Het artikel ‘Een ongeluk. 112 aan de lijn, maar waar zit je precies?’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Een ongeluk. 112 aan de lijn, maar waar zit je precies?»?1
Ja
In hoeveel gevallen gebeurt het dat een burger zijn locatie niet binnen één minuut kan uitleggen aan de 112-alarmcentrale?
Hierover worden geen gegevens bijgehouden.
Onderkent u het probleem dat bij een 112-melding vanaf een mobiele telefoon geen locatiegegevens worden meegestuurd?
Momenteel wordt de globale locatie informatie van de mobiele operators al getoond aan de centralisten van de landelijke 1-1-2 alarm centrale. Deze informatie wordt gebruikt om het gesprek naar de juiste hulpdienst door te verbinden. Om de locatie informatie ook aan de centralist van de hulpdienst te tonen moeten er wijzigingen in de 1-1-2 infrastructuur en GMS worden aangebracht. Deze wijzigingen worden in de doorontwikkeling van 1-1-2 geïmplementeerd in het voorjaar van 2018. In aanvulling hierop is vorig jaar binnen het meldkamerdomein het hulpmiddel «Vaststelling Incident Locatie» gelanceerd. De 112-beller ontvangt hierbij indien nodig vanuit de regionale meldkamer een SMS, met de uitnodiging om akkoord te gaan met het doorsturen van de exacte locatie vanuit de mobiele telefoon door middel van het activeren van een link.
In mijn brief van 14 maart 2016 met als onderwerp 112 aangelegenheden (Kamerstuk 29 517, nr.112) heb ik u geïnformeerd over het rapport «het nieuwe melden». De politie onderzoekt in samenwerking met haar multidisciplinaire partners in dit kader de mogelijkheden van een 1-1-2 app waarbij het direct meesturen van locatie-informatie als één van de voordelen wordt gezien.
Maken alle meldkamers bij levensbedreigende situaties gebruik van de mogelijkheid om een sms naar de beller te sturen om zo de locatie te kunnen bepalen? Zo nee, waarom niet?
In een aantal Regionale Meldkamers wordt inmiddels gebruik gemaakt van de Vaststelling Incident Locatie(VIL) tool zoals hierboven beschreven. Van de 22 regionale meldkamers zijn er op dit moment 14 aangesloten op VIL. Twee meldkamers werken met een andere tool die zij al hadden aangeschaft en met de overige meldkamers worden momenteel gesprekken gevoerd over het gebruik van VIL.
Kan de app een oplossing zijn voor het gesignaleerde probleem? Zo ja, bent u bereid de verspreiding van deze app te bevorderen?
Zoals hierboven aangegeven wordt inmiddels vanuit de meeste meldkamer gewerkt met het verrijken van het noodhulpproces met nauwkeurige locatiegegevens(VIL). Hierbij is het vooral ook van belang dat de gewenste manier van locatiebepaling eenduidig en snel toegepast wordt in de werkwijze van de meldkamers en hulpverleningsdiensten.
Bij het nog ontbreken van locatiegegevens is het overigens in zijn algemeenheid zinvol dat de beller zijn eigen positie nauwkeurig kan duiden, al dan niet met behulp van een app of andere hulpmiddelen.
Welke wettelijke bepalingen maken het onmogelijk dat locatiegegevens worden meegestuurd bij een 112-melding vanaf een mobiele telefoon?
Er is geen wettelijke belemmering om locatiegegevens mee te sturen met 112-meldingen. Aan de wettelijke bepalingen die er wel zijn inzake locatiegegevens van 112-meldingen wordt voldaan.2
Met de huidige technologie is het echter mogelijk om met zeer nauwkeurige locatiegegevens te werken. Daarbij is nu het uitgangspunt dat er aan het versturen van locatiegegevens een keuze van de burger zelf vooraf gaat. Op dit moment gebeurt dit met het VIL op basis van een bevestiging van een sms, mogelijk zou dit in de toekomst middels een app kunnen worden gedaan.
Welke aanpassingen van de 112-infrastructuur zijn nodig om het ontvangen van datalocaties van mobiele telefoons mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid voorstellen te doen om het mogelijk te maken dat locatiegegevens worden meegestuurd bij een 112-melding vanaf een mobiele telefoon?
Zie antwoord op vragen 3, 4 en 6.
Biedt het (in voorbereiding zijnde) wetsvoorstel dat de politie de bevoegdheid geeft mobiele telefoons van vermiste personen te traceren, ook voor het gesignaleerde probleem een mogelijke oplossing? Zo ja, wat is de stand van zaken?
In het wetsvoorstel «bijzondere zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen» kunnen bijzondere opsporingsbevoegdheden worden ingezet die inzicht geven in de locatie waar een vermiste persoon zich bevindt voor zover dit noodzakelijk en proportioneel is voor het lokaliseren van de vermiste. Eén van die middelen is het vorderen van gegevens m.b.t. telecommunicatie van de vermiste (locatiebepaling). Het uitgangspunt hierbij is dat de vermiste niet in staat is om contact op te nemen.
De in het artikel voorgestelde applicatie waarbij de telefoon locatiegegevens verstuurt, kan behulpzaam zijn in situaties waar de vermiste zelf besluit contact te zoeken en zelf geen kennis heeft waar hij/zij zich bevindt en het voornoemde bijzondere zoekmiddel nog niet is ingezet.
Het groot tekort aan rechters |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe staan uw antwoorden op eerdere vragen1 over het tekort aan rechters in verhouding tot de constateringen vanuit de rechtspraktijk dat de rechtspraktijk de komende twee jaar 227 rechters tekort zal komen?2
De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat er geen sprake is van een tekort, leidend tot extra werkdruk, langere doorlooptijden en minder kwaliteit voor de rechtzoekende. Er is sprake van uitbreiding van capaciteit die zal leiden tot kortere doorlooptijden, betere kwaliteit voor de rechtzoekende en lagere werkdruk voor de rechter.3
Zoals ook in mijn eerdere beantwoording aangegeven voert de Rechtspraak professionele standaarden in om de kwaliteit van het rechtspreken verder te verbeteren. In de professionele standaarden staat omschreven wat nodig is voor goede rechtspraak. Dan gaat het bijvoorbeeld om hoeveel zittingstijd er voor een rechtszaak moet zijn, hoeveel tijd de rechter moet hebben om de zaak voor te bereiden en hoeveel juridische ondersteuning hij hierbij krijgt. Er is daardoor sprake van extra capaciteitsbehoefte bij de Rechtspraak.
De capaciteitsuitbreiding is niet op korte termijn realiseerbaar. De Rechtspraak houdt hier rekening mee door de professionele standaarden gefaseerd in te voeren. Om zo veel mogelijk aan de extra capaciteitsbehoefte te voldoen neemt de Rechtspraak maatregelen om meer rechters te kunnen laten instromen, zoals het intensiveren van (gerichte) werving, het langer openstellen van vacatures en het beter benutten van opleidingscapaciteit van gerechten. De Rechtspraak gaat er van uit dat de capaciteit volgens planning geleverd wordt. Mocht dit tegenvallen dan kan er worden gekeken of er binnen rechtsgebieden de invoering van de professionele standaarden nader gefaseerd kan worden.
Klopt het dat de Raad voor de rechtspraak en de presidenten eind november hebben geconstateerd dat er in 2017 per saldo een tekort wordt geraamd van 99 rechters en in 2018 een tekort van maar liefst 128? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre leiden deze constateringen tot het bijstellen van uw visie op het tekort aan rechters zoals verwoord in uw antwoorden op eerder vragen hierover?3
Het geraamde aantal van in totaal 227 komt uit een intern stuk van de Rechtspraak dat in november is ingediend in het overleg tussen de Raad en de gerechten (PRO). Het aantal was een inschatting van de capaciteitsbehoefte voor de komende jaren op basis van de invoering van de professionele standaarden en natuurlijk verloop.
Bij dit aantal zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen:
Volgens de meest recente, nadere schattingen richt de Rechtspraak zich op circa 150 rechters extra, om invulling te geven aan de kwaliteitseisen die de Rechtspraak aan zichzelf stelt. Daarmee wordt ook de werkdruk teruggedrongen. De versterking krijgt de komende drie jaar gestalte. Het exacte moment waarop de invulling van deze 150 extra functies zal plaatsvinden is afhankelijk van bovengenoemde factoren (fasering, absorptiecapaciteit, opleidingscapaciteit, etc.).
Wat is uw reactie op de waarschuwing van de president van de rechtbank Den Haag dat gelet op het opleidingstraject niet gedacht moet worden dat alle openstaande vacatures dit jaar vervuld zullen worden?
Het kost inderdaad tijd om nieuwe rechters zorgvuldig te selecteren en op te leiden. Er dient een goede balans te zijn tussen kwaliteit en snelheid. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat de maatregelen die de Rechtspraak neemt op het gebied van werving, selectie en opleiding zijn vruchten afwerpen en zich naar verwachting in enkele jaren toenemend uitbetalen, zodat aan de uitbreidingsvraag kan worden voldaan. Voor de korte termijn kan dat betekenen dat nog niet volledig aan de gewenste uitbreiding kan worden voldaan.
Kunt u reageren op de ervaring van de top van de rechtspraak dat in de praktijk te weinig kwalitatief goede kandidaten zich voor het rechterschap melden?
De opleiding tot rechter kent verschillende opleidingstrajecten: er is een traject voor kandidaten met ruime werkervaring en een traject voor kandidaten met weinig werkervaring – dat wil zeggen 2 t/m 5 jaar werkervaring. Deze laatste categorie rechters in opleiding (rio’s) wordt in vier jaar opgeleid. In deze categorie bleef het aantal in opleiding genomen kandidaten in de periode januari 2014 tot mei 2016 achter bij de vraag. De kwantiteit en met name de kwaliteit van de aanmeldingen in deze categorie bleek onvoldoende.
De Rechtspraak intensiveert de werving om het aantal geschikte kandidaten te verhogen. Dit begint zijn vruchten af te werpen. De vacatures voor de kandidaten met weinig werkervaring van de lichting van april 2017 zijn allemaal vervuld. Er zijn zelfs meer kandidaten in opleiding genomen dan dat er vacatures waren.
Waarop baseerde u dat er slechts 19 vacatures waren in de rechtspraak en dat dit wel meevalt?4 Kunt u uw antwoord toelichten in het licht van de uitspraak van de Raad voor de rechtspraak dat er nog gesproken wordt over de capaciteitsbehoefte?
Op het moment van beantwoording van de vorige Kamervragen, stonden er 19 vacatures open. Dit is geen significant afwijkend aantal ten opzichte van het verleden. Zoals gezegd heeft de Rechtspraak extra capaciteit nodig om de professionele standaarden in te kunnen voeren. Dit zal in de komende jaren geleidelijk gaan. Die capaciteitsbehoefte is geen vaststaand gegeven, maar kan veranderen en wordt daarom goed in de gaten gehouden.
Hoe lang staan vacatures bij de rechtspraak gemiddeld open en wat is daarvan de reden?
In de gebruikelijke selectierondes worden over het algemeen veruit de meeste vacatures vervuld, hoewel dit kan verschillen per rechtsgebied of regio. Vacatures die niet worden vervuld worden opnieuw gepubliceerd tijdens de volgende selectieronde.
De Rechtspraak heeft onlangs zijn openstellingstermijn voor vacatures verruimd van twee weken naar vier weken. Door deze verruiming kunnen meer kandidaten zich melden, wat uiteindelijk leidt tot meer geschikte kandidaten. Hoe lang het gemiddeld duurt voordat een opengestelde vacature daadwerkelijk wordt vervuld kan door de Rechtspraak niet worden aangegeven.
Deelt u de mening dat het openstaan van 19 vacatures nog niets hoeft te zeggen over het in de toekomst wel of niet bestaan van een tekort? Zo nee, waarom niet?
Het openstaan van 19 vacatures in februari zegt inderdaad niets over de capaciteitsbehoefte in de toekomst.
Bent u bereid met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan over de daadwerkelijke capaciteitsbehoefte voor nu en in de toekomst, de middelen die hiervoor nodig zijn, of en hoe de rechtspraak dit tekort tijdig op kan lossen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik spreek periodiek met de Raad voor de rechtspraak en laat mij dan ook informeren over de ontwikkelingen op dit terrein. De Rechtspraak heeft voor de invoering van de professionele standaarden in het vorig jaar gesloten prijsakkoord extra middelen toegekend gekregen. Daarmee kan in de gewenste extra capaciteit worden voorzien. Gelet op hetgeen ik hiervoor over de capaciteitsbehoefte en de invulling daarvan door de Rechtspraak heb aangegeven, is er geen aanleiding hierover afzonderlijk het gesprek aan te gaan.
Het bericht dat Duitsland voorstellen heeft gedaan om minder rekening te houden met mensenrechten zodat migranten kunnen worden teruggestuurd naar Noord-Afrikaanse landen om daar hun asielprocedure af te wachten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland voorstellen heeft gedaan om minder rekening te houden met mensenrechten zodat migranten kunnen worden teruggestuurd naar Noord-Afrikaanse landen om daar hun asielprocedure af te wachten?1
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht. Het kabinet merkt hierbij wel op dat de internationale en Europese mensenrechtelijke verplichtingen het kader vormen voor het Duitse voorstel. Dit in tegenstelling tot de suggestie die wordt gewekt in het artikel waarnaar u verwijst, dat minder rekening zou worden gehouden met mensenrechten.
Was u op de hoogte van het feit dat in Duitsland aan deze plannen werd gewerkt?
Het kabinet is ervan op de hoogte dat Duitsland bekijkt hoe het Gemeenschappelijk Europees Asielsysteem (GEAS) robuust en toekomstbestendig kan worden ingericht, bijvoorbeeld met een mechanisme om adequaat te kunnen reageren op een hoge asielinstroom. Nederland steunt die inzet.
Hoe beoordeelt u de voorstellen van Duitsland, zoals die naar voren komen in het document dat door Reuters is ingezien?
De EU heeft voor de toekomst een solide en doeltreffend systeem voor duurzaam migratiebeheer nodig. In dat licht vindt het kabinet het belangrijk dat de EU in de toekomst over de mogelijkheden beschikt om de migratiestromen richting de EU beheersbaar te kunnen houden. Het kabinet plaatst het Duitse voorstel in deze bredere reflectie over het Europese asielbeleid en dit sluit ook aan bij de inzet van het Nederlandse kabinet zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 8 september 2015.2 Kritisch kijken naar de voorwaarden die op dit moment worden gehanteerd om het concept «veilig derde land» toe te passen, hoort hier ook bij. Het asielbeleid draait immers om de noodzaak effectieve bescherming te bieden aan asielzoekers tegen direct en indirect refoulement. De kern van het concept «veilig derde land» is dat een derde land veilig is voor personen die verzoeken om internationale bescherming, waarbij de toepassing van dit concept plaatsvindt in overeenstemming met de verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Voorwaarden voor de aanwijzing van een derde land als veilig die verdergaan dan het waarborgen van deze beschermingsnorm, kunnen derhalve kritisch worden bekeken.
Deelt u de mening dat het versoepelen van mensenrechtenwaarborgen voor migranten de geloofwaardigheid van de EU als voorvechter van mensenrechten in haar internationale betrekkingen beschadigt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet leest in de Duitse voorstellen niet terug dat er sprake is van een versoepeling van de mensenrechtelijke standaarden. Het kabinet verwijst u naar zijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het opvangen van migranten in landen zoals Libië niet past binnen de Europese normen en waarden, het Europees en Internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat steeds op basis van de situatie in een derde land moet worden bezien of dit land, nu of in de toekomst, als veilig kan worden bestempeld conform de geldende Europees- en internationaalrechtelijke kaders.
Deelt u de mening dat het juridisch en moreel onmogelijk en onwenselijk is om binnen een land een gebied aan te merken als «safe zone» om, wanneer daar mensen naar worden uitgezet, te voldoen aan het non-refoulement beginsel, aangezien het niet mogelijk is te garanderen dat personen die worden uitgezet ook daadwerkelijk in de «safe zone» terecht komen?
Het Europees Hof voor de Rechten van Mens erkent de mogelijkheid dat, onder strikte voorwaarden, mensen naar een veilig gebied binnen een land worden teruggestuurd. Zoals u ook in uw vraag opmerkt, dient het non-refoulement beginsel te allen tijde te worden gerespecteerd.
Bent u bereid u in te zetten om te voorkomen dat dit voorstel, of andere soortgelijke voorstellen als Europees beleid tot uitvoering komen en bent u in die context bereid de Duitse regering aan te spreken op Nederlandse zorgen omtrent dit voorstel?
Het kabinet beziet steeds of voorstellen de internationale en Europese verplichtingen respecteren. Voor het overige verwijst het kabinet naar zijn beantwoording op uw eerste vraag.
Deelt u de mening dat in het vormgeven van het toekomstige Europese asielbeleid het internationaal vreemdelingenrecht centraal moeten blijven staan?
Ja, het kabinet hecht eraan dat het internationaal vreemdelingenrecht het kader blijft vormen.
De Turkse regering die campagne voert in Nederland |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Turkse Minister Cavusoglu komt campagne voeren in Rotterdam»?1
Deelt u de mening dat deze vorm van buitenlandse inmenging de integratie tegen gaat en er dus maatregelen dienen te worden getroffen, waaronder het aanspreken van de Turkse regering?
Bent u bereid, in navolging van Duitsland, te zorgen dat gemeenten in Nederland (waaronder dus ook Rotterdam) geen ruimte bieden aan deze vorm van buitenlandse inmenging, nota bene door een dictatoriaal regime?
Bent u bereid deze vragen vóór 11 maart 2017 te beantwoorden?
Het bericht “Jeugdbendes veroorzaken megaschade” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugdbendes veroorzaken megaschade»?1 Klopt de inhoud van dit bericht?
Ja, het artikel in het Algemeen Dagblad («Jeugdbendes veroorzaken megaschade», 6 maart jl.) is bekend. Het artikel is gebaseerd op het WODC-onderzoek «Kostbare vriendschappen: wat problematische jeugdgroepen de maatschappij kosten». Dit betreft een exploratieve studie in een grote gemeente die heeft aangegeven in het kader hiervan anoniem te willen blijven. 2
Het onderzoeksrapport laat zien dat een voortdurende integrale aanpak van criminele jeugdgroepen nodig is om de maatschappelijke schade die zij veroorzaken te reduceren.
Bent u bekend met de meermalen gedane belofte van uw voorganger, de heer Opstelten, inhoudende dat de jeugdbendes onder zijn ministerschap «van de straat zouden worden gehaald»? Waarom is die belofte nog niet ingelost?
De afgelopen jaren hebben mijn ambtsvoorgangers in brieven 3 en in overleggen met uw Kamer herhaaldelijk aangegeven dat criminele jeugdgroepen worden aangepakt, dat geen enkele criminele jeugdgroep ongemoeid wordt gelaten en dat de aanpak onverminderd wordt voortgezet. Dat heeft geresulteerd in een forse daling van het aantal criminele, overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen. In het laatst opgemaakte landelijk beeld in het kader van het actieprogramma problematische jeugdgroepen blijkt een daling van het totaal aantal problematische jeugdgroepen in Nederland van 18% ten opzichte van 2013. Dat resultaat is de verdienste van intensieve samenwerking tussen burgemeesters, OM en politie om dergelijke groepen te ontmantelen en de leden op te sporen, te vervolgen en te berechten.
In debatten met uw Kamer en in voornoemde brieven is ook aangegeven dat door deze aanpak criminele jeugdgroepen verdwijnen of worden afgeschaald naar overlastgevende of hinderlijke jeugdgroepen. Tegelijkertijd kunnen er nieuwe groepen ontstaan. Het komt ook voor dat een grote criminele jeugdgroep van wel meer dan 50 personen nader wordt geanalyseerd en dat gekozen wordt voor een geprioriteerde inzet op de zogenaamde harde kern van zo’n groep. Daarmee wordt een criminele jeugdgroep fors aangepakt en kleiner. De criminele jeugdgroep blijft dan in de aanpak van zorg-, straf- en bestuurlijke interventies geprioriteerd, waarbij een lange adem en uitstekende samenwerking van alle betrokken partners nodig is.
Een criminele jeugdgroep kent een harde kern van daders die strafrechtelijk worden vervolgd om middels straffen genoegdoening te bieden aan het slachtoffer en de samenleving. Een criminele jeugdgroep bestaat ook uit meelopers waarvoor eveneens grenzen gesteld moeten worden. Afhankelijk van het gedrag worden die grenzen strafrechtelijk of op andere wijze gesteld, maar worden deze jongeren tegelijkertijd ondersteund richting perspectief. Veel van deze jongeren komen uit families waarin ook een zekere mate van intergenerationele overdracht plaatsvindt. Er wordt in samenwerking met gemeenten en lokale vertegenwoordiging van het Openbaar Ministerie, de politie en lokale zorgpartners bezien hoe de integrale aanpak met een levensloopbenadering kan worden vorm gegeven. Aandacht gaat uit naar preventie, tijdig signaleren en ingrijpen alsmede goede nazorg. Vroeg of laat gaan deze jongeren bij voorkeur (weer) naar school of aan het werk. Hiervoor is het van belang dat domeinoverstijgend wordt samengewerkt en zowel strafmaatregelen, zorgmaatregelen als bestuurlijke maatregelen kunnen worden ingezet. In bepaalde gevallen moeten ouders en familie nadrukkelijk worden betrokken in die aanpak om verder afglijden van een jongere te voorkomen. Het voorkomen van (herhaald) crimineel gedrag door deze jongeren bespaart de maatschappij, deze jongeren incluis, veel schade en daarmee gepaard gaande kosten.
De problematiek rondom criminele jeugdgroepen is in de loop der jaren veranderd. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover geïnformeerd per brief (Kamerstuk 28 684, nummer 490) en heeft dat besproken tijdens het laatste algemeen overleg Justitiële Jeugd op 18 januari jl. Problematische jeugdgroepen zijn door allerlei ontwikkelingen, zoals die in sociale media, minder zichtbaar op straat. De integrale aanpak wordt gegeven die ontwikkelingen in samenwerking met betrokken partners aangepast. De ontwikkeling van de Groepsscan als opvolger van de shortlist is hier een goed voorbeeld van. Problematische jeugdgroepen worden hiermee anders en meer integraal in beeld gebracht, waarbij ook informatie op sociale media wordt meegenomen in de analyse.
De integrale aanpak van problematische jeugdgroepen is effectief, zo blijkt uit de cijfers als onderdeel van het jaarlijks opgesteld landelijk beeld van 2009 tot en met 2014. We constateren in deze periode een afname van 27% van het aantal criminele jeugdgroepen, een afname van 11% van het aantal overlastgevende jeugdgroepen en een daling van 20% van het aantal hinderlijke jeugdgroepen.
Niet alleen bij de aanpak van criminele jeugdgroepen, maar ook in de aanpak van bijvoorbeeld verwarde personen en high impact crime zien we dat een domein-overstijgende, integrale, persoonsgerichte aanpak vruchten afwerpt.
Deelt u de mening dat deze problematiek per direct opgelost moet worden, omdat dit de maatschappij vele miljoenen per jaar kost? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat de softe aanpak van deze criminele/overlastgevende «kansenparels» niet werkt en dat er veel strenger opgetreden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat jonge criminelen een uitkering krijgen en dat er belastinginkomsten worden misgelopen?
Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft, ouder is dan 18 en niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien, heeft recht op bijstand. Uitgezonderd zijn onder meer gedetineerden en jongeren onder de 27 jaar die nog uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee nog aanspraak op studiefinanciering kunnen maken. Voor jongeren onder de 21 gelden lagere normen dan voor bijstandsgerechtigden vanaf 21 jaar. De gemiddelde leeftijd van een lid van een criminele jeugdgroep is ongeveer 22 jaar. De gemiddelde leeftijd van een overlastgevende jeugdgroep ligt een paar jaar lager. Het is mogelijk dat jongeren met een uitkering deel uitmaken van een problematische jeugdgroep.
Als deze jonge criminelen/overlastgevers geen financieel verhaal bieden, waarom wordt de rekening dan niet bij de ouders gelegd? Deelt u de mening dat ouders verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun kinderen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Tot op zeker hoogte zijn ouders verantwoordelijk en aansprakelijk voor het gedrag van hun kinderen. Een kind jonger dan 14 jaar is zelf nooit aansprakelijk voor schade uit onrechtmatige daad.
Ouders of voogden van kinderen zijn op grond van de wet aansprakelijk voor schade die hun kind heeft veroorzaakt uit onrechtmatige daad, bijvoorbeeld geweldpleging. De wet maakt hierbij onderscheid tussen een drietal leeftijdscategorieën (artikel 6:169 BW):
Als deze jonge criminelen/overlastgevers een dubbele nationaliteit hebben, deelt u dan de mening dat zij na een veroordeling en het uitzitten van hun eventuele straf de Nederlandse nationaliteit moeten verliezen en uitgezet moeten worden naar het land van herkomst, dan wel het land van herkomst van de ouders, al dan niet met het hele gezin dat verantwoordelijk is voor het gedrag van deze lieden? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft Nederlanders met een dubbele nationaliteit geldt dat de Rijkswet op het Nederlanderschap geen bepaling bevat op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens gepleegde criminele feiten mogelijk is. Het Europees Nationaliteitsverdrag (Trb. 1998, 10), waartoe ook het Koninkrijk der Nederlanden is toegetreden, beperkt de mogelijkheden op grond waarvan de nationaliteit kan worden ingetrokken. Dit is alleen mogelijk indien het gedrag betreft dat de essentiële belangen van de staat wezenlijke schade toebrengt. De toelichting bij het Europese Nationaliteitsverdrag vermeldt hoogverraad en spionage voor een andere staat als voorbeelden van gedrag dat een aantasting van de essentiële belangen van de staat is, en stelt tevens dat misdrijven van algemene aard, hoe ernstig ook, niet worden bedoeld.
Bescherming van natuurgebied ’t Merske |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Noodkreet: «Vlaamse kippen bedreigen waterkwaliteit van ’t Merkske»?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Onderschrijft u dat de vestiging van de betreffende kippenstallen in het Belgische deel vlak aan de rand van de rivier een schadelijk effect heeft op natuurgebied ‘t Merkske?
De provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta zijn primair verantwoordelijk voor natuur en water in dit gebied.
De provincie is verantwoordelijk voor het natuurbeleid en stelt de doelen voor de Kaderrichtlijn Water vast. Het waterschap is verantwoordelijk voor de uitvoering van het waterbeleid. Provincie en waterschap hebben de kennis om effecten van de vestiging van de betreffende kippenstallen op het natuurgebied ’t Merkske en de waterkwaliteit te bepalen. Provincie en waterschap nemen, in aanvulling op het landelijk beleid, maatregelen gericht op de kwaliteit van water en natuur van ’t Merkske.
Vanuit hun verantwoordelijkheden hebben provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta over de geplande kippenstallen gereageerd naar de Vlaamse Overheid. Dat heeft geleid tot extra voorwaarden in de milieuvergunning. En tot de afspraak dat provincie Noord-Brabant en provincie Antwerpen elkaar eerder informeren over voorgenomen bedrijfsontwikkelingen met mogelijke grensoverschrijdende effecten.
Deze grensoverschrijdende afstemming en samenwerking is mede gericht op realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water.
Welke maatregelen zullen er genomen worden om het afvalwater op te vangen en te voorkomen dat vervuild water door de Mark richting Breda stroomt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u kwantificeren hoeveel stikstof er uitgestoten zal worden en hoe schadelijk het is voor natuurgebied ’t Merkske?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen voor de waterkwaliteit en voor het behalen van de doelen van de EU Kaderrichtlijn Water?
Zie antwoord vraag 2.
Past dit in de geest van de grensoverschrijdende samenwerking om gezamenlijk natuur en waterkwaliteit langs de Europese wateren te bevorderen, zoals de EU Kaderrichtlijn Water die voorstaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke communicatie is er over de kwestie geweest met de Belgische autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat nog meer veebedrijven zich vestigen in het Belgische gedeelte bij het natuurgebied? Bent u bereid hierover te overleggen met uw Belgische collega’s?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u om de motie Smaling (Kamerstuk 32 038, nr. H) uit te voeren over onder meer bufferzones?
Het natuurgebied ’t Merkske is geen Natura2000-gebied. Derhalve is de motie Smaling (Kamerstuk 31 038, nr. H) niet van toepassing op dit natuurgebied.
Het vragen naar de geaardheid van asielzoekers door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de klachten van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over de gedragingen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) met betrekking tot hun geaardheid?
Het COA heeft geen formele klachten ontvangen van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over gedragingen van het COA met betrekking tot hun geaardheid. COA heeft mij voorts medegedeeld dat ook in reguliere contacten tussen medewerkers van de locatie Ter Apel en LHBT-belangenorganisaties geen klachten aan de orde gesteld zijn over gedragingen van het COA met betrekking tot de geaardheid van bewoners. Zoals in eerdere gesprekken tussen LHBT-belangenorganisaties en mij aan de orde is geweest kunnen deze organisaties verder, in geval van signalen dat er verbeteringen mogelijk zijn in de bejegening van LHBT-bewoners, altijd contact opnemen met het COA of met het ministerie.
Klopt het dat medewerkers van het COA vragen naar de geaardheid van asielzoekers? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA biedt bewoners begeleiding bij het veilig verblijven op de COA-locaties. Onderdeel van deze begeleiding is het voeren van individuele gesprekken tussen medewerkers en bewoners. Het is niet gebruikelijk dat het COA in deze gesprekken vraagt naar de geaardheid van bewoners. Het onderwerp seksuele geaardheid kan in deze gesprekken wel aan de orde komen. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan een situatie waarin zich incidenten voordoen of dreigen voor te doen waarbij het COA het vermoeden heeft dat deze veroorzaakt worden door discriminatie op basis van (vermeende) seksuele geaardheid. Het kan dan in het belang van de bewoner zijn om hierover in gesprek te gaan teneinde de begeleiding hierop aan te passen, bijvoorbeeld door de bewoner in contact te brengen met een belangenorganisatie of hem een andere kamer aan te bieden. Dergelijke gesprekken worden met respect gevoerd en alleen als de bewoner hier zelf over wenst te praten. Medewerkers worden op verschillende momenten voorgelicht en getraind met betrekking tot begeleiding van LHBT-bewoners. Er vinden in 2017 bijvoorbeeld diverse trainingen voor medewerkers plaats rond het project Welcoming Equality van COC Nederland.
Klopt het dat medewerkers bewoners vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners van asielzoekerscentra? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA heeft mij meegedeeld dat medewerkers bewoners niet vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners.
Heeft het COA de taak om informatie over de geaardheid van asielzoekers te verkrijgen? Zo ja, waarom? Wordt deze informatie door de Immigratie- en Naturalisatie Dienst gebruikt bij de beslissing op de asielaanvraag? Wat is de juridische status en het gewicht van deze informatie? Zo nee, welke stappen zult u ondernemen?
Het behoort niet tot de taken van het COA om informatie te verzamelen over de geaardheid van bewoners.
Nederlandse verzekeraars die nog steeds investeren in wapenfabrikanten |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jasper van Dijk , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer waaruit blijkt dat zes van de tien grootste Nederlandse verzekeraars nog steeds investeren in bedrijven die wapens en wapensystemen maken en leveren aan Saudi-Arabië?1
Ja.
Hoe verhoudt een miljardeninvestering in wapenleveranties aan Saoedi-Arabië door Nederlandse levensverzekeraars zich tot de exportrestricties die Nederland hanteert voor wapenleveranties aan Saoedi-Arabië?
Op grond van EU-sancties kan het voor verzekeraars verboden zijn te investeren in wapenproducenten in een bepaald land. Voor Saoedi-Arabië gelden er geen EU-sancties. Ook in gevallen waarvoor additionele wetgeving is opgesteld, gelden beperkingen. Zo is het in Nederland bijvoorbeeld verboden om te investeren in clustermunitie. Met in achtneming van deze voorwaarden is het aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren, de overheid reguleert dit in beginsel niet.
Hoe verhoudt deze investering door Nederlandse levensverzekeraars in wapenexport naar Saoedi-Arabië, waarbij wapens mogelijk worden gebruikt voor ernstige mensenrechtenschendingen in de strijd in Jemen, zich tot de Code Duurzaam Beleggen van de verzekeringssector en hun verantwoordelijkheid om de mensenrechten te respecteren onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs), en de verplichtingen onder de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Volgens de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars moeten de leden van het Verbond investeringen in controversiële wapens nalaten. Onder controversiële wapens verstaat het Verbond van Verzekeraars wapens die geen onderscheid maken tussen militaire en civiele doeleinden. Ook moeten de leden volgens de code de United Nations Principles for Responsible Investments (UN PRI) en United Nations Global Compact naleven. De UNPRI stellen dat verzekeraars milieu, sociale en governance onderwerpen mee moeten nemen in de analyse voorafgaand aan een investeringsbeslissing en UN Global Compact hanteert tien principes ten aanzien van mensen-, arbeidsrechten, milieu en anti-corruptie. Deze principes en richtlijnen schrijven niet voor in welke bedrijven, landen of sectoren wel of niet geïnvesteerd mag worden. Het is aan de verzekeraars zelf om deze afweging te maken waarbij het risico voor mens en milieu moet worden meegenomen. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheden en verplichtingen voor verzekeraars onder United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen uit 2015 naar aanleiding van vergelijkbare berichten over controversiële investeringen in wapenhandel, waarin u aangaf dat u in gesprek was met het Verbond van Verzekeraars over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de sector? Wat hebben uw gesprekken met de sector opgeleverd en in hoeverre zijn inmiddels binnen de verzekeringssector concrete afspraken gemaakt over het afbouwen van controversiële investeringen in wapenfabrikanten?
Het Verbond van Verzekeraars heeft eind 2015 het initiatief genomen om te komen tot een IMVO-convenant, in september 2016 zijn de convenantbesprekingen onder begeleiding van de SER van start gegaan. Naar verwachting zal het convenant voor het zomerreces van de Tweede Kamer afgerond zijn.
Het convenant zal voortbouwen op de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars. Voor het convenant wordt het SER-advies «IMVO-convenanten» gevolgd. Volgens het advies hebben de convenanten een tweeledig doel: ten eerste om op specifieke risico's binnen een ambitieuze en realistische termijn substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en, ten tweede, om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen.
De OESO-richtlijnen en de UNPGs zijn de uitgangspunten voor het convenant. In deze richtlijnen en principes staat dat bedrijven moeten onderzoeken welke mogelijke schade voor mens en milieu door hun activiteiten of de activiteiten van toeleveranciers of investeringen kunnen ontstaan. Op basis dit onderzoek moeten verzekeraars zelf bepalen welke zakelijke relaties zij aangaan of in welke bedrijven zij investeren. Ook bepalen zij zelf of zij deze relaties of investeringen stopzetten. De convenantbesprekingen vinden op dit moment plaats, daarom kan er nog niet vooruitgelopen worden op de afspraken die in het convenant zullen worden vastgelegd.
Neemt u naar aanleiding van de Eerlijke Verzekeringswijzer opnieuw contact op met het Verbond van Verzekeraars over het IMVO-beleid van de sector of bent u voornemens dat op korte termijn te doen en bent u daarbij voornemens om de aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer onder de aandacht te brengen van de verzekeraars?
Het IMVO-beleid van de sector wordt met het Verbond van Verzekeraars besproken in het kader van het IMVO-convenant. Voor de overheid vormen de OESO-richtlijnen en de UNGPs het uitgangspunt bij deze gesprekken. Onder deze richtlijnen en principes wordt verwacht dat een bedrijf een IMVO-beleid heeft, een gedegen risicoanalyse uitvoert om de meest ernstige risico’s voor mens en milieu te identificeren en aan te pakken en hier publiekelijk over rapporteert.
De aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer kunnen verzekeraars die investeren in de wapenindustrie ondersteunen bij het aanscherpen van hun IMVO-beleid en risicoanalyse. Het is echter aan de verzekeraars zelf om te bepalen of zij de aanbevelingen overnemen.
Naar aanleiding van het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer is contact opgenomen met de zes verzekeraars die in het rapport worden genoemd of hun Nederlandse maatschappij. Uit het contact met de zes verzekeraars kwam naar voren dat zij regelmatig in gesprek zijn met de Eerlijk Verzekeringswijzer over de onderzoeken, dat zij belang hechten aan deze dialoog en streven naar verbetering van hun MVO-beleid. Ook werd ingebracht dat één van de bedrijven uit het rapport ook bijdraagt aan de ontwikkeling van producten voor de Nederlandse staat, namelijk BAE Systems voor de ontwikkeling van de JSF. Een aantal verzekeraars, zoals Generali en Legal & General, gaf aan dat het MVO-beleid van de Nederlandse maatschappij en de moedermaatschappij verschilt. Het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer kijkt naar de moedermaatschappij en derhalve konden Nederlandse maatschappijen hier geen reactie op geven.
de tekortkomingen bij Brzo-bedrijven (bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen). |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Veiligheid Brzo-bedrijven: lessen na Odfjell» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?1
Ja.
Kunt u reageren op de in dit onderzoek getrokken conclusies? Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van deze conclusies?
Ik waardeer de grondige analyse van de Onderzoeksraad. Het doet mij goed dat de algemene conclusie is dat zowel de betrokken bedrijven als overheidspartijen veel waardevolle verbeteringen hebben gerealiseerd. Het is nu zaak om de ingezette verbeteringen te bestendigen en structureel te borgen met als doel een duurzame beheersing van de veiligheid op een niveau dat passend is voor Brzo-bedrijven.
De Onderzoeksraad geeft enkele verbeterpunten om dit doel te kunnen bereiken. Alle partijen onderschrijven het doel van een duurzame beheersing van de veiligheid en werken hard aan verdere verbetering. Ik ga daarom met alle betrokken partijen in overleg over de conclusies van dit onderzoek en de opvolging van dit (vervolg) onderzoek.
Welke acties zijn naar aanleiding van het eerste rapport over Odfjell genomen om de versnippering bij de controle op Brzo-bedrijven te verkleinen? Waarom heeft dit, zoals blijkt uit het nieuwe rapport, niet (voldoende) geholpen?
Mede naar aanleiding van het eerste rapport over Odfjell zijn verschillende maatregelen genomen om versnippering bij het toezicht op Brzo-bedrijven te verminderen. Daarover heb ik de Kamer regelmatig geïnformeerd2. De overheden hebben grote stappen gezet om de samenwerking tussen de drie kerntoezichthouders en de kring daaromheen in BRZO+ te verbeteren.
Uniformiteit wordt bevorderd door onder andere het gebruik van een landelijke handhavingstrategie Brzo, gezamenlijke Brzo-inspecties (aangekondigd en onaangekondigd) en het brengen van alle Brzo-bedrijven onder het bevoegd gezag van de provincies per 1 januari 2016.
De Onderzoeksraad stelt ook dat er belangrijke vooruitgang op dit gebied is geboekt. Het tegengaan van versnippering is echter een doorlopend proces, waarin we blijven investeren. In het programma Duurzame Veiligheid 20303 wordt ook gewerkt aan de verdere versterking van de integrale uitvoering van het Brzo- beleid.
Waarom hebben niet alle bedrijven deelgenomen aan de ontwikkeling van een audit-instrument, onderlinge benchmarks en het delen van best practices? Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid bij bedrijven die niet hebben meegedaan in vergelijking met bedrijven die wel hebben meegedaan? Is overwogen deelname aan deze verbeterslagen te verplichten? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen? Zo nee, waarom niet?
Instrumenten zoals zelfbeoordeling, benchmarking, en klantbeoordeling door opdrachtgevers zijn onderdeel van een sterke veiligheidscultuur. In de afgelopen jaren is daar door de Brzo-branches veel aan gedaan. Ik heb ingezet op het stimuleren van die cultuur, onder meer door te helpen bij de ontwikkeling van instrumenten. Ik zet dat beleid voort. Daarvoor heb ik de regeling versterking omgevingsveiligheid Brzo-sector opengesteld. Een cultuurverandering laat zich echter niet afdwingen met verplichtingen, maar moet uit de organisatie komen. In de gegevens die het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop aanlevert voor de Staat van de Veiligheid zie ik positieve ontwikkelingen op het gebied van veiligheidscultuur. Tegelijk blijf ik ook voluit inzetten op de kwaliteit van de regelgeving, toezicht en handhaving.
Kunt u reageren op de conclusie dat ketenpartijen meer kunnen doen om te controleren of de veiligheid bij bedrijven waar zij zaken mee doen goed wordt beheerst?
Ketenverantwoordelijkheid maakt eveneens onderdeel uit van een goede veiligheidscultuur: een belangrijk onderdeel van de aanpak van Veiligheid Voorop. Zo monitort Veiligheid Voorop het gebruik van klantbeoordelingssystemen waarmee bedrijven inzicht krijgen in onder meer de veiligheid in de keten. Daaruit blijkt dat de inzet van klantbeoordelingssystemen bij de bedrijven die zijn aangesloten bij Veiligheid Voorop rond de 80% is. Maar ook hier is nog winst te behalen. Veiligheid Voorop voert actief beleid om de aansluitingsgraad te verhogen. Het uiteindelijke doel is dat majeure risicobedrijven alleen zaken doen met bedrijven die goede veiligheidsprestaties leveren. Soms zal dit betekenen dat een relatie moet worden beëindigd.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de motie van de leden Cegerek en Remco Dijkstra over het openbaar maken van inspectie- en handhavingsrapporten van Brzo-bedrijven (Kamerstuk 26 956, nr. 191)? Waarom hebben deze acties niet geleid tot een betere onderlinge controle in de keten?
Er is eind 2013 met alle betrokken partijen afgesproken dat de samenvattingen van de inspectieresultaten vanaf 2014 openbaar worden gemaakt. Er zijn sinds 2014 ruim 600 samenvattingen van 373 Brzo-bedrijven op de BRZO+ website gepubliceerd.4 Deze samenvattingen leveren informatie over het aantal overtredingen en de opvolging daarvan. De informatie is in eerste instantie bedoeld voor het publiek, maar biedt ook bedrijven de mogelijkheid om inzicht te verkrijgen in de veiligheidssituatie bij potentiële ketenpartners, als onderdeel van een klantbeoordeling.
Kunt u, naar aanleiding van dit rapport, een plan van aanpak opstellen om de in dit rapport geconstateerde problemen aan te pakken? Zo ja, op welke termijn verwacht u dit plan van aanpak af te hebben en aan de Kamer aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in antwoord 2 aangaf, zal ik met alle betrokken partijen in overleg gaan over de opvolging van dit (vervolg) onderzoek. Voor de zomer zal ik de Kamer hierover informeren.
De registratie van levenloos geboren kinderen in de basisregistratie personen (BRP) |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief over de registratie van levenloos geboren kinderen in de basisregistratie personen (BRP) naar aanleiding van de petitie «Ik wil ook in het BRP»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn met betrekking tot de nodige ICT-aanpassingen om registratie van levenloos geboren kinderen in het BRP mogelijk te maken? Is de impactanalyse op Operatie BRP reeds uitgevoerd?
Klopt het dat, zoals u schrijft in uw brief, de impact op het programma in december 2016 in de interbestuurlijke stuurgroep van Operatie BRP is besproken? Wat waren hiervan de uitkomsten?
Is naar aanleiding van de bespreking in de interbestuurlijke stuurgroep van Operatie BRP inmiddels bepaald of, en op welk moment, de benodigde aanpassingen in de BRP zouden kunnen worden doorgevoerd?
Welke aanpassingen, zoals u schrijft in uw brief, in wet- en regelgeving zijn noodzakelijk om de registratie van levenloos geboren kinderen in de BRP mogelijk te maken? Op welke termijn denkt u deze benodigde aanpassingen aan de Kamer te doen toekomen?
Kunt u een inschatting geven van de termijn waarop u denkt dat de registratie van levenloos geboren kinderen in de BRP mogelijk zal zijn?
De verhoogde kans op longontsteking nabij pluimveebedrijven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer kans op longontsteking nabij pluimveebedrijf»?1
Ja.
Kunt u reageren op de conclusie uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht en het Universitair Medisch Centrum Utrecht dat er een onomstotelijk verband is tussen het wonen in de nabijheid van een pluimveebedrijf en een verhoogde kans op longontsteking?
In deze studie is gebruikgemaakt van patiëntgegevens afkomstig van huisartsen. Uit deze gegevens blijkt dat mensen, die in het onderzoeksgebied in het oostelijk deel van Noord-Brabant en het noordelijk deel van Limburg in plattelandsgemeenten wonen, vaker longontsteking en lage luchtweginfecties hebben dan mensen in landelijke gebieden elders in het land met minder veehouderij (zie figuur 3.2 in het VGO-rapport).
Uit een statistische analyse van deze gegevens blijkt dat er een duidelijk verband (ook wel relatie of associatie genoemd) wordt gevonden tussen de aanwezigheid van pluimveebedrijven binnen een straal van ongeveer 1 km en een verhoogd voorkomen van longontsteking.
Welke acties bent u bereid naar aanleiding van dit onderzoek te ondernemen? Welke invloed heeft dit nieuwe onderzoek op de ontwikkeling van wetgeving die deze problemen moet oplossen? Op welke termijn wordt het wetsvoorstel naar verwachting aan de Kamer aangeboden?
Ik verwijs u naar de brief over veehouderij en gezondheid (Kamerstuk 28 973, nr. 191) die ik, samen met de Staatssecretaris van IenM, op 1 juni jl. naar uw Kamer heb gezonden. In deze brief ga ik onder andere in op het maatregelenpakket waarover met de sectororganisaties uit de pluimveesector is onderhandeld.
Verder wordt gewerkt aan het voorstel voor een interim-wet veedichte gebieden. Dit wetsvoorstel geeft de provincies een bevoegdheid grenzen te stellen aan de omvang van de veehouderij in veedichte gebieden. Het wetsvoorstel is onlangs voor consultatie voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het landbouwbedrijfsleven. Gelijktijdig is een internetconsultatie gestart over het wetsvoorstel.
Welke rol speelt de pluimveesector zelf in de oplossing van dit probleem? Deelt u de mening dat de uitspraak van de pluimveesector dat hij verantwoordelijkheid wil nemen, niet te rijmen is met het feit dat hij deze week uit het overleg rondom het verbeteren van de luchtkwaliteit stapte? Welke gevolgen heeft dit voor de maatregelen die u voornemens bent te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onterecht is de toename van fijnstof en daarmee de kans op longontsteking te wijten aan het verbeteren van het dierenwelzijn en daarmee de toename van het aantal scharrelkippen? Deelt u de mening dat de oorzaak van dit probleem niet te vinden is in het verbeteren van het dierenwelzijn, maar in het grote aantal (pluimvee)dieren dat er in Nederland is? Deelt u de mening dat de oplossing dan ook moet worden gezocht in een vermindering van het aantal dieren en niet in het verslechteren van de dierenwelzijnseisen en dierenwelzijnsvoorzieningen?
De uitstoot van fijnstof is toegenomen als gevolg van het Europese legbatterijverbod in 2012 en de omschakeling van kooisystemen in de legpluimveehouderij naar diervriendelijkere scharrel- en uitloopsystemen als gevolg van een veranderende vraag vanuit de markt en consument naar alternatieven voor kooieieren. Circa 85% van de legkippen wordt momenteel gehouden in scharrel-, vrije uitloop- en biologische houderijsystemen.
Uit onderzoek van Wageningen UR blijkt dat de fijnstofemissie door deze omschakeling een factor 16 is toegenomen van 5 gram per kip naar 80 gram per kip. Het aantal leghennen is de afgelopen jaren vrij stabiel. Onze ambitie is dat de fijnstofemissies in de houderijsystemen, die voldoen aan de Europese en nationale dierwelzijnseisen, de komende jaren sterk worden verminderd.
Mogelijke privacy risico's in de online belastingaangifte |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van het verzoek van de Bond voor Belastingbetalers aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te onderzoeken of de Belastingdienst bij de aangifte inkomstenbelasting handelt in overeenstemming met de privacywetgeving?1
Ja.
Is het technisch mogelijk om alle bewerkingen die een belastingplichtige doet tijdens de aangifte te verzamelen en bewaren? Klopt het dat de Belastingdienst kan nagaan of ingevoerde gegevens een aantal malen zijn aangepast voordat de aangifte is verstuurd?
Het tussentijds opslaan van de aangifte is in verband met gebruiksgemak een belangrijk vereiste voor de online aangifte; het voorkomt dat bij tussentijds afbreken en later hervatten van de aangifte zaken opnieuw moeten worden gedaan. Omdat de online aangifte een web-applicatie is waarmee gebruikers onafhankelijk van plaats, tijd en apparaat kunnen werken, worden de gegevens in de ICT-infrastructuur van de Belastingdienst opgeslagen. Zolang de aangifte niet formeel is ingestuurd (na het digitaal ondertekenen door middel van een expliciete bevestiging van de gegevens en het opnieuw inloggen), hebben die gegevens geen status voor de Belastingdienst.
Van belang is ook dat alleen de actuele toestand in de aangifte wordt opgeslagen. Bij iedere tussentijdse opslag wordt de vorige versie overschreven en er wordt dus geen historie van wijzigingen in de aangifte bijgehouden. De Belastingdienst kan dan ook niet nagaan of ingevoerde gegevens meerdere keren zijn aangepast. De Belastingdienst kan alleen constateren dat een aangifte is aangepast wanneer de gegevens in de uiteindelijk ingestuurde aangifte anders zijn dan de door de Belastingdienst vooraf ingevulde gegevens.
Worden nu bewerkingen die een belastingplichtige doet verzameld en bewaard? Welke bewerkingen worden verzameld?
Bewerkingen die de belastingplichtige uitvoert voor het formeel insturen van de aangifte worden niet verzameld of bewaard. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt slechts de actuele toestand in de aangifte opgeslagen.
Handelingen die betrekking hebben op het doorlopen van het aangifteproces worden wel gelogd. Denk hierbij aan gegevens over inloggen (zoals aantal inlogs), over het ophalen van de vooraf ingevuld aangifte en het ondertekenen van de aangifte. Deze loginformatie wordt bewaard en voor verschillende doelen gebruikt. Een eerste doel is monitoring van het proces. Met deze informatie kan bijvoorbeeld tussentijds beoordeeld worden of het aantal ingestuurde aangiften achter ligt op de prognose. In dat geval kan bijvoorbeeld de inzet van extra communicatie overwogen worden. In de tweede plaats vervult deze loginformatie een bewijsfunctie van de Belastingdienst jegens de belastingplichtige. Hiermee kan bijvoorbeeld worden aangetoond dat de (vooraf ingevulde) aangifte uitsluitend aan de belastingplichtige of diens gemachtigde wordt verstrekt. In de derde plaats wordt de loginformatie gebruikt voor dienstverlening. Uit de loginformatie blijkt bijvoorbeeld dat mensen hun aangifte niet formeel hebben ingestuurd. Met hen wordt dan telefonisch contact opgenomen om hen erop te attenderen dat hun aangifte nog niet is voltooid. Daarmee wordt voorkomen dat zij onbedoeld niet of niet tijdig aangifte doen en daardoor met een herinnering of aanmaning worden geconfronteerd.
De loginformatie wordt niet ingezet ten behoeve van toezichtsdoeleinden.
Hoe lang worden dergelijke gegevens maximaal bewaard?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt geen historie van tussentijds opgeslagen aangiften bijgehouden; alleen de actuele toestand in de aangifte wordt bewaard.
Loginformatie over het proces zoals omschreven in vraag 3, wordt voor een termijn van maximaal 18 maanden bewaard.
Is het verzamelen en bewaren van deze bewerkingen in het online aangiftesysteem nodig om een aanslag te kunnen opleggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alleen de definitieve gegevens komen, nadat de aangifte formeel is ingestuurd, in de zogenoemde transactieverwerkende systemen van de Belastingdienst te staan. Aan de hand daarvan wordt een aanslag opgelegd.
Wat wordt met deze gegevens gedaan? Worden deze gegevens gebruikt bij de handhaving? Krijgt iemand die bijvoorbeeld de waardering van een woning of bedrijfspand een aantal malen aanpast een kruisje achter zijn naam? Wat moeten belastingplichtigen zich hierbij voorstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat er geen historie van tussentijdse wijzigingen in de aangifte wordt bijgehouden, is er ook geen sprake van gebruik van dergelijke gegevens voor toezichts- of handhavingsdoeleinden.
Op welke wijze worden belastingplichtigen geïnformeerd over het feit dan hun bewerkingen in het online aangiftesysteem mogelijk worden opgeslagen?
De Belastingdienst heeft algemene informatie over de gang van zaken bij tussentijdse opslag van de online aangifte gepubliceerd op Belastingdienst-in-beeld.nl. Bezien wordt of en hoe in de volgende aangifteperiode op individueel niveau informatie kan worden verstrekt over tussentijdse opslag van de aangifte, via MijnBelastingdienst of de online aangifte zelf.
Wat is de wettelijke grondslag voor het verzamelen en bewaren van bewerkingen in het aangiftesysteem?
Een wettelijke grondslag is niet aan de orde omdat geen historie van tussentijdse bewerkingen in de aangifte wordt opgeslagen. Slechts de actuele toestand in de aangifte wordt opgeslagen, waarbij de oude versie wordt overschreven. Op de grondslag voor het bewaren van de actuele versie van de aangifte wordt in het antwoord op vraag 9 ingegaan.
Kunt u garanderen dat het verzamelen en bewaren van bewerkingen die door belastingplichtigen worden gedaan in overeenstemming is met de privacywetgeving?
Het bewaren van de tussentijds opgeslagen gegevens en van de loginformatie over proceshandelingen geschiedt in overeenstemming met artikel 8, onderdeel e, en artikel 9, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. De Belastingdienst verwerkt deze gegevens op grond van zijn wettelijke taken op het gebied van belastingheffing. Het bewaren van de gegevens ten behoeve van de belastingplichtige en een goed procesverloop is een daarmee verenigbaar doel. Op deze gegevens is ook de fiscale geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing.
Een mogelijke onjuiste uitvoering door Nederland van de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE) |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de bepalingen uit de Europese en nationale regelgeving die inrichtingen welke vallen onder de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE) verplichten om de kwaliteit van de in de schoorsteen voorgeschreven meetsystemen (die per aangewezen schadelijke stof de emissie continu monitoren) periodiek te controleren en te kalibreren?
Ja.
Weet u dat dit gebeurt in de vorm van een KBN-2 toetsing1 waarbij aan de hand van parallelmetingen de grootte wordt vastgesteld van de zogenoemde variabiliteit waaruit vervolgens het 95%-betrouwbaarheidsinterval, dat de nauwkeurigheid aangeeft van het meetsysteem, kan worden afgeleid?
Ja, de methode voor kwaliteitsborging van continue meetsystemen is vastgelegd in een Europese meetnorm (NEN-EN 14181). Op grond van deze norm worden continue meetsystemen van afvalverbrandingsinstallaties en grote energiecentrales eens per vijf jaar gekalibreerd. Daartoe voert een geaccrediteerd laboratorium parallelmetingen uit. Het laboratorium stelt het continue meetsysteem af door te vergelijken met de parallelmetingen. Het laboratorium controleert jaarlijks of de instellingen nog kloppen. De Europese meetnorm NEN-EN 14181 is een erkende manier om te kalibreren en te toetsen aan de onzekerheidsmarges tijdens de kalibratie.
Klopt het vervolgens dat de RIE voor iedere continu gemeten stof eisen stelt aan de waarde die het aldus bepaalde 95%-betrouwbaarheidsinterval maximaal mag hebben, en dat als deze waarde wordt overschreden het meetsysteem niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en afgekeurd behoort te worden?2
Het klopt dat een meetsysteem kan worden afgekeurd. Overschrijding van onzekerheidsmarges kan verschillende oorzaken hebben. Het kan komen door het continue meetsysteem, de monstername, variatie in de samenstelling in de schoorsteen, de parallelmetingen, weersomstandigheden, afwijkende procescondities, enz. De exploitant doet daarom na overschrijding onderzoek naar de oorzaak of oorzaken om te bepalen welke maatregelen nodig zijn.
Bent u er ook mee bekend dat de exploitant van de inrichting – als vastgesteld is dat het meetsysteem voldoet aan de hiervoor beschreven onzekerheidseis – de bij de KBN-2 toets vastgestelde waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval als meetonzekerheid in zijn voordeel mag aftrekken van de door het meetsysteem gemeten waarde?3
Metingen van de uitstoot van afvalverbrandingsinstallaties worden gemiddeld over verschillende periodes om een goed beeld te krijgen van de emissies. Volgens de (Europese) regels mogen halfuurs- en daggemiddelde emissies worden gecorrigeerd voor de meetonzekerheid. Daarbij wordt de meetonzekerheid van de metingen afgetrokken, voordat aan de emissiegrenswaarden wordt getoetst.
Bent u op de hoogte van het feit dat de rijksdienst InfoMil – ondanks de heldere tekst van de regels van de RIE en de evenzeer heldere wijze waarop de onzekerheidscorrectie richtlijnconform in de Nederlandse regelgeving is geïmplementeerd (aanvankelijk in artikel 2.9 Besluit Verbranden Afvalstoffen4, thans in artikel 5.19 derde lid van de Activiteitenregeling) – bedrijven is gaan adviseren om van de in de schoorsteen gemeten emissies niet de werkelijke, periodiek in de KBN-2 toetsing berekende waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval af te trekken, maar de waarde die de wetgever als maximaal af te trekken waarde heeft toegestaan voor díe meetsystemen die wat betreft de meetonzekerheid nog net functioneren op de rand van het toelaatbare?
Voordat de Richtlijn industriële emissies bestond, werd afvalverbranding geregeld door de Europese Richtlijn verbranden van afval uit 2000. De Europese norm voor kwaliteitsborging van continue meetsystemen bestond toen nog niet. De betrokken overheden en bedrijven in Nederland hebben daarom zelf afspraken gemaakt in de vorm van een door InfoMil uitgegeven handboek. In de implementatieregeling van de Richtlijn industriële emissies, die per 2013 in werking trad, is de norm juridisch verankerd. De communicatie en kennisoverdracht naar het bevoegd gezag is hierop vanaf eind 2012 aangepast (handboeken, website, enz.).
Erkent u dat dit advies van InfoMil5 – wegens de ten gevolge van de BBT-eis (Best Beschikbare Techniek) steeds beter wordende meetsystemen – tot gevolg heeft dat in de praktijk een te grote correctie plaatsvindt in verband met meetonzekerheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De meetonzekerheid wordt niet uitsluitend bepaald door de kwaliteit van het continue meetsysteem, maar ook de monstername, variatie in de samenstelling in de schoorsteen, de parallelmetingen, weersomstandigheden, afwijkende procescondities, enz. Hierover komt steeds meer informatie beschikbaar. CEN (het Europese standaardisatie-instituut) gebruikt deze inzichten bij de herziening van de Europese meetnormen. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Bent u ermee bekend dat de Nederlandse rechter deze door InfoMil geadviseerde rekenpraktijk in een zaak over een afvalverbrander heeft goedgekeurd6 en dat naar aanleiding daarvan door de Europese Commissie aan Nederland vragen zijn gesteld?
Ontwikkelingen in meetmethoden en -systemen en de groeiende praktijkervaring met emissiemetingen komen binnen allerlei kaders aan de orde. De rechtelijke uitspraak waaraan u refereert, laat zien dat voor uitvoerbaarheid van de regels duidelijke methodes en de juiste toepassing daarvan belangrijk zijn. Over dit onderwerp wisselt Nederland informatie uit met de Europese Commissie en andere lidstaten met het oog op betere uitvoerbaarheid en harmonisatie.
Heeft u inmiddels uw antwoord in dezen bepaald en hoe luidt dat? Zo nee, op welke termijn verwacht u de nodige duidelijkheid te verschaffen?
De implementatieregelgeving over monitoring en meetonzekerheid is in overeenstemming met de Richtlijn industriële emissies en de communicatie en kennisoverdracht naar het bevoegd gezag (handboeken, website, enz.) is hiermee in lijn. De Europese Commissie heeft Nederland niet in gebreke gesteld voor de Richtlijn industriële emissies.
Alternatief “Vaargeul Walvischstaart” voor de ontpoldering van de Hedwigepolder |
|
Jacques Monasch (Monasch) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de projectstudies «Vaargeul Walvischstaart» in de monding van de Westerschelde van Oostende tot Westkapelle?
Nee, de projectstudies zijn mij niet bekend.
Bent u bekend met een rapport van de heer Haverkamp1, destijds nautisch adviseur van de Zeeuwse commissaris van de Koningin (mevrouw Peijs) dat een herinrichting van de nautische verkeersafwikkeling volgens het concept «Vaargeul Walvischstaart» bepleitte, juist vanwege een zodanige natuurwinst voor de Westerschelde dat ontpoldering van de Hedwigepolder volstrekt onnodig was?
Nee, dit rapport is mij niet bekend.
Bent u bekend met de ontkenning van de Provincie Zeeland dat het betreffende rapport van de heer Haverkamp ooit is voorgelegd en besproken, aangezien het nooit zou zijn geschreven?
Uit navraag bij de provincie is mij gebleken dat er bij de provincie geen rapport bekend is. Door de provincie is indertijd wel gesproken met de heer Haverkamp over de nautische zaken en een mogelijke verlegging van de vaargeul voor de kust van Walcheren.
Bent u bekend met het feit dat de eerdergenoemde commissaris van de Koningin het concept «Vaargeul Walvischstaart» op enig moment heeft besproken op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zoals zij zelf beweert?
De commissaris van de Koningin en de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat hebben elkaar regelmatig gesproken. Daarbij is ook gesproken over de nautische veiligheid van de huidige vaarroute langs de kust van Walcheren. In dat kader is ook het alternatief van de geul van de Walvischstaart besproken. Door Rijkswaterstaat is destijds aangegeven dat een vaarrouteverlegging van Oostgat naar Walvischstaart vanuit het oogpunt van nautische veiligheid niet noodzakelijk was. Bovendien vergt dit een dermate grote ingreep in het mondingsgebied van de Westerschelde, dat deze grote morfologische effecten tot gevolg kan hebben en grote risico’s met zich meebrengt. Tevens zou de ingreep in beschermd Natura2000-gebied plaatsvinden (de vlakte van de Raan).
Deelt u de mening dat onderzoek wenselijk is naar deze kwestie, omdat juist in 2009 de onteigening van de Hedwigepolder in het brandpunt stond van de politieke discussie?
Nee, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
De motie inzake de Regeling langdurig verblijvende kinderen |
|
Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat een verwijzing naar het regeerakkoord staatsrechtelijk niet steekhoudend is als argument om een motie niet uit te voeren omdat aangenomen moties boven een regeerakkoord gaan en het regeerakkoord tenslotte eerder is aangepast zoals bijvoorbeeld bij het ongedaan maken van strafbaarstelling van illegaliteit?
In mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2307) waarin ik reageer op de betreffende motie, is de verwijzing naar het regeerakkoord niet opgenomen als doorslaggevend argument om de definitieve Regeling niet aan te passen. Zoals in mijn brief te lezen is, heeft zorgvuldige weging plaatsgevonden van hetgeen de motie van het kabinet vraagt. De inhoudelijke overwegingen daarbij zijn in de brief opgenomen. Ik heb echter de constatering dat de motie op gespannen voet staat met het regeerakkoord niet achterwege willen laten in de brief.
Nu u de wens van een Kamermeerderheid naast u neerlegt om de regeling langdurig verblijvende kinderen aan te passen, bent u dan bereid een uitzetstop te hanteren voor asielkinderen die vijf jaar of langer in Nederland verblijven en in het zicht van de overheid zijn geweest totdat een nieuw kabinet aantreedt?
Zoals ik in mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2307) uiteengezet heb, ben ik van mening dat het aanpassen van de definitieve Regeling onwenselijk is. Ook het middels een uitzetstop daarop anticiperen acht ik onverstandig. Ik meen dat daarmee lopende vertrektrajecten onnodig worden doorkruist. Daarnaast wordt hiermee bij een groep vreemdelingen verwachtingen gewekt, waarvan niet is vast te stellen dat deze juist zijn.
Tijdens de aanstaande kabinetsformatie kan desgewenst door de daarbij betrokken partijen dit onderwerp worden besproken. Dit geldt voor vrijwel alle beleidsonderwerpen en kan daarom niet gelden als argument om geen uitvoering meer te geven aan geldende wet- en regelgeving.
De conferentie georganiseerd door een aan Hamas verbonden organisatie in Rotterdam |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Zijn de Ministers ervan op de hoogte dat leiders van het Palestinian Return Centre, die de conferentie in Rotterdam organiseren, in verbinding staan met de hoogste leiders van Hamas, een organisatie die in Europa op de lijst van terroristische organisaties staat?
Uit de bij ons bekende informatie kan niet geconcludeerd worden dat de conferentie in Rotterdam georganiseerd wordt door Hamas. Gezien de verwevenheid van de Palestijnse gemeenschap in het Midden-Oosten en de diaspora elders in de wereld, is het aannemelijk dat er relaties bestaan tussen de Hamas beheerde Gazastrook en personen die op enige wijze betrokken zijn bij de organisatie van de conferentie. Dit betekent echter niet dat de conferentie in Rotterdam door Hamas georganiseerd wordt.
Weten de Ministers dat volgens de Verfassungsschutz Berlin het organiseren van deze jaarlijkse conferentie de belangrijkste activiteit van Hamasaanhangers in de regio Berlijn is?1 Zo ja, delen de Ministers deze analyse?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de Ministers ervan op de hoogte dat volgens de Verfassungsschutz Berlin de Palestinian Return Centre banden heeft met Hamas?
Zie antwoord vraag 1.
Delen de Nederlandse Veiligheidsdiensten de analyse dat het Palestinian Return Centre banden heeft met Hamas?
Zie antwoord vraag 1.
Is het een bekend verschijnsel dat verboden terroristische organisaties gebruik maken van dekmantelorganisaties die formeel niet in verband staan met de terroristische organisatie, maar daar niettemin banden mee onderhouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de gemeente Rotterdam in het licht van de informatie van de Verfassungsschutz Berlin, naar uw mening tot het oordeel komen, volgens een artikel in De Telegraaf2 op basis van advies van de NCTV, dat «...uit geen enkele bron is gebleken dat de conferentie door Hamas wordt georganiseerd»? Kunnen de Ministers deze vraag niet slechts beantwoorden door het geven van semantische of formele verschillen tussen de organisaties, maar daarbij in acht nemen dat verboden terroristische organisaties gebruik kunnen maken van legale organisaties?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de Ministers er van op de hoogte dat de meeste EU-leden binnen ECOSOC, de VN-organisatie voor NGO’s, in juni 2015 tegen het lidmaatschap van het Palestinian Return Centre van deze VN-organisatie hebben gestemd (9 stemmen tegen, bij 2 onthoudingen)? Weten de Ministers waarom geen van de EU-leden heeft ingestemd met het lidmaatschap van het Palestinian Return Centre? Zo ja, wat waren de redenen daarvoor? Hebben deze redenen invloed op het Nederlandse beleid ten aanzien van deze organisatie?
Het kabinet is bekend met de uitkomst van de stemming over verlening van consultatieve status aan PRC (zie ook antwoorden op Kamervragen van het lid De Roon, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3093, d.d. 20 augustus 2015). Het kabinet kan niet spreken voor andere EU-lidstaten en doet geen uitspraken over de beweegredenen van andere EU-lidstaten.
Weten de Ministers waaraan het geld dat op deze conferentie ingezameld zal worden, besteed gaat worden? Zijn de Ministers er zeker van dat dit geld niet ten goede komt aan Hamas? Zo zij hier niet zeker van zijn, hoe gaan zij er voor zorg dragen dat het ingezamelde geld niet ten goede komt aan de ondersteuning van deze terroristische organisatie?
De financiering van Terroristische activiteiten is verboden in Nederland. Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme («ongebruikelijke transacties») worden gemeld aan de Financial Intelligence Unit -Nederland (FIU-NL). Deze ongebruikelijke transacties worden door FIU-NL geanalyseerd en waar relevant aan justitiële autoriteiten verstrekt. Indien er voldoende aanwijzingen zijn dan worden de nodige maatregelen getroffen.
Als het organiserende Palestinian Return Centre banden met Hamas onderhoudt, moet de conferentie in Rotterdam dan niet worden verboden, aangezien Hamas op de Europese lijst van terroristische organisaties staat? Zo niet, in welke gevallen zou u een dergelijke conferentie, gehouden door een organisatie die banden met een verboden terroristische organisatie onderhoudt, wel verbieden?
Ik ondersteun de zienswijze van de gemeente Rotterdam ten aanzien van de «Palestinians in Europe» conferentie zoals uiteengezet in de beantwoording van de Raadsvragen van 26 januari 20173.
Uit de bij ons bekende informatie kan niet geconcludeerd worden dat de conferentie in Rotterdam georganiseerd wordt door Hamas. In Nederland is het recht op vrijheid van vereniging en het recht op vrijheid van vergadering en betoging vastgelegd in de Grondwet. Een ieder heeft het recht om in het openbaar bij elkaar te komen mits geen wetten of regels worden overtreden of de openbare orde wordt verstoord. Het staat uiteraard een ieder vrij om het met de op de conferentie geuite standpunten oneens te zijn. Dit is echter geen reden om de conferentie te verbieden.
Indien er door de conferentie gevaar dreigt voor de openbare orde of anderszins de wet wordt overtreden, dan zal vanzelfsprekend worden ingegrepen door de daartoe bevoegde autoriteiten. Op dit moment zijn hier echter geen indicaties voor. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde ligt bij de gemeente Rotterdam, die in dit geval wordt geadviseerd door de centrale overheid bij monde van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.
Het recyclen van afgedankte smartphones |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afgedankte smartphones vormen grote afvalberg»?1
Ja.
Kunt u reageren op het rapport van Greenpeace waarin telefoonproducenten worden opgeroepen hun producten duurzamer te maken zodat ze langer meegaan?
In het rapport roept Greenpeace de ICT-industrie op om smartphones te gaan maken die lang meegaan, gemaakt zijn van schone grondstoffen, na gebruik weer als product of grondstof hergebruikt kunnen worden, en werken op duurzame energie. Het is een internationaal rapport van Greenpeace gericht aan internationaal opererende producenten. Deze oproep sluit goed aan op de kabinetsvisie zoals die is geformuleerd in het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050» dat op 14 september 2016 naar uw Kamer is gestuurd2.
Hoeveel smartphones/mobiele telefoons worden er in Nederland jaarlijks afgedankt? Welk aandeel hiervan wordt gerecycled?
Hier zijn geen recente cijfers van bekend. De laatste bezitsmeting van marktonderzoeksbureau GFK van begin 2013 noemt dat er jaarlijks 900.000 telefoons verwijderd worden. Het uiteindelijk afdanken van telefoons wordt in de praktijk lang uitgesteld. Uit consumentenonderzoek van Telecom Paper uit 2016 blijkt dat telefoons vaak eerst nog worden bewaard of achter de hand worden gehouden als reserve (ruim 40%). Dit betekent dat er nog miljoenen telefoontjes ongebruikt in de la liggen. Ook wordt een groot deel van de gebruikte telefoons doorgegeven aan familie en bekenden of doorverkocht waarmee de levensduur wordt verlengd (bijna 40%). De laatste 20% wordt deels weggegooid (6%), aan een goed doel gegeven (4%) of op een andere manier afgedankt (10%), waaronder de afgifte aan een inzamelsysteem of telefoonaanbieder. Ook uit internationaal consumentenonderzoek blijkt (Statista, 2016) dat een groot deel van de afgedankte mobiele telefoons wordt doorgegeven aan familie en bekenden of ongebruikt in de la blijft liggen.
Bij de inzamelpunten van Wecycle3 worden jaarlijks ongeveer 200.000 mobiele telefoons ingeleverd door consumenten. Registratie van officieel ingezamelde telefoons vindt plaats in het WEEE Register. Deze telefoons worden allemaal gerecycled bij WEEELabEx gecertificeerde recyclers, wat wil zeggen dat ze geshredderd worden en de materialen opnieuw gebruikt kunnen worden.
Naast inzameling door Wecycle, zijn er andere inzamelsystemen voor afgedankte apparatuur die samen een marktaandeel van ruim 10% hebben4. Als de 200.000 ingezamelde telefoons van Wecycle als uitgangspunt worden genomen en daarbij 10% wordt opgeteld gebaseerd op het marktaandeel van andere inzamelsystemen, dan wordt op deze wijze ongeveer een kwart van de telefoons ingezameld (225.000 stuks).
Uit de gegevens van het Nationaal WEEE Register, waar de gecertificeerde verwerkers registreren welke volumes zij aan afgedankte apparatuur verwerken, blijkt dat zij ongeveer evenveel ICT-apparatuur op een andere wijze aangeleverd krijgen als het volume dat door de inzamelsystemen (zoals Wecycle) wordt aangeleverd. De verwerkers krijgen deze apparatuur/telefoons bijvoorbeeld via providers en telefoonaanbieders die zelf afgedankte apparatuur innemen en «goede doelen» die niet werkende telefoons inzamelen en laten verwerken.
Als wordt aangenomen dat het aandeel telefoons in deze (aan verwerkers) aangeboden stroom afgedankte ICT apparatuur gelijk is aan het aandeel telefoons dat in de ICT-inzameling van de inzamelsystemen (zoals Wecycle) zit, dan komt het erop neer dat naar schatting de helft van de 900.000 afgedankte telefoons via het gecertificeerde systeem wordt verwerkt en dus wordt gerecycled.
Op welke wijze wordt het repareren van kapotte mobiele telefoons gestimuleerd? Is hier nog winst op te boeken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Is een vorm van statiegeld ooit overwogen? Zo ja, waarom is dit niet ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Milieu Centraal geeft informatie over de handelingsperspectieven voor langer gebruik, reparatie en afdanken van mobiele telefoons. Voor een gekwalificeerde reparateur van mobiele telefoons verwijst Milieu Centraal door naar de website van de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel Uneto-Vni. Daarnaast zijn Repair Cafés op veel locaties beschikbaar waar mobiele telefoons voor reparatie kunnen worden aangeboden. Repair Café maakt gebruik van een partnerafspraak met een gespecialiseerd bedrijf dat op commerciële basis reparaties van ICT-apparatuur uitvoert. Repair Café-vrijwilligers kunnen bij de professionals van dat bedrijf een training volgen om zich te bekwamen in het repareren van mobiele telefoons, tablets en laptops.
Uit GFK-onderzoek uit 2015 blijkt dat 6 van de 10 kapotte mobiele telefoons niet worden gerepareerd door de consument. De belangrijkste reden waarom de consument reparatie van een kapotte mobiele telefoon niet overweegt, is dat veelal de beleving heerst dat reparatie te duur zou zijn, terwijl dit vaak nog wel goed mogelijk zou zijn bij een gekwalificeerde reparateur.
Het repareren en zo lang mogelijk in gebruik houden van mobiele telefoons heeft in de context van de circulaire economie de voorkeur. Echter, de winst van reparatie van oudere telefoons kan beperkt zijn indien een producent geen updates meer geeft voor software en beveiliging van het toestel. Technisch zijn de telefoons dan nog functioneel, maar niet meer veilig in gebruik.
Langer gebruik maken van producten, zoals mobiele telefoons, wil ik stimuleren in de context van het programma Nederland Circulair in 2050. Daarin wordt onder andere samen met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven uitgewerkt hoe ketens zoals deze circulair gemaakt kunnen worden. Of een vorm van statiegeld voor mobiele telefoons een geschikt middel is bij deze transitie zal daaruit blijken.
Welke acties worden er in Nederland ondernomen om de recycling van telefoons te stimuleren? Wordt hier ook naar de rol van consumenten gekeken, zoals door Greenpeace en Milieu Centraal genoemd? Is Wecycle de enige organisatie die deze acties onderneemt? Zo nee, welke organisaties ondernemen nog meer actie en welke resultaten boeken zij? Is er, naast de producenten, ook een (verplichte) rol voor winkels die mobiele telefoons verkopen in het recyclen van deze afgedankte telefoons? Zo ja, wat is die rol? Zo nee, waarom niet?
Mobiele telefoons zijn onderdeel van de producentenverantwoordelijkheid voor elektrische en elektronische apparaten. Collectieve inzamelsystemen van producenten organiseren al meer dan 15 jaar de inzameling en verwerking van (kleine) elektrische apparaten, waaronder mobiele telefoons.
Door het inzamelnetwerk van Wecycle kan de consument op duizenden punten zijn oude telefoon inleveren, waarna hij wordt gerecycled volgens de WEEELabEx standaard. Het gaat hier om meer dan 10.000 inleverpunten bij gemeenten, winkels, kinderboerderijen, scholen, etc.
Via de Recyclemanager App en de Wecyclezoeker op www.wecycle.nl zijn alle inzamelpunten eenvoudig vindbaar voor de consument. Via publiekscampagnes worden consumenten opgeroepen om hun elektrische apparaten, waaronder telefoons, daar in te leveren.
Ook de uitvoeringsorganisaties van andere producentencollectieven ondernemen activiteiten om de inzameling en recycling van afgedankte elektronica te doen toenemen. Recentelijk is de uitvoeringsorganisatie van producentencollectief Weee NL (Weeelectric) samen met PostNL en Thuiswinkel.org een pilot gestart in Groningen. Hierbij heeft een consument de gelegenheid om kleine afgedankte apparaten mee te geven als PostNL pakketpost bezorgt (ongeacht de inhoud van het pakket). Hierbij wordt het fijnmazige distributienetwerk van PostNL in Nederland benut en hoeven geen extra kilometers gereden te worden. Bij succes is het plan de pilot uit te breiden.
Daarnaast zijn er vanwege de positieve restwaarde vele commerciële en charitatieve inzamelinitiatieven.
Vanuit de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zijn winkels die elektrische apparatuur verkopen verplicht om bij de aanschaf van een nieuw elektrisch apparaat het oude – indien dit wordt aangeboden – weer in te nemen. Dit geldt ook voor online verkopen. Deze apparaten worden aan de gecertificeerde verwerkers aangeboden en volgens de vereiste WEEELabEx-norm verwerkt.
Zijn er streefdoelen voor het percentage gerecyclede telefoons in Nederland? Zo ja, wat zijn deze streefdoelen? Zo nee, waarom niet? Welke acties kunnen in Nederland worden ondernomen om meer afgedankte telefoons te recyclen? Welke acties bent u bereid te ondernemen?
In de Richtlijn WEEE (2012/19/EU) is opgenomen dat elke lidstaat toeziet op de tenuitvoerlegging van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid en, op basis daarvan, dat jaarlijks een minimum inzamelingspercentage wordt bereikt. Vanaf 2016 bedraagt het minimum inzamelingspercentage 45%, berekend op basis van het totale gewicht van de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) die in de loop van een gegeven jaar is ingezameld, uitgedrukt als percentage van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die de voorgaande drie jaren in die lidstaat in de handel is gebracht.
Vanaf 2019 bedraagt het jaarlijks te halen minimum inzamelingspercentage 65% van de gemiddelde gewichtshoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur (EEA) die de voorgaande drie jaren in de betreffende lidstaat in de handel is gebracht, of als alternatief 85% van de hoeveelheid in die lidstaat geproduceerde AEEA die op het grondgebied van die lidstaat is geproduceerd.
Deze doelstelling heeft betrekking op alle elektrische apparaten. Er zijn geen inzameldoelstellingen voor specifieke productgroepen zoals mobiele telefoons.
Het Nationaal WEEE Register rapporteert mij jaarlijks over de resultaten van de inzameling en verwerking. Op basis van deze rapportage bepaalt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op welke wijze het toezicht op naleving van verwerking van mobiele telefoons door recyclers conform de WEEELabEx standaard wordt ingericht. Tegelijkertijd wordt over de rapportage van het Nationaal WEEE Register in het Monitoringsberaad WEEE over mogelijke verbetermaatregelen gesproken.
Als initiatieven om de inzameling, afgifte en verwerking van mobiele telefoons te verbeteren, kunnen genoemd worden:
Het programma VANG Huishoudelijk Afval richt zich op betere scheiding van afval dat vrijkomt binnen huishoudens. Effecten daarvan werken door in alle afvalstromen. Uitbreiding van diftar naar alle gemeenten is daar onderdeel van. Consumenten gaan hun afval bewuster scheiden en gooien daardoor significant minder elektronica bij het restafval;
Effectievere communicatie over afdanking van elektrische apparaten naar de burger in samenwerking met gemeenten;
Specifieke communicatie naar burgers over afgifte van oude mobiele telefoons die nog in bezit zijn van consumenten;
Betere afgifte door gemeenten aan de collectieve systemen die zorgen voor gecertificeerde verwerking.
Dergelijke initiatieven zijn benoemd in het Rijksbrede Programma «Nederland circulair in 2050» en kunnen onderdeel worden van de acties uit het in januari jl. afgesloten Grondstoffenakkoord.
Hoeveel arbeidsplaatsen levert de recycling van oude mobiele telefoons Nederland op? Hoeveel zouden dit er kunnen zijn als alle afgedankte mobiele telefoons gerecycled worden? Is er toezicht op dat dit hier geen sprake is van arbeidsverdringing?
Dit is op dit moment niet bekend. Wecycle heeft KPMG opdracht gegeven te onderzoeken hoeveel arbeidsplaatsen de inzameling en recycling van e-waste met zich meebrengt door de hele keten. Dit rapport verschijnt rond de zomer van 2017.
De berichtgeving dat in Groningen nog steeds niet aardbevingsbestendig wordt gebouwd |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kamp: aardbevingsbestendig bouwen hoeft niet» in Cobouw 28 februari en «waarom er nog altijd geen aardbevingsnorm in Bouwbesluit staat?» in Cobouw 1 maart?
Ja.
Deelt u de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen? Wat vindt u ervan dat er nog steeds huizen en andere gebouwen in Groningen worden gebouwd zonder dat zij voldoen aan de aardbevingsnormen?
Ja, ik deel de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen. Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn 9998 (NPR). Hoewel de NPR nog niet is voorgeschreven in de Regeling Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
Hoe kan het dat de Nationale Prakrijk Richtlijn (NPR) nog steeds niet opgenomen is in het Bouwbesluit waardoor de normen ook wettelijk afdwingbaar zijn? Bent u van plan om dat alsnog te doen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, hoe waarborgt u dan dat nieuwe huizen en gebouwen in Groningen veilig zijn?
Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een initiatiefnemer zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij initiatiefnemers en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een lange termijn oplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Klopt de uitspraak van de Nationaal Coördinator Groningen, de heer Alders, dat de NPR nog steeds niet wettelijk verankerd is omdat initiatiefnemers van bouwprojecten dan risico lopen dat ze de hogere bouwkosten niet meer kunnen verhalen op de NAM? Waarom wordt dit boven de veiligheid van de nieuwe bewoners van de woningen gesteld? En wat doet u eraan om ervoor te zorgen dat de meerkostenregeling wél zorgt voor een goede verevening van de extra kosten van aardbevingsbestendig bouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel woningen en andere gebouwen zijn sinds het bestaan van de NPR gebouwd zonder gebruik te maken van de normen voor aardbevingsbestendig bouwen? Bij wie ligt de aansprakelijkheid mocht er wat met een van deze panden ten gevolge van aardbevingen gebeuren?
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Er zijn geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt buiten de 0,1g PGA contour. De constructieve maatregelen nemen op basis van de NPR af naarmate de afstand tot het kerngebied toeneemt.
Als gebouwen mogelijk een verhoogd risico vormen vanwege aardbevingen, worden deze gebouwen op basis van de versterkingsprioritering van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geïnspecteerd en beoordeeld. Dit geldt ook voor panden waarbij de NPR niet betrokken is in het ontwerpproces.
In gevallen waar schade veroorzaakt is door beweging van de bodem die het gevolg is van gaswinning, is de risicoaansprakelijkheid van NAM van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek het uitgangspunt, waarbij de rechter op basis van de omstandigheden van het geval zal oordelen over de omvang van de schadevergoedingsplicht.
Het feit dat voor de zoveelste keer een zelfmoord wordt gepleegd ten gevolge van sexting |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onur (15) pleegt zelfmoord na ontdekken naaktfoto op Instagram»?1
Ja.
Hoe gaat u invulling geven aan de volgende uitspraak van Staatssecretaris Dekker: «Het laat eens te meer zien dat de consequenties van pesten enorm kunnen zijn. Dat we altijd waakzaam moeten blijven dat het de kop niet opsteekt. En dat we moeten blijven benadrukken dat pesten onacceptabel is»?2
In de reactie op uw eerdere Kamervragen over het bericht «15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen» (ingezonden 19 januari 2017), hebben wij op 9 maart 2017 reeds antwoord gegeven op eenzelfde vraag.3 Voor de volledigheid zetten wij het antwoord hier nog een keer bij:
Wij geven hier al invulling aan. De wet Veiligheid op school heeft als doel dat scholen zich inspannen om pesten tegen te gaan. En dat scholen zorgen voor sociale veiligheid. In de wet staat dat scholen:
De Onderwijsinspectie ziet toe op de uitvoering van deze wettelijke verplichting. In het toezicht op de zorgplicht van scholen let zij ook op deze monitoring.
De PO-Raad en de VO-raad ondersteunen scholen om een sociaal veilige omgeving voor leerlingen te maken. Dit staat in het actieplan Sociale Veiligheid op School. Onderdeel van de aanpak is ondersteuning door de Stichting School en Veiligheid. Scholen kunnen hier terecht voor informatie, advisering en voor trainingen. Daarnaast biedt de stichting, in samenwerking met de PO-Raad en de VO-raad, scholen de mogelijkheid een Ambassadeur sociale veiligheid in te schakelen. Deze kan scholen helpen bij het vormgeven van hun veiligheidsbeleid. Vanuit het actieplan wordt periodiek afgestemd met Ouders & Onderwijs.
Deelt u de mening dat sexting en pesten een urgent probleem zijn? Zo ja, wanneer kan de Kamer een antwoord verwachten op de schriftelijke vragen over Tharukshan?3 Zo nee, waarom niet?
Ja, sexting en pesten zijn urgente problemen. De antwoorden op uw vragen over «15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen» (ingezonden 19 januari 2017), zijn op 9 maart 2017 naar de Tweede Kamer toegezonden.5
Over sexting willen wij u graag informeren dat bij het kerndoelonderdeel seksualiteit het ook gaat om seksuele weerbaarheid. Om scholen te helpen heeft de SLO, nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling, op ons verzoek een leerplanvoorstel gemaakt met een uitwerking per schoolsoort en leeftijdsgroep en een overzicht van voorlichtingsmateriaal. Deze programma’s zijn (online) voor scholen beschikbaar via de Stichting School en Veiligheid en Rutgers. Een veelgebruikt programma is bijvoorbeeld de online game «Can you fix it», dat specifiek ingaat op sexting.
Ook in het basispakket Lang Leve de Liefde, van Soa Aids Nederland en Rutgers, is er specifiek aandacht voor sexting. En er wordt een aanvullende «toolkit online risico’s» (waaronder sexting) ontwikkeld, die in schooljaar 2017–2018 beschikbaar komt. Gericht op het onderwijs, maar ook op signaleren, doorverwijzen naar hulp en de rol van ouders.
OCW bevordert via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat opvoeders, scholen en kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie over mediagebruik om zo bewust, kritisch en veilig mediagebruik te bevorderen.
Seksuele weerbaarheid is niet alleen een taak van het onderwijs. Ook voor jongeren in een jeugdzorginstelling of ambulante setting zijn trainingsprogramma’s ontwikkeld over wensen en grenzen in relaties en seksueel gedrag. Sexting komt daarin ook aan bod.
Bent u bereid om deze zaak tot op de bodem uit te zoeken en de resultaten van dit onderzoek met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De politie is op dit moment zowel online als offline bezig met een onderzoek naar deze zaak. Er worden mensen uit de omgeving van de jongen gehoord. Daarnaast vindt er een digitaal onderzoek plaats. De politie zegt discreet op te treden vanwege de leeftijd van de jongen en de impact op leeftijdsgenoten, maar zal de zaak wel tot op de bodem uitzoeken.
Als de politie het onderzoek heeft afgerond, zal het Openbaar Ministerie een beslissing nemen of zij gaat vervolgen.
Vindt u dat de school voldoende aandacht heeft gegeven aan het gevaar van pesten en sexting? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Ja, de school heeft voldoende aandacht gegeven aan sociale veiligheid. Wij wijzen u graag op de schoolgids van deze school en het rapport van de Onderwijsinspectie. Deze school valt onder het Basistoezicht van de Onderwijsinspectie. De kwaliteit van het onderwijs is voldoende. De Onderwijsinspectie geeft in dit specifieke geval aan dat de school voldoende aandacht heeft gegeven aan het gevaar van pesten en sexting. De school geeft aan dat ze les geven over de gevaren van sexting. In de eerste en tweede klas besteden docenten aandacht aan de omgang met sociale media.
Op elke locatie van deze school werkt een schoolwijkcoach van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening. De schoolwijkcoach biedt kortdurende begeleiding aan leerlingen met problemen in de privésfeer. Hij/zij adviseert leerlingen, ouders/verzorgers en verwijst leerlingen indien nodig door naar een andere vorm van hulpverlening.
Soms hebben leerlingen niet alleen binnen, maar ook buiten school te kampen met problemen. Daarom maakt deze school deel uit van het wijkzorgteam. Dit is een groep mensen van de school en van verschillende instanties zoals politie, maatschappelijk werk en de GGZ. Deze groep komt regelmatig bij elkaar om de situatie rond leerlingen met grote problemen te bespreken. Het welzijn van de leerling staat hierbij voorop.
In de schoolgids staat waar leerlingen met problemen terecht kunnen. Uiteraard is dat in eerste instantie de eigen mentor, verder zijn er op de locatie twee vertrouwenspersonen aanwezig. Ook wordt er in de schoolgids gewezen naar de beschikbare hulplijnen, het meldpunt cyberpesten en de hulplijn seksuele intimidatie. Tenslotte wordt in de schoolgids gewezen op de mogelijkheid een vertrouwensinspecteur in te schakelen en wordt ook verwezen naar de Kinderconsument en naar de Kindertelefoon.
Heeft u contact opgenomen met de nabestaanden? Zo ja, in hoeverre wordt er slachtofferhulp verleend? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Er is intensief contact tussen de school en de nabestaanden. De ouders en de school kennen elkaar goed en vertrouwen elkaar. Via de politie is slachtofferhulp aangeboden aan de nabestaanden.
Wat zijn de resultaten van de campagne (die herhaald is in oktober 2016) over ongewenst gedrag op het werk, waar aandacht wordt gegeven aan discriminatie, pesten en seksuele intimidatie?4
Het Ministerie van SZW heeft in 2016 binnen de campagne over psychosociale arbeidsbelasting een agenderingscampagne gehouden rondom ongewenst gedrag op het werk. Deze campagne vond plaats in juni en werd mede op verzoek van sociale partners herhaald in oktober 2016. De campagne is door de Dienst Publiek en Communicatie geëvalueerd:
Eerder, in juni 2015, is tevens in het kader van de campagne Werkstress, een campagne over pesten op het werk gehouden. Ook deze campagne is goed geëvalueerd:
Vindt u dat internetproviders een rol hebben in pesten en sexting? Zo ja, in hoeverre beschikken de opsporingsdiensten over IP-adressen die voor pesten en sexting worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Opsporingsdiensten beschikken niet over lijsten van internetproviders met IP-adressen die voor pesten en sexting worden gebruikt. Dergelijke lijsten worden, voor zover technisch haalbaar, ook niet doeltreffend geacht. Uiteraard wordt er binnen een opsporingsonderzoek onderzoek gedaan naar zowel account-gegevens als IP-adressen die in het kader van dat onderzoek in beeld komen. Het blijkt echter dat een IP-adres steeds minder geschikt is voor identificatie-doeleinden. Door toenemend gebruik van mobiele apparaten (laptop, iPad, telefoon) waarmee burgers met het internet verbonden zijn, de brede beschikbaarheid van Wifi-hotspots, open netwerken, encrypte dataverbindingen en de toename van mobile pools (IP-adressen die aan meerdere gebruikers worden uitgegeven) kunnen meldingen via het IP-adres steeds moeilijker herleid worden tot een verdachte. Bovendien maken burgers en subjecten in toenemende mate gebruik van effectieve afschermingsmethoden en komen steeds meer communicatiemogelijkheden en social media op internet beschikbaar waarbij geen gebruikersgegevens vastgelegd worden.
Kunt u aangeven of Autoriteit Persoonsgegevens voldoende middelen heeft?5 Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Veiligheid en Justitie beschikt niet over signalen dat het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) niet toereikend zou zijn om haar huidige taken uit te voeren. Tijdens het Algemeen Overleg Privacy van 18 mei 2016 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer toegezegd om – in gezamenlijkheid met de AP – de gevolgen van de nieuwe Algemene Verordening Gegevensbescherming (Verordening), die op 25 mei 2018 in werking treedt, voor de capaciteit en het budget van de AP in kaart te brengen en door een onafhankelijk deskundige te laten valideren. Bij brief van 2 september 2016 is uw Kamer nader geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.8 Het onderzoek naar consequenties van de inwerkingtreding van de Verordening en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de capaciteit en het budget van de AP wordt uitgevoerd door adviesbureau Andersson Elffers Felix. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in het wetsvoorstel ter implementatie van de Verordening.
Is de kindertelefoon bekend genoeg? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te nemen zodat de kindertelefoon meer bekendheid krijgt?
Dat De Kindertelefoon bekend is onder jongeren blijkt uit het stijgende aantal kinderen van 8 – 18 jaar dat jaarlijks contact opneemt met kindertelefoon. Het aantal kinderen dat serieus contact zoekt met De Kindertelefoon is afgelopen jaar gestegen. In 2016 registreerde De Kindertelefoon 242.355 gesprekken per telefoon en chat. Dat waren 38.709 gesprekken méér dan in 2015. Niet alleen telefonisch maar ook via chatten, een jongerenforum en de interactieve website bespreken jaarlijks vele tienduizenden kinderen diverse problemen. Dagelijks bezoeken 8.000 jongeren het forum over uiteenlopende onderwerpen. Pesten, seksualiteit en relaties zijn de onderwerpen waarover jongeren het meest contact opnemen. De informatiepagina’s op www.kindertelefoon.nl worden een half miljoen keer per jaar bekeken.
Om de bekendheid zo groot te houden ontvangen alle basisscholen en scholen in het voortgezet onderwijs jaarlijks posters en kaarten. Daarnaast verzorgt De Kindertelefoon jaarlijks rond 500 gastlessen op scholen om uit te leggen op welke manieren kinderen en jongeren terecht kunnen bij De Kindertelefoon en wat zij van een contact kunnen verwachten.
Extra maatregelen achten wij niet noodzakelijk gezien het gebruik van De Kindertelefoon door jongeren en de wijze waarop De Kindertelefoon de dienstverlening continu en effectief aanpast aan de leefwereld van kinderen en jongeren.
Is er een onderzoek dat bewijst dat minderjarigen juridische stappen ondernemen bij pesten en sexting? Zo ja, wat blijkt eruit? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Recent onderzoek maakt duidelijk dat de sleutel om iets aan het fenomeen sexting te doen bij de ouders ligt.9 Als er thuis veel over dit onderwerp wordt gesproken, werkt dit risicoverlagend. Door ouders goed voor te lichten over manieren waarop zij daarover met hun kinderen in gesprek kunnen gaan, kunnen goede resultaten worden geboekt. Ook zijn er mogelijkheden om hulp van buitenstaanders in te schakelen bijvoorbeeld door te praten met bekenden, leerkrachten of via pestweb.nl, helpwanted.nl of kindertelefoon.nl. De inzet van deze expertisecentra is erop gericht om niet alleen de kinderen en ouders bij te staan en van goed advies te voorzien over melden, signaleren en nemen van maatregelen, maar ook in het geval van strafbare vormen, hen te stimuleren aangifte te doen bij de politie.
Pesten is als zodanig niet strafbaar. Het strafrecht voorziet wel in de strafbaarstelling van belaging, bedreiging of vernieling. In het geval dat pesten zodanig ernstige vormen aanneemt, is het van belang dat kinderen en ouders aangifte doen bij de politie.
Datzelfde geldt voor sexting. Het maken en verspreiden van seksuele afbeeldingen met wederzijdse toestemming hoeft op zich niet strafbaar te zijn. Als die toestemming er niet is, is strafrechtelijke vervolging mogelijk op grond van belediging, smaad of laster. Ook kan seksueel beeldmateriaal van kinderen worden aangemerkt als kinderpornografie. In al deze gevallen is het van belang aangifte te doen.
Uit de Veiligheidsmonitor 2016 blijkt dat ongeveer een op de tien jongeren die geconfronteerd werd met pesten via internet hiervan melding maken bij de politie of een andere instantie.10 Er zijn geen cijfers bekend over het doen van aangifte bij sexting. Wel is in het algemeen gezien het aangiftepercentage bij zedenmisdrijven laag.
Onduidelijke totstandkoming prijzen voor drinkwater |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waterprijs moet transparanter»?1
Ja.
Erkent u dat nadat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in september 2013 aangaven dat «de ramingen van de kosten en omzet van de drinkwateractiviteiten zijn onvoldoende inzichtelijk gebleken» (Kamerstuk 27 625, nr. 309) en in november 2015 dat «er op een aantal punten onvoldoende transparantie is. Het betreft met name de scheiding van kosten voor drinkwater en niet-drinkwater activiteiten en de relatie tussen kosten en tarieven» (Kamerstuk 27 625, nr. 344) de verbeterplannen (Kamerstuk 27 625, nr. 331) en de ontwikkeling van kostprijsmodellen voor de drinkwaterbedrijven (Kamerstuk 27 625, nr. 349) niet tot verbetering hebben geleid, mede gezien het oordeel van ACM en dat er nog steeds dezelfde tekortkomingen zijn en de totstandkoming van de tarieven onvoldoende transparant is (Kamerstuk 27 625, 386)?
In 2013 zijn de drinkwatertarieven voor de eerste keer getoetst en werd geconstateerd dat geen van de tien drinkwaterbedrijven al voldoende inzicht kon geven in de wijze waarop het tarieven voor 2012 tot stand waren gekomen. De ILT heeft toen alle drinkwaterbedrijven een schriftelijke waarschuwing gegeven. Naar aanleiding hiervan heeft de drinkwatersector een plan van aanpak opgesteld dat moest leiden tot verbeteringen van de transparantie bij het vaststellen van de tarieven 2016 en heeft de sector een kostprijsmodel en een overzicht met wettelijke en nietwettelijke taken ontwikkeld. De conclusie van het ACM-onderzoek naar het tot stand komen van de drinkwatertarieven 2016 is dat het kostprijsmodel een stap in de juiste richting is om inzichtelijk te maken welke kosten worden gedekt door de drinkwatertarieven.
Echter, ten aanzien van de in 2013 geconstateerde tekortkomingen meent ACM dat deze nog onvoldoende zijn weggenomen; er is nog onvoldoende inzicht in de kostenscheiding van drinkwatertaken en niet-drinkwateractiviteiten. Ook ontbreekt een toelichting over de wijze waarop de kostenverdeling tot stand is gekomen en over de gebruikte verdeelsleutels. Daarnaast kan de relatie tussen kosten en tarieven beter worden toegelicht. Ten aanzien van de kostenefficiëntie ziet de ACM geen verandering; er is onvoldoende transparantie.
Op basis van deze adviezen van ACM heeft de ILT haar toezichtsoordeel geformuleerd.
Vindt u ook niet dat inzichtelijk zou moeten zijn hoe de verdeling wordt gemaakt tussen drinkwaterkosten en niet-drinkwaterkosten, zoals niet-wettelijke taken en kosten voor buitenlandse activiteiten?
Ja.
Bent u van mening dat de drinkwaterconsument beter beschermd moet worden gezien de monopoliepositie van de drinkwaterbedrijven en dat dus de totstandkoming van tarieven transparant dient te zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De totstandkoming van de tarieven dient transparant te zijn. In mijn brief van 24 februari 2017(Kamerstuk 27 625, nr. 386) heb ik aangegeven wat ik daaraan ga doen.
Kunt u toelichten waarom de ILT, nadat twee keer beterschap is beloofd, maar niet geleverd is door de drinkwaterbedrijven, vier jaar later de drinkwaterbedrijven gewoon verder mogen gaan met een voorgenomen aanwijzing?
Er zijn stappen gezet, maar nog niet voldoende. De ILT richt zich met de gegeven aanwijzing op de drinkwatertarieven in 2018, zodat deze geheel in lijn zijn met de wettelijke bepalingen van de Drinkwaterwet. Zie ook het gestelde in mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer de evaluatie van de Drinkwaterwet wordt opgeleverd?
De evaluatie van de doelmatigheid van de Drinkwaterwet wordt zomer 2017 opgeleverd.
Worden de toezichtrapportages van de ILT en de ACM, inclusief de rapportage toezicht drinkwatertarieven 2016 van de ILT van 7 februari 2017, meegenomen in de evaluatie van de Drinkwaterwet?
Ja. Ik verwijs uw Kamer naar mijn brief van 7 november 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 379).
Geeft u uitvoering aan de motie Geurts en Visser (Kamerstuk 34 300-J, nr. 28) om uitvoerig in te gaan op de totstandkoming van de drinkwatertarieven bij de evaluatie van de Drinkwaterwet?
Ja, ik heb dit toegezegd in mijn brieven van 8 juni over de actuele stand van zaken ten aanzien van diverse wateronderwerpen, waarbij ik ingegaan ben op een aantal moties en toezeggingen en 13 juni 2016, inzake beantwoording vragen over de brief van 26 april 2016 inzake het kostprijsmodel drinkwaterbedrijf. (Kamerstukken 27 625, nr. 352 en nr. 353).
Geeft u uitvoering aan bovengenoemde motie door bij de evaluatie te bekijken hoe de positie van de ACM bij het toezicht op de drinkwatertarieven versterkt kan worden?
In het kader van de evaluatie van de doelmatigheid van de Drinkwaterwet zal de positie van de Autoriteit Consument en Markt bij het toezicht op de drinkwatertarieven worden meegenomen. Zie ook mijn brief van 7 november 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 379).