De prestaties van NS |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Niet halen prestatienormen heeft consequenties voor NS»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat NS nu voor de tweede keer onderpresteert op vervoerscapaciteit?
Op 28 februari ontving ik van NS de jaarverantwoording over 2016. Ik zal uw Kamer binnen afzienbare tijd informeren over mijn oordeel hierover en de wijze waarop ik de prestatieafspraken met NS handhaaf.
In hoeverre kunnen reizigers er van op aan dat ze in geval van een boete voor NS deze niet in de vorm van verhoging van de prijs van het treinkaartje of anderszins via een omweg zelf betalen?
Daar kunnen reizigers van op aan. NS mag een boete niet doorberekenen in de prijs van het treinkaartje. De concessie voor het hoofdrailnet staat dat niet toe (zie artikel 54, jaarlijkse tariefwijziging). In geval van een boete, worden de boetebedragen toegevoegd aan het reizigersfonds op mijn begroting. In overleg met de consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het Locov, kan dit fonds op een door hen te kiezen moment worden ingezet ten behoeve van de reiziger.
Welke stappen neemt u in overleg met NS om de vervoerscapaciteit zo snel mogelijk op het juiste niveau te brengen?
In mijn brief over prestatieafspraken voor de HSL-Zuid (Kamerstuk 22 026, nr. 495) heb ik gemeld dat ik met ingang van 2017 stuur op de zitplaatskans in de brede spits op alle HSL-treinen waarvoor geen zitplaatsreservering geldt2. In januari presteerde NS hierbij boven de bodemwaarde. Ik stuur hiermee op dezelfde wijze op de zitplaatskans in de spits bij de HSL als op het hele hoofdrailnet. Om een hoge zitplaatskans in de spits te kunnen bieden doen NS en ProRail er middels een verbeterprogramma onder de concessie alles aan om de uitval van treinen op de HSL te verminderen. Een trein (in de spits) die uitvalt zorgt niet alleen voor vertraging bij reizigers, maar leidt er ook toe dat er meer reizigers zijn voor de volgende trein, waardoor de kans op een zitplaats afneemt.
Bent u het eens met de stelling dat bij een gebrek aan vervoerscapaciteit in het openbaar vervoer mensen geprikkeld worden de auto te nemen? Kunt u onderbouwen waarom wel/niet?
Te drukke treinen komen vooral voor in de spits. In de spits is het zowel druk in het OV als op de weg. Het capaciteitsvraagstuk in de spits is dan ook een brede maatschappelijke opgave die wordt opgepakt vanuit brede samenwerkingsverbanden, zoals Beter Benutten. In dit kader worden bijvoorbeeld proeven gedaan om treinreizigers en automobilisten te stimuleren op andere tijdstippen te reizen. Ook is NS aangesloten bij het vervolgtraject van de Taskforce Beter Benutten Onderwijs en OV, waarbij onder andere gekeken wordt of studenten en scholieren samen met de onderwijsinstelling en de vervoerders mogelijkheden zien om meer buiten de spits te reizen. Over deze taskforce wordt u geïnformeerd door de Minister van OCW.
Om te drukke treinen in de spits aan te pakken heb ik NS eind 2015 gevraagd om alles op alles te zetten om de vervoercapaciteit te verbeteren. Dit heeft geresulteerd in een uitgebreid maatregelenpakket (Kamerstuk 29 984, nr. 650). De uitvoering daarvan is in een onafhankelijke review onderzocht (Kamerstuk 2015–2016, 29 984, nr. 664). Daaruit blijkt dat de juiste maatregelen worden genomen en dat NS doet wat is afgesproken.
Het maatregelenpakket van NS bevat een breed scala aan initiatieven, gericht op zowel het vergroten als het beter benutten van de capaciteit. Een van de belangrijkste maatregelen op het hoofdrailnet is de spoedbestelling van extra Flirt treinstellen die dit jaar stapsgewijs instromen.
De instroom van de IC Nieuwe Generatie vanaf 2021 is een belangrijke capaciteitvergrotende maatregel op de HSL. Op de kortere termijn zetten ProRail en NS zich in om de uitval van de IC direct te reduceren waardoor een betere zitplaatskans op de HSL resulteert (zie ook antwoord 4).
Kunt u reflecteren op de stelling «De reiziger staat niet op één als NS enerzijds winst maakt en managers met tonnen ontslagvergoeding laat vertrekken en anderzijds zijn prestatienormen niet haalt»?
De kern van de NS vervoerconcessie is dat de reiziger op één staat. Ik zie er scherp op toe dat NS haar concessieverplichtingen nakomt. Het niet halen van prestatienormen blijft dan ook niet zonder consequenties. Overigens constateer ik ook dat NS in de komende jaren vele miljarden investeert in nieuw materieel. Dit juich ik toe want hier profiteert de reiziger van. De Minister van Financiën (aandeelhouder van NS) beantwoordt separaat vragen die gesteld zijn over de beëindigingvergoedingen bij NS.
Het recyclen van afgedankte smartphones |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afgedankte smartphones vormen grote afvalberg»?1
Ja.
Kunt u reageren op het rapport van Greenpeace waarin telefoonproducenten worden opgeroepen hun producten duurzamer te maken zodat ze langer meegaan?
In het rapport roept Greenpeace de ICT-industrie op om smartphones te gaan maken die lang meegaan, gemaakt zijn van schone grondstoffen, na gebruik weer als product of grondstof hergebruikt kunnen worden, en werken op duurzame energie. Het is een internationaal rapport van Greenpeace gericht aan internationaal opererende producenten. Deze oproep sluit goed aan op de kabinetsvisie zoals die is geformuleerd in het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050» dat op 14 september 2016 naar uw Kamer is gestuurd2.
Hoeveel smartphones/mobiele telefoons worden er in Nederland jaarlijks afgedankt? Welk aandeel hiervan wordt gerecycled?
Hier zijn geen recente cijfers van bekend. De laatste bezitsmeting van marktonderzoeksbureau GFK van begin 2013 noemt dat er jaarlijks 900.000 telefoons verwijderd worden. Het uiteindelijk afdanken van telefoons wordt in de praktijk lang uitgesteld. Uit consumentenonderzoek van Telecom Paper uit 2016 blijkt dat telefoons vaak eerst nog worden bewaard of achter de hand worden gehouden als reserve (ruim 40%). Dit betekent dat er nog miljoenen telefoontjes ongebruikt in de la liggen. Ook wordt een groot deel van de gebruikte telefoons doorgegeven aan familie en bekenden of doorverkocht waarmee de levensduur wordt verlengd (bijna 40%). De laatste 20% wordt deels weggegooid (6%), aan een goed doel gegeven (4%) of op een andere manier afgedankt (10%), waaronder de afgifte aan een inzamelsysteem of telefoonaanbieder. Ook uit internationaal consumentenonderzoek blijkt (Statista, 2016) dat een groot deel van de afgedankte mobiele telefoons wordt doorgegeven aan familie en bekenden of ongebruikt in de la blijft liggen.
Bij de inzamelpunten van Wecycle3 worden jaarlijks ongeveer 200.000 mobiele telefoons ingeleverd door consumenten. Registratie van officieel ingezamelde telefoons vindt plaats in het WEEE Register. Deze telefoons worden allemaal gerecycled bij WEEELabEx gecertificeerde recyclers, wat wil zeggen dat ze geshredderd worden en de materialen opnieuw gebruikt kunnen worden.
Naast inzameling door Wecycle, zijn er andere inzamelsystemen voor afgedankte apparatuur die samen een marktaandeel van ruim 10% hebben4. Als de 200.000 ingezamelde telefoons van Wecycle als uitgangspunt worden genomen en daarbij 10% wordt opgeteld gebaseerd op het marktaandeel van andere inzamelsystemen, dan wordt op deze wijze ongeveer een kwart van de telefoons ingezameld (225.000 stuks).
Uit de gegevens van het Nationaal WEEE Register, waar de gecertificeerde verwerkers registreren welke volumes zij aan afgedankte apparatuur verwerken, blijkt dat zij ongeveer evenveel ICT-apparatuur op een andere wijze aangeleverd krijgen als het volume dat door de inzamelsystemen (zoals Wecycle) wordt aangeleverd. De verwerkers krijgen deze apparatuur/telefoons bijvoorbeeld via providers en telefoonaanbieders die zelf afgedankte apparatuur innemen en «goede doelen» die niet werkende telefoons inzamelen en laten verwerken.
Als wordt aangenomen dat het aandeel telefoons in deze (aan verwerkers) aangeboden stroom afgedankte ICT apparatuur gelijk is aan het aandeel telefoons dat in de ICT-inzameling van de inzamelsystemen (zoals Wecycle) zit, dan komt het erop neer dat naar schatting de helft van de 900.000 afgedankte telefoons via het gecertificeerde systeem wordt verwerkt en dus wordt gerecycled.
Op welke wijze wordt het repareren van kapotte mobiele telefoons gestimuleerd? Is hier nog winst op te boeken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Is een vorm van statiegeld ooit overwogen? Zo ja, waarom is dit niet ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Milieu Centraal geeft informatie over de handelingsperspectieven voor langer gebruik, reparatie en afdanken van mobiele telefoons. Voor een gekwalificeerde reparateur van mobiele telefoons verwijst Milieu Centraal door naar de website van de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel Uneto-Vni. Daarnaast zijn Repair Cafés op veel locaties beschikbaar waar mobiele telefoons voor reparatie kunnen worden aangeboden. Repair Café maakt gebruik van een partnerafspraak met een gespecialiseerd bedrijf dat op commerciële basis reparaties van ICT-apparatuur uitvoert. Repair Café-vrijwilligers kunnen bij de professionals van dat bedrijf een training volgen om zich te bekwamen in het repareren van mobiele telefoons, tablets en laptops.
Uit GFK-onderzoek uit 2015 blijkt dat 6 van de 10 kapotte mobiele telefoons niet worden gerepareerd door de consument. De belangrijkste reden waarom de consument reparatie van een kapotte mobiele telefoon niet overweegt, is dat veelal de beleving heerst dat reparatie te duur zou zijn, terwijl dit vaak nog wel goed mogelijk zou zijn bij een gekwalificeerde reparateur.
Het repareren en zo lang mogelijk in gebruik houden van mobiele telefoons heeft in de context van de circulaire economie de voorkeur. Echter, de winst van reparatie van oudere telefoons kan beperkt zijn indien een producent geen updates meer geeft voor software en beveiliging van het toestel. Technisch zijn de telefoons dan nog functioneel, maar niet meer veilig in gebruik.
Langer gebruik maken van producten, zoals mobiele telefoons, wil ik stimuleren in de context van het programma Nederland Circulair in 2050. Daarin wordt onder andere samen met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven uitgewerkt hoe ketens zoals deze circulair gemaakt kunnen worden. Of een vorm van statiegeld voor mobiele telefoons een geschikt middel is bij deze transitie zal daaruit blijken.
Welke acties worden er in Nederland ondernomen om de recycling van telefoons te stimuleren? Wordt hier ook naar de rol van consumenten gekeken, zoals door Greenpeace en Milieu Centraal genoemd? Is Wecycle de enige organisatie die deze acties onderneemt? Zo nee, welke organisaties ondernemen nog meer actie en welke resultaten boeken zij? Is er, naast de producenten, ook een (verplichte) rol voor winkels die mobiele telefoons verkopen in het recyclen van deze afgedankte telefoons? Zo ja, wat is die rol? Zo nee, waarom niet?
Mobiele telefoons zijn onderdeel van de producentenverantwoordelijkheid voor elektrische en elektronische apparaten. Collectieve inzamelsystemen van producenten organiseren al meer dan 15 jaar de inzameling en verwerking van (kleine) elektrische apparaten, waaronder mobiele telefoons.
Door het inzamelnetwerk van Wecycle kan de consument op duizenden punten zijn oude telefoon inleveren, waarna hij wordt gerecycled volgens de WEEELabEx standaard. Het gaat hier om meer dan 10.000 inleverpunten bij gemeenten, winkels, kinderboerderijen, scholen, etc.
Via de Recyclemanager App en de Wecyclezoeker op www.wecycle.nl zijn alle inzamelpunten eenvoudig vindbaar voor de consument. Via publiekscampagnes worden consumenten opgeroepen om hun elektrische apparaten, waaronder telefoons, daar in te leveren.
Ook de uitvoeringsorganisaties van andere producentencollectieven ondernemen activiteiten om de inzameling en recycling van afgedankte elektronica te doen toenemen. Recentelijk is de uitvoeringsorganisatie van producentencollectief Weee NL (Weeelectric) samen met PostNL en Thuiswinkel.org een pilot gestart in Groningen. Hierbij heeft een consument de gelegenheid om kleine afgedankte apparaten mee te geven als PostNL pakketpost bezorgt (ongeacht de inhoud van het pakket). Hierbij wordt het fijnmazige distributienetwerk van PostNL in Nederland benut en hoeven geen extra kilometers gereden te worden. Bij succes is het plan de pilot uit te breiden.
Daarnaast zijn er vanwege de positieve restwaarde vele commerciële en charitatieve inzamelinitiatieven.
Vanuit de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zijn winkels die elektrische apparatuur verkopen verplicht om bij de aanschaf van een nieuw elektrisch apparaat het oude – indien dit wordt aangeboden – weer in te nemen. Dit geldt ook voor online verkopen. Deze apparaten worden aan de gecertificeerde verwerkers aangeboden en volgens de vereiste WEEELabEx-norm verwerkt.
Zijn er streefdoelen voor het percentage gerecyclede telefoons in Nederland? Zo ja, wat zijn deze streefdoelen? Zo nee, waarom niet? Welke acties kunnen in Nederland worden ondernomen om meer afgedankte telefoons te recyclen? Welke acties bent u bereid te ondernemen?
In de Richtlijn WEEE (2012/19/EU) is opgenomen dat elke lidstaat toeziet op de tenuitvoerlegging van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid en, op basis daarvan, dat jaarlijks een minimum inzamelingspercentage wordt bereikt. Vanaf 2016 bedraagt het minimum inzamelingspercentage 45%, berekend op basis van het totale gewicht van de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) die in de loop van een gegeven jaar is ingezameld, uitgedrukt als percentage van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die de voorgaande drie jaren in die lidstaat in de handel is gebracht.
Vanaf 2019 bedraagt het jaarlijks te halen minimum inzamelingspercentage 65% van de gemiddelde gewichtshoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur (EEA) die de voorgaande drie jaren in de betreffende lidstaat in de handel is gebracht, of als alternatief 85% van de hoeveelheid in die lidstaat geproduceerde AEEA die op het grondgebied van die lidstaat is geproduceerd.
Deze doelstelling heeft betrekking op alle elektrische apparaten. Er zijn geen inzameldoelstellingen voor specifieke productgroepen zoals mobiele telefoons.
Het Nationaal WEEE Register rapporteert mij jaarlijks over de resultaten van de inzameling en verwerking. Op basis van deze rapportage bepaalt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op welke wijze het toezicht op naleving van verwerking van mobiele telefoons door recyclers conform de WEEELabEx standaard wordt ingericht. Tegelijkertijd wordt over de rapportage van het Nationaal WEEE Register in het Monitoringsberaad WEEE over mogelijke verbetermaatregelen gesproken.
Als initiatieven om de inzameling, afgifte en verwerking van mobiele telefoons te verbeteren, kunnen genoemd worden:
Het programma VANG Huishoudelijk Afval richt zich op betere scheiding van afval dat vrijkomt binnen huishoudens. Effecten daarvan werken door in alle afvalstromen. Uitbreiding van diftar naar alle gemeenten is daar onderdeel van. Consumenten gaan hun afval bewuster scheiden en gooien daardoor significant minder elektronica bij het restafval;
Effectievere communicatie over afdanking van elektrische apparaten naar de burger in samenwerking met gemeenten;
Specifieke communicatie naar burgers over afgifte van oude mobiele telefoons die nog in bezit zijn van consumenten;
Betere afgifte door gemeenten aan de collectieve systemen die zorgen voor gecertificeerde verwerking.
Dergelijke initiatieven zijn benoemd in het Rijksbrede Programma «Nederland circulair in 2050» en kunnen onderdeel worden van de acties uit het in januari jl. afgesloten Grondstoffenakkoord.
Hoeveel arbeidsplaatsen levert de recycling van oude mobiele telefoons Nederland op? Hoeveel zouden dit er kunnen zijn als alle afgedankte mobiele telefoons gerecycled worden? Is er toezicht op dat dit hier geen sprake is van arbeidsverdringing?
Dit is op dit moment niet bekend. Wecycle heeft KPMG opdracht gegeven te onderzoeken hoeveel arbeidsplaatsen de inzameling en recycling van e-waste met zich meebrengt door de hele keten. Dit rapport verschijnt rond de zomer van 2017.
De motie inzake de Regeling langdurig verblijvende kinderen |
|
Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat een verwijzing naar het regeerakkoord staatsrechtelijk niet steekhoudend is als argument om een motie niet uit te voeren omdat aangenomen moties boven een regeerakkoord gaan en het regeerakkoord tenslotte eerder is aangepast zoals bijvoorbeeld bij het ongedaan maken van strafbaarstelling van illegaliteit?
In mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2307) waarin ik reageer op de betreffende motie, is de verwijzing naar het regeerakkoord niet opgenomen als doorslaggevend argument om de definitieve Regeling niet aan te passen. Zoals in mijn brief te lezen is, heeft zorgvuldige weging plaatsgevonden van hetgeen de motie van het kabinet vraagt. De inhoudelijke overwegingen daarbij zijn in de brief opgenomen. Ik heb echter de constatering dat de motie op gespannen voet staat met het regeerakkoord niet achterwege willen laten in de brief.
Nu u de wens van een Kamermeerderheid naast u neerlegt om de regeling langdurig verblijvende kinderen aan te passen, bent u dan bereid een uitzetstop te hanteren voor asielkinderen die vijf jaar of langer in Nederland verblijven en in het zicht van de overheid zijn geweest totdat een nieuw kabinet aantreedt?
Zoals ik in mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2307) uiteengezet heb, ben ik van mening dat het aanpassen van de definitieve Regeling onwenselijk is. Ook het middels een uitzetstop daarop anticiperen acht ik onverstandig. Ik meen dat daarmee lopende vertrektrajecten onnodig worden doorkruist. Daarnaast wordt hiermee bij een groep vreemdelingen verwachtingen gewekt, waarvan niet is vast te stellen dat deze juist zijn.
Tijdens de aanstaande kabinetsformatie kan desgewenst door de daarbij betrokken partijen dit onderwerp worden besproken. Dit geldt voor vrijwel alle beleidsonderwerpen en kan daarom niet gelden als argument om geen uitvoering meer te geven aan geldende wet- en regelgeving.
Een werkbezoek aan de vereniging RONA voor de belangen van de omwonenden van het spoor langs de IJssellijn, Twentelijn en Twentekanaallijn in Overijssel en Gelderland |
|
Betty de Boer (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat als gevolg van de werkzaamheden aan de Betuweroute meer goederentreinen worden gerouteerd over de IJssellijn, Twentelijn en Twentekanaallijn? Zo ja, om hoeveel treinen gaat het hier? Wat zijn de gevolgen van het verder uitstellen van de aanleg van de Betuweroute aan Duitse zijde voor dit goederenverkeer?
Ja. Zonder omleidingen maken gemiddeld 23 treinen per dag gebruik van de grensovergang Oldenzaal – Bad Bentheim; met omleidingen is dat 32 (cijfers 2016). De capaciteit van deze grensovergang bedraagt ongeveer 96 treinen per dag. Het merendeel hiervan maakt gebruik van de IJssellijn en de Twentelijn; gebruik van de Twentekanaallijn kan niet worden uitgesloten, maar blijft relatief gering. De mogelijke uitloop van ingebruikname van het Derde spoor kan betekenen dat ook na 2022 treinverkeer omgeleid zal moeten worden, ook via deze grensovergang. Momenteel beziet ProRail de consequenties hiervan voor het eerder door de Stuurgroep Derde spoor Duitsland geformuleerde maatregelenpakket.
Klopt het dat gemeentebestuurders niet weten welke gevaarlijke stoffen er in de treinen zitten die door hun gemeenten rijden? Welke manieren zijn er om dat wel snel te achterhalen als het nodig is? Deelt u de mening dat er meer transparantie moet komen over het aantal goederentreinen met gevaarlijke stoffen en vooral ook welke stoffen er getransporteerd worden zodat veiligheid in de regio's wordt bevorderd en het draagvlak onder omwonenden wordt vergroot? Bent u bereid om alles op alles te zetten om de gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk via de Betuweroute of het water te geleiden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. Gemeentebestuurders kunnen – vanuit hun verantwoordelijkheid voor de crisisbeheersing – snel beschikken over informatie ten aanzien van welke gevaarlijke stoffen in een trein zitten die door hun gemeente rijdt. De hulpdiensten kunnen namelijk desgevraagd met één druk op de knop beschikken over deze informatie. Met mijn brief van 15 februari 2017 heb ik de resultaten van onderzoek door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar de juistheid van de registratie van gevaarlijke stoffen op doorgaande treinen met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 30 373, nr. 65). Hieruit bleek dat de lading in doorgaande treinen overeenkomt met de wagenlijsten in het OVGS-systeem en er geen afwijkingen zijn geconstateerd. Dat betekent dat de informatie in dit systeem actueel is. Ten aanzien van de informatie over gevaarlijke stoffen in (stilstaande of rangerende) treinen op emplacementen is de registratie in het daarvoor bestemde WLIS-systeem nog onvoldoende. In de genoemde brief heb ik u geduid welke maatregelen ik hieromtrent heb getroffen.
Ik onderschrijf het belang van transparante informatievoorziening. Dit gebeurt ook al via publicatie van de vervoerscijfers in kwartaalrapportages. De vraag is of dit niet sneller kan en of informatie ook meer proactief kan worden verstrekt. In het lopende onderzoek naar de robuustheid van het Basisnet worden de mogelijkheden hiervoor in kaart gebracht. Voor het zomerreces informeer ik u over de uitkomsten hiervan.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zet ik mij maximaal in op het gebruik van de Betuweroute. Zoals gesteld in de brief van 29 april 2015 (Kamerstuk 29 984, nr. 601) wordt tijdens perioden van omleiding de resterende capaciteit op de Betuweroute primair gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dat is de afspraak die ik met vervoerders hieromtrent heb gemaakt. Mocht deze capaciteit niet voldoende zijn, dan zullen treinen met gevaarlijke stoffen ook van andere routes, waaronder de routes door Oost-Nederland, gebruik moeten maken.
Momenteel onderzoekt het bureau Binnenvaart de mogelijkheden om de binnenvaart in te zetten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zie: Kamerstuk 30 373, nr. 63). Dit bureau vervult een «makelaarsfunctie» tussen verladers die traditioneel van het spoor gebruik maken en de binnenvaartsector. De uiteindelijke keuze is echter aan de desbetreffende verladers. Voor het zomerreces verwacht ik de resultaten van dit onderzoek met u te kunnen delen.
Is het in een geval van een calamiteit voldoende duidelijk wie verantwoordelijk is en voor wat? Kunt u toelichten hoe dit geregeld is met het lokale bestuur, de veiligheidsregio en andere betrokken instanties?
Ja. In het geval van een calamiteit is de betreffende gemeente verantwoordelijk voor de crisisbeheersing. Afstemming bij calamiteiten met het lokale bestuur, de veiligheidsregio en andere betrokken instanties vindt plaats binnen daartoe ingerichte crisisbeheersingsstructuren. Vertegenwoordigers van de spoorsector nemen hier op verzoek aan deel. Ter plaatse vindt afstemming plaats tussen de leidinggevende van brandweer of politie en de algemeen leider (Officier van Dienst) van ProRail. De hulpdiensten hanteren daarbij een opschalingsmodel conform de gecoördineerde regionale inzetbestrijdingsprocedure (Grip). Om de afspraken voor iedereen helder te maken is een convenant gesloten tussen ProRail en het Veiligheidsberaad / Korpsbeheerders politie. Op basis hiervan zijn regionale convenanten met Veiligheidsregio’s / politieregio’s gesloten en is de uitvoering hiervan uitgewerkt in regionale operationele planvorming. Taken en verantwoordelijkheden op bestuurlijk niveau zijn weergegeven in een bestuurlijke netwerkkaart.1
Hoe staat het met de effectiviteit van het maatregelenpakket langs de IJssellijn, Twentelijn en Twentekanaallijn en operationele maatregelen die hier zijn geïmplementeerd en om welke maatregelen gaat het hier dan eigenlijk (Kamerstuk 29 984, nr. 711)? Wat zijn in dit verband de toezeggingen uit het verleden als het gaat om het voorkomen van (geluids- en trillingen) hinder en overlast door spoorverkeer als het gaat om het traject door Oost-Nederland. Had het maatregelenpakket hier geen betrekking op? Deelt u de mening dat extra investeringen langs deze spoorlijnen noodzakelijk zijn (zeker gezien vertraging Betuweroute), een en ander in overleg met de omwonenden, om hier de geluidshinder en trillingen te beperken door middel van geluidsschermen, geluidsdempers en andere denkbare maatregelen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om deze extra maatregelen op korte termijn te treffen, te dekken uit de investeringsruimte spoor tot 2030? Zo nee, waarom niet?
Met de provincies Gelderland en Overijssel heb ik overleg gevoerd over het voorkomen van de al jaren in Oost-Nederland ervaren hinder en overlast door spoorverkeer. Naar aanleiding hiervan zijn afspraken gemaakt over een pakket aan maatregelen die de robuustheid van de Bentheimroute als omleidingsroute kunnen vergroten. Met dit pakket wordt beoogd de omgevingshinder te verminderen en de veiligheid te vergroten. De concrete maatregelen zijn beschreven in mijn brief van 3 oktober 2016 (Kamerstuk 30 373, nr. 63). Het gaat daarbij onder meer om «no regret»-maatregelen die in het kader van het Meerjarenprogramma Geluidsanering naar voren zullen worden gehaald vanwege de omleidingen: op diverse locaties langs de IJssellijn en de Twentelijn kan mogelijk 16 kilometer spoor voorzien worden van raildempers (zie: Kamerstuk 29 984, nr. 694). Ik ga er van uit dat met deze maatregelen voldoende verbetering gerealiseerd wordt.
Bent u op de hoogte van de Duitse aanpak waar de regering middelen beschikbaar stelt aan vervoerders om het materieel geluidsarmer te maken? Bent u bereid om met Duitsland een gezamenlijke aanpak te hanteren in dezen? Zo nee, waarom niet? Bent u in navolging van Duitsland ook bereid om middelen beschikbaar te stellen uit de vrije beleidsruimte spoor aan spoorgoederenvervoerders om het materieel geluidsstiller te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. In Nederland ondersteun ik het bronbeleid spoorweggeluid met nationale financiering sinds 2013. Vervoerders ontvangen een bonus van € 0,04 per wagonkilometer voor de inzet van wagons met omgebouwde (K of LL-) remblokken, welke ProRail verrekent met de gebruiksvergoeding. De maximum bonus bedraagt € 4.800 per wagon. Dit bedrag is een tegemoetkoming voor de ombouwkosten en de extra onderhoudskosten. ProRail werkt samen met de Duitse en Zwitserse infrastructuurbeheerders (i.c. DB Netz en SBB-infrastructuur) om het uitkeren van de bonus administratief te vereenvoudigen. De bonusregeling loopt ingevolge de uitvoeringsverordening 2015/429/EU door tot en met 31 december 2021. In dit perspectief zie ik geen noodzaak om extra middelen in te zetten.
De gasboring in Heerenveen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Gasboring Heerenveen gaat door»?1
Ja.
Klopt het dat Vermillion al sinds 2015 gas wint onder de woonwijk Skoatterwâld en het gebied ten zuiden van de Bontebok in Heerenveen op basis van een concept-winningsvergunning?
Ik ben er van op de hoogte dat Vermilion Energy Netherlands (hierna: Vermilion) gas wint uit het Langezwaag-gasveld, dat voor een groot gedeelte onder de gemeente Heerenveen ligt. Vermilion is sinds 2004 in het bezit van een winningsvergunning (Staatscourant 18 mei 2004/nr. ME/EP/UM-4033203). Op basis van alleen een winningsvergunning kan een operator nog geen gas winnen. Om gas te mogen winnen dient er een winningsplan te zijn waarmee ik heb ingestemd. Op 17 september 2012 heb ik ingestemd met het winningsplan van Vermilion voor dit gasveld. Het winningsplan uit 2012 vormt nog steeds het vigerende winningsplan. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie. Op 2 april 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) gestuurd. Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen in de geest van de nieuwe Mijnbouwwet zou behandelen. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden, was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag. De productie van aardgas is daarmee echter niet opgeschort. Vermilion behield immers instemming met het vigerende winningsplan uit 2012.
In overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heb ik TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze gegevens heb ik Vermilion per brief d.d. 29 juni 2016 laten weten dat de productie op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 kon doorgaan, in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan.
Klopt het dat door middel van een dergelijke constructie ook gas gewonnen wordt onder het internationale bedrijventerrein De Kavels? Hoe verhouden deze winningen zich met de nieuwe mijnbouwwet?
De inspecteur-generaal der mijnen beoordeelt op dit moment of de gaswinning onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels ook valt onder de winning zoals ik die heb toegestaan in mijn brief d.d. 29 juni 2016 (zie het antwoord op vraag 2).
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er op 16 februari 2017 advies gevraagd aan SodM en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Klopt het dat Vermillion in 2015 een wijziging van het winningsplan heeft ingediend toen bleek dat het gasveld bij Langezwaag groter bleek dan verwacht? Is dit gewijzigde winningsplan inmiddels door u goedgekeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de gangbare procedure voor winning in een gebied waarbij een gewijzigd winningsplan is ingediend, en waarbij deze nog niet door u is goedgekeurd? Wie is in dit geval verantwoordelijk voor de informatieverlening naar gemeente(n) en provincie(s)?
Op grond van artikel 34 Mijnbouwwet is winning toegestaan op basis van een winningsplan waarmee ik heb ingestemd. Mijnbouwmaatschappijen dienen tijdig een gewijzigd winningsplan in te dienen, zodat men conform het dan nog bestaande winningsplan kan blijven winnen terwijl de wijziging in behandeling wordt genomen. Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Bij het in procedure nemen van een gewijzigd winningsplan ben ik verantwoordelijk voor de informatieverlening die met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure samenhangt, zoals het organiseren van bijvoorbeeld een informatiesessie rondom het adviesrecht voor de decentrale overheden en het organiseren van een informatiesessie voor bewoners.
Kunt u een beschrijving geven van begrenzingen bij winning van een eenmaal door een gemeente afgegeven toestemming? Moet onder de nieuwe mijnbouwwet een wijziging op een winningsplan actief gecommuniceerd worden met een gemeente? Zo ja, waaruit bestaat dan de instemmingsruimte van een gemeente? Zo nee, waarom brengt de nieuwe mijnbouwwet geen wijziging op een eerder winningsplan met zich mee?
In een winningsplan wordt onder meer de verwachte omvang van het desbetreffende gasveld beschreven, het maximaal te winnen volume aardgas, de duur van de winning, de bijbehorende risico’s op bodembeweging en de wijze waarop deze worden gemonitord en gemitigeerd. De decentrale overheden, waaronder de gemeente, stel ik in de gelegenheid om mij te adviseren. De adviezen die de decentrale overheden geven, betrek ik bij mijn instemmingsbesluit en deze kunnen zich vertalen in voorschriften die ik kan verbinden aan het winningsplan. Voorschriften kunnen bijvoorbeeld zien op de maximale hoeveelheid te winnen gas of op de snelheid waarmee het gas gewonnen wordt met het oog op de veiligheid of het voorkomen van schade. Binnen deze voorschriften is de winning vervolgens toegestaan overeenkomstig het winningsplan waarmee ik heb ingestemd.
Op de voorbereiding van een wijziging van het besluit tot instemming met een winningsplan is, conform artikel 34 lid 4 van de Mijnbouwwet, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Gedurende deze procedure vindt er actieve communicatie plaats met de decentrale overheden.
Voor zover de adviezen van de decentrale overheden zien op de afwegingsruimte die ik heb op grond van artikel 36 lid 1 van de Mijnbouwwet, betrek ik de adviezen bij het instemmingsbesluit. Deze afwegingsruimte bevat redenen van het belang van veiligheid voor omwonenden en schade aan gebouwen, het planmatig beheer van delfstoffen en nadelige gevolgen voor het milieu en voor de natuur.
Wat is uw opvatting over het bericht dat het communicatieproces tussen Vermillion en de gemeente niet goed zou zijn verlopen ten gevolge van de ontwikkelingen die een nieuwe mijnbouwwet met zich meebrengt? Is de wijziging van de mijnbouwwet naar uw mening een plausibele verklaring voor genoemde miscommunicatie? Zo ja, tot welke termijn kunnen mijnbouwbedrijven zich naar uw mening verschuilen achter een wetswijziging? Zo nee, laat u genoemde winning stil leggen?
Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Ik kan derhalve niet aangeven of de wijziging van de Mijnbouwwet een plausibele verklaring is geweest voor de berichtgeving dat hun onderlinge communicatieproces niet goed zou zijn verlopen.
Ik ben van mening dat een open en transparante communicatie van groot belang is. Hiervoor zijn mogelijkheden ingebouwd in het besluitvormingsproces op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet. Aangezien de nieuwe Mijnbouwwet geen overgangsrecht kent, worden alle winningsplannen die nog in behandeling conform de aanpassingen in de wet behandeld.
Ik heb de bevoegdheid in te grijpen en eventueel een winning stil te leggen op het moment dat er sprake is of dreigt te zijn van een ernstige aantasting van belangen, zoals veiligheid en milieu. Het moet hier dan gaan om een acuut risico. Op basis van analyses van SodM en TNO ben ik van mening dat hier geen sprake van is.
Wat is de exacte begrenzing van het winningsplan van 2012 behorend bij het boorplatform van het Opsterlandse Langezwaag? Is er sprake van een wijziging van de begrenzing bij dit boorplatform vanwege het gewijzigde winningsplan van 2015? Zo ja, waar bestaat die wijziging uit?
De omvang en ligging van de winningslocatie maakt geen onderdeel uit van het winningsplan. Het winningsplan ziet op de ondergrond, voor de winningslocatie is een omgevingsvergunning nodig. De oorspronkelijke omgevingsvergunning uit 2012 is inmiddels vervangen door de revisievergunning uit 2016, waarbij ook de aansluiting van de derde put LZG-03 is vergund. Door deze derde aansluiting zijn de contouren van de winningslocatie aangepast. Deze aanpassing staan los van de ingediende wijziging van het winningsplan van 2015.
Is er naar uw mening in het geval van winning bij Langezwaag sprake van miscommunicatie of een hiaat in de nieuwe mijnbouwwet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen hiaat in de Mijnbouwwet. Met de recente wijzigingen is wel een systeem ontstaan waarover extra communicatie nodig is. Overeenkomstig de gewijzigde Mijnbouwwet heb ik op 16 februari 2017 een adviesverzoek aan gemeente Heerenveen verstuurd, waarbij de meest recente informatie aan de gemeente is toegestuurd.
Ontslaguitkeringen voor NS-managers |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bijna zes ton voor ontslagen NS-bobo’s»?1
Ja.
Is het bedrag voor beëindigingvergoedingen van 565.956 euro, zoals dat in het NS-jaarverslag staat, geheel besteed ten behoeve van de vergoeding voor de twee genoemde managers op sleutelposities? Zo nee, aan wie dan nog meer?
Ja.
Op grond van welke criteria is de hoogte van de beëindigingvergoeding vastgesteld?
De NS heeft mij laten weten dat als gevolg van de nieuwe strategie van NS er functies zijn gewijzigd, verdwenen en bijgekomen. Voor twee managers is gebleken dat er geen geschikte functies meer zijn binnen NS. Met wederzijds goedvinden hebben werkgever en werknemer de arbeidsrelatie beëindigd. Hiervoor zijn individuele beëindigingsovereenkomsten gesloten waarbij onder andere rekening is gehouden met het salaris en het aantal dienstjaren.
Is er voor het verstrekken van dergelijke vergoedingen vooraf goedkeuring van de Staat als enig aandeelhouder nodig of is de aandeelhouder daar vooraf van op de hoogte gesteld?
Op basis van het vennootschapsrecht komen mij als aandeelhouder alleen bevoegdheden toe op het gebied van benoeming, ontslag en beloning van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen.
De beëindigingsvergoedingen, zoals genoemd in de jaarrekening van NS, zijn een aangelegenheid tussen de raad van bestuur van NS en de twee managers.
Kan de aandeelhouder deze beëindigingvergoeding nog beperken of tegengaan? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er en gaat u van deze mogelijkheden gebruikmaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt bij de inwerkingtreding van de Wet uitbreiding personele reikwijdte WNT (WNT-3) de beëindigingvergoeding maximaal 75.000 euro, voor zover functionarissen onder de Wet normering topinkomens (WNT) vallen? Zo ja, kan dit dan ook als richtlijn voor ontslagvergoedingen bij staatsdeelnemingen gaan gelden en hoe beziet u het nu uitgekeerde bedrag in dat licht? Zo nee, waarom niet?
Nee, als aandeelhouder stel ik het beloningsbeleid vast van de raad van bestuur van staatsdeelnemingen. Als aandeelhouder ga ik niet over de vertrekvergoeding van het overige personeel, dit is een zaak van de onderneming zelf. De WNT heeft betrekking op de publieke en semi-publieke sector; hier valt NS niet onder.
Ziet u op andere wijze kans vergoedingen als deze (zowel nu als in de toekomst) te beperken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat aardbevingsbestendig bouwen niet hoeft in Groningen |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inzake het aardbevingsbestendig bouwen in Groningen?1
Ja.
Hoe waardeert u, gelet op het feit dat de dreiging van aardbevingen niet is weggenomen, het feit dat bouwbedrijven in Groningen niet aardbevingsbestendig bouwen?
Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en van het feit dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 9998–2015). Hoewel deze NPR nog niet is voorgeschreven op grond van het Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Ook zijn er geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt aan de rand van het gebied (buiten de 0,1g PGA contour).
Klopt het dat er meer bouwbedrijven zijn die bewust niet aardbevingsbestendig bouwen? Zo ja, om hoeveel bedrijven en gebouwen gaat het en wat zijn de motieven van deze bouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening, nu algemeen bekend is dat er een risico op aardbevingen in Groningen blijft bestaan, dat bouwbedrijven ook hun verantwoordelijkheid moeten nemen en aardbevingsbestendig moeten bouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom u in december 2015 de NPR 99982 zo snel mogelijk wilde aanwijzen in de ministeriële regeling «Regeling Bouwbesluit» en daar later alsnog vanaf heeft gezien?
Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een opdrachtgever van nieuwbouw zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij opdrachtgevers van nieuwbouw en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een langetermijnoplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Kunt u uw uitspraak «het verankeren van de NPR in bouwregelgeving betekent dat eigenaren zelf verplicht zijn hun nieuwbouwwoning aan de NPR te laten voldoen. Het is niet uitgesloten dat ook op grond van het aansprakelijkheidsrecht de NAM voor de redelijke meerkosten kan worden aangesproken, maar dit is ongewis» toelichten?3
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk de NPR 9998 verplicht te maken voor nieuwbouw zodat verplicht aardbevingsbestendig gebouwd moet worden, met daarbij een vergoeding van NAM voor de redelijke meerkosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat er veel onvrede heerst onder met name woningcorporaties over de redelijke meerkostenregeling? Bent u bereid bemiddelend op te treden zodat woningcorporaties niet meer per project moeten onderhandelen met de NAM?
Woningcorporaties die een beroep doen op de nieuwbouwregeling van NAM hebben de keuze uit:
Voor meer informatie over dit onderscheid, zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 237 en nr. 667.
In het MJP is opgenomen dat de procentuele vergoeding wordt verhoogd. Het streven is dat, met de lopende herijking van de nieuwbouwregeling, meer opdrachtgevers van nieuwbouw voor deze regeling kiezen, waarmee de doorlooptijd korter is. Een onderhandelingstraject op projectbasis is dan minder vaak aan de orde.
Is het mogelijk om de onzekerheden van de NPR 9998 voldoende weg te nemen, zodat deze in het Bouwbesluit opgenomen kan worden? Zo ja, is dat wenselijk en op welke termijn?
De huidige versie van NPR 9998 stamt uit 2015. In principe is deze versie reeds geschikt om aan te wijzen in de Regeling Bouwbesluit 2012. In het antwoord op vragen 5, 6 en 7 is uitgelegd waarom dit tot op heden niet is gebeurd.
Dit laat onverlet dat de NPR 9998 kan worden verbeterd en nader wordt uitgewerkt op basis van de opgedane ervaringen en voortschrijdende kennis. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft hiervoor een opdracht gegeven aan de NEN die loopt tot medio 2018. De eerste resultaten worden in de loop van 2017 verwacht.
Periodieke aanpassing van de NPR was vooraf beoogd. Om deze reden is het voornemen om de NPR niet aan te wijzen in het Bouwbesluit zelf, maar in de onderliggende Regeling Bouwbesluit 2012. Het is daardoor eenvoudiger de meeste recente NPR wettelijk te verankeren.
De 9e rapportage van de Europese Commissie over relocatie en hervestiging van vluchtelingen |
|
Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u het aantal van 63000 mensen, dat in aanmerking komt voor relocatie in Europa vanuit Griekenland, waarover de 9e rapportage spreekt bevestigen? Kunt u de Nederlandse toezegging van 3797 mensen ook bevestigen?1 2
De Europese Commissie heeft inmiddels op 2 maart jl. het 10e voortgangsverslag over herplaatsing en hervestiging uitgebracht.3 In dit verslag schrijft de Europese Commissie expliciet dat er in Griekenland 20.000 personen verblijven die in aanmerking kunnen komen voor herplaatsing. De Europese Commissie verwacht dat deze situatie stabiel blijft, gelet op de bestendige uitvoering van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016. Het aantal aanwezige herplaatsingskandidaten is dus aanzienlijk lager dan de aantallen waar in de Raadsbesluiten van 14 en 22 september 2015 vanuit werd gegaan. Voor de toelichting bij het Nederlandse aandeel voor Griekenland verwijs ik nu naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Voortman (GroenLinks).4 In dit verband acht het kabinet het nog wel relevant om te melden dat de Europese Commissie in dit verslag aangeeft dat Nederland, als een minimum, verder zou moeten gaan met het huidige maandelijkse aantal herplaatsingen uit Griekenland. Dit in tegenstelling tot lidstaten die een duidelijke vingerwijzing krijgen van de Europese Commissie om te starten met herplaatsing, of meer te doen.
Waarom worden de cijfers waar u van uit gaat, te weten een aandeel van ongeveer 1400 mensen op een totaal van 24000 mensen die in aanmerking komen voor relocatie vanuit Griekenland, nergens in deze rapportages genoemd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel aanvragers van relocatie zijn door Nederland geweigerd? Op welke gronden? Was er hierbij ook sprake van veiligheidsgronden?
De Raadsbesluiten bevatten een beschrijving van de herplaatsingsprocedure. Daarin is één afwijzingsgrond voorzien, te weten een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid of ernstige redenen om de bepalingen inzake uitsluiting als vastgelegd in de artikelen 12 en 17 van Richtlijn 2011/95/EU toe te passen. Bijna 20 zaken zijn op basis van deze afwijzingsgrond geweigerd. Een zaak betreft dan zowel de personen zelf waarbij een contra-indicatie werd geconstateerd, als hun familieleden, die vanwege het behoud van de eenheid van het gezin eveneens werden geweigerd. In dit verband is het nog vermeldenswaardig dat de Europese Commissie in het door u aangehaalde 9e voortgangsverslag, Nederland als een goed voorbeeld heeft genoemd in de wijze waarop deze weigeringen worden gemotiveerd.
Welke betekenis hebben de aantallen die in de hierboven aangehaalde bijlage van de 9e voortgangsrapportage worden genoemd volgens u? Deelt u de mening dat het noemen van deze aantallen verwarrend is, aangezien deze aantallen niet in overeenstemming zijn met het aantal mensen dat daadwerkelijk in aanmerking komt voor relocatie? Gaat u de Europese Commissie vragen voortaan eenduidige cijfers te gebruiken zodat meteen duidelijk is hoeveel relocaties Nederland feitelijk op zouden moeten nemen?
Het Kabinet begrijpt dat het niet eenvoudig is om wegwijs te raken in de veelheid aan cijfers die over dit onderwerp worden gewisseld. Daarom vindt het Kabinet het belangrijk om hier steeds helder en eenduidig over te communiceren. Naar de mening van het Kabinet levert het 10e voortgangsverslag van de Europese Commissie een bijdrage aan de gewenste eenduidigheid door nu ook in het verslag zelf te verwijzen naar het aantal herplaatsingskandidaten dat daadwerkelijk in Griekenland aanwezig is.
Hoe verhouden de aantallen te herplaatsen vluchtelingen waar u vanuit gaat zich tot de aantallen relocaties die genoemd worden in de beslissingen van de Europese Raad van 22 juli 20153 en van 22 september 20154 zoals genoemd bij de bekendmaking van de 9e voortgangsrapportage?
De maximale aantallen in de Raadsbesluiten waren een inschatting van het aantal personen dat in aanmerking zou kunnen komen voor herplaatsing, gebaseerd op onder meer informatie van Frontex en EASO over de migratiesituatie in Griekenland en Italië zoals die was voorafgaand aan beide Raadsbesluiten. Het ging dus niet om een vooraf geregistreerd aantal asielzoekers waarvan op dat moment vaststond dat zij voor herplaatsing in aanmerking zouden komen. Van die laatste groep heeft de Europese Commissie een beeld geschetst in het 10e voortgangsverslag.
Het bericht “Onrealistische AOW-leeftijd op pensioenoverzicht” van radar.avrotros.nl |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onrealistische AOW-leeftijd op pensioenoverzicht» van RADAR?1
Ja
Wat is er sinds de brief van 3 juni 2016 waarin u ons informeert over de voortgang van de motie Vermeij en Van Weyenberg (32 043, nr. 303), waarin wij vragen om de informatie op mijnpensioenoverzicht.nl aan te vullen met de verwachte AOW-leeftijd, concreet gedaan?
In de genoemde brief van 3 juni 20162 heb ik u geïnformeerd over de uitkomsten van de impactanalyse naar de gevolgen van het opnemen van een variant in het Pensioenregister gebaseerd op de verwachte AOW-leeftijd en de daarbij behorende pensioenrichtleeftijd. De conclusie luidde dat het tonen van pensioenbedragen op de verwachte AOW-leeftijd weliswaar van toegevoegde waarde kan zijn om als deelnemer een inschatting te krijgen van het te verwachten pensioen, maar ook dat de betrouwbaarheid van de getoonde pensioenbedragen met veel onzekerheden is omgeven. Gegeven deze onzekerheden en bijkomende kosten voor de deelnemers, heb ik mij aangesloten bij de conclusie van het bestuur van de Stichting Pensioenregister, dat het beter is om alleen de verwachte AOW-leeftijd te tonen zonder bedragen.
Het bestuur van de Stichting Pensioenregister vindt het belangrijk om duidelijk te communiceren dat de toekomstige AOW-leeftijd zal stijgen. Op de website www.Mijnpensioenoverzicht.nl worden deelnemers hiervoor via een link doorverwezen naar de website van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Op deze website wordt een rekentool aangeboden waarmee mensen inzicht kunnen krijgen in de verwachte AOW-leeftijd na 2022. Het bestuur heeft mij laten weten op korte termijn waar mogelijk nog beter te wijzen op de stijging van de AOW-leeftijd. Daarnaast wordt onderzocht of de tool voor de berekening van de individuele AOW-leeftijd te integreren is in Mijnpensioenoverzicht.nl, in plaats van de link naar de website van de SVB.
In navolging van de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar en drie maanden in 2022 is ook de functionaliteit «Eerder stoppen of langer doorwerken» aangepast. Mensen kunnen hun AOW- en pensioenbedragen bekijken op verschillende AOW-leeftijden. De bedragen kunnen worden getoond op AOW-leeftijd min twee jaar en plus één jaar, wat neerkomt op 65 jaar en drie maanden en 68 jaar en drie maanden3.
Kunt u ons een tijdpad geven van wanneer de verwachte AOW-leeftijd voor iedereen te zien zal zijn op mijnpensioenoverzicht.nl?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Consumentenbond wil Bel-me-niet-Register ook voor ex-klanten” |
|
Mei Li Vos (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van het bericht «Consumentenbond wil Bel-me-niet-Register ook voor ex-klanten»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat consumenten die ingeschreven staan in het Bel-me-niet-Register nog steeds ongevraagd en ongewenst gebeld worden door een instantie of bedrijf?
Het Bel-me-niet register is bedoeld om consumenten te beschermen tegen ongevraagde verkooptelefoontjes en om irritatie hierover te verminderen. Ik hecht zeer aan deze doelen. In het «Bel-me-niet register» kunnen consumenten zich voor onbepaalde tijd inschrijven als zij geen ongevraagde (verkoop)telefoontjes meer willen ontvangen. Zij mogen dan niet benaderd worden door bedrijven waar zij geen klant zijn.
Ondanks een inschrijving in het Bel-me-niet register mogen consumenten wel telefonisch benaderd worden door bedrijven waar zij klant zijn, of zijn geweest. Wanneer consumenten in deze situatie niet gebeld willen worden, kunnen zij gebruik maken van hun recht van verzet. Het recht van verzet houdt in dat de ondernemer de klant de mogelijkheid moet bieden om zich te verzetten tegen het verdere gebruik van zijn telefoonnummer door het betreffende bedrijf. Het bedrijf dat belt moet de consument hierover informeren en dit desgewenst direct en kosteloos regelen. Hierna mag de consument niet meer worden gebeld door dat bedrijf. Het bedrijf moet het betreffende telefoonnummer direct uit alle eigen bellijsten verwijderen zodat de consument door dat bedrijf in het vervolg niet meer gebeld wordt. Het recht van verzet kan tegen ieder bedrijf worden gebruikt door zowel klanten, ex-klanten en niet-klanten. De Autoriteit Consument en Markt ziet toe op de naleving van deze regels.
Ik moedig alle consumenten die beschermd wensen te worden tegen ongevraagde (verkoop) telefoontjes of hier irritatie van ondervinden aan om gebruik te maken van het Bel-me-niet register en het recht van verzet.
Klopt het dat wettelijk een consument gebeld mag worden als hij of zij eerder klant was bij het bellende bedrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stelling van de Consumentenbond dat alle consumenten gevrijwaard moeten worden van verkooptelefoontjes, ook als deze consumenten eerder klant waren van het bellende bedrijf?
Zoals beschreven onder vraag 3 hebben we een systeem waarin het Bel-me-niet register en het recht van verzet elkaar aanvullen. Door een inschrijving in het register mogen consumenten niet benaderd worden door bedrijven waar zij geen klant zijn. Daarnaast kunnen consumenten wanneer zij door een bedrijf benaderd worden gebruik maken van hun recht van verzet, en direct aangeven dat zij niet meer gebeld willen worden. Dit zorgt er voor dat consumenten die geen prijs stellen op het contact, slechts maximaal één keer door een specifiek bedrijf gebeld kunnen worden.
Naar mijn mening biedt het huidige systeem voor telefonische direct marketing, waarin consumenten het recht van verzet wordt geboden, een evenwichtige waarborg van de belangen van het bedrijfsleven en de consument.
Bent u van plan de wet aan te passen zodat alle consumenten gevrijwaard blijven van verkooptelefoontjes, ook als ze eerder klant waren van het bellende bedrijf? Zo ja, kan dat via een nota van wijziging bij een wetsvoorstel dat binnenkort aan de Kamer wordt gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Het Bel-me-niet register is bedoeld om consumenten te beschermen tegen ongevraagde verkooptelefoontjes en irritatie hierover te verminderen. Ik vind het belangrijk om deze doelen te blijven nastreven. Onlangs is de herziening van de Europese ePrivacy richtlijn aangekondigd. Deze richtlijn is de Europese basis voor de regelgeving over ongevraagde communicatie. In het kader van dit herzieningstraject ben ik voornemens te bezien of de Telecommunicatiewet met betrekking tot de regels voor het Bel-me-niet register aanpassing behoeft. In dat kader zal ik met betrokken partijen zoals de Consumentenbond, brancheorganisaties en de ACM in gesprek gaan. Eventuele wijzigingen zullen binnen dat herzieningstraject worden doorgevoerd.
Het bericht “Opheldering geëist over dood 14-jarige Luciano” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opheldering geëist over dood 14-jarige Luciano»?1
Ja.
Klopt de inhoud van het bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Over de feiten kan ik, in het kader van de privacy van de nabestaanden, geen mededelingen doen.
Zo ja, waarom is er door de politie en/of het Openbaar Ministerie geen nadere onderbouwing van de dood van het slachtoffer gegeven aan de nabestaanden? Gaat dat alsnog zo spoedig mogelijk gebeuren? Zo nee, waarom niet?
In beginsel worden nabestaanden die om een dossier van een overleden familielid verzoeken door het Openbaar Ministerie eerst op het parket uitgenodigd voor inzage. Een belangrijke reden hiervoor is dat eventuele vragen kunnen worden beantwoord en de nabestaanden zo veel mogelijk kunnen worden ondersteund door medewerkers van Slachtofferhulp Nederland.
De vraag of in bepaalde gevallen inzage wordt verleend of (delen uit) het dossier fysiek in afschrift aan de nabestaanden worden meegegeven zal van geval tot geval worden bekeken. Doorgaans is het OM terughoudend met het uit handen geven van confronterende foto’s of lijkschouwrapportages. Niet in de laatste plaats omdat anderen binnen een groep nabestaanden hier soms niet mee willen worden geconfronteerd. In voorkomende gevallen wordt de mogelijkheid gegeven deze documenten eerst bij de eigen huisarts in te zien. Zodra een nabestaande aangeeft dat bepaalde documenten voor hem van belang zijn bij de rouw- en traumaverwerking kan in overleg met de officier van justitie worden bepaald ten aanzien van welke documenten fysieke verstrekking mogelijk is.
Het door de nabestaanden gedane verzoek tot inzage in het politiedossier dat gericht was aan de politie, is door de politie doorgezonden aan het Openbaar Ministerie omdat het Openbaar Ministerie formeel bevoegd is om op het verzoek te reageren. Het Openbaar Ministerie heeft het verzoek in behandeling genomen en inmiddels heeft een reactie op het verzoek aan de nabestaanden plaatsgevonden. Gelet op de privacy van de nabestaanden doe ik geen mededelingen over de inhoud van deze reactie en over de contacten met de nabestaanden.
De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben aangegeven dat de moeder van het slachtoffer het rapport van de inspecties heeft ontvangen. De inspecties hebben eind maart een gesprek met moeder gepland om het rapport en de bevindingen daarin toe te lichten.
Een onderzoek als dit vergt de nodige zorgvuldigheid. Gedurende het onderzoek is moeder door de inspecties op procesniveau op de hoogte gehouden van het verloop van het onderzoek. Er is vanaf het eerste contact aangegeven dat er lopende het onderzoek geen inhoudelijke informatie kon worden verstrekt.
Waarom hebben de ouders nog steeds geen inzage gekregen in de bestaande rapporten van de politie en de Inspectie? Gaat dat alsnog gebeuren en zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 3.
Is er forensische sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer? Zo nee, waarom niet, gezien het feit dat wel de conclusie zelfdoding door de betreffende instanties is getrokken?
Over de vraag of al dan niet sectie is verricht op het lichaam van het slachtoffer doe ik geen mededelingen in verband met de privacy van de nabestaanden.
Deelt u de mening dat deze trieste situatie wederom laat zien dat de nabestaanden in de kou staan als een dierbare komt te overlijden en de betreffende instanties geen opheldering over de doodsoorzaak van het slachtoffer willen geven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Zo ja, gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat er een forensische sectie wordt verricht in alle gevallen waarin de doodsoorzaak niet duidelijk is? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer uit forensisch onderzoek feiten of omstandigheden bekend worden die enig strafbaar feit of betrokkenheid van anderen, voorafgaande aan de dood, doen vermoeden, er reden bestaat om over te gaan tot sectie op het lichaam. Sectie is dan noodzakelijk om de doodsoorzaak van de betreffende persoon vast te stellen. Dit criterium geldt in het algemeen en is niet gekoppeld aan de leeftijd van het slachtoffer.
Bent u dan op zijn minst bereid er voor te zorgen dat er altijd een forensische sectie wordt verricht als het een minderjarig slachtoffer is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de benodigde gelden voor Huntington onderzoek niet op tafel komen |
|
Pia Dijkstra (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat afgelopen maandag, 27 februari 2017, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het Campagneteam Huntington en de onderzoekers naar Huntington heeft laten weten dat de benodigde vier miljoen euro niet vanuit het ministerie beschikbaar gesteld zal worden en dat de onderzoekers voor benodigde gelden maar bij de farmacie en andere organisaties moeten leuren?
Tijdens de mondelinge begrotingsbehandeling van VWS van 10 november 2016 heb ik gezegd dat het ministerie geen innovatiefonds heeft om de gevraagde vier miljoen euro beschikbaar te stellen. Wel heb ik toegezegd om de onderzoekers te ondersteunen bij het vinden van andere mogelijke financieringsbronnen. Het laatste gesprek met de onderzoekers heeft op 23 februari 2016 plaatsgevonden. Op 27 februari 2016 is geen berichtgeving geweest richting het Campagneteam en de onderzoekers.
In hoeverre klopt het dat de onderzoekers nu met een kluitje in het riet worden gestuurd omdat er, volgens het Ministerie van VWS binnen de begroting geen instrumenten beschikbaar zijn, en de onderzoekers verwezen worden naar (Europese) subsidieregelingen die tot nu toe tot niets hebben opgeleverd? In hoeverre acht u dit ondersteuning van het Campagneteam Huntington en de onderzoekers?
Conform de toezegging hebben de medewerkers van VWS initiatief genomen om samen met de onderzoekers en het Campagneteam gesprekken te voeren met experts van het Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de topsector Life Sciences & Health. We hebben ook geholpen bij het vinden van de juiste contactpersonen bij onderzoeksfinanciers NWO en ZonMw. Behalve de al bekende subsidieregelingen, zijn ook enkele nieuwe mogelijkheden toegelicht en nader verkend. Ik zal meer details geven over deze mogelijkheden in de toegezegde Kamerbrief over Huntington onderzoek en zorg. Overigens hebben de onderzoekers zelf aangegeven dat ze de inzet van het ministerie waarderen en graag verder samenwerken.
Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot uw toezegging, gedaan tijdens de begrotingsbehandeling van VWS d.d. 10 november jl., om de onderzoekers te assisteren in het vinden van de juiste fondsen om de benodigde vier miljoen euro bij elkaar te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze benodigde vier miljoen euro zo snel mogelijk op tafel dient te komen om verder leed, veroorzaakt door de slopende erfelijke ziekte Huntington, te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u het gerechtvaardigd acht dat u de onderzoekers met lege handen op pad stuurt?
Ik ben onder de indruk van de bevlogenheid van het Campagneteam en de onderzoekers. De medewerkers van VWS, RVO en LSH hebben zich de afgelopen maanden dan ook ingezet om zoveel mogelijk te assisteren, wat helaas niet direct tot extra middelen op korte termijn heeft geleid. Van de onderzoekers krijg ik het signaal dat ze de inzet van de overheid waarderen.
Zoals ik eerder aangaf tijdens de mondelinge begrotingsbehandeling, acht ik het helaas niet waarschijnlijk dat met vier miljoen euro de ziekte van Huntington bestreden is. De ontwikkeling van een geneesmiddel, dat honderden miljoenen meer zal kosten, is de verantwoordelijkheid van de farmaceutische industrie. Het ontbreken van «incentives» voor de industrie om geneesmiddelen voor bepaalde (zeldzame) ziekten te ontwikkelen, is een breder probleem dat ik wil adresseren door bijvoorbeeld het faciliteren van alternatieve business modellen voor geneesmiddelontwikkeling. Ik herhaal mijn toezegging van 10 november jl. dat ik zeer bereid ben om te (blijven) assisteren om deze 4 miljoen euro te vinden voor dit onderzoek.
De astronomische ontslagvergoeding voor NS managers |
|
Eric Smaling |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de ontslagvergoedingen van enkele tonnen die twee oud-managers van de NS hebben ontvangen?1
De raad van bestuur heeft met de twee managers een vaststellingsovereenkomst gesloten. In mijn rol als aandeelhouder heb ik daar geen betrokkenheid bij. Ik ben betrokken bij de benoeming, het ontslag en de beloning van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen.
Wat is de reden dat deze managers deze vergoedingen hebben ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 2 van de vragen die de leden Omtzigt en van Helvert hebben gesteld.
In hoeverre vindt u het passend dat een bedrijf dat volledig in handen is van de overheid dergelijke ontslagvergoedingen hanteert?
Op basis van het vennootschapsrecht komen mij als aandeelhouder alleen bevoegdheden toe op het gebied van benoeming, ontslag en de beloning van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen. Het personeel elders in de organisatie valt onder directe verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van NS.
Wat is de reden dat u als aandeelhouder niet in staat bent om dit soort excessen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Zou de NS niet beter net als ProRail kunnen worden omgevormd tot een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) waardoor u beter in staat bent om te sturen op het beleid? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
NS is een staatsdeelneming en heeft daardoor een grotere zelfstandigheid en kan als onderneming tot doelmatige en zakelijke uitvoering van de taken komen. Bestuurders en commissarissen krijgen daardoor tot op zekere hoogte de ruimte om te ondernemen en in te spelen op de behoeften van de reizigers. Deze structuur geeft naar mijn mening de beste basis om een goed en betaalbaar product te leveren aan de treinreizigers.
De bevoegdheden van de aandeelhouder zijn gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek en disciplineert de overheid als aandeelhouder tegen teveel operationele sturing. Het dagelijks beleid van NS is een directe verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van NS. De raad van bestuur is naar mijn mening het beste in staat om sturing te geven aan en toezicht te houden op de (dagelijkse) operationele activiteiten van de onderneming. In mijn rol als aandeelhouder ben ik ervoor verantwoordelijk dat het publieke belang dat NS dient, geborgd wordt en stuur ik aan op goed ondernemingsbestuur. Dit doe ik door betrokken te zijn bij bepaalde zaken, zoals het benoemen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur en van de raad van commissarissen.
Het bericht ‘Hoge NS bazen kregen half miljoen oprotpremie’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in de Telegraaf van 28 februari 2017 «Bijna 6 ton voor ontslagen NS-bobo's»?1
Ja.
Vanaf wanneer was u op de hoogte van de uitkering van € 600.000 aan deze managers?
Via het jaarverslag van NS heb ik kennis genomen van de beëindigingsvergoeding van twee managers.
Bent u op de hoogte van de reden van uitkering van deze vertrekregelingen voor beide managers? Zo nee, wilt u zich op de hoogte laten stellen en de reden aan de Kamer meedelen?
De NS heeft mij het volgende laten weten: Vorig jaar is door de NS een nieuwe strategie vastgesteld («Spoorslags beter»). Onderdeel van de herijkte strategie is een wijziging in de topstructuur van NS. Om deze wijziging te realiseren zijn een aantal reorganisaties en aanpassingen in de organisatie en het management nodig geweest. Dit om de organisatie slagvaardiger en efficiënter te laten functioneren om zo betere prestaties te kunnen leveren voor de reiziger. Dit alles heeft ook geleid tot wijzigingen in bepaalde functies; er zijn functies bijgekomen, banen veranderd of verdwenen. In twee gevallen is hierbij besloten om met wederzijdse goedkeuring de arbeidsrelatie te beëindigen en zijn er individuele afspraken gemaakt over de beëindigingsvergoeding.
Heeft u toestemming gegeven voor deze vertrekregelingen voor beide managers? Zo ja, wanneer?
Als aandeelhouder stel ik het beloningsbeleid van de raad van bestuur vast. Als aandeelhouder ga ik niet over de beloning, benoeming en het ontslag van overig personeel. Die verantwoordelijkheid ligt bij de raad van bestuur. De hoogte van de beëindigingsvergoeding is dan ook een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. De RvB behoeft mij niet om toestemming te vragen en heeft dat ook niet gedaan.
Houden deze vertrekregelingen verband met de fraude bij de NS i.v.m. de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg?
De NS heeft mij laten weten dat het vertrek van beide managers geen verband houdt met de onregelmatigheden bij de aanbesteding van de concessie in Limburg.
Heeft de Raad van Commissarissen toestemming gegeven voor de uitkering van beide vertrekregelingen?
Het ontslag van medewerkers van NS, niet zijnde leden van de raad van bestuur, is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Hiervoor is geen goedkeuring nodig van de raad van commissarissen. De raad van commissarissen is over beide zaken wel geïnformeerd door de raad van bestuur.
Bent u bereid om de verslagen van de Raad van Commissarissen van de afgelopen twee jaren, voor zover zij betrekking hebben op de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg, alsnog aan te reiken aan de Kamer, indien nodig (deels) vertrouwelijk?
Ik heb geen beschikking over de verslagen van de vergaderingen van de raad van commissarissen. Het is ook niet gebruikelijk dat dergelijke verslagen met de algemene vergadering van aandeelhouders worden gedeeld. Nadat de onregelmatigheden in Limburg waren geconstateerd, is er veelvuldig onderzoek gedaan waar ik de Kamer steeds over heb geïnformeerd. Bovendien hangt het vertrek van de twee managers niet samen met de onregelmatigheden in Limburg. Ik zie daarom nog steeds geen reden om van deze lijn af te wijken.
Deelt u de mening dat dit zeer ruime of zelfs te ruime vertrekregelingen zijn voor managers van de NS?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 7 maart 2017 beantwoorden?
De Kamervragen zijn op 2 maart ingezonden waarop ik u in de week van 13 maart de antwoorden stuur.
Slamming door telecomcowboys |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM waarschuwt kleine ondernemers voor «lijnkaping»»?1
Ja.
Welke stappen zijn er al gezet om slamming (het ongevraagd wisselen van telefoonaanbieder zonder dat daar uitdrukkelijke voorafgaande toestemming voor gegeven is) te voorkomen?
In mijn brief van 15 december jl.2 heb ik toegelicht dat de telecomaanbieders zijn gestart met een herziening van de zelfreguleringsafspraken voor CPS/WLR-diensten3 uit 2007 om slamming van zakelijke abonnees tegen te gaan. Hierover wordt sinds begin januari intensief overleg gevoerd. De besprekingen zijn in een vergevorderd stadium. Er is echter vooralsnog geen volledige overeenstemming bereikt. Op zeer korte termijn moet duidelijk zijn of dit tot een goed resultaat leidt. Ik merk hierbij op dat het overleg tussen de telecomaanbieders moeizaam loopt en er grenzen zijn aan hetgeen met vrijwillige zelfregulering kan worden bereikt, mede gelet op de concurrentieverhoudingen in de kleinzakelijke markt. Daarom beraad ik mij op mogelijke dwingende maatregelen indien zelfregulering niet slaagt. Ik zal de Kamer, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie van 21 december jl.4, nog in het eerste kwartaal, dus eind maart, nader informeren.
Daarnaast heeft de ACM voorbeeldbrieven opgesteld waar zakelijke abonnees die het slachtoffer zijn van slamming gebruik van kunnen maken.5 In deze voorbeeldbrieven is de recente wettelijke bescherming van ondernemers tegen acquisitiefraude verwerkt, waaronder de omkering van de bewijslast, zodat zakelijke abonnees hier goed gebruik van kunnen maken. Het actief waarschuwen, door de ACM en ook de Fraudehelpdesk en MKB Nederland, draagt bij aan bewustzijn bij ondernemers om alert op te zijn op slamming en andere vormen van acquisitiefraude.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om de wet dusdanig te veranderen, dat ook ondernemers hun handtekening onder een contract moeten zetten voordat zij overstappen van provider? Waarom acht u dit positief of negatief?
De ACM doelt op consumentenwetgeving die sinds 13 juni 2014 van kracht is, het zogenoemde schriftelijkheidsvereiste. De ondernemer moet het aanbod dat hij telefonisch doet, bevestigen aan de consument. De consument tekent vervolgens het aanbod of stuurt zijn schriftelijke instemming aan de ondernemer. Dit mag ook per e-mail. Alleen dan is de consument gebonden aan het aanbod. Deze wetgeving is zeer effectief gebleken bij het terugdringen van slamming bij consumenten.
In mijn brief van 15 december jl.6 heb ik toegelicht waarom ik terughoudend ben met het introduceren van extra wetgeving. De wettelijke bescherming van ondernemers is sinds 1 juli 2017 versterkt door de wetgeving tegen acquisitiefraude, in aanvulling op de regels in het Burgerlijk Wetboek inzake vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling. Invoering van een schriftelijkheidsvereiste voor zakelijke abonnees vereist een nieuwe wetswijziging, terwijl een spoedige oplossing voor slammingklachten gewenst is. Bovendien vormt het een inbreuk op de contractvrijheid en is het een verhoging van de regeldruk (die gerechtvaardigd moet zijn). Ook acht ik het denkbaar dat het probleem zich dan verplaatst van misleiding bij telefonische acquisitie naar andere vormen van misleiding van de zakelijke abonnee (schriftelijke acquisitie, verkoop aan de deur). In de consumentenmarkt was dit niet het geval vanwege de bredere wettelijke bescherming die consumenten genieten, waar de ACM op kan handhaven (Wet Oneerlijke Handelspraktijken, Colportagewet). Ook is de zakelijke markt, gezien de gemoeide gemiddelde omzet per aansluiting, veelal interessanter voor met name kleinere telecomaanbieders dan de consumentenmarkt. Dit vraagt dus om een brede oplossing op korte termijn. Daarom geef ik zelfregulering een kans. Gezamenlijk met de ACM zal ik hiervoor de optimale voorwaarden scheppen, maar ik beraad mij gelijktijdig in den brede op mogelijke dwingende maatregelen indien zelfregulering niet slaagt. Een schriftelijkheidsvereiste voor zakelijke abonnees sluit ik daarbij niet bij voorbaat uit. Linksom of rechtsom moet er een oplossing komen voor dit probleem.
Hoe zou zelfregulering, waar u in het algemeen overleg Telecommunicatie op 21 december 2016 en in het artikel naar verwees, eruit komen te zien? Hoe effectief acht u dit, gezien de reactie van de ACM?2
De zelfreguleringsafspraken moeten een effectieve oplossing bieden voor zowel slamming in enge zin (er is geen wilsuiting van de zakelijke abonnee) als slamming in ruime zin (er is een wilsuiting maar deze is door misleiding tot stand gekomen). Tegelijkertijd moeten de extra waarborgen die worden afgesproken er niet toe leiden dat zakelijke abonnees die juist wel graag willen overstappen, hierin kunnen worden ontmoedigd door de latende aanbieder. Een eenvoudig overstapproces verzorgd door de nieuwe aanbieder namens de zakelijke abonnee blijft het uitgangspunt. De lopende herziening van de zelfreguleringsafspraken uit 2007 omvat zowel het beter waarborgen van de naleving van de afspraken als inhoudelijke maatregelen en verbeterpunten, variërend van vereisten aan de wilsuiting van de zakelijke abonnee tot het verbeteren van de klachtenprocedure. Een ondubbelzinnige wilsuiting van de zakelijke abonnee, die zo nodig op laagdrempelige wijze – dat wil zeggen zonder dat hiervoor een gang naar de rechter nodig is – onafhankelijk kan worden getoetst, acht ik essentieel. Voor het effectief waarborgen van de naleving is van belang dat de betrokken telecomaanbieders gebonden zijn aan de afspraken. In dat kader wijs ik op een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 november 2016 in een procedure tussen twee telecomaanbieders over slamming, gepubliceerd op 13 december.8 De rechter acht de gedaagde partij niet gehouden aan de zelfreguleringsafspraken uit 2007. Dit moet met de nieuwe set afspraken worden voorkomen. De rechter oordeelde overigens dat wel sprake was van misleidende reclame (artikel 6:194 Burgerlijk Wetboek).
Zelfregulering kan zeker effectief zijn en ik geef dit zoals gezegd een kans, met de kanttekening dat er grenzen zijn aan hetgeen met vrijwillige zelfregulering kan worden bereikt. Dit geldt niet alleen voor het tegengaan van slamming bij WLR-diensten, maar ook voor zelfregulering met betrekking tot overstappen voor zowel consumenten als zakelijke abonnees in den brede. In dat kader heb ik subsidie verleend voor onderzoek dat het bestuur van het zelfreguleringsplatform van de telecomaanbieders9 laat uitvoeren naar verdere verbetering van de effectiviteit van dit platform. Daarbij wordt ook onderzocht hoe de overheid, waaronder mijn ministerie en de ACM, hieraan optimaal kan bijdragen. Ik zie de resultaten van dit onderzoek met veel belangstelling tegemoet en zal uw Kamer hierover informeren.
Welke verdere stappen acht u nog wenselijk om slamming te voorkomen?
Ik zal uw Kamer nog in het eerste kwartaal, dus eind maart, nader informeren over de verdere stappen.
Het bericht ‘Bouwregels Stad genegeerd’ |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «bouwregels Stad genegeerd» van 28 februari uit het Dagblad van het Noorden?1
Ja.
Is het waar dat bouwbedrijf Rottinghuis geen wijzigingen heeft doorgevoerd bij het ontwerp om het nieuwe complex aardbevingsbestendig te bouwen? Hoeveel vergelijkbare casussen zijn u bekend?
Ten algemene ben ik terughoudend met het reageren op individuele gevallen.
Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn 9998 (NPR). Hoewel de NPR nog niet is voorgeschreven in de Regeling Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Ook zijn er geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt aan de rand van het gebied (buiten de 0,1g PGA contour).
Deelt u de mening dat aardbevingsbestendig bouwen zo snel als mogelijk de norm moet worden? Bent u bereid hier ook financiering voor vrij te maken?
Ja, ik deel de mening dat aardbevingsbestendig bouwen zo snel als mogelijk de norm moet worden. Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit echter ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een opdrachtgever van nieuwbouw zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij opdrachtgevers van nieuwbouw en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een langetermijnoplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Herkent u zich in het beeld dat er veel onduidelijk is omtrent de nieuwbouwregeling in het aardbevingsgebied en dat «het elke keer volstrekt onduidelijk is wat je van de NAM krijgt, terwijl de meerkosten oplopen tot wel twintig procent»? Bent u bereid op zeer korte termijn de NAM te bewegen ruimhartig uitvoering te geven aan de nieuwbouwregeling?
Opdrachtgevers van nieuwbouw die een beroep doen op de nieuwbouwregeling van NAM hebben de keuze uit:
Voor meer informatie over dit onderscheid, zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 237 en nr. 667.
In het MJP is opgenomen dat de procentuele vergoeding wordt verhoogd. Het streven is dat, met de lopende herijking van de nieuwbouwregeling, meer opdrachtgevers van nieuwbouw voor deze regeling kiezen, waarmee de doorlooptijd korter is. Een onderhandelingstraject op projectbasis is dan minder vaak aan de orde.
Waarom zijn de nieuwe regels voor aardbevingsbestendig bouwen nog steeds niet opgenomen in het Bouwbesluit? Bent u – na uw toezegging in 2015 – nu echt voornemens het Bouwbesluit zo snel als mogelijk te wijzigen zodat de aardbevingsnorm in het Bouwbesluit wordt vastgesteld?
Zie het antwoord op vraag 3.
De gaswinning onder een woonwijk en bedrijventerrein in Heerenveen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gasboring Heerenveen gaat door»1 en het artikel «Minister zag geen kwaad in gaswinning»2?
Ja.
Klopt het dat de gemeente Heerenveen tot december 2016 niet op de hoogte was van de winning van gas door Vermilion onder haar grondgebied, terwijl hier al sinds begin 2015 gas gewonnen wordt?
Vermilion Energy (hierna: Vermilion) is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). Deze inrichting is gelegen in gemeente Opsterland. Gezien de relatief korte afstand van de inrichting Langezwaag-1 tot de gemeente Heerenveen en het feit dat het gasvoorkomen grotendeels onder de gemeente Heerenveen ligt, heb ik destijds ook bij de gemeente Heerenveen advies gevraagd. Daarnaast heb ik het ontwerpbesluit onder meer ter inzage gelegd in gemeente Heerenveen en heb ik melding gedaan van de terinzagelegging in de Heerenveense Courant (5 oktober 2012 t/m 15 november 2012).
Klopt het dat Vermillion de gaswinning heeft uitgebreid richting Heerenveen (o.a. de woonwijk Skoatterwald), maar dat daarvoor een aanpassing van het winningsplan uit 2012 noodzakelijk was? Zo ja, waarom is niet gewacht met uitbreiding van de gaswinning tot de formele procedures voor aanpassing van het winningsplan zijn afgerond?
Begin 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend. Het is niet ongebruikelijk dat gedurende de productie er meer gegevens van het veld bekend worden op basis waarvan melding is gemaakt van een extra boring en een gewijzigd winningsplan is ingediend. De boring die plaatsvond binnen de bestaande inrichting is volgens de daarvoor geldende procedures gemeld.
In april van dat jaar heb ik de Tweede Kamer bericht over de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Ik heb toen aangegeven de Mijnbouwwet op een aantal punten aan te passen om onder meer de veiligheid beter te borgen. Dit betekende ook dat de eisen die aan een winningsplan worden gesteld en de procedure van instemming gewijzigd zouden worden. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag. De productie van aardgas is daarmee echter niet opgeschort. De mijnbouwmaatschappij behield immers instemming met het vigerende winningsplan uit 2012.
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er half februari 2017 advies gevraagd aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Technische commissie bodembescherming (Tcbb) adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Klopt het dat u expliciet toestemming heeft gegeven voor uitbreiding van de gaswinning richting Heerenveen? Zo ja, op basis van welke onderzoeken zijn deze besluiten genomen? Bent u bereid de onderzoeken naar de Kamer te sturen?
Met een brief d.d. 29 juni 2016 heb ik Vermilion laten weten dat de productie kon doorgaan op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan. Indien het Staatstoezicht op de Mijnen echter tijdens de winning op basis van nieuwe informatie constateert dat de bodembeweging niet verloopt conform het vigerende winningsplan, of constateert dat er mogelijk toch consequenties zijn voor de veiligheid, dan kan de winning alsnog worden stilgelegd.
Om tot dat besluit te komen heb ik, in overleg met SodM, TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan uit 2015 dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleine veldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is.
Hoe verklaart u dat de gemeente Heerenveen niet geconsulteerd is over de gaswinning onder haar grondgebied? Deelt u de mening dat dit wel had moeten gebeuren, zoals ook door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid in haar rapport «Aardbevingsrisico's in Groningen» is aanbevolen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een transparante, proactieve communicatie met de bewoners en lokale overheden onontbeerlijk is? Deelt u de mening dat communicatie niet goed is verlopen en hoe verklaart u dat, zeker nu gaswinning en potentiële winningsschade aan gebouwen al enkele jaren zo’n delicaat onderwerp is?
Ik deel uw mening dat een open en transparante communicatie van groot belang is. Hiervoor zijn ook momenten ingebouwd in het besluitvormingsproces. Overeenkomstig de nieuwe Mijnbouwwet heb ik op 16 februari 2017 een adviesverzoek aan de gemeente Heerenveen verstuurd, waarbij de meest recente informatie aan de gemeente is toegestuurd. Vermilion is tijdens de eerste informatiebijeenkomst voor bewoners van de wijk Skoatterwâld, op donderdagavond 2 maart 2017, aanwezig geweest. Ambtenaren van mijn ministerie zijn ook aanwezig geweest bij deze informatiebijeenkomst.
Zal er een verplichte nulmeting van woningen en bedrijven in alle gaswinningsgebieden geëist worden van Vermilion vóórdat er wordt ingestemd met eventuele nieuwe (gewijzigde) winningsplannen voor deze winningslocaties?
Indien nulmetingen aan woningen en bedrijven worden uitgevoerd, gebeurt dit voor aanvang van de gaswinning. Het winningsplan waarmee in 2012 instemming is verleend, beschreef een bodemdaling van minder dan 2 centimeter. De kans op bevingen werd ingeschat als zijnde nihil. Vanwege de verwachte geringe impact en dus mogelijke schade is er toentertijd besloten om geen nulmeting aan woningen en bedrijven uit te voeren.
Het gewijzigde winningsplan Langezwaag van november 2016 is nog in procedure. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over de uitkomst van de beoordeling hiervan.
Kunt u een geactualiseerd overzicht geven van alle gaswinningsplannen onder Nederlands grondgebied die op dit moment een goedkeuring hebben of in behandeling zijn, en in dat overzicht ook weergeven welk bedrijf het plan heeft ingediend, onder welk(e) gebied(en) gas gewonnen wordt (in het geval van schuine boringen) en of deze vallen onder de oude dan wel de nieuwe Mijnbouwwet?
Op de website www.nlog.nl is alle recente informatie over bestaande vergunningen in te zien via een interactieve kaart.
Aangezien de nieuwe Mijnbouwwet geen overgangsrecht kent, worden alle winningsplannen die nog in behandeling zijn conform de aanpassingen in de Mijnbouwwet behandeld. In bijlage 13 is een recent opgesteld overzicht van de winningsplannen die in behandeling zijn, opgenomen. Het betreft hier grotendeels winningsplannen waarvoor geldt dat ook daar op basis van een door TNO gemaakte analyse in combinatie met de door TNO uitgevoerde seismische risico analyse (kleineveldenstudie) is bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor deze winningsplannen geldt dat er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze constatering heb ik met een brief d.d. 29 juni 2016 bij Vermilion, Taqa en NAM aangegeven dat de productie is toegestaan in afwachting van de behandeling van de gewijzigde winningsplannen. Het betreft de winningsplannen nrs. 1 t/m 28.
Het bericht dat EU-steun aan Afrika ten zuiden van de Sahara voor het genereren van inkomsten “nog niet doeltreffend” is |
|
Han ten Broeke (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer over het verlenen van 1,7 miljard euro begrotingssteun aan Sub-Sahara Afrika?1
Ja
Kunt u per aanbeveling van de Europese Rekenkamer reflecteren op de opmerkingen van de Europese Commissie?
De Europese Rekenkamer onderzocht of de Europese Commissie doeltreffend gebruikmaakte van contracten voor begrotingssteun om het genereren van binnenlandse inkomsten te ondersteunen in lage – en lage middeninkomenslanden in Afrika ten zuiden van de Sahara. Volgens de Europese Rekenkamer speelt het verbeteren van de mate waarin ontwikkelingslanden binnenlandse inkomsten (belasting- en andere inkomsten) weten te mobiliseren een cruciale rol in hun duurzame ontwikkeling. De Europese Rekenkamer concludeert dat de Europese Commissie nog geen doeltreffend gebruik heeft gemaakt van contracten voor begrotingssteun om lage – en lage middeninkomenslanden in Afrika ten zuiden van de Sahara te ondersteunen bij het genereren van binnenlandse inkomsten. De Europese Rekenkamer constateert in het bijzonder tekortkomingen in de planning en uitvoering, en een gebrek aan passende monitoringinstrumenten.
Naar aanleiding van zijn onderzoek doet de Europese Rekenkamer zes aanbevelingen.
De Europese Rekenkamer beveelt de Europese Commissie aan dat zij consistent alomvattende beoordelingen over de mobilisering van binnenlandse inkomsten uitvoert voordat de Commissie nieuwe contracten voor begrotingssteun en uitbetalingen daarvan goedkeurt. De beoordelingen moeten zien op macro-economische stabiliteit en het beheer van de overheidsfinanciën. De Europese Rekenkamer beveelt verder aan dat risico’s beter in kaart worden gebracht. De Europese Rekenkamer wijst in het bijzonder op risico’s inzake andere inkomsten dan belastinginkomsten, zoals inkomsten uit de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en op risico’s rondom belastingvrijstellingen.
De Commissie neemt deze aanbeveling over. De reactie van de Commissie is in overeenstemming met de verplichtingen aangegaan in het kader van het mede door Nederland geïnitieerde Addis Tax Initiative. Het kabinet onderschrijft de reactie van de Commissie.
De Europese Rekenkamer vindt dat de Commissie de uitbetaling van de (eventuele) variabele tranches van begrotingssteun moet verbinden aan specifieke afspraken op het gebied van de mobilisering van binnenlandse inkomsten. De Europese Rekenkamer beveelt aan dat deze voorwaarden de doeltreffendheid van de mobilisering van binnenlandse inkomsten moeten bevorderen, en haalbaar en afdwingbaar moeten zijn.
De Commissie neemt deze aanbeveling over en zegt toe de prestatie-indicatoren voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten beter te formuleren dan in de huidige richtsnoeren voor begrotingssteun is opgenomen. De Commissie wijst er op dat de regeringen van partnerlanden verantwoordelijk zijn voor binnenlandse hervormingen. Het kabinet is het met de Commissie eens dat voor het behalen van deze prestatie-indicatoren de inspanningen van de regeringen van partnerlanden essentieel zijn.
De Europese Rekenkamer stelt dat de Commissie meer informatie moet geven over het aantal, de soort en de waarde van contracten met binnenlandse inkomstenmobilisering als specifieke doelstelling.
De Commissie neemt ook deze aanbeveling over en zal in toekomstige rapportages over begrotingssteun en over de uitvoering van het Addis Tax Initiative meer informatie verschaffen over de mobilisering van binnenlandse inkomsten. De Commissie wil verder via casestudies (in de vorm van evaluaties) beter communiceren over de effecten van begrotingssteun voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten. Het kabinet verwelkomt meer informatievoorziening en evaluaties over de bijdrage van begrotingssteun aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten.
De Europese Rekenkamer constateert dat voor het vaststellen van, onderhandelen over en vervolgens monitoren van specifieke voorwaarden voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten, uitgebreide besprekingen met de partnerlanden nodig waren. De Rekenkamer stelt verder vast dat de Commissie de beleidsdialoog als een kernonderdeel van doeltreffende begrotingssteun beschouwt, maar hiervoor geen strategieën had ontwikkeld met op het partnerland toegespitste duidelijke doelstellingen. De Europese Rekenkamer vindt dat de Commissie dergelijke dialoogstrategieën moet ontwikkelen voor toekomstige begrotingssteuncontracten met partnerlanden.
De Commissie neemt deze aanbeveling over. De Commissie zal een betere begeleiding bij de beleidsdialoog opnemen in de aanpassing van de richtsnoeren voor begrotingssteun. De Commissie geeft echter wel aan dat rekening gehouden moet worden met omstandigheden in de afzonderlijke landen en de noodzakelijke vertrouwelijkheid van bepaalde aspecten (zoals belastinghervorming) die besproken worden in de dialogen. Het kabinet verwelkomt dat de Commissie de beleidsdialoog in het kader van de begrotingssteun beter wil verankeren in de komende herziening van de richtsnoeren voor begrotingssteun.
De Europese Rekenkamer stelt vast dat administratieve capaciteit een belangrijk onderdeel is van doeltreffende inkomstenmobilisering in Afrika ten zuiden van de Sahara, maar dat partnerlanden geen gebruik maakten van de daarvoor beperkt beschikbare middelen. De Europese Rekenkamer vindt dat het bewustzijn bij de partnerlanden over beschikbare middelen voor capaciteitsontwikkeling voor het mobiliseren van binnenlandse inkomsten moet worden vergroot en het gebruik van deze middelen vergemakkelijkt. Dit gaat met name op in het geval wanneer door andere donoren onvoldoende wordt voorzien in de behoeften voor capaciteitsontwikkeling.
De Commissie neemt deze aanbeveling over, maar voegt toe dat capaciteitsopbouw voor de mobilisering van binnenlandse inkomsten deel uit maakt van alle activiteiten gericht op capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden Mobilisering van binnenlandse inkomsten maakt immers, aldus de Commissie, onderdeel uit van het macro-economische beheer (begrotingsbeleid) en het beheer van de openbare financiën (in het bijzonder de belastingen) van het partnerland. Het kabinet onderschrijft de reactie van de Commissie.
Deze aanbeveling van de Europese Rekenkamer houdt in dat de Commissie in haar toekomstige evaluaties een oordeel geeft over de wijze waarop begrotingssteun bijdraagt aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten. De Commissie neemt deze aanbeveling over. De Commissie zegt ernaar te streven om deze aspecten van begrotingssteun tijdig te analyseren. De Commissie doet haar evaluaties over de effecten en resultaten van begrotingssteun aan de hand van de OESO/DAC richtlijnen voor evaluatie. De Commissie wijst er echter op dat mobilisering van binnenlandse inkomsten geen expliciet onderdeel vormt van deze evaluatierichtlijnen. Het kabinet verwelkomt de aanbeveling en onderkent dat een analyse van de effecten van begrotingssteun op de mobilisering van binnenlandse inkomsten methodologisch complex is. Het kabinet onderstreept dat het in het kader van het Addis Tax Initiative van belang is dat de effecten hiervan op een duidelijke manier kunnen worden geëvalueerd en beoordeeld.
Sinds wanneer geeft de Europese Commissie ontwikkelingshulp via begrotingssteun?
Begrotingssteun is voor het eerst ingezet door de Europese Commissie in de jaren negentig, ten behoeve van de Afrikaanse, Caribische en Stille Oceaan landen. Na 2000 is het instrument toegepast op andere regio’s. In 2011 heeft de EU drie types contracten geïntroduceerd om beter aan te sluiten bij de behoeften van de partnerlanden (Sector Reform Contracts, State-Building Contracts, Good Governance and Development Contracts).2 Met deze hervorming is de link versterkt tussen begrotingssteun en de fundamentele waarden van de Europese Unie op het gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid. Daarnaast zijn de criteria voor het verlenen van begrotingssteun op het gebied van transparantie en toezicht op de uitvoering van de begroting van het ontvangende land versterkt. Ook is de interne EU coördinatie op het gebied van verstrekking van begrotingssteun versterkt.
Wat vindt u ervan dat er al die tijd niet is vastgesteld dat begrotingssteun doeltreffend is?
Het rapport van de Europese Rekenkamer geeft een beoordeling over de gebruikmaking van begrotingssteun ter verbetering van de mobilisering van binnenlandse inkomsten in de landen in Sub Sahara Afrika; het geeft geen oordeel over de algehele doeltreffendheid van het instrument begrotingssteun. Het mobiliseren van binnenlandse inkomsten is één van de resultaten, die de EU binnen het instrument begrotingssteun nastreeft. Begrotingssteun staat niet op zichzelf, maar wordt altijd ingezet in combinatie met andere instrumenten van het EU beleid.
Evaluaties over begrotingssteun, zoals de IOB-evaluatie uit 2012, hebben laten zien dat begrotingssteun een positief effect kan hebben op het verminderen van armoede, vooral door een verbeterde toegang tot dienstverlening met name op het terrein van onderwijs en gezondheidszorg, op een verbeterd beheer van de openbare financiën en op lagere transactiekosten dan andere hulpinstrumenten. Ook laten evaluatierapporten zien dat begrotingssteun een zogenaamd multipliereffect kan hebben, waardoor overheden van de ontvangende landen als gevolg van de begrotingssteun zelf meer zijn gaan bijdragen aan armoedevermindering.
Hoeveel procent van de hulp van de Europese Commissie wordt in de periode 2017 t/m 2020 uitgegeven via begrotingssteun? Hoeveel procent van dat geld wordt besteed aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten van ontwikkelingslanden?
Voor het huidige Meerjarig Financieel Kader (2014–2020) is geen kwantitatief doel vastgesteld voor de inzet van begrotingssteun. De toekenning van begrotingssteun is afhankelijk van het voldoen aan de toekenningscriteria, die zijn vastgelegd in de richtlijnen voor begrotingssteun van de Europese Commissie3. In de afgelopen 10 jaar bedroeg het percentage begrotingssteun in de totale ontwikkelingssamenwerking van de Commissie tussen de 20% en 25%. De Europese Commissie heeft recent een rapportage gepubliceerd over begrotingssteun in 20154. Hierover is uw Kamer middels een Kamerbrief geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-04, nr. 196). Dit rapport toont aan dat het aandeel van begrotingssteun in de totale ODA-uitgaven licht is gedaald ten opzichte van 2014.
Het is niet direct traceerbaar hoeveel procent van begrotingssteun besteed wordt aan de mobilisering van binnenlandse inkomsten van ontwikkelingslanden. Het kenmerk van begrotingssteun is dat de hulp niet geoormerkt is en wordt overgemaakt op basis van behalen van vooraf afgesproken prestaties door het ontvangende land. Deze afspraken staan vastgelegd in het contract tussen de EU en het ontvangende land. Het mobiliseren van binnenlandse inkomsten is een voorbeeld van een vooraf afgesproken prestatie-indicator. De Commissie heeft in haar reactie op aanbeveling 3 toegezegd in het kader van de jaarlijkse rapportage over begrotingssteun en de rapportage over de uitvoering van het initiatief van Addis Abeba inzake belastingen, meer informatie over de mobilisering van binnenlandse inkomsten te verstrekken.
Op welke momenten heeft u sinds 2012 tijdens (in)formele Raden Ontwikkelingssamenwerking namens Nederland het standpunt naar voren gebracht dat de Europese Commissie zou moeten stoppen met het verlenen van begrotingssteun? Waarom was er tot nu toe geen steun in Europa voor het Nederlandse standpunt?
De uitgangspunten van de Nederlandse inzet ten aanzien van begrotingssteun door de EU zijn neergelegd in de Kamerbrief over de voorwaarden die worden gesteld aan EU-begrotingssteun d.d. 25 oktober 2012 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 148) en in de Kamerbrief over de Kabinetsvisie op het Europees beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking van 11 december 2012 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 149).
Nederland heeft sindsdien gepleit voor een meer politieke benadering voor het verstrekken van begrotingssteun door de EU in overeenstemming met de Raadsconclusies van 14 mei 2012 (9323/12). De Nederlandse inzet op EU-begrotingssteun in de afgelopen jaren is met uw Kamer gedeeld in de Kamerbrieven over de EU-begrotingssteun van 2013 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 168) en 2014 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 183). De Europese Commissie heeft daarnaast recent een rapportage gepubliceerd over begrotingssteun in 20155, waarover uw Kamer recent geïnformeerd is (Kamerstuk 21 501-04, nr. 196). Het kabinet is van mening dat EU-begrotingssteun alleen effectief kan zijn als deze gepaard gaat met stevige dialoog, heldere criteria en concrete maatregelen om risico’s als corruptie en fraude te beperken. Nederland blijft erop toezien dat genoemde maatregelen worden genomen, criteria worden nageleefd en de opportuniteit van de programma’s in een politieke context wordt beoordeeld.
Nederland wijst binnen de beheerscomités van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) regelmatig op het belang van financiering van projecten via uitvoerende organisaties in plaats van begrotingssteun. Daarnaast ziet Nederland in deze comités toe op de navolging van de richtlijnen voor begrotingssteun. Nederland blijft bij de beoordeling van de programma’s kritisch op programma’s in landen met een hoog niveau van corruptie of landen waarvan de overheidsinstellingen beperkte capaciteit hebben om de toegekende programma’s goed te implementeren. Besluitvorming in de beheerscomités van het EOF en het DCI vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid. Dat betekent dat besluitvorming slechts met een voldoende grote groep Lidstaten kan worden tegenhouden; Nederland kan dat niet alleen.
Wat moet er volgens u – het rapport in ogenschouw nemende – veranderen aan de wijze waarop Europese ontwikkelingshulp wordt geboden aan landen in Afrika ten zuiden van de Sahara?
Het kabinet is positief over het feit dat de Europese Commissie alle aanbevelingen uit het rapport van de Europese Rekenkamer overneemt en acht concrete opvolging van de aanbevelingen uit het rapport van belang.
Het kabinet blijft van mening dat EU-begrotingssteun alleen effectief kan zijn als deze gepaard gaat met stevige dialoog met het partnerland, heldere criteria en concrete maatregelen om risico’s te beperken.
Bent u bereid het rapport van de Europese Rekenkamer te agenderen voor de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Ontwikkelingssamenwerking op 16 maart 2017 en de RBZ Ontwikkelingsraad op 19 mei 2017?
Ja. De RBZ Ontwikkelingssamenwerking zal zich in raadsconclusies uitspreken over het Speciaal verslag nr. 35/2016 «Gebruikmaking van begrotingssteun ter verbetering van de mobilisering van binnenlandse inkomsten in Afrika ten zuiden van de Sahara» van de Europese Rekenkamer. Het Voorzitterschap is voornemens de aanname van deze conclusies te agenderen voor de RBZ Ontwikkelingssamenwerking van 19 mei.
Nederland zal zoals gebruikelijk zijn inzet voor de raadsconclusies afstemmen met gelijkgestemde EU-lidstaten en zal de Kamer hierover voorafgaand aan het Algemeen Overleg informeren.
Overigens blijft Nederland zich kritisch opstellen in de beheerscomités bij de beoordeling van voorstellen van de Europese Commissie voor verlening van begrotingssteun.
Bent u bereid in aanloop naar beide Raden naar aanleiding van het rapport van de Europese Rekenkamer contact op te nemen met gelijkgestemde EU-lidstaten en de Kamer over de uitkomsten van deze overleggen te informeren voor het Algemeen Overleg RBZ Ontwikkelingssamenwerking op 17 mei 2017?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Taverne over trainingen inzake belastingverdragen voor ambtenaren van de belastingdienst van Zimbabwe?2
Ja
Bent u nog steeds van mening dat de assistentie aan Zimbabwaanse belastingambtenaren bijdraagt aan een versterking van het economisch bestuur van Zimbabwe voor de langere termijn? Zo ja, waar baseert u dat op? Welke monitoringsinstrumenten gebruikt u om bewijs te verkrijgen dat deze vorm van hulp effectief is?
Na één gerichte training in Amsterdam in 2014 op het gebied van verdragsonderhoud (bijhouden en actualiseren van reeds afgesloten verdragen; volgen actuele ontwikkelingen met betrekking tot tax planning en verdragsteksten) voor negen Afrikaanse landen, waarbij twee Zimbabwaanse belastingambtenaren waren uitgenodigd om deel te nemen, is het aanbod van Nederland op vervolgtrainingen ingetrokken omdat het gezien de politieke context in Zimbabwe voor Nederland niet opportuun werd geacht om directe steun aan de Zimbabwaanse belastingdienst voort te zetten.
Een Chinees radarsysteem waarvoor de JSF niet langer onzichtbaar zou zijn |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Chinese staatsmedia hebben gemeld dat er succesvolle testen zijn gedaan met een zogenaamde «kwantum» radar?1
De China Electronics Technology Group Corporation (CETC), een Chinees staatsbedrijf gespecialiseerd in militaire elektronica, heeft in september 2016 een bericht op haar website geplaatst waarin zij meldt een kwantumradar met een bereik van 100 kilometer te hebben getest. Dit bericht is overgenomen door de nationale en internationale media.
In hoeverre bent u bekend met kwantum radarsystemen? Zijn deze radarsystemen een reële bedreiging voor de onzichtbaar geachte JSF?
De technologie van kwantumradarsystemen is bekend. Tot op heden zijn er alleen experimentele systemen die geen dreiging vormen voor de F-35.
Zijn er meer landen die kwantum radarsystemen ontwikkelen? Zo ja, om welke landen gaat het en hoe ver zijn deze landen met de ontwikkeling daarvan?
Enkele Navo-lidstaten volgen gezamenlijk de ontwikkelingen op het gebied van kwantumradarsystemen. TNO is hierbij in opdracht van Defensie betrokken. De ontwikkeling van dergelijke systemen bevindt zich in een pril experimenteel stadium. Er zijn geen aanwijzingen dat deze technologie op korte termijn operationeel inzetbaar is.
Kan het Joint Program Office nog garanderen dat de door Nederland aangeschafte JSF-toestellen onzichtbaar zijn voor vijandelijke (kwantum) radarsystemen?
De F-35 zal moeten voldoen aan de operationele en technische eisen, waaronder die betreffende stealth eigenschappen. Het F-35 Joint Program Office(JPO) ziet er op toe dat dit gebeurt. Stealth maakt niet volledig onzichtbaar, maar verkleint de kans op detectie. Stealth vergroot dus de overlevingskansen van vlieger en toestel.
Er is een voortdurende wedloop gaande om radarsystemen te verbeteren en radardetectie te vermijden of beperken. De keuze voor de F-35 is mede gemaakt op grond van de toekomstbestendigheid van het toestel en de mogelijkheden om in te spelen op ontwikkelingen op het gebied van radartechnologie.
Gaat Nederland, na levering van de eerste JSF-toestellen, eigenhandig testen of de JSF wel «stealth» is of laat u die tests over aan de Amerikanen zodat de slager in feite zijn eigen vlees mag keuren?
Het productieproces waarborgt dat het toestel bij aflevering aan de stealth specificaties voldoet. De luchtmacht beschikt ook zelf over middelen om de stealth eigenschappen van de afgeleverde toestellen te beoordelen en te onderhouden.
Deelt u de mening dat een zichtbare JSF een makkelijk prooi is voor luchtafweersystemen vanwege zijn lage snelheid en slechte wendbaarheid?
Nee. De F-35 zal voldoen aan de operationele en technische eisen. Het JPO ziet daar op toe.
Kunnen we nu al concluderen dat u met de JSF een kat in de zak heeft gekocht?
Zie antwoord vraag 6.
De aanslagen op christenen in de Sinaï, Egypte |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Han ten Broeke (VVD), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht dat zeven christenen zijn vermoord door Isis in de Sinaï tussen 30 januari en nu, van wie een slachtoffer is onthoofd en een ander levend is verbrand, en dat hierdoor inmiddels ruim 600 christenen de Sinaï zijn ontvlucht?1
Ja.
Erkent u dat blijkbaar de veiligheid van christenen in Noord Sinaï niet meer gegarandeerd kan worden door de regering van president Sisi, aangezien zelfs een legerofficier tegen de christenen gezegd zou hebben dat zij Noord-Sinaï moesten verlaten?
Het kabinet is bezorgd over de toenemende terroristische dreiging richting christenen in Egypte. Een video-opname van ISIS in Egypte waarop christenen worden bedreigd en de moorden van ISIS op christenen in Noord-Sinaï hebben geleid tot de vlucht van christelijke families uit deze regio naar de stad Ismaeliya. Deze families worden momenteel met steun van o.a. de Egyptische overheid en de Koptische kerk opgevangen.
In het gebied vlakbij de Egyptische grens met Gaza zijn het Egyptische leger en ISIS al jaren verwikkeld in een gewapende strijd. Hierdoor is de overheidscontrole in dat gebied beduidend minder dan in de rest van het land. Door de conflictsituatie, mediarestricties en de beperkte toegang tot het gebied is het ook lastig om onafhankelijke en betrouwbare informatie te verkrijgen over de toestand ter plekke. Het kabinet kan om die reden geen uitspraken doen over de mate waarin het Egyptische leger in staat is burgers inclusief christenen in Noord-Sinaï te beschermen.
In december heb ik kort na de aanslag op de Koptische kerk in Caïro een bezoek gebracht aan de getroffen plek om mijn solidariteit te betuigen. In mijn gesprek met de Koptische paus heb ik benadrukt dat moslims, christenen en andere minderheden samen het weefsel van de Egyptische samenleving vormen. De paus gaf aan dat de Koptische gemeenschap zich gesteund voelt door de Egyptische overheid, bijvoorbeeld door de aanname van de nieuwe Kerkwet.
Bent u bereid in uw bilaterale contacten met de Egyptische regering uw zorgen uit te spreken over de gerichte aanslagen op christenen in de Sinaï?
Ja. Zowel in bilaterale contacten met Egypte – onlangs nog in gesprek met Minister Shoukry en marge van de Raad Buitenlandse Zaken van 6 maart – als via de EU, blijft Nederland zijn zorgen uitspreken en oproepen tot adequate bescherming van minderheden, zoals christenen. Aanvullend onderneemt Nederland zelf ook concrete actie om de positie van religieuze minderheden in Egypte te verbeteren. Zo steunt de Nederlandse ambassade in Caïro de interreligieuze dialoog met projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip.
Bent u tevens bereid, mogelijk ook in internationale gremia, president Sisi, die overigens een van de weinige Arabische leiders is die oog heeft voor de christelijke minderheid, op te roepen er inderdaad ook alles aan te doen om de christenen in Egypte te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de levering van radar aan schepen voor de Egyptische marine er naar de mening van de Nederlandse regering voor gezorgd dat de Egyptische strijdkrachten de situatie in de Sinaï beter kunnen volgen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het kabinet verwacht dat het leveren van radars aan de Egyptische marine zal bijdragen aan de maritieme veiligheid in de regio, inclusief (voor) de Egyptische kusten, zoals ook aangegeven in eerdere beantwoording van Kamervragen2. Tot slot merkt het kabinet voor de volledigheid op, dat de radarsystemen, die in september 2015 zijn vergund, nog niet operationeel zijn3. De Franse schepen, waarop deze radarsystemen geplaatst zullen worden, zijn nog in aanbouw.