredieten in 2013.
Hoeveel van dit soort partijen zijn er actief op de Nederlandse markt? Kunt u inzicht geven in het aantal kredieten dat zij verstrekken?
Ik ben van mening dat het onwenselijk is dat consumenten in Nederland een kredietvergoeding betalen die hoger ligt dan de in Nederland maximaal toegestane kredietvergoeding van (momenteel) 14%. Hoewel het aantal aanbieders de afgelopen jaren fors is gedaald, zijn er enkele aanvullende stappen nodig om Nederlandse consumenten beter te kunnen beschermen tegen aanbieders die vanuit het buitenland online diensten aanbieden op de Nederlandse markt. Deze online-aanbieders werken, voor zover het gaat om het online aanbieden, niet met behulp van een Europees paspoort, maar vallen in beginsel onder de wet- en regelgeving van de lidstaat waarin zij gevestigd zijn. Door online aan te bieden zonder vestiging in Nederland en doordat overeenkomst worden afgesloten naar buitenlands recht vallen de kredietovereenkomsten niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving.
Om consumenten beter te beschermen zal in de eerste plaats het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) zodanig worden gewijzigd dat de mogelijkheid tot het doen van op consumenten in Nederland gerichte reclame-uitingen met betrekking tot bepaalde risicovolle financiële producten wordt beperkt. De wijziging behelst een bevoegdheid van de AFM om financiële producten aan te wijzen waarop de hiervoor bedoelde beperking van toepassing is. In aanvulling daarop zal bij separate ministeriële regeling worden bepaald dat de hiervoor beschreven bevoegdheid ook ziet op online-reclame-uitingen vanuit een vestiging in een andere lidstaat die zijn gericht op consumenten in Nederland. De bevoegdheid tot aanwijzing van financiële producten wordt neergelegd bij de AFM zodat, indien nodig, snel kan worden ingegrepen door de toezichthouder. Zo kan de AFM bijvoorbeeld in geval van een misstand of dreigende misstand ter zake van de marketing, distributie of verkoop van een financieel product, binnen een zeer korte tijd overgaan tot aanwijzing van het financieel product. De wijzigingen zullen naar verwachting per 1 juli 2017 in werking treden. De AFM heeft mij laten weten flitskredieten aan te zullen wijzen voor het reclameverbod. Hierdoor krijgt de AFM de mogelijkheid om op te treden tegen (buitenlandse) online aanbieders van flitskrediet. Ik zal de effectiviteit van deze maatregel monitoren en indien nodig vervolgstappen overwegen.
In de tweede plaats ligt er een rol voor de toezichthouder van het land van herkomst van de flitskredietaanbieders. In het geval van Ferratum, dat in het Verenigd Koninkrijk is geregistreerd en daar een vergunning heeft, is het dan ook aan de Britse toezichthouder (de FCA) om te beoordelen of deze partij zich aan de geldende Britse regelgeving houdt. In het Verenigd Koninkrijk is de maximaal toegestane kredietvergoeding op een hoger percentage vastgesteld dan in Nederland. Sinds 2 januari 2015 geldt in het Verenigd Koninkrijk een maximale kredietvergoeding van 100% per jaar. In aanvulling hierop mag de kredietaanbieder per dag niet meer dan 0,8% rente in rekening brengen over het uitstaande krediet. Concreet betekent dit dat bij een consument, die een lening van 100 euro aangaat en deze na 30 dagen volledig terugbetaalt, volgens het Britse recht nooit meer dan 24 euro aan kosten in rekening mag worden gebracht. Op jaarbasis mogen de kosten van dit krediet niet hoger zijn dan 100 euro (100% van het geleende bedrag). Indien Ferratum zich niet aan deze regels houdt, kan de FCA handhavend optreden.
Deelt u de mening dat rentepercentages van 600% onacceptabel zijn en in strijd zijn met de Nederlandse wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er maximale kredietvergoedingen in het Verenigd Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze crediteur op de Nederlandse markt actief is via een Europees paspoort? Gelden in dat geval de maximaal toegestane rentepercentages uit het thuisland? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wetgeving ter bescherming van consumenten nationaal is en dus ook nationaal moet worden vastgesteld, nageleefd en gecontroleerd?
De AFM verwacht voldoende middelen tot haar beschikking te hebben om tegen deze partijen op te treden wanneer zij tevens beschikt over de bevoegdheid om flitskredieten aan te wijzen als risicovol product waarvoor geen reclame mag worden gemaakt. Het harde optreden van de AFM tegen flitskredietaanbieders heeft er de afgelopen jaren voor gezorgd dat bijna alle partijen van de Nederlandse markt zijn verdwenen. De kleine groep aanbieders die uitsluitend online (flits)kredieten aan consumenten in Nederland aanbiedt, zal binnenkort verder worden beperkt in hun handelen. Tevens verwacht de AFM via de samenwerking met andere Europese toezichthouders stappen te kunnen zetten. Indien deze maatregelen onvoldoende resultaat hebben, kunnen nadere stappen worden gezet waarbij ook gezocht kan worden naar oplossingen in Europees verband. In dit verband kan ook worden gewezen op het actieplan inzake financiële retaildiensten met als titel «betere producten, meer keuze» van 23 maart 2017, waarin de Europese Commissie inzet op het bevorderen van het consumentenvertrouwen, het verminderen van regelgevende belemmeringen voor bedrijven en het ondersteunen van de ontwikkeling van innovatieve digitale diensten in de Europese Unie. De Europese Commissie gaat hier nader in op het grensoverschrijdend aanbieden van consumptief krediet, waarbij zij aangeeft na te willen denken over het mitigeren van het risico dat onverantwoord grensoverschrijdend krediet wordt verleend. Op dit moment wordt in reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 14 april 2017 de kabinetsreactie voorbereid. Hierin wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inhoud van het actieplan en de beoordeling ervan.
Welke middelen heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om in te grijpen bij dit soort partijen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat tegen dit soort flitscrediteurs hard moet worden opgetreden, omdat zij consumenten bedonderden en in grote schulden brengen?
Bent u van mening dat de AFM voldoende middelen tot haar beschikking heeft om hier tegen op te treden? Zo nee, ziet u mogelijkheden om deze middelen uit te breiden?
Bent u bereid om in overleg te treden met uw Europese collega’s om de mogelijkheden te onderzoeken om dit soort financiële instellingen harder aan te pakken?
Het bericht dat er problemen zijn met het vervoer voor leerlingen met een zorgvraag of beperking |
|
Vera Bergkamp (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schoolvervoer slecht geregeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ieder kind recht heeft op passend onderwijs en dat daar ook passend vervoer bij hoort?
Indien een leerling vanwege zijn handicap niet zelfstandig kan reizen, hoort daar passend vervoer bij.
Hoeveel kinderen maken gebruik van dit soort vervoer? Hoeveel van deze kinderen heeft een zorgvraag of beperking?
Uit de monitor leerlingenvervoer van Oberon blijkt dat in het schooljaar 2014–2015 73.000 leerlingen gebruik maakten van de vervoersregeling. 56 procent van de leerlingen die gebruik maakten van de regeling deden dat op grond van alleen hun handicap. Daarnaast werd ook nog 9 procent van de leerlingen vervoerd vanwege de combinatie van handicap en denominatie. De overige 35 procent was vervoer op basis van afstand/denominatie.
Is er een beeld van de kwaliteit van het leerlingenvervoer? Zo ja, hoe heeft dit beeld zich in de afgelopen jaren ontwikkeld? Zo nee, gaat u actie ondernemen om hier een duidelijk beeld van te krijgen?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt niet bij het Ministerie van OCW maar bij de gemeenten. Zij zijn dan ook verantwoordelijk voor de kwaliteit en een beeld daarvan. Ik heb daar dan ook geen beeld van. Wel weet ik dat TNS consult in 2010 en 2011 onderzoek heeft uitgevoerd naar de kwaliteit van het contractvervoer, waaronder het leerlingenvervoer. Uit de laatste meting blijkt dat ruim driekwart van de reizigers van het leerlingenvervoer (78 procent) het leerlingenvervoer met een 7 of hoger beoordeelde. Ruim vier op de tien reizigers (45 procent) beoordeelden het vervoer met een 8 of hoger.
Heeft u specifieke cijfers over het percentage kinderen dat op tijd op school aan komt? Zo ja, hoe vaak komen kinderen op tijd aan? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Zoals in het antwoord op vraag 4 staat, ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer niet bij het Ministerie van OCW maar bij de gemeenten. Ik heb dan ook geen specifieke cijfers over het percentage kinderen dat op tijd op school aan komt. Uit het onderzoek genoemd in vraag 4, kwam ook naar voren dat het merendeel van de leerlingen (zeer) tevreden was over de onderdelen van de dienstverlening die zijn gerelateerd aan tijd. Met name het op tijd vertrekken en aankomen werd positief beoordeeld (respectievelijk 87 procent en 90 procent).
Kunt u aangeven wat de reden is/redenen zijn dat de kwaliteit van het leerlingenvervoer in een aantal gemeenten onder de maat is? Zo ja, wat zijn deze redenen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de kwaliteit in een aantal gemeenten structureel onder de maat is. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wilt u in gesprek gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om de in bepaalde gemeenten tanende kwaliteit van het vervoer voor leerlingen met een zorgvraag of beperking aan te kaarten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Indien het leerlingenvervoer in een bepaalde gemeente kwalitatief onder de maat is, zou dit tot een gesprek tussen gemeenteraad en verantwoordelijke wethouder moeten leiden. Als het beeld ontstaat dat de kwaliteit van het leerlingenvervoer landelijk of althans op grote schaal een probleem is, zal ik hierover in overleg gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Bent u bereid om – in navolging van de algemene maatregel van bestuur die zijn collega van Volksgezondheid, Welzijn een Sport heeft opgesteld om kwaliteitseisen op te stellen voor het doelgroepenvervoer – een algemene maatregel van bestuur te maken om de kwaliteit van het vervoer voor leerlingen met een zorgvraag of beperking te waarborgen? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, wat gaat u wel doen om de kwaliteit van dit vervoer te verbeteren?
Een AMvB zoals de Staatssecretaris van VWS heeft toegezegd voor het gehandicaptenvervoer kan niet zomaar voor het leerlingenvervoer. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt al jaren bij de gemeenten. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in wet- en regelgeving. Hierin is geen basis om bij AMvB nadere regels te stellen aan het leerlingenvervoer.
Gemeenten worden vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het ministerie met het handboek «Professioneel Aanbesteden Leerlingenvervoer» geholpen bij het aanbestedingsproces. Het handboek geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding. In het handboek wordt ook informatie gegeven over de kwaliteit waar het leerlingenvervoer aan zou moeten voldoen. Gemeenten worden gewezen op het belang van een goede verhouding van kwaliteit en prijs bij de aanbesteding.
De aangescherpte regels voor gebruik van hoogwerkers bij asbestsanering |
|
Roelof Bisschop (SGP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de door de Inspectie SZW aangescherpte regels voor gebruik van hoogwerkers bij asbestsanering?1
Ik ben bekend met de publicatie van de Inspectie SZW getiteld «Werken op hoogte vanuit een werkbak». Er is evenwel geen sprake van aanscherping van de regels. Wel heeft de brochure geleid tot hernieuwde aandacht voor het onderwerp. De publicatie (brochure) beperkt zich niet tot één specifieke sector, maar richt zich op alle sectoren waarin bij het werken op hoogte gebruik kan worden gemaakt van een hijs- of hefmachine.
In de brochure geeft de Inspectie een nadere uitleg over de reeds bestaande eisen die aan dergelijk materieel of machines worden gesteld bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en bij of krachtens de Warenwet. Deze regels bieden een kader waardoor mensen gezond en veilig kunnen werken en arbeidsongevallen worden voorkomen. De regels zijn sinds januari 1995 van kracht en komen voort uit de Europese machinerichtlijn 2006/42/EG en de Europese richtlijn voor het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats 2009/104/EG en hun voorlopers. In het Arbeidsomstandigheden-besluit is daarom een verbodsbepaling opgenomen in artikel 7.18, vierde lid dat stelt dat geen personen mogen worden vervoerd met een hijs- of hefwerktuig dat uitsluitend is bestemd en ingericht voor het vervoer van goederen. Ook aan torenkranen kan een werkbak worden gehangen van waaruit personen en goederen kunnen worden vervoerd. Het verplaatsen van personen door middel van een torenkraan met een werkbak is feitelijk verboden. In het antwoord op vraag 5 schets ik de mogelijkheden van bestaande uitzonderingsbepalingen.
Kunt u aangeven hoeveel ongevallen zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan door gebruik van onveilige hoogwerkers?
In de periode 2011 – 2016 zijn 88 ongevallen met hoogwerkers en verreikers bekend bij de Inspectie SZW. Bij die ongevallen werden in totaal 96 personen slachtoffer van een arbeidsongeval. Gemiddeld komt dit neer op 16 ernstige ongevallen met hoogwerkers per jaar waarbij werknemers slachtoffer waren.
Het omvallen van de machine is in veel gevallen de oorzaak van het ongeval. Bij deze cijfers zijn ongevallen met torenkranen overigens niet meegenomen.
Ongevallen gebeuren veelal door het niet opvolgen van de gebruiksvoorschriften die de fabrikant bij de machine heeft gevoegd, of ze gebeuren omdat de machine eigenstandig is aangepast. Dat wil zeggen: de ongevallen vinden plaats door het gebruiken van de machine op een andere manier dan waar deze voor bedoeld en ontworpen is.
Acht u aanscherping van de regels noodzakelijk? Zo ja, waarom?
De huidige regels zijn afdoende, er is geen sprake van, of noodzaak voor, aanscherping van de regels. In de brochure «Werken op hoogte vanuit een werkbak» legt de Inspectie uit wat de regels zijn.
Deze regels zijn al sinds januari 1995 van kracht op de betreffende machines en werkbakken en komen voort uit de Europese machinerichtlijn 2006/42/EG en diens voorlopers. Het is goed dat fabrikanten, importeurs, gebruikers en verhuurders van dergelijk materieel met behulp van de brochure nog eens worden gewezen op de juiste toepassing van de regels.
Deelt u de mening dat door de aanscherping van de regels in veel gevallen geen werkbak meer gebruikt kan worden en dat het in de praktijk veel lastiger wordt om sanering van asbestdaken uit te voeren?
De regels voor het gebruik van machines en/of werkbakken zijn niet aangescherpt, maar in de brochure nog eens duidelijk op een rij gezet. De aanleiding voor de brochure was een toename van het aantal ongevallen met werken vanuit een werkbak. Gezien de gevaarlijke situaties die zich bij het gebruik van dergelijke machines kunnen voordoen, is het goed dat de Inspectie SZW via de brochure nog eens extra aandacht besteedt aan de aanwezige risico’s.
In uitzonderlijke situaties biedt artikel 7.23d van het Arbeidsomstandigheden-besluit specifieke bepalingen indien vanuit de werkbak werkzaamheden worden verricht die jaarlijks hooguit enkele keren plaatsvinden en die per keer niet langer duren dan vier uur, op plaatsen die moeilijk bereikbaar zijn en wanneer toepassing van andere, meer geëigende middelen om die plaatsen te bereiken, grotere gevaren zou meebrengen dan het vervoer van werknemers met een werkbak, of de toepassing van zodanige middelen redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Het toegestane gebruik van een werkbak in dergelijke uitzonderlijke situaties betreft hier een nationale uitwerking van de Europese Richtlijn 2009/104/EG. Wanneer geen machine of methode te vinden is waarmee de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, dan biedt het genoemde artikel in het Arbeidsomstandighedenbesluit handvatten voor de toepassing van de werkbak voor personenvervoer. Wanneer men een beroep wil kunnen doen op die uitzonderingsbepalingen, dan moet de noodzaak zijn gemotiveerd en gedocumenteerd. Op basis van artikel 9.19 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is op de bovenstaande voorschriften geen verdere vrijstelling of ontheffing mogelijk. Zie ook het antwoord bij vraag 6 en 7.
Is de veronderstelling juist dat het in de praktijk heel lastig en heel onveilig is om van binnenuit gebouwen en stallen asbestdaken te vervangen? Heeft u dat meegewogen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de veronderstelling juist dat wanneer geen werkbakken gebruikt kunnen worden het saneren van asbestdaken veel meer tijd kost?
Zoals eerder gesteld, zijn de regels niet aangescherpt. Wel is er sprake van verduidelijking. Dit kan gevolgen hebben voor de uitvoeringspraktijk. De veronderstelling dat helemaal geen werkbakken meer kunnen worden gebruikt voor personenvervoer, is onjuist. De voorwaarde voor het gebruik van machines, zoals verreikers met werkbakken, is dat deze worden toegepast conform de gebruiksvoorwaarden en veiligheidsinstructies van de fabrikant. Op diverse asbestbijeenkomsten hebben fabrikanten machines gepresenteerd die voldoen aan de bestaande regelgeving en die kunnen helpen bij de opgave om de asbestdaken vlot te saneren. Er is geen reden om terug te vallen op machines of combinaties die niet zijn toegestaan. Om verder de toelating van innovatieve machines of combinaties te vergemakkelijken heeft de Inspectie SZW het overleg gezocht met de zogenoemde Notified Bodies, conformiteitsbeoordelings-instanties die de keuringen van de machines uitvoeren, om hen te wijzen op de mogelijkheden die de Machinerichtlijn biedt. Gebruikers hebben nu de keuze om machines aan te schaffen die conform de daaraan gestelde eisen zijn ontworpen, gekeurd en geproduceerd.
Wat betekent de aanscherping van de regels voor uitvoering van de saneringsopgave?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in overleg met betrokken organisaties en de Inspectie SZW de regelgeving voor gebruik van werkbakken werkbaar te maken?
De regelgeving voor het toepassen van werkbakken komt voort uit de Europese richtlijnen en is duidelijk en werkbaar. Het aanpassen van de regelgeving op dit punt is dan ook niet aan de orde. Overigens heeft op 23 maart 2017 al overleg plaatsgevonden tussen de Inspectie SZW en betrokken sectoren. Ik acht dit overleg nuttig en waardevol in de zin dat de betrokkenen hun standpunten nog eens hebben kunnen toelichten. Duidelijk werd evenwel dat enkele van de toegepaste machines en/of werkmethoden niet kunnen worden toegestaan. De brochure van de Inspectie heeft er toe geleid dat de sectoren geïnformeerd zijn over de kaders waarbinnen gezond en veilig moet worden gewerkt.
Deelt u de mening dat het voor veel landbouwbedrijven door de slechte financiële situatie, de inperking van de milieu-investeringsaftrek (MIA), de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil)-voordelen en de beperkte beschikbaarheid van subsidies onmogelijk is om hun asbestdaken te saneren? Wat gaat u hier aan doen?
Op 6 december 20162 heeft de Staatssecretaris van IenM u geïnformeerd over de programmatische aanpak asbestdaken. In deze aanpak werken verschillende partijen samen. Geen van de afzonderlijke partijen kan het saneren van asbestdaken namelijk alleen.
Een groot aantal partijen is bereid gevonden om bij te dragen en samen te werken aan een integrale, programmatische aanpak. Door het programmabureau, dat onderdeel is van die aanpak, worden ook initiatieven ontplooid zoals het onderzoeken van financiële arrangementen met onder meer banken en verzekeraars. Het programmabureau heeft een platform ontwikkeld waar deze projecten kunnen worden gedeeld en opgeschaald.
In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heeft de Staatssecretaris van IenM aangegeven dat bij de programmatische aanpak wordt onderzocht welke financiële arrangementen mogelijk zijn. Er wordt nu met verschillende partijen gewerkt aan het verkennen van financiële mogelijkheden. De gemeente Lelystad heeft, om een voorbeeld te noemen, in samenwerking met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederland een lening opengesteld. Er wordt onderzocht of en hoe soortgelijke leningen ook bij andere gemeenten ter beschikking kunnen worden gesteld.
Bent u bereid, gelet op de stapeling van belemmeringen voor voortvarende asbestsanering, in overleg met betrokken organisaties werk te maken van een deltaplan asbestsanering?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden ziet u om in het kader van de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+)-regeling specifiek geld uit te trekken voor vervanging van asbestdaken door zonnepanelen?
SDE+ is een subsidieregeling voor grootverbruikeraansluitingen. De subsidieregeling verwijderen asbestdaken staat stapeling met andere subsidieregelingen toe. Ten behoeve van energiemaatregelen zijn er verschillende regelingen beschikbaar zowel nationaal als lokaal. Buiten deze mogelijkheden wordt er in het kader van de programmatische aanpak gewerkt aan het ontwikkelen van financiële concepten zoals in het antwoord op vraag 10 omschreven staat.
Jachtincidenten en het houden van een jachtdag tijdens een hardloopwedstrijd op Ameland |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Adventurerun en de Grote Jachtdag op Ameland de afgelopen jaren meestal op dezelfde dag gehouden werden?
Uit navraag is gebleken dat in 2015 de Adventure Run en de «grote jachtdag» op Ameland op dezelfde datum zijn gehouden. In 2016 was dat niet het geval. Ook in 2017 zal de «jachtdag» niet samenvallen met de Adventure Run.
Onderkent u dat het risicovol is om een jachtevenement en een hardloopevenement op dezelfde dag en plek te organiseren?
De «jachtdag» op Ameland is niet zozeer een evenement als wel een afspraak waarbij de jagers gezamenlijk het veld in gaan om faunabeheer uit te voeren. Dergelijke «jachtdagen» vinden op Ameland al meer dan 50 jaar plaats. Incidenteel viel zo’n «jachtdag» samen met de Adventure Run. Onveilige situaties hebben zich daarbij nooit voorgedaan, want de wildbeheereenheid ziet er dan scherp op toe dat op en in de nabijheid van hardlooproutes niet wordt gejaagd.
Onderschrijft u dat het niet wenselijk is om jachtevenementen en publieksevenementen op dezelfde tijd en plaats te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om voor volgende jaren te bewerkstelligen dat de Grote Jachtdag niet op dezelfde dag wordt gehouden als de Adventurerun en bent u bereid u hiervoor in te spannen?
De organisatie van de Adventure Run en de wildbeheereenheid op Ameland stemmen hun activiteiten reeds onderling op elkaar af. Het streven daarbij is dat er geen of zo min mogelijk samenloop zal plaatsvinden tussen de hardloopwedstrijd en het uitoefenen van het faunabeheer.
Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ziet u binnen het huidige wettelijke kader mogelijkheden om jagen bij publieksevenementen te verbieden of om verboden uit te vaardigen wegens andere veiligheidsredenen? Zo nee, bent u bereid een bepaling op te nemen in de Wet natuurbescherming waarbij om veiligheidsredenen jagen op bepaalde tijden en plaatsen verboden wordt of kan worden?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid. De wildbeheereenheden zien erop toe dat jagen te allen tijde op een veilige manier gebeurt, zowel voor de jagers zelf als voor alle andere bezoekers van het gebied. Gemeenten, wildbeheereenheden en organisaties van publieke evenementen stemmen onderling af om tot goede afspraken te komen. Voor het uitvaardigen van wettelijke verboden is thans geen aanleiding.
Kunt u per jaar een overzicht geven van de jachtongelukken die sinds 2010 hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen centrale registers bijgehouden van jachtongelukken. Afgaande op berichtgeving in de media komen dergelijke ongelukken maar zeer sporadisch voor. Derhalve zie ik geen aanleiding tot het invoeren van een meldplicht.
Onderkent u dat het van belang is om jachtongelukken bij te houden, zodat er een overzicht bestaat en de oorzaken kunnen worden bestreden? Bent u bereid een meldplicht in te voeren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke restricties kunnen opgelegd worden aan jagen nabij bewoning buiten de bebouwde kom?
Gedeputeerde staten konden in het kader van de ontheffingverlening op grond van de Flora- en faunawet zo nodig nadere voorschriften opnemen voor het jagen nabij bewoning buiten de bebouwde kom en nabij installaties en bedrijven met brand- en ontploffingsgevaar. Ook onder de nieuwe Wet natuurbescherming is dat het geval.
Welke restricties worden opgelegd aan jagen nabij installaties en bedrijven met brand- en ontploffingsgevaar, zoals tankstations en gasproductie-installaties?
Zie antwoord vraag 8.
De aanleg van een pijpleiding in de Verenigde Staten |
|
Harry van Bommel |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «ABN AMRO stopt financiering Dakota Access-pijpleiding»?1
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de aanleg van deze pijpleiding in de VS?
De Standing Rock en Cheyenne River Sioux stammen hebben in 2016 een rechtszaak aangespannen tegen de aanleg van de pijpleiding, in deze zaak is nog geen uitspraak gedaan. Begin 2017 hebben de stammen gevraagd om het tijdelijk opschorten van de aanleg totdat de uitspraak zou volgen. De Amerikaanse rechter heeft dit verzoek begin maart 2017 afgewezen.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de Sioux indianen dat de aanleg van de Dakota Access-pijpleiding een bedreiging voor het milieu en drinkwater en een schending van voor de Sioux heilige grond en van bepaalde verdragsrechten vormt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zorgen die in dit kader zijn geuit door VN-experts, waaronder de Speciaal Rapporteur voor de rechten van inheemse volken en de Speciaal Rapporteur voor de vrijheid van vereniging.
Voor de aanleg van de Dakota Access pijpleiding dienen de verantwoordelijke bouwbedrijven te voldoen aan geldende federale en lokale wet- en regelgeving betreffende de aanleg van dergelijke infrastructurele bouwprojecten, waaronder milieuwetten en rechten van de inheemse bevolking.
De afweging om een vergunning te verlenen voor de aanleg van infrastructurele bouwprojecten is een nationale en soevereine bevoegdheid van de Verenigde Staten. De VS kent een juridisch systeem dat toegankelijk is voor (en ook wordt gebruikt door) eenieder die bezwaar wil maken tegen de aanleg van deze infrastructurele bouwprojecten.
Momenteel lopen er juridische procedures tegen de aanleg van Dakota Access pijpleiding. Het kabinet is van mening dat de rechten van de inheemse bevolking gerespecteerd moeten worden.
Is het waar dat ING nog altijd een betrokkenheid heeft bij dit project? Zo ja, bent u bereid ING hierop aan te spreken?
Nee, op 21 maart 2017 heeft ING publiekelijk bekend gemaakt overeenstemming te hebben bereikt over de verkoop van haar lening voor de Dakota Access pijpleiding. De verkoop volgt op een dialoog tussen ING en de Standing Rock Sioux stam.
ING heeft aangegeven dat de koper van de lening het belang van een respectvolle dialoog met de Standing Rock Sioux stam en andere belanghebbenden ondersteunt.
De mogelijkheden tot het verbieden van campagnes van buitenlandse politici van niet-vrije landen in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de sociaaldemocratische bondskanselier van Oostenrijk, de heer Kern, heeft opgeroepen tot een ban voor Turkse politici om campagne te voeren in de Europese Unie?1
De schriftelijke vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken over de mogelijkheden tot het verbieden van campagnes van buitenlandse politici van niet-vrije landen in Nederland, vraagnummer 2017Z03668, zijn beantwoord middels de brief «Campagnebezoeken van Turkse ministers en de gebeurtenissen die daaromtrent plaatsvonden rond om 11 maart 2017» (Kamerstuk 34 824, nr. 195).
Bent u ervan op de hoogte dat er zelfs onder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, dat door zowel alle EU-landen als Turkije ondertekend is, geen recht bestaat op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en vrijheid van vergadering (artikel 11 EVRM) van vreemdelingen ten behoeve van politieke activiteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met Artikel 16 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens over beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen: «Geen der bepalingen van de Artikelen 10, 11 en 14 mag beschouwd worden als een beletsel voor de Hoge Verdragsluitende Partijen beperkingen op te leggen aan politieke activiteiten van vreemdelingen.»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de regering de mogelijkheid moet hebben om politieke bijeenkomsten van niet geheel vrije regimes bij wet vooraf te verbieden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het EVRM de mogelijkheid biedt om politieke bijeenkomsten van niet geheel vrije regimes bij wet vooraf te verbieden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke aanknopingspunten biedt de wet op dit moment om politieke bijeenkomsten van niet geheel vrije regimes bij wet vooraf te verbieden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zult in de tussentijd omgaan met politieke manifestaties van buitenlandse politici van niet geheel vrije landen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen vóór 15 maart a.s. beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat Vermillion zonder toestemming gas wint bij Heerenveen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Canadees gaswinningsbedrijf wint zonder toestemming gas bij Heerenveen»?1
Ja.
Klopt het dat het bedrijf Vermilion al twee jaar zonder toestemming gas wint onder de wijk Skoatterwâld?
Het is mij bekend dat Vermilion Energy (hierna: Vermilion) gas wint vanuit een gaswinlocatie nabij Heerenveen. Vermilion is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). Vermilion is daarnaast sinds 17 september 2012 in het bezit van een besluit tot instemming met het winningsplan Langezwaag (kenmerk DGETM-EM/12316458). Dit winningsplan vormt nog steeds het vigerende winningsplan op basis waarvan winning door Vermilion uit het Langezwaag-gasveld toegestaan is.
Begin 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan uit 2012 ingediend. In april van dat jaar heb ik uw Kamer bericht over de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Ik heb toen aangegeven de Mijnbouwwet op een aantal punten aan te passen om onder meer de veiligheid beter te borgen. Dit betekende ook dat de eisen die aan een winningsplan worden gesteld en de procedure van instemming gewijzigd zouden worden. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het gewijzigde winningsplan Langezwaag. De productie van aardgas is daarmee echter niet opgeschort. De mijnbouwmaatschappij behield immers instemming met het vigerende winningsplan uit 2012.
Hoe kan het dat niemand door heeft gehad dat het bedrijf Vermilion zonder toestemming naar gas boorde, op welke manier is dit uiteindelijk alsnog ontdekt en welke rol heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) hierin gespeeld?
Het in de vraag geschetste beeld is niet correct. Begin 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan uit 2012 ingediend. Deze wijzigingen vloeien voort uit de eerste resultaten van de productie uit het gasveld. Het is niet ongebruikelijk dat gedurende de productie er meer gegevens van het veld bekend worden op basis waarvan melding is gemaakt van een extra boring en een gewijzigd winningsplan is ingediend. De boring die plaatsvond binnen de bestaande inrichting is volgens de daarvoor geldende procedures uit het Besluit algemene regels milieumijnbouw (Barmm) gemeld. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de bewoners van de wijk Skoatterwâld? Is er enig zicht op de risico’s die deze gaswinning nu al op de wijk heeft gehad en zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u doen om die helderheid zo snel mogelijk te krijgen?
In overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heb ik TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat er voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag van 2015 geen directe aanleiding tot zorg bestond. Op basis van deze gegevens heb ik Vermilion per brief d.d. 29 juni 2016 laten weten dat de productie op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 kon doorgaan, in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf Vermilion inderdaad de gaswinning onder de wijk Skoatterwâld per direct moet stil leggen?
Het gas onder de wijk Skoatterwâld wordt gewonnen uit put LZG-2. De inspecteur-generaal der mijnen heeft een voornemen uitgesproken tot het opleggen van een last onder dwangsom voor het winnen van gas uit put LZG-03. De inspecteur-generaal der mijnen heeft op grond van artikel 127 van de Mijnbouwwet de taak om toezicht te houden op de naleving van de Mijnbouwwet.
Naast de procedure rond de last onder dwangsom voor put LZG-3, beoordeelt SodM tevens of er voor de gehele Langezwaag-winning sprake is van een geldig winningsplan.
Welke consequenties heeft het winnen van gas zonder vergunning voor het bedrijf Vermilion? Op welke manier gaat u optreden?
De toezichthouder oordeelt onafhankelijk van mij of er sprake is van winning zonder vergunning en zo ja, welke consequenties daaraan verbonden worden. Ik heb de bevoegdheid in te grijpen op het moment dat er sprake is of dreigt van een ernstige aantasting van belangen (artikel 50 Mijnbouwwet). Het moet hier dan gaan om een acuut risico. Ik ben van mening dat hier geen sprake van is. Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om het SodM te verzoeken uitgebreid onderzoek te doen naar het bedrijf Vermilion om te bekijken of zij meer activiteiten ontplooien die niet zijn toegestaan?
Op grond van artikel 128a kan ik geen bijzondere aanwijzing geven ten aanzien van de wijze waarop de inspecteur-generaal der mijnen een specifiek onderzoek verricht.
De uit de hand gelopen pachtprijzen bij geliberaliseerde pacht en het eindeloos trage overleg over de kwestie |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Onderschrijft u dat langjarige pacht gunstig is voor constructief bodembeheer en het investeren in grondverbeterende activiteiten en dat kortdurende pacht juist verslechtering van de bodem stimuleert?1
Zoals mijn voorganger u eerder heeft gemeld in het Schriftelijk Overleg Pacht (Kamerstuk 27 924, nr. 63.), ben ook ik van mening dat het pachtstelsel partijen in staat moet stellen om afspraken te maken die aansluiten bij hun specifieke wensen en omstandigheden, zodat het afsluiten van langlopende pacht weer aantrekkelijk wordt. Ondernemers die grond langdurig tot hun beschikking hebben, zullen eerder geneigd zijn te investeren in verbeteringen van die grond. Te denken valt aan aanleg van drainage of inbrengen van organisch materiaal, verbeteringen die geld kosten en die over langere periode terugverdiend worden.
Bij kortdurende pacht is duurzaam grondgebruik echter weldegelijk mogelijk. Natuurorganisaties maken momenteel gebruik van kortlopende pachtovereenkomsten, waarbij aanvullende beheerafspraken worden gemaakt.
Wat is het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) inzake het uitgeven van gronden in pacht; wordt gekozen voor geliberaliseerde pacht en voor winstmaximalisatie of wordt er rekening gehouden met duurzaam grondgebruik, het opjagen van pachtprijzen en maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Met de opheffing van Dienst Landelijk Gebied (DLG) in maart 2015 zijn de eigendommen van het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) grotendeels ondergebracht bij de provincies, omdat het Rijk de uitvoering van het natuurbeleid grotendeels gedecentraliseerd heeft naar de provincies. De provincies zijn dan ook economisch eigenaar van deze BBL-eigendommen. De overige BBL-eigendommen zijn verworven via Rijksopdrachten en zijn ondergebracht bij de RVO.nl.
De BBL-eigendommen die behoren bij het Rijk dienen in opdracht van de opdrachtgever(s) verkocht te worden. Om deze eigendomsgronden te kunnen verkopen, dienen ze vrij van pacht te zijn. Het uitgiftebeleid van het BBL (RVO.nl) is er dan ook op gericht om de gronden via geliberaliseerde pachtcontracten voor één jaar te verpachten aan agrariërs in de omgeving tegen marktconforme waarde. Jaarlijks wordt nagegaan welke BBL-eigendommen het komende jaar verkocht gaan worden. Deze gronden worden niet meer verpacht, maar zo spoedig mogelijk verkocht. De resterende eigendommen van BBL (RVO.nl) zullen via eenjarige geliberaliseerde pacht aan agrariërs in de omgeving uitgegeven worden tegen marktconforme pachtprijzen.
Uit uw antwoorden op vragen in het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Economische Zaken met u kan worden opgemaakt dat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), Staatsbosbeheer en het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) enkel nog grond uitgeven in geliberaliseerde pacht; is het bewust beleid van de rijksoverheid om alleen gronden in geliberaliseerde pacht uit te geven en zo ja, waarom?2
Nee, er is geen beleid van de rijksoverheid dat voorschrijft welke pachtvormen andere verpachtende overheden dienen te gebruiken. Het RVB, Staatsbosbeheer en BBL maken hierin ieder een eigen afweging op basis van hun publieke doelstellingen.
Bent u bereid de aan de rijksoverheid gerelateerde organisaties te stimuleren om ook grond in reguliere pacht uit te geven?
Inzet van de rijksoverheid is om te komen tot een herzien pachtstelsel dat alle partijen, dus ook verpachtende overheden, stimuleert om waar mogelijk langdurige pachtrelaties aan te gaan.
Bent u bereid een maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)-kader op te stellen voor het uitgeven van pacht op een verantwoorde, duurzame manier die niet de pachter uitbuit, de grond uitput of de leefbaarheid benadeelt of een onredelijk prijsopdrijvend effect heeft op pachtprijzen?
Ik zet in op een herziening van het pachtstelsel die gedragen wordt door alle betrokken partijen en die langdurige relaties en duurzaam grondgebruik stimuleert. In aanvulling daarop zijn partijen vrij om zich vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid aanvullend in te zetten op maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). MVO kenmerkt zich door het vrijwillige karakter en eigen motivatie van ondernemers en organisaties om zich extra (bovenwettelijk) in te spannen voor een duurzame bedrijfsvoering. MVO Nederland is een organisatie die partijen hierin op weg kan helpen met informatie, ervaring en een breed netwerk.
Wilt u kennisnemen van de meegestuurde brief en een antwoord geven op de vraag of RVO de genoemde gronden in kortdurende geliberaliseerde pacht gaat uitgeven of voor een duurzame langjarige vorm van pacht kiest? Wilt u in uw antwoord toelichten wat de verwachte consequenties zijn voor de bodemvruchtbaarheid, de betaalbaarheid van pachtprijzen en een duurzaam gebruik van de gronden?3
Ik begrijp de beweegredenen van deze drie familiebedrijven goed. Omdat het Ministerie van Economische Zaken hierin geen zeggenschap heeft, raad ik deze pachters aan hun verzoek bij hun verpachter neer te leggen en het gesprek hierover aan te gaan. Daarbij wil ik opmerken dat in de brief gericht aan het lid Van Gerven RVO.nl ten onrechte als verpachtende organisatie wordt genoemd. RVO.nl heeft geen eigendommen in de Flevopolder of Noordoostpolder.
Onderschrijft u dat sterke stijgingen van de pachtprijzen ongunstig zijn voor de agrarische sector?
Ja, kostenstijgingen zijn voor bedrijven in de regel ongunstig.
U gaf eerder aan dat u hecht aan een pachtsysteem dat langdurige relaties tussen pachter en verpachter stimuleert en duurzaam bodembeheer bevordert; kunt u aangeven hoe dit in het huidige uitgiftebeleid geborgd is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en naar antwoorden 18 en 40 van het Schriftelijk Overleg Pacht (Kamerstuk 27 924, nr. 63).
In de periode 2007–2016 zijn de pachtprijzen voor reguliere pacht volgens de Bond van Landpachters en Eigen Grondgebruikers (BLHB) met gemiddeld 70% gestegen en meer dan verdubbeld, met uitschieters van 150%, 122%, 119% en 103% voor respectievelijk de pachtprijsgebieden Veenkoloniën en Oldambt, Hollands-Utrechts Weidegebied, Rivierengebied en het Noordelijk Weidegebied; vindt u deze prijsstijging te veel of vindt u het verantwoord?
De pachtnormen worden vastgesteld conform de systematiek van het Pachtprijzenbesluit 2007 die met instemming van de Tweede Kamer is vastgesteld. De pachtprijzen worden sinds 2007 gebaseerd op het opbrengend vermogen van de grond. Met andere woorden: wat kan de agrariër met de grond verdienen. De pachtprijzen tot 2007 hadden een andere grondslag. Na de sterke prijsstijgingen in de beginjaren na 2007 lijken de pachtprijzen zich nu rond een bepaald niveau te stabiliseren. De afgelopen jaren was er soms ook een daling van de pachtprijzen in een aantal gebieden waar de bedrijfsresultaten van de grondgebonden sectoren slecht waren. Deze werkwijze is in mijn ogen verantwoord.
Volgens het rapport Pachtafhankelijke bedrijven in beeld van Wageningen University & Research ligt de prijs van de kortlopende pacht gemiddeld 200 euro hoger dan die van reguliere pacht; vindt u dit prijsverschil te veel of vindt u het verantwoord?
Op zichzelf hoeft dit prijsverschil geen probleem te zijn. Het prijsverschil laat zich verklaren doordat het hier gronden betreft die agrariërs aanvullend op hun vaste areaal (eigendom of reguliere pachtgronden) pachten via liberale pacht. De genoemde prijs van de kortlopende pacht is een gemiddeld bedrag waarachter grote verschillen schuilgaan, onder meer afhankelijk van de gebruiksmogelijkheden van de grond en de daarmee te behalen (verwachte) opbrengsten. Echter, in het huidige pachtstelsel maken partijen vrijwel alleen nog gebruik van de liberale pacht, en langlopende pacht wordt nauwelijks nog aangegaan. Bij teveel aan kortlopende pacht kunnen bedrijven kwetsbaar worden voor prijsstijgingen en verlies van areaal. Dat laatste is niet wenselijk. Verder verwijs ik u naar antwoord 3 op schriftelijke vragen over dit onderwerp van 14 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2287).
Welke mate van prijsstijging vindt u onverantwoord en is voor u een reden om in te grijpen? Of vindt u dat er bij geen enkele prijsstijging ingegrepen hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid volgens het voorstel van de BLHB een prijstoets voor de geliberaliseerde pacht in te voeren volgens art. 7: 397 lid 4 Burgerlijk Wetboek? Zo nee, wanneer zal volgens u dit artikel ingeroepen kunnen worden?
Ik wil niet vooruit lopen op de herziening van het pachtstelsel.
Onderkent u dat de huidige praktijk, waarbij de geliberaliseerde pacht de reguliere pacht overvleugelt, een sterfhuisconstructie is voor de reguliere pacht?
In de brief van 15 oktober 2014 (Kamerstuk 27 924, nr. 61) constateerde mijn voorganger reeds dat in de praktijk er vrijwel alleen nog kortlopende geliberaliseerde pachtcontracten worden overeengekomen en het areaal dat langdurig (regulier) wordt verpacht gestaag afneemt.
Bent u bereid een einddatum te noemen voor het nu jarenlang voortslepende pachtoverleg of kan het overlegtraject eindeloos opgerekt worden? Erkent u dat met het eindeloos oprekken van het overleg de pachters aan het kortste eind trekken?
De bemiddelaar onderzoekt momenteel op mijn verzoek het draagvlak onder de partijen om er onderling uit te komen. Zodra hij aan mij zijn bevindingen meldt, zal ik een beleidsreactie formuleren en u hierover informeren.
Bent u bereid tijdelijke maatregelen af te kondigen om de buitensporige stijging van de pachtprijzen een halt toe te roepen totdat het overleg tot een eindvoorstel is gekomen dat wordt gedragen door alle partijen en dus ook door de pachters?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar vraag 12.
Wat gaat u doen om de trendmatige daling, zoals blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, van de langetermijnrelaties tussen pachter en verpachter te stoppen?4
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de vragen 4 en 5.
Wilt u een afschrift van uw reactie op de brief van de BLHB aan u d.d. 1 maart 2017 aan de Kamer doen toekomen?5
Een afschrift van mijn reactie op de brief van de BLBH vindt u in de bijlage bij deze brief.6
Het het initiatief van de stichting Meent van der Sluis voor de oprichting van het "Andere Monument" |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het initiatief voor de oprichting van een monument dat aandacht vraagt voor de schadelijke gevolgen van de winning van aardgas, in het bijzonder de bevingen, degenen die daarvan de dupe zijn en voor degenen die daarvoor vergeefs gewaarschuwd hebben?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving hieromtrent.
Deelt u de mening dat het kunstwerk er moet komen zodat Het Andere Monument een concreet symbool is voor de schade aan de gebouwen en woningen en de barsten die dat veroorzaakt in de levensvreugde, het vertrouwen en het toekomstperspectief voor de bewoners van het aardbevingsgebied in Groningen?
Ik kan mij voorstellen dat er, gegeven de impact van de aardbevingen op het leven in het gebied, behoefte is aan een monument en ik waardeer de inzet van de stichting om dat te bereiken.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Hoogezand-Sappemeer bereid is grond beschikbaar te stellen voor de plaatsing van Het Andere Monument en wilt u in overleg treden met de initiatiefnemers voor de realisering van het monument?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft inmiddels contact gehad met de initiatiefnemers en een bemiddelende rol vervuld tussen betrokken partijen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Stichting Meent van der Sluis van plan is het monument te realiseren via een werk-leer-project voor jongeren en wilt u hieraan financieel bijdragen?
De Minister van SZW zal de mogelijkheden voor een leer-werktraject onderzoeken en daarover in contact treden met de stichting.
De stijging van de studieschuld |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten zijn overheid nog 17,9 miljard schuldig»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de studieschuld van studenten sinds 2015 is opgelopen van 12 miljard naar 17,9 miljard euro?
Nee. De studieschuld is gestegen van € 15,8 miljard eind 2015 naar € 17,6 miljard eind 2016. Deze bedragen rapporteer ik elk jaar in het jaarverslag van OCW. De in het artikel vermeldde € 17,9 miljard betreft een raming van ISO op het moment van publicatie, waarbij de door OCW aangeleverde stand van € 17,6 miljard van eind 2016 als basis is gebruikt. Deze geraamde € 17,9 miljard is in lijn met de raming van mijn ministerie in de begroting voor 2017. Dat de totale studieschuld stijgt is te verwachten omdat het totale aantal studenten en oud-studenten toeneemt en omdat de studenten die onder het studievoorschot vallen gemiddeld een hoger bedrag (kunnen) lenen. De in het artikel genoemde € 12 miljard betreft de studieschuld van alleen oud-studenten op peildatum 1 juni 2015. Hierin zijn de op dat moment ingeschreven studenten niet meegenomen.
Wat vindt u van de hoogte van dit bedrag? Komt het overeen met de ramingen van uw ministerie voor 2017? Zo nee, hoe verklaart u het verschil?
Zie antwoord op de tweede vraag.
Kunt u aangeven hoe de gemiddelde studieschuld per student is gestegen sinds de invoering van het leenstelsel? Kunt u tevens aangeven hoe zich dit verhoudt tot de ramingen van het ministerie?
Het vergelijken van de gemiddelde studieschuld per student over de tijd zegt vooral iets als de groepen vergelijkbaar zijn, bijvoorbeeld als gekeken wordt naar studenten die zijn afgestudeerd of gestopt met studeren. Het studievoorschot is voor nieuwe studenten ingegaan per september 2015. Er zijn dus nog bijna geen afgestudeerde of gestopte studenten die onder het studievoorschot vielen. De gemiddelde studieschuld van studenten die onder het studievoorschot vallen is nog relatief laag omdat deze groep nog maar kort studeert. In de monitor beleidsmaatregelen 2016 zal ik nader ingaan op het leengedrag van de studenten die onder het studievoorschot vallen. Ik verwacht u deze rapportage in mei te kunnen toesturen.
Kunt u aangeven hoe de studieschuld zich verhoudt tot de sociaaleconomische achtergrond van de student?
Uit de monitor beleidsmaatregelen 2015 bleek dat in het hbo van de studenten met ouders zonder ho-opleiding gemiddeld 29 procent leent. Onder de groep studenten met ouders met een ho-opleiding, was dit 32 procent. Hoe de meest recente cijfers eruit zien, zal binnenkort duidelijk worden. Ik verwacht u de nieuwe monitor in mei te kunnen toesturen.
Kunt u aangeven of de cijfers van 2016, waaruit bleek dat het aantal studenten dat moest lenen voor de studie was gestegen van 42% naar 62% en dat 40% van de studenten maximaal leenden, nog steeds kloppen? Zo nee, wat zijn de huidige cijfers?
Deze cijfers worden geactualiseerd in de monitor beleidsmaatregelen 2016. Ik verwacht u deze in mei te kunnen toesturen.
Kunt u aangeven wat deze hogere schuld betekent voor het aflosquotum van 86,4%? Is het de verwachting dat deze naar beneden moet worden bijgesteld?
We weten nog niet of de gemiddelde studieschuld na afstuderen afwijkt van onze verwachtingen ten tijde van het studievoorschot. Dat monitor ik nauwlettend en de volgende monitor verschijnt dit voorjaar. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de gemiddelde studieschuld en daarmee de aflosquote zal afwijken van eerdere inschattingen.
Kunt aangeven wat een hogere studieschuld betekent voor de staatsschuld?
De studieschuld maakt onderdeel uit van de staatsschuld, dus een hogere studieschuld betekent automatisch een hogere staatsschuld.
Het bericht dat NS dreigt met afbraakbeleid tweede KLM te worden |
|
Eric Smaling |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «NS dreigt met afbraakbeleid tweede KLM te worden»?1
NS heeft in maart 2016 de strategienotitie «Spoorslags beter, de reiziger op 1, 2 en 3» gepresenteerd voor de periode tot en met 2019. Hierin geeft de NS de hoogste prioriteit aan herstel van het vertrouwen van de reiziger in de NS en in het verbeteren van de prestaties op het hoofdrailnet. NS kiest voor minder marktactiviteiten en meer aandacht voor de kwaliteit van het reizigersvervoer in Nederland. Zo dingt NS niet meer mee bij aanbestedingen voor regionaal vervoer in Nederland en vervreemdt NS winkelformules via het uitgeven van concessies. Ik vind het belangrijk dat NS de publieke taak, het reizigersvervoer, deze prioriteit toekent.
Wat is uw reactie richting de Ondernemingsraad en vakbonden die vrezen voor het lot van vierduizend werknemers?
De communicatie met de Ondernemingsraad en vakbonden is de verantwoordelijkheid van de directie. Als aandeelhouder ben ik niet betrokken bij deze gesprekken. Naar ik begrijp is er op regelmatige basis overleg over de invulling en uitvoering van de strategie. Het voornemen om de exploitatie van winkelformules op NS-stations via concessies aan marktpartijen over te dragen is vorig jaar vastgesteld in de strategienotitie van NS «Spoorslags beter». In het kader van de uitvoering van de strategie heeft de NS-directie mij geïnformeerd dat concessieverlening van winkelformules op NS-stations met de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt voorbereid zonder nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid. Medewerkers van NS-stations die werken bij de winkelformules gaan met gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden conform Wet Overgang van Onderneming over naar de concessienemer.
Hoeveel winst maakt NS de afgelopen vijf jaar op de winkelactiviteiten van het bedrijf?
De winkelactiviteiten van NS waren de afgelopen vijf jaar winstgevend. Informatie over de omvang van de winst bij bedrijfsonderdelen is bedrijfsvertrouwelijk en kan om die reden niet verstrekt worden.
Welke gevolgen heeft het afstoten van winkelactiviteiten voor de jaarlijkse dividenduitkering aan de staatskas?
In het huidige businessplan van NS wordt ervan uitgegaan dat het resultaat en dividend gelijk blijven bij vervreemding van winkelformules via het uitgeven van concessies.
Wat betekent het afstoten van de winkelactiviteiten voor het nog maar korte tijd functionerende levendige aanbod in vernieuwde stations als Rotterdam, Amsterdam en Utrecht?
Het in concessie geven van (bestaande) winkels heeft geen invloed op de diversiteit van het aanbod; winkels worden in dit kader niet gesloten. Op basis van het optimale aanbod wordt door NS bepaald welke soorten/typen winkels er op een station (waaronder de genoemde) wenselijk zijn voor de reiziger. Vervreemding en concessieverlening betekent dat NS niet zelf deze winkels exploiteert, maar dit bij een concessienemer belegt. Met de bijbehorende concessieovereenkomsten blijft NS regie voeren op het aanbod op de stations. Voor de genoemde stations als Rotterdam, Amsterdam en Utrecht betekent vervreemding dat het levendige aanbod hier zeker zal blijven bestaan.
Welke meerwaarde verwacht u door het afstoten van de winkelactiviteiten?
Zoals toegelicht in de NS-strategie «Spoorslags Beter» is een belangrijke reden voor de overdracht van de exploitatie van winkelformules op NS-stations dat NS zich richt op drie kerntaken: 1) leveren van treindiensten op het hoofdrailnet en de daarmee samenhangende internationale treindiensten; 2) zorgen voor stations; en 3) bijdragen aan de deur-tot-deur reis. Het is voor de reiziger niet nodig dat NS zelf retail en horeca op de stations exploiteert, maar wel de regie blijft voeren in het aanbod van de verschillende retail formules op de stations. NS laat aan de markt wat de markt inmiddels ook kan. Door focus aan te brengen op de kernactiviteiten kan NS haar executiekracht vergroten en de operationele prestaties op het spoor verder verbeteren.
Zijn er bij u klachten of signalen bekend dat NS haar winkelactiviteiten niet naar behoren zou uitvoeren, die het afstoten van de activiteiten onderbouwen?
Nee, dergelijke klachten zijn mij niet bekend.
Kunt u toelichten op welke wijze treinen beter gaan rijden als NS geen winkels meer exploiteert?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom NS straks onder de naam Abellio kan meedingen op concessies in andere EU-lidstaten maar niet meer mag meedoen in Nederland zelf op de regionale concessies?
In de herijkte strategie geeft NS aan zich te gaan concentreren op de kernactiviteiten in Nederland, te weten het vervoer op het hoofdrailnet. NS heeft besloten om in ieder geval gedurende de strategieperiode niet langer mee te bieden op regionale spoorconcessies en wil op die manier de weg vrijmaken voor een betere samenwerking met de andere vervoerder bij de deur-tot-deur reis. Met dochter Abellio kiest NS voor gerichte groei in het buitenland door in een beperkt aantal Europese landen actief te zijn, namelijk in Duitsland en in het Verenigd Koninkrijk. Zo bereidt NS zich voor op een mogelijke verdere liberalisering van de Europese OV-markt. Daarnaast leert NS van de buitenlandse ervaringen en realiseert hiermee een financieel resultaat dat ten goede komt aan de activiteiten in Nederland.
Staat u nog steeds achter uw eerdere antwoorden dat er eigenlijk geen commerciële spoorbedrijven bestaan, maar dat dit de facto allemaal staatsbedrijven zijn?2
De vraag destijds had betrekking op de vraag of Abellio in een bevoorrechte positie zat als dochteronderneming van NS. In antwoord daarop heb ik aangegeven dat naast Abellio ook Veolia en Arriva mee hebben geboden. Deze twee partijen zijn ook dochter van een staatsdeelneming; Arriva is een dochter van Deutsche Bahn, Veolia is een dochter van Transdev, dat voor meer dan 60% in handen is van de Franse overheid.
In hoeverre heeft u politieke druk uitgeoefend op de directie van NS om delen van het bedrijf af te stoten? Kunt u dit nader toelichten?
Het opstellen en vaststellen van de strategie valt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van NS. Conform de statuten is de staat als aandeelhouder geraadpleegd voordat de strategie is vastgesteld. Ik ben van mening dat de keuzes die NS nu maakt, bijdragen aan rust op het spoor en de continuïteit van de NS waarborgen.
Het bericht dat de pilot wijkverpleging nu al verliesgevend is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de pilot wijkverpleging in Utrecht nu al verliesgevend is?1
Ik betreur iedere onrust over de contractering van de wijkverpleging. Voor mij is het uitgangspunt dat patiënten moeten kunnen rekenen op goede wijkverpleegkundige zorg. Ik heb geen signalen dat dit in het geding is. Zilveren Kruis erkent dat er binnen de pilots factoren zijn waar de voorkeursaanbieders beperkt invloed op hebben. Van Zilveren Kruis heb ik begrepen dat voor deze aspecten de voorkeursaanbieders nu ook worden gecompenseerd.
Hoe verklaart u dat deze pilot leidt tot meer uren bij niet-gecontracteerde aanbieders dan verwacht? Heeft Achmea een juiste inschatting gemaakt van de behoefte aan wijkverpleging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van Zilveren Kruis komt het signaal dat ongecontracteerde aanbieders meer uren zorg leveren dan gecontracteerde aanbieders. Dat speelt niet alleen binnen de pilots, maar zo geven zij aan, in de gehele wijkverpleging. Zilveren Kruis geeft aan niet te weten waardoor dat veroorzaakt wordt, maar vindt de mate van afwijking wel aanleiding om materiële controles uit te voeren bij ongecontracteerde aanbieders die meer uren zorg leveren.
Wat is de precieze verhouding tussen de gecontracteerde aanbieders en de niet-gecontracteerde aanbieders als het gaat om de kwaliteit van zorg en de tevredenheid van cliënten? Is er tussentijds onderzoek gedaan wat cliënten vinden van de wijkverpleging die zij ontvangen in Utrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over gegevens over de precieze verhouding gecontracteerde- en niet gecontracteerde aanbieders als het gaat om de kwaliteit van zorg en tevredenheid. Wel meet Zilveren Kruis in de pilotregio’s jaarlijks de tevredenheid. Van Zilveren Kruis heb ik begrepen dat de gemiddelde rapportcijfers van de aanbieders liggen tussen 7,9 en 8,8. Ongecontracteerde aanbieders scoren in het algemeen in het midden van deze bandbreedte.
Waarom geeft Zilveren Kruis aan geen signalen te hebben ontvangen dat de situatie van de pilot uit de hand loopt, terwijl duidelijk is dat er grote verschillen zijn in de uren zorg die geboden worden door niet-gecontracteerde en gecontracteerde aanbieders? Zijn er wachttijden bij gecontracteerde zorgverleners of wordt er minder zorg verleend?
Zilveren Kruis heeft mij laten weten intensief overleg te voeren met de voorkeursaanbieders en stakeholders in de betreffende regio over knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen. Zij geven aan dat in een pilot sprake kan zijn van onvoorziene omstandigheden die om een gezamenlijke oplossing vragen. Vooraf was de impact van stijging van ongecontracteerde zorg niet voorzien. Inmiddels hebben Zilveren Kruis en voorkeursaanbieders afspraken gemaakt over de compensatie hiervan. Daarnaast geeft Zilveren Kruis aan nog in gesprek met partijen te zijn over mogelijke maatregelen, waaronder genoemde materiële controles, om het grote aantal uren zorg die geboden worden door ongecontracteerde aanbieders te beperken.
Bent u bereid tussentijds de pilot te stoppen als blijkt dat de gevolgen nadelig uitpakken voor cliënten die wijkverpleging ontvangen? Zo neen, waarom niet?
De pilots betreffen contractafspraken tussen Zilveren Kruis en de aanbieders. Er vindt intensief overleg plaats tussen de betrokken partijen en de pilots worden door Zilveren Kruis gemonitord. Het is aan de betreffende partijen om er samen uit te komen. Ik vind het van belang dat de pilots niet mogen leiden tot situaties die uiteindelijk voor patiënten nadelig uitpakken. Tot op heden zijn daar ook nog geen signalen over bekend. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars en neemt contact met Zilveren Kruis op als zij daar aanleiding toe zien.
De waarschuwing van 120 huisartsen voor de dreigende fusie tussen het Havenziekenhuis in Rotterdam met het IJssellandziekenhuis in Capelle aan den IJssel |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen om het Havenziekenhuis in Rotterdam uit te kleden tot een polikliniek na een fusie met het IJssellandziekenhuis in Capelle aan den IJssel?1
Het is mij bekend dat er voornemens zijn om het Havenziekenhuis om te vormen van een algemeen ziekenhuis naar een poliklinisch centrum, dat samenwerkt met andere ziekenhuizen in de regio voor vervolgzorg als operaties en klinische opnames.
Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat de poliklinische zorg van het Havenziekenhuis in de voornemens van partijen wordt gecontinueerd, en dat veruit de meeste patiëntbezoeken aan het Havenziekenhuis nu al verband houden met deze poliklinische zorg. Ook is de afstand van het Havenziekenhuis tot de omliggende ziekenhuizen overzichtelijk: er bevinden zich bijvoorbeeld al 2 ziekenhuizen binnen 5 kilometer afstand van het Havenziekenhuis, en de verschillende ziekenhuizen in de omgeving van het Havenziekenhuis zijn goed bereikbaar met het openbaar vervoer.
De organisatie van de zorg in de regio is primair de verantwoordelijkheid van de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg, en de NZa op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Het beleid is erop gericht dat er geen SEH (of afdeling voor acute verloskunde) sluit, als daardoor het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op een SEH kan zijn toeneemt. Dat is hier niet aan de orde (zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 13).
Het Havenziekenhuis is al sinds augustus 2005 een volledige dochter van het Erasmus MC, het Erasmus MC is 100% aandeelhouder van het Havenziekenhuis. Partijen hebben mij laten weten de mogelijkheden te bezien om de samenwerking tussen het IJsselland Ziekenhuis en het Erasmus MC te verstevigen. Een mogelijkheid daartoe is toetreding van het IJsselland Ziekenhuis tot het Erasmus MC. Indien partijen daartoe zouden besluiten, dienen hiervoor goedkeuringsprocedures te worden gestart bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Vervolgens zou binnen het Erasmus MC vergaande samenwerking tussen het Havenziekenhuis en het IJsselland Ziekenhuis vorm gegeven kunnen worden.
Vindt u het wenselijk dat er weer een ziekenhuis verdwijnt door de op handen zijnde fusie van het Havenziekenhuis met het IJssellandziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de grote zorgen van de 120 huisartsen over de toegankelijkheid van zorg voor oudere patiënten in Rotterdam, indien het Havenziekenhuis wordt omgevormd tot een polikliniek? Vindt u het wenselijk dat een grote groep ouderen verder moet gaan reizen voor een bezoek aan het ziekenhuis?
De zorg van de huisartsen is begrijpelijk en wordt door zowel het Havenziekenhuis als door het Erasmus MC onderkend. Hier vindt ook overleg over plaats tussen het Havenziekenhuis, Erasmus MC, zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea en de huisartsen. Deze partijen zetten zich er momenteel samen met de andere ziekenhuizen in de directe regio voor in dat de toegang tot zorg in het centrum van Rotterdam beschikbaar blijft en dat vervolgzorg goed aansluit op de afspraken bij het poliklinisch centrum.
Erkent u dat een verminderde toegankelijkheid van ziekenhuiszorg negatieve gevolgen heeft voor zowel de korte als de lange termijn? Ziet u in dat naast risico’s door langere reistijden voor spoedeisende hulp, oudere patiënten vaker zullen afzien van ziekenhuisbezoek en vaker een ambulance zullen bellen, omdat het ziekenhuis in de buurt minder goed bereikbaar is?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven is de afstand van het Havenziekenhuis tot de verschillende ziekenhuizen in de omgeving klein en de extra reistijd voor patiënten dan ook beperkt. De toegankelijkheid van ziekenhuiszorg komt hierdoor niet in gevaar. Specifiek voor spoedeisende zorg geldt in dit kader de zogenaamde «45 minuten norm»: een afdeling voor spoedeisende zorg (SEH) mag niet sluiten als daardoor het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op een SEH kan zijn toeneemt. De haalbaarheid van deze norm komt door de sluiting van de SEH van het Havenziekenhuis niet in gevaar. Overigens is de SEH van het Havenziekenhuis op dit moment ook maar beperkt toegankelijk, namelijk alleen voor patiënten die door hun huisarts zijn doorverwezen of al bij het Havenziekenhuis bekend zijn voor de aandoening waarvoor zij op dat moment spoedzorg nodig hebben. Alle andere patiënten die spoedeisende zorg nodig hebben gaan al naar de Huisartsenpost/SEH van het Erasmus MC, op enkele minuten reistijd van het Havenziekenhuis.
Vindt u het ook tegenstrijdig dat een wijkziekenhuis wordt weggehaald, terwijl ouderen langer thuis moeten wonen?
Voor ouderen die langer thuis wonen is het vooral van belang dat eventuele medische problemen waar mogelijk worden voorkomen dan wel vroegtijdig worden gesignaleerd. Met name huisartsen, wijkverpleging en gemeenten spelen hier een belangrijke rol in. Daardoor kan in veel gevallen ook worden voorkomen dat deze ouderen (acuut) ziekenhuiszorg nodig hebben. Mochten deze ouderen toch ziekenhuiszorg nodig hebben, dan kunnen zij voor poliklinische zorg (de meeste zorg waarvoor ouderen momenteel naar het Havenziekenhuis gaan) nog steeds bij het Havenziekenhuis terecht; maar ook de toegankelijkheid tot andere ziekenhuiszorg komt door de iets langere reistijden tot een ander ziekenhuis in de stad niet in het gedrang.
Kunt u een indicatie geven van de gevolgen van de op handen zijnde fusie voor het personeel van beide ziekenhuizen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, is nog geen sprake van een op handen zijnde fusie. Mochten partijen besluiten tot een fusie, dan zal de NZa bij de beoordeling in het kader van de zorgspecifieke fusietoets toetsen of direct betrokkenen, waaronder het personeel, op een zorgvuldige wijze zijn betrokken en de inbreng van deze partijen gemotiveerd is meegewogen in de besluitvorming over het fusievoornemen.
Partijen hebben laten weten dat de voorgenomen omvorming van het Havenziekenhuis tot een poliklinisch centrum consequenties heeft voor een deel van het personeel van het Havenziekenhuis. De ziekenhuizen uit de regio die bij de Stichting Beter Keten zijn aangesloten (Erasmus MC, Franciscus Gasthuis & Vlietland, Maasstad Ziekenhuis en Havenziekenhuis) en het IJssellandziekenhuis hebben echter een ambitieovereenkomst gesloten, waarin zij hebben afgesproken zich ervoor in te zetten dat de banen van al het personeel van het Havenziekenhuis dat een vast dienstverband heeft zijn gegarandeerd.
Wat vindt u ervan dat het Erasmus MC niet langer bereid is de financiële tekorten van het Havenziekenhuis te willen opvangen?
Het is niet aan mij om hier mijn oordeel over te geven.
Het Erasmus MC en Havenziekenhuis hebben laten weten dat de financiële tekorten van het Havenziekenhuis structureel zijn en dat het niet mogelijk bleek om een scenario uit te werken waarin het Havenziekenhuis, met het huidige zorgaanbod, een duurzame gezonde financiële toekomst tegemoet zou kunnen zien. Daarom is uiteindelijk besloten tot de omvorming van het Havenziekenhuis tot poliklinisch centrum. Het Erasmus MC steunt het Havenziekenhuis daarbij financieel.
Biedt een fusie volgens u een oplossing voor de financiële tekorten van het Havenziekenhuis? Zou dit ook opgelost kunnen worden via intensievere samenwerking met andere ziekenhuizen?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 7.
Hoe kan het dat huisartsen constateren dat er een tekort aan bedden is, terwijl Achmea ZV beweert dat er te veel bedden zijn in de omgeving?
Er worden verschillende definities voor een «bed» gebruikt: het gaat zowel over (tweedelijns) ziekenhuisbedden, als over bedden voor eerstelijnsverblijf. Zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea heeft -zo ik begrijp- niet gezegd dat er teveel ziekenhuisbedden zijn, maar heeft wel indicaties dat het aantal ziekenhuisbedden in de omgeving meer dan voldoende is. De huisartsen lijken vooral behoefte te hebben aan extra bedden voor eerstelijnsverblijf. De zorgverzekeraar erkent dat dit een aandachtspunt is. De zorgverzekeraar heeft een haalbaarheidsonderzoek gefinancierd naar de mogelijkheid van eerstelijnsverblijf onder verantwoordelijkheid van huisartsen. De uitkomst hiervan was positief en op verschillende plekken in Rotterdam komen er nu extra bedden voor eerstelijnsverblijf. Daarnaast worden er momenteel door verschillende partijen in de regio projecten gefinancierd om de doorstroming van patiënten uit het ziekenhuis te bevorderen.
Verwacht u dat de fusie tussen het Havenziekenhuis en het IJssellandziekenhuis de fusietoets van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) doorstaat?
De beoordeling van een voorgenomen concentratie is aan de genoemde toezichthouders. Ik kan en wil niet op de uitkomsten daarvan vooruit lopen. De NZa zal bij de beoordeling in het kader van de zorgspecifieke fusietoets toetsen of direct betrokkenen op een zorgvuldige wijze zijn betrokken en de inbreng van deze partijen gemotiveerd is meegewogen in de besluitvorming over de voorgenomen concentratie.
Het Havenziekenhuis heeft laten weten dat het stakeholders, waaronder de huisartsen en vertegenwoordigers van patiënten en medewerkers, betrekt bij het uitwerken van de plannen met betrekking tot de omvorming van het ziekenhuis naar een poliklinisch centrum. Zo zijn er informatiebijeenkomsten voor onder meer de huisartsen en worden er wekelijks gesprekken gevoerd met een vertegenwoordiging van verwijzers en andere zorgpartners. Ook met de patiënten, vertegenwoordigd in de cliëntenraad van het Havenziekenhuis, vindt structureel overleg plaats. Beide doelgroepen ontvangen periodiek informatie over de ontwikkelingen. Zodra bekend is wat de consequenties voor de patiënten precies zijn zullen zij hiervan op de hoogte worden gesteld, aldus het Havenziekenhuis.
Kunt u aangeven op welke wijze de bevolking en de hulpverleners uit de omgeving inspraak hebben op het besluit over de fusie tussen de ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 10.
Komt deze fusie volgens u ten goede aan de kwaliteit van de ziekenhuiszorg in Rotterdam?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om verschraling van de zorg in de regio Rijnmond te stoppen, nu ook het Ruwaard ziekenhuis al weg is? Bent u bereid zorgverzekeraar Achmea tot de orde te roepen? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio primair de verantwoordelijkheid van de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In deze casus neemt het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten een SEH (of afdeling acute verloskunde) kan bereiken niet toe, zie ook het antwoord op vraag 4. Ook is de extra reistijd voor patiënten, gelet op de nabijheid van verschillende andere ziekenhuizen, beperkt. Ik zie dan ook geen reden tot ingrijpen. Wel heeft het ministerie contact met een aantal betrokken partijen opgenomen om er van verzekerd te zijn dat er voldoende over de plannen wordt gecommuniceerd met de andere partijen in de regio, waaronder ook zeker de burgers. Zoals in het antwoord op de vragen 10 en 11 is aangegeven vindt er regulier overleg plaats tussen het Havenziekenhuis en andere zorgverleners en patiënten. Ook heeft zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea laten weten dat het met het Havenziekenhuis, Erasmus MC en de gemeente Rotterdam in overleg is over de manier waarop de partijen de komende tijd over de plannen in overleg zullen treden met en zullen communiceren richting de verschillende betrokkenen.
Wordt het niet de hoogste tijd dat – nu de markt faalt – de overheid de regie neemt om de schaalvergroting en de teloorgang van het ziekenhuis om de hoek tegen te gaan? Zo neen, waarom niet?
Zoals in de vorige antwoorden is aangegeven is er reden om aan te nemen dat ook met de omvorming van het Havenziekenhuis tot poliklinisch centrum sprake is van voldoende en tijdige, kwalitatief goede zorg voor de inwoners uit Rotterdam.
Het bericht dat Menzis keurmerken voor wijkverpleging verplicht heeft gesteld |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Menzis een kleine thuiszorgorganisatie, die niet gecontracteerd is, verplicht verzorgend en verplegend personeel in te zetten dat een Kiwa-keurmerk heeft?1
Zorgverzekeraars hebben de taak om ervoor te zorgen dat de zorg die zij vergoeden kwalitatief goed is en rechtmatig en doelmatig geleverd wordt.
Zorgverlenende instellingen moeten voor gecontracteerde en ongecontracteerde zorg in het bezit zijn van een WTZi toelating. Zzp-ers in zorg (al dan niet in teamverband zoals in dit geval) kunnen hiervan geen gebruik maken.
Het Kiwa-keurmerk is juist bedoeld voor zorgverleners in de thuiszorg die als zelfstandig ondernemer hun diensten aanbieden. Het keurmerk is een aantal jaren geleden door zorgverzekeraars ontwikkeld om de inzet van zelfstandige zorgverleners mogelijk te maken en de voorwaarden daarvoor af te spreken. Het doel van dit keurmerk is om zekerheid te bieden dat zzp’ers voldoen aan de geldende beroeps- en ondernemerseisen en kwalitatief goede zorg verlenen (mede op basis van ervaringen van cliënten). Menzis heeft ons laten weten om deze reden gebruik te maken van dit keurmerk.
Mag een zorgverzekeraar extra eisen toevoegen aan bestaande afspraken op straffe van het niet betalen van de zorgverlening of het zelfs laten onderzoeken van de zorgverlening als frauduleus? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Uit navraag bij Menzis blijkt dat er geen fraudeonderzoek loopt in relatie tot de casus waar het hier om gaat. Wel is het zo dat Menzis contact heeft opgenomen met de verzekerde, omdat de zorgverleners waarvoor een factuur voor declaratie werd ingediend, niet voldeden aan de geldende voorwaarden. Voor Menzis was dit aanleiding om te verifiëren of de zorgactiviteiten daadwerkelijk plaats hadden gevonden. Ik heb begrepen dat de zorgverlener de wijze van declareren na overleg met Menzis gaat aanpassen.
Vindt u het acceptabel dat Menzis het Kiwa-keurmerk verplicht stelt, terwijl bij de onderhandelingen van het contract om zorg te kunnen verlenen geen sprake was dat dit als verplichte eis zou worden opgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven geldt de eis van een Kiwa-keurmerk voor alle zorgverleners in de thuiszorg die als zelfstandige zonder personeel zorg aanbieden. Menzis heeft ons laten weten dat de gerezen onduidelijkheid voor Menzis aanleiding is geweest om de communicatie hierover te verbeteren.
Is het niet vreemd om een Kiwa-keurmerk te hanteren voor ingezet personeel als zij via de BIG-registratie hun bevoegdheden registreren?
Zorgverzekeraars hebben de taak om ervoor te zorgen dat de zorg die zij vergoeden kwalitatief goed is en rechtmatig en doelmatig geleverd wordt. Het Kiwa-keurmerk kan hiervoor -ook om praktische redenen- als instrument worden gehanteerd. Een zorgverzekeraar is vrij om (kwaliteits)eisen te stellen aan zorgaanbieders zolang de inhoud en de omvang van de aanspraak hiermee niet wordt beperkt en de zorgverzekeraar zijn zorgplicht nakomt.
Het gaat bij het Kiwa-keurmerk niet alleen om de BIG-registratie, maar onder andere ook om de volgende bewijsstukken: Verklaring Omtrent Gedrag, Inschrijving Kamer van Koophandel, Klachtencommissie, Geschilleninstantie, vervangingsregeling en meten van klantervaringen.
Het gebruik van het Kiwa-keurmerk wordt overigens breder gebruikt dan alleen door Menzis. Ik heb begrepen dat de desbetreffende zzp’ers inmiddels de aanvraag voor het Kiwa-keurmerk in gang hebben gezet.
Relevant in dit verband is dat de verschillende partijen van de wijkverpleging momenteel de ontwikkelagenda wijkverpleging nader uitwerken. Een belangrijk onderdeel van deze agenda vormt het inzicht in kwaliteit. Met behulp van onder andere richtlijnen en standaarden zal het wijkverpleegkundige vak nader worden onderbouwd. De sector bepaalt de maatstaf voor kwalitatief goede zorg dan zelf. Deze ontwikkeling kan in de toekomst ook van belang zijn voor de inkoop van zorg door zorgverzekeraars en de kwaliteitseisen die daarbij gesteld worden.
Vindt u het wenselijk dat Menzis een keurmerk – bovenop het BIG-register – verplicht en andere zorgverzekeraars niet? Realiseert u zich dat dit ertoe kan leiden dat zorgaanbieders verzekerden van bepaalde zorgverzekeraars kunnen gaan «overslaan»? Is dat gewenst?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het verplichten van keurmerken niets toevoegt aan de kwaliteit van zorg, maar enkel bureaucratisch, duur en frustrerend is en dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de aangewezen instantie is om te controleren op de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat cliënten benaderd worden door Menzis dat hun vertrouwde zorgverlener niet in het bezit is van het Kiwa-keurmerk met het dreigement dat de betalingen opgeschort blijven, totdat een schriftelijke reactie door de cliënt is gegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Menzis heeft mij laten weten dat zij contact hebben opgenomen met de verzekerde, omdat de zorgverleners waarvoor een factuur voor declaratie werd ingediend, niet voldeed aan de voorwaarden die Menzis stelt voor deze zorgverlening. Voor Menzis was dit aanleiding om te verifiëren of de zorgactiviteiten daadwerkelijk plaats hadden gevonden. Menzis heeft inmiddels over dit voorval contact opgenomen met de zorgverleners en met de cliënten om te bezien wat er nodig is om de relatie -ook naar de toekomst toe- te verbeteren.
Waarom hanteert Menzis het beleid dat een verzorgende niveau 2 geen zorg meer mag verlenen? Hoeveel andere zorgverzekeraars hanteren ditzelfde beleid? Vindt u dit wenselijk?
De NZa heeft in haar regeling (NR/REG-1709) bepaald dat zorgaanbieders op declaraties de AGB-code moeten vermelden (art 5.2). Vektis stelt hiervoor regels op. Zorgverleners die als zelfstandige zonder personeel zorg aanbieden voor wijkverpleging moeten aan een aantal kwalificaties voldoen voor deze AGB-code (om te kunnen declareren). Zo moet de zorgverlener een diploma verpleegkundige niveau 4 of 5 hebben en geregistreerd zijn in BIG of een diploma verzorgende hebben.
Een helpende niveau 2 is geen zelfstandig hulpverlener in de wijkverpleging en kan niet zelfstandig een AGB-code krijgen.4 Voor een helpende niveau 2 is daarom geen persoonlijke declaratie als zelfstandige zonder personeel mogelijk. Uiteraard kan een helpende wel werkzaam zijn in de wijkverpleging, maar dan onder toezicht van een hoger gekwalificeerde zorgverlener.
Deelt u de mening dat de eis van het hanteren van een keurmerk een blijk van wantrouwen is richting zorgverleners, terwijl er andere wegen zijn waarlangs gecontroleerd wordt of de zorg kwalitatief goed is? Zo ja, bent u bereid een verbod op keurmerken in de zorg in te stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het opleggen van extra eisen aan zorgpersoneel van niet-gecontracteerde aanbieders een manier om die aanbieders, nog los van de lagere vergoeding voor die zorg voor de verzekerde, uit de markt te drukken? Vindt u dit geoorloofd?
Zie antwoord vraag 4.
Het nader antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken op vragen van de leden Sjoerdsma c.s. over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Afgezien van de in eerder gestelde vragen en het nader antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken, is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op geen enkel ander moment en op geen enkele andere wijze geïnformeerd over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen aan Saoedi-Arabië en Koeweit?1
Zoals aangegeven in de brief aan de (voormalige) Kamer (Aanhangsel Handelingen 1320) van 7 februari 2017 in antwoord op een verzoek van het lid Sjoerdsma van 18 januari jl. heeft het Ministerie van SZW op 12 september 2013 eenmalig een overzicht ontvangen van 18 Nederlandse organisaties die genoemd werden in Notes Verbales die tussen 2010 en 2013 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn ontvangen uit Saoedi-Arabië. Dit overzicht is in 2013 gebruikt als achtergronddocument voor de beantwoording van Kamervragen over de Blauwe Moskee (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3230) en het 30-leden debat over buitenlandse financiering van moskeeën.
Zoals in het antwoord op vraag 2, 3 en 9 is gesteld zijn er sinds 2016 interdepartementale afspraken over het delen van de beschikbare informatie vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken met onder andere SZW. Met uitzondering van de meer gedetailleerde informatie over financieringsstromen die eenmalig van Koeweit is ontvangen en waarover nog navraag wordt gedaan, bevat deze informatie enkel gegevens over aanvragen voor financiering door Nederlandse instellingen in het Saoedi-Arabië of Koeweit. Bovendien geeft de informatie geen compleet overzicht van alle voornemens tot financiering vanuit de Golfstaten.
Wat houdt het delen van de genoemde informatie op structurele basis in?
Zoals bekend delen twee landen uit de Golf (Saoedi-Arabië en Koeweit) sinds enkele jaren via Notes Verbales (respectievelijk sinds 2010 en 2013), op vrijwillige en vertrouwelijke basis, via hun ambassades in Den Haag sporadisch informatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen. In deze Notes Verbales noemen zij doorgaans de naam van een Nederlandse organisatie. Deze organisatie heeft in zo’n geval financiële ondersteuning gevraagd aan een organisatie in het betreffende land. Het gaat hier nadrukkelijk niet om informatie over daadwerkelijk verstrekte financiering of investeringen, maar om het noemen van een Nederlandse aanvrager. Deze informatie is verkregen via diplomatiek verkeer en daarmee vertrouwelijk. Een overzicht van de per juli 2016 beschikbare informatie is in 2016 op vertrouwelijke basis met de Kamer gedeeld.
De intensieve gesprekken met Koeweit over nieuwe werkafspraken hebben ertoe geleid dat het land aanvullende, meer gedetailleerde informatie heeft verstrekt over financieringsstromen naar Nederland vanuit Koeweit. Hieruit kwam een aantal discrepanties naar voren met eerder van Koeweit ontvangen informatie, waarvoor nog geen adequate verklaring is ontvangen. Hierover is de dialoog met Koeweit nog gaande. Recentelijk is deze informatie met andere relevante overheidsinstanties gedeeld. Deze informatie zal op vertrouwelijke basis met de Kamer worden gedeeld.
De door BZ via diplomatieke kanalen ontvangen informatie werd sinds 2010, toen Nederland de eerste Notes Verbales ontving, in de meeste gevallen gedeeld met de AIVD. Sinds februari 2016 zijn er afspraken om de informatie op structurelere basis ook met andere betrokken overheidsinstanties te delen. Er is afgesproken dat beschikbare informatie ook zal worden gedeeld met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de NCTV, AIVD en de Fiscal Intelligence Unit (FIU).
Werd deze informatie eerder dan de interdepartementale afspraken op niet-structurele basis gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het debat over de invloed van ultraorthodoxe moslims in moskeeën op 25 mei 2016 dat hij niet op de hoogte wordt gehouden van religieuze investeringen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de in vraag 1 genoemde lijst zich tot de uitspraken van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, tijdens het debat over de invloed van ultraorthodoxe moslims in moskeeën op 25 mei 2016, dat hij niet op de hoogte wordt gehouden van religieuze investeringen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de aanleiding geweest dat Saoedi-Arabië en Koeweit sinds 2010 en 2012 Nederland op vrijwillige basis via Notes Verbales consulteren over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen? Zijn deze landen dit uit eigen beweging gaan doen? Is hier een verzoek vanuit de Nederlandse regering naar de betreffende landen toe gedaan en zo ja, zijn er ook landen die dit hebben geweigerd?
De genoemde landen zijn deze informatie uit eigen beweging gaan delen, vaak als onderdeel van verscherpt toezicht door autoriteiten in deze en andere Golfstaten op financieringsstromen van en naar particuliere liefdadigheidsorganisaties in het kader van het tegengaan van terrorismefinanciering. Nederland heeft hier in het verleden niet om verzocht, en er zijn dus ook geen landen die geweigerd hebben. Zoals eerder is toegelicht zet Nederland zich momenteel actief in om met verschillende Golfstaten tot afspraken te komen over grotere transparantie rondom voorgenomen financiering van organisaties in Nederland. De bedoeling is dat er meer gedetailleerde informatie beschikbaar komt over geldstromen voor gemeenten en rijksoverheid als gevolg van nadere afspraken met de Golfstaten. De aanvullende informatie die van Koeweit is ontvangen is hiervan een eerste resultaat.
Sinds wanneer was het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de hoogte van Notes Verbales die door Saoedi-Arabië uit 2010 en Koeweit uit 2012 verstrekt worden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u alsnog antwoord geven op de hoe vaak er maatregelen zijn genomen ter uitvoering van de motie-Karabulut/Potters (Kamerstuk 29 754 nr. 343) over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabie, Koeweit en Qatar? Hoe vaak zijn er maatregelen genomen sinds 2010?
Elke geloofsgemeenschap heeft de vrijheid om financiering aan te trekken uit binnen – of buitenland. Financiering wordt als ongewenst beschouwd als er een risico aanwezig is op buitenlandse beïnvloeding dat tot uiting komt in anti-integratief en antidemocratisch gedrag. Zoals het kabinet heeft aangegeven in de brief van 4 december 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 56) onderzoekt het in dat kader nadere regels om de transparantie van financieringsstromen naar Nederlandse maatschappelijke en religieuze instellingen te vergroten. Het kabinet voert in dit kader onder meer een verkenning uit van de mogelijkheden om onwenselijke buitenlandse financiering via wet- en regelgeving in te perken. Zoals is aangegeven in de brief van het kabinet van 4 december 2016 is in één enkel geval door de AIVD actie ondernomen die heeft geresulteerd in beëindiging van financiering.
Wat zijn de «relevante nationale overheidsinstanties», waarmee het Ministerie van Buitenlandse Zaken de ontvangen informatie deelde, zoals gesteld in het nader antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken op de eerdere vragen? Sinds wanneer wordt deze informatie gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er naast de Sheikh Eid Charitable Association in Rotterdam nog andere gevallen bekend van omstreden religieuze organisaties die panden proberen te verwerven binnen Nederlandse gemeenten?
Religieuze instellingen kunnen in Nederland onroerend goed aanschaffen of huren, hetgeen ook gebeurt. Per casus is het belangrijk om te kijken in hoeverre er sprake is van niet- transparante geldstromen en risico op buitenlandse beïnvloeding die bijdraagt aan anti-integratief of antidemocratisch gedrag. Het kabinet is niet bekend met andere zaken die een op een vergelijkbaar zijn met de zaak van de aankoop van een voormalig schoolgebouw in Rotterdam door de Sheikh Eid Charitable Association in Rotterdam. Casuïstiek is vaak niet eenvormig.
Wanneer kan de Kamer de toegezegde separate brief over financiering van gebedshuizen vanuit Turkije verwachten?
Deze brief is de Kamer op 19 april jl. toegekomen (Kamerstuk 32 824, nr. 194).
Hoe verloopt de voortgang van de gesprekken die het kabinet voert met vertegenwoordigers van verschillende moslimgemeenschappen?
Op dit moment wordt door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overleg gevoerd met verschillende vertegenwoordigers van Nederlandse moslimgemeenschappen ten aanzien van de totstandkoming van een convenant dat transparantie aangaande (buitenlandse) financiering moet bevorderen.
Heeft u de brief gelezen van de Minister van Financiën, waarin hij schrijft dat er vorig jaar bijna 55 miljoen euro extra is uitgegeven aan de inhuur van externen bij de Belastingdienst dan in december 2016 aan de Kamer is gemeld?1
Ja.
Kunt u precies aangeven welke en hoeveel externen zijn ingehuurd van dat bedrag?
De mutatie van 55 mln. euro is het gevolg van inhuur voor uitzendkrachten in het primaire proces (extra werkzaamheden op het gebied van bezwaar en incasso) en de inhuur van externen ten behoeve van de Investeringsagenda. De inhuur is reeds gedaan voordat de vertrekregeling van start ging (zie ook antwoorden vervolgvragen) en was een reactie op een piek in de capaciteitsvraag.
Voor het totale budget inhuur externen geldt een gemiddelde bezetting van uitzendkrachten van 2.145 fte en een gemiddeld aantal externen van ruim 700 fte.
De gebruikelijke werkwijze is periodiek de budgetten op artikelonderdeelniveau te herijken om recht te doen aan de dynamiek in de uitvoering; een dergelijke periodieke herijking is budgetneutraal op totaalniveau. In 2016 is de informatie hierover abusievelijk niet verwerkt in de 2de suppletoire begroting IX (bij de Najaarsnota).
Overigens laat de Belastingdienst, zoals uit de brief blijkt, een onderschrijding zien van 43 mln. euro op zijn totale apparaatsbudget.
Om welke reden is deze inhuur niet eerder gemeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel externen waren op 31 december 2016 werkzaam bij de Belastingdienst en kunt u dit uitsplitsen naar onderdeel van de Belastingdienst?
Om te bepalen hoeveel uitzendkrachten bij de Belastingdienst werkzaam waren per 31 december 2016 en 2015 is bepaald hoeveel de gemiddelde bezetting is geweest over de maand december 2016 en 2015. Dit leidt tot de volgende aantallen fte per dienstonderdeel:
2016
2015
uitzendkrachten
overig extern
totaal externen
uitzendkrachten
overig extern
totaal externen
Belastingen
186
60
246
321
11
332
Toeslagen
334
9
343
454
15
469
BelTel
912
11
923
1300
14
1314
B/CA
20
13
33
36
28
64
IV
11
450
461
14
383
397
B/CFD
105
8
113
145
4
149
B/CKC
8
15
23
3
7
10
Douane
4
1
5
12
0
12
FIOD
0
2
2
0
0
0
Switch
2
3
5
0
0
0
DGBel
0
1
1
0
0
0
TOTAAL
1.582
573
2.155
2.285
462
2.747
Kunt u per onderdeel aangeven hoeveel externen er werkzaam waren op 31 december 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel externen waren op 31 december 2016 actief bij het afhandelen van bezwaar?
Om te bepalen hoeveel uitzendkrachten bij het bezwaarproces werkzaam waren per 31 december 2016 is gekeken naar de gemiddelde bezetting over de maand december in 2016. Op het bezwaarproces zijn uitzendkrachten werkzaam en gemiddeld genomen waren dat 100 fte over de maand december.
Hoeveel mensen waren er werkzaam bij de afdeling bezwaar op 31 december 2015 en op 31 december 2016?
Op het bezwaarproces waren op 31 december 2016 546 fte eigen personeel werkzaam en op 31 december 2015 waren dit er 640 fte.
Hoeveel mensen zijn er vertrokken met een vertrekregeling bij de afdeling bezwaar in 2016?
In 2016 zijn er bij het bezwaarproces 44 fte vertrokken met de vertrekregeling.
Wat is de reden van de extra inhuur van externen bij de afdeling bezwaar?
Door een toename van het aantal bezwaren zijn in de 1e helft van 2016 voorraden ontstaan bij de IH, OB en Toeslagen. De toename van het aantal bezwaren (IH) is een gevolg van het feit dat aangifteplichtigen meer dan in het verleden aanvullende en gewijzigde informatie opgeven na vaststelling van de Definitieve Aanslag. Formeel-juridisch is die aanvullende en gewijzigde informatie een bezwaar. Bij de OB wordt aan aangifteplichtigen die geen aangifte doen een systeemaanslag opgelegd; daartegen worden bezwaren ingediend. Zoals in de 18e halfjaarsrapportage is toegelicht zijn hiervoor extra uitzendkrachten ingezet. Daarnaast was extra inhuur nodig omdat er bij het dienstonderdeel Particulieren, Dienstverlening en Bezwaar veel doorstroom heeft plaatsgevonden naar andere onderdelen van de Belastingdienst. Hierdoor was de vaste bezetting van 546 fte (2015: 640 fte) niet toereikend om de bezwaren te verwerken.
Kunt u de vorige vragen ook beantwoorden voor de afdeling inning?
Om te bepalen hoeveel uitzendkrachten bij het inningsproces werkzaam waren per 31 december 2016 is gekeken naar de gemiddelde bezetting over de maand december in 2016. Op het inningsproces bedroeg de gemiddelde bezetting van uitzendkrachten 119 fte over de maand december.
Op 31 december 2016 waren op het inningsproces 870 fte eigen personeel werkzaam en op 31 december 2015 bedroeg het eigen personeel 856 fte. Op dit proces zijn 42 fte vertrokken met een vertrekpremie.
Op het inningsproces heeft een verschuiving van werkpakketten plaatsgevonden van Belastingen/MKB (19 locaties) naar het Landelijk Incassocentrum (3 locaties). Hierbij zijn niet alle betrokken medewerkers meegegaan met de verschuiving van het werk. Verder hebben de overgeplaatste medewerkers opleidingen nodig, waarvoor interne opleidingscapaciteit vereist is. Er zijn derhalve tijdelijk externe krachten benodigd geweest om het werk doorgang te laten vinden.
Is er een relatie tussen de vertrekregeling en de inhuur van externen, en zo ja, hoe ziet die eruit?
De inhuur van externe krachten was in januari 2016 al ingezet en heeft over de loop van 2016 een dalend verloop gekend. De uitstroom in het kader van de vertrekregeling kende een piek in september. In de laatste maanden van 2016 kunnen enige externen ook werkpakketten hebben uitgevoerd die daarvoor door uitgestroomde medewerkers uitgevoerd werden; de uitstroomregeling is evenwel indertijd niet de reden geweest om externen in te huren. Die redenen zijn aangegeven in de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Zijn er nog andere zaken die u vergeten bent te melden aan de Kamer? Zou u die nu willen melden?
Het oogmerk van de brief van de Minister van Financiën van 7 maart (TK 2016–2017, 34 550 IX, nr. 19) was om u te informeren over beleidsmatige mutaties in 2016 die nog niet gemeld waren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 13 maart aanstaande om 17.00 uur beantwoorden, aangezien het kabinet verantwoording dient af te leggen over voorbije jaren vóór de komende verkiezingen?
Nee. Deze vragen konden niet binnen enkele dagen beantwoord worden.