De kwaliteit van lokale media |
|
Ronald van Raak (SP), Peter Kwint (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat bezuinigingen op regionale media een rol hebben gespeeld in het verdwijnen van goede lokale journalistiek?1 2
Teruglopende reclame-inkomsten en een dalend aantal betalende abonnees zijn voor de meeste media-instellingen de belangrijkste reden voor saneringen. Deze daling in inkomsten wordt met name ingegeven door veranderend mediagedrag van het publiek en technologische ontwikkelingen die de mogelijkheden voor adverteerders in de reclamemarkt hebben gewijzigd. Deze ontwikkelingen staan volledig los van de bezuiniging van 2017 op de regionale publieke media-instellingen.
Uw Kamer heeft in de motie van de leden Heerma en Mohandis verzocht om een onderzoeksopzet naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek.3 Ik ben voornemens om hierin specifiek aandacht te besteden aan de lokale en regionale journalistiek. U ontvangt de onderzoeksopzet voor het zomerreces.
Deelt u de opvatting dat de gemeentelijke politiek en de lokale gemeenschap niet zonder goede en onafhankelijke journalistiek kunnen?
Een goede informatievoorziening over de lokale beleids- en besluitvorming en de prestaties van politici en bestuurders is een randvoorwaarde voor een goed functionerende lokale democratie. Traditioneel spelen de media hierin een belangrijke rol. Lokale media hebben in het democratische spel zowel een waakhondfunctie als een rol als facilitator van het debat.4 Het belang van deze rollen neemt met de decentralisaties in het sociaal domein en de overheveling van ruim € 10 miljard naar het Gemeentefonds, alleen maar toe.
Deelt u de mening dat lokale journalisten een publiek belang dienen en niet louter afhankelijk zouden moeten zijn van advertentie-inkomsten?
Ik ben het volledig met u eens dat lokale journalisten een publiek belang dienen. Dat staat echter los van de manier waarop een journalistieke organisatie is gefinancierd. Dagbladen hebben al decennia lang een belangrijke functie in het publieke domein en in hun hele bestaan zijn zij gefinancierd uit met name inkomsten uit advertenties en abonnees. Een organisatie die afhankelijk is van advertentie-inkomsten kan dus heel goed een publiek belang dienen. Daarnaast zijn er ook publieke omroepen die journalistiek aanbod verzorgen op basis van de publieke mediaopdracht. Daarvoor ontvangen zij financiering van de overheid en zijn dus niet alleen afhankelijk van advertentie-inkomsten.
Deelt u de mening dat het niet aan gemeenten is om zichzelf te controleren door zelf een raadsverslaggever aan te stellen, zoals in de gemeente Noordoostpolder?
Het staat een gemeente vrij om te kiezen op welke manier hij communiceert over bijvoorbeeld de raadsvergaderingen. Als een gemeente er voor kiest om iemand in te huren om verslag te doen van de vergadering en hij communiceert helder dat het een verslaggever van de Raad zelf is, dan kan een onafhankelijk journalist daar zijn voordeel mee doen. Een journalist zal een professionele beoordeling maken over het verslag en beslissen of het geschikt is voor publicatie, al dan niet in aangepaste vorm, of dat nader uitzoekwerk of nodig is. Uiteraard staat het onafhankelijke journalisten nog altijd vrij om ook zelf naar de raadsvergaderingen te komen.
Onlangs is in samenwerking tussen het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW en de Vereniging Nederlandse Gemeenten de handreiking «lokale media en informatievoorziening» verschenen.5 Deze handreiking is bestemd voor raadsleden en geeft hen verschillende aanknopingspunten hoe zij kunnen bijdragen aan het versterken van de controlerende functie van de lokale (en regionale) informatie- en nieuwsvoorziening.
Deelt u de mening dat het niet primair de taak is van de vakbonden om in het journalistieke gat te springen dat nu in meerdere gemeenten is ontstaan?
Het staat eenieder die dat wil vrij om de gemeenteraad of het lokale bestuur kritisch te volgen en daarover te berichten. Als een vakbond vindt dat het bij zijn taak hoort, dan kan hij dat doen. Het is geen slechte ontwikkeling dat ook anderen dan journalisten het gemeentebestuur en de -raad volgen. Ook burgers met bijvoorbeeld eigen websites of blogs dragen bij aan de lokale democratie door kritisch te zijn op de gemeente en door informatie te publiceren.
Deelt u de mening van de commissaris van de Koning in Noord-Holland dat het niet aan de provincie is om regionale journalistiek te financieren maar aan de rijksoverheid?
De regionale publieke media-instellingen ontvangen bekostiging van de rijksoverheid, zodat zij de publieke mediaopdracht kunnen uitvoeren. Dus de commissaris van Koning heeft gelijk als hij stelt dat bekostiging een taak van de landelijke overheid is. Het staat de provincie vrij om aanvullend budget beschikbaar te stellen voor een regionale publieke omroep of voor andere journalistieke projecten of instellingen. Daarbij is het van belang dat de onafhankelijkheid van media altijd verzekerd moet zijn.
Hoe kan de publieke omroep een verdere bijdrage leveren aan het versterken van de lokale journalistiek?
Zowel op landelijk, regionaal en lokaal niveau zijn er publieke omroepen actief. De ontwikkeling van de laatste jaren is dat er steeds meer wordt samengewerkt tussen de verschillende niveaus. Het onlangs verschenen Concessiebeleidsplan 2017–2025 van de Regionale Publieke Omroep maakt duidelijk dat de regionale publieke media-instellingen zich volop willen inzetten voor versterking van de journalistiek in de directe leefomgeving van mensen.6 Dat gaan ze onder andere doen door meer samen te werken met lokale publieke omroepen. Het doel daarvan is om een zo goed mogelijke journalistieke infrastructuur neer te zetten om content, kennis en kunde te delen en te reageren op de toegenomen druk op de regionale en lokale nieuwsvoorziening
Wat vindt u van het voorbeeld van de BBC, die investeert in lokale verslaggevers?
Het voorbeeld bij de BBC laat zien dat samenwerking tussen de landelijke publieke omroep en lokale omroepen goed werkt om de journalistiek te versterken. Ik ben voorstander van intensivering van de samenwerking tussen de verschillende publieke omroepen in Nederland. Gelukkig zien we dat deze beweging in Nederland al wordt ingezet. De samenwerking tussen de NOS en de regionale publieke omroepen is de afgelopen jaren versterkt, onder andere door het opstarten van Bureau Regio op de redactie van de NOS en dagelijks regionieuws in de NOS-journaals van 12.00 en 15.00 uur.
Door een wijziging in de Mediawet in 2016 is de Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) opgericht. Hij fungeert als samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de regionale publieke media-instellingen. In het eerste concessiebeleidsplan van de RPO wordt onder andere ingezet op steeds meer samenwerking tussen de regionale en de lokale publieke omroepen. Goede voorbeelden zien we al in bijvoorbeeld het NH Nieuwsnetwerk in Noord-Holland of in de samenwerking in Gelderland.
Bent u bereid om, samen met de gemeenten, een fonds in te stellen voor lokale journalistieke projecten, zodat de politieke en de maatschappelijke verslaggeving worden verzekerd?
Er bestaat al een fonds dat journalistieke projecten subsidieert, namelijk het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Ook lokale projecten kunnen bij het fonds terecht. Een nieuw fonds ligt niet voor de hand. Ten eerste omdat de lokale journalistiek al wordt gestimuleerd door overheidsfinanciering voor lokale en regionale publieke omroepen. Ten tweede zien we het niet als taak van de overheid om over te gaan op structurele subsidiëring van private journalistieke organisaties. We volgen daarmee een bestendige gedragslijn van achtereenvolgende kabinetten in de afgelopen vier decennia. Steun aan de pers had altijd tijdelijk karakter, juist om te voorkomen dat de journalistieke nieuwsvoorziening door kranten, nieuwsbladen en opiniebladen (en tegenwoordig: journalistieke nieuwssites) afhankelijk zou kunnen worden van overheidssubsidie. Het gaat hier immers om private bedrijven, die ondernemingsgewijs opereren en gericht zijn op het maken van winst.
Deelt u de zorgen over het feit dat de verhouding tussen de vele communicatiemedewerkers bij overheden en de onafhankelijke en kritische journalistiek steeds verder onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Betere communicatie van een gemeente aan zijn burgers hoeft de onafhankelijke journalistiek geenszins in de weg te staan. Beide dragen op hun eigen manier bij aan de kwaliteit van de lokale democratie. Het kan juist in het voordeel van een journalist werken als hij snel en goed antwoord krijgt van een communicatiemedewerker.
Het niet toelaten van geneesmiddel Orkambi tot het basispakket |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het ook stuitend dat door het besluit om Orkambi niet op te nemen in het basispakket, 750 mensen met taaislijmziekte de beste behandeling wordt onthouden?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 van de Kamervragen gesteld door de leden Agema en Gerbrands (ingezonden 1 juni 2017) over ditzelfde onderwerp.
Realiseert u zich dat deze 750 mensen, die sterk afhankelijk zijn van hun medicijn, de dupe worden van uw mislukte onderhandelingen met fabrikant Vertex?
Zie antwoord vraag 1.
Wat hebben patiënten precies aan de uitspraak dat het niet vergoeden «een uiterst betreurenswaardige en onbevredigende situatie is»?1
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens om deze groep van 750 mensen, die de dupe zijn van het besluit om Orkambi niet op te nemen in het basispakket, op andere wijze te compenseren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u het besluit genomen Orkambi niet op te nemen in het basispakket, terwijl medicijnen voor zeldzame ziekten Pompe en Fabry uiteindelijk wel zijn opgenomen in het basispakket? Kunt u een vergelijking maken tussen de casus Pompe en Fabry en de huidige casus rondom de behandeling van taaislijmziekte met Orkambi en waarom dit tot verschillende uitkomsten heeft geleid?2 Erkent u dat het niet vergoeden van noodzakelijke medicijnen voor een relatief kleine groep mensen altijd onwenselijk is?
Het Zorginstituut adviseerde mij destijds te onderhandelen over de geneesmiddelen voor Pompe en Fabry vanwege de kosteneffectiviteit, maar wel de geneesmiddelen te blijven vergoeden, ook gezien de noodzakelijkheid van de behandeling. Deze geneesmiddelen werden destijds al vergoed. Orkambi wordt nog niet vergoed en het Zorginstituut heeft mij geadviseerd het geneesmiddel niet zonder meer vanuit de basisverzekering te vergoeden, vanwege de ongunstige kosteneffectiviteit en de verdringing van andere zorg die vergoeding mogelijk met zich meebrengt. Overigens wil ik erop wijzen dat hoewel het middel tegen Pompe voor een weesgeneesmiddel een relatief hoog kostenbeslag kent van enkele tientallen miljoenen euro, deze uitgaven nog steeds veel lager zijn dan de mogelijke totale uitgaven aan Orkambi.
Ik ben niet van mening dat er sprake is van discriminatie van de groep patiënten die is aangewezen op weesgeneesmiddelen. Een hoge prijsstelling door de fabrikant kan in relatie met de effectiviteit van het middel leiden tot een ongunstige kosteneffectiviteit. De vaak ongunstige kosteneffectiviteit van weesgeneesmiddelen leidt echter niet per definitie tot een negatief advies voor toelating tot het basispakket. Er kunnen argumenten zijn om het middel toch te vergoeden, eventueel onder voorbehoud van het maken van een financieel arrangement of gepast gebruik afspraken. Het Zorginstituut neemt dit ook expliciet mee in de advisering. Argumenten die voor het Zorginstituut en mij hierbij een rol kunnen spelen zijn of het weesgeneesmiddel de enige behandelmethode is, de mate waarin kwaliteit van leven verbetert en of er voldoende vertrouwen is dat de kosteneffectiviteit te verbeteren is. Ook een financieel arrangement biedt ruimte om rekening te houden met de specifieke kenmerken van weesgeneesmiddelen, waaronder de relatief kleine patiëntaantallen en mogelijk daaruit volgende relatief hogere prijsstelling. Daarbij is het van belang dat er voldoende transparantie is over de prijsstelling van de fabrikant. Tegelijkertijd is het voor zowel de patiënten en premiebetalers van belang om te streven naar een maatschappelijk aanvaardbare prijs – ook voor weesgeneesmiddelen. Dit is noodzakelijk om betaalbare zorg van goede kwaliteit te waarborgen, ook voor de toekomst.
Onderschrijft u de stelling dat het feit dat het om een kleine groep mensen gaat en de prijsstelling daardoor door de fabrikant extreem hoog is gezet, dat dit leidt tot ongeoorloofde discriminatie van deze kleine groep patiënten ten opzichte van behandelingen voor grote groepen patiënten waarbij de behandeling en de medicijnprijzen naar verhouding goedkoper zijn? Wat gaat u doen om deze vorm van discriminatie van weesbehandelingen en weespatiënten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er op dit moment medicijnen die worden vergoed in het basispakket die naar verhouding duurder zijn dan Orkambi uitgaande van de Qaly rekenmethode? En in absolute bedragen per behandeling per jaar? Om welke medicijnen en aandoeningen gaat het dan?
Er zijn geneesmiddelen die vergoed worden die naar verhouding duurder zijn dan Orkambi volgens de QALY methode. Niet alle geneesmiddelen worden beoordeeld door het Zorginstituut en niet voor alle geneesmiddelen is een kosteneffectiviteitsdossier noodzakelijk. Daarom is het niet mogelijk om alle geneesmiddelen te benoemen met een mogelijke ongunstigere kosteneffectiviteit in vergelijking met Orkambi. De volgende zijn bekend:
Er zijn geneesmiddelen die per patiënt per jaar duurder zijn dan Orkambi. Op basis van de GIP databank en zorgprisma gaat het in ieder geval om de volgende geneesmiddelen:
Wat vindt u ervan dat de fabrikant Vertex 35% winst boekt en tegelijkertijd niet bereid is om de prijs van het medicijn Orkambi substantieel te verlagen?3 Hoe is het mogelijk dat fabrikant Vertex € 170.000 per patiënt per jaar vraagt voor een medicijn? Wat gaat u doen om meer transparantie af te dwingen over de wijze waarop deze prijs tot stand is gekomen?
Zoals ik uw Kamer in januari antwoordde op Kamervragen van het lid Monasch (2017Z01177) vind ik het hoe dan ook onwenselijk dat farmaceutische bedrijven fors hogere winstmarges hanteren dan andere bedrijfssectoren, terwijl zij zo’n groot maatschappelijk belang vertegenwoordigen.
Zoals aangekondigd in mijn geneesmiddelenvisie heb ik daarom een pakket van maatregelen opgenomen dat op verschillende punten en niveaus in het systeem ingrijpt om de excessieve prijzen en daarmee hoge winsten tegen te gaan. Ten aanzien van de vraag wat een reëel winstpercentage is ben ik van mening dat de winstpercentages van de farmaceutische industrie meer in lijn zouden moeten liggen met wat gangbaar is in andere innovatieve sectoren.
Specifiek voor Orkambi ben ik van mening dat wat nu op tafel ligt onacceptabel is. Daarom valt het besluit over opname van Orkambi in het basispakket negatief uit.
Voor wat betreft uw vraag over transparantie herhaal ik het antwoord dat ik op de hiervoor genoemde Kamervragen van het lid Monasch heb gegeven. Ik vind dat farmaceutische bedrijven transparant moeten zijn over hun kostenopbouw. Die verantwoordingsverplichting wordt groter naarmate de prijzen of totale kosten excessiever worden. Immers bedrijven mogen de samenleving niet vragen zomaar mee te gaan met de veelal zeer hoge prijzen voor geneesmiddelen zonder daar verantwoording over af te leggen, bijvoorbeeld via het transparant maken van ontwikkelings- en productiekosten en ook het transparant maken van de kosten van medicijnen die niet aan de verwachtingen voldoen en de markt niet halen. Als de industrie die handschoen niet oppakt zal dit ten koste gaan van de bereidheid van de samenleving om te betalen voor nieuwe geneesmiddelen, hetgeen niet in het belang van de patiënt én de industrie is. Farmaceutische bedrijven verplichten tot het inzichtelijk maken van de ontwikkelkosten van een medicijn is overigens niet zomaar mogelijk. Het gaat hier immers om private ondernemingen die vooral in het buitenland zijn gevestigd en dergelijke informatie wordt uit concurrentieoverwegingen vaak geheim gehouden. Ik zet overigens op EU niveau vol in op transparantie over de kosten van medicijnen door fabrikanten.
Wat is uw eindbod geweest, tijdens de onderhandelingen met fabrikant Vertex?
Ik doe geen inhoudelijke uitspraken over de onderhandeling.
Acht u het realistisch dat Vertex over zal gaan tot de gewenste prijsdaling van 80%?
Zie antwoord vraag 9.
Is de fabrikant Vertex bereid de onderhandelingen voort te zetten?
Ja.
Hoe veel groter had de groep patiënten moeten zijn, om te doen besluiten Orkambi wel op te nemen in het basispakket?
Het draait hier en bij adviezen en besluiten in het algemeen niet om de grootte van de groep patiënten. Geneesmiddelen voor een klein aantal te behandelen patiënten kunnen wel degelijk in het pakket. Bij lage patiëntaantallen (waarbij investeringen over kleine patiëntenaantallen moeten worden terugverdiend en er al snel sprake is van een relatief hoge prijs) is het accepteren van een relatief ongunstige kosteneffectiviteit denkbaar indien er o.a. sprake is van een ernstige ziekte met een grote onvervulde behandelbehoefte en het middel een belangrijke therapeutische verbetering vertegenwoordigt. Dat is echter geen vrijbrief voor exorbitant hoge prijzen bij zeldzame aandoeningen. Prijzen van fabrikanten moeten redelijk zijn en bij zeer hoge prijzen mag ik dan ook transparantie omtrent de prijsstelling verwachten.
Hoe ver heeft u in de onderhandelingen willen gaan om Orkambi te kunnen garanderen voor de 750 mensen die het nodig hebben? Kunt u een overzichtelijke weergave geven van het onderhandelingsproces, zodat de Kamer hierover kan oordelen?
Voor wat betreft het onderhandelingsproces: de onderhandelingen zijn gezamenlijk met de Belgen gestart in februari 2017 en in de periode tussen de start van de onderhandelingen en het besluit zijn meerdere voorstellen verstuurd en hebben er een aantal face-to-face gesprekken met de fabrikant plaatsgevonden. Over de inhoud van die voorstellen en gesprekken doe ik geen uitspraken.
Erkent u dat u in de tang gehouden wordt door de farmaceutische industrie? Wat gaat u doen om dit te doorbreken?
Indien ik zomaar mee was gegaan in de prijs die de fabrikant vraagt was mijn antwoord ja geweest. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 8.
Bent u van mening dat er een maximale prijs aan medicijnen verbonden zou moeten zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo neen, wat gaat u ondernemen om de absurde prijzen voor medicijnen omlaag te brengen?
Wat betreft uw vraag over een maximale prijs voor geneesmiddelen het volgende. In Nederland hebben we een geneesmiddelvergoedingssysteem dat via wettelijke vergoedingslimieten indirect er voor zorgt dat de prijzen van nieuwe geneesmiddelen niet hoger uitvallen dan de prijzen van bestaande geneesmiddelen indien deze nieuwe geneesmiddelen geen meerwaarde bieden boven deze bestaande middelen. Daarnaast zorgt de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) ervoor dat de prijs van een geneesmiddel in Nederland niet hoger is dan de gemiddelde prijs van het geneesmiddel in onze buurlanden.
Voor nieuwe, unieke geneesmiddelen die op de markt verschijnen en niet vergelijkbaar zijn met bestaande middelen hanteren we een maatwerkaanpak waarbij de therapeutische meerwaarde door het Zorginstituut wordt beoordeeld en de prijs van de fabrikant wordt meegewogen in het beoordelen van de kosteneffectiviteit van het middel. Aan de hand van aspecten als ziektelast, de onvervulde behandelbehoefte, de relatieve therapeutische meerwaarde, de kosteneffectiviteit en kostenbeslag van het geneesmiddel wordt dan een op basis van de pakketcriteria gewogen advies door het Zorginstituut uitgebracht waarop ik mijn besluit kan baseren en op basis waarvan ik ook tot een financieel arrangement kan besluiten om vergoeding mogelijk te maken. Ik denk dat deze gewogen maatwerkaanpak meer recht doet aan zowel het op waarde schatten en belonen van innovatie als het op betaalbare wijze toegankelijk maken van nieuwe geneesmiddelen dan het vaststellen van een maximale prijs.
Mijn beleid grijpt op verschillende punten en niveaus in het systeem in om onverantwoord hoge prijzen en winsten tegen te gaan. Het betreft:
Waarom kiest u ervoor om kosteneffectiviteit boven gezondheid en levenskwaliteit van mensen te laten gaan?
Het Zorginstituut adviseert mij over de pakketwaardigheid van behandelingen, technologieën en geneesmiddelen. Het Zorginstituut maakt daarbij een afweging van alle pakketcriteria, te weten effectiviteit, noodzakelijkheid, uitvoerbaarheid en kosteneffectiviteit. Op basis van het advies van het Zorginstituut neem ik na eventuele prijsonderhandelingen en gepast gebruikafspraken een besluit.
In het advies van het Zorginstituut en in mijn besluit wordt de kosteneffectiviteit dus niet boven een van de andere pakketcriteria geplaatst, maar is het juist een integraal onderdeel van de afweging.
Zoals ik in mijn brief van 29 oktober 2015 (TK 2014–2015, 33 654, nr. 15) heb aangegeven is het juist mijn streven om nieuwe geneesmiddelen en innovatieve behandelingen beschikbaar te maken voor de patiënt tegen een maatschappelijk aanvaardbare prijs en binnen houdbare zorguitgaven, ook op de lange termijn. In het geval van Orkambi kwam, alles afwegende, het voorstel van de fabrikant onder de streep niet tot een maatschappelijk aanvaardbare prijs.
Verder verwijs ik graag naar mijn antwoord op de vragen 1 en 2 van de leden Gerbrands en Agema (beiden PVV) over het niet vergoeden van een medicijn tegen taaislijmziekte. (ingezonden 1 juni 2017)
Kunt u bevestigen dat het aantal ziekenhuisopnames door gebruik van het medicijn Orkambi met 40–60% afneemt?
Het is bekend dat het relatieve risico op ziekenhuisopnames ten gevolge van exacerbaties (verergering van klachten) door het gebruik van Orkambi verminderde met 61% gedurende de eerste 48 weken na de start van de behandeling. Dit betekende een absolute afname van het aantal ziekenhuisopnames voor exacerbaties van 251 naar gemiddeld 113 in de eerste 24 behandelweken.
Is de afname van het ziekenhuisopnames door minder exacerbaties bij het gebruik van Orkambi mee genomen in de berekening van kosteneffectiviteit?
Ja, deze afname is meegenomen in de berekening.
Welke argumentatie gaat er schuil achter de uitspraak dat vergoeding van Orkambi vanuit het basispakket leidt tot impliciete verdringing van kosteneffectievere zorg en hiermee tot gezondheidsverlies? Is het niet zo dat het een politieke keuze betreft hoeveel middelen wij uit willen trekken voor goede zorg voor iedereen, ook al gaat het in dit geval om weinig personen?4
In beginsel is er een begrensd zorgbudget waarbij binnen dat budget keuzen moeten worden gemaakt welke zorg vergoed wordt uit de basisverzekering. Het is mijn verantwoordelijkheid om waarborgen te bieden voor toegankelijke, betaalbare zorg van goede kwaliteit. Onder meer de adviezen van het Zorginstituut ondersteunen mij hierin.
Als gevolg van de huidige prijs van Orkambi van € 170.000 per patiënt per jaar leidt vergoeding van Orkambi volgens het Zorginstituut tot verdringing van andere goede zorg en daardoor tot verlies aan gezondheid bij patiënten die niet direct in beeld zijn. Het geld wat aan de vergoeding van Orkambi wordt besteed kan niet aan andere zorg worden besteed die waarschijnlijk tot meer gezondheidswinst leidt.
Kosteneffectiviteit is voor het Zorginstituut een relatief criterium dat afgewogen moet worden tegen andere criteria. Ook in mijn afweging is kosteneffectiviteit geen eigenstandig of doorslaggevend criterium. In het geval van Orkambi is er sprake van een niet kosteneffectieve prijs, een buitengewoon hoog macrokostenbeslag, een volgens het Zorginstituut beperkte meerwaarde en een niet nader onderbouwde prijs. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vragen 6 en 16.
Bent u op de hoogte van het feit dat Orkambi in Italië en Ierland wel wordt vergoed? Hebben deze landen beter onderhandeld over de prijs, of zijn zij bereid meer te betalen?
Ik ben op de hoogte van de vergoeding in Ierland. In Ierland is vorig jaar ook een negatief besluit genomen over Orkambi. Na een herstart van de onderhandelingen is Ierland recent alsnog tot een akkoord met de fabrikant gekomen.
In Italië wordt Orkambi nog niet vergoed. Er is een positief advies geweest vanuit de evenknie van het Zorginstituut in Italië, maar ook daar wordt nog onderhandeld over de prijs.
Raadt u patiënten die Orkambi nodig hebben aan om te verhuizen naar Italië of Ierland om hun medicijnen vergoed te krijgen? Zo neen, wat moeten zij dan doen?
Het is niet aan mij om daar iets over te zeggen. Ik raad patiënten aan om ook bij de fabrikant te rade te gaan. Ik blijf zoals gezegd in gesprek met de fabrikant van Orkambi en zal mijn uiterste best doen om tot een acceptabele prijs te komen. Of dat lukt zal afhangen van Vertex, de fabrikant.
Voedselverspilling voor energiewinning |
|
Frank Futselaar (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het feit dat de hoeveelheid verspild voedsel dat in de vergister belandt sinds 2010 meer dan verdubbeld is, van ten minste 72 miljoen kilo in 2010 naar minimaal 150 miljoen kilo in 2015?1
Op 23 mei 2017 is het rapport «Monitor voedselverspilling – Update 2009–2015» (hierna: Monitor voedselverspilling) naar uw Kamer verzonden. Uit dit rapport kunt u opmaken dat de hoeveelheid voedsel die wordt ingezet voor opwekking van hernieuwbare energie in een vergister inderdaad sinds 2009 bijna verdubbeld is, terwijl de totale hoeveelheid voedselresten ongeveer gelijk is gebleven. Uit het rapport kunt u ook opmaken dat de hoeveelheid voedsel die gecomposteerd of gestort/geloosd wordt, een lagere verwaarding volgens de ladder van Moerman, met ongeveer eenzelfde hoeveelheid is afgenomen.2
Hoeveel oppervlakte landbouwgrond wordt niet gebruikt om eten op te verbouwen, maar voor grondstoffen voor de productie van energie, de zogenaamde energiegewassen? Welke subsidies worden hiervoor verstrekt en in welke mate?
In Nederland is 1,85 miljoen hectare in gebruik als cultuurgrond. In Agrimatie wordt ongeveer 50.000 ha voor andere, niet voedsel- of voerdoeleinden gerapporteerd, waaronder circa 26.000 hectare bloembollen, 1.700 hectare pot- en perkplanten, 18.000 hectare boomkwekerij, 1.900 hectare snijbloemen en circa 1.800 hectare energiegewassen. Navraag bij WUR leert dat in de CBS-Landbouwtelling in 2016 243 hectare energiemais is gerapporteerd naast een aantal gewassen die als energiegewas gebruikt kunnen worden, te weten 1.696 hectare kool- en raapzaad, 639 hectare zonnebloemen en 244 hectare Miscanthus. Of deze gewassen ook daadwerkelijk als energiegewas zijn gebruikt, wordt niet geregistreerd in de Landbouwtelling.
In tegenstelling tot Duitsland, waar meer dan de helft van de voor vergisting bestemde substraten uit biomassa bestaat, is in Nederland energieteelt (bijvoorbeeld koolzaad voor biodiesel, granen voor ethanol of mais voor biogas) nooit heel prevalent geweest. Voor alle landbouwgrond kunnen agrariërs onder voorwaarden GLB-inkomenssteun verkrijgen. Daarbij kan geen onderscheid gemaakt worden tussen gewassen.3 4
Kunt u reageren op de stelling van het onderzoeksinstituut ACRRES dat de vergisting van mest alleen niet rendabel is en dat daarbij net zoveel energie vrijkomt als nodig is om de vergister op temperatuur te houden? In dit licht, staat u nog steeds achter de stimulering van duurzame energieproductie door monomestvergisting? Zo ja, waarom?2
De vergisting van mest alleen, de zogeheten monomestvergisting, is net als de meeste andere vormen van hernieuwbare energieopwekking nog niet rendabel zonder stimuleringsbeleid, waaronder de SDE+. Op 4 oktober 2016 is uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om een aparte stimuleringsregeling open te stellen voor het vergisten van mest op boerderijschaal, met als doel versnelde kostenreductie door schaalvergroting en innovatie. De stelling dat monomestvergisting minder energie oplevert dan nodig is om de vergister op temperatuur te houden, herken ik niet. Overigens draagt mestvergisting tevens bij aan de vermindering van de methaanuitstoot van mestopslagen en daarmee aan de klimaatdoelstellingen die het Rijk met de agrosectoren heeft afgesproken.6
Welk onderzoek heeft ten grondslag gelegen aan het innovatieprogramma voor monomestvergisting?3
Aan het innovatieprogramma monomestvergisting heeft geen specifiek onderzoeksprogramma ten grondslag gelegen. Wel was een innovatieprogramma een van de aanbevelingen uit de Routekaart hernieuwbaar gas.8
Bent u bereid om, naast de door u genoemde criteria, de Ladder van Moerman dwingend op te nemen in het innovatieprogramma voor monomestvergisting? Zo nee, waarom niet?4 5
Het kenmerk van monomestvergisting is dat uitsluitend mest wordt vergist.
De Ladder van Moerman is daarmee ook niet van toepassing op het innovatieprogramma voor monomestvergisting.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een onderzoeker van de Wageningen Universiteit dat het door de SDE+ -subsidies te gemakkelijk is om voedsel linea recta naar de vergister te brengen in plaats van het te bestemmen voor voedselgebruik en dat hierdoor sprake is van een perverse prikkel? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Doelstelling van het Nederlandse beleid is om in 2020 14% van alle energie in Nederland afkomstig te laten zijn uit/van hernieuwbare energiebronnen. Ook de productie van biogas afkomstig uit biovergisters past bij het kosteneffectief en tijdig realiseren van deze doelstelling. Net als voor andere vormen van hernieuwbare energie, zoals zonne- en windenergie, is het nog nodig om door middel van de SDE+ voor een onrendabele top subsidie te verstrekken. De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks vastgesteld (op basis van een openbaar advies van ECN), waarbij wordt meegenomen of er sprake is van een «marktverstorend» effect als gevolg van de subsidie. Verder concurreren de verschillende technologieën met elkaar op basis van kostprijs. Het stimuleringsbeleid is daarom technologieneutraal.
In de tweede uitzending van de Monitor wordt de suggestie gewekt dat de subsidie van biovergisting de doelstelling van het terugdringen van voedselverspilling in de weg staat. Ik heb geen signalen dat er door de subsidie op biovergisting (meer) goed voedsel in de vergistingsinstallatie verdwijnt, dat niet ook een meer hoogwaardige bestemming, zoals diervoeder, had kunnen hebben.
Klopt het dat niet landelijk wordt bijgehouden hoeveel van energiegewassen gebruikt wordt om duurzame energie op te wekken? Wordt dit wel op een andere wijze bijgehouden? Zo ja, op welke wijze?
De inzet van energiegewassen wordt niet structureel bijgehouden. In het verleden heeft het CBS hierover gerapporteerd.12
Klopt het dat bij de teelt van maïs niet verplicht gemeld hoeft te worden of de maïs geteeld is voor gebruik als veevoeder of voor gebruik in een vergister?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag 2 en vraag 7.
Op welke wijze wordt gecontroleerd en/of bijgehouden welke stoffen worden gebruikt bij co-vergisting? Op welke wijze wordt in kaart gebracht of de SDE+-subsidie terecht wordt geclaimd?
Bij covergisting van met en reststromen ontstaat naast biogas ook digestaat dat onder bepaalde voorwaarden aangewend mag worden als meststof. Eén van die voorwaarden is dat naast de (dierlijke) mest alleen die stoffen in de biovergistingsinstallatie worden gebruikt die als covergistingsmateriaal zijn toegelaten. Welke stoffen dat zijn staat vermeld bijlage Aa, onderdeel IV, categorie A t/m F van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Bedrijven die covergisten moeten bij inspectie een administratie van de gebruikte co-materialen kunnen overleggen.
De inzet van de NVWA op het terrein van covergisting is sinds de jaren 2013 en 2014 verhoogd. Dit geeft de mogelijkheid om mestcovergisters te controleren, op een bedrijf intensief onderzoek te doen en waar nodig verbaliserend op te treden. Verder werk ik aan betere afstemming in de handhaving van het beleid. De NVWA heeft sinds eind 2014 ook de rol van toezichthouder op de subsidies voor duurzame energie aan biovergisters. Geconstateerde overtredingen kunnen zo sneller leiden tot intrekking of korting op de verleende subsidie. Hierdoor wordt tevens een efficiëntieslag gemaakt in het handhavingsbeleid. Verder heeft de NVWA afspraken gemaakt met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de regionale uitvoeringsdiensten over de handhaving van mestcovergisting-installaties.
Overtreders krijgen niet alleen een boete voor overtreden van de Meststoffenwet, maar ook wordt subsidie op het gebied van duurzame energie ingehouden. Daarnaast dienen deze mestcovergisters hun digestaat als afval te verwerken. Op deze wijze zijn er in het afgelopen jaar een aantal eigenaren van mestcovergisters die verkeerde co-materialen gebruikten, gestraft. Deze boetesystematiek is al ingevoerd en leidt tot betere naleving.
Hoeveel kilo aan dierlijke producten wordt jaarlijks verspild door consumenten, producenten en supermarkten, uitgesplitst over vlees en zuivel? Om hoeveel dieren gaat dit?7
De huidige methodiek voor het in kaart brengen van de mate van voedselverspilling, te weten analyses van openbare gegevens over afval en veevoer, biedt geen inzicht in aantal kilogram verspilde dierlijke producten voor producenten en supermarkten. De Monitor voedselverspilling geeft inzicht in de hoeveelheid voedsel die in de gehele Nederlandse voedselketen – van primaire producent tot en met consument – verspild wordt. Op basis van de afval- en veevoederdata kan een inschatting van de totale omvang van de voedselverspilling gemaakt worden, uitgesplitst naar de bestemmingscategorieën in de ladder van Moerman.
Wat betreft de consument kan die uitsplitsing wel gemaakt worden vanwege specifiek onderzoek daarnaar. Uit recente onderzoeken naar voedselverspilling bij huishoudens, u eveneens bij eerdergenoemde brief van 23 mei 2017 toegezonden, blijkt dat consumenten in 2016 ongeveer 10,8 kilogram dierlijke producten per persoon per jaar verspild hebben. In de tabel hieronder is een en ander nader uitgesplitst. Een omrekening naar aantallen dieren is hierbij niet te geven, aangezien een uitsplitsing naar diersoort niet is gemaakt in de meting.
Waaruit zal het onderzoek, zoals aangekondigd in het programma De Monitor, uit bestaan? Op welke wijze wordt lopende het onderzoek misbruik of over-subsidiering aangepakt of tenminste beperkt? Op welke wijze worden supermarkten en consumenten thans geïnformeerd over de omvang van voedselverspilling en mogelijke alternatieven om dit terug te dringen?8
In het programma De Monitor heb ik gezegd dat ik bereid ben na te gaan of er door de subsidie op biovergisting goed voedsel voor vergisting gebruikt wordt. Dit zal worden opgepakt in het kader van de transitieagenda biomassa en voedsel, die in het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie wordt opgesteld.
De naleving van de eisen in de meststoffenwet door de NVWA zal worden gecontinueerd en zo nodig versterkt.
In samenwerking met de Alliantie Verduurzaming Voedsel is de afgelopen jaren het bedrijfsleven geïnformeerd over de mate van voedselverspilling. Tevens heeft mijn ministerie samen met de Alliantie Verduurzaming Voedsel bedrijven aangemoedigd en gefaciliteerd om de mate van voedselverspilling terug te dringen. Zo was 2014 uitgeroepen tot «Het jaar tegen de voedselverspilling». De toenmalige Staatssecretaris van EZ heeft op een bijeenkomst op 19 januari 2015 de resultaten van dit jaar, evenals nieuwe ambities van het bedrijfsleven in ontvangst genomen.
De Website «nowastenetwork.nl»15 geeft bedrijven informatie over mogelijkheden voor het terugdringen van voedselverspilling. Tevens bevat deze website een helpdesk voor bedrijven. Zoals in de hier bovenvermelde brief van 23 mei is aangegeven, zal de onlangs opgerichte Taskforce Circular Economy in Food bedrijven eveneens aanmoedigen en inspireren om de voedselverspilling in Nederland terug te dringen.
Wat betreft de consumenten heeft het Voedingscentrum de afgelopen jaren intensief campagne gevoerd en voorlichting gegeven over de mate van voedselverspilling, evenals praktische tips en tools ontwikkeld die consumenten in staat moeten stellen om de voedselverspilling in huishoudens terug te dringen. Denk aan de campagne «Hoezo 50 kilo?», het eetmaatje, de bewaarwijzer en de koelkaststicker. In succesvolle samenwerkingenwerking met supermarkten zijn deze tools onder een groot aantal consumenten verspreid. Ook SIRE heeft in 2015 een bewustwordingscampagne onder de naam «Kliekipedia» gevoerd met een mediawaarde van 3 miljoen euro.16 17
Particuliere verhuurders die massaal van vaste huurcontracten af willen ten gunste van tijdelijke huurcontracten en de huren fors verhogen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over particuliere verhuurders van goedkope huurwoningen, die in Amsterdam massaal proberen van huurders met vaste huurcontracten af te komen om te kunnen verhuren via tijdelijke contracten en om hierbij de huren periodiek fors te verhogen?1 2
Ik heb de genoemde berichten gelezen.
Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende signalen en specifiek het signaal dat deze particuliere verhuurders elke twee jaar de tijdelijke huurcontracten beëindigen en daarna een nieuwe huurder een forse huurverhoging opleggen?
Bij een niet-tijdelijk huurcontract kan de huur niet zomaar beëindigd worden; er geldt slechts een aantal opzeggronden en de opzegging moet, als de huurder niet instemt, altijd via de rechter plaatsvinden. Dat geldt zowel voor gereguleerde als geliberaliseerde huur. Het is dus voor een verhuurder niet mogelijk om de huur van een woning te beëindigen teneinde vervolgens alleen nog maar tijdelijke contracten af te sluiten.
Wanneer een woning vrijkomt kan de huur aan het begin van het volgende contract ineens op het gewenste niveau gebracht worden (harmonisatie), althans voor zover het puntenstelsel (woningwaarderingsstelsel) dit toelaat. Daarna kan de huur ook binnen het huurcontract jaarlijks worden verhoogd. Daarvoor hoeft geen nieuwe huurderswissel plaats te vinden, zoals het artikel veronderstelt.
Bij een gereguleerde huurovereenkomst geldt een maximale huurverhoging van inflatie+2,5%. Bij een geliberaliseerde huurovereenkomst zijn de afspraken over de huurverhoging geregeld in het huurcontract. Daarin staat dan ook of de verhuurder bijvoorbeeld de mogelijkheid heeft de huur periodiek (bijvoorbeeld vijfjaarlijks) op te trekken naar een marktconform niveau.
Bent u van mening dat dit een totaal onwenselijke en niet bedoelde uitwerking is van de Wet doorstroming huurmarkt 2015, waarin de mogelijkheid voor tijdelijke contracten van twee of vijf jaar is opgenomen, maar waarbij de mogelijkheden voor tijdelijke huurcontracten niet bedoeld zijn om woningen in hoog tempo aan de betaalbare huursector te onttrekken?
Met de introductie van de tijdelijke huurcontracten zijn bestaande rechten van huurders en verhuurders ongemoeid gelaten.
In Amsterdam heeft een groot deel van de huurvoorraad voldoende punten om geliberaliseerd verhuurd te kunnen worden. Particuliere verhuurders zullen dit bij het vrijkomen van een woning vaak ook doen. Zij hebben immers geen sociale taak. Dit staat echter los van de tijdelijke verhuur. Het is immers niet noodzakelijk om tijdelijk te verhuren om de huurprijs te harmoniseren of liberaliseren. Dit kan bij de eerste huurderswissel al gebeuren.
Veel (grotere) verhuurders geven ook aan geen behoefte te hebben aan tijdelijke huur, met alle bijbehorende transactiekosten (frictieleegstand, bemiddelingskosten), maar juist aan een bestendige huurrelatie met hun huurders.
Herinnert u nog de toezegging van uw ambtsvoorganger waarin deze bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer stelde dat «contracten voor onbepaalde tijd de norm bleven en dat er zorgvuldig bijgehouden zou worden of er geen wildgroei ontstaat maar dat dit niet verwacht werd»?3 Zo ja, wat betekent dit in relatie tot de zorgwekkende signalen vanuit Amsterdam?
Bij de introductie van de nieuwe tijdelijke huurcontracten voor maximaal 2 (zelfstandige woningen) en 5 (onzelfstandige woningen) jaar is met de Kamer afgesproken dat de toepassing van deze en andere tijdelijke contracten door zowel particuliere verhuurders als woningcorporaties intensief gemonitord zal worden. Zie hierover ook mijn brief van 8 juli 2016 over evaluatie en nul- en tussenmetingen met betrekking tot de Wet doorstroming huurmarkt.
De resultaten van de eerste tussenmeting van het gebruik van de verschillende vormen van tijdelijke huur zult u ontvangen bij de Staat van de Woningmarkt dit najaar. Hieruit zal ook blijken in welke mate particuliere verhuurders de nieuwe tijdelijke huur toepassen. Ook eventuele andere signalen zal ik bij het verslag hierover vermelden.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het nu in Amsterdam uitpakt, via een perverse toepassing door particuliere huurders van deze wettelijke mogelijkheden, niet rijmt met de intenties van deze wettelijke mogelijkheden, de bedoelde effecten op vergroting van (tijdelijk) aanbod en de uitspraken vanuit uw ambtsvoorganger bij de wetsbehandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam om de door haar waargenomen effecten en de mate waarin dit plaatsvindt en oplossingen te bespreken?
Uiteraard ben ik altijd bereid om met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan wanneer de gemeente daar behoefte aan heeft.
Op welk moment mag de Kamer een tussentijdse evaluatie tegemoet zien van de effecten van het gebruik van tijdelijke huurcontracten en betrekt u hierbij ook de signalen die u vanuit Amsterdam en eventueel andere gemeenten bereikt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om bij waargenomen onwenselijk gebruik van tijdelijke verhuurcontracten bij particuliere goedkope huurwoningen maatregelen te nemen om dit onwenselijk gebruik te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om maatregelen, zoals een «Amsterdams puntenstelsel»,4 of het beperken van de mogelijkheden tot huurverhoging bij huurderswisseling bij tijdelijke contracten – en daarmee het verkleinen van de perverse prikkel voor verhuurders – te overwegen en mogelijk te maken?
Bij woningcorporaties wordt de huurverhoging tijdens de huur en bij harmonisatie beperkt door de nieuwe huursombenadering; de totale huursom van een woningcorporatie mag stijgen met maximaal inflatie+1%. Bij particuliere verhuurders geldt geen beperking van de harmonisatie.
De gemeente heeft het beste inzicht in de lokale behoeften. In het algemeen geldt daarom dat afspraken over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad door de gemeente op lokaal niveau met verhuurders zullen moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld middels prestatieafspraken.
Het kabinet ondersteunt waar nodig. Daarom staat met de gemeente Amsterdam reeds een overleg gepland over de bestaande voorraad van particuliere huurwoningen. Dit overleg gaat ondermeer over de vraag wat er gebeurt met de ontwikkeling van de huurprijs als een woning bij mutatie geliberaliseerd wordt. Dit gesprek heeft in eerste instantie als doel om de bestaande situatie in kaart brengen.
Het voorkomen van koolmonoxidevergiftiging |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitkomsten van een onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waaruit blijkt dat 16 van de 29 onderzochte koolmonoxidemelders voldoet niet aan de veiligheidseisen?1
Aanleiding voor het NVWA-onderzoek was een eerder onderzoek van Prosafe (een samenwerkingsverband van verschillende Europese toezichthouders) naar verschillende CO-melders in heel Europa. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat vier CO-melders op de Nederlandse markt onvoldoende bescherming boden tegen een koolmonoxidevergiftiging en niet voldeden aan de veiligheidseisen. Het is daarom goed dat de NVWA de CO-melders op de Nederlandse markt aan een uitgebreider onderzoek onderworpen heeft en naar aanleiding van de resultaten passende maatregelen heeft getroffen.
Wordt verkoop en productie van koolmonoxidemelders in de categorieën «veiligheidsrisico» en «ernstig veiligheidsrisico» verboden? Kunt u uw antwoord toelichten aangezien het voor een consument moeilijk is om aan deze informatie te komen en te beoordelen of een veiligheidsrisico op hen van toepassing is?2
De koolmonoxidemelders in de categorie «Ernstig veiligheidsrisico» voldoen niet aan alle beoordeelde veiligheidseisen. Dit geeft een kans op ernstig letsel of gezondheidsschade. De verkoop is verboden. De producenten is opgedragen de CO-melder terug te roepen.
Bij de koolmonoxidemelders in de categorie «Veiligheidsrisico» stopte het alarm niet binnen een bepaalde tijd wanneer schone lucht wordt toegevoerd, voldoen de opschriften op de CO-melder niet aan de eisen en/of is de inhoud van de meegeleverde gebruiksaanwijzing onvolledig. De verkoop van deze koolmonoxidemelders is verboden, maar er is geen kans op ernstig letsel of gezondheidsschade indien de koolmonoxidemelder juist wordt gebruikt. De NVWA publiceert de onderzoeksresultaten zodat de consument zelf kan beoordelen of het risico op hen van toepassing is.
Bent u nog steeds van mening dat er geen periodieke keuringen van woninginstallaties nodig zijn, ook al heeft een proef in Utrecht laten zien dat keuringen wel effectief zijn, omdat is gebleken dat ruim de helft van de gekeurde woningen niet aan de keuringseisen van elektra-, gas- en leidingwaterinstallaties voldeed? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik ben niet voornemens om een verplichte periodieke keuring voor verbrandingsinstallaties in te stellen. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) doet in haar rapport over koolmonoxide daar nu ook geen aanbeveling toe. De Onderzoeksraad beveelt aan om via een wettelijke erkenningsregeling te zorgen voor een verbeterde kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden door vakbekwame installateurs van gasverbrandingstoestellen. De OvV constateerde dat het gros van de bewoners/eigenaren kiezen voor periodiek onderhoud en dat ongevallen bij (periodiek) onderhouden cv-ketels vaak worden veroorzaakt door wat een installateur doet of nalaat te doen. Ik zet daarom -conform aanbeveling van de OvV- in op het verbeteren van de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden en de vakbekwaamheid van installateurs via een erkenningsregeling. Ik werk aan de uitvoering van deze aanbeveling van de OvV. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Wanneer komt de aangekondigde nieuwe wet- en regelgeving die ervoor moet zorgen dat werkzaamheden aan gasverbrandingstoestellen en bijbehorende luchttoevoer en rookgasafvoer alleen nog mogen worden uitgevoerd door bedrijven die daarvoor erkend zijn?4
Tijdens het AO Bouwregelgeving op 14 februari 2017 (Kamerstuk 28 325, nr. 163) heb ik aangegeven te werken naar inwerkingtreding in 2019. Dat is nog steeds mijn streven. Deze planning is gebaseerd op de doorlooptijd van het wetgevingstraject en op de voorbereidingstijd voor installatiebedrijven en monteurs om aan de nieuwe wettelijke verplichtingen te voldoen. Tijdens het AO heb ik toegezegd uw Kamer in het najaar van 2017 te informeren over de voortgang met betrekking tot deze nieuwe regelgeving.
Op welke manieren zal de vakbekwaamheid van installatiebedrijven en individuele installateurs worden gewaarborgd, en hoeveel monteurs zullen een extra opleiding nodig hebben om hun werkzaamheden zelfstandig te kunnen blijven uitvoeren?
In overleg met de sector en het opleidingsveld wordt gewerkt aan invulling van de betreffende regelgeving. Opleidingseisen en vakbekwaamheidseisen zullen onderdeel gaan uitmaken van de verplichte certificering van bedrijven. Ik kan op dit moment nog niet aangeven hoeveel monteurs moeten worden bijgeschoold. Uiteraard wordt bij de invulling van het wettelijke stelsel gestreefd naar een goede balans tussen voldoende vakbekwaamheid enerzijds en geen onevenredige uitsluiting van de beroepsgroep anderzijds. Ook zullen praktijkcontroles van uitgevoerde werkzaamheden onderdeel gaan uitmaken van het wettelijke stelsel, waardoor onbekwaamheid van monteurs aan het licht kan worden gebracht. Ik zal uw Kamer in het najaar van 2017 informeren over de voortgang van de uitwerking van het wettelijke stelsel.
Wat zijn de uitkomsten van het gesprek met de fabrikanten over het vrijwillig plaatsen van koolmonoxide-sensors in verbrandingstoestellen, zoals eerder is aangekondigd?5
Uit gesprekken met de branche in december 2016 bleek dat het voornaamste is dat de CV-installatie veilig is en dat een CO-melders en sensoren de laatste restrisico’s wegneemt. Inbouwen van een sensor lijkt een snelle goede oplossing, maar stuit technisch nog op de nodige onduidelijkheden. Het blijkt moeilijk om te controleren of een ingebouwde sensor werkt tijdens een controle. Ook is er nog onduidelijkheid over hoe de sensor moet worden afgesteld. Er zijn allerlei nieuwe ontwikkelingen waardoor CV-installaties veiliger kunnen worden gemaakt. Onder andere controle op afstand. Mogelijk zijn er in de toekomst ontwikkelingen waarover de branche op vrijwillige basis afspraken kan maken.
Het bericht 'Meer mensen in de bijstand' |
|
Geert Wilders (PVV), Léon de Jong (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer mensen in de bijstand»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal bijstandsontvangers onder niet-westerse allochtonen is toegenomen, terwijl het aantal bijstandsontvangers onder autochtonen is gedaald?
Ja. De meest actuele CBS-cijfers laten zien dat het aantal bijstandsgerechtigden met een Nederlandse of westerse achtergrond eind maart 2017 bijna 4 duizend lager uitkwam dan een jaar eerder. Het aantal bijstandsontvangers met een niet-westerse migratieachtergrond is tussen maart 2016 en maart 2017 met ruim 19 duizend toegenomen. Recente migranten hebben meestal nog niet voldoende kwalificaties om snel aan de slag te komen en zijn daarom aangewezen op bijstand.
Deelt u de mening dat de voortgaande massa-immigratie van gelukszoekers uit islamitische landen ten koste gaat van onze welvaart en sociale zekerheid in Nederland? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Nee. Asielaanvragen worden op individuele basis beoordeeld. Als een asielzoeker geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, maar enkel vanwege economische motieven een asielaanvraag doet, wordt deze afgewezen en verkrijgt men geen verblijfsrecht in Nederland. De overheid houdt geen boekhouding bij van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals mensen met een migratie-achtergrond, autochtonen, gehandicapten, 65+-ers of welke categorie dan ook. Het beleid is erop gericht om vluchtelingen die daar recht op hebben bescherming te bieden en om hen in Nederland zo spoedig mogelijk zelfstandig in hun eigen levensonderhoud te laten voorzien.
Vindt u dat immigranten pas nadat deze tien jaar in Nederland hebben gewoond en gewerkt en geen strafbare feiten hebben gepleegd, aanspraak kunnen doen op de sociale zekerheid? Zo ja, wat gaat u dan doen om dit te bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?
Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel kent al in belangrijke mate een opbouwkarakter, er zijn referte-eisen dan wel wachttijden in de WIA en de WW opgenomen. Voor de AOW en ANW geldt dat pas recht op uitkering kan ontstaan als de betrokkene een duurzame band met Nederland heeft (gehad). De bijstand is een laatste vangnet waarop degene die geen andere inkomstenbronnen heeft een beroep kan doen, zodat hij in zijn primaire levensbehoeften kan voorzien. Daarmee is de bijstand het laatste vangnet in het socialezekerheidsstelsel. Dit geldt voor iedere in Nederland woonachtige Nederlander, of hieraan gelijkgestelde, hier te lande. Het kabinet streeft naar een redelijk evenwicht tussen het voorkomen van een aanzuigende werking enerzijds en inkomensbescherming voor degenen die al langer in Nederland zijn anderzijds.
Bent u bereid de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor alle migranten uit islamitische landen? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Tot een asielstop is het kabinet niet bereid. Wij hechten aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Overigens zou een asielstop strijdig zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van een asielaanvraag.
De uitzending van Tros Radar Extra over oudere werklozen die nauwelijks kans op een baan hebben |
|
Bart van Kent (SP), Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Tros Radar Extra van 29 mei 2017?
Het kabinet is eveneens van mening dat de werkloosheid onder vijftigplussers nog steeds te hoog is. Het kabinet heeft de afgelopen jaren maatregelen getroffen om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren. Ik noem bijvoorbeeld de inkomstenverrekening in de WW, waardoor het altijd lonend is om werk te hervatten en de Wet werk en zekerheid.
Daarnaast heb ik op 22 december 2016 de Kamer een brief gestuurd over de uitwerking van het nieuwe actieplan «Perspectief onder vijftigplussers» (Kamerstuk 29 544, nr. 763). Dit actieplan is een combinatie van intensivering van bestaand beleid en introductie van nieuwe maatregelen. Kern van de aanpak is:
Inmiddels worden de maatregelen uit het actieplan uitgevoerd. Zo krijgen meer werkzoekende vijftigplussers intensieve ondersteuning bij het vinden van werk door UWV. Ook worden bijeenkomsten georganiseerd om werkgevers en werkzoekende vijftigplussers bij elkaar te brengen.
De verantwoordelijkheid voor het ondersteuningsaanbod aan uitkeringsgerechtigden met een bijstandsuitkering, gericht op arbeidsinschakeling en het stellen van prioriteiten daarbij ligt bij de gemeenten. Dit is het logisch gevolg van de beleidsvrijheid die de Participatiewet gemeenten biedt. Zij zijn het best toegerust om die keuzes te maken, toegesneden op de lokale en regionale praktijk. Het is aan de gemeenteraad om het beleid vast te stellen en op de uitvoering er van toe te zien.
Erkent u dat iemand van 55 jaar of ouder die werkloos wordt maar 3% kans op een baan heeft?1
Uit de in mei uitgebrachte publicatie van het UWV met de titel «WW’ers vaker aan het werk» blijkt dat van mensen uit de leeftijdgroep 55–65 jaar die de WW instromen, 35% binnen een jaar weer een baan heeft (instroomcohort juli 2014 t/m juni 2015).
Deelt u het beginsel dat werken moet lonen en dat het dus niet zo moet zijn dat iemand die gaat werken gestraft wordt doordat hij 170 euro minder inkomen krijgt dan wanneer hij een uitkering krijgt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat iemand die gaat werken meer inkomen krijgt in plaats van minder? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending van Radar werd een casus gepresenteerd waarin werd gesteld dat een alleenstaande IOAW2-gerechtigde, die binnen een bepaalde periode bij vier verschillende werkgevers via een flexcontract werkzaam is geweest, € 170 minder inkomen krijgt dan zijn uitkering. In de uitzending werd aangegeven dat een en ander te maken zou hebben met het systeem van loonheffing.
Hoewel de berekening niet kan worden nagegaan, kan in zijn algemeenheid het volgende worden opgemerkt. Zoals in de uitzending van Radar ook aan bod komt kan maar één werkgever de loonheffingskorting toepassen. Indien het inkomen verdiend wordt uit arbeid bij meerdere werkgevers zal bij alle andere werkgevers belasting worden betaald zonder rekening te houden met loonheffingskorting. Dit leidt ertoe dat meer belasting wordt afgedragen per maand dan wanneer al het inkomen bij één werkgever zou worden verdiend. Tegelijk wordt in de IOAW de uitkering bruto gekort met het verdiende bruto inkomen. Dit leidt tot een «tijdelijke» inkomensdaling in de betreffende maand. Tijdelijk, omdat de teveel betaalde belasting via de aangifte inkomensbelasting kan worden terug ontvangen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat iemand gedwongen wordt haar huis te verkopen om in haar inkomen te voorzien, terwijl zij vervolgens geen huis kan gaan huren, omdat ze geen inkomen heeft? Zo ja, bent u bereid een oplossing voor deze groep mensen te vinden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending van Radar werd aan de orde gesteld dat iemand met een eigen woning, waarop nog slechts een geringe hypotheekschuld met lage maandlasten rust, geen enkel recht zou hebben op een bijstandsuitkering. Dit omdat het in de eigen woning gebonden financieel vermogen eerst te gelde zou moeten worden gemaakt om vervolgens met de opbrengst ervan in het levensonderhoud te voorzien.
In verband daarmee het volgende. In de Participatiewet geldt, als vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid, de vermogenstoets (middelentoets). Die houdt in dat een eventueel eigen financieel vermogen waarover de bijstandsaanvrager redelijkerwijs kan beschikken, eerst moet worden aangewend voordat er aanspraak op bijstand ontstaat. Hierbij gelden een paar in de Participatiewet vastgelegde vermogensvrijlatingen, waaronder een vrijlating van het financieel vermogen/spaargeld tot € 5.940 (alleenstaande) respectievelijk € 11.880 euro (echtpaar), een vrijlating van het «vermogen gebonden in eigen zelfbewoonde woning met bijbehorend erf» (€ 50.100) en onder voorwaarden het vermogen voor een pensioenvoorziening.
Een financieel vermogen (spaargeld) boven de eerste vrijlating « blokkeert» in beginsel het recht op bijstand, omdat dit meerdere direct beschikbare vermogen, eerst voor levensonderhoud moet worden aangewend. Pas daarna is er aanspraak op bijstand.
Bij een financieel vermogen in de eigen woning ligt dit anders en wordt de aanspraak op bijstand in beginsel niet «geblokkeerd». De Participatiewet voorziet er namelijk in dat de gemeente in dit soort situaties aan de belanghebbende – om te kunnen voorzien in de kosten van het levensonderhoud- periodieke bijstand in de vorm van een lening kan verstrekken.
Daartoe wordt aan de hand van de vrije waarde van de woning, de daarop rustende hypotheekschulden en de bovengenoemde vermogensvrijlating eigen huis, het vermogen vastgesteld dat bij de beoordeling van het recht op bijstand in aanmerking moet worden genomen. De gemeente kan als zekerheid tot de terugbetaling van deze lening een krediethypotheek op de betreffende eigen woning vestigen. Pas na beëindiging van de bijstand, dan wel bij een tussentijdse verkoop van de woning moet de lening door de belanghebbende worden terugbetaald, of in één keer worden afgelost. De belanghebbende kan dus, afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval, ook gedurende de periode van bijstandsverlening in zijn of haar eigen huis blijven wonen.
Deelt u de mening dat de inkomensterugval voor oudere werknemers die na hun WW geen recht hebben op een andere uitkering, tot grote financiële problemen kan leiden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat mensen een leefbaar inkomen behouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u dat 55-plussers de sollicitatieplicht als zinloos ervaren indien ze maar 3% kans hebben op het vinden van werk? Zo ja, bent u bereid om de sollicitatieplicht voor oudere werklozen te herzien en te onderzoeken of andere vormen mogelijk zijn om een bijdrage aan de maatschappij te leveren? Zo nee, waarom niet?
De kans op het vinden van werk is beduidend groter dan 3% en zal met de aantrekkende economie en de maatregelen van het kabinet naar verwachting verder toenemen. De verplichting om passende arbeid te vinden hoort bij de WW en is mijn inziens een redelijke eis. Wel kan deze verplichting op meerdere manieren ingevuld worden. Ik ben daar in mijn brief van 22 december 2016 (Kamerstuk 29 544, nr. 763) uitgebreid op in gegaan.
Deelt u de visie dat anders naar werk en inkomen moet worden gekeken, waarbij oudere werklozen ook op een andere manier een bijdrage aan de maatschappij kunnen leveren met een fatsoenlijk inkomen? Zo ja, bent u bereid hiertoe een voorstel te doen? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Klein is al eerder aangegeven hoe het kabinet aankijkt tegen een onvoorwaardelijk basisinkomen. 3 Het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen is geen realistische en economisch haalbare optie. Los van de kosten, neemt bij een hoog basisinkomen het arbeidsaanbod af en is bij een laag basisinkomen aanvullende inkomensondersteuning nodig. Een basisinkomen past niet bij de breed gedeelde politieke ambitie om de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid te verhogen. Ook voor oudere werklozen zet het kabinet zich in voor participatie. Een baan biedt mensen een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en de mogelijkheden tot ontplooiing.
Bent u bereid gemeenten meer ruimte te geven om te experimenteren, bijvoorbeeld met regelarme bijstand?
Sinds kort bestaat de mogelijkheid voor gemeenten om door middel van experimenten te onderzoeken hoe de Participatiewet doeltreffender kan worden uitgevoerd met betrekking tot de arbeidsinschakeling. De mogelijkheden en voorwaarden om te experimenteren zijn geregeld in het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet (Stb. 2017, 69) en de Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet (Stcrt. 2017, 10881), beiden in werking getreden op 1 april 2017.
Voorafgaande aan de publicatie is het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet besproken met uw Kamer, zowel tijdens het Algemeen Overleg van 27 oktober 2016 (Kamerstuk 34 352, nr. 49) als het daarop volgende VAO van 2 november 2016. Regelarme bijstand, in de vorm van een tijdelijke ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen, behoort tot de mogelijkheden.
De 22 miljard euro die door de EU uitgetrokken is voor de migratiecrisis |
|
Sietse Fritsma (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op dinsdag 30 mei door de Europese Commissie gepresenteerde conceptbegroting voor het jaar 2018 en de daarbij behorende factsheet «vragen en antwoorden»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie voor de jaren 2015–2018 22 miljard euro heeft uitgetrokken voor het bestrijden van de migratiecrisis? Zo neen, om welk bedrag gaat het dan wel? Zo ja, wat is het Nederlands aandeel?
De Commissie geeft in het factsheet inderdaad aan dat in de periode 2015–2018 EUR 22 miljard is uitgetrokken voor het adresseren van de migratiecrisis, waaronder EUR 9,5 miljard onder begrotingscategorie «Veiligheid en Burgerschap», EUR 9,9 miljard onder begrotingscategorie «extern beleid» en EUR 2,6 miljard voor het EU-Trustfonds voor Afrika. Voor het laatste is er een bijdrage van EUR 2,2 miljard gedaan uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). De Commissie geeft in het factsheet echter niet in detail aan hoe men tot deze bedragen is gekomen. Afhankelijk van welke uitgaven worden meegerekend als migratierelevant kan men op verschillende totaalbedragen uitkomen. In bijlage2 treft u een factsheet aan van 2 maart 2017, waaruit duidelijk wordt welke bijdragen de Commissie doorgaans in zijn totaalberekening van de migratie-uitgaven betrekt.
Nederland draagt ongeveer 5% bij aan de EU begroting, en daarmee met een navenant deel aan de inzet (gefinancierd vanuit de EU-begroting) gericht op het adresseren van de migratiecrisis.
Is in deze 22 miljard euro de Turkijedeal inbegrepen?
Zoals blijkt uit het bijgevoegde factsheet van 2 maart 2017 wordt de bijdrage vanuit de EU-begroting aan de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije meegerekend.3 Er is vanuit de EU-begroting van 2016 en 2017 een bijdrage geleverd aan de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije van in totaal EUR 1 miljard. De resterende EUR 2 miljard is bijgedragen door de lidstaten, waarbij de bilaterale bijdrage is bepaald op basis van de BNI-sleutel voor reguliere afdrachten. Voor Nederland ging het om een bedrag van EUR 94,3 miljoen.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke agentschappen, projecten, organisaties et cetera geld ontvangen hebben, ontvangen of zullen ontvangen?
Zoals aangegeven is de migratie-inzet van de EU verspreid over verschillende begrotingscategorieën. Op hoofdlijnen valt het volgende te zeggen over de besteding van de EU-migratiemiddelen:
De middelen die vanuit de EU aan migratie worden besteed kunnen verdeeld worden in uitgaven voor de interne dimensie en de externe dimensie van migratie. Bij de interne dimensie gaat het om maatregelen binnen de EU, zoals het verlenen van noodhulp binnen de Europese Unie en versterking van de nationale asielsystemen. Voor de interne dimensie van migratie zijn middelen beschikbaar vanuit het Fonds voor Asiel, Migratie en Integratie (AMIF) en het Fonds voor Interne Veiligheid (ISF, onder begrotingscategorie 3 Veiligheid en Burgerschap). Deze middelen zijn bestemd voor nationale programma’s van de lidstaten, waaronder die van Nederland (zie antwoord op vraag 2), EU-acties en assistentie in geval van noodsituaties.4 De agentschappen Frontex en EASO ontvangen eveneens middelen vanuit de EU-begroting.5
Bij de externe dimensie gaat het om maatregelen buiten de EU. Deze zijn onder meer gericht op de aanpak van de grondoorzaken van migratie, het versterken van opvang in de regio en het verbeteren van migratiesamenwerking met derde landen, waaronder samenwerking op het gebied van terugkeer en verbeterd grensbeheer. Voor de externe aanpak van migratie zijn EU-middelen beschikbaar onder begrotingscategorie 4 – «Extern Beleid.» Meer specifiek zijn vanuit het Instrument voor Pre-Accessie (IPA), het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI), het budget voor het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB), Macro financiële Steun (MFA), het Instrument voor Stabiliteit en Vrede (IcSP) en vanuit humanitaire hulp middelen vrijgemaakt voor de externe dimensie van migratie. Daarnaast zijn er middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) beschikbaar voor de aanpak van grondoorzaken van migratie, opvang in de regio en de versterking van migratiesamenwerking met derde landen. Uit bovenstaande onderdelen van de EU-begroting zijn tevens middelen vrijgemaakt voor het EU-Trustfonds voor Syrië (Madad-fonds), het EU-Afrika Trustfonds en de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije.
Kunt u per ontvanger ook aangeven met welk oogmerk dit geld is of wordt verstrekt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke resultaten hiermee zijn bereikt?
In algemene zin is de EU met behulp van de genoemde uitgaven beter in staat geweest om de migratiecrisis waarvoor de lidstaten zich gesteld zagen in gezamenlijkheid te adresseren. In de Europese Migratieagenda van 13 mei 2015 zijn de maatregelen daartoe, evenals de beoogde resultaten, geschetst.6 De maatregelen zien zowel op de korte als op de (middel)lange termijn. De met de Migratieagenda beoogde resultaten zijn deels behaald. Daarnaast maakten de EU en Turkije in maart 2016 afspraken om een einde te maken aan de irreguliere migratie van Turkije naar de EU. Mede als gevolg hiervan is de instroom sterk afgenomen. De Europese Commissie geeft regelmatig updates van de voortgang van de uitvoering van de maatregelen uit de Migratieagenda7 en over afzonderlijke onderdelen van de migratie-inzet, bijvoorbeeld via de maandelijkse hervestiging- en herplaatsingsverslagen en het jaarverslag over de besteding van het EU-Trustfonds voor Afrika. Uw Kamer wordt hierover regelmatig geïnformeerd, onder andere via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raden Buitenlandse Zaken, Algemene Zaken en Justitie en Binnenlandse Zaken.
Hoeveel migranten zijn in 2015 en 2016 door agentschappen, organisaties et cetera die geld ontvangen uit zee opgepikt en aan land gebracht in een lidstaat van de Europese Unie?
De inzet van het materieel en personeel dat wordt ingezet in de gezamenlijke operaties die Frontex coördineert aan de buitengrenzen, wordt voor een belangrijk deel gefinancierd vanuit de EU-begroting. In 2015 heeft Frontex in de Middellandse Zee bijgedragen aan de redding van circa 254.000 migranten die in nood verkeerden. In 2016 ging het om circa 90.000 migranten. De operaties die Frontex coördineert zijn primair gericht op grensbewaking. Op basis van internationale verplichtingen kunnen nationale reddingsautoriteiten aan Frontex vragen om bijstand bij het redden van mensen op zee. De maritieme EU-operatie EUNAVFORMED Sophia heeft sinds zijn ontplooiing in juni 2015 tot juni 2017 meer dan 36.600 migranten op zee gered.
De Europese Commissie financiert geen zoek- en reddingsactiviteiten van ngo’s in het Middellandse Zeegebied.
Hoeveel migranten zijn in 2015 en 2016 door agentschappen, organisaties et cetera die geld ontvangen teruggebracht naar hun land van herkomst?
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 7 juni jl. inzake de Europese Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, zal de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer op korte termijn informeren over het aantal terugkeerders vanuit de Europese Unie naar de landen van herkomst in 2015 en 2016.
De EU draagt daarnaast bij aan vrijwillige terugkeer vanuit derde landen naar het land het land van herkomst, zowel voor vluchtelingen als migranten. Deze programma’s worden uitgevoerd door verschillende organisaties en gefinancierd vanuit verschillende EU instrumenten (o.a. EU-Trustfonds voor Afrika, DCI). De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is de belangrijkste uitvoerder van programma’s om migranten in staat te stellen naar huis terug te keren en daar een nieuw bestaan op te bouwen. Wereldwijd zijn 69.540 migranten in 2015 via IOM terug gekeerd. In 2016 waren dat er 100.661. In beide jaren ging het voornamelijk om terugkeer vanuit Europa.
De vrijwillige terugkeer vanuit transitlanden in de ring rond Europa is de afgelopen jaren ook sterk gestegen. Onder meer in Marokko, Libië en Niger leveren de EU, Nederland en een paar andere landen een bijdrage aan de financiering van vrijwillige terugkeer van gestrande migranten, mede om te voorkomen dat zij de levensgevaarlijke overtocht naar Europa maken. In 2015 keerden via IOM 1.399 migranten vanuit Marokko terug, in 2016 waren dat er 1.501.8 Ander voorbeeld is Niger, waar in 2015 1.721 migranten via IOM terugkeerden en in 2016 5.089.9 IOM kan geen cijfers leveren waarin deze terugkeercijfers worden opgesplitst per donor.
Het bericht “Europarlementariërs schimmig over miljoenen aan onkostenvergoedingen” |
|
Renske Leijten |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Europarlementariërs schimmig over miljoenen aan onkostenvergoedingen»?1 Bent u van mening dat dit gedrag het vertrouwen in de politiek en de Europese Unie ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet hecht aan een degelijke verantwoording van publieke middelen. Ten aanzien van onkostenvergoedingen acht het kabinet het in de eerste plaats een zaak van de leden van het Europees Parlement over de ontvangen onkostenvergoedingen transparantie te betrachten. Op dit moment vindt daarover discussie plaats binnen politieke partijen en binnen het Europees Parlement over de wijze waarop transparantie kan worden verbeterd. Op 12 juni heeft het Europees Parlement hiertoe een ad hoc werkgroep opgericht.2
Nu geldt dat de leden van het Europees Parlement zich dienen te houden aan het Statuut van de leden van het Europees Parlement.3 Daarin is bepaald dat leden van het Europees Parlement voor onkosten een forfaitaire vergoeding krijgen, waarvoor geen declaraties hoeven worden ingediend. Een dergelijke forfaitaire regeling beoogt de administratieve lasten van het Europees Parlement te verlichten.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat slechts 8% van de Europarlementariërs bereid was volledige inzage te geven in de besteding van hun onkostenvergoeding, die in totaal 40 miljoen euro bedraagt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het oordeel van Transparency International dat het «onhoudbaar» is dat de besteding van de onkostenvergoeding niet transparant verloopt en dat een meerderheid van de Europarlementariërs weigert verantwoording af te leggen over de besteding van belastinggeld? Hoe gaat u deze problematiek in Europees verband aankaarten?
Het kabinet acht het aan de leden van het Europees Parlement zelf te bezien op welke wijze en in hoeverre zij transparantie wensen te betrachten over onkostenvergoedingen. Het is aan het Europees Parlement hiertoe het initiatief te nemen.
Bent u bereid om de Nederlandse Europarlementariërs te wijzen op het belang van transparantie van de besteding van belastinggeld? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet acht de bestaande kaders en afspraken als bekend bij Nederlandse leden van het Europees Parlement.
Wat vindt u van het stemgedrag van Nederlandse Europarlementariërs die een wijziging van de regels ten behoeve van meer verantwoording over de onkostenvergoedingen, tegenhouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet acht het aan de betrokken leden van het Europees Parlement de beweegredenen voor het eigen stemgedrag toe te lichten.
Zijn er lidstaten waar Europarlementariërs verplicht verantwoording moeten afleggen over de besteding van de algemene onkostenvergoeding? Zo ja, wat kan Nederland hiervan leren?
Er zijn lidstaten waar leden van het Europees Parlement verplicht verantwoording dienen af te leggen over de besteding van de algemene onkostenvergoeding, zoals Bulgarije. Het kabinet zou echter de voorkeur geven aan afspraken ten aanzien van transparantie over onkostenvergoedingen die voor alle leden van het Europees Parlement gelden.
De olievervuiling aan de oostkust van Bonaire |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de gehele oostkust van Bonaire door olie is vervuild?1 Welke risico’s bestaan er door deze olievervuiling voor mens en milieu? Hoe vaak vinden olievervuilingen plaats in het Nederlandse deel van de Caribische regio? Gaat het om een incident of vinden olieverontreinigingen op structurele schaal plaats? Welke effecten heeft dit op het toerisme en daarmee ook op de economie en de werkgelegenheid?
Ja ik ben bekend met het bericht. De verontreiniging lag in de vorm van teerballen op de kust. Teerballen worden gevormd doordat ruwe olie, die zich een langere periode in de zee bevindt, door zeewater wordt aangetast.
De milieuschade is hier gering. De meeste teerballen lagen op de kust, waar de milieuschade zeer gering was en de olie handmatig snel is opgeruimd. Een risico bestond dat de teerballen een nabijgelegen mangrovegebied bereikten. Om dat te voorkomen zijn drijvende lijnen uitgezet om de olie op te vangen. Volgens natuurorganisatie Stinapa zijn de meest waardevolle gebieden zo goed als gespaard gebleven, is geen olie aangetroffen op koralen en zijn geen schildpadden gezien die met olie waren besmeurd. Risico’s voor de mens kunnen optreden als er contact optreedt met de huid en opname via de mond. Deze risico’s zijn beperkt, aangezien de olie in de vorm van teerballen is aangespoeld. De vervuiling was bij aanspoeling al een paar dagen oud, waardoor de lichtere PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen, welke kankerverwekkend kunnen zijn) mogelijk al verdampt en verweerd zijn. De aangespoelde teerballen zijn niet zozeer gevaarlijk voor de huid, maar bij sommige mensen kan er een allergische reactie optreden als gevolg van de substantie. Het openbaar lichaam Bonaire heeft de bevolking hierover geïnformeerd en passende maatregelen getroffen om contact en opname te voorkomen.
In het Nederlandse deel van de Caribische regio vindt olievervuiling gelukkig zelden plaats. Er is geen sprake van structurele verontreinigingen.
Olie op de stranden heeft over het algemeen een negatief effect op het toerisme. Het effect naar aanleiding van de recente olievervuiling zal naar verwachting gering zijn, omdat direct is gestart met de opruimwerkzaamheden, de kust inmiddels vrijwel schoon is en de meest waardevolle gebieden zo goed als gespaard zijn gebleven.
Kunt u een inschatting geven wat nodig is om verdere vervuiling te voorkomen en om de aangespoelde olie te verwijderen? Valt op dit moment in te schatten in hoeverre het ecosysteem van de onvervangbare koraalriffen schade heeft geleden onder deze vervuiling?
Op dit moment is vrijwel alle olie verwijderd. Daarbij heeft het Openbaar Lichaam van Bonaire samengewerkt met de beheerder van het mariene park, natuurorganisatie Stinapa, de vele vrijwilligers en met het afvalbedrijf Selibon. Ook heeft een aantal militairen die op oefening waren op verzoek meegeholpen met het opruimen van de olie.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Zijn de lokale autoriteiten van Bonaire in staat om het hoofd te bieden aan deze olievervuiling? Zo nee, bent u bereid om de nodige middelen en menskracht ter beschikking te stellen?
De lokale autoriteiten zijn in staat om het hoofd te bieden aan de verontreiniging. Daarnaast hebben het Ministerie van I&M, Rijkswaterstaat en het KNMI ondersteuning geboden met adviezen en het sturen van materialen die nodig zijn bij het opruimen van de olie.
Valt te vrezen dat de olievervuiling ook andere eilanden zoals bijvoorbeeld Curaçao zal bereiken? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de lokale autoriteiten te ondersteunen in het voorkomen en beperken van schade voor mens en milieu?
Ja, zowel op Klein Curaçao, Curaçao als Aruba is eveneens olie aangespoeld, ook deze is zo snel mogelijk opgeruimd.
Voor wat betreft Aruba coördineert de rampenstaf de aanpak. Het rampenbureau van het land heeft assistentie gevraagd van Marinierskazerne Savaneta. De daar gestationeerde mariniers van de Koninklijke Marine hebben geholpen de locaties waar vervuiling is opgetreden in kaart te brengen.
Op Curaçao is met behulp van een drone van Defensie een vergelijkbare actie uitgevoerd ter hoogte van St. Jorisbaai. Defensie leverde daarmee informatie waarmee lokale opruimploegen heel gericht te werk konden gaan.
Bestaan er in de Caribische regio samenwerkingsafspraken om olieverontreinigingen te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, bent u bereid om in Koninkrijks- en internationaal verband een dergelijk initiatief te nemen? Zo nee, waarom niet?
De landen in de Caribische regio hebben samenwerkingsafspraken gemaakt via het «Cartagena Convention & Protocols» (http://www.racrempeitc.org/regional-legal-framework). Het Regional Marine Pollution Emergency, Information and Training Centre – Caribe (RacRempeitC, http://www.racrempeitc.org/) is de UNEP-organisatie die dit coördineert. Bij dit incident coördineert het RacRempeitC de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de diverse landen in de Caraïben (Aruba, Bonaire, Curaçao, Trinidad & Tobago en Venezuela).
Het bericht dat Duitsland het cabinekamperen verbiedt |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat Duitsland het zogenoemde cabinekamperen verbiedt?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Duitsland nu reeds definitief een verbod heeft ingesteld op het doorbrengen van de normale weekendrust van 45 uur in de cabine van vrachtwagen?
Ik vind het belangrijk dat wij binnen Europa een level playing field bereiken en de interne markt versterken. Daarom zet ik mij in Europees verband in voor een eenduidige interpretatie van de wet- en regelgeving en van de harmonisatie in de handhaving. Een nationaal verbod op het doorbrengen van de normale weekendrust van 45 uur in de vrachtwagencabine zoals Duitsland nu heeft ingevoerd bevordert geen level playing field. Als Nederlandse Minister ga ik niet over de wetgeving in Duitsland. De Duitse wetgever maakt een eigen afweging, maar ik ben van mening dat dit op Europees niveau moet worden opgepakt, als onderdeel van het Mobility Package van de Europese Commissie.
Deelt u de gedachte dat de parkeeroverlast hier bijzonder groot kan worden (met name in de grensregio’s) nu een dergelijk verbod al in België en Frankrijk geldt en Nederland dit verbod niet kent? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u te gaan nemen om de overlast te beperken?
Op dit moment is nog niet duidelijk welke effecten het verbod in Duitsland zal hebben en waar eventuele effecten precies neer zullen slaan. Ik zal Rijkswaterstaat laten monitoren of de parkeerdruk langs autosnelwegen van en naar Duitsland een toename kent. Afhankelijk van de uitkomsten zal ik waar nodig eventuele maatregelen nemen.
Deelt u de gedachte dat dat zorgelijk is en dat cabinekamperen nu, onder deze omstandigheden, ook in Nederland verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer op 19 januari jl. heb aangegeven zijn vrachtwagens tegenwoordig voldoende comfortabel ingericht om een prettige nachtrust te genieten. Bovendien laten chauffeurs hun lading vaak liever niet onbeheerd achter. Ik vind het belangrijk dat chauffeurs goede voorzieningen hebben, daarom is het Nederlandse beleid voor de lange rustperiode er op gericht om gebruik te maken van beveiligde truckparkings met goede voorzieningen op het onderliggend wegennet. Daarnaast is momenteel niet duidelijk of de huidige Europese regels het verblijf in de cabine gedurende de normale lange rust verbieden.
Wat vindt u van het feit dat Duitsland met aanvullende regels is gekomen die niet Europees zijn afgestemd?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u het standpunt dat het tijdstip ongemakkelijk is omdat de Europese Commissie binnenkort met voorstellen komt die verduidelijking moeten geven aan het verbod?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de visie dat er juist een gelijk speelveld nodig is in Europa en dat handhaving in de pas moet lopen met landen als Duitsland, België en Frankrijk? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de visie dat er een gelijk speelveld nodig is in Europa. Daarom heb ik in juli 2014 samen met andere Europese Ministers van transport een verklaring ondertekend waarin we de Europese Commissie op hebben geroepen over te gaan tot een meer uniforme interpretatie van de regelgeving en harmonisatie van de handhaving. Deze oproep heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het Mobility Package en in dit kader zal ik deze boodschap blijven herhalen.
Een politieteam in Indonesië tegen LHBT'ers |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Indonesische politie een nieuw team heeft samengesteld dat LHBT'ers in het land moet opsporen?1
De Nederlandse regering heeft met veel zorg kennisgenomen van de recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, waaronder ook de aankondiging van de politiechef in West-Java dat hij een politie-eenheid op wil richten om LHBT’ers op te sporen en LHBT-activiteiten te monitoren.2
De aankondiging betreft een voornemen geuit door de politiechef in West-Java, Anton Charliyan, op 23 mei jl. De mondelinge aankondiging is vooralsnog niet gevolgd door concrete stappen tot oprichting van een politieteam. De schriftelijke formele aankondiging die nodig is om de politie-eenheid ook daadwerkelijk operationeel te maken, is (nog) niet verschenen. Dat betekent dat er momenteel in geen enkele provincie in Indonesië een dergelijke politie-eenheid actief is.
Klopt het dat de politiechef die het team gaat aansturen lesbiënnes, homo's, biseksuelen en transgenders «ziek in hun hart en ziel» heeft genoemd, die «niet geaccepteerd zullen worden in de maatschappij», waarbij hij tevens inwoners van de provincie West-Java opriep om «activiteiten» te melden? Zo ja, wat vind u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het tevens dat de politiechef gedreigd heeft met «heftige» straffen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de wetgeving in Indonesië, buiten de provincie Atjeh, waarin homoseksualiteit niet strafbaar is gesteld?
Uit berichtgeving in Indonesië over de uitlatingen van de politiechef blijkt dat hij heeft verwezen naar sancties danwel straffen. Homoseksualiteit is in Indonesië, met uitzondering van Atjeh, niet strafbaar. Daarnaast verbiedt Indonesische regelgeving het zaaien van haat, ook wanneer dit op grond van gender of seksuele oriëntatie geschiedt.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia. Tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Indonesië, van 1 tot en met 12 mei 2017, is in gesprekken met de Indonesische autoriteiten specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten.
Deelt u de vrees dat de shariawetgeving die in Atjeh van kracht is, zich (sluipenderwijs) verspreidt naar andere delen van Indonesië?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de oprichting van deze «sharia-politie» in wording te veroordelen in bi- en multilateraal verband? Zo nee, waarom niet?
De bevordering en bescherming van gelijke rechten voor LHBTI’s is een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland stelt gelijke rechten voor LHBTI’s dan ook wereldwijd aan de orde en zet zich in internationale fora, via het mensenrechtenfonds en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit, het tegengaan van discriminatie en de bevordering van sociale acceptatie van LHBTI’s.
Nederland benadrukt in reguliere contacten met de Indonesische overheid dat mensenrechten voor een ieder gelden, inclusief LHBTI’s, en dat burgers beschermd moeten worden tegen discriminatie en geweld, in lijn met internationale verdragen waar Indonesië partij bij is. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Indonesië de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap aan de orde gesteld bij de Indonesische autoriteiten.
Ook voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU op 2 juni jl. Hierbij werden de zorgen over de LHBTI situatie in Indonesië, waaronder ook de aankondiging van de politiechef in West-Java, besproken met de Indonesische autoriteiten. De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië zal later dit jaar besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Deelt u de opvatting dat de opmars van het islamitisch fundamentalisme in Indonesië een bedreiging vormt voor de rechtsstaat en de mensenrechten?
De uitlatingen van de politiechef in West-Java lijken onderdeel van toenemende druk op de LHBTI-gemeenschap in Indonesië. In Atjeh werden op 23 mei twee mannen bestraft met elk 83 stokslagen wegens homoseksuele activiteiten. Zondag 21 mei jl. werden bij een inval bij een feest in Jakarta 141 vermeende homoseksuele mannen gearresteerd. Ook werden eind april veertien vermeende homoseksuele mannen opgepakt in Surabaya, waar zij gevangen werden gezet voor homoseksuele handelingen. Een reeks van uitspraken door politici begin 2016 heeft de negatieve belangstelling rondom LHBTI’s in Indonesië doen toenemen. Het optreden tegenover de LHBTI-gemeenschap lijkt veelal gepaard te gaan met publieke steun.
Indonesië is een democratie en in recente contacten benadrukken Indonesische autoriteiten dat de Indonesische rechtsorde en de staatsfilosofie, genaamd Pancasila, minderheden, andersdenkenden en kwetsbare groepen beschermen. Op 7 juni stelde President Joko Widodo een nieuwe presidentiële werkgroep in voor de implementatie van de staatsfilosofie. Mede naar aanleiding van recente ontwikkelingen rondom de situatie van de voormalig gouverneur van Jakarta is een publiek debat ontstaan in Indonesië over de relatie tussen diverse ontwikkelingen in de samenleving en de staatsfilosofie Pancasila. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade in Jakarta blijven de ontwikkelingen nauw volgen.
Zo nee, waarom niet? In welk licht plaatst u dan de recente reeks van – het opsporingsteam van LHBT’ers, – de straffen die aan LHBT’ers worden opgelegd, zoals de stokslagen die uitgedeeld zijn aan homo’s in Atjeh, – de arrestatie van 141 mannen in een «homosauna» en – de veroordeling van de christelijke gouverneur Ahok wegens blasfemie?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten waar de ontwikkelingshulp uit bestaat die Nederland nog aan Indonesië geeft, ter «ondersteuning van democratische ontwikkelingen, interne stabiliteit, menselijke veiligheid en rechtszekerheid»?2
In een brief aan de Tweede Kamer van 19 september 2016 heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkeling aangekondigd het decentrale hulpprogramma aan Indonesië uit te faseren en in 2020 geheel te beëindigen. Het voornemen van het kabinet is dat de op ontwikkelingssamenwerking gebaseerde partnerlandenrelatie wordt afgebouwd, ten gunste van een bredere relatie waarin handel, investeringen en politieke samenwerking centraler komen te staan.
De hoofddoelstellingen van de Nederlandse inzet in het kader van de bevordering van veiligheid en versterking van de rechtsorde zijn capaciteitsopbouw van juridische/overheidsinstellingen en maatschappelijke organisaties, het bijdragen aan beleidsontwikkeling en de verbetering van inclusieve toegang tot rechtspraak. In dat kader steunt Nederland onder meer kennisuitwisseling tussen Nederlandse juridische instanties en experts en Indonesische partners, zoals de Hoge Raad. Een belangrijk deel van het programma bestaat uit het ondersteunen van inclusieve toegang tot rechtspraak, met name voor de kwetsbare groepen in de samenleving via rechtshulporganisaties en de Indonesische Ombudsman.
Hoe beoordeelt u de steun die Nederland aan Indonesië geeft ter «verbetering van de politie» en de «bevordering van tolerantie tussen religies»? Wat is het effect van deze steun tot dusver, in het licht van de toenemende intolerantie en repressie in Indonesië?
Nederland ondersteunt een «community policing» programma in Papua en de Molukken ter verbetering van de relatie tussen de politie en de lokale bevolking. Het programma wordt uitgevoerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en heeft als uitgangspunt dat politie, de lokale overheid en de gemeenschap gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de lokale veiligheid. Het programma draagt bij aan de bevordering van tolerantie binnen de gemeenschappen en aan het vertrouwen tussen autoriteiten en de lokale gemeenschap. In de evaluatie van dit project kwam naar voren dat lokale gemeenschappen nu bijvoorbeeld zelf vaker politiefunctionarissen betrekken bij problemen en conflicten. De Nederlandse inzet in het kader van mensenrechten richt zich daarnaast, onder andere, op het bevorderen van religieuze tolerantie, bijvoorbeeld door de ondersteuning van de nationale mensenrechtencommissie op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de bevordering van interreligieuze dialoog.
Bent u bereid deze steun te heroverwegen en/of stop te zetten als de trend van oprukkend islamitisch fundamentalisme zich doorzet, of de steun om te zetten naar maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor minderheden en mensenrechten in Indonesië? Waarom wel/niet?
Zoals gezegd wordt het decentrale hulpprogramma aan Indonesië uitgefaseerd en in 2020 geheel beëindigd. Dit geldt echter niet voor alle steun die Nederland biedt aan maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor minderheden en mensenrechten in Indonesië. Nederland verleent deze steun onder andere via het mensenrechtenfonds en in het kader van de strategische partnerschappen binnen het programma «Samenspraak en Tegenspraak». Deze partnerschappen richten zich expliciet op het versterken van lokale maatschappelijke organisaties die opkomen voor achtergestelde groepen. Belangrijk is dat organisaties ter plaatse ook in staat zijn de situatie van bijvoorbeeld LHBTI te verbeteren en een dialoog met respect voor mensenrechten van elke burger te bevorderen.
Bent u tevens bereid de zorgwekkende ontwikkelingen in Indonesië te adresseren in de jaarlijkse Indonesië-EU dialoog die voortvloeit uit de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst (PSO) tussen de EU en Indonesië, waarin samenwerking en de mensenrechtendialoog worden geregeld?
Ja.
Voortvluchtige criminelen die geen belasting hoeven te betalen |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat voortvluchtige criminelen in beginsel geen belasting hoeven te betalen nu er op grond van de Nederlandse belastingwetgeving sprake moet zijn van een duurzame band met het land van verblijf?1
Een voortvluchtige crimineel die hier niet woont en die hier geen inkomen heeft moet, zoals alle voortvluchtige criminelen, worden gepakt, maar er is geen reden om hem in Nederland belasting te laten betalen.
Het bericht waarnaar de vragenstellers verwijzen, is gebaseerd op een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 november 2013. In deze zaak ging het om de vraag of de belanghebbende binnenlands belastingplichtig was. Een natuurlijke persoon is binnenlands belastingplichtig in Nederland als hij hier woont. Iemands woonplaats wordt naar de omstandigheden bepaald. Bij een geschil over de woonplaats is het de rechter die de omstandigheden die partijen aanvoeren, weegt en tegen elkaar afzet. Dit is ook gebeurd in de genoemde uitspraak. In die zaak is volgens het Hof onder meer niet komen vast te staan dat de belanghebbende sociale betrekkingen in Nederland heeft gehad, dat hij hier over enige woonruimte beschikte of dat hij hier inkomensgenerende (illegale) activiteiten verrichtte. Onder die omstandigheden oordeelde het Hof dat de belanghebbende in Nederland niet woonachtig en niet belastingplichtig was.
Ik vermoed dat het bericht voortkomt uit de overweging van het Hof dat het in de rede ligt dat een verdachte die op de vlucht is niet in staat is een duurzame betrekking tussen hem en (het grondgebied van) een bepaald land na te streven of te realiseren. Dit is echter geen algemene of een dragende overweging voor het uiteindelijke oordeel van het Hof, maar een omstandigheid die het Hof in deze zaak in aanmerking neemt bij zijn weging van de stellingen die de belanghebbende aanvoert voor het niet hebben van een woonplaats in Nederland. Deze overweging moet ook in die context worden gelezen en begrepen. Voor zover het bericht de overweging uit die context haalt en veralgemeniseert, is het mijns inziens onjuist.
Waar is een voortvluchtige crimineel dan nog wel belastingplichtig?
Zoals een ieder is een voortvluchtige crimineel binnenlands belastingplichtig in zijn woonland. De belastingwetgeving in Nederland is namelijk in dit opzicht niet uniek; voor zover ik weet hanteren alle landen in de wereld voor het bestaan van een binnenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting (mede) het woonplaatsbeginsel. Daarnaast kan een voortvluchtige crimineel, wederom zoals een ieder, buitenlands belastingplichtig zijn in het land waarin hij niet woont maar wel inkomen geniet. Anders dan in de onderhavige vragen besloten lijkt te liggen, kunnen mensen zonder een duurzame band met Nederland dus wel degelijk hier belastingplichtig zijn en belasting moeten betalen.
Kan uiteen worden gezet wanneer een crimineel die naar Nederland is gevlucht wel binnenlands belastingplichtig is en wanneer niet?
Zoals gezegd geldt voor iedere natuurlijke persoon dat hij binnenlands belastingplichtig is in Nederland als hij hier woont en wordt de woonplaats naar de omstandigheden bepaald. Een aantal relevante omstandigheden is reeds genoemd in het antwoord op de eerste vraag. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld een rol spelen de nationaliteit, de woonplaats van degene met wie de belanghebbende een relatie heeft en het land waar een bankrekening wordt aangehouden of waar de aankopen voor levensonderhoud worden gedaan. Het gaat echter altijd om de beoordeling van de specifieke feiten in een concreet geval. Een limitatieve opsomming van relevante omstandigheden kan ik dan ook niet verstrekken.
Hoe vaak is het de afgelopen jaren voorgekomen dat een voortvluchtige crimineel geen belasting hoefde te betalen aan de Nederlandse overheid?
Met uitzondering van de genoemde zaak zijn mij geen zaken bekend die de belastingplicht van een voortvluchtige crimineel betreffen.
Deelt u de mening dat hiermee het risico ontstaat dat Nederland een belastingparadijs wordt voor buitenlandse criminelen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet de mening dat hiermee het risico ontstaat dat Nederland een belastingparadijs wordt voor buitenlandse criminelen. Zoals gezegd wijkt de belastingwetgeving in Nederland in dit opzicht naar mijn weten niet af van de belastingwetgeving in andere landen. Voor zover een crimineel zich bij zijn vlucht al zou laten leiden door de belastingwetgeving in een bepaald land, is hij in Nederland dus niet beter af dan in een ander land.
Gelet op het feit dat het afpakken van crimineel geld nog lang niet goed genoeg verloopt, en vervolgens het heffen van belasting bij voortvluchtige criminelen nu ook problematisch blijkt, ziet u ook het risico dat hierdoor de mogelijkheden om te investeren met crimineel geld toenemen waardoor het risico op witwassen ontstaat alsmede oneerlijke concurrentie? Is er een meldingsplicht voor (financiële) adviseurs die in aanraking komen met de wens te investeren met crimineel geld? Welke andere mogelijkheden zijn er om dit risico tegen te gaan?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn instellingen die onder de reikwijdte van de Wwft vallen – waaronder ook in de wet bepaalde (financieel) adviseurs – onder meer verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten. Het cliëntenonderzoek omvat de identificatie en verificatie van cliënten, een risicobeoordeling van cliënten en de monitoring van transacties. Daarnaast dienen instellingen die onder de werking van de Wwft vallen een ongebruikelijke transactie onverwijld, nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid. Voor hetgeen een ongebruikelijke transactie is, zijn indicatoren vastgesteld. Eén van die indicatoren is een transactie van € 15.000 of meer, betaald in contanten. De Financiële inlichtingen eenheid verzamelt, registreert, bewerkt en analyseert de gegevens die het verkrijgt, teneinde te bezien of deze gegevens van belang kunnen zijn voor het voorkomen en opsporen van misdrijven. Bij het vermoeden van een fiscaal misdrijf kan de Belastingdienst/FIOD worden betrokken.
De Belastingdienst participeert verder in verschillende samenwerkingsvormen om vormen van ondermijnende criminaliteit tegen te gaan. Zo werkt de Belastingdienst bijvoorbeeld (op casus niveau) samen met het Openbaar Ministerie (OM), de politie en gemeenten. Ook is de Belastingdienst, zoals aangegeven in de beantwoording van door de heer Van Nispen gestelde Kamervragen over het afpakken van crimineel vermogen in april 20172, met het OM in gesprek om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten.
In hoeverre zijn de consequenties van de wettelijke voorwaarde dat een belastingplichtige een duurzame band moet ontwikkelen met het land van verblijf voorzien en besproken bij de totstandkoming hiervan?
Dat iedere natuurlijke persoon binnenlands belastingplichtig is in Nederland als hij hier woont en dat de woonplaats naar de omstandigheden bepaald wordt, ligt sinds jaar en dag in de Nederlandse belastingwetgeving vast. Daarbij is juist beoogd dat een natuurlijk persoon die naar de omstandigheden niet in Nederland woont, niet binnenlands belastingplichtig is. De afbakening van onbeperkte heffingsrechten naar de woonplaats is een wereldwijd aanvaard principe en is naar mijn mening een rechtvaardig uitgangspunt.
Deelt u de mening dat misdaad niet mag lonen en dat de belastingwetgeving daarom dusdanig moet worden gewijzigd dat voortvluchtige criminelen niet meer kunnen profiteren van het feit dat ze op de vlucht zijn en voortaan dus gewoon binnenlands belastingplichtig zijn? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen gaat u dan nemen om te voorkomen dat misdaad loont en Nederland een belastingparadijs wordt voor voortvluchtige criminelen?
Dat misdaad niet mag lonen onderschrijf ik. De overheid werkt er hard aan om dit te voorkomen en om voortdurend de meest effectieve maatregelen te nemen en te verbeteren. Ik zie geen aanleiding om specifiek voor voortvluchtige criminelen een inbreuk te maken op het woonplaatsbeginsel. Zoals eerder aangegeven is de afbakening van onbeperkte heffingsrechten naar de woonplaats een wereldwijd aanvaard principe en kan een ieder die niet in Nederland woont wel degelijk worden belast voor inkomen dat in Nederland wordt genoten, met dien verstande dat een verdrag de feitelijke effectuering van dat heffingsrecht kan beïnvloeden. Dit zou niet anders zijn indien Nederland voortvluchtige criminelen als fictief binnenlands belastingplichtigen zou aanmerken.
De afkoop van het regresrecht waardoor letselschadeslachtoffers gedupeerd raken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het door de verzekeraars afgekochte regresrecht uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) via een tussen het Verbond van Verzekeraars en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gesloten convenant?1
Per 1 januari 2015 kent de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) een regresrecht voor gemeenten voor wat betreft verstrekkingen aan slachtoffers waarvoor een aansprakelijke persoon bestaat. Op grond van artikel 2.4.4. van de Wmo 2015 heeft de VNG de bevoegdheid om namens haar leden een overeenkomst te sluiten met verzekeraars over een door verzekeraars te betalen afkoopsom van dit regresrecht. Het Verbond van Verzekeraars en VNG sloten in 2015 voor het eerst een convenant Wmo waarin het regresrecht van de gemeenten is afgekocht via een jaarlijkse afkoopsom. Dit met als doel het verhaalsproces tussen verzekeraars en het grote aantal individuele gemeenten te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Gemeenten hoeven zich hiermee in individuele gevallen niet om het regresrecht te bekommeren. Ik vind het goed dat deze mogelijkheid bestaat. Gemeenten maken uiteindelijk zelf de afweging of zij deelnemen aan deze overeenkomst.
Bent u bekend met de nadelige gevolgen die daaruit zijn voortgevloeid voor letselschadeslachtoffers, namelijk dat aansprakelijke verzekeraars letselschadeslachtoffers niet meer tegemoetkomen in bijvoorbeeld de kosten voor noodzakelijke zorg of aanpassingen in de woning, voordat het slachtoffer een afgewezen verzoek hiertoe op grond van de Wmo heeft ontvangen van de gemeente? Of dat een aansprakelijke verzekeraar het letselschadeslachtoffer altijd eerst naar de gemeente doorverwijst, ondanks dat duidelijk is dat een Wmo-aanvraag kansloos is of het slachtoffer met spoed de zorg of aanpassing aan woning of auto nodig heeft? Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Regres speelt zich af in de verhouding tussen verzekeraar en regresnemer. De regresnemer is vrijwel altijd een instantie, vaak een overheidsinstantie. Het slachtoffer speelt geen rol in die verhouding. Het slachtoffer heeft derhalve ook geen last (of voordeel) van het collectief regelen van regres via een convenant. Gemeenten dienen derhalve meldingen door het slachtoffer te behandelen zoals dit wordt voorgeschreven in de wet en zoals zij andere ingezetenen dienen te behandelen die een beroep doen op de Wmo. Dit staat volledig los van het regresrecht en de afgesloten overeenkomst tussen Verbond van Verzekeraars en VNG. Verzekeraars vergoeden geleden schade. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van noodzakelijke Wmo voorzieningen aan letselschadeslachtoffers ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid en participatie, als trapliften of rolstoelen. Mocht het zo zijn dat een gemeente besluit op grond van het wettelijke kader, na het in de wet voorgeschreven onderzoek, geen voorziening toe te kennen, dan bekijkt de verzekeraar per situatie wat op grond van het schadevergoedingsrecht nog gedaan kan worden voor het slachtoffer.
Wat vindt u ervan dat letselschadeslachtoffers op deze manier te maken krijgen met onnodige bureaucratie, verschillende soorten regelgeving per gemeente en lang wachten op een noodzakelijke vergoeding waardoor ze niet snel aan de slag kunnen met het regelen van bijvoorbeeld de noodzakelijke zorg of aanpassing aan de woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de afkoop van het regresrecht uit de Wmo in strijd zijn met het doel van ons aansprakelijkheidsrecht en de afspraken die zijn gemaakt op basis van onder andere de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL)? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Gedragscode Behandeling Letselschade ziet op het proces van vaststellen van aansprakelijkheid en schadeomvang tussen slachtoffer en verzekeraar. Er zijn in de gedragscode geen regels over regres opgenomen. Overigens is de gedragscode behandeling letselschade bindend voor verzekeraars. Verzekeraars worden jaarlijks door een onafhankelijke instantie getoetst en daaruit blijkt dat verzekeraars deze gedragscode nakomen.
Op welke manieren gaat u ervoor zorgen dat slachtoffers niet onnodig lang op een vergoeding moeten wachten voor de noodzakelijke zorg of aanpassingen die verband houden met het opgelopen letsel?
Ik deel het belang van een spoedige toekenning van voorziening in die situaties waarin dat aangewezen is. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef, kunnen slachtoffers zich melden bij hun gemeente die vervolgens binnen de geldende termijnen moet beslissen op een aanvraag.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de letselschadeadvocaten, de VNG en het Verbond van Verzekeraars over de nadelige gevolgen van de afkoop van het regresrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Ik heb op basis van mijn huidige inzicht geen aanleiding om met hen in overleg te treden.
Bent u bereid om vóór 8 juni a.s. te antwoorden in verband met de Algemene ledenvergadering van de VNG op deze dag een besluit neemt over het al dan niet voor onbepaalde tijd verlengen van dit convenant? Zo nee, waarom niet?
Omdat voor de beantwoording van deze vragen afstemming nodig was met VNG en het Verbond van Verzekeraars is het niet gelukt de antwoorden voor 8 juni te versturen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef is het afsluiten of verlengen van het convenant door VNG met verzekeraars niet relevant voor de beantwoording van de vraag of en hoe gemeenten moeten omgaan met aanvragen om voorzieningen door ingezetenen met letsel veroorzaakt door derden.
Het bericht dat nieuwbouwwoningen nog steeds op gas worden aangesloten |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat nog steeds twee derde van de nieuwbouwwoningen in Nederland worden aangesloten op aardgas?1
Ja.
Deelt u de mening dat het én voor de inwoners van Groningen én voor het halen van de klimaatdoelen van groot belang is zo spoedig mogelijk los te komen van het aardgas?
Het energieverbruik voor het gebruik van lage-temperatuur-warmte beslaat ruim 30% van het totale energieverbruik in Nederland. Dit betreft merendeels aardgas. In de Energieagenda (Kamerstuk 31 510, nr. 64) heeft het kabinet geschreven dat in de gebouwde omgeving wordt ingezet op vergaande reductie van de warmtevraag door energiebesparing en sterke vermindering van aardgasgebruik via stimuleren en inpassen van CO2-arm opgewekte elektriciteit en warmte.
Deelt u de mening dat juist door nieuwbouwwoningen niet meer van een gasaansluiting te voorzien een grote stap richting een duurzame energievoorziening kan worden gezet?
Ja, dat is een belangrijke stap. In de Energieagenda heeft het kabinet geschreven dat er in beginsel geen nieuwe gasnetten worden aangelegd in nieuwbouwwijken en de aansluitplicht op gas moet worden vervangen door een aansluitrecht op energie-infrastructuur. Aanpassing van de Gaswet is hiervoor nodig. Bij uw Kamer is aanhangig het wetsvoorstel voortgang energietransitie (Kamerstuk 34 627) waarop amendementen zijn ingediend met betrekking tot het recht op een gasaansluiting. Nu uw Kamer dit wetsvoorstel controversieel heeft verklaard heb ik u op 13 juni jl. toegezegd om via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723) deze aanpassing vorm te geven. Ook de huidige aansluitplicht van het Bouwbesluit 2012 om nieuwe gebouwen op een aanwezig gasnet aan te sluiten is van belang. Onderdeel van de stelselherziening van het omgevingsrecht (Omgevingswet) is dat die aansluitplicht voor gebouweigenaren als landelijke plicht gaat vervallen, waardoor gemeenten ruimte krijgen om in het omgevingsplan regels over gebouwaansluitingen op de energie-infrastructuur te gaan stellen. Dat biedt mogelijkheden voor lokaal maatwerk. In het concept-Besluit bouwwerken leefomgeving, dat onder de Omgevingswet het huidige Bouwbesluit 2012 gaat opvolgen, zijn dan ook geen landelijke regels over verplichte gebouwaansluitingen meer opgenomen. Zoals aangegeven in de Energieagenda (blz. 66) gaat het gemeentelijk omgevingsplan dus ook fungeren als lokaal energie- en warmteplan.
Op welke wijze en termijn moeten al deze nieuwe woningen alsnog overstappen op een duurzame energiebron? Deelt u de mening dat de kostenpost die daarmee gepaard gaat voorkomen had kunnen worden door deze woningen direct van een toekomstbestendige energievoorziening te voorzien?
De huidige nieuwbouw is een gevolg van eerdere keuzes. Tot enige jaren geleden stond een aansluiting op het aardgasnet nog nauwelijks ter discussie. Ook voor deze woningen zal tussen nu en 2050 bezien moeten worden welk alternatief voor verwarming met aardgas mogelijk is en welke ingrepen in de gebouwen nodig zijn voor energiebesparing en het alternatieve verwarmingssysteem. Doordat nieuwbouwwoningen zeer goed geïsoleerd worden, zijn alternatieven redelijk gemakkelijk toe te passen. Het ligt voor de hand hiervoor een natuurlijk vervangingsmoment te kiezen. Wat dit precies betekent voor de kosten zal afhangen van de eventueel beschikbare alternatieven.
Kunt u aangeven op welke wijze u gemeenten die wel gasloos willen bouwen, maar tegen belemmeringen aanlopen zoals de aansluitplicht en de hogere kosten, kunt ondersteunen?2
Via de Green Deal aardgasvrije wijken worden gemeenten ondersteund die stappen willen zetten in zowel de nieuwbouw als de bestaande bouw. Hiermee worden belangrijke ervaringen opgedaan die kunnen helpen bij de toekomstige grootschalige aanpassing van de warmtevoorziening in het gehele land. Een structurele oplossing wordt uitgewerkt met de invulling van het transitiepad lage-temperatuur-warmte dat eind dit jaar, samen met de drie andere transitiepaden, afgerond wordt.
Er is overigens geen generieke plicht om woningen aan te sluiten op het gasnet, maar een plicht om op verzoek te voorzien in een aansluiting. Bij nieuwbouwprojecten is het in eerste instantie de projectontwikkelaar die bepaalt welke warmtevoorziening gekozen wordt. Gemeenten kunnen, wanneer zij eigenaar van de te bebouwen grond zijn, hierover afspraken met de ontwikkelaar maken.
Wanneer een aardgasloze wijk is gerealiseerd, kan een bewoner vervolgens alsnog om een aansluiting vragen, maar hij zal wel zelf de kosten daarvan moeten dragen. Bij een grote afstand tot het net zal dat duur zijn. Het is dus mogelijk om vooruitlopend op een aanpassing van de wetgeving nu al stappen te zetten.
Bouwbedrijven en consumenten nemen echter zelf nog niet vaak initiatief om voor een alternatief voor een gasaansluiting te kiezen. Aardgas blijkt veelal een vanzelfsprekendheid. Hieruit blijkt wederom dat de energietransitie naast technische en financiële aspecten een culturele en sociale kant heeft.
Een belangrijk aspect voor het creëren van voldoende draagvlak bij (toekomstige) bewoners betreft de betaalbaarheid. Daarbij gaat het niet alleen om de betaalbaarheid voor een alternatieve warmtevoorziening en de benodigde aanpassing van woningen, bijvoorbeeld via een warmtenet of een volledig elektrische voorziening, maar ook om de betaalbaarheid van de nog bestaande gasvoorziening als daarvan steeds minder mensen gebruik maken.
Bent u bereid vaart te maken met de herziening van de gasaansluitplicht?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat België radicalen op zee gaat opsporen |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «België pakt terreurdreiging vanaf zee aan en jaagt op «spookschepen»»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Belgen dat grensbewaking ook voor de zeehavens geldt?
Ja.
Kunt u puntsgewijs aangeven welke vorm van controles Nederland momenteel hanteert ter bescherming van onze havens en op welke punten deze verschillen van de Belgische aanpak? Zo nee, waarom niet?
De inrichting van de controle van de zee en havens in Nederland en België is vergelijkbaar. In beide landen zijn verschillende instanties met dergelijke controletaken belast.
De Kustwacht monitort de Noordzee permanent. Elk schip dat in Nederland aankomt, zeker als Nederland als Europese buitengrens wordt aangedaan, moet de Nederlandse autoriteiten toestaan mensen en goederen te controleren.
Schepen die van buiten het Schengengebied komen en een Nederlandse haven willen aandoen, moeten tevens conform de Schengengrenscode vooraf de gegevens van hun bemanningsleden en eventuele passagiers aan de Nederlandse autoriteiten doorgeven. Op basis hiervan voert de Koninklijke Marechaussee via datasystemen controles uit en waar nodig fysieke controles.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voert toezicht uit op een goede werking van het Automatic Identification System (AIS) op Nederlandse schepen en in het kader van Port State Control ook op zeeschepen met een buitenlandse vlag. Het ILT gaat tijdens een controle na of het AIS aanstaat, de juiste gegevens worden uitgezonden en of er periodieke controles door de klassenbureaus zijn uitgevoerd. Als de Kustwacht een overtreding constateert, wordt al dan niet opgetreden.
Daarnaast voert de Douane controles uit op schepen die goederen de Nederlandse havens willen binnen brengen. Voor die goederen moet door het bedrijfsleven vooraf een aangifte worden gedaan bij de Douane en moet de aankomst van de goederen en het schip worden gemeld. De Douane werkt risicogericht en analyseert de gegevens van deze aangiften en maakt daarbij gebruik van informatie uit open en gesloten bronnen. De Douane selecteert te controleren schepen en scheepsladingen op basis van een risicoanalyse.
Bij het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK) van de Kustwacht werken informatieambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, de Douane, de Nationale Politie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en het Commando Zeestrijdkrachten samen. Op basis van informatie van de diverse diensten wordt een zo compleet mogelijk maritiem beeld opgebouwd van de Noordzee en vindt risicoprofilering plaats. Indien er een vermoeden van verdachte activiteiten bestaat, vindt verder onderzoek plaats. Op grond van de beschikbare informatie kan daarna tot optreden worden overgegaan.
Voor de beantwoording van uw vragen verwijs ik u tevens graag naar de beantwoording van de vragen van de leden Tellegen en Ten Broeke (beiden VVD) over het bericht «honderden zeeschepen van de radar» (met kenmerk 2017Z06152) en de vragen van de leden Jetten, Groothuizen en Bouali (allen D66) aan de ministers van Infrastructuur en Milieu, van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken over het bericht dat verdachte schepen niet worden gecontroleerd (met kenmerk 2017Z06153).
Bent u bereid om de controles tegen geradicaliseerde bemanningsleden ook in de Rotterdamse haven en andere zeehavens op te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ook onze eigen marechaussee meer tijd en geld moet besteden aan de grensbewaking? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee staat voor uitdagingen bij het uitoefenen van haar taken. Het kabinet heeft daarom extra middelen beschikbaar gesteld. Hierover is uw Kamer bericht in de brief van 29 november 2016 (kenmerk 30 176, nr. 33) en in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 23 juni 2017 (kenmerk Aanhangselnummer 2196, vergaderjaar 2016–2017).
Capaciteitsgebrek bij sporenonderzoek |
|
Michiel van Nispen (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is precies de oorzaak van het feit dat na de gewapende overval met dodelijke afloop het sporenonderzoek pas zo laat kon worden gestart? Hoe groot is het capaciteitsprobleem precies?1 Hoe beoordeelt u dit?
Uit de informatie van de politie blijkt dat er in deze zaak geen sprake is van te laat starten met het sporenonderzoek. Binnen een uur nadat het delict werd gemeld, waren twee forensisch rechercheurs van de eenheid Limburg ter plaatse. Een rechercheur van de eenheid Oost-Nederland is later ingezet en een vierde rechercheur van de eenheid Limburg is de volgende ochtend ingezet. Bij dergelijke geweldmisdrijven zet de politie zich ten volle in om snel het sporenonderzoek te starten.
Hoe veel vaker is het voorgekomen dat forensisch onderzoek door capaciteitsproblemen vertraging oploopt? Wat doet dit met de kwaliteit van het sporenonderzoek?
Vooropgesteld wordt dat bij zware misdrijven alle inspanningen worden gepleegd om forensisch onderzoek tijdig plaats te laten vinden. Het kan voorkomen dat er zich in een eenheid op een bepaald moment meer zaken voordoen waarvoor forensische capaciteit van de politie nodig is. Als er sprake is van samenloop in werkzaamheden krijgen de zwaarste zaken prioriteit. Zo nodig kan in inzet worden voorzien met bijstand uit andere eenheden. Op die manier heeft Forensische Opsporing (FO) genoeg mensen om zware zaken op te pakken.
De tweede fase van de personele reorganisatie is op 1 juli 2016 gestart. In deze fase worden de formatie en bezetting kwalitatief en kwantitatief met elkaar in evenwicht gebracht. U bent hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief2. In deze brief is voorts aangegeven dat er verschillende maatregelen zijn genomen om de basis van de opsporing en vervolging op orde te brengen. Een belangrijke maatregel is de werving van specialisten, onder meer op het gebied van forensische opsporing.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat personele problemen er niet aan in de weg staan dat sporen snel en zorgvuldig kunnen worden onderzocht in dit soort ernstige zaken?
Zie antwoord vraag 2.
De brand bij de olieraffinaderij Isla op Curaçao |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Antje Diertens (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Isla tast nog in het duister», «brand in olieraffinaderij Isla» en het Inspectierapport van de Isla?1
Ja.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd waarmee moet worden vastgesteld of er bij de brand schadelijke stoffen zijn vrijgekomen die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de omwonenden?
Zoals ook in voorgaande beantwoording van vragen van Uw kamer betreffende de Isla-raffinaderij is aangegeven, berust de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao. Ik ben dan ook niet in de positie om inhoudelijke antwoorden te geven op vragen die betrekking hebben op het beleid, de uitvoering en de handhaving in relatie tot de Isla-raffinaderij of de communicatie met omwonenden.
De toenmalige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Whiteman heeft een inspectie en audit van de Isla-raffinaderij, de CRU-centrale en Aqualectra laten uitvoeren. Daarbij is gebruik gemaakt van extern ingehuurde expertise. Mijn departement heeft op verzoek van Curaçao daarbij assistentie verleend.
De resultaten van de inspectie en audit zijn door de huidige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Rhuggenaath aan de betrokken ondernemingen ter kennis gebracht. Het inzicht in de situatie zoals een inspectie en audit oplevert vormt een basis voor maatregelen. In het licht van het voorgaande constateer ik dat het land Curaçao daadwerkelijk invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de Isla-raffinaderij en de milieu hygiënische en gezondheidsaspecten die met de Isla-raffinaderij, de CRU en Aqualectra samenhangen.
Op welk «eerste onderzoek» baseren de lokale autoriteiten en de woordvoerder van de Isla zich wanneer zij stellen dat er geen sprake is van risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het bekend is of de rookpluimen door toedoen van de brand veel meer fijnstof dan gewoonlijk bevatten, met schadelijke gevolgen bij het inademen? Zo ja, waarom is dit dan niet meegenomen als risico voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
Volgens de woordvoerder van de Isla is de brand ontstaan bij de Crude Distiller en is er benzine verbrand; kan worden uitgesloten dat er bij de brand ook andere brandstoffen zijn verbrand of verdampt, waardoor bijvoorbeeld vluchtige organische koolwaterstoffen zoals het kankerverwekkende benzeen zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
De woordvoerder van de Isla geeft aan dat er geen reden is tot zorg omdat de stoffen die zijn vrij gekomen normaal gesproken ook worden verbrand bij het affakkelen; kunt u bevestigen dat bij het affakkelen bij de Isla ook schadelijke stoffen vrij kunnen komen? In hoeverre kan er sprake zijn van een toename in de kwantiteit van deze stoffen tijdens de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en op welk moment zijn omwonenden van de Isla raffinaderij door de Curaçaose overheid en door het management van de Isla op de hoogte gesteld van brand? Hoe wordt geverifieerd of alle communicatie die de omwonenden over de gezondheidsrisico’s ontvangen correct is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van de brand? Wordt dit alleen door de Isla zelf gedaan, of zullen hier ook externen bij betrokken zijn? Zo ja, wie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn er veiligheidsincidenten bij de Isla geweest en hoe verhoudt dit zich tot raffinaderijen elders in de wereld? Is er sprake van een structureel veiligheidsprobleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat uit het Inspectierapport van de Isla raffinaderij onder begeleiding van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij milieuproblematiek alleen maar benadert vanuit het risico op het «overtreden van de aan de vergunning gebonden eisen» in plaats van dat er een generieke benadering wordt gehanteerd waarbij milieuschade in kosten wordt vertaald?
Zie antwoord vraag 2.
Uit het Inspectierapport van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij op meerdere punten, waaronder het structureel affakkelen, niet aan de huidige vergunningsvereisten voldoet; is het bekend hoe lang de Isla zich al niet aan deze vergunningsvereisten houdt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het Inspectierapport van Fluor doet meerdere aanbevelingen zowel voor de korte als voor de lange termijn waarmee de Isla wél aan de vergunningseisen kan gaan voldoen; kunt u aangeven op welke manier en met welke tijdslijn de overheid van Curaçao handhaaft dat de Isla de aanbevelingen van het Inspectierapport ook daadwerkelijk doorvoert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft de Curaçaose overheid tot nu toe ondernomen om de overtredingen van de Isla raffinaderij te handhaven en ervoor te zorgen dat de Isla raffinaderij zich aan de minimale vergunningseisen gaat houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt door de Curaçaose overheid opnieuw een inspectie uitgevoerd en geëvalueerd of de Isla raffinaderij de aanbevelingen van het Inspectierapport van Fluor heeft opgevolgd en wél aan alle vergunningvereisten voldoet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de Isla raffinaderij in gebreke blijft en de vigerende wet- en regelgeving blijft overtreden, op welk moment gaat de Curaçaose overheid daar dan consequenties aan verbinden door middel van sancties of het stil leggen van de operaties? Welk kader wordt daarvoor gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben relevante Nederlandse inspectiediensten zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende capaciteit om hun kennis, expertise en ervaring over hoe handhaving voorspoedig te laten verlopen, beschikbaar te stellen aan de Curaçaose overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u in dat geval dit aanbod te doen richting de Curaçaose overheid?
Eerst op basis van een concreet verzoek van de Curaçaose autoriteiten kan worden bepaald welke expertise vanuit onder andere de ILT benodigd zou zijn en of deze in voldoende mate aanwezig is. In het kader van de reactie op zo’n verzoek kan ook aandacht worden besteed aan de achtergronden van het incident, de gezondheids- en milieuaspecten ervan en de visie op vergunningverlening en handhaving. Op basis van een eerder verzoek van de Curaçaose regering wordt nu reeds assistentie verleend en ik heb in beginsel de bereidheid deze assistentie desgevraagd te continueren.
Kunt u alle gestelde vragen afzonderlijk beantwoorden?
Omdat de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao berust, zijn de vragen niet afzonderlijk beantwoord.
Noord-Koreaanse dwangarbeiders in Europa |
|
Sadet Karabulut (SP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koreanen uitgebuit in Europa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat Kim Jong-un de Noord-Koreaanse staatskas met miljarden euro’s spekt door zijn burgers dwangarbeid te laten verrichten in het buitenland, waaronder Europa?
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 31 mei jl. (nr. 31052017dao) heeft de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland de specifieke aandacht van het Kabinet, niet alleen vanuit het oogpunt van mogelijke schending van internationale mensenrechtennormen maar ook vanwege de mogelijk daarmee gepaard gaande geldstromen (precieze bedragen zijn niet bekend en schattingen lopen uiteen) naar de Noord-Koreaanse staat die mogelijk ten goede komen aan het Noord-Koreaanse nucleaire en ballistische programma. In VNVR-resolutie 2321 (2016) van 30 november jl. sprak de VN-Veiligheidsraad hier ook zorg over uit en riep het lidstaten op tot waakzaamheid ten aanzien van deze praktijk. Op Nederlands initiatief is deze oproep tot waakzaamheid ook opgenomen in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 17 juli jl. VNVR-resolutie 2371 (2017) van 5 augustus jl. verbeidt daarenboven landen het aantal werkvergunningen voor Noord-Koreaanse werknemers uit te breiden. Nederland zet zich in EU-verband in om te komen tot een eenheid in de uitvoering van de genoemde VNVR-resolutie.
Blijft u bij uw eerdere uitspraken – in antwoord op eerdere vragen – dat in Polen geen gevallen van illegaal werk of mensenhandel zijn aangetroffen, noch overtredingen die het kenmerk hebben van dwangarbeid? Hoe beziet u die eerdere uitspraken in het licht van hetgeen de onderzoeksgroep Leiden Asia Centre op basis van onderzoek constateert, zijnde dat die uitspraken niet kloppen en er in de hele Europese Unie (EU) waarschijnlijk enkele duizenden Noord-Koreanen aan het werk zijn, van wie de meesten in Polen? Graag een toelichting.
In mijn brief d.d. 27 maart jl. met antwoorden op eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1513) heb ik aangegeven dat de Poolse autoriteiten geen gevallen van illegaal werk of mensenhandel hebben aangetroffen, noch overtredingen die het kenmerk hebben van dwangarbeid. Het onderzoek van de onderzoeksgroep Leiden Asia Centre is onlangs hernieuwd onder de aandacht van de Poolse autoriteiten gebracht. De Poolse autoriteiten, gewezen op de verschillen met de uitkomsten van het onderzoek, blijven bij de eerder gegeven conclusie. Nederland heeft dit ook bij Polen bilateraal onder de aandacht gebracht. Tijdens de Internationale Arbeidsconferentie (IAC) die van 5 tot en met 16 juni heeft plaatsgevonden is, naar aanleiding van een klacht van de vakbond Solidarnosc, in relatie tot IAO-verdrag No. 29 (verbod op dwangarbeid) gesproken over de situatie van Noord-Koreaanse gastarbeiders in Polen. De Poolse regering is verzocht om een grotere inzet op de bescherming van migranten, het verstrekken van informatie over de maatregelen die zijn getroffen om gevallen van gedwongen arbeid te identificeren, het nemen van onmiddellijke maatregelen tegen de schuldigen en ervoor te zorgen dat geïdentificeerde slachtoffers toegang hebben tot bescherming en compensatie. De Poolse overheid heeft toegelicht signalen van illegaal werk en overtredingen die het kenmerk hebben van dwangarbeid door Noord-Koreanen in Polen serieus te nemen. Als er onregelmatigheden zijn, dan worden die bestraft. De Poolse overheid investeert in voorlichtingscampagnes en trainingen om gedwongen arbeid te voorkomen en tegen te gaan. Polen wil ook de dialoog met Noord-Korea aangaan.
Bent u bekend met de praktijken waarbij detacheringsbureaus in Polen (die voor 50 procent in handen zijn van een Noord-Koreaan) voor klussen zorgen, waarna mensen met legale contracten aan de slag kunnen in de tuinbouw of op een scheepswerf? Bent u eveneens bekend met de berichten dat paspoorten daarbij in een kluis worden bewaard om zo mensen gedwongen vast te houden? Graag een reactie.
Dergelijke beweringen zijn mij bekend. Voorts is mij bekend dat er Europese subsidie is verstrekt aan Poolse bedrijven. In eerste instantie is de lidstaat verantwoordelijk voor de controle op de rechtmatigheid van de bestedingen mede in relatie tot wet- en regelgeving. In tweede instantie is er een rol voor de Europese Commissie als toezichthoudende instantie. Als EU-geld niet volgens de geldende regels wordt besteed kan de Europese Commissie geld terugvorderen.
Kunt u bevestigen dat dit soort constructies zelfs gefinancierd worden met Europese subsidies? Zo ja, hoe is dit mogelijk, ook in het licht van EU-sancties die zijn ingesteld tegen Noord Korea?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat Noord-Koreaanse arbeiders – al of niet onder dwang – hebben gewerkt aan NAVO-schepen? Zo ja, hoe is dat mogelijk gezien de enorme veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan, ook omdat bijna alle (dwang)arbeiders volgens onderzoek van het Leiden Asia Centre lid van de partij van het regime zijn?
De NAVO beschikt als organisatie niet over eigen schepen. Het gaat om schepen die door de individuele NAVO-bondgenoten aan het Bondgenootschap beschikbaar worden gesteld en waarvoor de NAVO-bondgenoten verantwoordelijkheid dragen ook in relatie tot veiligheidsrisico's. Voor zover kon worden nagegaan, hebben er op de werf CRIST in Polen geen Noord-Koreaanse arbeiders werkzaamheden uitgevoerd aan schepen van de Koninklijke Marine.
Is het bekend of er dergelijke veiligheidsrisico’s zijn gelopen? En zijn er reeds maatregelen genomen of aangescherpt om dat in de toekomst te voorkomen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Welke stappen heeft het kabinet tot nu toe genomen – ook naar aanleiding van de bevindingen van het Leiden Asia Centre – om de werkelijke omvang van dwangarbeid vanuit Noord-Korea in de EU te achterhalen? Welke maatregelen heeft u hiertegen genomen/bent u van plan te nemen? Graag een toelichting.
Diverse onderzoeken spreken over enkele honderden Noord-Koreaanse burgers die werkzaam zijn in de Europese Unie. In de meest recente Europese mensenhandel cijfers worden alle niet-EU landen waarvan in 2013–2014 vijftig of meer slachtoffers zijn aangetroffen in de EU genoemd. Noord-Korea staat daar niet bij.2
Voor de stappen die het kabinet onderneemt, verwijs ik u naar de eerder genoemde brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 31 mei jl.
Het kabinet blijft zich inzetten om de problematiek van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten en de omvang daarvan in internationaal verband aan de orde te stellen.
Het terugsturen van kinderen naar Afghanistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de oproep van acht kinder- en mensenrechtenorganisaties om direct te stoppen met het uitzetten van kwetsbare groepen, waaronder kinderen, naar Afghanistan?1
Ik zie geen aanleiding om direct te stoppen met het uitzetten van kwetsbare groepen naar Afghanistan. U treft een nadere toelichting hierop in de beantwoording van de onderstaande vragen.
Hoe kan Afghanistan de lijst van landen aanvoeren waar kinderen naar worden uitgezet, terwijl de situatie in Afghanistan aanzienlijk slechter is dan de in de lijst genoemde landen Albanië, Armenië en Nigeria?
Terugkeer is een complexe zaak waarbij verschillende factoren een relevante rol kunnen spelen. Wat betreft de verhouding tussen Afghanistan en de andere op de lijst genoemde landen kan worden opgemerkt dat de asielinstroom van Afghaanse vreemdelingen in de afgelopen jaren veel hoger is geweest dan de instroom van vreemdelingen uit de andere genoemde landen. Deze hoge asielinstroom kan zich ook vertalen in een hogere uitstroom (en terugkeer) in absolute aantallen.
Hoe kan het dat het aantal Afghaanse kinderen dat in Zeist werd gedetineerd in één jaar verdrievoudigd is van tien naar 30 en zij in 2016 de grootste groep vormden, terwijl ze het jaar daarvoor niet in de top drie voorkwamen?
Plaatsing in de gesloten gezinsvoorziening (GGV) in Zeist vindt plaats als uitzetting op korte termijn, in beginsel binnen maximaal twee weken, gerealiseerd kan worden en er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. De DT&V zet eerst via casemanagement in op het zelfstandig vertrek van een vreemdeling. Op het moment dat een vreemdeling daadwerkelijk geen bereidheid toont om actief te werken aan terugkeer, kan worden overgegaan tot gedwongen terugkeer. Hierbij speelt ook mee dat er in beginsel geen sprake mag zijn van lopende procedures die in Nederland afgewacht mogen worden. Voor gezinnen met minderjarige kinderen geldt in het bijzonder nog dat er (vervangende) reisdocumenten aanwezig moeten zijn, dan wel op de zeer korte termijn beschikbaar moeten komen. Ook moet, als er sprake is van bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen, een extra zorgvuldige motivering worden opgenomen in het bewaringsbesluit. Er kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen aan schommelingen in aantallen en nationaliteiten die worden geplaatst in bewaring en dus ook de GGV, zoals de samenstelling van de instroom, het landenbeleid en diplomatieke relaties met derde landen.
Hoe kan het dat slechts tien van deze kinderen daadwerkelijk zijn uitgezet? Waarom werden er twintig kinderen zinloos gedetineerd? Hoe lang heeft dit geduurd, waarom is hun uitzetting niet doorgegaan en is aan hen een schadevergoeding uitgekeerd?
Zoals blijkt uit het antwoord op de vorige vraag moet, op het moment dat gezinnen in de GGV worden geplaatst, de uitzetting op korte termijn kunnen plaatsvinden. Als de uitzetting alsnog niet gerealiseerd kan worden, wordt dit veelal veroorzaakt doordat gezinnen op het laatste moment (verblijfsrechtelijke) procedures starten. In een enkel geval wordt de bewaring door de rechter opgeheven na een beroep door de vreemdeling tegen het opleggen van de bewaringsmaatregel.
Hoe kan het dat het inwilligingspercentage van Afghaanse vluchtelingen op slechts 34% ligt? Welke problemen hebben Afghaanse vluchtelingen bij hun aanvraag?
Elke zaak wordt op de eigen merites beoordeeld. Asielaanvragen van vreemdelingen uit Afghanistan worden getoetst aan het algemeen asielbeleid dat in het landgeboden asielbeleid voor asielzoekers uit Afghanistan nader is ingevuld. Hierbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden in een zaak en de algemene situatie in het land van herkomst. Of een asielaanvraag ingewilligd of afgewezen wordt hangt van de individuele omstandigheden van de zaak af. De IND registreert niet de asielgronden van de vreemdeling die aan de aanvraag ten grondslag hebben gelegen.
Waarom acht u het veilig genoeg voor vluchtelingen om terug naar Afghanistan gestuurd te worden, terwijl het reisadvies luidt niet naar Afghanistan te reizen in verband met aanslagen, geweld, agressiviteit, overvallen, ontvoeringen en seksuele misdrijven?
Een reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is een advies aan Nederlandse burgers. Nederlandse burgers kunnen in een ander land kwetsbaarder zijn dan de eigen inwoners van dat land. Met een reisadvies kunnen Nederlandse reizigers zich beter voorbereiden op veiligheidsrisico's tijdens een buitenlands verblijf, zoals de risico's op ontvoeringen, gewapende overvallen, bomaanslagen, natuurrampen of oorlogsgeweld. Het reisadvies Afghanistan is dus enkel gericht op Nederlandse reizigers en is niet van toepassing op Afghanen die terugkeren naar Afghanistan.
Voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, geldt dat in het kader van hun asielaanvraag is beoordeeld of zij bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) lopen. Hierbij wordt uiteraard ook rekening gehouden met de veiligheidssituatie in het land van herkomst. Indien aannemelijk is dat een vreemdeling zich bij terugkeer niet kan onttrekken aan de bedreigende situatie en dat er gevaar is voor lijf en leden, komt hij op deze grond in aanmerking voor verblijf in Nederland.
Het asielbeleid Afghanistan is mede gebaseerd op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van november 2016 dat de algehele situatie in Afghanistan beschrijft voor zover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van personen die afkomstig zijn uit Afghanistan en voor besluitvorming over de terugkeer van afgewezen Afghaanse asielzoekers. Hoewel uit het ambtsbericht naar voren komt dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan zorgelijk is, kan in het algemeen niet gesproken worden van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Wel heeft het ambtsbericht mij aanleiding gegeven het risicogroepenbeleid op enkele punten aan te passen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 23 februari 2017.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Save the Children dat negen op de tien Afghaanse kinderen jonger dan vijftien jaar te maken kreeg met geweld?
Uw Kamer is op 5 december 2016 in de beantwoording van de feitelijke vragen gesteld door de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse zaken geïnformeerd dat het kabinet de zorgen deelt die in het rapport van Save the Children, Afghan children cannot wait, beschreven worden. De bevindingen in het rapport over de aantallen Afghaanse kinderen die te maken hebben gekregen met een vorm van geweld zijn zeer betreurenswaardig. Schendingen van kinderrechten blijven een punt van ernstige zorg in Afghanistan.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat in het laatste ambtsbericht van november 2016 wordt gesteld dat Afghanistan onveilig is en dat mensenrechten geschonden worden en dat de Europese Unie niettemin een akkoord met Afghanistan sloot om gedwongen terugname mogelijk te maken en u dit bovendien uitvoert?
De Europese Commissie maakt afspraken met verschillende derde landen over de terugkeer van onderdanen die onrechtmatig in de EU verblijven. Mede door het hoge aantal aankomsten en afgewezen asielaanvragen van Afghanen, ligt het voor de hand dat juist ook met een land als Afghanistan afspraken worden gemaakt. Verschillende lidstaten en de Europese Unie hebben zich hier ook al langer voor ingespannen. De veiligheidssituatie ter plekke wordt door de lidstaten meegenomen als onderdeel van een zorgvuldige asielprocedure. Het bestaan van de Joint Way Forward doet daar niet aan af.
Bent u bereid deze kwestie aan de orde te stellen in Europees verband en te bezien of het Joint Way Forward akkoord kan worden aangepast, bevroren of opgezegd?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken hoe het de tien kinderen die afgelopen jaar naar Afghanistan zijn uitgezet, vergaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Nee, de inzet is erop gericht om zij die niet mogen blijven zo snel mogelijk te laten terugkeren. Zoals gezegd staat zorgvuldigheid voorop. De Nederlandse asielprocedure en het terugkeerproces zijn met voldoende waarborgen omkleed. Vóór de terugkeer vindt een individuele beoordeling van de situatie plaats op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat terugkeer veilig en verantwoord is.
Erkent u dat Hazaras in een moeilijke positie verkeren en zij geen bescherming van de autoriteiten tegen de Taliban en anderen kunnen verwachten? Zo nee, kunt u voorbeelden noemen van Hazaras die succesvol bescherming van de autoriteiten hebben gekregen en waarom wordt dit in asielprocedures dan wel beweerd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 23 februari 2017 blijkt uit het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken dat individuen van een minderheidsgroep in een bepaald gebied het risico kunnen lopen op achterstelling en discriminatie, dit geldt echter niet voor één etnische groep in het bijzonder. Ook is etniciteit niet altijd de reden van achterstelling, het kan ook een economische of andere oorzaak hebben. Dit geldt ook voor de Hazara’s. Hoewel het geweld tegen Hazara’s in de verslagperiode is toegenomen, kan niet worden gesteld dat iedere Hazara in Afghanistan per definitie het risico loopt om slachtoffer te worden van geweld. Gelet op de diversiteit aan etnische groepen en de verspreiding over het land, hoeft het behoren tot een etnische minderheidsgroep dus niet per definitie te leiden tot aanspraak op bescherming. In verband met deze diversiteit zijn in het landenbeleid voor Afghanistan:
opgenomen als zowel risicogroep als kwetsbare minderheidsgroep. Hazara’s vallen hier ook onder.
Waarom is voor Hazaras geen uitzondering gemaakt in het landenbeleid ten aanzien van Afghanistan?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid het beleid ten aanzien van het terugsturen van minderjarige Hazaras te wijzigen, aangezien zij nog meer dan andere kinderen het risico lopen slachtoffer van kinderrechtenschendingen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Welke psychische gevolgen denkt u dat het beleid dat gepaard gaat met langdurige onzekerheid over mogelijke terugkeer naar Afghanistan voor kinderen heeft?2 Vindt u deze gevolgen te rechtvaardigen, wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat deze kinderen in Nederland integreren en inmiddels goed Nederlands spreken?
Het kabinet zet juist in op zorgvuldige en snelle procedures. Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. Het feit dat kinderen een bepaalde tijd in Nederland hebben doorgebracht, is geen reden tot vreemdelingenrechtelijke bescherming en het verlenen van verblijf.