Het besluit van de Belgische regering om te investeren in het spoortraject Antwerpen-Weert |
|
Betty de Boer (VVD), Barbara Visser (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Treinverbinding Weert–Antwerpen stuk dichterbij» d.d. 3 februari 2017?1
Ja.
Bent u bekend met het besluit van uw Belgische collega, de heer Bourgeois, om te investeren in de elektrificatie van het spoortraject Weert–Antwerpen?
Ik ben bekend met de ambities van de Vlaamse regering. Voor investering in de elektrificatie is Vlaanderen afhankelijk van de Belgische federale overheid. Die heeft over dit project nog geen definitief besluit genomen.
Bent u er tevens mee bekend dat de Belgische regering een Europese aanvraag heeft ingediend in het kader van Connecting Europe Facility for Transport (CEF)? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De infrastructuurbeheerder van het Belgische spoorwegnet Infrabel heeft een aanvraag ingediend voor een Europese subsidie in het kader van het CEF. Deze aanvraag heb ik samen met de Belgische federale Minister voor Mobiliteit, de heer François Bellot, ondersteund via de ondertekening van een «written agreement» die aan het dossier voor de CEF aanvraag is toegevoegd.
Wat betekenen deze besluiten in België voor de Nederlandse inzet op dit traject?
Het betreft hier een Belgisch project, zonder financiële inzet vanuit Nederland.
Is er een maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd naar de aanpassing van dit traject? Zo ja, wat is de score? Kunt u de uitkomsten met de Kamer delen, zodat duidelijk wordt wat de positieve en negatieve effecten zijn voor het passagiersvervoer en goederenvervoer?
Elektrificatie van het tracé Hamont-Weert is een regionale ambitie (zie ook vraag 7). Mij is geen kosten-batenanalyse bekend.
Het traject Antwerpen – Weert maakt ook deel uit van de studie (3RX) naar de haalbaarheid van de IJzeren Rijn, welke op initiatief van het Vlaams Gewest wordt gedaan en waar Nederland en Duitsland ambtelijk bij betrokken zijn. De resultaten van deze studie, waaronder een kosten-batenanalyse, zijn naar verwachting rond de zomer van dit jaar beschikbaar.
Klopt het dat door investeringen op dit deel van het spoor de Brabantroute deels kan worden ontlast? Zo ja, kunt u nader onderbouwen wat dit concreet kan betekenen, ook in relatie tot de havenontwikkeling in Rotterdam en Antwerpen?
Dit klopt deels. Voor de haven van Rotterdam is de Betuweroute de belangrijkste verbinding met Duitsland. Voor de haven van Antwerpen is dat de Montzen-route (Antwerpen-Luik-Montzen-Aken). De Brabantroute is voor beide havens een alternatieve route; voor Rotterdam is deze route tijdelijk van groter belang vanwege de bouw van het Derde spoor in Duitsland.
Het traject Weert-Budel-Antwerpen biedt met name de mogelijkheid om de vervoersvraag tussen Antwerpen en Zuid Limburg in te vullen. In de huidige vorm biedt het tracé ruimte voor 51 goederentreinen per week. Dat is voor nu, maar ook op langere termijn, voldoende om in de op dit moment bekende vervoersvraag voor goederen te voorzien.
Welk bedrag is er nodig vanuit het Rijk dan wel de regio om aan Nederlandse zijde ook de boel op orde te hebben qua elektrificatie en veiligheid? Klopt het dat de gevraagde Rijksbijdrage 4 miljoen euro is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke condities bent u bereid om dit bedrag voor dit project te reserveren in het Infrastructuurfonds?
De benodigde maatregelen aan Nederlandse zijde zijn niet vastgesteld. Er is geen gevalideerde kostenraming beschikbaar voor dit project. De provincie Limburg is hier als initiatiefnemer voor verantwoordelijk. Ik kan niet beoordelen of de gevraagde € 4 mln. voldoende is om elektrificatie te realiseren. Op basis van de kosten van vergelijkbare projecten is dat twijfelachtig.
Het tracé in zijn huidige vorm biedt voldoende capaciteit om in de actuele en toekomstige vervoersvraag te voorzien. Bovendien is erop basis van nationale en regionale vervoersconcessies geen zicht op een aanbieder van personenvervoer op het traject Weert-Hamont. Ik constateer daarmee dat elektrificatie van het tracé geen nationale prioriteit heeft. Een reservering voor dit project in het infrafonds is derhalve niet opportuun.
Het bericht 'Onderbetaling bij aanleg Centrale As' |
|
Lutz Jacobi (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderbetaling bij aanleg Centrale As»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen hierover van 24 juni 2016 en uw antwoorden daarop?2
Ja.
Wat is uw opvatting over de handelwijze van de provincie Friesland als zijnde opdrachtgever in dezen nu het naar aanleiding van de onder 2. bedoelde vragen en een verzoek van de vakbond daartoe plaatsgevonden hebbende onderzoek van uw Inspectie SZW uitwijst dat sprake is geweest van onderbetaling en schijnconstructies? Deelt u de mening dat deze handelwijze laakbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland neemt haar taak als hoofdopdrachtgever serieus en is in gesprek gegaan met de hoofdaannemer over de situatie. Ook heeft de provincie Friesland de FNV gevraagd om een lijst met bevindingen. Daarnaast heeft de provincie Friesland om in bezit te komen van meer detailkennis met de FNV overleg gevoerd om over te gaan tot een audit bij de hoofdaannemer. De provincie en de hoofdaannemer willen tot slot graag in overleg treden met de FNV en eventuele andere partijen om te bekijken hoe de loonvordering van de ijzervlechters (en mogelijke andere personen) op een voor alle partijen acceptabele wijze kunnen worden beoordeeld en afgehandeld. De resultaten van deze acties zullen moeten worden afgewacht.
Kunt u (bij benadering) aangeven op welke wijze en ten begrote van welke bedragen de bouwvakkers in kwestie te kort zijn gedaan?
De Inspectie SZW heeft op verzoek van FNV onderzoek gedaan naar naleving van artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit artikel regelt dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. De Inspectie SZW heeft onafhankelijk onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De geconstateerde feiten en omstandigheden zijn verwerkt in een verslag dat is toegestuurd aan de verzoeker en andere belanghebbenden. Het is dan ook niet aan mij om informatie uit dit rapport met uw Kamer te delen. Het rapport is nadrukkelijk bedoeld om de verzoeker te informeren over de feiten en omstandigheden in dit concrete geval. De verzoeker kan het rapport bijvoorbeeld gebruiken om bij de rechtbank een civiele procedure te starten.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de provincie Friesland ondanks bedoelde misstanden op kosten van de belastingbetaler (en feitelijk over de rug van de in dezen benadeelde werknemers) een feestje viert bij de opening van de Centrale As? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De opdrachtgever moet alert zijn op signalen tijdens de werkzaamheden. De provincie Friesland heeft ook op deze signalen gereageerd (zie antwoord 3). Het ceremonieel afsluiten van de werkzaamheden is gebruikelijk bij bouwprojecten.
Vindt u dat de provincie Friesland het afgelopen jaar naar aanleiding van diverse niet mis te verstane signalen in haar rol als opdrachtgever voldoende actie heeft ondernomen teneinde misstanden tegen te gaan? Waaruit heeft deze actie feitelijk bestaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de provincie Friesland in dezen haar verantwoordelijkheid (eindelijk) moet nemen en actie dient te ondernemen teneinde te zorgen dat de in dezen benadeelde werknemers alsnog krijgen wat hen toekomt?
Voordat de provincie Friesland aansprakelijk kan worden gesteld moet de FNV de directe werkgever aansprakelijk stellen voor het achterstallige loon. De verzoekende partij, in dit geval de FNV, kan de inhoud daarvoor gebruiken. Is deze poging zonder succes, dan kunnen de werkgever en diens opdrachtgever tegelijkertijd hoofdelijk worden aangesproken voor de voldoening van het loon. Als ook dit niet lukt dan kunnen de hogere schakels achtereenvolgens (volg tijdelijk) worden aangesproken. Uiteindelijk kan de provincie Friesland zelf in de rol van hoofdopdrachtgever voor de voldoening van het achterstallige loon worden aangesproken. Ik ga ervan uit dat de partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn in deze situatie orde op zaken zullen stellen. De provincie heeft daartoe actie ondernomen, zie antwoord op vraag 3.
Zou u het wenselijk vinden als de provincie Friesland zich zou verschuilen achter het formele feit dat de Wet Aanpak Schijnconstructies (die de aansprakelijkheid van opdrachtgevers voor misstanden als hier aan de orde voor eens en altijd regelt) niet gedurende de hele periode van de werkzaamheden aan de Centrale As van toepassing was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb ook geen signaal dat de provincie Friesland dat doet.
Hoeveel Friese (dan wel andere Noordelijke) bouwvakkers hebben dankzij en bij de aanleg van de Centrale As werk gevonden? Hoe verhoudt dat aantal zich tot de naar eigen zeggen van de provincie Friesland daarvoor vrijgemaakte gelden als ook verrichte inspanningen?
Ik beschik niet over deze informatie.
Vindt u in bovenstaande aanleiding om extra aandacht te besteden aan de rol en verantwoordelijkheid van de overheid als opdrachtgever bij projecten als hier aan de orde? Bent u bereid bij momenteel in uitvoering zijnde dan wel binnenkort in uitvoering komende projecten overheidsopdrachtgevers nog eens extra op hun verantwoordelijkheid te wijzen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat overheidsopdrachtgevers zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden als opdrachtgever. Daarom is in de eerste monitor Wet aanpak schijnconstructies ook specifiek aandacht besteed aan de lagere overheden. Er is dit jaar wederom voorlichting gepland. Daarin zullen de lagere overheden worden meegenomen.
De voortgang van de gesprekken met de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich uw toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van uw ministerie voor het jaar 2017 op 10 november 2016 herinneren dat u in gesprek zou gaan met onder andere de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington om de benodigde financiering voor een doorbraak rond te krijgen?
Ja. In de stand van zakenbrief moties en toezeggingen van 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 121) heb ik bericht dat ik in het eerste kwartaal uw Kamer nader zal informeren over de uitkomsten van de gesprekken.
Kunt u aangeven of deze gesprekken al zijn gevoerd, wat de voortgang van de gesprekken is geweest en of er al concrete resultaten naar voren zijn gekomen? Indien de gesprekken nog niet hebben plaatsgevonden, kunt u aangeven waarom niet?
De aansprakelijkheid van PostNL bij diefstal van de inhoud van postpakketten |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst 2014?1
Ja.
Hoe is op dit moment de aansprakelijkheid geregeld van het bedrijf PostNL in het geval van diefstal van de inhoud van een pakket door een medewerker van PostNL zelf?
In geval van UPD-zendingen is de aansprakelijkheid van PostNL geregeld op basis van artikel 29 van de Postwet 2009. Op grond van het vijfde lid van dat artikel is PostNL aansprakelijk voor schade die het gevolg is van roekeloos gedrag van de UPD-verlener of schade die door hem met opzet is veroorzaakt. Het ligt voor de hand dat diefstal of opzettelijke vernieling door werknemers van PostNL onder deze bepaling vallen. Het aansprakelijkheidsregime onder artikel 29 van de Postwet 2009 is beperkter dan het algemene aansprakelijkheidsregime uit het Burgerlijk Wetboek. De reden daarvan is dat onbeperkte aansprakelijkheid voor schade als gevolg van beschadiging, verlies of te late bestelling van de ongeregistreerde poststukken de verlener van de UPD voor hoge kosten zou stellen. Dat zou met zich meebrengen dat de kosten van het postvervoer onaanvaardbaar hoog worden, hetgeen in strijd zou komen met het belang van betaalbaar postvervoer.2 De afzender heeft de keuze om het pakket te verzenden met extra diensten (aangetekend of met verzekerservice). In dat geval gelden de vergoedingen zoals die zijn vastgelegd in de voorwaarden bij deze extra diensten. De afzender kan een vordering tot schadevergoeding indienen, omdat die de contractpartij is. Bovendien geldt voor de ontvanger als uitgangspunt dat de afzender het risico draagt dat de post niet wordt bezorgd. De ontvanger kan de afzender zo nodig aansprakelijk stellen op basis van algemene aansprakelijkheidsregels.
Internationale poststukken vallen in Nederland ook onder de UPD-verplichting. Gelijkluidende bepalingen als hierboven zijn opgenomen in het internationale verdrag voor de uitvoering van de openbare postdienstverlening van de Wereldpostunie (Universal Postal Union; UPU). Dit verdrag geldt voor nagenoeg alle staten in de wereld en betreft de internationale poststromen.
Het versturen van pakketten buiten de UPD betreft vrijwel altijd business-to-business transport. Wanneer buiten de UPD een overeenkomst wordt aangegaan bij PostNL, zijn voor pakketten de Algemene Voorwaarden Goederenvervoer (AVG) en het algemene aansprakelijkheidsrecht van toepassing. In de AVG worden (tevens) de Algemene Vervoerscondities (AVC 2002) van toepassing verklaard. Deze AVC gelden bij vrijwel alle overeenkomsten van Nederlandse vervoerders. Volgens de AVC kan de vervoerder bij een toerekenbare tekortkoming zijn aansprakelijkheid voor schade niet (geheel) uitsluiten. Zijn aansprakelijkheid is onder de AVC tot € 3,40/kg gelimiteerd. Als de afzender aanspraak wil maken op (volledige) vergoeding van de inhoud van de zending in geval van aan de vervoerder toerekenbare schade, kan hij daarvoor een transportverzekering afsluiten.
In geval van een op grond van de AVG verzonden pakket heeft ook de geadresseerde zelf, naast de afzender, de mogelijkheid om PostNL aansprakelijk te stellen in het geval van schade of bijvoorbeeld verlies of vermeende diefstal van de inhoud van het pakket. Dit is geregeld in artikel 16, AVC 2002. Omdat het hier vrijwel altijd gaat om overeenkomsten tussen bedrijven onderling, is er in geval van schadeclaims in de AVC alleen voorzien in een procedure via de kantonrechter. Als het een UPD-pakket betreft, kan de verzender indien gewenst ook terecht bij de geschillencommissie.
Hoe is deze aansprakelijkheid op dit moment geregeld in het geval dat het pakket onder de universele postdienst (UPD) valt en in het geval dat het pakket niet onder de UPD valt?
Zie antwoord vraag 2.
Kan PostNL zich beroepen op de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst 2014 om onder de aansprakelijkheid voor diefstal of vermissing uit te komen?
Nee. Voor de UPD hanteert PostNL algemene voorwaarden met betrekking tot aansprakelijkheid, maar die mogen niet strijdig zijn met artikel 29 van de Postwet 2009. Indien schade of verlies ontstaat uit eigen handelen of nalaten ingeval van opzet of roekeloosheid, vervallen de uitsluitingen of beperkingen van de aansprakelijkheid zoals genoemd in artikel 29 van de Postwet 2009.
Klopt het dat de geadresseerde onder deze Algemene Voorwaarden (artikel 4.2) geen rechtsbasis heeft om PostNL aansprakelijk te stellen en geen toegang heeft tot de Geschillencommissie Post (artikel 4.2)? Klopt het dat alleen de afzender dit kan doen?
Krachtens art 29, derde lid, Postwet 2009 kan alleen de afzender vorderingen indienen. Alleen de afzender kan zijn zaak ook aan de Geschillencommissie Post voorleggen. Het is immers de afzender die een overeenkomst aangaat met de postvervoerder voor het leveren van een (vervoers)dienst. Het recht om nakoming te eisen van de verplichtingen op grond van die overeenkomst, of om daarover een klacht in te dienen, ligt dan ook bij de afzender.
Indien de schade is geleden door een ander dan de afzender, is de afzender bevoegd ten behoeve van die ander de vordering in te stellen, op eigen naam of als vertegenwoordiger. De geadresseerde kan zijn recht dus doen gelden via de afzender; de afzender kan (als contractpartij) namens die geadresseerde PostNL aansprakelijk stellen. In dat geval dient te geadresseerde zich te beroepen op de overeenkomst die hij is aangegaan met de verzendende partij (in geval van een online bestelling bijvoorbeeld). De rechten en plichten met betrekking tot (koop)overeenkomsten zijn geregeld in boek 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Waarom staat er in artikel 4.2 letterlijk «De geadresseerde kan geen beroep doen op deze Algemene Voorwaarden»?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is in dit geval de rechtspositie van de geadresseerde geregeld die wél het pakket ontvangt, maar níet de inhoud ervan?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is in dit geval deze rechtspositie van de geadresseerde geregeld die wel het pakket ontvangt, maar niet de inhoud ervan, en PostNL dan wel een medewerker van PostNL verantwoordelijk is voor het verdwijnen van de inhoud?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de Consuwijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een gedupeerde heeft geadviseerd om deze zaak aan de wetgever voor te leggen, omdat het hier mogelijk om een weeffout in de regelgeving gaat?
Consuwijzer wijst in haar communicatie naar consumenten standaard op de mogelijkheid die de consument heeft om zijn/haar mening te laten horen bij het ministerie dat verantwoordelijk is voor de wet of de regels waar de consument het niet mee eens is. Een andere optie die Consuwijzer standaard noemt is het aankaarten van een probleem bij de Tweede Kamer of bij de Consumentenbond. Consuwijzer maakt bij het formuleren van haar antwoorden gebruik van standaard teksten om consistentie in de communicatie te waarborgen. Een inhoudelijk oordeel over wet- of regelgeving wordt hierbij door Consuwijzer niet gegeven.
Deelt u de mening dat de rechtspositie van de geadresseerde hier te zwak is en de geadresseerde in dergelijke gevallen gewoon PostNL aansprakelijk moet kunnen stellen?
Nee, het is op basis van de beginselen van contractrecht logisch dat de partij die de overeenkomst aangaat met PostNL (de afzender) de partij is die nakoming van de contractverplichting kan eisen, ofwel schade kan claimen. Indien een pakket niet, gedeeltelijk of beschadigd aankomt, kan de geadresseerde de verkoper/afzender aanspreken op basis van de (online) koopovereenkomst. Hij wordt dan beschermd in het kader van het reguliere consumentenrecht.
Kunt u hierover met PostNL in overleg treden, teneinde de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst op dienovereenkomstige wijze aan te passen (waaronder in ieder geval artikel 4.2 en artikel 11)?
Ik zie geen aanleiding om PostNL hiertoe te bewegen.
Hogescholen en universiteiten die onrechtmatige studiekosten in rekening brengen bij studenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) waaruit blijkt dat hogescholen en universiteiten nog steeds onrechtmatige kosten in rekening brengen bij studenten?1
Wanneer instellingen onrechtmatig kosten in rekening brengen bij de student dan werpt dit een onwenselijke drempel op. Mochten instellingen zich niet aan de wet houden dan zal de inspectie de instelling hierop aanspreken en zo nodig handhavend optreden. Zie ook het antwoord op vraag 1 van het lid Asante (PvdA) over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487).
Erkent u dat kosten voor zaken die noodzakelijk zijn voor de opleiding (zoals een managementgame van 35 euro of 200 euro voor studiematerialen) niet zijn toegestaan, temeer als er geen alternatief voorhanden is?
Over wanneer een eigen bijdrage mag worden gevraagd aan studenten heb ik op 29 april 2015 een brief gestuurd aan uw Kamer. Deze brief is op 28 april 2015 verstuurd naar alle onderwijsinstellingen, de Inspectie van het Onderwijs, de VSNU, de Vereniging Hogescholen, de LSVb en het ISO. Zie ook het antwoord op vraag 2 van het lid Asante (PvdA) over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487).
Waarom handhaaft u het beleid niet beter, zodat onterechte studiekosten niet langer in rekening worden gebracht bij studenten?
Bij de Inspectie van het Onderwijs zijn geen klachten binnengekomen van studenten. De inventarisatie van het ISO heb ik inmiddels ontvangen en deze is gedeeld met de inspectie. Mocht blijken dat een instelling inderdaad onterecht studiekosten in rekening brengt, dan zal de inspectie de instelling daarop aanspreken en zo nodig handhavend optreden.
Op welke manier waarborgt u dat hogescholen en universiteiten glashelder maken dat studenten niet verplicht zijn om extra kosten te maken en dat instellingen een gratis alternatief moeten aanbieden?
Voor zover een eigen bijdrage van studenten mag worden gevraagd, geldt dat de instelling er zorg voor moet dragen dat informatie over deze eigen bijdrage tijdig en op adequate wijze wordt verstrekt aan (aankomende) studenten. Ik zal in gesprek gaan met de VH en VSNU om te borgen dat instellingen hun informatievoorziening daarover op orde hebben.
Hoe verhouden hoge (onrechtmatige) studiekosten zich tot uw pleidooi voor gelijke kansen voor elke student, aangezien deze kosten een drempel vormen voor studenten zonder rijke ouders?
Wanneer een instelling onrechtmatige studiekosten in rekening brengt bij de student dan werpt dit een onwenselijke financiële drempel op. Dit past niet binnen mijn gelijke kansenbeleid.
Bent u bereid te onderzoeken welke onrechtmatige kosten hogescholen en universiteiten in rekening brengen bij studenten? Kunt u daarbij inventariseren in hoeverre instellingen voorlichting geven over gratis alternatieven en over het feit dat studenten geen negatieve gevolgen zullen ondervinden als zij niet betalen voor onrechtmatige studiekosten? Zo nee, waarom niet?
De inventarisatie van het ISO is gedeeld met de Inspectie van het Onderwijs zodat zij dit kan onderzoeken. Wanneer blijkt dat instellingen inderdaad oneigenlijke eigen bijdrages vragen dan zal de inspectie de instelling daarop aanspreken en handhavend optreden. Tevens zal ik dit in de bestuurlijke overleggen die ik heb met de VSNU en de VH bespreken.
Hoe gaat u waarborgen dat er nu voor eens en voor altijd een eind komt aan onrechtmatige studiekosten?
Ik borg dit door duidelijke wetgeving en communicatie over wat wel en niet is toegestaan. Tevens zal de Inspectie van het Onderwijs bij klachten zo nodig handhavend optreden. Zie ook het antwoord op vraag 3 van het lid Asante (PvdA) over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487).
De overname van huishoudelijke verzorging door Tzorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de plannen van Amstelring om de huishoudelijke verzorging over te dragen aan Tzorg?1 2
Ik heb kennis genomen van het voornemen van Amstelring om de huishoudelijke verzorging over te dragen aan Tzorg. Het is niet aan mij om deze plannen te beoordelen. Het voorstel tot overname ligt momenteel ter beoordeling voor bij de Autoriteit Consument & Markt die de voorgenomen overname zal beoordelen op grond van de Mededingingswet. Ik wil niet op deze beoordeling vooruitlopen.
Welke (financiële) redenen heeft Amstelring om te stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Amstelring heeft mij desgevraagd laten weten vanwege bedrijfseconomische redenen te willen stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging. Het voorstel van Tzorg voor de overname voldoet aan de voorwaarden van Amstelring, zoals behoud van werkgelegenheid en het uitgangspunt dat cliënten zoveel mogelijk hun eigen medewerker behouden.
Op welke wijze zijn de thuiszorgmedewerkers en de cliënten geïnformeerd over de plannen van overname door Tzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De thuiszorgmedewerkers zijn op een gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomst van Amstelring en Tzorg geïnformeerd over de plannen van de overname. Amstelring heeft daarna nog extra bijeenkomsten gepland om medewerkers nader te informeren.
Amstelring heeft in samenspraak met de gemeente Amsterdam een brief verstuurd aan de cliënten met uitleg over de overname. Ook de gemeenten in Zuid Kennemerland (Haarlem, Zandvoort, Haarlemmerliede, Spaarnwoude, Bloemendaal en Heemstede) informeren de cliënten met uitleg over de overname.
Wat vindt u ervan dat de thuiszorgmedewerkers en cliënten geen inspraak hebben over deze overgang? Kunt u uw antwoord toelichten?
De medewerkers en cliënten van Amstelring en Tzorg zijn via de ondernemingsraden en centrale cliëntenraden gevraagd om advies uit te brengen over de overname. De ondernemingsraden en centrale cliëntenraden van beide organisaties zijn akkoord met de overname.
Is het waar dat deze overname niet is goedgekeurd door de ondernemingsraad van Amstelring en ook niet door de vakbonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Amstelring heeft conform de Wet op de ondernemingsraden de ondernemingsraad om advies gevraagd over het voorgenomen besluit om in het kader van hulp bij het huishouden activiteiten over te dragen aan Tzorg. In zijn advies heeft de ondernemingsraad een aantal voorwaarden gesteld voor de overdracht naar Tzorg. Deze voorwaarden gaan voornamelijk over de toekomst van de betrokken medewerkers en het goed borgen van de rechten van de medewerkers die overgaan van Amstelring naar Tzorg. Na overleg over deze voorwaarden is het adviestraject afgerond met een akkoord van de ondernemingsraad.
De vakbonden zijn conform de SER-fusiegedragsregels geïnformeerd over de overname. Ook heeft overleg plaatsgevonden met de vakbonden.
Welke precieze beloften hebben Amstelring en Tzorg gedaan aan de thuiszorgmedewerkers en cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overdracht van de activiteiten van Amstelring naar Tzorg vindt plaats volgens de regels van overgang van onderneming, zoals bedoeld in artikel 7:622 en verder van het Burgerlijk Wetboek Boek 7. Hierdoor treden de werknemers van Amstelring Hulp bij Huishouden van rechtswege in dienst bij Tzorg met behoud van hun rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die zij bij Amstelring hebben. De medewerkers behouden het huidige salaris, salarisschaal, anciënniteit, vergoedingen en type dienstverband die zij nu hebben. Cliënten behouden zoveel mogelijk hun vaste medewerker. Cliënten die desgewenst willen overstappen naar een andere aanbieder kunnen hiervoor kiezen.
Is het waar dat er bij de overname sprake is van loondump, ondanks een tijdelijke toelage tot aan het oude salaris, en verslechtering van arbeidsvoorwaarden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomsten van de betreffende medewerkers gaan van rechtswege over naar Tzorg. Van loondump is daarom geen sprake.
Is het niet zo dat volgens de Wet overgang ondernemingen de rechten en verplichtingen die voor de oude werkgever gelden onverkort overgaan op de nieuwe werkgever? Hoe verhoudt dit zich met de overgang van Amstelring naar Tzorg?
Dit is juist. De rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst gaan om die reden van rechtswege over naar de nieuwe werkgever Tzorg.
Bent u bereid te (laten) zorgen dat de overnameplannen per direct gestopt worden en de thuiszorgmedewerkers volledig betrokken worden bij de keuze van een overnamepartij? Zo neen, waarom niet?
De thuiszorgmedewerkers zijn via de ondernemingsraden betrokken bij de overname, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Het voorstel voor de overgang van onderneming is ter toetsing voorgelegd aan de Autoriteit Consument & Markt. Om die reden onthoud ik mij van een oordeel over de plannen.
Gaat u erop toezien dat alle thuiszorgmedewerkers overgenomen worden met behoud van arbeidsvoorwaarden en dat de koppels met cliënten bij elkaar blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De colleges van Amsterdam en Haarlem hebben mij desgevraagd geïnformeerd dat zij toezien op de naleving van het contract voor huishoudelijke hulp, dat Tzorg overneemt van Amstelring. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat deze constructie plaatsvindt, terwijl duidelijk is dat er geen loondump meer wordt gewenst, onder meer door het afkondigen van basistarieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 7.
Op welke wijze hebben de wethouders van Haarlem en Amsterdam gereageerd op de voornemens van Amstelring en Tzorg? Is de overname conform hun aanbesteding?
De colleges van de gemeente Amsterdam en Haarlem hebben mij geïnformeerd dat de overname voldoet aan de eisen van de aanbesteding van de gemeenten.
Het bericht dat een bestuurder 65.000 euro kreeg zonder een dag te werken |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat Gerard M. een vertrekbonus van 65.000 euro heeft gekregen bij zorginstelling Vivantes, ondanks dat hij geen dag gewerkt heeft voor deze organisatie?1
De WNT stelt dat een ontslagvergoeding niet groter mag zijn dan een jaarsalaris met een maximum van € 75.000,–. De maximale ontslagvergoeding is onafhankelijk van de duur van het dienstverband. Een bestuurder mag een vergoeding ontvangen bij ontbinding van het arbeidscontract. Het kabinet is niet voornemens dit te wijzigen. Hoewel er sprake is van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst tussen zorginstelling en bestuurder vind ik de hele gang van zaken rondom de genoemde vertrekbonus een meer dan betreurenswaardige verspilling van zorggeld en slecht voor het imago van de sector.
Is deze constructie in lijn met de Wet normering topinkomens (WNT)? Zo ja, bent u bereid de wet te wijzigen en een dergelijke constructie te verbieden? Zo nee, bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat deze bestuurder deze afkoopsom niet ontvangt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komen dergelijke constructies voor, waarin bestuurders zoveel geld cashen voor werk dat zij niet gedaan hebben? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De toezichthouder op de WNT in de zorg, het CIBG, heeft in verband met deze vraag onderzoek gedaan naar de door WNT-instellingen bij het CIBG aangeleverde gegevens met betrekking tot het verslagjaar 2014 en 2015. Het CIBG meld mij dat hierbij naar voren is gekomen dat er geen zaken bekend zijn van bestuurders die uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband hebben ontvangen zonder dat hier feitelijk een dienstverband tegenover stond.
Bent u bekend met het wanbeleid van Vivantes die eerder slechte investeringen deed in domotica waardoor kostbare banen verloren zijn gegaan? Hoe verhoudt dit zich met de uitgekeerde vertrekbonus van 65.000 euro?2
De raad van toezicht heeft duidelijk niet goed gefunctioneerd. Zie vraag 5.
Hoe oordeelt u over de vriendjespolitiek in deze situatie gezien Gerard M. voorgedragen werd door zijn voormalige baas, die tevens bij het sollicitatiegesprek zat en vervolgens benoemd werd als bestuurder?3
Bij de benoeming van zorgbestuurders zijn raden van toezicht verantwoordelijk voor een zorgvuldig en transparant selectieproces. Ik heb begrepen dat er binnen Vivantes onvoldoende draagvlak bestond voor (de uitkomst van) de selectieprocedure. Dat is niet goed. Eind vorig jaar heeft de raad van toezicht van Vivantes besloten gefaseerd te zullen terugtreden. Het is nu aan de interim-bestuurder en de nieuw aan te treden raad van toezicht om snel orde op zaken te stellen. Uiteraard in goed overleg met de cliënten- en ondernemingsraad.
Hoe lang blijft u dit old boys netwerk in de zorg in stand houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat bestuurders te allen tijde moeten worden geselecteerd op basis van hun kwaliteiten en niet (louter) op basis van hun netwerk. De raad van toezicht draagt zorg voor een goede en evenwichtige samenstelling van de raad van bestuur die aansluit op de behoefte van de organisatie. Zij moet zich goed vergewissen van de daadwerkelijke kennis en kunde van een bestuurderskandidaat.
De Nederlandse vereniging voor bestuurders in de zorg (de NVZD) heeft een accreditatietraject ontwikkeld waarin wordt getoetst of bestuurders actief werken aan hun vakontwikkeling en beschikken over zelfreflectief vermogen. Voor de raden van toezicht is deze accreditatie een praktisch handvat om de competenties van kandidaat bestuurders te kunnen beoordelen. Ik roep raden van toezicht dan ook op om al hun bestuurders op te laten gaan voor accreditatie.
Is hier sprake van wanbeleid naar uw mening? Zo neen waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Bij vermoedens van wanbeleid kan een belanghebbende (bijvoorbeeld een cliëntvertegenwoordigend orgaan of een vakbond) een enquêteprocedure starten bij de ondernemingskamer. Het is dan aan de rechter om hier een uitspraak over te doen.
De IGZ blijft de situatie bij Vivantes nauwlettend in de gaten houden en neemt het toezicht op goed bestuur daarin mee.
Erkent u dat het een beproefd accreditatietraject is dat maakt dat bestuurders elkaar baantjes toeschuiven? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit een manier om de WNT te ontduiken?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 6. Naar mijn mening draagt een accreditatietraject voor zorgbestuurders juist bij aan de verdere professionalisering van bestuur en toezicht in de zorg. Ik zie daarbij geen verband met ontduiking van de WNT-normen.
Welke concrete maatregelen treft u om te voorkomen dat bestuurders met enorme vertrekbonussen weggaan, zodat zorggeld gewoon weer wordt besteed aan de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet wil maatschappelijke verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. De normen van de WNT handhaven we.
Het bericht dat de financiële relatie tussen de gemeenten en het rijk verstoord is |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen dat stelt dat een nieuw kabinet het financiële stelsel tussen gemeenten en het Rijk moet vereenvoudigen? Heeft u er spijt dat u er zo’n rommeltje van heeft gemaakt samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)?1 2
Er is geen sprake van een «rommeltje». De beheerders van het gemeentefonds zijn een traject tot herziening van de financiële verhoudingen gestart (Kamerstuk 34 300 B/C, nr. 22), waarbij de focus ligt op het verkennen van de houdbaarheid van de huidige uitgangspunten en verdeelsystematiek, zoals deze nu gelden volgens de Financiële verhoudingswet (Fvw). Deze verkenning, waarbij het advies van de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv) wordt betrokken wordt in het voorjaar van 2017 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor het antwoord op uw vragen verwijs ik kortheidshalve naar dit rapport, alsmede naar de reactie die mijn ambtsgenoot van BZK heeft gegeven (Kamerstuk 34 550 B, nr. 13) antwoord op de brief van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van uw Kamer van 19 januari 2017 (kenmerk 2017Z00335/2017D01500).
Kunt u uw reactie geven op de constatering van de Raad voor de financiële verhoudingen dat de wijze waarop de huidige financiële verhoudingen zijn vormgegeven leidt tot ondoelmatige besteding van overheidsgeld, omdat gemeenten hun rol niet goed kunnen vervullen en hiermee het draagvlak voor het lokaal bestuur onderuit wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van de Raad voor de financiële verhoudingen dat gemeenten meerjarige zekerheid moeten krijgen over zowel het volume als de verdeling van rijksmiddelen, gezien fluctuaties in de Rijksbegroting zwaar doorwerken op de gemeentebegroting? Hoe verhoudt dit zich met de grote bezuinigingen die u toegepast heeft op het budget van gemeenten? Erkent u dat de bezuinigingen die u heeft toegepast de financiële verhoudingen tussen het Rijk en de gemeenten frustreert, aangezien de Raad voor financiële verhoudingen aangeeft dat, als een centrale overheid wil voorschrijven hoe gemeenten budgetten voor het sociaal domein moeten besteden, zij er ook voor moeten zorgen dat gemeenten beschikken over een toereikend budget voor deze voorzieningen?
Rijk en gemeenten hebben een normeringsystematiek afgesproken waarbij de omvang van het gemeentefonds afhankelijk is van de ontwikkeling in de rijksuitgaven («samen de trap op – samen de trap af»). Uw Kamer heeft voorjaar 2016 het rapport «Evaluatie normeringsystematiek gemeentefonds en provinciefonds 2010–2015» ontvangen. In het evaluatierapport zijn drie beleidsvarianten uitgewerkt, vooral gericht op een verbetering van de stabiliteit. Ook de Studiegroep Begrotingsruimte, waarvan u het rapport in juli 2016 heeft ontvangen, adviseert voor de volgende kabinetsperiode om de stabiliteit te vergroten. Besluitvorming over de te kiezen variant is aan een volgend kabinet.
Deze systematiek staat los van de omvang van het budget voor het sociaal domein. De taakstelling op dit budget frustreert de financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten niet.
De Raad voor de financiële verhoudingen waarschuwt dat geld bestemd voor zorg niet zomaar op een hoop gegooid kan worden, gezien het voornemen bestaat om de budgetten voor de gedecentraliseerde zorgtaken over te hevelen naar een algemene uitkering; is het juist dat u dit voornemens bent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de beleidsvrijheid van gemeenten om het sociaal domein lokaal vorm te geven, hoort een vrije besteding van de middelen in het gemeentefonds. Gemeenten hebben die vrijheid al met de integratie-uitkering sociaal domein. Met de overheveling van de middelen naar de algemene uitkering wordt het meest recht gedaan aan het uitgangspunt van vrije besteding van middelen. Het is met die reden dat het kabinet in 2014 heeft besloten de integratie-uitkering sociaal domein met ingang van uitkeringsjaar 2018 over te hevelen naar de algemene uitkering van het gemeentefonds, tenzij dit om verdeeltechnische redenen niet mogelijk is (Kamerstuk 33 935, nr. 7).
Het kabinet heeft destijds gekozen om tijdelijk (voor 3 jaar) gebruik te maken van een integratie-uitkering, zodat de middelen – binnen deze overgangstermijn – nog apart zichtbaar blijven op de begroting van de systeemverantwoordelijke vakminister. Dit voorjaar vindt in samenspraak met de VNG besluitvorming plaats over de overheveling.
Wanneer gaat u nu eens inzien dat het oormerken van het budget voor zorg de enige juiste oplossing is om te zorgen dat geld dat hiervoor bestemd is, hier ook aan uitgegeven wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat bestedingsvoorwaarden niet passen bij het uitgangspunt van de decentralisaties, namelijk beleidsvrijheid en bestedingsvrijheid op gemeentelijk niveau, binnen de wettelijke kaders. Daarnaast blijft ook zonder de bestedingsvoorwaarde op hoofdlijnen zicht op het geld. De uitgaven van gemeenten aan het sociaal domein blijven apart zichtbaar via het Informatiesysteem voor Derden (Iv3). Financiën vormen een onderdeel van de overall rapportage sociaal domein waarmee de belangrijkste inzichten in het sociaal domein geschetst worden. Ook blijven de middelen in de integratie-uitkering apart zichtbaar op de gemeentefondsbegroting. Wanneer zich daarbij ontwikkelingen en wijzigingen voordoen worden deze van een toelichting voorzien.
Wilt u de Kamer uw gehele reactie doen toekomen over het rapport van de Raad voor de financiële verhoudingen over de financiële relatie tussen gemeenten en het Rijk? Zo neen, waarom niet?
Ja, de Minister van BZK heeft die reactie toegezegd in de brief aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Kamerstuk 34 550 B, nr. 13). Zie voorts het antwoord op de vragen 1 en 2.
Welke instantie evalueert en monitort de gemeentelijke bestedingen aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en jeugdzorgbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De monitoring van de financiën sociaal domein vormt onderdeel van de overall rapportage sociaal domein die jaarlijks aan uw Kamer zal worden aangeboden. De eerste overall rapportage heeft u in mei 2016 ontvangen (Kamerstuk 34 477, nr. 1). De overall rapportage sociaal domein wordt opgesteld door het Sociaal en Cultureel Planbureau in opdracht van het Ministerie van BZK. Onderdelen van de rapportage zijn het bestuurlijke deel, dat is uitgevoerd door KPMG Plexus, en het financiële deel, dat op basis van gegevens van het CBS en andere bronnen wordt samengesteld door het Ministerie van BZK.
Het SCP evalueert momenteel of de doelen van de Wmo 2015 bereikt worden. De resultaten van deze evaluatie zullen voor 1 juli 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden worden. De evaluatie van de doelen van de Jeugdwet is ondergebracht bij ZonMw. ZonMw laat het evaluatieonderzoek doen door een consortium (met Nji, stichting Alexander en RU Leonde) onder leiding van Nivel.
Kunt u voorts ingaan op de foutieve berichtgeving van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die becijferde dat gemeenten 1.2 miljard overhielden aan zorggeld, terwijl dit 400 miljoen blijkt te zijn?3
Er zijn geen verkeerde cijfers gehanteerd door het CBS. Uit het onderzoek van Cebeon wordt geconcludeerd dat het eerder aan uw Kamer geschetste landelijk beeld over het geheel van het sociaal domein niet fundamenteel wijzigt wanneer de achterliggende data van gemeenten worden geanalyseerd. Gemeenten hebben geld overgehouden. Wel blijven de middelen voor het overgrote deel beschikbaar als (bestemmings)reserve binnen het sociaal domein. Verder is van belang dat het jaar 2015 nadrukkelijk als een atypisch overgangsjaar bestempeld moet worden, op basis waarvan geen structureel beeld gevormd kan worden.
Het beeld dat gemeenten veel middelen overhouden dient echter wel genuanceerd te worden. AEF stelt op basis van een kwalitatieve analyse dat de bedragen die volgen uit de gemaakte vergelijking niet goed geïnterpreteerd zijn. De belangrijkste reden hiervoor is dat de cijfers die als inkomsten voor het sociaal domein gebruikt zijn door gemeenten niet worden gezien als daadwerkelijke inkomsten. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik naar de kamerbrief van de Minister van BZK van 28 februari 2017 over het onderzoek naar de financiën in het sociaal domein.
Bij hoeveel gemeenten zijn er verkeerde cijfers gehanteerd door het CBS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe komt het dat u niet op de hoogte was dat het CBS haar bevindingen deels heeft gebaseerd op gegevens van het Ministerie van BZK en de reserves van gemeenten niet blijken te kloppen?
De veronderstellingen in deze vraag kloppen beide niet.
Wat is uw reactie op de uitspraak van wethouder M. Leisink die aangeeft dat de uitgavenramingen al jaren niet kloppen en het Ministerie van BZK hiervan op de hoogte is? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In de Periodieke Onderhoudsrapporten (POR’s) bij de begroting van het gemeentefonds wordt al meerdere jaren geconstateerd dat de bedragen waarmee het verdeelmodel gemeentefonds rekening houdt op de voor het sociaal domein relevante clusters verschillen van de werkelijke uitgaven op die clusters. Ik veronderstel dat de heer Leisink op deze verschillen doelt. Ik laat de kwalificatie «niet kloppen» voor zijn rekening. Met het oog op de komst van de decentralisaties is ervan afgezien de verdeling van het gemeentefonds op de genoemde onderdelen nader te bezien. Aanvullend onderzoek is nodig of herijking wenselijk is. Een dergelijk onderzoek is echter pas opportuun wanneer een aantal jaren in het gedecentraliseerde sociaal domein gewerkt is, zodat een betrouwbare meerjarenreeks voorhanden is.
Het bericht “Vuurwapen en munitie in cel gedetineerde” en het bericht “Drie overvallen tijdens verlof met enkelband |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Vuurwapen en munitie in cel gedetineerde»1 en «Drie overvallen tijdens verlof met enkelband»?2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een veroordeelde moordenaar, in 2008 veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf, al in oktober 2016 naar een half-open inrichting is overgeplaatst inclusief weekendverlof?
Ingevolge de regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan een gedetineerde in de laatste fase van zijn detentie in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting worden geplaatst (ZBBI), mits de gedetineerde voldoet aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 2 van de regeling. Een gedetineerde die aan deze voorwaarden voldoet kan maximaal 18 maanden voordat hij met voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) gaat op voordracht van de directeur van de vestiging waar hij verblijft in een ZBBI worden geplaatst, mits de reclassering daarover positief heeft geadviseerd.
Vervolgens kan de gedetineerde doorstromen naar een penitentiair programma dat maximaal 12 maanden voor de v.i.-datum start. Betrokkene voldeed aan alle vereisten om voor dit traject in aanmerking te komen; er waren geen contra-indicaties voor plaatsing in de ZBBI. De gedetineerden die in de ZBBI verblijven hebben elk weekend regime gebonden verlof ter voorbereiding op hun terugkeer in de maatschappij.
Hoe is het mogelijk dat deze veroordeelde een vuurwapen en munitie de inrichting in heeft weten te smokkelen?
Een ZBBI heeft een laag beveiligingsniveau. Gedetineerden die in de ZBBI verblijven hebben onbeperkt toegang tot de inrichting. Ondanks dat gedetineerden zorgvuldig worden geselecteerd alvorens ze op een ZBBI worden geplaatst, valt nooit uit te sluiten dat zij contrabande de inrichting in meenemen of recidiveren.
In de ZBBI vinden wekelijks kamercontroles plaats. Tussentijdse controles vinden steekproefsgewijs plaats en wanneer daartoe een concrete aanleiding bestaat. Ook de kamer van deze gedetineerde was de week voorafgaand aan de vondst van het wapen gecontroleerd; er is toen geen contrabande aangetroffen.
Hoe is het vervolgens mogelijk dat hij een vuurwapen en munitie in zijn cel heeft kunnen verbergen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze veroordeelde moordenaar verdacht wordt van het plegen van (drie) overvallen tijdens het weekendverlof?
Gelet op het lopende onderzoek en de levenssfeer van de betrokkene doe ik hierover geen mededelingen.
Zo ja, hoe is het mogelijk dat hij (drie) overvallen heeft kunnen plegen tijdens het elektronisch toezicht?
Het betrof een gedetineerde op verlof waarbij een enkelband als ondersteunend middel werd ingezet om de naleving van vrijheidsbeperkende voorwaarden te controleren: betrokkene ging met weekendverlof onder de voorwaarden van een locatiegebod en een locatieverbod. De naleving van zijn voorwaarden werd gecontroleerd door middel van een enkelband met een GPS-systeem. Wanneer elektronisch gecontroleerde voorwaarden worden overtreden (of bij sabotage of storing) gaat er een melding naar de meldkamer. Omdat betrokkene zijn locatieverbod en locatiegebod niet heeft overtreden, heeft de enkelband geen signaal afgegeven tijdens het verlof.
Bent u nu tot het inzicht gekomen dat het elektronisch toezicht geen passende maatregel is, in ieder geval niet voor daders van zeden-/geweldsmisdrijven, omdat een enkelband hen er niet van weerhoudt slachtoffers te benaderen dan wel slachtoffers te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het incident zeer, maar ik ben niet van mening dat een enkelband geen passend middel kan zijn (bij verlof van gedetineerden). Een enkelband biedt immers mogelijkheden om effectief te controleren of justitiabelen zich aan de gestelde voorwaarden houden. Het is een aanvullend, ondersteunend middel waardoor er meer zicht is op resocialiserende justitiabelen die voorheen zonder enkelband op verlof gingen. Ook is het mogelijk om met de enkelband specifieke slachtoffers te beschermen, bijvoorbeeld door middel van een locatieverbod rondom de woning van het slachtoffer. In dat geval gaat er een direct signaal naar de politie om het slachtoffer te beschermen op het moment dat het verboden gebied wordt betreden. Bovendien kan het Openbaar Ministerie onder bepaalde voorwaarden de enkelbandgegevens vorderen voor de bewijsvoering indien een justitiabele wordt verdacht van het plegen van een (ernstig) delict tijdens verlof.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen zo spoedig mogelijk na het afronden van het ingestelde onderzoek naar de Kamer te sturen?
Ja, met de beantwoording van deze twee sets Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1499 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1500) verwacht ik uw vragen voldoende te hebben beantwoord. De uitkomsten van het ingestelde onderzoek worden niet openbaar gemaakt, het betreft immers specifieke informatie over beveiliging en controle binnen de ZBBI.
Een afkoopsom voor een directeur van een zorginstelling die daar nooit gewerkt heeft |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «65 mille voor zorgtopman die nooit aan de klus begon»1 en «Vivantes betaalt 65.000 euro aan opgestapte bestuurder»?2
Ja.
Wat zegt de huidige Wet normering topinkomens (WNT) over het betalen van een afkoopsom aan een bestuurder van een organisatie die daar nooit daadwerkelijk heeft gewerkt, maar wel een arbeidscontract heeft?
De WNT stelt dat een bestuurder een ontslagvergoeding mag ontvangen bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst die niet groter mag zijn dan één jaarsalaris met een maximum van € 75.000,–. Daarbij maakt het niet uit hoe lang de bestuurder in dienst is geweest van de organisatie.
Doet de toezichthouder op de uitvoering van de WNT onderzoek naar de in de berichten genoemde afkoopsom? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord onder vraag 2 en 4 bestaat er geen aanleiding voor de toezichthouder om nader onderzoek te doen naar de genoemde berichten over de afkoopsom.
Hoe verhoudt een afkoopsom van 65.000 euro voor een bestuurder die nooit gewerkt heeft zich tot de wettelijke maximale ontslagvergoeding van 77.000 euro voor iemand die zeer lange tijd bij een werkgever heeft gewerkt?
Een afkoopsom van 65.000 euro voor een bestuurder die nooit gewerkt heeft, verhoudt zich slecht tot het uitgangspunt dat zuinig moet worden omgegaan met publiek geld. De WNT verhindert echter niet dat partijen een dergelijke afkoopsom overeenkomen: de wet maximeert de ontslagvergoeding aan een topfunctionaris tot één jaarsalaris met een maximum van 75.000 euro.
Acht u het betalen van een afkoopsom aan een bestuurder waarvan het arbeidscontract nog voor het aanvangen van zijn taken wordt ontbonden naar de geest van de WNT, namelijk om zorgvuldig om te gaan met geld dat door de belasting- en premiebetaler wordt betaald? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht de hele gang van zaken een betreurenswaardige verspilling van zorggeld. Er is echter sprake van een arbeidsovereenkomst tussen de zorginstelling en de topfunctionaris. Partijen mogen een dergelijke afkoopsom als schadevergoeding vanwege het niet doorgaan van de dienstbetrekking overeenkomen en de bestuurder heeft het recht om het bedrag te houden.
Indien een rechter een arbeidscontract ontbindt vanwege onregelmatigheden bij de totstandkoming daarvan, ligt het dan in de lijn der verwachting dat er een afkoopsom moet worden betaald? Zo ja, waarom en hoe wordt de hoogte van een dergelijke afkoopsom bepaald? Zo nee, waarom niet?
Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan de rechter aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen als het ontslag te wijten is aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De hoogte van een dergelijke vergoeding wordt, aan de hand van de gedraging, individueel bepaald door de rechter. In de wet zijn hier geen criteria voor gesteld. Als het ontslag te wijten is aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, bestaat geen recht op transitievergoeding. De rechter kan desondanks toch een transitievergoeding toekennen (van een door hem te bepalen omvang) indien het niet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In de onderhavige situatie is het al dan niet toekennen van een transitievergoeding overigens niet aan de orde nu het dienstverband geen twee jaar heeft bestaan.
Met het oog op het voorkomen van reputatieschade en negatieve publiciteit zullen veel van dit soort gevallen niet aan de rechter worden voorgelegd. Veel gevallen zullen tussen partijen onderling, bij vaststellings- of beëindigingsovereenkomst, worden afgewikkeld. Onderdeel daarvan kan zijn een tussen partijen overeengekomen vergoeding waarvan de hoogte door hen wordt bepaald.
Zou op het moment dat de Wet evaluatie WNT in werking zou zijn getreden het betalen van een dergelijke afkoopsom nog toegestaan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel Evaluatiewet WNT wijzigt niet de maximering van de ontslagvergoeding tot één jaarsalaris met een maximum van 75.000 euro. Een dergelijke afkoopsom is ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog toegestaan.
Indien de bovengenoemde wet van in werking zou zijn en het dan toch nog mogelijk zou zijn om een dergelijke afkoopsom te betalen, omdat dat naar de letter van die wet mag, pleit dat dan niet voor het alsnog invoeren van een algemene misbruikbepaling in dat wetsvoorstel? Zo ja, waarom en hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel de geschetste situatie onwenselijk is, lijkt er hier geen sprake te zijn van ontwijking van de normering van de WNT. Er is eerder sprake van een onzorgvuldig gevoerde sollicitatieprocedure en gebrekkig bestuur. Met een algemene anti-misbruikbepaling kan dat niet worden voorkomen.
Hoe is het contract met de genoemde en inmiddels ook opgestapte interim--bestuurder afgewikkeld? Is ook nog voor hem een afkoopsom betaald of op een andere manier een financiële tegemoetkoming gedaan? Zo ja, op grond waarvan en met welke bedrag?
De afwikkeling van de arbeidsovereenkomst is een zaak tussen de interim-bestuurder en de instelling. De instelling moet zich in het kader van de WNT in de jaarrekening verantwoorden over de bezoldiging en ontslagvergoeding van interim-bestuurders.
Het bericht dat president Trump van de Verenigde Staten nieuwe bankenregels terugdraait |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Trump draait nieuwe bankenregels Dodd-Frank terug»?1
Ja.
Wat is volgens u de consequentie van het decreet dat president Trump hierover heeft getekend?
Het decreet2 bevat een opdracht aan de Financial Stability Oversight Council (FSOC) – onder voorzitterschap van de Treasury – om bestaande regels over de financiële sector tegen het licht te houden en hierover binnen 120 dagen te rapporteren. Het FSOC moet hierbij kijken in hoeverre de bestaande regels passen bij de core principles zoals genoemd in het decreet. Onder deze principes vallen onder meer het voorkomen van het gebruik van belastinggeld voor bail-outs in de financiële sector, het bevorderen van de economische groei, het versterken van de concurrentiepositie van Amerikaanse bedrijven en het behartigen van de Amerikaanse belangen in internationale vergaderingen.
Het decreet zelf bevat geen concrete maatregelen en is vooralsnog vooral een signaal ten aanzien van de uitgangspunten waaraan de nieuwe Amerikaanse regering waarde hecht. Het Amerikaanse Congres gaat over wet- en regelgeving in de financiële sector, zowel ten aanzien van het nemen van initiatieven om wetgeving te wijzingen als de goedkeuring ervan. Benoemingen bij de toezichthouders vinden plaats op voordracht van de Amerikaanse president en dienen met een (enkelvoudige) meerderheid in de Senaat te worden goedgekeurd.
Is inmiddels bekend welke zaken president Trump precies zou willen herzien in de zogenaamde «Dodd-Frank Act»?
Nee. Pas nadat de voornoemde evaluatie is uitgevoerd en concrete voorstellen worden gedaan, kan hier meer over gezegd worden. Zoals gesteld kan daarnaast alleen het Amerikaanse Congres voorstellen doen om financiële wetgeving aan te passen.
Wat vindt u van de mogelijkheid dat de Verenigde Staten hun bankenregels gaan versoepelen?
Zoals aangegeven is nog geen uitwerking beschikbaar van het voornemen tot aanpassing van de regels voor de financiële sector. Als maatregelen worden genomen om bijvoorbeeld de complexiteit van regelgeving te verminderen, meer proportionaliteit aan te brengen en/of administratieve lasten te verminderen, dan kunnen hier positieve elementen in zitten. Indien echter cruciale hervormingen zouden worden afgezwakt die zijn ingevoerd om financiële instellingen veiliger en beter afwikkelbaar te maken, dan zou ik dat zorgelijk vinden.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de bescherming voor consumenten?
Het mogelijk aanpassen van Amerikaanse regelgeving voor consumenten en derivaten heeft geen directe werking in Nederland. Zowel consumentenbescherming als de regulering van derivatenmarkten vallen onder Europese en nationale wet- en regelgeving, die niet direct gekoppeld is aan deze Amerikaanse regelgeving. Desalniettemin zijn de financiële markten mondiale markten en is sprake van het erkennen van elkaars toezicht. Omdat niet bekend is of en hoe Amerikaanse regelgeving op deze punten aangepast zal worden, kan ik (nog) geen uitspraken doen over de mogelijke gevolgen.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de regulering van de derivatenmarkt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke invloed heeft het besluit van de Amerikaanse president op de onderhandelingen rondom Basel IV?
Het is op dit moment nog niet bekend of dit besluit tot significante wijzigingen zal leiden in de opstelling van de Amerikaanse toezichthouder in het Bazelse Comité. In het Bazelse Comité vinden op dit moment lastige besprekingen plaats over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden, met name ten aanzien van de mogelijke introductie van een kapitaalvloer. Deze besprekingen verliepen ook al moeizaam voorafgaande aan het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering.
Ziet u een mogelijk risico dat er opnieuw een internationale «race to the bottom» komt op het gebied van toezicht op de financiële sector?
Omdat nog geen concrete plannen zijn gepresenteerd en overeengekomen, is nog niet te zeggen in hoeverre deze afwijken van bijvoorbeeld de standaarden die zijn afgesproken in het Bazelse Comité of de aanbevelingen die zijn geformuleerd door de G20 en de Financial Stability Board. Nederland zal zich in elk geval blijven inzetten voor het handhaven en waar nodig aanscherpen van bankenregels op Europees niveau en ook op internationaal niveau. Het is voor zowel Europa als de Verenigde Staten van belang om internationale minimumstandaarden voor de financiële sector af te spreken – zoals bijvoorbeeld gebeurt in het Bazelse Comité – juist vanwege het risico op besmettingsgevaar in de financiële sector over de grenzen heen. Ongeacht beleidswijzigingen in de Verenigde Staten, blijft de verdere reductie van risico’s in de financiële sector in Europa – met name binnen de Bankenunie – ook onverminderd van belang.
Wanneer regels voor Amerikaanse banken worden afgezwakt, moet dat dan volgens u gevolgen hebben voor Amerikaanse banken die in Europa opereren, maar onder Amerikaans toezicht vallen?
Banken die in de EU een zetel hebben kunnen op basis van een Europees paspoort – die volgt uit de kapitaaleisenverordening CRR – financiële diensten verlenen in de gehele EU zonder dat zij daarvoor afzonderlijke autorisatie hoeven te verkrijgen van de toezichthouders in de verschillende lidstaten. De CRR kent geen bepalingen die banken uit derde landen bij positieve equivalentiebepaling eenzelfde (paspoortachtige) toegang verleent. Als banken uit een derde land gebruik willen maken van het Europese paspoort voor financiële diensten, dienen zij dus een dochter op te richten in de EU. Tot op heden hebben vrijwel alle Amerikaanse banken die actief zijn in de EU dit gedaan. Deze dochters zijn onderworpen aan de Europese wet- en regelgeving en Europees toezicht. In aanvulling hierop kunnen toezichthouders extra eisen stellen wanneer zij van mening zijn dat het geconsolideerde toezicht in het derde land niet (langer) equivalent is aan de Europese eisen. In het bijzonder kunnen toezichthouders in dit geval de oprichting van een (tussen)holding in de EU vereisen, waarop geconsolideerde toezichteisen van toepassing zullen zijn.
Banken uit derde landen kunnen daarnaast actief zijn in een lidstaat door middel van een bijkantoor. Zij dienen hiervoor wel geautoriseerd te worden door de toezichthouder in de betreffende lidstaat. Het is hierbij belangrijk op te merken dat een dergelijke autorisatie geen Europees paspoort voor financiële diensten oplevert. De eisen die gelden voor deze bijkantoren zijn in beginsel een nationale aangelegenheid; hier is geen sprake van volledig Europese harmonisatie. Wel stelt de CRR dat eisen aan bijkantoren van banken uit derde landen niet gunstiger mogen zijn dan de eisen die gesteld worden aan bijkantoren van banken met een zetel in de EU. Toezichthouders in de EU mogen dus wel strengere eisen stellen aan bijkantoren van banken uit derde landen.
De eisen die DNB stelt aan een bijkantoor van een bank uit een derde land hangen onder meer af van de kwaliteit van het toezicht in het derde land. Indien DNB de kwaliteit van het toezicht in het derde land als onvoldoende beoordeelt, zal DNB aanvullende eisen stellen (zoals bijvoorbeeld solvabiliteitseisen). Hiermee heeft DNB naar mijn mening voldoende middelen om adequaat te kunnen reageren indien een derde land haar regels zou afzwakken. Toezichthouders in andere lidstaten kunnen hierbij andere keuzes maken dan DNB, maar zoals beschreven is in deze situaties geen sprake van toegang tot de hele Europese markt.
Kunnen er consequenties zijn voor banken uit derde landen die worden toegelaten op de Europese markt op basis van equivalent toezicht, wanneer er sprake is van afzwakking van de regels in dat derde land?
Zie antwoord vraag 9.
Is een verdere verscherping van de bankenregels in de EU nog steeds aan de orde, ondanks de gewijzigde koers van de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 8.
Het akkoord over verplichte paspoortcontrole voor reizigers van internationale hogesnelheidstreinen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Controle identiteitsbewijs op hogesnelheidstreinen»1, «Reizigers gescreend voor meer dan strijd tegen terreur»2, «Paspoortcontrole in de Thalys, maar nog niet in internationale bus»3 en «Passagierslijsten en paspoortcontroles op Thalys en Eurostar»?4
Ja.
Klopt het dat tussen Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk een akkoord is gesloten tot verplichte paspoortcontrole van reizigers op internationale treinen?
Het is niet juist dat tussen Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk een akkoord gesloten is tot verplichte paspoortcontroles van reizigers op internationale treinen. En marge van de JBZ op 26 januari is afgesproken met Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk gezamenlijk een impactanalyse voor het gebruik van passagiersgegevens van internationale hogesnelheidstreinen (Thalys en Eurostar) uit te zullen voeren. Het gaat expliciet om een verkennend onderzoek waarin de impact voor zowel de «High Speed Train» (HST) vervoerders als de reiziger in kaart zal worden gebracht. De twee eerder genoemde vervoerders werken op vrijwillige basis mee.
De Europese PNR-richtlijn (Passenger Name Record) 2016/681 verplicht de lidstaten PNR-gegevens van luchtvaartmaatschappijen te ontvangen en te verwerken voor de preventie, opsporing, onderzoek en vervolging van terroristische misdrijven en zware criminaliteit. De richtlijn verplicht tevens tot de oprichting van een passagiersinformatie-eenheid. De PNR-richtlijn is gericht op passagiersgegevens van luchtvaartmaatschappijen en laat het aan de lidstaten over om passagiersgegevens te verwerken van andere internationale vervoerders. Hiervoor is aanvullende nationale wetgeving nodig. In België is daarvoor onlangs een wetsvoorstel aangenomen. Nederland zal in eerste instantie alleen implementeren waartoe de PNR-richtlijn verplicht of de mogelijkheid voor geeft.
Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten van de impactanalyse.
Hoe kunt u hierover een akkoord hebben gesloten, zonder dat de Kamer zich hierover heeft uitgesproken? Hoe verhoudt zich dit tot de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het Algemeen overleg Informele JBZ-raad op 25 januari jl. dat de Kamer geïnformeerd zou worden over de uitkomsten van het gesprek tussen de lidstaten over de praktische invulling van identiteitscontroles in het openbaar vervoer, terwijl op 26 januari jl. hierover al een akkoord is gesloten? Hoe beschouwt u de rol van en uw informatieplicht aan de Kamer wat betreft deze maatregel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de stelling van uw ambtsvoorganger tijdens het genoemde Algemeen overleg toelichten dat er geen wettelijke basis is voor verplichte controle van reizigers en dit wel de inhoud van het gesloten akkoord is tussen de betrokken landen tijdens de informele JBZ-raad op 26 januari? Op welke wettelijke gronden is dit akkoord wel gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de praktische uitvoering van het betreffende akkoord toelichten? Gaat het om «conformiteits-checks», zoals beschreven in het NOS-artikel of om het registreren van passagiersnamen, zoals de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon noemt in het DeRedactie-artikel?
Op dit moment kan nog niet worden aangegeven of het zal gaan om een conformiteitscheck of het registreren van passagiersnamen. Dit zal onderdeel uitmaken van de eerder genoemde impactanalyse.
Voor wie gaan de controles gelden? Wanneer starten de controles? Wat is de looptijd?
De aangekondigde impactanalyse zal inzicht geven in de mogelijke gevolgen voor zowel de treinvervoerders als de passagiers.
Wat zullen de effecten van de betreffende maatregel zijn op de reisbewegingen van passagiers? Hoeveel vertraging zal ontstaan als gevolg van deze maatregel?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de financiële gevolgen van de betreffende maatregel? Wie is verantwoordelijk voor de kosten die hiermee gepaard gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Wie zijn verantwoordelijk voor de controles? Tot welke informatie krijgen zij toegang om te kunnen weten welke paspoorten bijvoorbeeld gesignaleerd staan? Op welke bevoegdheden is toegang tot deze informatie gebaseerd? Indien zij geen toegang tot dit soort informatie hebben, op welke wijze draagt deze maatregel bij aan het kunnen tegenhouden van potentiële terroristen die met een vals paspoort reizen?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt de reizigersinformatie opgeslagen en zo ja, op welke wijze? Wie heeft toegang tot deze documentatie? Hoe verhoudt zich dit tot de recente uitspraak in de Tele2/Sverige-zaak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarbij het Hof oordeelde dat een algemene bewaarplicht in strijd is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het, zoals gemeld in het artikel van De Standaard, dat indien het gaat om het opslaan van gegevens, deze gegevens gebruikt gaan worden voor strafbare feiten anders dan terrorisme, bijvoorbeeld voor autodiefstal?
De wijze van gebruik van gegevens zal onderdeel uitmaken van de impactanalyse.
Kunt u toelichten hoe deze maatregel zich verhoudt tot paspoortvrij reizen in het Schengengebied? Kunt u daarbij ingaan op de afwegingen die u heeft gemaakt bij uw besluit hiervan af te wijken?
Vrij verkeer van personen binnen Schengen is een groot goed. Het betreft hier nadrukkelijk geen grenscontrole.
Hoe verhoudt het akkoord tussen deze vier landen zich tot de uitspraken van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg Informele JBZ-raad op 25 januari, waar u stelde dat effectiviteit, proportionaliteit, subsidiariteit en wet- en regelgeving allemaal in ogenschouw worden genomen? Kunt u met betrekking tot ieder van deze vier aspecten uitzetten hoe het betreffende akkoord zich tot deze vier aspecten verhoudt en welke afwegingen u hierin op ieder van deze aspecten afzonderlijk heeft gemaakt?
Effectiviteit, proportionaliteit, subsidiariteit en wet- en regelgeving zijn aspecten die aan de orde zullen komen in de impactanalyse waar uw Kamer te zijner tijd over zal worden geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Met het oog op zorgvuldige beantwoording van uw vragen zijn sommige vragen en antwoorden samengevoegd.
Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van omroep MAX inzake het CBR van 7 februari jl. gezien?1
Ja
Deelt u de algemene kritiek dat het CBR tekortschiet in haar communicatie naar mensen die afhankelijk zijn van het CBR voor hun rijbewijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat de communicatie beter wordt?
Het CBR heeft de informatieverstrekking aan burgers de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. Het betreft onder andere aanpassing van de toon, begrijpelijkheid en het taalniveau van brieven en e-mails aan klanten van het CBR. Ook is de website toegankelijker en klantvriendelijker gemaakt en uitgebreid met informatie over autorijden bij specifieke aandoeningen. Daarnaast legt het CBR steeds meer direct persoonlijk contact met klanten bij lastige of voor de burger moeilijk te begrijpen besluiten of na het indienen van een bezwaar.
Ik ben regelmatig met het CBR in gesprek over verdere verbeteringen. Het CBR heeft aangegeven nog dit jaar een nieuwe website te lanceren die beter tegemoet komt aan de uiteenlopende informatiebehoeften van klanten. In 2018 is de digitale dienstverlening voor klanten en artsen gereed, zodat burgers eenvoudiger zaken zelfstandig kunnen regelen en alle relevante informatie kunnen vinden over de persoonlijke situatie.
Deelt u de gedachte dat de zogenoemde 100-aantekening na herkeuring van de rijgeschiktheid voor betrokkenen geen verrassing moet zijn? Bent u bereid om in die gevallen waar dat niet vooraf is medegedeeld een en ander te corrigeren op kosten van het CBR?
Het CBR is verantwoordelijk voor de beoordeling van de medische geschiktheid van (aankomend) rijbewijsbezitters. Omwille van de verkeersveiligheid kan dat leiden tot een beperking van de mobiliteit voor een individu. Een voorbeeld is het opleggen van code 100 (alleen rijden tijdens privégebruik).
Het is belangrijk dat klanten van het CBR goed en persoonlijk worden geïnformeerd over hoe de procedure (inclusief een eventuele rijtest) eruit ziet en welke gevolgen een aandoening kan hebben voor het rijbewijs omwille van de verkeersveiligheid. Het CBR hanteert hierbij de principes van het programma «Prettig contact met de overheid».
Voorkomen moet worden dat mensen verrast worden over beperkingen op het rijbewijs na het afleggen van een rijtest. Het CBR beoordeelt in een rijtest of iemand in staat is om veilig aan het verkeer deel te nemen. Het is belangrijk dat de deskundige die de rijtest afneemt hierbij goede voorlichting geeft over de mogelijke codes die kunnen worden opgelegd. Het CBR heeft naar aanleiding van de uitzending van Omroep Max de instructies aangepast voor de deskundigen die rijtesten afnemen.
Uiteraard is het mogelijk dat klanten klachten hebben. Het CBR heeft daarom een onafhankelijke klachtenprocedure waar de klant zich op kan beroepen. Het is aan het CBR om een besluit te nemen over een eventuele vergoeding van kosten. Ook is er de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. Naast de klachtenprocedure hebben klanten ook de mogelijkheid om bezwaar in te dienen over een genomen besluit.
Hoeveel herkeuringen met een medische achtergrond vinden er jaarlijks plaats en is daarin in de afgelopen jaren een stijgende of dalende lijn te herkennen?
Het CBR registreert niet het aantal herkeuringen per jaar. Wel is bekend dat het aantal personen dat jaarlijks een termijnbeperking krijgt opgelegd en dus in de toekomst opnieuw herkeurd moet worden de afgelopen drie jaar stabiel is. Het betreft circa 43.000 gevallen per jaar.
Bent u bereid om het CBR te verzoeken om de richtlijnen inzake herkeuringen met een medische achtergrond opnieuw te beoordelen op actualiteit, functionaliteit en effectiviteit? Zo nee, waarom niet?
Het CBR neemt een besluit over iemands rijgeschiktheid op basis van de eisen die zijn opgenomen in de Regeling eisen geschiktheid 2000. De Gezondheidsraad heeft een permanente Commissie voor Rijgeschiktheid ingesteld om mij op structurele basis te adviseren over deze regeling. Deze commissie kijkt continu op mijn verzoek naar de actualiteit van de geschiktheidseisen. Nieuwe medische inzichten, wijziging van EU-regels en signalen vanuit de uitvoering kunnen hiervoor aanleiding zijn. Zo heeft de Gezondheidsraad vorig jaar geadviseerd over rijden bij psychiatrisch aandoeningen. De Gezondheidsraad zal binnenkort op mijn verzoek verschillende adviezen uitbrengen. Het betreft de geschiktheidseisen voor rijden bij diabetes, bij hart- en vaatziekten, na een curatief behandelde hersentumor en bij langdurig gebruik van angstremmers, antidepressiva en slaapmiddelen.
Bent u bereid om het CBR te verzoeken om medische specialisten een zwaardere rol te geven bij de beoordeling van herkeuringen? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 is het CBR verantwoordelijk voor het nemen van een besluit over de medische rijgeschiktheid bij herkeuringen op basis van de regelgeving. Voor een dergelijk besluit heeft het CBR in veel gevallen informatie nodig van medisch specialisten. Medische specialisten hebben hiermee een belangrijke rol bij de herkeuringen.
De rol van de eigen behandelaar is de afgelopen jaren vergroot waarmee de administratieve lasten voor burgers aanzienlijk verminderd zijn. Bij veel aandoeningen (bijvoorbeeld nierschade, ICD, dementie, slaapproblemen, spierziekten, neurologische en visuele aandoeningen) kan het CBR een besluit nemen op basis van informatie van de eigen behandelaar. Deze specialist verstrekt dan de benodigde feitelijke informatie aan het CBR. Bij bepaalde aandoeningen, zoals psychiatrische aandoeningen en bij alcohol- en drugsmisbruik, heeft het CBR een oordeel nodig van een onafhankelijk specialist, een psychiater of neuroloog.
Bezit het CBR naar uw mening voldoende juridische instrumenten om haar taken in volle omvang goed te verrichten? Zo nee, welke instrumenten mist het CBR?
In een onderzoek van AEF2 is uitgebreid gekeken naar het systeem van de medische beoordelingen rondom rijvaardigheid en geschiktheid ten behoeve van het rijbewijs. Hierin werd geconcludeerd dat de procedure een effectief middel is om te bepalen welke aanvragers met een medische aandoening geschikt zijn voor het besturen van een motorrijtuig. Daarnaast werd geconcludeerd dat de procedure efficiënt verloopt. CBR heeft naar mijn mening voldoende juridische instrumenten om haar taken goed te verrichten.
Het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Weet u nog hoe dolgelukkig beademingspatiënt Rene Vercoutre uit Zeist was op 3 mei vorig jaar, toen zijn verhaal na veel media aandacht werd opgepikt door de betreffende fabrikant? Weet u nog dat die fabrikant toen toegezegd heeft om, speciaal voor Rene, eenmalig, de buisjes weer in productie nemen?1
Ja.
Is het u bekend dat de Duitse fabrikant Rush nu toch besloten heeft om de speciale canules voor de heer Vercoutre niet in productie te nemen met als gevolg dat praten niet meer mogelijk is en de benauwdheid enorm toeneemt?
Navraag heeft de volgende informatie opgeleverd.
De producent heeft persoonlijk een serie canules bij Dhr. Vercoutre afgeleverd. Deze canules zijn geproduceerd met de nog beschikbare mallen. Deze modellen blijken echter iets anders van vorm te zijn dan de canules van 25 jaar geleden die mijnheer nog steeds wil gebruiken. Omdat de oorspronkelijke canule al meer dan 20 jaar uit productie is, bestaan daar geen mallen meer van. Rusch kan de originele canules dus niet exact namaken. Bij een gespecialiseerd bedrijf zijn vervolgens de benodigde aanpassingen gemaakt. Alle materiaal en kosten zijn door de zorgverzekeraar vergoed. Het doet me deugd dat de fabrikant zich heeft ingespannen om een oplossing te vinden (en de verzekeraar hier ook aan meewerkt) en zoals ik begrijp dat dit ook door de heer Vercoutre wordt gewaardeerd, maar dat het helaas nog niet gelukt is om een goede oplossing te vinden. Ik heb vernomen dat men momenteel nog verder zoekt naar mogelijke alternatieven.
Wat kunt u nog voor Rene Vercoutre betekenen, waardoor zijn kwaliteit van leven er niet dramatisch op achteruit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
De mogelijkheden om grenswerkers als expats te behandelen |
|
Carola Schouten (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geef grenswerkers status aparte»?1
Ja.
Erkent u het probleem dat mensen door over de grens te werken financieel nadeel kunnen ondervinden, zoals het mislopen van kinderbijslag of ziektegeld?
Nederland, België en Duitsland verschillen van elkaar, net zo als Duitsland en België ook weer verschillen van hun andere buurlanden. Dat geldt voor veel onderwerpen, zoals taal, cultuur en onderwijssystemen, maar ook voor belastingen en sociale zekerheid. De potentiële grenswerker kan financieel voor- of nadeel ondervinden van werken over de grens. Dat is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Daarom heeft het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid in het rapport Grenzen slechten, regio’s verbinden, mensen bewegen2 als actie geformuleerd het inzichtelijk maken van de financiële gevolgen van werken over de grens. Van belang is dat het effect voor ieder individu dat voornemens is om over de grens te gaan werken, inzichtelijk wordt.
Het kabinet en de grensregio’s zetten voor fiscale verschillen en verschillen in sociale verzekeringsstelsels fors in op het optimaliseren van de informatievoorziening voor grenswerkers, zodat de verschillen inzichtelijk worden. Harmoniseren van wetgeving is in het algemeen geen haalbare kaart. Landen, ook Nederland, hechten immers aan het nationale primaat voor het sociaaleconomisch beleid, zoals de organisatie van de arbeidsmarkt, loonvorming, belastingen, sociale zekerheid en pensioenen. Dat betekent dat de (potentiële) grenswerker zich zal moeten verdiepen in de stelsels van het potentiële werkland om te bepalen wat de verplichtingen, rechten en (financiële) gevolgen zijn van werken over de grens. Een optimale voorlichting is daarom cruciaal, zodat de (potentiële) grensarbeider niet voor verrassingen komt te staan.
Via de website www.grensinfo.nl wordt namens de overheid informatie gegeven aan grensarbeiders en werkzoekenden over de gevolgen van het werken over de grens. De website is in 2016 vernieuwd en is opgezet door de Sociale verzekeringsbank (Bureau Belgische Zaken en Bureau Duitse Zaken) in nauwe samenwerking met de Belastingdienst, het UWV, en het Zorginstituut Nederland. In overleg met de grensregio’s wordt gewerkt aan de verdere totstandkoming van een structuur met regionale fysieke grensinfopunten voor een persoonlijke (face-to-face) dienstverlening. Deze worden ondersteund door een centrale backoffice met specialistische vakinhoudelijke expertise voor complexe vragen en kennisondersteuning (BBZ en BDZ). Voor de voorlichting aan grenswerkers heeft de Belastingdienst een speciaal team grensoverschrijdend werken en ondernemen (team GWO). Bij het team GWO in Maastricht werken de Nederlandse, Belgische en Duitse belastingdiensten samen. In het rapport van het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid staan diverse acties die ervoor zorgen dat de informatievoorziening verder wordt versterkt.
Het ontstaan van negatieve effecten op het gebied van belastingheffing en sociale zekerheid door werken over de grens is overigens zoveel mogelijk tegengegaan. Voor de belastingheffing zijn er compensatieregelingen van kracht voor grenswerkers met loon dat in België (vanaf 2003) respectievelijk Duitsland (vanaf 2016) wordt belast. Deze compensatieregelingen bewerkstelligen dat de grenswerker zo weinig mogelijk nadeel ondervindt van het verlies van zijn Nederlandse aftrekposten, zoals de hypotheekrenteaftrek. Van alle grenswerkers in België die in aanmerking komen voor de compensatieregeling strekt de compensatie in 2/3 van de gevallen tot voordeel. Voor grenswerkers in Duitsland kan dat nog niet worden vastgesteld, omdat deze compensatieregeling pas met ingang van 1 januari 2016 is ingegaan. Wel blijkt uit berekeningen die de Universiteit Maastricht in opdracht van de provincie Limburg heeft gemaakt dat de compensatieregeling voor inwoners van Nederland met in Duitsland belast loon slechts in een beperkt aantal gevallen daadwerkelijk tot compensatie aanleiding geeft. Zij zijn fiscaal dus niet slechter af dan wanneer zij in Nederland werken. De berekeningen in de nota naar aanleiding van het verslag3 bij de goedkeuringswet van het belastingverdrag met Duitsland bevestigen dit.
Voor de sociale zekerheid is er sprake van coördinatie door de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004. Op basis van deze regels wordt bepaald in welk land recht bestaat op gezinsbijslag of ziektegeld en hoe moet worden omgegaan met samenloop. Zo wordt bijvoorbeeld bepaald welk land bij voorrang gezinsbijslagen moet betalen en of het andere land daarop moet aanvullen. Hierdoor bestaat veelal recht op het hoogste bedrag. Daardoor is geen sprake van het mislopen van kinderbijslag of ziektegeld. Uiteraard zijn er wel verschillen tussen de stelsels onderling. Bij overbruggingsproblemen door de overgang van het ene stelsel naar het andere stelsel kunnen uitvoeringsorganisaties dit aanpakken door maatwerkoplossingen te treffen, zoals wordt erkend door het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid.
Heeft u er zicht op hoeveel Nederlanders financieel nadeel ondervinden doordat zij over de grens werken? Zo niet, bent u dan bereid dit inzichtelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde financieel nadeel is voor een persoon die over de grens werkt? Zo niet, bent u dan bereid dit inzichtelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werken over de grens een belangrijk middel is om werkloosheid in de grensregio’s omlaag te krijgen, maar dat dit belemmerd wordt als werken over de grens financieel nadeel met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat belastingvoordeel voor grenswerkers een belangrijke stimulans kan zijn voor werken over de grens? Zo ja, bent u bereid hier concrete maatregelen toe in te stellen?
Nederland heeft in de belastingverdragen met België en Duitsland specifieke maatregelen genomen om de positie van grenswerkers te versterken. Als uitwerking van het adagium «gelijke behandeling met de buurman» zijn in deze belastingverdragen compensatieregelingen opgenomen, die ertoe leiden dat inwoners van Nederland die in Duitsland of België arbeid in dienstbetrekking verrichten fiscaal niet anders worden behandeld dan inwoners van Nederland die dergelijke arbeid in Nederland verrichten. Daarnaast zijn er voor de grenswerkers tegemoetkomingen getroffen voor de fiscale behandeling in België (recht op pro rata aftrekposten) en Duitsland (versoepelde toekenning van het zogenoemde Splittingtarief). Een extra fiscale stimulans ligt niet in de rede.
De inventarisatie van asbestdaken |
|
Albert de Vries (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «slecht beeld over asbestdaken bij gemeenten»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft het gebrekkige inzicht in de locatie van asbestdaken voor de saneringsdoelstelling?
Het saneren van een asbestdak is primair de verantwoordelijkheid van de dakeigenaar. De decentrale overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van het asbestdakenverbod vanaf 2024. Voor het op gang brengen van de sanering van asbestdaken is niet zozeer een gemeentelijke inventarisatie van belang als wel bewustwording bij en ondersteuning van eigenaren. Het is aan de gemeente om te beslissen of voor effectieve handhaving nu een inventarisatie nodig is.
In hoeverre zijn gemeenten actief bezig met het inventariseren van de asbestdaken in hun gemeente? Ondersteunt u deze gemeenten op enigerwijze? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een aantal gemeenten en provincies heeft reeds een asbestinventarisatie uitgevoerd of is hier mee bezig. Hiervoor is inmiddels een aantal methoden beschikbaar. In het kader van de programmatische aanpak asbestdaken2 wordt inzichtelijk gemaakt welke methoden er zijn en ook welke methode past bij welke situatie. Afhankelijk van de specifieke wensen van de decentrale overheid kan een bepaalde methode worden gekozen.
Wanneer zullen naar verwachting alle gemeenten een inventarisatie van de in hun gemeente gelegen asbestdaken hebben gemaakt? Welke gevolgen voor de deadline van 1 januari 2024 zal dit hebben?
Het is niet de verwachting dat alle gemeenten een asbestinventarisatie laten uitvoeren. Als gemeenten het niet zinvol vinden om op zichzelf ook een inventarisatie te laten uitvoeren, vormt dat geen obstakel voor de ingangsdatum van het wettelijke asbestdakenverbod.
Kunnen burgers, zelfs als hun gemeente niet op de hoogte is van alle asbestdaken in de gemeente, nog wel bij hun gemeente terecht voor informatie en begeleiding? Geldt dit voor alle gemeenten? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen gaat u, in samenwerking met de gemeenten, nemen om dit alsnog mogelijk te maken?
Burgers kunnen altijd hun gemeente benaderen met vragen over asbestdaken. Gemeenten kunnen dakeigenaren voorzien van informatie en begeleiding. De programmatische aanpak ondersteunt decentrale overheden en dakeigenaren onder andere met een «communicatie toolkit» en informatie via rijksoverheid.nl/onderwerpen/asbest.
Welke stappen heeft u reeds gezet om uitvoering te geven aan de recent door de Kamer aangenomen motie Albert de Vries/Smaling (Kamerstuk 25 834, nr. 124)?
In mijn brief van 6 juni 20163 geef ik aan dat ik samen met betrokken partijen gestart ben met een programmatische aanpak. Geen van de afzonderlijke partijen kan het saneren van asbestdaken namelijk alleen. Een groot aantal partijen is bereid gevonden om bij te dragen en samen te werken aan een integrale, programmatische aanpak. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik aangegeven dat bij de programmatische aanpak wordt onderzocht welke financiële arrangementen mogelijk zijn. Er wordt nu met verschillende partijen gewerkt aan het verkennen van financiële mogelijkheden. De gemeente Lelystad heeft, om een voorbeeld te noemen, in samenwerking met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederland een lening opengesteld. Er wordt onderzocht of en hoe soortgelijke leningen ook bij andere gemeenten ter beschikking kunnen worden gesteld. Ook heeft het programmabureau in overleg met verschillende partijen (bijvoorbeeld decentrale overheden, Milieu Centraal en GGD) een «communicatie toolkit» ontwikkeld die gemeenten kunnen gebruiken bij hun communicatie over het asbestdakenverbod.
Doorverbindwebsites die consumenten onnodig op kosten jagen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over doorverbindwebsites die consumenten onnodig op kosten jagen?1
Ja.
Klopt het dat deze doorverbindwebsites niets toevoegen, maar met een tarief van 90 cent per minuut consumenten onnodig op kosten jagen?
Zoals ik aangaf in mijn beantwoording van 3 oktober 20162, vind ik het onwenselijk als consumenten door doorverbindwebsites worden misleid en onnodig hoge informatietarieven betalen om telefonisch contact op te nemen met instanties of bedrijven die gratis of tegen beperkte belkosten telefonisch bereikbaar zijn. Het argument dat exploitanten van de betreffende websites aanvoeren – dat zij ervoor zorgen dat organisaties beter vindbaar zijn – vind ik weinig steekhoudend, gelet op de vele klachten van consumenten die deze doorverbinddiensten veroorzaken.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) hier al 8 jaar onderzoek naar doet, maar niet optreedt tegen deze doorverbindwebsites?
Nee. De toenmalige Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) heeft in 2009 onderzoek gedaan naar onduidelijkheid van de kosten na het doorverbinden en een aantal aanbieders gewaarschuwd, omdat uit de tariefmelding niet bleek dat je ook na het doorverbinden het vermelde tarief per minuut blijft betalen.3 Dit onderzoek richtte zich op zogenoemde abonnee-informatiediensten. Via dergelijke nummers kunnen telefoonnummers worden opgevraagd en kan de beller desgewenst worden doorverbonden naar het opgevraagde nummer.
Naar aanleiding van de recente klachten over misleidende doorverbindwebsites die gebruik maken van een 0900-nummer, kijkt ACM hoe deze praktijken effectief kunnen worden aangepakt met de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft. Voor dit instrumentarium verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van 3 oktober 2016. Daarbij wijs ik er op dat de reikwijdte van de regels met betrekking tot misbruik van de tarifering van betaalde informatienummers begin 2015 is aangescherpt, zodat uiteenlopende vormen van misleiding met 0900-nummers kunnen worden bestreden.
ACM heeft in november 2016 de resultaten van een steekproef onder betaalde informatienummers gepubliceerd.4 De conclusie daaruit was dat de meeste betaalde informatienummers zich aan de regels houden, maar dat ACM onderzoekt hoe de onwenselijke praktijken van doorverbindwebsites kunnen worden aangepakt. Dit onderzoek is nog gaande.
Waarom treedt de ACM niet op?
ACM onderzoekt hoe de onwenselijke praktijken van doorverbindwebsites kunnen worden aangepakt. Over lopende onderzoeken kan ACM geen mededelingen doen. Ik wacht dit onderzoek met belangstelling af.
Klopt het dat u dit besproken heeft met de ACM? Wat was het resultaat van deze bespreking?
Ja. Uitkomst van de bespreking is dat ACM kijkt of deze praktijken effectief kunnen worden aangepakt met de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft.
Kunt u de Telecommunicatiewet aanpassen zodat voor het bellen met deze doorverbindwebsites maximaal het lokale tarief geldt, dan wel dat er niet doorbetaald hoeft te worden nadat er is doorverbonden?
Het onderzoek van ACM loopt nog. Het al dan niet stellen van nadere regels om consumenten beter te beschermen is pas aan de orde als mocht blijken dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend is.
Klopt het dat het maximale bedrag per gesprek 45 euro is? Kunt u overwegen om in de wet een veel lager maximum vast te stellen?
Voor alle 0900-nummers met een informatietarief dat hoger is dan 15 cent per minuut, is het verplicht een maximaal bedrag per gesprek te melden en in rekening te brengen. Dit maximumbedrag kiest de exploitant van het 0900-nummer zelf, op basis van zijn dienstverlening en de duur van de gesprekken, en is dus niet in de regelgeving gemaximeerd. Alleen de informatietarieven van 0900-nummers die worden gebruikt voor het bieden van telefonische klantenservice door een bedrijf waarmee de beller een overeenkomst heeft, zijn in de regelgeving gemaximeerd. In de praktijk hanteren veel doorverbinddiensten, bijvoorbeeld Belastingtelefoon.info en Storingverhelpen.nl, een informatietarief dat hoger is dan 15 cent per minuut en een maximum van 45 euro per gesprek. Het al dan niet stellen van nadere regels om consumenten beter te beschermen is pas aan de orde als mocht blijken dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend is.
Kunt u met uitvoerende diensten, zoals de Belastingdienst, in overleg treden, zodat zij hun telefoondienst als merk registreren en daarna via de rechter de doorverbindsites offline laten gaan?
Overheidsinstanties hebben uiteraard de eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat hun telefoonnummer goed vindbaar is. Het waarschuwen van consumenten gebeurt reeds door bijvoorbeeld de Belastingdienst en de Nationale Politie, het informatieloket ConsuWijzer van ACM en de Consumentenbond.
Kunt u met deze uitvoerende diensten in overleg treden om te bevorderen dat zij consumenten waarschuwen voor de doorverbindsites, en hun eigen gratis telefoonnummers nadrukkelijker onder de aandacht brengen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer binnen twee maanden rapporteren over de te nemen acties?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. Over lopende onderzoeken kan de ACM geen mededelingen doen en hiervoor kan dus ook geen termijn worden gegeven. Ik wacht dit onderzoek met belangstelling af.
Hogescholen en universiteiten die extra eigen bijdragen vragen van studenten bovenop het collegegeld |
|
Amma Asante (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving rond hogescholen en universiteiten die oneigenlijke eigen bijdrages vragen van studenten, bovenop het collegegeld?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten over onderwijsinstellingen die aanvullende bedragen vragen, waarbij deze betaling ook nodig zou zijn om studiepunten te behalen en heeft u een beeld van de schaal waarop dit gebeurt en bij welke instellingen?
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. Wanneer instellingen oneigenlijke bijdrages bovenop het collegegeld vragen van studenten dan werpt dit een onwenselijke drempel op. Dit onderwerp is behandeld in de Studentenkamer van 8 februari 2017. Het ISO heeft mij de inventarisatie inmiddels doen toekomen en deze is vervolgens gedeeld met de Inspectie van het Onderwijs. Ik heb de inspectie gevraagd dit te beoordelen. Mochten instellingen zich niet aan de wet houden, dan zal de inspectie de instelling hierop aanspreken en zo nodig handhavend optreden.
Deelt u de mening dat deze aanpak door onderwijsinstellingen strijdig is met het principe dat er geen aanvullende drempels mogen worden opgeworpen voor de betaalbaarheid van een studie, los van het collegegeld zoals dat dient te worden voldaan door studenten? Zo ja, wat betekent dit voor uw reactie richting onderwijsinstellingen die zich hieraan bezondigen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Dit blijkt ook uit mijn brief aan uw Kamer van 29 april 2015 over de ruimte die instellingen hebben om naast collegegeld een bijdrage aan studenten te vragen.2
Deze brief is op 28 april 2015 verstuurd naar alle onderwijsinstellingen, de Inspectie van het Onderwijs, de VSNU, de Vereniging Hogescholen, de LSVb en het ISO. In deze brief is uiteengezet in welke situaties een instelling geen bijdrage naast het collegegeld mag vragen en in welke situaties de instelling dat wel mag. De hoofdregel is dat kosten die voortvloeien uit de wettelijke taak van de instellingen niet mogen worden doorberekend aan de student. Er mogen bijvoorbeeld geen kosten in rekening worden gebracht voor het verzorgen van onderwijs, het gebruik van de bibliotheek, de toegang tot gebouwen en maken van tentamens. Voor de kosten van studiematerialen zoals boeken, syllabi en (digitale) leermiddelen, materialen en bepaalde kosten verbonden aan practica (bijvoorbeeld een veiligheidsbril en een laboratoriumjas) mag dit wel. De student wordt geacht zelf de kosten van deze onderwijsbenodigdheden te dragen. Als instellingen deze materialen verstrekken, mag hiervoor een eigen bijdrage worden gevraagd. De instelling mag niet voorschrijven dat studenten deze materialen moeten afnemen bij de instelling. Instellingen die daadwerkelijk oneigenlijke eigen bijdrages vragen, worden daarop aangesproken en de Inspectie van het Onderwijs zal zo nodig hierop handhaven.
Hoe beziet u deze praktijken van onderwijsinstellingen in relatie tot uw antwoorden op eerdere vragen2, waarin naar voren kwam dat er geen wettelijke basis is (anders dan het collegegeld) om studenten om een eigen bijdrage voor bepaalde activiteiten en onderwijsonderdelen te vragen en hier ook studiepunten en daarmee een verplichting te koppelen?
Door duidelijke wetgeving en communicatie borg ik wat wel en niet is toegestaan. Zie ook het antwoord op vraag 2. Wanneer uit het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat instellingen inderdaad oneigenlijke eigen bijdrages vragen van studenten, dan zal de inspectie de instelling aanspreken en zo nodig handhavend optreden. Echter, zoals ook opgenomen in mijn brief aan uw Kamer van 29 april 2015 is het – mede in verband met de toename van het gebruik van digitale hulpmiddelen in het hoger onderwijs – niet ondenkbaar dat er zich in de toekomst opnieuw situaties voordoen waarbij het niet geheel duidelijk is of een eigen bijdrage van studenten mag worden gevraagd of niet. Hierbij is van belang dat het instellingsbestuur en de medezeggenschap hierover (decentrale) afspraken maken.
Bent u bereid om instellingen aan te spreken op deze praktijken en om ze wederom te wijzen op het feit dat er geen wettelijke basis bestaat voor dergelijke aanvullende eigen bijdragen? Zo ja, bent u ook bereid om instellingen die dit blijven doen te sanctioneren en om ze te wijzen op de noodzaak om studenten te restitueren voor onterechte eigen bedragen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid. Aan het ISO heb ik toegezegd dat ik samen met hen wil optrekken richting instellingen die zich niet houden aan de regels omtrent het vragen van een eigen bijdrage naast collegegeld. Tevens wil ik in de bestuurlijke overleggen met de VH en de VSNU dit bespreken en bezien hoe dit nog beter onder de aandacht van de besturen kan worden gebracht.
De inventarisatie van het ISO is gedeeld met de Inspectie van het Onderwijs, zodat zij dit kan onderzoeken. Wanneer blijkt dat instellingen inderdaad oneigenlijke eigen bijdrages vragen, dan zal de inspectie de instelling daarop aanspreken en zo nodig handhavend optreden.
Het bericht dat er nog steeds Europese schepen op Aziatische sloopstranden belanden |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden», waaruit blijkt dat ondanks internationale verdragen ook Nederlandse schepen onder dubieuze arbeids- en milieu omstandigheden in Azië worden gesloopt?1
Het kabinet keurt deze praktijk af.
Waarom heeft Nederland de zogenoemde Hongkong Conventie, die onveilige en milieuschadelijke ontmanteling moet voorkomen, nog steeds niet geratificeerd? Kunt u toelichten waarom hiermee ook geen gehoor is gegeven aan de oproep van de Nederlandse redersvereniging KVNR om zo snel mogelijk tot deze afspraken te komen?2
Zie voor een toelichting antwoord 6 op de vragen van lid Cegerek. 3
Op welke wijze worden Nederlandse reders op dit moment verplicht tot verantwoordelijke afhandeling van de sloop van hun schepen?
Volgens EU afvalregels, (de zogenaamde EVOA verordening), mogen recycling schepen vanuit Nederland alleen met kennisgeving en toestemming vooraf voor recycling worden uitgevoerd. Die toestemming wordt alleen gegeven als gewaarborgd is dat op een verantwoorde manier, voor mens en milieu, wordt gerecycled.
Bent u bereid om samen met de KVNR te gaan kijken naar de mogelijkheid om tot harde afspraken te komen met de sector over het slopen van Nederlandse schepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is in gesprek met de KVNR in het kader van de afspraken over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. De verwachting is dat nog dit jaar een convenant hierover met de KVNR, maatschappelijke organisaties en vakbonden ondertekend kan worden. Zie voor een toelichting daarop antwoord 3 op de vragen van lid Cegerek.4
Schijnconstructies bij de aanleg van de Centrale As in Friesland |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «FNV: Schijnzelfstandigen in Friesland, Wiebes aan zet» en «Aannemers hebben er een potje van gemaakt?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat twintig schijnzelfstandigen € 691.200,– per jaar kosten en dat twintig ijzervlechters in vaste dienst, of op de juiste manier betaalde uitzendkrachten, bijna twee keer zoveel, € 1.279.618,60 kosten?
Als er daadwerkelijk gebruik is gemaakt van schijnzelfstandigen dan is dat zeer verwerpelijk. De rechter zal echter allereerst moeten vaststellen of er sprake is (of was) van een dienstbetrekking en dus loon. Daarna kan de rechter vaststellen of er sprake is van achterstallig loon en de omvang daarvan. De Inspectie SZW heeft op verzoek van FNV onderzoek gedaan naar naleving van artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit artikel regelt dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. De Inspectie SZW heeft onafhankelijk onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De geconstateerde feiten en omstandigheden zijn verwerkt in een verslag dat is toegestuurd aan de verzoeker en andere belanghebbenden. Het rapport is nadrukkelijk bedoeld om de belanghebbenden te informeren over de feiten en omstandigheden in dit concrete geval. Zij kunnen het rapport bijvoorbeeld gebruiken om bij de rechtbank een civiele procedure te starten.
Wat is uw reactie op de geconstateerde misstanden door de Inspectie SZW en het geschrevene door de Inspectie SZW: «Voor de ijzervlechterwerkzaamheden op het project De Centrale As van deze ZZP’ers was van enige zelfstandigheid geen sprake.»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties te gaan handhaven in deze specifieke situatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst doet op grond van artikel 67 van de AWR geen uitspraken over individuele belastingplichtigen. De Belastingdienst zal beoordelen of hij in dit concrete geval aanleiding ziet om nadere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de aanbestedingsregels van de provincie geëvalueerd moeten worden om situaties als deze in de toekomst te voorkomen? Zo ja, gaat u de provincie daarop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland is verantwoordelijk voor de aanbesteding van werkzaamheden die verband houden met de aanleg van deze autoweg. In die verantwoordelijkheid moet de provincie alles doen om ervoor te zorgen dat alle werknemers die werkzaam zijn in dit project het correcte loon krijgen uitbetaald. De provincie Friesland is gehouden bij aanvang van het project alle maatregelen te nemen die nodig zijn. De provincie bepaalt zelf welke maatregelen nodig zijn. In hoeverre de provincie vooraf voldoende in het werk heeft gesteld om de correcte uitbetaling van het loon te garanderen kan ik niet beoordelen. Dit oordeel is voorbehouden aan de rechter. De provincie Friesland kan in haar rol van hoofdopdrachtgever aangesproken worden om orde op zaken te stellen. De provincie heeft toegezegd hiervoor zorg te zullen dragen. In hoeverre de geconstateerde onderbetaling en de geconstateerde schijnzelfstandigheid voor de provincie aanleiding zouden moeten zijn om haar aanbestedingsprocedures te herzien kan ik en wil ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat er feitelijk sprake is van zwartwerken? Zo ja, wie zijn er volgens u verantwoordelijk voor deze situatie en welke maatregelen worden er genomen tegen de verantwoordelijken? Zo nee, waar is hier dan wel sprake van en wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord op vragen 3 en 4. In hoeverre hier sprake is van zwart werk of van een andere misstand kan ik niet beoordelen. De verzoekende partij, in dit geval de FNV, kan de inhoud van het in antwoord 2 bedoelde rapport gebruiken in een civielrechtelijke procedure.
Deelt u de mening dat de benadeelde medewerkers zo snel mogelijk een nabetaling moeten krijgen? Zo ja, gaat u de Provincie aanspreken hier zorg voor te dragen als eindverantwoordelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De FNV zal eerst een loonvordering dienen in te stellen bij de werkgever. Daarna kan de FNV de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk stellen en vervolgens de hogere schakels in de keten. Heeft dit geen succes dan kan de FNV de provincie Friesland aansprakelijk stellen. Overigens heeft de provincie Friesland zich reeds bereid verklaard om er voor zorg te dragen dat lagere schakels in de keten hun verantwoordelijkheid nemen. Van een directe nabetaling zou pas sprake kunnen zijn als alle pogingen van de FNV om het achterstallige loon te vorderen zijn gestrand. Dit ligt niet in de rede omdat alle schakels kunnen worden aangesproken.