Het bericht dat scholen stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen |
|
Peter Kwint , Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat vier basisscholen in Utrecht stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen, vanwege het zeer verdrietige ongeluk van een 9 jarig meisje dat verdronk in het zwembad tijdens het schoolzwemmen?1
Nee, dit is mij niet bekend. Aangezien de beslissing om al dan niet schoolzwemmen aan te bieden bij de scholen zelf ligt, worden de afwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen niet centraal bijgehouden. Uit peilingsonderzoek uitgevoerd door het Mulier Instituut blijkt dat in 2016 voor drie procent van de scholen die geen schoolzwemmen (meer) aanbiedt gold dat de verantwoordelijkheid die dit met zich meebracht hier aanleiding voor was.2
Is u bekend hoeveel en welke andere scholen overwegen dan wel besluiten te stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen na dit zeer verdrietige ongeluk? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit uit te laten zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het ongeluk van het 9 jarige meisje dat is verdronken tijdens het schoolzwemmen geeft veel (begrijpelijke) onrust bij basisscholen; deelt u echter de mening dat het besluit van een aantal scholen om te stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen een ongewenste ontwikkeling is gelet op het feit dat hierdoor juist steeds minder kinderen leren zwemmen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Ik begrijp de onrust op scholen, zie ook het antwoord op vraag 1. Overigens wijs ik erop dat in 2014 95 procent van de kinderen tussen de 11 en 16 jaar over minimaal het zwemdiploma A beschikte. Dit laat zien dat ouders en scholen het grote belang van zwemvaardigheid inzien.3
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat scholen stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen en welke concrete maatregelen gaat u nemen om het toezicht op kinderen die leren zwemmen en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen zwembaden en scholen te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aanbieden van schoolzwemmen is een afweging die scholen zelf maken. Wanneer scholen hiervoor kiezen, is het van belang dat dit zo goed en veilig mogelijk gebeurt. Daarom moeten schoolpersoneel en zwembadpersoneel goede afspraken met elkaar maken. Sinds 2005 bestaat hiervoor het protocol schoolzwemmen, waarin de verantwoordelijkheidsverdeling van scholen en zwembaden is vastgelegd.4 Bijzonderheden van bepaalde kinderen, zoals de beheersing van de Nederlandse taal, of eventueel zeer beperkte zwemvaardigheid, dienen als onderdeel van dit protocol aan de orde te komen in de communicatie tussen de verantwoordelijke partijen.
Omdat ik het belangrijk vind dat het protocol bekend is en gebruikt wordt, zal ik hiervoor aandacht vragen bij scholen, en wijzen op het belang dat de verantwoordelijke partijen hun personeel goed informeren over dit protocol en de inhoud ervan. In het kader van de verdere verbetering van de zwemveiligheid en zwemvaardigheid werkt het Nationaal Platform Zwembaden, ondersteund door de Minister van VWS, aan het plan van aanpak «Op weg naar een duurzaam zwemveilig Nederland in 2020». Dit plan wordt voor het eind van 2017 afgerond en zal dan ook aan uw Kamer worden aangeboden.
Bent u bereid om basisscholen te ondersteunen met het organiseren van schoolzwemmen op een manier waarbij docenten zich veilig voelen voor allerlei risico’s, maar tegelijkertijd kinderen kunnen leren zwemmen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Arbeidsinspectie komt controleurs tekort’ |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Arbeidsinspectie komt controleurs tekort» naar aanleiding van het rapport van het Inspectie Control Framework?1
Ja.
Kunt u een inschatting maken van de gevolgen van de ondermaatse controle? Hoeveel ongelukken zouden er voorkomen kunnen worden als de controle adequaat was?
Op deze vraag is in aantallen mensenlevens of aantallen ongevallen geen cijfermatig antwoord te geven. Er is geen één op één verband tussen controle en het voorkomen van ongevallen. Cijfermatig is wel aan te geven dat de naleving van wettelijke bepalingen door bedrijven verbetert door de op preventie gerichte risico-gestuurde Inspectieprogramma’s.2 Verbeterde naleving vermindert logischerwijs het risico op ongevallen.
In haar jaarverslag 2016 heeft de Inspectie een analyse gemaakt van de toename van het aantal arbeidsongevallen. In het Inspectie Control Framework (ICF) dat op 16 mei 20173 aan uw Kamer is aangeboden, is vastgesteld dat bij het taakveld toezicht en opsporing inzake arbeidsomstandigheden de workload toeneemt. Dit komt door het toegenomen aantal onderzoeken naar arbeidsongevallen door onder andere vergroting van de omvang en diversiteit van economie en beroepsbevolking. Dit gaat, bij gelijkblijvende capaciteit, ten koste van op preventie gerichte programma’s. Een belangrijke keuze die voorligt, is of die gestage verschuiving acceptabel is of dat een mechanisme wenselijk is om periodiek de balans te herstellen tussen het reactieve werk (ongevalsonderzoek) en risicogestuurde programma’s. Voor een nadere beschouwing verwijs ik naar mijn brief van 16 mei 2017 en de daarbij gevoegde scenario’s.
Waarom heeft u niet eerder gesignaleerd dat controle op arbeidsuitbuiting en veiligheid ontoereikend was?
Uw Kamer heeft mij bij motie4 verzocht om te onderzoeken of de capaciteit van de Inspectie SZW toereikend is. Het afgelopen jaar heb ik bij diverse gelegenheden hieraan aandacht besteed.
In mijn brief van 23 september 20165 over de bijstelling van het Jaarplan van de Inspectie SZW heb ik uw Kamer onder andere geïnformeerd over de sterke toename van het aantal meldingen van ongevallen dat heeft geleid tot meer ongevalonderzoeken en de gevolgen daarvan voor de capaciteitsinzet van de Inspectie SZW. In het jaarplan 2017 en het jaarverslag 2016 is de Inspectie eveneens ingegaan op die ontwikkelingen.
In mijn brief van 30 november 20166 ben ik naar aanleiding van de genoemde motie ingegaan op de toereikendheid van de capaciteit en heb ik u het rapport van ABD top consult aangeboden. Ik heb u in deze brief gemeld dat het niet mogelijk is een eenduidig en kwantitatief onderbouwd antwoord te geven op de vraag of de capaciteit van de Inspectie toereikend is, omdat daarvoor niet de juiste informatie beschikbaar is én omdat een politiek vastgestelde norm ontbreekt. ABD top consult heeft de aanbeveling gedaan een Inspectie Control Framework te ontwikkelen. Bij brief van 16 mei 2017 heb ik u het ICF aangeboden, alsmede een viertal scenario’s voor politieke besluitvorming over de capaciteit.
Waarom heeft u in zijn begroting niet geanticipeerd op de mogelijke uitkomst dat er een fors tekort bij de Inspectie SZW zou zijn, en daarvoor al middelen gereserveerd vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met de werkdruk bij de Inspectie SZW zelf?
Het rapport van ABD topconsult geeft aan dat de druk op de Inspectie toeneemt onder meer als gevolg van de stijging van het aantal ongevallen, een toename van de complexiteit van arbeidsmarktfraude, een toenemende juridisering en het gegeven dat er tijdelijk extra budget is dat bij ongewijzigd beleid zal wegvallen na 2018. Deze aanzienlijke werkdruk is een van de redenen waarom de Inspectie haar werkzaamheden anders organiseert, zoals verwoord in de eerder genoemde brief van 23 september 2016 en in het Jaarverslag 2016 van de Inspectie SZW. Gelet op de toegenomen druk op de Inspectie SZW heeft het kabinet eind 2016 besloten een deel van de tijdelijk toegevoegde capaciteit structureel te maken.
Vindt u zijn advies om een volgend kabinet te laten besluiten of de capaciteit van de Inspectie SZW moet worden uitgebreid recht doen aan de ernst van de situatie?
Dit kabinet heeft besloten dat de overheid in principe niet mag groeien. Dit betekent dat de capaciteit van de Inspectie SZW niet zonder meer kan worden opgehoogd. Tegelijkertijd onderschrijf ik dat de afweging over de capaciteit van de Inspectie SZW van groot belang is. De in het ICF beschreven inzichten en risico’s faciliteren keuzes ten aanzien van de toereikendheid van de capaciteit van de Inspectie SZW. In mijn brieven van 30 november 2016 en 16 mei 2017 heb ik aangegeven dat ik het ICF beschouw als informatie voor uw Kamer en een nieuw kabinet op basis waarvan een besluit genomen kan worden over de capaciteitsinzet van de Inspectie SZW en de overige schakels in de keten van handhaving.
Bent u bereid om nu al stappen te zetten om de capaciteit van de Inspectie SZW uit te breiden?
Zie antwoord vraag 6.
De 1f-status van alle oud-medewerkers van Afghaanse geheime dienst |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Kamerleden, graaf dieper in zaak over oud-leden Afghaanse geheime dienst» van Katinka Simonse («Tinkebell»), gepubliceerd op 12 mei jl. op One World?1
Ja.
Is het waar dat, zoals in het artikel staat vermeld, Tweede Kamerleden inzage hebben gehad in de aan het algemeen ambtsbericht van 29 februari 2000 over de veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan (hierna: het ambtsbericht) ten grondslag liggende stukken, inclusief de bronnen die het roulatiesysteem zouden bevestigen?
Naar aanleiding van informatie van de UNHCR (Note on Structure and Operation of the KhAD/WAD in Afghanistan 1978–1992 uit 2008) over de organisatiestructuur van de KhAD/WAD en het bestaan van een roulatiesysteem, heeft het kabinet overlegd met de UNHCR en daarnaast (vertrouwelijk) onderzoek gedaan naar reeds bestaande aanvullende bronnen. Dit heeft geresulteerd in de conclusie van het kabinet dat de informatie van UNHCR de informatie van het ambtsbericht niet weerlegt. De Kamer is hierover bericht in brieven van 2 oktober 2009 en 7 januari 2010.2 In laatstgenoemde brief heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken alle leden van de toenmalige vaste Kamercommissie (voor Justitie) uitgenodigd tot vertrouwelijke inzage van de onderliggende stukken van het met UNHCR gevoerde overleg en het door het kabinet verrichte aanvullende onderzoek. Nadat de toenmalige Minister van Justitie deze uitnodiging tijdens een algemeen overleg in de Kamer op 24 maart 2010 heeft herhaald, hebben een toenmalig Kamerlid van de VVD fractie en een medewerker van een lid van de SP fractie in mei 2010 vertrouwelijke inzage gehad in de onderliggende stukken. In 2014 hebben leden van de PvdA en VVD fracties inzage gehad in onderliggende stukken. Het is het kabinet niet bekend of en op welke wijze zij na inzage de betrouwbaarheid van deze bronnen hebben geverifieerd.
Wanneer en bij welke gelegenheid en op welke voorwaarden is dit gebeurd en op welke wijze hebben zij de betrouwbaarheid van deze bronnen geverifieerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent U bereid om thans inzage in de onderliggende stukken van het ambtsbericht te verlenen aan de huidige zittende Kamerleden die daarom verzoeken?
Zoals aangegeven hebben enkele Kamerleden gebruik gemaakt van het aanbod tot vertrouwelijke inzage van de onderliggende stukken van het met de UNHCR gevoerde overleg en het door het kabinet verrichte aanvullende onderzoek. Daarbij heeft de Raad van State, de hoogste nationale rechter in vreemdelingenzaken, op basis van inzage van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende bronnen, bij herhaling geoordeeld dat de informatie in het ambtsbericht wordt gedragen door de daaraan ten grondslag liggende stukken én dat sindsdien ter weerlegging van het ambtsbericht aangedragen informatie geen aanknopingspunten biedt voor een andere conclusie. De Raad van State heeft zich hierbij ook uitgesproken over de notitie van de UNHCR uit 2008 (uitspraken 24 september 2009, 200901907/1 en 13 april 2012, 20110699/1 en 201100658/1).
Als er nieuwe en/of meer informatie beschikbaar is met betrekking tot ambtsberichten, wordt bezien welke waarde aan die informatie moet worden toegekend en op welke wijze deze vervolgens dient te worden betrokken bij de beoordeling om de juistheid van het beleid en besluitvorming te garanderen. Het kabinet zal eventuele concrete inzageverzoeken van Kamerleden welwillend en op hun merites beoordelen in het licht van noodzaak en tegen de achtergrond van de verantwoordelijkheid van het kabinet om zorgvuldig om te gaan met het vertrouwelijke karakter van de bronnen.
Zo nee: wat is daarvan de reden en waarom kon dit 17 jaar geleden wel? Indien die reden is gelegen in bronbescherming: waarom is dat thans – na ruim zeventien jaar – nog actueel? Zijn er mogelijkheden om de belangen van inzage en bronbescherming met elkaar te verenigen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u geen inzage wenst te geven in de onderliggende stukken: op welke wijze stelt u voor dat er een inhoudelijke discussie over het ambtsbericht kan worden gevoerd wanneer belangrijke informatie wordt achtergehouden?
Zie antwoord vraag 4.
De brand bij de olieraffinaderij Isla op Curaçao |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Antje Diertens (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Isla tast nog in het duister», «brand in olieraffinaderij Isla» en het Inspectierapport van de Isla?1
Ja.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd waarmee moet worden vastgesteld of er bij de brand schadelijke stoffen zijn vrijgekomen die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de omwonenden?
Zoals ook in voorgaande beantwoording van vragen van Uw kamer betreffende de Isla-raffinaderij is aangegeven, berust de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao. Ik ben dan ook niet in de positie om inhoudelijke antwoorden te geven op vragen die betrekking hebben op het beleid, de uitvoering en de handhaving in relatie tot de Isla-raffinaderij of de communicatie met omwonenden.
De toenmalige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Whiteman heeft een inspectie en audit van de Isla-raffinaderij, de CRU-centrale en Aqualectra laten uitvoeren. Daarbij is gebruik gemaakt van extern ingehuurde expertise. Mijn departement heeft op verzoek van Curaçao daarbij assistentie verleend.
De resultaten van de inspectie en audit zijn door de huidige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Rhuggenaath aan de betrokken ondernemingen ter kennis gebracht. Het inzicht in de situatie zoals een inspectie en audit oplevert vormt een basis voor maatregelen. In het licht van het voorgaande constateer ik dat het land Curaçao daadwerkelijk invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de Isla-raffinaderij en de milieu hygiënische en gezondheidsaspecten die met de Isla-raffinaderij, de CRU en Aqualectra samenhangen.
Op welk «eerste onderzoek» baseren de lokale autoriteiten en de woordvoerder van de Isla zich wanneer zij stellen dat er geen sprake is van risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het bekend is of de rookpluimen door toedoen van de brand veel meer fijnstof dan gewoonlijk bevatten, met schadelijke gevolgen bij het inademen? Zo ja, waarom is dit dan niet meegenomen als risico voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
Volgens de woordvoerder van de Isla is de brand ontstaan bij de Crude Distiller en is er benzine verbrand; kan worden uitgesloten dat er bij de brand ook andere brandstoffen zijn verbrand of verdampt, waardoor bijvoorbeeld vluchtige organische koolwaterstoffen zoals het kankerverwekkende benzeen zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
De woordvoerder van de Isla geeft aan dat er geen reden is tot zorg omdat de stoffen die zijn vrij gekomen normaal gesproken ook worden verbrand bij het affakkelen; kunt u bevestigen dat bij het affakkelen bij de Isla ook schadelijke stoffen vrij kunnen komen? In hoeverre kan er sprake zijn van een toename in de kwantiteit van deze stoffen tijdens de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en op welk moment zijn omwonenden van de Isla raffinaderij door de Curaçaose overheid en door het management van de Isla op de hoogte gesteld van brand? Hoe wordt geverifieerd of alle communicatie die de omwonenden over de gezondheidsrisico’s ontvangen correct is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van de brand? Wordt dit alleen door de Isla zelf gedaan, of zullen hier ook externen bij betrokken zijn? Zo ja, wie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn er veiligheidsincidenten bij de Isla geweest en hoe verhoudt dit zich tot raffinaderijen elders in de wereld? Is er sprake van een structureel veiligheidsprobleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat uit het Inspectierapport van de Isla raffinaderij onder begeleiding van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij milieuproblematiek alleen maar benadert vanuit het risico op het «overtreden van de aan de vergunning gebonden eisen» in plaats van dat er een generieke benadering wordt gehanteerd waarbij milieuschade in kosten wordt vertaald?
Zie antwoord vraag 2.
Uit het Inspectierapport van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij op meerdere punten, waaronder het structureel affakkelen, niet aan de huidige vergunningsvereisten voldoet; is het bekend hoe lang de Isla zich al niet aan deze vergunningsvereisten houdt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het Inspectierapport van Fluor doet meerdere aanbevelingen zowel voor de korte als voor de lange termijn waarmee de Isla wél aan de vergunningseisen kan gaan voldoen; kunt u aangeven op welke manier en met welke tijdslijn de overheid van Curaçao handhaaft dat de Isla de aanbevelingen van het Inspectierapport ook daadwerkelijk doorvoert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft de Curaçaose overheid tot nu toe ondernomen om de overtredingen van de Isla raffinaderij te handhaven en ervoor te zorgen dat de Isla raffinaderij zich aan de minimale vergunningseisen gaat houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt door de Curaçaose overheid opnieuw een inspectie uitgevoerd en geëvalueerd of de Isla raffinaderij de aanbevelingen van het Inspectierapport van Fluor heeft opgevolgd en wél aan alle vergunningvereisten voldoet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de Isla raffinaderij in gebreke blijft en de vigerende wet- en regelgeving blijft overtreden, op welk moment gaat de Curaçaose overheid daar dan consequenties aan verbinden door middel van sancties of het stil leggen van de operaties? Welk kader wordt daarvoor gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben relevante Nederlandse inspectiediensten zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende capaciteit om hun kennis, expertise en ervaring over hoe handhaving voorspoedig te laten verlopen, beschikbaar te stellen aan de Curaçaose overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u in dat geval dit aanbod te doen richting de Curaçaose overheid?
Eerst op basis van een concreet verzoek van de Curaçaose autoriteiten kan worden bepaald welke expertise vanuit onder andere de ILT benodigd zou zijn en of deze in voldoende mate aanwezig is. In het kader van de reactie op zo’n verzoek kan ook aandacht worden besteed aan de achtergronden van het incident, de gezondheids- en milieuaspecten ervan en de visie op vergunningverlening en handhaving. Op basis van een eerder verzoek van de Curaçaose regering wordt nu reeds assistentie verleend en ik heb in beginsel de bereidheid deze assistentie desgevraagd te continueren.
Kunt u alle gestelde vragen afzonderlijk beantwoorden?
Omdat de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao berust, zijn de vragen niet afzonderlijk beantwoord.
Enkele berichten over de plannen van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) voor een campus in Yantai, China |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten: «Voorbereidingen Yantai kosten flink meer»1 en «Student blogt voor dvhn.nl vanuit China over campus RUG»?2
Ja.
Wat is uw mening over het bericht dat de voorbereidingskosten voor de potentiële campus in Yantai oplopen tot twee miljoen euro? Vindt u dit een verantwoorde besteding van gemeenschapsgeld dat bedoeld is voor onderzoek en onderwijs? Hoe beschouwt u deze uitgaven in het licht van de toegenomen meldingen over slechte werkomstandigheden op de RUG?3
Het wettelijk kader waarbinnen ik het verzorgen van opleidingen in het buitenland door Nederlandse instellingen mogelijk wil maken, kent als uitgangspunt dat er op geen enkele wijze bekostiging mag worden ingezet voor het verzorgen van opleidingen in het buitenland. Met andere woorden: de instelling moet de opleiding in het buitenland financieren uit private middelen. Dat geldt evenzeer voor investeringen in de voorbereidende fase.
Instellingen zijn verplicht zich aan het Ministerie van OCW te verantwoorden over de publieke en private activiteiten en de bijbehorende geldstromen in het financieel jaarverslag en het bestuursverslag. Dit is wettelijk geregeld. Een zorgvuldige scheiding van de publieke en private geldstroom is onderwerp van toezicht door de Inspectie.
Het is niet aan mij om aan instellingen op te leggen waaraan zij de private middelen wel of niet besteden, zolang zij transparant verslag leggen van de scheiding tussen de publieke en private geldstroom. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de wijze waarop private middelen door de RUG worden besteed, van invloed is op de werkomstandigheden aan de RUG, zoals die zijn beschreven in het door u aangehaalde artikel.
Heeft u sinds het debat in de Tweede Kamer contact gehad met de RUG over de huidige plannen met betrekking tot de potentiële campus in Yantai? Heeft u contact gehad over de zorgen van de Tweede Kamer over onder andere de academische vrijheid op de potentiële campus? Wat vindt u van het feit dat de RUG alsnog haar plannen ongewijzigd doorzet?4
In het wetsvoorstel bevordering internationalisering, dat op 6 juni door de Eerste Kamer is aangenomen, staat dat de uitwerking van het wetsvoorstel volgt in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en dat voor het verzorgen van een opleiding in het buitenland toestemming van de Minister van OCW vereist is. De RUG zal een aanvraag moeten indienen op basis waarvan ik, of mijn opvolger, zal oordelen of de toestemming al dan niet wordt verleend. Uit de aanvraag moet blijken dat het betrokken medezeggenschapsorgaan aan de instelling heeft ingestemd met de aanvraag. Die aanvraag zal de RUG pas kunnen indienen op het moment dat de AMvB in werking is getreden. Deze AMvB zal in of na de zomer voorgehangen worden in de Eerste en Tweede Kamer.
Op het moment dat er een aanvraag van de RUG ligt, zal ik beoordelen of deze voldoet aan de eisen zoals die in de AMvB zullen worden uitgewerkt. Er is geen inhoudelijk contact geweest over de plannen van de RUG sinds het debat in de Tweede Kamer. Wel is er in voorkomende gevallen ambtelijk contact over het proces en de planning van de wet- en regelgeving geweest.
Wat is uw mening over het feit dat de RUG een reis heeft georganiseerd voor de universiteitsraad naar Yantai en Ningbo?
Het is aan de RUG om invulling te geven aan de wijze waarop zij de universiteitsraad betrekt bij de besluitvorming omtrent het doen van een aanvraag voor het verzorgen van opleidingen in het buitenland.
Vindt u dit een wenselijke manier van beïnvloeding van de universiteitsraad?
Ik vind dat het aan de RUG is om te bepalen op welke manier zij de universiteitsraad betrekt bij besluitvorming omtrent de campus in Yantai.
Wat zijn de kosten van deze reis?
De RUG bekostigt de reis naar Yantai uit private middelen en zal hierover in het jaarverslag van 2017 verantwoording afleggen. Uit navraag bij de RUG volgt dat zij voor de periode januari-september 2017 in totaal 700.000 euro heeft begroot. Deze private middelen zijn begroot voor voorbereidende activiteiten in relatie tot de campus in Yantai gedurende deze periode. Hieronder vallen onder meer reiskosten, juridische kosten en investeringen ter compensatie van de tijd die personeel in Groningen besteedt aan de voorbereidingen. Het betreft dus niet alleen de kosten voor de reis naar Yantai en Ningbo, maar die kosten zijn er onderdeel van.
Het bericht dat het NL-alert systeem nog steeds fouten bevat |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over een fout in het NL-Alert systeem, waardoor op woensdag 24 mei jl. één NL-Alert bericht tot elf keer toe in een groot verspreidingsgebied is verzonden?1
Ja.
Is de fout in het systeem inmiddels gevonden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Ging het hier om een losstaand incident of was dit een gevolg van het feit dat het NL-Alert systeem structurele fouten vertoont? Waarom?
Eén NL-Alert bericht wordt over twee kanalen uitgezonden (te weten 919 en 4371). Dit is om te garanderen dat zowel klassieke mobiele telefoons als smartphones het bericht kunnen ontvangen. De meeste telefoons tonen slechts één van de twee berichten; enkele (nog) niet. De bezitters van die toestellen zullen één NL-Alert bericht dus tweemaal ontvangen. Het betreffende NL-Alert bericht van 24 mei jl. is vanuit de meldkamer in Amsterdam vier keer verstuurd, hetgeen niet de bedoeling is. Aangezien er toestellen zijn die één bericht twee keer tonen, kan het in dit geval zijn dat mensen het bericht acht maal hebben ontvangen. De telecomoperators hebben de vier vanuit de meldkamer aangeboden berichten conform de afspraken over de twee kanalen uitgezonden. De gemeente Amsterdam voert een evaluatie uit van deze inzet van NL-Alert en beziet in overleg met mijn ministerie welke aspecten een rol hebben gespeeld bij het viermaal verzenden van hetzelfde bericht.
Hoeveel mensen hebben zich sinds afgelopen woensdag afgemeld voor het NL-Alert systeem? In hoeverre acht u dit een gevolg van het incident met NL-Alert rondom de voetbalwedstrijd van Ajax die avond?
Van aan- of afmelden is bij NL-Alert geen sprake. NL-Alert is landelijk gelanceerd in november 2012. De verzendtechniek achter NL-Alert is cell broadcast; dit is vergelijkbaar met een radiosignaal en dus eenzijdig. Bij een verzending van NL-Alert is het aantal personen dat een bericht ontvangt om die reden per definitie niet kenbaar.
Om toch een globaal beeld te hebben van het aantal burgers dat NL-Alert berichten ontvangt, laat ik bij de halfjaarlijkse landelijke controleberichten een representatieve steekproef uitvoeren. Het directe bereik is bij het eerste landelijke controlebericht in februari 2013 gemeten op 9%. Bij het meest recente controlebericht was het directe bereik 58%. Dat zijn 8,8 miljoen Nederlanders van twaalf jaar en ouder. Door enerzijds een gerichte massamediale campagne en anderzijds afspraken te maken met de leveranciers van toestellen, is deze groei gerealiseerd. De recente groei van 3% past bij de geleidelijke groei die NL-Alert doormaakt. Doordat nagenoeg alle mobiele telefoons die nu in Nederland nieuw op de markt komen automatisch zijn ingesteld op de ontvangst van NL-Alert, groeit het directe bereik in de komende periode gestaag verder. Daarnaast is het indirecte bereik van NL-Alert hoog; de bereidheid om het bericht door te geven in een echte crisissituatie is gemiddeld 85%.
Hoeveel personen boven de twaalf jaar worden bereikt met het NL-Alert systeem? Kunt u zich herinneren dat u eerder aangaf dat het bereik van NL-Alert in juni 2016 op 55% lag2 en dit eind 2016 slechts gegroeid is naar 58%?3 Hoe verklaart u deze minimale groei van 3% in zes maanden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat het NL-Alert systeem in de toekomst foutloos werkt?
In antwoord 2 is reeds aangegeven dat de telecomoperators in alle drie de betreffende inzetten van NL-Alert de berichten zoals aangeboden door de meldkamer succesvol hebben uitgezonden. In algemene zin geldt dat net zoals 100% veiligheid niet kan worden gegarandeerd, ook niet kan worden gegarandeerd dat technische systemen te allen tijden foutloos werken. Dat laat onverlet het streven naar een zo optimaal mogelijke kwaliteit.
Voor het verspreidingsgebied van NL-Alert is de positionering van de zendmasten van de telecomoperators van belang. Tot op heden wordt NL-Alert in relatief kleine gebieden uitgezonden. Daarbij bleek in het verleden dat dan niet genoeg masten het bericht uitzonden om iedereen in het geselecteerde gebied te kunnen bereiken. Om die reden is in overleg met de telecomoperators voor een systematiek gekozen waarbij ook masten in een ring rondom het geselecteerde gebied gaan uitzenden. Bij zowel de inzet in Amsterdam, als ook bij de inzet in Rotterdam en omstreken bij de huldiging van Feyenoord op 15 mei jl., is NL-Alert voor het eerst in een relatief groot gebied verstuurd. Ik ga samen met de veiligheidsregio’s en de telecomoperators bekijken of de ring rondom het in de meldkamer geselecteerde gebied bij dergelijke grote verzendgebieden wel nodig is om voldoende mensen in het geselecteerde gebied te bereiken.
Klopt het dat op zaterdag 27 mei 2017, naar aanleiding van een brand in het Westelijk Havengebied, tevens NL-Alerts zijn uitgezonden?4
NL-Alert is inderdaad ingezet naar aanleiding van een brand in het Westelijk Havengebied in Amsterdam op zaterdag 27 mei 2017. Ook bij een brand in hetzelfde gebied op 22 april 2017 is NL-Alert ingezet. In beide gevallen is een gebied geselecteerd door een daartoe in de meldkamer bevoegd persoon. Bij beide inzetten hebben de telecomoperators het bericht succesvol uitgezonden. De veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland evalueert het gebruik van NL-Alert bij deze twee incidenten.
Hoe groot was het verspreidingsgebied en hoe groot is het bereik van beide uitgestuurde NL-Alerts met betrekking tot de brand in het Westelijk Havengebied geweest? Klopt het dat ook hier het NL-Alert systeem nog niet naar behoren heeft gewerkt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het project NL-Alert in 2011 gestart is? Wat is de oorzaak dat de vervolmaking van dit systeem is uitgesteld en NL-Alert pas in 2020 gereed is om de traditionele alarmpalen te vervangen? Welke kosten zijn met deze vertraging jaarlijks en incidenteel gemoeid?
NL-Alert is landelijk gelanceerd in november 2012 en ik werk aan de verdere ontwikkeling van het middel. Van een vertraging en extra kosten hierbij is geen sprake. NL-Alert is geen vervanger van het WAS; dat is nooit de bedoeling geweest. Wel is het zo dat NL-Alert als onderdeel van het totale pakket van burgeralarmering bijdraagt aan het op den duur kunnen afbouwen van het WAS. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 juni 2017 aan uw Kamer bij de aanbieding van het onderzoeksrapport Kwetsbare groepen bij crisiscommunicatie (Kamerstuk 29 517, nr. 122), hebben maatschappelijke en technologische ontwikkelingen het aanbod van en de vraag naar de wijze waarop communicatie in de samenleving plaatsvindt drastisch veranderd. Aandacht voor specifieke doelgroepen die mogelijk (deels) niet mee kunnen gaan in deze maatschappelijke en technologische ontwikkelingen, is van belang met betrekking tot de verschillende middelen voor het alarmeren en informeren van de bevolking.
In de beleidsreactie op het rapport geef ik aan dat het vergroten van de diversiteit van kanalen om NL-Alert verder te verspreiden mijn aandacht heeft. Een eerste verbreding van NL-Alert is de verzending via vaste telefonie (op basis van aanmelding), waarvan ik verwacht dat dit eind 2017 beschikbaar is. Hoeveel de beoogde verbreding van NL-Alert incidenteel en structureel gaat kosten, moet duidelijk worden door het uitvoeren van pilots (bijvoorbeeld met apps en schermen in de publieke ruimte) in 2017 en 2018. Zoals aangegeven in de beleidsreactie informeer ik uw Kamer daar nader over in het voorjaar van 2018.
Op welke wijze onderzoekt u de mogelijkheden om enkel specifieke doelgroepen te bereiken met het NL-Alert systeem? Op welke termijn verwacht u dat de verspreiding van NL-Alert via vaste telefonie beschikbaar wordt?5
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat zowel het NL-Alert systeem als het sirenenetwerk geëvalueerd worden door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, en dat deze evaluaties in het voorjaar van 2017 naar de Kamer worden gezonden? Wanneer kan de Kamer deze evaluaties verwachten?
Nee. Wel is in opdracht van het WODC het onderzoek naar het alarmeren en informeren van kwetsbare groepen bij crisiscommunicatie, zoals bedoeld in antwoord 8 en 9, uitgevoerd en aan Uw Kamer aangeboden.
Nederlands belastinggeld voor pro-Oekraïne propaganda |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland financiert propaganda-bombardement uit Oekraïne voor debat associatieverdrag»?1
Ja.
Klopt het dat er Nederlands belastinggeld gaat naar het Ukraine Crisis Media Centre? Zo ja, hoeveel geld is er in totaal overgemaakt en wanneer was dat? Was dit geld geoormerkt? Zo ja, waarvoor?
De Nederlandse Ambassade in Kiev heeft een tweetal projecten van het Ukraine Crisis Media Center gefinancierd uit het MATRA-fonds. Het eerste project was gericht op betere informatievoorziening in de Donbas en werd uitgevoerd in de periode oktober 2014 tot februari 2015; totale kosten EUR 101.509 (UAH 1.084.500). Het tweede project had tot doel een versterking van de kwaliteitsjournalistiek in Oekraïne o.a. door het oprichten van twee regionale mediacentra; totale kosten EUR 96.214 (UAH 1.699.900). Dit project werd in april 2016 afgerond. Het ondersteunen van onafhankelijke media past binnen de doelstellingen van het MATRA-fonds, dat wordt ingezet voor het versterken van de rechtsstaat en het bevorderen van fundamentele vrijheden in landen rondom de Europese Unie.
Ontvangt het Ukraine Crisis Media Centre direct of indirect ook geld vanuit de Europese Unie? Zo ja, om hoeveel geld gaat het, wanneer is dit overgemaakt en vanuit welk potje komt het?
Het Ukraine Crisis Media Centre ontvangt geen geld van de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het financieren van zendtijd van Oekraïense oligarchen die dit gebruiken voor een pro-Oekraïne charmeoffensief net voor de stemming over het associatie akkoord, waar de Nederlandse bevolking massaal nee tegen zei, opnieuw een deuk is in het vertrouwen in de regering waar u deel van uitmaakt?
Nee, die mening deel ik niet, daar de Nederlandse regering geen enkele betrokkenheid heeft bij de uitzending waarnaar het artikel verwijst, noch bij de financiering ervan. Het project «Three Nations-One Freedom» is gestart in Canada en heeft naar verluidt voornamelijk bijdragen ontvangen van particulieren, onder wie vooral leden van de Oekraïense diaspora in Canada.
De sluiting van de spoedeisende hulppost in Woerden |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de sluiting van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost in Woerden?1
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor goede en toegankelijke spoedzorg in de regio.
De sluiting van de SEH in Woerden blijkt samen te hangen met het besluit om het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis na de fusie met het St. Anthonius Ziekenhuis in te richten als een brede polikliniek met diagnostiek en bepaalde dagbehandelingen.
Daarnaast heeft Primair Huisartsenpost ervoor gekozen om de huisartsenpost van Woerden te verplaatsen naar Leidsche Rijn, omdat daar een spoedeisende hulp naast zit. Een deel van de patiënten op een huisartsenpost wordt vanwege de ernst van hun aandoening of voor aanvullende diagnostiek doorgestuurd naar een spoedeisende hulp.2 In de opinie van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij ZorgNU is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste geborgd door het verplaatsen van de spoedzorg naar de huisartsenpost bij de spoedeisende hulp van het Antonius Ziekenhuis in Leidsche Rijn.
Om voldoende spreiding van SEH’s te garanderen, bestaat de 45-minutennorm. Het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis is volgens de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM niet gevoelig voor de 45-minutennorm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn meerdere ziekenhuizen met een SEH in de nabije omgeving.
Ik vind het van belang dat het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en Primair Huisartsenposten goed communiceren met de inwoners van Woerden over de gevolgen van de sluiting van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost in Woerden. Het ziekenhuis geeft aan gesprekken te hebben gevoerd met de gemeente over de sluiting van de SEH. Ik heb dat gecheckt bij de wethouder, de wethouder kijkt daar anders tegenaan. Ik zal het ziekenhuis, Primair Huisartsenpost en de zorgverzekeraars indringend verzoeken in overleg te treden met de gemeente Woerden en met de inwoners van Woerden.
Op basis van welke besluitvorming worden per ingang van 1 januari 2018 de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost gesloten in het Zuwe Hoofdpoort Ziekenhuis?
Van zowel het St. Antonius ziekenhuis, als van Primair Huisartsenposten heb ik vernomen dat aan de verplaatsing van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost een langer lopend proces vooraf gegaan is. In 2016 is bij de fusie tussen het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en het St. Antonius ziekenhuis in overleg met zorgverzekeraars ervoor gekozen om de locatie Woerden in te richten als een brede polikliniek met diagnostiek en bepaalde dagbehandelingen, zonder SEH. Het St. Antonius ziekenhuis en Primair Huisartsenposten geven aan dat ze vervolgens in overleg geweest zijn om in Woerden wel enige mate van spoedzorg te handhaven in de weekenden. Daarbij hebben zij meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt. Eind juni heeft een mondelinge toelichting door het ziekenhuis in het ROAZ plaatsgevonden.
Het is cruciaal dat bij dit soort beslissingen de inwoners worden betrokken en er een intensieve dialoog wordt gevoerd. Ik zal er bij zowel het ziekenhuis als de huisartsenpost op aandringen deze dialoog alsnog te starten dan wel te intensiveren.
Deelt u de mening dat de sluiting van deze posten een ernstige aantasting is van het lokale voorzieningenniveau en dat dit betekend dat er langere reistijden voor spoedzorg en bevallingen komen en dit grotere risico’s voor patiënten veroorzaakt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom vindt u langere reistijden acceptabel?
Een goede spreiding van SEH’s vind ik van belang. Daarvoor is de 45-minutennorm bedoeld: indien de sluiting van de SEH van een ziekenhuis tot gevolg heeft dat het aantal inwoners dat niet binnen 45 minuten bij een SEH kan zijn, toeneemt, is sprake van een «gevoelig ziekenhuis» voor de SEH. Het beleid is erop gericht dat dergelijke «gevoelige» SEH’s niet verdwijnen. Bij het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis is er geen sprake van een «gevoelige» SEH. Er zijn meerdere ziekenhuizen met een SEH in de nabije omgeving.
Zoals gezegd, vind ik het van belang dat het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en Primair Huisartsenposten goed communiceren aan de inwoners van Woerden over de gevolgen van de sluiting van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost in Woerden.
Deelt u de mening dat een huisartsenpost en een spoedeisende hulppost behoren tot de standaardvoorziening van een ziekenhuis en dat het logisch is om spoedzorg dicht bij de mensen te organiseren? Zo ja, waarom staat u de sluiting toe? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat het Zuwe Hofpoort de spoedzorg in de nacht sluit en moet doorverwijzen naar de spoedeisende hulppost van het St. Antonius in Utrecht of Nieuwegein? Is de spoedzorg in Woerden en omstreken hiermee nog wel op orde?2 3
Het St. Antonius ziekenhuis is van mening dat het openhouden van de SEH in Woerden in verband met de toenemende krapte in het beschikbare zorgpersoneel in de regio een verdunning in de dienstverlening in Nieuwegein, Utrecht en Woerden zou betekenen.
Vindt u het wenselijk dat de verloskunde en de acute en IC zorg ook geconcentreerd gaat worden in de regio? Wat betekend dit voor de aanrijtijden van de ambulances, zijn de aanrijtijden nog wel gewaarborgd?4
Het St. Antonius ziekenhuis stelt de verplaatsing van de SEH vanuit Woerden te hebben afgestemd met de verantwoordelijke regionale ambulancevoorzieningen. Deze ambulancediensten zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van de aanrijtijden. Zorgverzekeraars hebben in de ambulancezorg de zorgplicht om de responstijden van ambulances binnen de daarvoor geldende norm te realiseren.
Ik heb geen signalen ontvangen dat de paraatheid van de ambulances door de sluiting van de SEH in Woerden in gevaar zou komen.
Herinnert u antwoorden op eerdere vragen: «Mijn beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft en er niet wordt gefuseerd om het fuseren»?5 In hoeverre is hier nog sprake van als gekeken wordt naar de fusie tussen Zuwe Hofpoort en St. Antonius en naar de inwoners van Woerden en de basisvoorzieningen die nu gesloten en/of geconcentreerd worden?
Ik herinner mij deze antwoorden en onderschijf deze nog steeds. In hoeverre hier nog sprake van is, is ter beoordeling aan de NZa en ACM, de toezichthouders. Zo oordeelt de ACM bij een fusie of er voldoende keuze overblijft voor patiënten. Om dit goed te kunnen doen heb ik het zorgspecifieke markttoezicht versterkt.7
Op welke wijze zijn bewoners, patiënten, huisartsen, zorgverleners van de spoedeisende hulp, verloskundigen en ambulancebroeders betrokken geweest bij de plannen voor sluiting? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Het St. Antoniusziekenhuis heeft me medegedeeld dat de gefuseerde ziekenhuizen de plannen voor de sluiting als onderdeel van de fusieplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf. De fusieplannen zijn beoordeeld door de NZa en de ACM.
Zoals hierboven vermeld, zijn het St. Antonius Ziekenhuis en Primair Huisartsenposten in overleg geweest om in Woerden wel enige mate van spoedzorg te handhaven in de weekenden. Daarbij hebben zij meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt.
Eind juni heeft een mondelinge toelichting door het ziekenhuis in het ROAZ plaatsgevonden.
Verder stelt het St. Antonius Ziekenhuis momenteel met verloskundigen plannen uit te werken voor een nieuw centrum voor geboortezorg in Utrecht.
Zie verder de antwoorden op vragen 1 en 2.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken bij de sluiting van deze posten en concentratie van spoedzorg, verloskundige zorg en IC zorg en wat is hun oordeel hierover? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De IGZ volgt de veranderingen in het zorgaanbod en neemt maatregelen indien de voorwaarden voor goede zorg niet aanwezig zijn. De IGZ heeft mij laten weten dat dit op dit moment niet aan de orde is.
Heeft de gemeenteraad ingestemd met de sluiting van deze posten en de concentratie van zorg? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoe het proces en de besluitvorming over de sluiting van deze posten en de concentratie van zorg precies is gegaan? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat de ordening van de ziekenhuiszorg in Nederland niet afhankelijk mag zijn tussen onderhandelingen tussen private marktpartijen, dus ziekenhuizen en zorgverzekeraars, maar dat goede toegankelijke en veilige (spoed)zorg een taak van de overheid is?
Dat ben ik met u eens. Daarom stelt de overheid ook randvoorwaarden zoals de 45-minutennorm. Ook moet deze zorg aan kwaliteitsnormen voldoen.
Wilt u de plannen om deze posten sluiten en concentratie van verloskundige en acute en IC per direct een halt toe roepen? Zo neen, waarom niet?
Deze plannen zijn getoetst en akkoord bevonden door de toezichthouders NZa en ACM. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg en stelt dat er geen reden is om in te grijpen. De ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf zijn betrokken. Ik zie derhalve geen reden tot ingrijpen anders dan dat ik een dringend beroep doe op de huisartsenpost en het ziekenhuis om actief met de inwoners van Woerden en omstreken in gesprek te gaan over wat er gebeurt, waarom het gebeurt, wat dit oplevert aan betere zorg, betere hulpverlening en wat er kan worden gedaan om zorgen bij deze inwoners weg te nemen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuw politieteam moet LHBT'ers in Indonesië opsporen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de politiechef die het team gaat aansturen, die lesbiënnes, homo's, biseksuelen en transgenders (LHBT'ers) «ziek in hun hart en ziel» noemt, en van het feit dat Indonesië onder meer verdragspartij is bij het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR)?
De Nederlandse regering heeft met veel zorg kennisgenomen van de recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, waaronder ook de aankondiging van de politiechef in West-Java dat hij een politie-eenheid op wil richten om LHBT’ers op te sporen en LHBT-activiteiten te monitoren.2
De aankondiging betreft een voornemen geuit door de politiechef in West-Java, Anton Charliyan, op 23 mei jl. De mondelinge aankondiging is vooralsnog niet gevolgd door concrete stappen tot oprichting van een politieteam. De schriftelijke formele aankondiging die nodig is om de politie-eenheid ook daadwerkelijk operationeel te maken, is (nog) niet verschenen. Dat betekent dat er momenteel in geen enkele provincie in Indonesië een dergelijke politie-eenheid actief is.
De bevordering en bescherming van gelijke rechten voor LHBTI’s is een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland stelt gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd aan de orde en zet zich in internationale fora, via het mensenrechtenfonds en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit, het tegengaan van discriminatie en de bevordering van sociale acceptatie van LHBTI’s. Nederland benadrukt in reguliere contacten met de Indonesische overheid dan ook dat mensenrechten voor een ieder gelden, inclusief LHBTI’s, en dat burgers beschermd moeten worden tegen discriminatie en geweld, in lijn met internationale verdragen waar Indonesië partij bij is. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Indonesië van 1 t/m 12 mei 2017 de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap aan de orde gesteld bij de Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering heeft de kwestie opgebracht in EU-verband. Op 2 juni jl. voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU. Tijdens de demarche werden zorgen over recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap, waaronder de uitspraken van de politiechef in West-Java, besproken met de Indonesische autoriteiten. De Indonesische autoriteiten brachten naar voren dat zij gecommitteerd zijn aan het beschermen en bevorderen van mensenrechten en zich in zullen zetten om een cultuur van straffeloosheid tegen te gaan.
De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië zal later dit jaar ook besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Heeft u inmiddels uw zorgen over het instellen van een dergelijke politieteam aan uw Indonesische ambtsgenoot overgebracht? Zo nee, gaat u dat op zeer korte termijn doen? Zo ja, welke stappen gaat de Indonesische regering hiertegen zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels contact gehad met uw Europese ambtsgenoten over een mogelijke gezamenlijke reactie richting Indonesië over het instellen van een politieteam dat in strijd met de Indonesische wet kan gaan optreden? Zo nee, gaat u dit op korte termijn doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de situatie in Indonesië waar schijnbaar een grote discrepantie is tussen wat er is voorgeschreven door internationale wetgeving, de Grondwet, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafprocesrecht en hetgeen er in de praktijk gebeurt, en welke mogelijkheden ziet u om dit internationaal aan te kaarten?
Homoseksualiteit is in Indonesië, met uitzondering van Atjeh, niet strafbaar. Daarnaast verbiedt Indonesische regelgeving het zaaien van haat, ook wanneer dit op grond van gender of seksuele oriëntatie geschiedt.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië is de mensenrechtenambassadeur specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten in gesprekken met de Indonesische autoriteiten.
Op internationaal niveau wordt de positie van LHBTI’s in Indonesië ook besproken in de VN Mensenrechtenraad.
De voortgang van het onderzoek naar patiënten die niet wisten dat ze een proefkonijn waren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de toezegging dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoek zou gaan doen naar de bevindingen zoals gepubliceerd in NRC op 23 september 2016 waaruit bleek dat diverse patiënten gebruikt werden als proefkonijn voor een nieuwe methode met de zogenoemde cryoballon voor hartpatiënten?1 2
Ja.
In hoeverre kunt u aangeven wat het oorspronkelijke tijdspad van de IGZ was voor het onderzoeken van deze «casus»?
In mijn reactie in een eerdere brief (Kamerstuk 31 016, nr. 99) heb ik aangegeven dat de IGZ er in eerste instantie naar streefde het onderzoek begin 2017 af te ronden. Door de afstemming met meerdere partijen is het onderzoek zoals toegezegd afgelopen mei afgerond. De IGZ zal het rapport conform haar openbaarmakingsprocedure openbaar maken, waarbij de IGZ gelegenheid aan de betrokkenen geeft om een zienswijze op openbaarmaking te geven. Daarbij dient de IGZ rekening te houden met de wettelijke bepalingen waardoor persoons- en andere privacygevoelige gegevens niet openbaar zullen worden gemaakt.
Het rapport zal naar verwachting voor de zomer worden gepubliceerd op de site van de IGZ.
Is dit onderzoek momenteel afgerond en zijn de resultaten bij u bekend? Zo ja, kan u dit naar de Kamer sturen en aangeven wat haar reactie is? Zo nee, kan u de Kamer informeren welke tijdsindicatie verwacht is voor het verdere onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Het failliet van de banenafspraak |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van voorzitter Illya Soffer van Ieder(in), netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte, in Nieuwsuur: «De banenafspraak is mislukt»?1
Uit de resultaten van de twee-meting, de tweede tussenstand van de banenafspraak, tot en met het jaar 2016, blijkt dat er eind 2016 ten opzichte van de nulmeting 22.554 banen bij reguliere werkgevers zijn gerealiseerd voor mensen met een arbeidsbeperking. De doelstelling voor 2016 was in totaal 20.500 banen: 14.000 bij de markt en 6.500 bij de overheid en is dus ruimschoots gehaald. De werkgevers in de markt hebben bijna 19.000 banen gerealiseerd. De sector overheid heeft er ruim 3.500 gehaald en heeft de doelstelling over 2016 daarmee niet gehaald. Dat is teleurstellend. In mijn brief van 30 juni 2016 heb ik uw Kamer over de resultaten van de twee-meting geïnformeerd.
Hoeveel banen zijn er volgens de banenafspraak inmiddels gerealiseerd bij de overheid en hoeveel bij het bedrijfsleven? Ligt het volgens u op schema en waarom blijft met name de overheid zo achter?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel procent van de gerealiseerde banen is gedetacheerd via een sociaal werkbedrijf?
Uit de cijfers van de twee-meting blijkt het volgende. Van de 9.899 banen die bij de twee-meting tot stand zijn gekomen via inleenverbanden, gaat het bij 6.510 banen om extra detacheringen vanuit de Wsw ten opzichte van de nul-meting.
Als iemand die bij een SW-bedrijf werkt vervolgens gedetacheerd wordt bij een reguliere werkgever, is dat volgens u dan een nieuwe baan die meetelt voor de banenafspraak?
Ja, want een belangrijk doel van de banenafspraak uit het sociaal akkoord is dat mensen met een arbeidsbeperking die bij een reguliere werkgever kunnen werken, daar aan de slag gaan en niet in een beschutte werkomgeving van een sociaal werkbedrijf blijven werken. Dat is het geval als mensen via een detachering bij een reguliere werkgever aan de slag gaan.
Wanneer telt een baan mee voor de banenafspraak? Telt bijvoorbeeld een tijdelijk contract voor 4 weken mee?
Als één baan wordt geteld het aantal verloonde uren dat mensen uit de doelgroep gemiddeld werken. Op basis van de nul-meting is komen vast te staan dat het gaat om een baan van 25,5 uur per week. Kleinere of grotere banen dan 25,5 uur per week tellen mee naar evenredigheid van het aantal verloonde uren. Het kan dus gaan om meer of minder arbeidscontracten dan (in verloonde uren getelde) banen.
Een baan telt vervolgens mee voor de banenafspraak wanneer er sprake is van een extra plaatsing bij een reguliere werkgever van iemand uit de doelgroep ten opzichte van 1 januari 2013. Jaarlijks monitort UWV in december hoeveel mensen uit de doelgroep werken. De verloonde uren van de mensen uit de doelgroep die op die datum bij een reguliere werkgever werken, worden geteld. Dan wordt bekeken of er voldoende extra banen zijn gerealiseerd ten opzichte van de nulmeting.
Hoeveel van de gerealiseerde banen betreft vast werk? Hoeveel van de gerealiseerde banen betreft een contract voor onbepaalde tijd?
In mijn brief van 30 juni 2017 heb ik u geïnformeerd over het onderzoek naar de duurzaamheid van de banen dat UWV heeft uitgevoerd.
De belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek zijn dat van de mensen met een arbeidsbeperking die in het derde kwartaal 2015 aan het werk waren, een jaar later bijna 87 procent ook aan het werk was. Ongeveer tweederde (65 procent) van de uren die mensen uit de doelgroep van de banenafspraak werken, werken ze in een vast dienstverband. De meeste contracten voor onbepaalde tijd zijn te vinden bij detacheringen (vooral mensen met een Wsw grondslag) en bij de sector overheid. Voor de mensen in de Wajong geldt dat voor de hele groep ongeveer 45 procent een vast contract had in zowel het derde kwartaal van 2015 als het derde kwartaal van 2016. Uit eerder onderzoek weet UWV dat van de mensen in de Wajong die in 2014 aan het werk kwamen het overgrote deel een tijdelijk contract had (89 procent). Ook voor de mensen die vanuit de doelgroep Participatiewet aan het werk gaan en voor de mensen met een uitzendbaan geldt dat het merendeel werkt met een tijdelijk contract. Overigens geldt voor de gehele arbeidsmarkt dat mensen die voor het eerst een dienstverband aangaan dit vaak doen op basis van een tijdelijk contract.
Onderschrijft u dat de oorspronkelijke intentie was om arbeidsbeperkten vast werk te bieden, bij voorkeur met contracten voor onbepaalde tijd?
Het doel van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is om mensen met een arbeidsbeperking die weinig kansen op een reguliere baan kregen, meer kansen te geven, en zo bij te dragen aan een inclusieve arbeidsmarkt. Om dit te stimuleren zijn voor werkgevers instrumenten en financiële tegemoetkomingen beschikbaar. Een aantal belangrijke instrumenten, zoals tegemoetkoming in de loonkosten (loonkostensubsidie en loondispensatie) en de no-riskpolis, kunnen structureel ingezet worden. Mensen die starten met werken, en dit geldt voor de hele arbeidsmarkt, beginnen vaak met een tijdelijk contract. Een tijdelijk contract is vaak een opstapje naar een vaste baan. Ook blijkt dat inleenverbanden een vaak gebruikt en succesvol middel zijn om mensen uit de doelgroep banenafspraak werk aan te bieden. Ook een inleenverband kan een opstapje zijn naar een formeel dienstverband. Mensen kunnen ook langdurig via inleenverbanden aan de slag blijven. Het is belangrijk dat mensen uit de doelgroep banenafspraak ook kunnen werken op de reguliere werkvloer. Tijdelijke contracten en inleenverbanden dragen bij aan de doelstelling van de banenafspraak. Het is uiteraard een groot goed dat ook voor deze werknemers contracten voor bepaalde tijd worden omgezet in vaste banen. Daarom blijven we de duurzaamheid van garantiebanen ook in de toekomst monitoren.
Wat gaat u doen om te zorgen dat banenafspraak-banen, vaste banen worden?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Genoeg van Faalsluitdijk” |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Genoeg van Faalsluitdijk»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht? Herkent u zich in de genoemde kritiek en zorgen?
Ik vind het vervelend dat weg- en vaarweggebruikers hinder ondervinden van de storingen. Daarom heb ik ook maatregelen genomen om de storingen als gevolg van warmte te kunnen ondervangen door het koelregime uit te breiden.
In de afgelopen jaren zijn er diverse werkzaamheden uitgevoerd om storingen van een andere aard te doen verminderen, zoals het vervangen van het besturings- en bedieningssysteem en het vervangen van de rij-ijzers (voegovergangen bij bruggen). Verder zal het huidig onderhoudsconcept worden aangepast door het intensiveren van de inspecties en het regulier onderhoud. Daarnaast wordt een aantal technische verbetermaatregelen doorgevoerd (aanpassen hydraulische installaties, aanpassen tandwielkast, corrigeren van spelingen in aandrijf- en loopwerksystemen, en verleggen van kabels). Deze aanpak moet zorgen voor een vermindering van het aantal storingen in de periode tot vervanging van de bovenbouw.
Overigens hebben zich in de periode van midden juli 2016 tot eind april 2017 aan beide bruggen geen storingen met gevolgen voor het (vaar)weg verkeer voorgedaan. Uiteraard kunnen storingen aan de bruggen en/of sluizen nooit helemaal worden uitgesloten.
Wat zijn de oorzaken van deze storing en de storing aan de brug bij de Lorentzsluis eind april van dit jaar?
Op 29 april en op 22 mei 2017 wilde de noordbrug in de A7 op de Afsluitdijk bij Kornwerderzand na een brugdraaiing niet meer in de eindstand terug. Door de zonkracht en de daarmee gepaard gaande hogere temperaturen was de bovenkant van de brug sterk opgewarmd. Daarbij waren het water en de grond nog relatief koud, waardoor de brug aan de onderkant afkoelde. Hierdoor vervormde de brug, waardoor deze niet kon sluiten.
Klopt het dat een van de oorzaken de warmte is? Zo ja, waarom is dan bijvoorbeeld niet eerder begonnen met koelen, want de warmte was toch voorspeld? En hoe wordt dan de komende periode geanticipeerd op warm weer om afsluitingen te voorkomen? Zo nee, wat zijn dan de oorzaken?
Ja dat klopt. De zonkracht en de daarmee gepaard gaande hogere temperaturen warmt de bovenkant van de brug op. Het water en de grond zijn nog relatief koud, waardoor de brug aan de onderkant afkoelt. Hierdoor vervormt de brug. Om deze vervorming tegen te gaan, wordt de brug gekoeld met water.
Op beide dagen, 29 april en 22 mei jl., liep de temperatuur dermate snel op, dat helaas niet tijdig is begonnen met koelen. Sinds 23 mei koelt Rijkswaterstaat de bruggen bij Kornwerderzand continu tussen 9.00 en 21.00 uur. Dit is vroeger en langer dan voorheen. Deze maatregel blijft van kracht zolang dit nodig is.
Is er nu een monteur stand-by voor storingen, zoals in 2016 bij de werkzaamheden bij Den Oever en Kornwerderzand wel het geval was? Zo nee, waarom niet? En hoe verhoudt zich dit tot de werkzaamheden aan de Stevinsluizen- en Lorentzsluizencomplex, die in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen zijn aangekondigd, waardoor er mogelijk net als in 2016 een instabiele situatie kan ontstaan?2
Nee, er is momenteel voor storingen geen stand-by inzet van een monteur. De recente problemen hadden te maken met het koelen van de brug. Om dit soort problemen te verhelpen is geen monteur nodig. De maatregelen van andere aard die in 2016 en begin 2017 zijn uitgevoerd, maken dat de stand-by inzet van een monteur niet nodig is.
Bent u nu ook weer bereid om een monteur stand-by te zetten om de hersteltijd van storingen te verkorten? Zo nee, waarom niet? Of bent u bereid andere maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de stand-by inzet van een monteur niet nodig, aangezien het hier om het koelen van de brug gaat. Mocht de situatie wijzigen dan bekijk ik
welke maatregelen nodig zijn. Daar zou de stand-by inzet van een monteur onderdeel van kunnen zijn.
Welke oplossingen zijn er voorhanden om de problemen en storingen met de bruggen en/of sluizen op korte termijn op te lossen? En welke oplossingen zijn er nodig om de problemen structureel op te lossen volgens Rijkswaterstaat (RWS)? Wanneer kunnen de problemen en storingen opgelost zijn c.q. worden?
Rijkswaterstaat koelt de bruggen bij Kornwerderzand continu tussen 9.00 en 21.00 uur. Dit is vroeger en langer dan voorheen. Deze maatregel blijft van kracht zolang dit nodig is. Preventief koelen van de brug(gen) is een beproefde methode voor het voorkomen van storingen door warmte.
Verder blijkt uit recent onderzoek dat rond 2020 nog één keer een reparatieronde uitgevoerd moet worden aan de stalen bovenbouw van de bruggen. In 2023–2025 moet de totale bovenbouw (inclusief bewegingswerken) vernieuwd worden.
Hoe houdbaar en werkbaar is het om de bruggen met onder meer koelen en eventueel een monteur stand-by houden te laten blijven werken tot 2050, wanneer de vervanging van de bruggen gepland is?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag zeven is het preventief koelen van de brug(gen) een beproefde methode voor het voorkomen van storingen door warmte. Uit recent onderzoek is gebleken dat de werking van de bruggen met een aanpassing van het onderhoudsregime en koelen bij warmte tot 2023 in stand gehouden kan worden. In de periode rond 2020 volgt nog één keer een reparatieronde aan de stalen bovenbouw (het rijdek). Tussen 2023–2025 zal de bovenbouw (inclusief de bewegingswerken) moeten worden vervangen.
De aard van de recente storing leidt niet tot stand-by inzet van een monteur, aangezien het hier om het koelen van de brug gaat. Hiervoor is geen monteur nodig.
Welke werkzaamheden zijn en worden er nog gedaan, gelet op de de antwoorden van vorig jaar waarin werd gesteld dat in 2017 en 2018 aan beide sluiscomplexen verdere werkzaamheden zouden plaatsvinden? Met welk doel en in hoeverre lossen zij de problemen op?
Begin 2017 is het rij-ijzer aan de westkant van de noordbrug bij Kornwerderzand vervangen. Hierdoor is ruimte ontstaan waardoor de brug bij warmte in de lengterichting kan uitzetten. De werkzaamheden zoals het uitbalanceren van de bruggen en het vervangen van de hydraulische installaties aan de zuidbrug zijn in voorbereiding.
Overige werkzaamheden die in 2017 en 2018 zullen worden uitgevoerd, en waar in de antwoorden van juni 2016 naar wordt verwezen, betreffen renovatie van de betonconstructie. Deze betonconstructie heeft geen relatie tot eventuele storingen.
Wat is de planning van de aanpak van de bruggen? Is de planning en aanpak gewijzigd ten opzichte van de beantwoording van bovengenoemde schriftelijke vragen? Zo ja, op welke punten? En in hoeverre is er een mogelijkheid tot het versnellen van de aanpak van de bruggen?
Rond 2050 is gehele vervanging van de bruggen voorzien. Dit is de uitkomst van een recent uitgevoerd onderzoek. Op basis van dit zelfde onderzoek zal nog in 2020 een reparatie plaatsvinden aan de stalen bovenbouw (het rijdek). De vervanging van de bovenbouw, inclusief de bewegingswerken, is voorzien tussen 2023 en 2025. De werkzaamheden aan het rijdek zullen meer inzicht geven in het meest doelmatige moment van vervanging van de stalen bovenbouw (inclusief bewegingswerken), waarna de planning kan worden aangescherpt.
Verder zal het huidig onderhoudsconcept worden aangepast door het intensiveren van de inspecties en het regulier onderhoud. Daarnaast wordt een aantal technische verbetermaatregelen doorgevoerd. Deze aanpak moet zorgen voor een vermindering van het aantal storingen in de periode tot vervanging van de bovenbouw.
Hoe zit het met de staat (van onderhoud) van de bruggen? Is hier onderzoek naar verricht en zijn hier rapporten van beschikbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer de conclusies van deze rapporten ontvangen? In hoeverre gaan de bruggen in de praktijk daadwerkelijk nog mee tot 2050? Kan hierbij ook worden ingegaan op de resultaten van de inspecties en risicoanalyses die door RWS zijn uitgevoerd (zie ook de beantwoording van de bovengenoemde schriftelijke vragen)?
Ja, er is onderzoek geweest naar de staat van de bruggen. Het resultaat en de conclusies zijn deels al verwoord in het antwoord bij vraag 10. Deze conclusies zijn gebaseerd op uitgevoerd technisch onderzoek en hierbij behorende risicoanalyses.
Het eerste advies is om een aantal verbetermaatregelen uit te voeren om de betrouwbaarheid van de werking van de bruggen voor de korte termijn te verbeteren (zie hiervoor het antwoord op vraag 10). Het tweede advies is om in 2020 nog één reparatieronde uit te voeren aan de stalen brugdekken. Het vervangen van de bovenbouw van de bruggen (en bewegingswerken) in de periode 2023–2025 is het derde advies. Deze periode geeft het minste risico op het toenemen van storingen (niet beschikbaarheid) en daarmee op het uitvoeren van tussentijdse reparaties (extra kosten en hinder). Uitvoering in een latere periode verhoogd het risicoprofiel.
Tenslotte wordt aanbevolen om het standaard onderhoud te intensiveren tot het niveau dat bij de ouderdom van de brug hoort en om de ontwikkelingen te monitoren van de conditie van het beton (vermoeiing) in de bruggen en sluizen.
Wat is de (financiële) schade voor het bedrijfsleven van de storingen in de afgelopen jaren?
De economische schade van dit soort storingen laat zich niet exact vaststellen omdat dit niet wordt geregistreerd.
Nieuwe bruggen in de Afsluitdijk |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Voor 2050 nog geen nieuwe bruggen in de Afsluitdijk»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het nog wel zes jaar duurt voordat de beweegbare delen van de bruggen in de Afsluitdijk vervangen worden? Zo ja, wat is de oorzaak van de vertraging en kan de vertraging nog op een andere wijze worden ingelopen?
Ja, dat klopt. Er is overigens geen sprake van vertraging. De vervanging van de bovenbouw, inclusief de bewegingswerken is voorzien tussen 2023 en 2025. Op basis van recent onderzoek naar de technische staat van de brug zal nog in 2020 een reparatie plaatsvinden aan de stalen bovenbouw (het rijdek). De werkzaamheden aan het rijdek zullen meer inzicht geven in het meest doelmatige moment van vervanging van de stalen bovenbouw (inclusief bewegingswerken), waarna de planning kan worden aangescherpt.
Klopt het dat de volledige bruggen, inclusief de funderingen, niet voor 2050 vervangen zullen worden? Zo ja, wat is dan de oorzaak van de vertraging en kan die vertraging nog op een andere wijze worden ingelopen?
Het onderzoek zoals gemeld bij antwoord twee geeft geen noodzaak voor een volledige vervanging vóór 2050. Er is geen sprake van een vertraging.
Kunt u een inschatting maken van het aantal storingen dat tussen nu en 2050 zal plaatsvinden, aangezien juist die nieuwe bruggen een einde zouden moeten maken aan de vele storingen?
Nee, zo’n inschatting kan ik niet maken. Op basis van het hiervoor genoemde onderzoek zal het huidig onderhoudsconcept worden aangepast door het intensiveren van de inspecties en het regulier onderhoud. Daarnaast wordt een aantal technische verbetermaatregelen doorgevoerd (aanpassen hydraulische installaties, aanpassen tandwielkast, corrigeren van spelingen in aandrijf- en loopwerksystemen, en verleggen van kabels). Deze aanpak moet zorgen voor een vermindering van het aantal storingen in de periode tot vervanging van de bovenbouw.
Overigens hebben zich in de periode van midden juli 2016 tot eind april 2017 aan beide bruggen geen storingen met gevolgen voor het (vaar)wegverkeer voorgedaan. Uiteraard kunnen storingen aan de bruggen en/of sluizen nooit helemaal worden uitgesloten.
Kunt u ook een inschatting maken van de (maatschappelijke) kosten die die storingen met zich meebrengen onder meer voor het bedrijfsleven?
De economische schade van dit soort storingen laat zich niet exact vaststellen omdat dit niet wordt geregistreerd.
Klopt het dat veel storingen door temperatuurverschillen ontstaan? Zo ja, kunt u aangeven welk percentage van de geprognotiseerde storingen door temperatuurverschillen ontstaan?
Storingen kunnen verschillende oorzaken hebben. De twee recente storingen zijn beide te wijten aan temperatuurverschillen. Ik kan geen uitspraak doen over het aantal te verwachte storingen en dus ook niet over de aard daarvan. Wel zijn er maatregelen getroffen om storingen ten gevolge van temperatuurverschillen te voorkomen. Zo wordt er eerder en langer gekoeld.
Het bericht ‘Gouda is een onveilige gemeente’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de AD misdaadmeter 2017 waaruit blijkt dat de kans op inbraak in Gouda, Bodegraven-Reeuwijk en Waddinxveen het hoogste is van Nederland?1
Ja.
Is het correct dat sterkte van het basisteam Bodegraven-Reeuwijk en Gouda 138 fte zou moeten omvatten en dat op deze sterkte een tekort van 20 fte bestaat? Kunt u aangeven in welke mate dit tekort bijdraagt aan het niet kunnen voorkomen dan wel opsporen van woninginbraken? Op welke termijn is de politie sterkte van minimaal 138 fte gerealiseerd?
De verdeling van de politiesterkte per basisteam is vastgelegd in het Inrichtingsplan Politie, dat ook aan uw Kamer is verzonden2. Hoe de politiecapaciteit wordt ingezet, wordt bepaald in het gesprek dat tussen politie, officier van justitie en burgemeester(s) plaatsvindt in de gezagsdriehoek. Verantwoording over die inzet wordt op lokaal niveau afgelegd, door de burgemeester in de gemeenteraad. Over deze specifieke casus doe ik dan ook geen uitspraken. De politie is een flexibele organisatie. Indien nodig kan zij door (horizontale) samenwerking of (verticale) opschaling extra capaciteit leveren.
Deelt u de mening dat daders van woninginbraken veelal afkomstig zijn uit de nabije omgeving waar inbraken gepleegd worden? Kunt u aangeven hoe dat ligt ten aanzien van daders van woninginbraken in de gemeente Gouda in de jaren 2015 en 2016?
Uit een interne landelijke analyse van de politie uit 2014 naar de aard en omvang van woninginbraken blijkt dat de meerderheid van de woninginbraken worden gepleegd door daders uit de nabije omgeving van het plaats delict. Uit recente lokale cijfers blijkt dat 79% van de bekende verdachten van een woninginbraak in Gouda, tevens woonachtig is in Gouda (periode 2014–2016).
Is er een verband tussen het vrijkomen van verdachten en veroordeelden en een stijging in het aantal inbraken en pogingen tot inbraak?
Uit onderzoek van het WODC is gebleken dat het algemeen recidive (2 jarige prevalentie) tussen 2002 en 2012 voor volwassen daders is gedaald, van 29,2% in 2002 naar 25.0% in 20123. Op dit moment is er geen recent onderzoek beschikbaar om specifieke uitspraken te kunnen doen naar de ontwikkeling van recidive bij plegers van woninginbraken. Ik kan uw Kamer wel informeren over het feit dat het WODC op mijn verzoek in 2016 een onderzoeksprogramma is gestart om tot en met 2021 recidivemetingen uit te voeren naar plegers van High Impact Crimes (i.c. woninginbrekers en overvallers). Naast informatie over de totale populatie recidivisten wordt ook onderzocht welke regionale verschillen er bestaan. Dit programma vindt plaats ten behoeve van een nog gerichtere aanpak in de toekomst.
Welke maatregelen worden er in en rond Gouda in de justitiële keten (inclusief het veiligheidshuis) genomen om de kans op woninginbraak te minimaliseren? Is er daarbij sprake van een individu-gerichte aanpak?
De lokale driehoek in Gouda heeft mij aangegeven dat de aanpak van woninginbraken prioriteit heeft. Op basis van een gezamenlijk plan met zo’n 15 maatregelen werken politie, openbaar ministerie, gemeenten en andere partners samen om het tij te keren. Er worden dadergerichte maatregelen genomen om de pakkans te vergroten. Het uitgangspunt bij de vervolging is dat alle van woninginbraak verdachte personen worden voorgeleid bij de rechtercommissaris en zo mogelijk worden aangebracht bij de meervoudige kamer. Het is van groot belang dat de gevolgen van een inbraak duidelijk kenbaar worden gemaakt aan de verdachte en de samenleving. Verder wordt waar mogelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte afgenomen. Daarnaast zijn er maatregelen om te voorkomen dat daders recidiveren en worden er concrete preventiemaatregelen genomen.
Binnen het Veiligheidshuis Hollands Midden vindt ook de Top60 aanpak plaats; dit is een specifieke aanpak van de gemeente Gouda gericht op hoog-risicodaders. Ook personen die verdacht worden van een (poging tot) woninginbraak kunnen binnen de aanpak vallen. Voor iedere Top60»er is er een individuele aanpak, die ook is gericht op zijn of haar gezin. Hierbij wordt ingezet op instroombeperking: het voorkomen dat minderjarige broertjes, zusjes en/of kinderen van de Top60»er strafbare feiten gaan plegen.
Welke inzet pleegt u om de woninginbraken in deze hoog risico gebieden te verminderen?
De aanpak van woninginbraken is voor mij ook komend jaar prioriteit. In samenwerking met gemeenten, de strafrechtketen, bedrijven, maatschappelijke organisaties (waaronder ouderenbonden) en het CCV worden op lokaal niveau gerichte concrete maatregelen genomen om woninginbraken in hotspot-gebieden te voorkomen. Hierbij is voor 2017 een aantal speerpunten benoemd: stimuleren samenwerking gemeenten en woningbouwcorporaties, versterking aanpak opsporing en vervolging, stimuleren van burgerinitiatieven, stimuleren van de toepassing van het Politie Keurmerk Veilig Wonen (PKVW) en continueren landelijke campagne «Harm Alarm».
Het bericht 'Ziekenhuis Curaçao bezorgt NL strop' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich de beantwoording van eerdere vragen over het bericht «PAR fractie eist duidelijkheid over begroting HNO» herinneren?1
Ja.
Kunt u zich de brief herinneren over de aan Curaçao verstrekte lening voor het ziekenhuis naar aanleiding van de berichtgeving en het debat daar bij de behandeling van de begroting 2015?2
Ja.
Staat u nog steeds achter uw antwoord: «De bouw van het ziekenhuis is en blijft een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Het is aan de regering van Curaçao om indien nodig (financiële) maatregelen te nemen ten aanzien van de bouw en het sluitend houden van de businesscase»?
Ja.
Kent u het bericht «Ziekenhuis Curaçao bezorgt NL strop»?3
Ja.
In hoeverre komt deze berichtgeving overeen met uw eerdere beantwoording?
De strekking dat er een financiële strop voor Nederland aankomt deel ik niet. In de Rijkswet financieel toezicht zijn afspraken gemaakt over het al dan niet verstrekken van leningen aan de landen. Wanneer een land daaraan voldoet, is Nederland in principe gehouden in te schrijven op de uitgeschreven obligatielening. Daarnaast heeft de Raad van State in 2012 geoordeeld dat voor dit specifieke project nadere financiële monitoring door het Cft was toegestaan (en wordt uitgevoerd).
De lening voor de bouw van het nieuwe ziekenhuis is verstrekt aan het land Curaçao. Het land Curaçao is zelf verantwoordelijk voor de businesscase van het nieuwe ziekenhuis, inclusief de exploitatie ervan. Op het moment dat de businesscase van het bouwproject niet langer sluitend is, zal het land Curaçao dit moeten dekken uit eigen middelen.
Dit staat echter los van de afbetaling van de lening aan Nederland. Die is niet afhankelijk van een sluitende businesscase van het ziekenhuis. De rente- en aflossingsbetalingen zijn separaat onderdeel van de landsbegroting. Tot op heden voldoet Curaçao aan haar rente- en aflossingsverplichtingen.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat Nederland nooit een lening had moeten verstrekken voor een dusdanig project?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre is de bouw van het ziekenhuis op Curaçao een financieel risico voor Nederland?
De bouw van het ziekenhuis is geen financieel risico voor Nederland, gegeven het antwoord op vraag 5.
Onder welke voorwaarden is de obligatielening verstrekt? Op welk termijn moet het bedrag terugbetaald zijn?
De obligatielening bestaat feitelijk uit twee leningen (ANG 247 mln. (rente 2,45%) en ANG 245 mln. (rente 1,6%)), met een looptijd van 30 jaar. In de begroting van het land Curaçao zijn de jaarlijkse aflossing- en rente-uitgaven hiervoor begroot. Deze zijn tot op heden altijd tijdig betaald.
In hoeverre bent u op de hoogte gesteld door de regering van Curaçao over het door PwC gemaakte rapport?
Voor zover mijn kennis reikt is er geen rapport opgesteld door PwC. Er is een tussentijds evaluatierapport met betrekking tot het projectmanagement opgesteld door advocatenkantoor FCW Legal. Ik heb hierbij verder geen betrokkenheid gehad en ben hierover niet nader geïnformeerd door de regering van Curaçao.
Bent u bereid het onderzoek naar het project door PwC op te vragen bij Curaçao en te delen met de Tweede Kamer of vertrouwelijk te laten inzien? Zo neen, waarom niet?
Voor het projectmanagement is Curaçao als autonoom land volledig zelf verantwoordelijk.
Misleiding bij autoverhuur aan toeristen in het buitenland |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toerist genept met autohuur»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse autohuurders in het buitenland vaak misleid worden met allerlei extra kosten, zoals aanvullende verzekeringen, brandstof en zogenaamde schade?
Ik vind dat consumenten in geen geval misleid mogen worden ten aanzien van bijkomende kosten bij de aanschaf van producten of diensten.
Op welke manier zou de transparantie kunnen worden vergroot, zodat transparant wordt wat huren van een auto in het buitenland in totaal kost? Is het hierbij mogelijk dat autoverhuurders standaard moeten aangeven wat in de prijs is inbegrepen en welke schades niet zijn gedekt, zodat de autohuurder prijzen kan vergelijken en gelijk een goede afweging kan maken voordat hij gaat boeken?
Op basis van de bestaande consumentenregels moeten aanbieders, die in Europa producten of diensten aanbieden aan consumenten, altijd duidelijk de prijzen vermelden bij het aanbod. Wanneer er nog variabele, onvermijdbare kosten bij de prijs komen, dan moeten aanbieders dat duidelijk, direct naast de prijs, vermelden. Ook moeten aanbieders duidelijke informatie geven over belangrijke kenmerken van het aanbod, zoals de voorwaarden, de verzekeringen en de borg. Voor consumenten is het onder meer belangrijk om te weten welke schades wel en welke niet worden gedekt voor de betreffende prijs en wat de hoogte van het eigen risico is. De autoverhuurder moet de consument hierover dan ook duidelijk informeren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt in Nederland toezicht op de naleving van deze regels. Op grond van de richtlijn verzekeringsdistributie2 moeten vanaf 23 februari 2018 autoverhuurbedrijven die zijn gevestigd in de Europese Unie een standaardinformatiedocument aan de consument verstrekken, waarin onder meer een samenvatting van de verzekeringsdekking en de uitgesloten risico’s dienen te zijn opgenomen.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden op de voorwaarden en oneerlijke of onduidelijke kosten? Is het huidige toezicht volgens u voldoende?
De ACM heeft de mogelijkheid om in Nederland onderzoek te doen naar bedrijven die oneerlijke of onduidelijke kosten of voorwaarden hanteren. In het geval van autoverhuur in het buitenland heeft de ACM geparticipeerd in een zogeheten «Joint Action» binnen het samenwerkingsverband van consumentenautoriteiten (de zogenaamde Consumer Protection Cooperation (CPC)). Deze samenwerking was er op gericht om ervoor te zorgen dat consumenten overal in de EU een auto kunnen huren en daarbij eerlijk worden behandeld. Begin dit jaar heeft de Europese Commissie in een persbericht3 hierover aangegeven dat consumenten dankzij de maatregelen van de Europese Commissie en de nationale consumentenorganisaties kunnen profiteren van betere voorwaarden bij autoverhuurbedrijven, waaronder over de prijs en alle onvermijdelijke kosten, de belangrijkste verhuurdiensten en de aanvullende verzekering. De ACM heeft mij desgevraagd laten weten dat het algemene beeld is dat de transparantie van aanbiedingen van bedrijven betrokken bij het Europese traject is verbeterd. Niettemin zijn er af en toe signalen waaruit blijkt dat er bedrijven zijn die de regels niet goed naleven, zowel voor wat betreft de transparantie voor en tijdens het boeken, als ter plekke, wanneer de auto wordt opgehaald bij de lokale verhuurder. Omdat deze signalen veelal buitenlandse aanbieders raken, stuurt de ACM in geval van collectieve overtredingen, zoals misleidende informatie of misleidende omissies, een handhavingsverzoek aan de lidstaat waar het bedrijf is gevestigd. Deze lidstaat is verplicht hieraan gevolg te geven. Aan consumenten zelf geeft de ACM via de website van ConsuWijzer tips voor het huren van een auto, bijvoorbeeld over hoe zij problemen kunnen voorkomen door een eventuele discussie met de lokale verhuurder goed voorbereid aan te gaan. Ook worden consumenten gewaarschuwd zelf goed op te letten voor en tijdens het boekingsproces, met name als het gaat om mogelijk te lage aanbiedingsprijzen waar nog verplichte kosten bijkomen. Op dit moment zie ik geen noodzaak tot het nemen van andere maatregelen aangezien de in Europees verband getroffen maatregelen hebben gezorgd voor transparantere aanbiedingen en voorwaarden bij de autoverhuurbedrijven. Daarnaast heeft de Europese Commissie aangegeven dat zowel zij als de nationale consumentenautoriteiten nauwlettend zullen blijven toezien op de markt voor autoverhuur.
Kunt u de stand van zaken geven over effecten van de maatregelen die de Europese Commissie en consumentenorganisaties vorig jaar namen om de misstanden in de autohuur binnen de Europese Unie terug te dringen? Zijn er volgens u meer maatregelen nodig om misstanden tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoge reiskosten binnen de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «WHO steekt meer budget in reiskosten dan aidsbestrijding»?1
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat de WHO vorig jaar 200 miljoen euro heeft uitgegeven aan reiskosten?
Ja, de WHO bevestigt dit in een persbericht van 21 mei jl. in reactie op berichtgeving van Associated Press over de reiskosten van de WHO. Het genoemde bedrag is ook terug te vinden in de financiële rapportages van de WHO.
Wat is uw reactie op dit bericht, gezien de verhouding tussen de gemaakte reiskosten en het totale budget van de WHO (200 miljoen op 2 miljard euro, oftewel 10%) en tussen de reiskosten en gemaakte kosten aan aidsbestrijding (71 miljoen euro), malariabestrijding (61 miljoen euro) en tuberculosebestrijding (59 miljoen euro)?
Het Kabinet deelt de zorg over de hoge reiskosten en vindt dat de WHO zich moet inspannen om deze kosten te beperken. Nederland en gelijkgezinde donoren volgen de uitgaven van de WHO nauwgezet. Tijdens het Programma- en Budget Comité en de Wereldgezondheidsassemblee van mei jl. zijn naar aanleiding van berichtgeving in de pers kritische vragen gesteld over de hoogte van de reiskosten. De WHO heeft aangegeven altijd te zoeken naar manieren om de reiskosten te verminderen. Nederland zal de WHO hierop blijven aanspreken en de WHO aansporen om grotere kostenefficiëntie te bewerkstellingen.
Het bedrag van USD 200 miljoen is opgebouwd uit verschillende elementen. Aan reiskosten van het WHO-personeel is volgens de WHO minder dan de helft van dit bedrag besteed. Ongeveer 60% is uitgegeven aan reizen van externe experts en aan vertegenwoordigers van lidstaten om deel te nemen aan expertbijeenkomsten en aan zittingen van de WHO-bestuursorganen. De kosten betreffen vliegreizen, dagvergoedingen en andere, aan reizen gerelateerde kosten.
Voor wat betreft de verhouding tussen reiskosten en uitgaven voor de bestrijding van aids, malaria en tuberculose is het goed te bedenken dat de bestrijding van deze drie ziekten juist grotendeels door andere organisaties wordt ondersteund, in het bijzonder door het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM). Daarom besteedt de WHO relatief weinig geld aan de bestrijding van deze ziekten.
Deelt u de mening dat deze verhouding totaal scheef is – ook gezien de veel lagere kosten die vergelijkbare organisaties zoals Artsen Zonder Grenzen en UNICEF maken voor reizen – en dat een dermate hoog bedrag aan reiskosten verre van doelmatig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WHO en UNICEF geven per stafmedewerker ongeveer hetzelfde uit aan reizen. De reiskosten van deze organisaties zijn niet te vergelijken met een niet-gouvernementele hulporganisatie zoals Artsen Zonder Grenzen. WHO werkt vaak met experts die in verschillende landen werken en daardoor meer reizen. Artsen zonder Grenzen werkt vaak met experts vast op een bepaalde locatie en heeft daardoor minder reiskosten. Door deze verschillen in werkwijze zijn deze organisaties niet te vergelijken met de WHO. Nederland volgt de uitgaven van de WHO kritisch en zal de WHO blijven aansporen om de reiskosten te verminderen, soberheid te betrachten en kosten te besparen.
Kloppen de berichten in het artikel over hotelovernachtingen van WHO-personeel in 5-sterrenhotels, het overnachten in hotels a 900 euro per nacht door de algemeen-directeur van de WHO, en het vliegen naar klinieken met helikopters in plaats van met jeeps door Bruce Aylward (kosten 400.000 euro per jaar), die het crisisteam van de WHO tijdens de uitbraak van de ebolacrisis leidde? Bent u van mening dat dit soort zaken ontoelaatbaar zijn binnen een organisatie als de WHO? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er mag, op basis van het reisbeleid van de WHO, alleen in businessclass worden gereisd als de vlucht langer dan 9 uur duurt. De dagvergoedingen worden conform VN-normen uitbetaald. De WHO heeft een duidelijk reisbeleid, dat onlangs is aangescherpt. Er mag niet eerste klas worden gereisd. Dit is ook van toepassing op de Directeur-Generaal (DG). De vorige DG hield zich hier strikt aan en van de nieuwe DG, die onlangs is aangetreden, wordt dit ook verwacht.
Dr. Bruce Aylward leidde of nam deel aan meer dan 50 missies om de verspreiding van Ebola in kaart te brengen, activiteiten van Ebola bestrijding te plannen en de effectiviteit van de interventies van WHO en de partners te beoordelen. Zijn aanwezigheid in West-Afrika was nodig om de coördinatie van de activiteiten ter plaatse en op het hoofdkantoor goed te coördineren. Dr. Aylward reisde naar de meest afgelegen plaatsen in West-Afrika. Onbegaanbare wegen noodzaakten hem soms per helikopter te reizen in plaats van met de auto. VN-staf gebruikt helikopters om snel personeel, benodigde uitrusting en materialen naar afgelegen gebieden te brengen, wanneer transport over de weg onmogelijk is of tot grote vertraging leidt.
Heeft de WHO zelf al gereageerd op deze berichtgeving? Zo ja, op welke wijze?
Ja, de WHO heeft op 21 mei jl. een persbericht uitgegeven in reactie op berichtgeving in de media over de reiskosten van de WHO.
Bent u voornemens deze werkwijze aan de orde te stellen in uw contacten met de WHO en met andere VN-lidstaten? Zo ja, wanneer, op welke wijze en met welke inzet? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt de uitgaven van de WHO nauwgezet. Nederland dringt tijdens de Uitvoerende Raden en het Programma- en Budgetcomité samen met andere VN-lidstaten aan op kostenefficiëntie en op soberheid. Dat heeft ertoe geleid dat de reiskosten in 2016 met 14% zijn gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar. De redenen zijn minder reizen gerelateerd aan de Ebola-crisis, en strikter beleid en navenante uitvoering. Recentelijk heb ik de nieuwe DG Dr. Tedros gesproken en hem gevraagd kostenbesparing hoog op de agenda te houden.
Tijdens het Programma- en Budgetcomité en de Wereldgezondheidsassemblee in mei jl. zijn de reiskosten aan de orde geweest. De WHO heeft de vragen van lidstaten hierover in overeenstemming met het persbericht beantwoord.
Vindt u dat de WHO haar geloofwaardigheid en kredietwaardigheid heeft verspeeld, vooral ook in het licht van aanhoudende tegenvallende prestaties van de WHO in de afgelopen jaren (scorecards), onder andere op het onderdeel financiële prioriteitenstelling? Zo ja, vindt u dan ook dat dit consequenties moet krijgen? Zo nee, waarom niet?
De WHO is de belangrijkste VN-organisatie op het terrein van de internationale volksgezondheid, een spil in het internationale gezondheidsbeleid en relevant voor alle landen. De Ebola-uitbraak in West-Afrika heeft de wereld wakker geschud en het belang van een goed functionerende Wereldgezondheidsorganisatie benadrukt. Niet alleen als organisatie die normatieve taken heeft en technische assistentie geeft, maar ook in (medische) crisissituaties. De WHO is relevant voor prioritaire thema’s van het Nederlandse volksgezondheidsbeleid, zoals antimicrobiële resistentie, dementie en toegang tot (betaalbare) geneesmiddelen. De WHO speelt verder een belangrijke rol in het behalen van de prioriteiten van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gender, en in de implementatie en monitoring van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen op het terrein van gezondheid. Het belang van het werk van de WHO en de voorlopige resultaten van de ingezette hervormingen geven geen aanleiding tot wijziging van het huidige beleid ten aanzien van de WHO.
Bent u, gezien deze grove verspilling van schaarse gemeenschapsmiddelen, bereid de Nederlandse bijdrage aan de WHO sterk te korten dan wel volledig stop te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Patstelling postcoderoos tussen energieleveranciers en Coöperaties' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Patstelling postcoderoos tussen energieleveranciers en Coöperaties»?1
Ja.
In hoeverre bent u bekend met het niet mee willen werken aan de postcoderoosregeling door energiebedrijven?
Mij heeft het nieuws bereikt dat er energiebedrijven zijn die geen medewerking verlenen aan de postcoderoosregeling. Ik ben bekend met het overzicht op de website van «HIER opgewekt», waar staat welke twaalf leveranciers in ieder geval hebben aangegeven mee te werken aan de regeling.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat klanten van sommige energieleveranciers niet deel kunnen nemen aan een regeling om duurzame energie te stimuleren?
Ik ben van mening dat het in het kader van de energietransitie wenselijk zou zijn als alle leveranciers zouden meewerken. Energieleveranciers kunnen hiermee ook laten zien dat zij bijdragen aan de energietransitie.
In hoeverre bent u bereid deze problematiek voor de ICT systemen mee te nemen in de evaluatie van de postcoderoosregeling?
Bij de evaluatie van de regeling die voor dit jaar staat gepland, zal worden gekeken hoe doelmatig en doeltreffend de regeling is. Vanuit die invalshoek zullen ook de administratieve lasten voor coöperaties, VVE’s en energiebedrijven worden bezien.
In hoeverre bent u bereid de acceptatie van de postcoderoosregeling door energieleveranciers te verplichten?
Ik overweeg op dit moment niet om de energieleveranciers te verplichten. Een aantal energieleveranciers gaf ten tijde van het opstellen van de regeling verlaagd tarief energiebelasting aan dat zij hoge kosten zouden moeten maken om hun administratieve systemen op de regeling in te richten. Bij de inwerkingtreding van de regeling is besloten om energieleveranciers niet wettelijk te verplichten om mee te werken. Leden van een energiecoöperatie kunnen ook van leverancier wisselen om gebruik te maken van de regeling. De verwachting was dat bij voldoende belangstelling voor de regeling dit energieleveranciers zou kunnen overtuigen om alsnog mee te werken. Het initiatief ligt daarmee in eerste instantie bij de energieleveranciers. De uitvoerbaarheid en administratieve lasten van de regeling zullen aan bod komen bij de evaluatie van de regeling.
Het bericht 'Oostenrijk hekelt Nederlandse aanpak drugsproducenten'. |
|
Remco Dijkstra (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op nu.nl en Reuters waarin Oostenrijk de Nederlandse aanpak van ondergrondse drugslaboratoria hekelt?
Ja.
Klopt het dat Oostenrijk en het hoofd van de Oostenrijkse politie zich hebben beklaagd dat Nederland onvoldoende inzet pleegt in het doen van onderzoek naar en het aanpakken van (ondergrondse) drugslaboratoria? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Andere signalen buiten genoemd bericht zijn mij niet bekend en zijn ook niet naar voren gekomen in het kennismakingsgesprek dat ik onlangs heb gehad met de Oostenrijkse Minister van Justitie.
Ik herken niet het beeld dat Nederland te laks zou zijn in de aanpak van drugcriminaliteit. In de aanpak van georganiseerde criminaliteit is drugscriminaliteit een van de prioriteiten. Daar valt zeker ook de productie van synthetische drugs onder.
Klopt het bovendien dat volgens uw Oostenrijkse collega de samenwerking tussen Nederland en Oostenrijk als het gaat om de aanpak van drugsproducenten beter zou moeten? Zo ja, waar schort de samenwerking dan precies aan en welke stappen neemt u c.q. uw collega om dit te verbeteren?
De samenwerking met Oostenrijk op het gebied van de aanpak van drugsproducenten verloopt over het algemeen naar behoren. Zoals in elke internationale samenwerkingsrelatie is daarbij ook voortdurend aandacht voor het onderhoud van de relatie. Specifieke knelpunten zijn mij op dit moment niet bekend. Mochten zich in de operationele samenwerking knelpunten voordoen tussen de Oostenrijkse en de Nederlandse rechtshandhavingsdiensten, dan zal ik daar uiteraard naar kijken.
In hoeverre is de berichtgeving juist dat bij Nederlandse autoriteiten «verzoeken» van Oostenrijkse zijde op de plank blijven liggen? Over wat voor soort verzoeken gaat het dan specifiek? Wat is de reden van een eventuele vertraging?
Het is de Nederlandse autoriteiten niet duidelijk geworden op welke verzoeken Oostenrijk in de berichtgeving duidt.
Hoe regelmatig komt het voor dat ondergronds drugslaboratoria c.q. opslagplaatsen worden aangetroffen?
De bij de politie bekende cijfers over 2016 betreffen 61 productielocaties en 84 opslaglocaties. Hierbij wordt overigens niet geregistreerd of het ondergrondse locaties betreft of niet.
Deelt u het standpunt dat de ontmanteling van deze laboratoria na ontdekking voortvarend moet plaatsvinden? Gebeurt dat ook? Welke organisaties spelen een rol bij de ontmanteling ervan? Wie voert daarin de regie?
Ik ben met u van mening dat de ontmanteling van dergelijke laboratoria voortvarend moet plaatsvinden. Overwegingen als gevaarzetting voor de directe omgeving spelen een rol bij de beslissing om de ontmanteling extra snel ter hand te nemen. De ontmantelingen worden verricht door de specialisten van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) van de Landelijke Eenheid van de politie. De LFO wordt eventueel geassisteerd door brandweer LFO-ers en maakt zo nodig gebruik van de aanvullende kennis en kunde van gespecialiseerde externe bedrijven. Het opsporingsonderzoek in het geval een drugslaboratorium wordt aangetroffen vindt plaats onder het gezag van het Openbaar Ministerie (OM). De ontmantelingen worden uitgevoerd onder aansturing van de politie in afstemming met het OM.
In hoeverre kunnen de kosten van de ontmanteling van deze laboratoria succesvol op de illegale drugsproducenten worden verhaald? Wie draait op voor de kosten indien deze personen geen of onvoldoende verhaal bieden?
Op dit moment neemt de politie de kosten voor ontmanteling en vernietiging van laboratoria voor haar rekening, als het lab bij toeval wordt aangetroffen. Indien er sprake is van een opsporingsonderzoek is de verdeling van de kosten onderwerp van gesprek tussen politie en OM. Indien de ontmanteling onderdeel is van een opsporingsonderzoek kan crimineel vermogen worden afgepakt. De kosten voor de ontmanteling vormen echter geen onderdeel van het af te pakken criminele vermogen.
Hoe staat het met de uitvoering van het gewijzigde amendement Cegerek/Dijkstra (Kamerstuk 34 000 XII nr. 49) dat ziet op cofinanciering inzake het opruimen van drugsafval? Kunt u een actueel inzicht geven in de besteding van de extra middelen die de afgelopen jaren voor cofinanciering bij het opruimen van drugsdumpingen ter beschikking zijn gesteld?
De uitvoering van het gewijzigde amendement Cegerek/Dijkstra geschiedt op basis van een «Convenant uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen». Dit convenant is op 28 april 2016 gesloten met de provincies. In dit convenant is afgesproken dat de provincies een modelverordening voor de verlening van bijdragen in de kosten voor het opruimen van drugsafvaldumpingen opstellen en de uitvoering op zich nemen. De provincies beoordelen en behandelen de aanvragen op basis van vooraf overeengekomen criteria, en keren bij een rechtmatige aanvraag een bedrag aan cofinanciering van de opruimkosten uit.
De eerste aanvragen voor cofinanciering van opruimkosten konden in 2016 worden ingediend over gemaakte kosten in 2015. Resultaat hiervan is dat in 2016, over het eerste amendementsjaar 2015, van de beschikbare 1miljoen euro € 220.000 is uitgekeerd aan cofinanciering. De openstellingsperiode voor aanvragen voor cofinanciering van kosten voor opruimingen in 2016, loopt nog tot 1 september 2017. Hoeveel aanvragen, toekenningen en tot welk bedrag aan uitbetaling dit zal leiden voor opruimingen in het jaar 2016, zal pas in het najaar bekend worden.
Tot welke resultaten heeft dit geleid? Wat valt er te zeggen over de effectiviteit? Is de pakkans verhoogd? Waarvoor is het geld ingezet? Is een inzicht te krijgen in projecten waarbij gebruik is gemaakt van deze middelen?
Bij de uitvoering van het «Convenant uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen» door de provincies is sprake van onderbesteding.
De onderbesteding is o.a. terug te voeren op:
Het aantal vaten met een lek was lager dan verwacht. Mede daardoor waren ook de kosten voor het reinigen van verontreinigde bodem lager dan was geraamd.
Onbekendheid met de regeling bij gemeenten en terreinbeheerders, waardoor er bij de provincies minder aanvragen zijn ingediend dan aanvankelijk was gedacht.
Op basis van de over het jaar 2015 uitgevoerde evaluatie van de uitvoering van het convenant zijn de provinciale subsidieregelingen voor 2016, met inachtneming van de geldende convenantafspraken, waar nodig verduidelijkt en aangepast en is meer aandacht gegeven aan communicatie naar de doelgroep. Om de pakkans te verhogen is vanaf het begin als vereiste in de subsidieregelingen opgenomen dat bij een aanvraag ook aangifte bij de politie moet zijn gedaan. Het is nog te vroeg om hier conclusies uit te trekken. Wel is geconstateerd dat in een aantal provincies, waaronder Noord-Brabant, door de subsidieaanvragen en de voorwaarde van aangifte een beter beeld is ontstaan van de omvang en de ruimtelijke verspreiding van drugsafvaldumpingen.
In 2015 zijn 153 meldingen van drugsafvaldumpingen gedaan. Voor 105 van deze dumpingen zijn cofinancieringsaanvragen ingediend. Hiervan zijn er 94 gehonoreerd. De aanvragen zijn voornamelijk afkomstig van gemeenten (70%), omgevingsdiensten (22%) en waterschappen (8%). Particulieren blijken in 2015 (nog) niet goed op de hoogte te zijn van de subsidieregelingen voor cofinanciering opruimkosten. Informatie over de aard en omvang van de individuele drugsafvaldumpingen waarvoor een cofinancieringsaanvraag is ingediend, alsmede over de middelen die zijn uitgekeerd voor cofinanciering van de opruimkosten, is beschikbaar bij de provinciale uitvoeringsorganisatie.
Is het nodig, gezien de aanhoudende berichten over illegale dumpingen in buitengebieden, het Rijks- en Provinciaal beleid tegen drugsdumpingen verder te intensiveren of zelfs meerjarig en structureel te maken? Welke afweging wordt daarin gemaakt? Welke initiatieven zijn thans gaande?
Na de evaluatie van de uitvoering van het convenant over 2015, beraden het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincies zich of het instrument van cofinanciering van opruimkosten van drugsafvaldumpingen, via een convenant en twaalf provinciale subsidieregelingen, de beste manier is om gedupeerden tegemoet te komen. Na het beschikbaar komen van de evaluatie van de uitvoering van het convenant over 2016, zal bekeken worden of en hoe het beleid moet worden bijgesteld.
Er is geen synthetisch drugsafval zonder productieplaats. De inzet van de politie, het OM, NFI en partners (waaronder de FIOD) is dan ook gericht op het verstoren van het productieproces van synthetische drugs. De aanpak van de productie van synthetische drugs en de aanpak van het dumpen van afval dat daarbij wordt geproduceerd is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bestuur, politie en Openbaar Ministerie (OM). Bijvoorbeeld in Zuid Nederland wordt ondermijnende criminaliteit integraal en intensief aangepakt. De aanpak richt zich zowel op het effectief verstoren van de criminele industrie als op het versterken van de bestuurlijke weerbaarheid en integriteit. Daarnaast werkt de politie aan een eenduidige benadering en opvolging van een drugsafvaldumping, waarbij de dumping -plaats delict- in eerste instantie zowel vanuit het milieu- als het generieke opsporingsperspectief wordt benaderd.
Ten aanzien van de aanpak in de buitengebieden kan vermeld worden dat er verschillende samenwerkingsafspraken ten aanzien van het toezicht in het buitengebied zijn. Net als op straat, is ook in het buitengebied goede samenwerking en afstemming noodzakelijk tussen de politie, gemeenten, provincies en de boa’s van andere organisaties. Dit betekent dat er in de lokale driehoeken aandacht is voor de handhavingsinzet in deze gebieden en dat de werkgevers van de boa’s in de buitengebieden worden betrokken bij overleg hierover. Daarnaast is er structureel overleg op lokaal niveau tussen gemeente, politie, OM en de boa-werkgevers hetgeen de samenwerking bevordert en bijdraagt aan een effectieve, lokale veiligheidszorg. Hiertoe worden ook handhavingsbeleid en handhavingsplannen vastgesteld. Een voorbeeld is het handhavingsteam «Samen Sterk in Brabant.» De gezamenlijke inzet draagt onmiskenbaar bij aan de veiligheid en leefbaarheid en het natuurbehoud in de buitengebieden.
Welke stappen zijn recent gezet in het voorkomen dat drugsproducenten of handelaren via de post hun illegale waar aanbieden?
De politie en het OM werken nauw samen met PostNL in het project Post/Pakket Interventieteam (PIT) om de problematiek van illegale verzendingen zoals drugs aan te pakken. Dit team is ondergebracht bij de Landelijke Eenheid van de politie. Naast de politie en het OM zijn er diverse andere partijen bij dit project betrokken, onder meer het LIEC, Transport en Logistiek Nederland, RIEC Den Haag, de Koninklijke Marechaussee en de douane. Het doel van het project is om de post- en pakketfaciliteiten zodanig weerbaar te maken, dat de gelegenheidsstructuur voor criminele doelen wordt weggenomen. De aanpak van illegale verzendingen door dit interventieteam gebeurt onder meer door onderschepping van post en pakketten, door de implementatie van technische innovaties en door inzet van speurhonden door PostNL. De pakketten en de drugs die door PostNL onderschept worden, worden daarna door de opsporingsambtenaren en NFI-onderzoekers nader onderzocht en afgehandeld.
Meer algemeen voert de Douane toezicht uit op het EU-grensoverschrijdende goederenverkeer. Dit toezicht vindt risicogericht plaats, waarbij hulpmiddelen zoals speurhonden ingezet kunnen worden. Dit toezicht vindt ook plaats op (brief en pakket)post- en koerierszendingen. Daarbij speelt de douane in op actuele risico’s en modus operandi, zoals smokkel van synthetische drugs in uitgaande briefpost.
Speciale voorzieningen in ziekenhuizen tijdens de ramadan |
|
Machiel de Graaf (PVV), Karen Gerbrands (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) speciale voorzieningen treft voor de ramadan en het suikerfeest?1
Mij is bekend dat de Nederlandse Diabetes Federatie (NDF) en artsen uit verschillende ziekenhuizen, waaronder het HMC, betrokken zijn bij de ontwikkeling van de toolbox «diabetes en ramadan» editie 2017 voor zorgverleners en patiënten.2
Vindt u het de taak van ziekenhuizen om zich bezig te houden met islamitische feestdagen en eetgewoontes?
Het is gebruikelijk dat behandelaren rekening houden met alle aspecten die van invloed kunnen zijn op de gezondheidstoestand van de zorgvragers. De materialen uit de toolbox2) zijn daarbij ondersteunend voor arts en patiënt.
Deelt u de mening dat de ramadan juist extra risico met zich meebrengt voor patiënten en het HMC zich beter kan bezig houden met patiënten hierop te wijzen dan ze zoete hapjes voor te houden?
In mijn antwoord op eerdere Kamervragen van het Kamerlid Klever (PVV), ingezonden 21 juli 2015, over het bericht dat de ramadan goed zou zijn tegen diabetes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3285) heb ik aangegeven dat het aan de patiënt zelf is om op een verstandige manier met zijn of haar ziekte om te gaan en adviezen van derden hier wel of niet in mee te nemen. Ter ondersteuning hiervan heeft de diabetespatiënt een behandelrelatie met één of meerdere zorgverleners. Deze hebben een verantwoordelijkheid in het begeleiden van de patiënt en het ondersteunen in het maken van keuzes rondom zijn diabetes en deelname aan de ramadan.
Wat zijn de kosten voor deze speciale voorzieningen en wie gaat die kosten ophoesten?
De kosten die ziekenhuizen maken om te anticiperen op toekomstige zorgvragen dekken zij uit de DBC opbrengsten. Onder voetnoot3 worden de externe partijen genoemd die de ontwikkeling van het voorlichtingsmateriaal ondersteund hebben. Uiteindelijk kan deze inzet juist kosten besparen. Door de juiste preventieve inzet, wordt gezondheidsschade voorkomen.
Deelt u de mening dat deze inbreuk op de eed van Hippocrates een volgende buiging is voor de islam? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen inbreuk ontstaan op de (van de eed van Hippocrates afgeleide) Nederlandse artseneed.4
Bent u bereid het ziekenhuis te wijzen op hun plicht en daarmee deze voorzieningen af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Gelet mijn antwoord op vraag 2 zal ik daartoe niet overgaan.
Kunt u deze vragen nog voor aanvang van de ramadan beantwoorden?
Gelet op het tijdstip van indiening van de vragen was dit niet haalbaar.