Het bericht "Zorgeloos in Eritrea" |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Roelof Bisschop (SGP), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Zorgeloos in Eritrea»?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen die vluchten voor oorlog en repressie bescherming verdienen maar dat wanneer iemand vrijwillig terugkeert naar het land waaruit gevlucht is, er redenen zouden kunnen zijn om vast te stellen dat de asielgrond is komen te vervallen conform artikel 32, eerste lid, onderdeel c van de Vreemdelingenwet 2000 of enige andere rechtsgrond? Kunt u dit verder toelichten?
Ja, die redenen zouden er kunnen zijn. De asielvergunning is bedoeld om vluchtelingen te beschermen tegen gevaar in dat herkomstland. Als wordt geconstateerd dat vreemdelingen met een asielvergunning voor bepaalde tijd hun herkomstland hebben bezocht dan onderzoekt de IND of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Het intrekken van een asielvergunning voor onbepaalde tijd kan alleen plaatsvinden als uit de terugkeer en de daarvoor gegeven verklaringen kan worden afgeleid dat zij onjuiste verklaringen hebben afgelegd in het kader van het asielproces.
Deelt u de conclusie van de Telegraaf dat Eritreërs met een vluchtelingenstatus op vakantie zijn gegaan naar Eritrea? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die spreekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Eritreeërs met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort mogen in beginsel reizen naar hun herkomstland.
Kunt u voor de afgelopen drie jaren aangeven wat het inwilligingspercentage is geweest voor asielzoekers uit Eritrea? Hoe zijn deze hoge percentages te rijmen met voornoemde berichtgeving?
De inwilligingspercentages van eerste Eritrese asielaanvragen van de afgelopen jaren zijn als volgt: 96% in 2015; 87% in 2016 en 68% in het eerste kwartaal van 2017. Het lage inwilligingspercentage in het eerste kwartaal van 2017 kan worden verklaard worden door het hoge afwijzingspercentage op grond van Dublin. Dit hangt zeer waarschijnlijk samen met de verbeterde registratie van vingerafdrukken in Italië.
De inwilliging van Eritrese asielaanvragen volgt uit het landgebonden asielbeleid voor Eritrea. In de Vreemdelingencirculaire (paragraaf C7/11) is opgenomen dat de IND een verblijfsvergunning verleent aan Eritreeërs, indien sprake is van: desertie; dienstweigering of dienstplichtontduiking, voor zover de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt in verband hiermee in de negatieve aandacht van de autoriteiten te staan; illegale uitreis. Als wordt geconstateerd dat een Eritreeër met een asielvergunning voor bepaalde tijd Eritrea heeft bezocht dan onderzoekt de IND of de asielvergunning kan worden ingetrokken.
Hoe controleert u of Eritreërs naar hun moederland terug gaan? Hoe lopen de afspraken met landen als België en Duitsland om te controleren of Eritreërs van vliegvelden aldaar vertrekken naar Eritrea?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs.
Het is niet uitgesloten dat sommige vreemdelingen proberen de regels te omzeilen door via buurlanden naar hun herkomstland te reizen. De Nederlandse, Belgische en Duitse diensten wisselen daarom al enige tijd informatie uit over de controle op vreemdelingen met een asielvergunning die terugreizen naar hun herkomstland. Sindsdien zijn er reeds diverse signalen over en weer uitgewisseld. Aangezien een volledige procedure tot intrekking tenminste meerdere maanden in beslag neemt, kan nog niet worden aangegeven in hoeveel zaken dit daadwerkelijk leidt tot een intrekking van de asielstatus. Gelet op de bruikbaarheid van de uitgewisselde informatie is de verwachting echter dat dit tot diverse intrekkingen kan leiden. Ik kan op voorhand niet aangeven voor welke nationaliteiten dit zal gelden.
Van hoeveel Eritreërs is de verblijfsvergunning de afgelopen drie jaar ingetrokken en in welk jaar is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er geen verblijfsvergunningen van Eritreërs zijn ingetrokken, wat is daarvan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te achterhalen welke Eritreërs de afgelopen jaren via Nederlandse dan wel buitenlandse vliegvelden vertrokken zijn naar Eritrea of naar vliegvelden in Eritrea omringende landenvoor vakantie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om te achterhalen hoeveel Eritreeërs uit Nederland de afgelopen jaren naar Eritrea of omringende landen zijn gereisd. De in- en uitreis van derdelanders die de Nederlandse buitengrenzen overschrijden, wordt niet geregistreerd. Zoals geantwoord op vraag 5 zijn er mogelijk Eritreeërs die via buurlanden naar Eritrea te reizen. Verder is het aannemelijk dat het met name Eritreeërs betreft die al langer in Nederland verblijven en over de financiële middelen beschikken. Eritreeërs met een Nederlands paspoort worden niet gecontroleerd op het reizen naar Eritrea.
De informatievoorziening over de gasboring in Heerenveen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wethouder Heerenveen: Kamp strooit zand in onze ogen»1 en de antwoorden op eerdere vragen over de gasboring in Heerenveen?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de winning onder de wijk Skoatterwâld? Is het naar uw mening nog steeds wenselijk dat de communicatie naar gemeenten en het omgevingsmanagement bij het producerende mijnbouwbedrijf ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mede uit het bericht waarin de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de gaswinning onder de wijk Skoatterwâld heb ik opgemaakt dat er geen duidelijk beeld is van de winningsplannen en de daarbij gevolgde procedures. Ik heb daarop een brief gestuurd aan de desbetreffende decentrale overheden over de beoordeling van de, voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen en mijn handelwijze tot nu toe. Tevens heb ik uw Kamer een afschrift van deze brief gestuurd (Kamerbrief 33 529, nr. 348 d.d. 14 april 2017).
Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren, dit geldt ook voor mijnbouwbedrijven. Bij het in procedure nemen van een (gewijzigd) winningsplan ben ik verantwoordelijk voor de informatievoorziening die met de voorbereidingsprocedure samenhangt. Deze verdeling in communicatie past bij de verschillende rollen en verantwoordelijkheden die het mijnbouwbedrijf en de Minister van Economische Zaken als bevoegd gezag hebben.
Wat zijn de (juridische) mogelijkheden voor gemeenten en/of omwonenden wanneer het verantwoordelijke mijnbouwbedrijf in gebreke blijft bij de communicatie naar gemeenten en bij het omgevingsmanagement?
Ik hecht eraan dat de communicatie vanuit zowel de mijnbouwbedrijven als vanuit mijn ministerie op een open en transparante wijze gebeurt. De communicatie en het omgevingsmanagement van bedrijven over projecten die zij uitvoeren is echter niet juridisch geregeld, ook niet voor mijnbouwbedrijven. Het afgelopen jaar heb ik samen met de sector gewerkt aan het verbeteren van de begrijpelijkheid van de winningsplannen voor eenieder. Bij de start van de behandeling van een specifiek winningsplan wordt nu met de desbetreffende decentrale overheden in overleg getreden. Eventuele onduidelijkheden kunnen in dat overleg aan de orde worden gesteld.
Heeft het bedrijf Vermilion uw toestemming om alvast te handelen naar de inhoud van het herziene winningsplan, terwijl er nog geen officiële goedkering van uw zijde is? Zo ja, kunt u de in het artikel genoemde brief van uw ministerie openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?3
Ten aanzien van de op 21 januari 2015 ingediende wijziging op het vigerende winningsplan uit 2012, heb ik Vermilion per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van genoemd gewijzigd winningsplan op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet, de productie mochten voortzetten. De brief die ik hen daarover stuurde treft u aan in de bijlage.4
Hoe verhoudt zich het handelen van het bedrijf Vermilion zich met het voorbereidingsbesluit van het Staatstoezicht op de Mijnen voor het opleggen van een last onder dwangsom om Vermilion te dwingen de productie te stoppen? Wordt die last onder dwangsom opgelegd voor put LZG-03? Is de winning uit put LZG-03 inmiddels gestopt?
De inspecteur-generaal der mijnen (IGM) heeft op grond van artikel 127 van de Mijnbouwwet de taak om toezicht te houden op de naleving van de Mijnbouwwet. Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in, dat thans nog in behandeling is. De IGM heeft beoordeeld dat de gaswinning uit put LZG-03 afhankelijk is van het besluit omtrent instemming met dit winningsplan (zie ook antwoord op vraag 6). Om die reden is er voor de stopzetting van de gaswinning uit put LZG-03 is een last onder dwangsom opgelegd. Vermilion heeft de gaswinning uit put LZG-03 stopgezet.
Kunt u per put en per winning (LZG-01, LZG-02 en LZG-03) aangeven over welke opsporings- en winningsvergunning Vermilion beschikt? Kunt u daarnaast uitputtend en helder omschrijven vanuit welke put Vermilion gas mag winnen en onder welke voorwaarden en vanuit welke put niet en waarom dat (nog) niet mag?
De gaswinning Langezwaag valt onder de winningsvergunning Gorredijk. Deze is in mei 2004 overgedragen aan Vermilion (Staatscourant 18 mei 2004/nr. ME.EP/UM-4033203). Op basis van alleen deze winningsvergunning mag Vermilion geen gas winnen. Om gas te mogen winnen is tevens een geldige omgevingsvergunning voor de mijnbouwinrichting van waaruit gas wordt geproduceerd nodig en een goedgekeurd winningsplan dat de wijze en omvang van winning en het risico op bodembeweging beschrijft.
Vermilion Energy is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). In de beschrijving van de effecten van deze aanvraag is reeds rekening gehouden met de aansluiting van een mogelijk nog te boren tweede put. De boring zelf valt niet onder deze vergunning, daarvoor dient een melding worden gedaan op grond van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm). In 2014 is de Barmm-melding gedaan van de voorgenomen boring LZG-2 binnen de bestaande inrichting Langezwaag-1. Inmiddels is de omgevingsvergunning uit 2012 vervangen door de revisievergunning uit 2016, waarbij ook de aansluiting van de derde put LZG-03 is vergund. Alle drie de putten op de locatie Langezwaag-1 zijn dus vergund op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Vermilion Energy is sinds 17 september 2012 in het bezit van een geldig winningsplan Langezwaag (besluit tot instemming kenmerk DGETM EM/12316458). In dit winningsplan wordt de verwachte omvang van het gasveld beschreven, net als het te winnen volume aardgas, de bijbehorende risico’s op bodembeweging en de wijze waarop deze worden gemonitord en gemitigeerd. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion ten opzichte van dit vigerende winningsplan uit 2012 een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie.
Op 29 juni 2016 heb ik Vermilion laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten. Dit heb ik gedaan nadat uit analyses van TNO was gebleken dat de veiligheid niet in het geding was. Daarbij heb ik ook aangegeven dat als SodM zou
constateren dat er mogelijk toch consequenties zijn voor de veiligheid, de winning dan alsnog kan worden stilgelegd.
Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in. In dit winningsplan zijn de eerdere wijzigingen van 2015 ook meegenomen. Dit winningsplan heb ik nog in behandeling en ligt thans voor advisering voor bij de decentrale overheden. Gaswinnning uit put LZG-03 is pas toegestaan op het moment dat ik een besluit tot instemming met dit winningsplan heb genomen.
Waarom heeft u voor de winningsplannen 1 t/m 28 per brief aan Vermilion, Taqa en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangegeven dat de productie is toegestaan in afwachting van de behandeling van de gewijzigde winningsplannen?4 Ligt het in het kader van transparantie en om draagvlak te verkrijgen van omwonenden niet meer voor de hand om productie nog niet toe te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 143). Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen zoveel mogelijk in de geest van de aangekondigde wijziging van de Mijnbouwwet zou behandelen. Dit betekende niet dat in afwachting van de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet alle winningen op land stilgelegd zouden moeten worden. De betrokken mijnbouwbedrijven hadden tijdig (een wijziging van) hun winningsplan ingediend en dienden derhalve helderheid te krijgen over de productie van het gas of de voortzetting ervan. Bij winningen waar zou worden aangetoond dat de veiligheid niet in het geding is, zou de productie niet worden stilgelegd.
Voor het geven van deze helderheid was dus van belang om te weten of het voortzetten van de productie tot een andere beoordeling zou leiden van de effecten van de bodembeweging of van de risico's voor omwonenden. In overleg met SodM heb ik TNO gevraagd om samen met mijn ambtenaren in kaart te brengen of er aan de ingediende (wijzigingen van de) winningsplannen risico’s ten aanzien van de veiligheid zaten. Ook is op basis van door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyses (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding was. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat er bij gasproductie volgens de ingediende winningsplannen geen directe aanleiding tot zorg was.
Op basis van deze gegevens heb ik de desbetreffende mijnbouwmaatschappijen per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten.
Klopt het dat bij de winningsplannen 29 t/m 32 geen toestemming is om te produceren? Waarin wijken deze vier winningsplannen af van de anderen?
De winningsplannen 29 tot en met 32 zijn ingediend op of na 29 juni 2016.
De brief van 29 juni 2016 heeft om die reden geen betrekking op de winningsplannen 29 tot en met 32. Er kan echter wel sprake zijn van toestemming tot produceren voor zover nog geproduceerd wordt onder een vigerend winningsplan. De mijnbouwbedrijven mogen in dat geval niet buiten het productievolume en de productieduur, de verwachte mate van bodemdaling en seismiciteit treden die in het vigerende winningsplan zijn opgenomen.
De verschillen van deze winningsplannen met de eerste 28 zijn de datum van indiening en het feit dat de brief van 29 juni 2016 niet ziet op deze 4 winningsplannen.
Het bericht dat hulporganisaties mensensmokkelaars faciliteren |
|
Mona Keijzer (CDA), Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met bijgaand bericht?1
Ja.
Klopt het dat hulporganisaties mensensmokkelaars helpen door contact met hen te hebben zodat de hulporganisaties de bootvluchtelingen op de Middellandse zee op kunnen pikken?
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat er sprake zou zijn van rechtstreeks contact tussen sommige hulporganisaties en criminele smokkelbendes. Dit is onderdeel van een oriënterend feitenonderzoek dat door de Italiaanse Justitie wordt uitgevoerd. Het kabinet verwelkomt dergelijke onderzoeken, juist ook in het belang om hier duidelijkheid over te krijgen. Tijdens de vorige JBZ-raad heeft het kabinet dit ook nadrukkelijk ondersteund.
Uit gegevens van onder meer de Italiaanse autoriteiten en de Europese grens- en kustwacht (Frontex) blijkt dat een groot deel van de migranten die in Italië aan wal wordt gebracht, wordt gered door hulporganisaties die actief zijn voor de kust van Libië. Daar zijn ook Nederlandse organisaties actief, zoals Stichting Bootvluchteling en Artsen zonder Grenzen evenals organisaties uit andere landen die varen met schepen onder de Nederlandse vlag zoals Sea Watch en Jugend Rettet. Genoemde Nederlandse organisaties krijgen hiervoor geen subsidie van de Nederlandse overheid.
Zijn daar Nederlandse organisaties bij of organisaties met Nederlandse takken? Zo ja, welke? Zijn daar organisaties bij die subsidie van de Nederlandse overheid ontvangen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u uw steun uitgesproken richting de Griekse en de Italiaanse regering dat zij deze organisaties aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan het gesprek hierover te voeren met eventueel betrokken Nederlandse organisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw insteek?
Voor het kabinet is het evident dat mensen in nood op zee geholpen moeten worden in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht. In de kern komt het er op neer dat alle schepen verplicht zijn mensen in nood aan boord te brengen en hen in de dichtstbijzijnde veilige haven aan wal te brengen. Dat kunnen havens in Italië zijn of aan de Noord-Afrikaanse kust. Zoals helaas blijkt, maken de criminele mensensmokkelaars van dit gegeven misbruik, bijvoorbeeld door bootjes met te weinig brandstof de zee op te sturen. Daarmee krijgen levensreddende reddingsoperaties een onbedoeld versterkend neveneffect op deze misdadige activiteiten.
Tegelijkertijd meent het kabinet dat het aantoonbaar deel uitmaken van mensensmokkelactiviteiten strafbaar is. Dit geldt voor iedereen. Daarom is het doorbreken van het cynische verdienmodel van criminele mensensmokkelaars van groot belang en onderdeel van de brede aanpak van dit kabinet.
Het kabinet acht het belangrijk om de discussie over deze moeilijke dilemma’s niet uit de weg te gaan. Het kabinet is zoals altijd bereid om het bredere gesprek met de maatschappelijke organisaties hierover aan te blijven gaan en doet dit ook in de verschillende reguliere contacten. Ook meent het kabinet dat deze zelfde discussie ook op Europees niveau gevoerd moet worden, onder leiding van de Europese Commissie.
Deelt u de conclusie dat er een einde moet komen aan de hulp aan mensensmokkelaars omdat dit mensenlevens kost, criminelen financiert en het Europese asielbeleid ondermijnt, zie bijgaand artikel?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het publiceren van uitslagen per stembureau |
|
Rens Raemakers (D66), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stemgegevens verdwijnen in het grote vergeetboek»?1
Ja.
Klopt het dat de Kiesraad ten gevolge van het aangepaste stemtelproces de verkiezingsuitslag per stembureau niet heeft verzameld? Zo ja, waarom is ervoor gekozen dat niet te doen?
Voorafgaand aan de verkiezing van 15 maart jl. zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat de berekening van de uitslag kwetsbaar zou kunnen zijn voor manipulatie als gevolg van hacken. Daarom is besloten dat er geen gebruik gemaakt mocht worden van digitale overdracht van de tellingen. Bij eerdere verkiezingen gebeurde dit wel en werden de uitkomsten van de tellingen op USB-stick overgebracht van de gemeenten naar het hoofdstembureau en van het hoofdstembureau naar het centraal stembureau, zijnde de Kiesraad. Langs die weg kwam de Kiesraad in het bezit van de tellingen van de stembureaus die door de gemeenten werden ingevoerd in het ICT-systeem (OSV) dat door de Kiesraad beschikbaar werd gesteld. Bij de verkiezing van 15 maart jl. is alleen de papieren uitkomst van de telling op gemeentelijk niveau overgebracht naar het hoofdstembureau. In die opgave (artikel N11 Kieswet) staan alleen de totalen per partij en per kandidaat voor de hele gemeente en niet per stembureau.
Welk percentage van de Nederlandse gemeenten heeft de uitslagen op stembureauniveau gepubliceerd? Welk percentage van de kiesgerechtigden is hiermee omvat?
Op 29 maart jl. is een brief aan de burgemeesters gezonden, de Tweede Kamer heeft daar een afschrift van ontvangen, waarin staat dat gemeenten, zoals gebruikelijk bij verkiezingen, de uitslagen per stembureau kunnen publiceren, bijvoorbeeld op de website van de gemeente. Ik zal voor de evaluatie van de verkiezing inventariseren hoeveel gemeenten dat niet hebben gedaan.
Onder welke voorwaarden kunnen mensen bij gemeenten op inzagemomenten binnen drie maanden na de verkiezingen de uitslagen per stembureau inzien? Geeft dit, bij alle gemeenten, voldoende mogelijkheden voor geïnteresseerden om de verkiezingsuitslag goed te kunnen controleren?
De mogelijkheid om de processen-verbaal van de stembureaus en de gemeentelijke opgave in te zien is voorbij. De Kieswet bepaalt namelijk expliciet dat deze documenten uitsluitend kunnen worden ingezien tot het moment dat de Tweede Kamer beslist over de toelating van de nieuwe leden. De Tweede Kamer heeft op woensdag 22 maart jl. over die toelating besloten.
Zie verder het antwoord op vraag 3 en het antwoord op vraag 5 van de leden Amhaouch en Omtzigt.
Hoe verhoudt de beperkte publicatie door gemeenten van verkiezingsuitslagen zich tot de Kieswet, de Wet hergebruik overheidsinformatie en het kabinetsbeleid ten aanzien van open data?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te garanderen dat voor vernietiging van de stembescheiden van alle stembureaus, de uitslagen online gepubliceerd zijn en de Kiesraad actief bij te staan in de pogingen daartoe? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen heeft dat voor o.a. historisch en politicologisch onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Neemt u de beperkte publicatie van verkiezingsuitslagen bij stembureaus mee in de evaluatie van de verkiezingen?
Ja.
Het bericht dat de Algemene Rekenkamer het kabinet steeds minder goed kan controleren |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rekenkamer: bezuinigingen brengen onze rol van waakhond in gevaar»?1
Ja.
Wat gaat u doen met de uiting van de president van de Algemene Rekenkamer dat er door bezuinigingen op de Algemene Rekenkamer en andere Hoge Colleges van Staat hapering dreigt te komen in «de keten van macht en tegenmacht»?
De Hoge Colleges van Staat voeren zelf het beheer over hun begroting. Over de inhoud van dit beheer bestaan afspraken die zijn gemaakt tussen de Colleges en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarin recht wordt gedaan aan hun staatsrechtelijke positie (artikel 19, vijfde lid, van de Comptabiliteitswet). Conform deze zogenoemde beheersafspraken maken de colleges bij de begrotingsvoorbereiding een afweging over de in te zetten middelen voor uitvoering van de taken en stellen op basis daarvan elk voor de eigen dienst een deel van de ontwerpbegroting voor het begrotingsjaar vast. De begrotingsvoorstellen van de colleges worden daarna binnen het totaal van de rijksbegroting gewogen.
Op basis van deze begrotingsvoorstellen vinden er, indien er verschillen van inzicht zijn tussen de colleges en mijn ministerie, eerst op ambtelijk en indien nodig op politiek-bestuurlijk niveau overleggen plaats. Zoals gebruikelijk conform de beheersafspraken vinden er met verschillende colleges op zowel ambtelijk als politiek-bestuurlijk niveau overleggen plaats, ook over dit onderwerp. Als een verschil van mening onoverbrugbaar blijkt, wordt dat verschil van mening expliciet inzichtelijk gemaakt in de begrotingstoelichting. In 2016 heeft de Algemene Rekenkamer naar aanleiding van het verloop van het bestuurlijk overleg een brief aan de Tweede Kamer gezonden.
Wat gaat u doen met de uiting van de president van de Algemene Rekenkamer dat ook de financiële functies binnen de ministeries onder druk staan, met mogelijke gevolgen voor de financiële controle binnen ministeries?
In de periode 2009 – 2015 is de capaciteit van de financiële functie met bijna 30% afgenomen. De uitdagingen voor de financiële functie zijn groot. Wereldwijd verloopt de informatievoorziening steeds sneller en meer realtime. Daarom is het Ministerie van Financiën het programma «Naar een digitale begroting» gestart. Binnen dit programma is een visie ontwikkeld voor de financiële informatievoorziening. Een onderdeel hiervan is dat alle financiële data verder worden geharmoniseerd en waar mogelijk als open data worden aangeboden.
Aanvullend op dit programma heeft uw Kamer eind maart de rapportage «Baten en lasten geherwaardeerd» ontvangen. De Adviescommissie Verslaggevingsstelsel rijksoverheid adviseert onder meer tot verdere uniformering en harmonisatie van financiële informatie. Het innemen van een inhoudelijk standpunt over het advies van de Adviescommissie is aan een volgend kabinet.
Het is belangrijk ook aandacht te besteden aan de kwaliteit van de financiële functie binnen het Rijk. Daarom zullen de komende periode extra activiteiten worden gestart om de kwaliteit van de medewerkers in de financiële functie verder te versterken.
Bent u bereid om na te gaan of er vanwege een gebrek aan financiële ruimte in de afgelopen tijd concrete situaties zijn voorgekomen waarin Hoge Colleges van Staat niet optimaal hun controlerende taken hebben kunnen uitvoeren? Zo ja, bent u bereid om de uitkomsten met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Het beheer van de begroting II B (Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs) vindt door mij «op afstand» plaats. De colleges voeren zelf het beheer over de bedragen die zijn vastgesteld in de begroting II B. Conform de beheersafspraken kan ik enkel de colleges adviseren over het beheer indien zij daaraan behoefte hebben. Het is daarom aan de colleges om na te gaan of er concrete situaties zijn voorgekomen en om deze met de Kamer te delen. Ik zal daarom de beantwoording van deze Kamervragen ook delen met de Colleges.
Bent u bereid om de financiële positie van de Hoge Colleges van Staat en de financiële afdelingen van ministeries na te gaan en tevens na te gaan of de begrotingen van deze organisaties op dit moment een gedegen controlerende functie kunnen faciliteren? Zo ja, bent u bereid om de uitkomst hiervan met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de financiële positie van de Hoge Colleges van Staat is het kabinet bereid om op basis van een onafhankelijke taken- en middelenanalyse nader het gesprek te voeren. De uitkomst van deze gesprekken moet uiteindelijk resulteren in ramingen van de colleges elk voor het eigen begrotingsonderdeel. Eventuele onoverbrugbare verschillen van inzicht tussen een college en mij betreffende de ontwerpbegroting en toelichting worden expliciet inzichtelijk gemaakt in de begrotingstoelichting.
De Algemene Rekenkamer is de afgelopen jaren kritisch geweest over de financiële functie bij enkele departementen. Bij die departementen zijn maatregelen genomen om de financiële functie te versterken. Op dit moment is er daarom geen noodzaak om onderzoek te doen of de begrotingen van alle financiële afdelingen van de ministeries toereikend zijn.
Een gemeentelijke meldplicht voor verhuur van woningen via digitale platforms |
|
Jan Paternotte (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u op korte termijn een overleg heeft met de gemeente Amsterdam over een lokale meldplicht voor verhuren van woningen via digitale platforms? Zo ja, welk resultaat wordt hierbij uw inzet?
Zoals ik bij brief van 23 februari 20171 heb aangegeven is het kabinet, als gevolg van eerdere gesprekken op ambtelijk en bestuurlijk niveau, bereid om samen met de gemeente Amsterdam te kijken hoe binnen de bestaande wet- en regelgeving informatieverstrekking ten behoeve van het controleren van een dagencriterium voor toeristische verhuur kan worden vormgegeven. Hiervoor dient de gemeente Amsterdam eerst het door hen gehanteerde dagencriterium in de huisvestingsverordening op te nemen. Aangezien ik van de gemeente Amsterdam heb vernomen dat zij dit thans aan het onderzoeken zijn, is nog geen overleg gepland. Als er concrete stappen zijn genomen, zal ik uw Kamer hierover informeren. De bestaande wet- en regelgeving geldt voor alle gemeenten in Nederland.
Bent u bekend met de druk die grootschalige (commerciële) verhuur van woningen via platforms als AirBnB legt op de woningmarkt van Amsterdam en in toenemende mate ook op de woningmarkt van andere gemeenten?
Het kabinet is van mening dat alle belangen voldoende zijn geborgd in bestaande wet- en regelgeving. Het is aan de gemeenten om op basis hiervan te handhaven zodat de druk op de woningmarkt als gevolg van toeristische verhuur wordt beperkt. Ik heb van de gemeente Amsterdam begrepen dat de strijd tegen illegale hotels veel capaciteit vergt maar ook succesvol is. Voor wat betreft andere steden heb ik geen signalen gekregen dat er sprake zou zijn van druk op de woningmarkt als gevolg van toeristische verhuur. Ik zal samen met de gemeente Amsterdam bezien hoe de handhaving kan worden versterkt op basis van de bestaande kaders.
Bent u bekend met de enorme handhavingsopgave waar de gemeente Amsterdam mee te maken heeft in haar strijd tegen illegale hotels die op digitale platforms worden aangeboden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat, uit het oogpunt van subsidiariteit, het bestuur van de betreffende gemeente het beste kan inschatten of er een onevenredige administratieve last veroorzaakt wordt en welke maatregelen helpen om die overlast te bestrijden?
Binnen de bestaande wet- en regelgeving is het aan de gemeente zelf om een afweging te maken tussen bestrijding van oneigenlijk gebruik van woonruimte en overlast en de inzet van middelen. Op het moment dat aanpassing van wet- en regelgeving aan de orde kan zijn in verband met excessen bij structurele toeristische verhuur, weegt het kabinet de administratieve lasten als gevolg van een dergelijke aanpassing af tegen de verwachte meerwaarde in het handhavingsinstrumentarium. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de gastvrijheidseconomie. In de brief van 23 februari 2017 (TK 24 036, nr. 416) is aangegeven dat een meldplicht leidt tot een disproportionele administratieve last waarmee gedoeld wordt op de last voor de burger aangezien een meldplicht die niet is gekoppeld aan een dagencriterium weinig effectief is. Ook het handhaven van een meldplicht gaat gepaard met de inzet van middelen. Daarbij ligt het niet in de rede dat illegale hotels zich gaan melden en derhalve zal de handhavingsopgave daardoor niet verminderen.
Bent u van mening dat de handhavingsopgave van gemeenten met minder capaciteit zou kunnen worden voortgezet als de gemeente lokaal een meldplicht voor verhuur van (delen van) woningen via digitale platforms zou (kunnen) invoeren? Zo ja, zou een meldplicht dan onder de streep niet een verlichting van de (administratieve) last opleveren als deze wordt afgezet tegen de capaciteit die de gemeente Amsterdam nu kwijt is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het overleg dat u met de gemeente Amsterdam zult gaan voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de mogelijkheden die u met Amsterdam bespreekt en mogelijk maakt ook beschikbaar te maken voor andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Taalgebruik op de lerarenopleidingen |
|
Harry van der Molen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Scienceguide «Van taalachterstand naar taalenthousiasme»?1
Ja.
Wat vindt u van de aan de vertegenwoordigers van de lerarenopleidingen toegeschreven opvatting dat voor aankomende leraren het technisch beheersen van de taal (bijvoorbeeld het juiste gebruik van «d» en «t» of lidwoorden) ondergeschikt is aan de manier waarop taal wordt gebruikt en dat de Nederlandse taal zelfs «bicultureler» zou moeten worden?
Het is essentieel dat lerarenopleidingen hun studenten goed voorbereiden op een beroepspraktijk die wordt gekenmerkt door diversiteit. Taal en taalbeheersing spelen daarbij een heel belangrijke rol niet alleen wat betreft het onderwijzen van die taal zelf maar ook wat betreft het onderwijzen in de taal bij het verwerven van kennis en vaardigheid op andere terreinen. De lerarenopleidingen stellen daarom terecht hoge eisen aan de taalbeheersing van aankomende leraren. De aandacht van lerarenopleidingen voor de diversiteit van hun studentenpopulatie, vind ik evenzeer van belang. Ik deel daarom de reactie van de Vereniging Hogescholen in Scienceguide van 3 april 2017, als zij stelt dat het hbo geen water bij de wijn gaat doen als het gaat om de kwaliteitseisen, maar de discussie over diversiteit graag wil verbreden naar andere factoren dan uitsluitend taalbeheersing. In hetzelfde artikel stelt de NVAO naar mijn mening terecht dat iedereen die een hbo-diploma behaalt foutloos moet kunnen lezen en schrijven.
Ik hecht net als de VH en de NVAO aan een goede beheersing van de Nederlandse taal door docenten. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de lerarenopleidingen op welke wijze dan ook concessies doen aan hetgeen we op het terrein van de Nederlandse taal mogen en moeten verwachten van leraren die door hen zijn opgeleid. Ik onderschrijf dan ook de reactie vanuit de Hogeschool Rotterdam dat er geen twijfel mag bestaan over de kwaliteit van het taalonderwijs. Terecht wordt er op gewezen dat die hogeschool met respect voor deze hoge normen voor taal ernaar streeft haar opleidingen voor iedereen toegankelijk en succesvol te laten zijn.
Deelt u de mening dat het streven naar een meer divers lerarenkorps er nooit toe mag leiden dat er leraren voor de klas staan die zelf niet correct Nederlands spreken? Zo, nee waarom niet?
Ik verwijs op dit punt naar mijn antwoord op de vorige vraag. Leraren die hun onderwijsbevoegdheid hebben behaald aan een Nederlandse lerarenopleiding moeten de Nederlandse taal beheersen. Ik acht het daarbij van groot belang dat in het onderwijs ook leraren kunnen worden benoemd die niet van oorsprong Nederlandstalig zijn en niet aan een Nederlandse lerarenopleiding zijn opgeleid, maar als «native speaker» een zeer waardevolle bijdrage leveren als zij onderwijs verzorgen in hun eigen moderne vreemde taal (bijvoorbeeld Duits door een Duitse native speaker, opgeleid aan een Duitse onderwijsinstelling).
Kunt u aangeven of deze opvattingen ook worden gedeeld door andere lerarenopleidingen of de Vereniging Hogescholen (hierna: VH) aangezien de vertegenwoordiger van Fontys Hogescholen tevens portefeuillehouder lerarenopleidingen is bij de VH? Zo ja, bent u dan bereid de VH en de betreffende lerarenopleidingen hierop aan te spreken?
Ik heb geen reden om de VH en de lerarenopleidingen op dit punt aan te spreken gelet op hoe ik de in Scienceguide aangehaalde opmerkingen heb opgevat en gelet op de eerdergenoemde reacties van VH en NVAO.
Herkent u het beeld dat wordt opgeroepen door één van de geciteerden dat op enkele scholen voor primair onderwijs in Rotterdam Zuid geen enkele leraar meer perfect Nederlands spreekt? Zo ja, want vindt u hiervan en bent ook bereid passende maatregelen te treffen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, moeten leraren die hun onderwijsbevoegdheid hebben behaald aan een Nederlandse lerarenopleiding de Nederlandse taal beheersen. Het schoolbestuur is er verantwoordelijk voor dat er bekwaam en bevoegd personeel op de scholen werkt en het bestuur moet het mogelijk maken dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
Bent u tevens bereid het bestaan van Teachnasia, waar voorafgaande aan de lerarenopleidingen taal- en rekenachterstanden weggewerkt kunnen worden bij aankomende leraren, opnieuw onder de aandacht te brengen?
Ik omarm het idee van een Teachnasium, een initiatief van de Christelijke Hogeschool Ede, als één van de manieren om kwaliteit én diversiteit op de opleiding tot leraar basisonderwijs te bevorderen. Het heeft daarom doorlopend onze aandacht. Ik merk echter wel op dat het Teachnasium vooral is gericht op de beter presterende leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dat zijn doorgaans leerlingen voor wie taal en/of rekenen geen struikelblok vormt.
Het bericht dat Eritrese vluchtelingen op vakantie gaan naar Eritrea |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zorgeloos in Eritrea» en «Vluchteling is goudmijn voor Eritrea»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een Eritrese vluchteling op vakantie gaat naar Eritrea, hij of zij kennelijk niet te vrezen heeft voor het regime waarvoor de vluchteling stelt te vrezen en daarmee geen vluchteling is? Deelt u voorts de mening dat de verblijfsvergunning in dat geval ingetrokken dient te worden?
Als wordt geconstateerd dat vreemdelingen met een asielvergunning voor bepaalde tijd hun herkomstland hebben bezocht dan start de IND in de regel een intrekkingsprocedure. Dit geldt niet voor personen met een Nederlands paspoort of met een asielvergunning voor onbepaalde tijd. In dat laatste geval kan intrekken alleen plaatsvinden als uit de terugkeer kan worden afgeleid dat zij onjuiste verklaringen hebben afgelegd bij hun eerdere asielprocedure.
Is de samenwerking met België, teneinde dit aan te pakken, reeds operationeel? Volgen hier al zaken uit? Ziet u ook aanleiding een samenwerking aan te gaan met Duitsland omdat Eritrese vluchtelingen hoogstwaarschijnlijk niet via Nederlandse luchthavens reizen?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs.
Het is niet uitgesloten dat sommige vreemdelingen proberen de regels te omzeilen door via buurlanden naar hun herkomstland te reizen. De Nederlandse, Belgische en Duitse diensten wisselen daarom al enige tijd informatie uit over de controle op vreemdelingen met een asielvergunning die terugreizen naar hun herkomstland. Sindsdien zijn er reeds diverse signalen over en weer uitgewisseld. Aangezien een volledige procedure tot intrekking tenminste meerdere maanden in beslag neemt, kan nog niet worden aangegeven in hoeveel zaken dit daadwerkelijk leidt tot een intrekking van de asielstatus. Gelet op de bruikbaarheid van de uitgewisselde informatie is de verwachting echter dat dit tot diverse intrekkingen kan leiden. Ik kan op voorhand niet aangeven voor welke nationaliteiten dit zal gelden.
Hoe beoordeelt u het feit dat een gespecialiseerd reisbureau in Nederland afgelopen seizoen een kleine duizend tickets heeft verkocht aan Eritrese vluchtelingen in Nederland voor een vakantie naar Eritrea?
Deze uitspraak, afkomstig van een medewerker van het betreffende reisbureau, in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die spreekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Personen met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort kunnen in beginsel zonder verblijfsrechtelijke gevolgen reizen naar hun herkomstland.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Eritrese regering aangeeft dat iedere Eritrese migrant eens in de vier à vijf jaar terugkeert naar het moederland?
Ik kan deze uitspraak in de Telegraaf op 30 maart jl. niet beoordelen omdat ik niet bekend met deze uitspraak van de Eritrese regering. Het recent uitgebrachte ambtsbericht over Eritrea (februari 2017) maakt hier geen melding van. Wel beschrijft het ambtsbericht op basis van een anonieme bron dat volgens de Eritrese regering jaarlijks vele Eritreeërs uit de diaspora voor vakantie en/of familiebezoek terugkeren naar Eritrea. Daarbij vermeldt het ambtsbericht dat onbekend is welke (vluchtelingen)status zij hebben en waar ze vandaan komen.
Wat doet u teneinde Eritreers, die hun moederland bezoeken, in beeld te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u aanleiding op basis van het nieuwe ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tot aanscherping van het toelatingsbeleid aangaande Eritrese asielzoekers te komen?
Niet op dit moment. Het landgebonden asielbeleid voor Eritrea is gebaseerd op de ambtsberichten over Eritrea van Buitenlandse Zaken. Het recent uitgebrachte ambtsbericht over Eritrea (februari 2017) beschrijft dat in de mensenrechtensituatie in Eritrea geen grote veranderingen plaats hebben gevonden tussen augustus 2015 en november 2016. Een recent rapport van de Commission of Inquiry van de VN (juni 2016) concludeert een systematische en wijdverspreide schending van mensenrechten. Eritreeërs die het land illegaal hebben verlaten, lopen bij terugkeer risico op arrestatie, detentie en foltering. Er zijn recente signalen dat Eritreeërs vrijwillig kunnen terugkeren als zij de 2% diasporabelasting over hun inkomen betalen en een spijtbetuigingsformulier ondertekenen waarin zij schuld bekennen en verklaren t.z.t. een gepaste straf te zullen ondergaan. Het Kabinet heeft al eerder aangegeven3 deze praktijken onwenselijk te vinden en wil/kan niet van Eritreeërs verlangen dat zij hieraan voldoen. Ook is er onvoldoende zekerheid dat de Eritrese overheid hun mensenrechten respecteert.
Het bericht ‘Van taalachterstand naar taalenthousiasme’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van taalachterstand naar taalenthousiasme»?1
Ja.
Wat is uw mening over de uitspraak van de portefeuillehouder lerarenopleidingen van de Vereniging Hogescholen dat het maatschappelijk debat eenzijdig over spelling zou gaan en niet ook over de rijkheid van de taal? Vindt u ook dat in een evenwichtig taalbeleid spelling en grammatica niet tegenover het gebruik van de taal geplaatst kunnen worden?
De portefeuillehouder lerarenopleidingen van de Vereniging Hogescholen heeft onder meer de volgende uitspraak gedaan (onderstreping door mij aangebracht): «Het moet niet alleen om de techniek van de taal gaan, maar ook om het gebruik». Ook in haar verdere bijdrage aan het debat heeft ze nu juist uitdrukking gegeven aan de behoefte aan een evenwichtig taalgebruik. Ik wijs u ook op de nadere reactie van de Vereniging Hogescholen.
Daaruit wordt helder dat hogescholen geen water bij de wijn (willen) doen als het gaat om kwaliteitseisen, ook op het terrein van de Nederlandse taalvaardigheid.
Zie ook mijn antwoorden op vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2009) over hetzelfde onderwerp van de leden Rog en Van der Molen (beiden CDA).
Zou u zich er bij voorbaat bij willen neerleggen dat er scholen zijn waar docenten de Nederlandse grammatica niet fatsoenlijk beheersen? Bent u ook van mening dat het noodzakelijk blijft om studenten bijvoorbeeld ook degelijk te scholen in het gebruik van «d» en «t» en lidwoorden?
Uiteraard wil ik me er niet bij voorbaat bij neerleggen als er scholen zouden zijn waar docenten de Nederlandse grammatica niet fatsoenlijk beheersen. Ik wijs hierbij op mijn antwoord op uw tweede vraag en naar mijn antwoord op de vijfde vraag van de leden Rog en Van der Molen.
Overigens wil ik er ook op wijzen dat al ruime tijd het beleid er op is gericht dat studenten voorafgaand aan hun entree in de lerarenopleiding voldoende zijn geschoold op de door u genoemde punten.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging Hogescholen over het belang van een evenwichtig taalbeleid?
Gelet op bovenstaande is er naar mijn mening nu onvoldoende aanleiding met de Vereniging Hogescholen hierover verder in overleg te treden. De eerdergenoemde reactie van de Vereniging Hogescholen geeft mij niet de indruk dat de gedachtewisseling over taalbeheersing niet op de juiste wijze wordt gevoerd. Hogescholen blijven erop gericht afgestudeerden af te leveren die hebben bewezen te voldoen aan eisen van kwaliteit van taalbeheersing die we hen mogen en moeten stellen.
Vakantievierende Eritreeërs |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgeloos in Eritrea»?1
Ja.
Is het waar dat er sinds de zomer van 2015 geen asielvergunningen zijn ingetrokken van Eritreeërs die terug zijn gegaan naar het land van herkomst voor vakantie of familiebezoek? Zo ja, wanneer? Hoe gaat u deze misstand herstellen?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs. Hierbij zal ook informatie worden uitgewisseld met de Duitse en Belgische diensten.
Wat heeft u concreet gedaan teneinde deze nepvluchtelingen te vinden? Waarom is er niets van uw vorig jaar gedane belofte terecht gekomen hen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat blijkens genoemd artikel alleen al via één reisbureau per zomer zo’n 1000 vakanties door Eritreeërs worden geboekt naar hun land van herkomst en dat dit dus geen enkel gevolg voor hen heeft?
Deze uitspraak, afkomstig van een medewerker van het betreffende reisbureau, in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die speekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Eritreeërs met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort mogen in beginsel reizen naar hun herkomstland.
Waarom verstrekt u aan vrijwel iedere Eritrese asielzoeker een verblijfsvergunning terwijl duidelijk is dat de veiligheidssituatie voor vele Eritreeërs helemaal niet zorgwekkend is?
Het landgebonden asielbeleid voor Eritrea is gebaseerd op de ambtsberichten over Eritrea van Buitenlandse Zaken. Het recent uitgebrachte ambtsbericht over Eritrea (februari 2017) beschrijft dat in de mensenrechtensituatie in Eritrea geen grote veranderingen plaats hebben gevonden tussen augustus 2015 en november 2016. Een recent rapport van de Commission of Inquiry van de VN (juni 2016) concludeert een systematische en wijdverspreide schending van mensenrechten. Eritreeërs die het land illegaal hebben verlaten, lopen bij terugkeer risico op arrestatie, detentie en foltering. Er zijn recente signalen dat Eritreeërs vrijwillig kunnen terugkeren als zij de 2% diasporabelasting over hun inkomen betalen en een spijtbetuigingsformulier ondertekenen waarin zij schuld bekennen en verklaren t.z.t. een gepaste straf te zullen ondergaan. Het Kabinet heeft al eerder aangegeven1 deze praktijken onwenselijk te vinden en wil/kan niet van Eritreeërs verlangen dat zij hieraan voldoen. Ook is er onvoldoende zekerheid dat de Eritrese overheid hun mensenrechten respecteert.
Bent u bereid de Nederlandse grenzen voor alle asielzoekers te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op basis van morele en rechtstatelijke gronden als ook internationale afspraken biedt Nederland bescherming aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijke behandeling behoeven.
Het bericht “Belastingdienst in de knoop met renteheffing” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belastingdienst in de knoop met renteheffing»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik zal hieronder uw vragen ter zake van de regeling belastingrente beantwoorden, waarbij ik specifieker inga op de regeling van de belastingrente.
Klopt het dat vrijwel geen rente wordt vergoed over teveel betaalde belasting, en er daarentegen veel meer rente wordt geheven over niet betaalde belasting?
Het klopt dat een lager bedrag aan belastingrente wordt vergoed dan in rekening wordt gebracht (zie voor de cijfers de tabel bij antwoord 7). In 2012 is bij de introductie van de regeling van de belastingrente op hoofdlijnen aangesloten bij de verzuimrenteregeling uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit brengt mee dat niet meer automatisch rente vergoed wordt indien de belastingplichtige na afloop van het belastingjaar een bedrag terugkrijgt. De hoofdregel is dat de Belastingdienst geen rente vergoedt. Uitzondering hierop vormt de situatie waarin de Belastingdienst niet tijdig beslist op een aangifte of verzoek. In een dergelijke situatie kan de Belastingdienst onder voorwaarden rente verschuldigd zijn.
Kunt u zich voorstellen dat heel veel Nederlanders dit als buitengewoon onrechtvaardig ervaren?
Ik kan mij goed voorstellen dat er belastingplichtigen zijn die de regeling belastingrente onrechtvaardig vinden. Aan het vergoeden van belastingrente komt de Belastingdienst immers minder vaak toe dan in het verleden. Reden hiervoor is dat is aangesloten bij de gekozen systematiek in de Awb dat een bestuursorgaan rente vergoedt vanaf het moment dat het bestuursorgaan in verzuim is. Door de huidige renteregeling worden 8 miljoen belastingplichtigen, anders dan in het verleden ter zake van de heffingsrente, niet meer met rente geconfronteerd en is het sparen bij de fiscus verleden tijd.2
Wat is het beleid op dit punt? Klopt het dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting, zoals het artikel stelt? Indien dit het geval is, bent u dan bereid om hier wel beleid voor te maken?
De regeling van de belastingrente is neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het klopt dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting in deze situaties. Dat komt doordat in de regeling belastingrente niet langer het behalen van een economisch voor- of nadeel centraal staat. Natuurlijk is het denkbaar de wettelijke bepalingen rond het rekenen en vergoeden van rente over belastingen te veranderen maar dat vraagt uiteraard passende dekking.
In welke gevallen wordt er geen rente vergoed over teveel betaalde belasting door de Belastingdienst en waarom niet?
De inspecteur vergoedt belastingrente ingeval hij er te lang over doet een belastingaanslag met een uit te betalen bedrag vast te stellen, indien die aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte of een ingediend (herzienings)verzoek is.3 De ontvanger vergoedt invorderingsrente als een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag niet binnen zes weken na dagtekening is uitbetaald of verrekend. Zo’n vergoeding van invorderingsrente vindt niet plaats als het aan de schuld van de belastingplichtige zelf is te wijten dat de uitbetaling niet tijdig kan plaatsvinden. Wanneer een belastingschuldige echter om uitstel van betaling heeft verzocht en dat verzoek door de ontvanger is geweigerd, waarna de belastingschuldige tot betaling is overgegaan, wordt bij latere vermindering of vernietiging van die aanslag eveneens invorderingsrente vergoed. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van zes maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven naar aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende gerechtelijke procedure een reeds betaalde aanslag of een navorderingsaanslag wordt verminderd of wordt vernietigd, dan wel een aanslag of navorderingsaanslag ambtshalve wordt verminderd, wordt geen belastingrente vergoed. In geval van bezwaar of een daarop volgende beroepsprocedure kan de belanghebbende namelijk uitstel van betaling krijgen.
Hoeveel rente ontvangt de Belastingdienst en hoeveel rente vergoedt de Belastingdienst, opgesplitst naar particulieren en bedrijven, per jaar over de afgelopen 5 jaar en in bedragen en aantal gevallen? Wat kost dit particulieren en bedrijven uiteindelijk?
Hieronder is aangegeven hoeveel belastingrente (incl. heffingsrente volgens de oude regeling) door de Belastingdienst wordt ontvangen en vergoed. Daarnaast is bekend bij hoeveel belastingaanslagen belastingrente in rekening wordt gebracht c.q. vergoed. Vanuit de administratie van de Belastingdienst is alleen voor dit laatste gegeven een uitsplitsing naar particulieren en ondernemers mogelijk. Dit leidt tot de volgende opstelling.
2012
2013
2014
2015
2016
bedrag ontvangen belastingrente (x € mln)
715
439
507
561
617
bedrag vergoede belastingrente (x € mln)
659
272
265
220
153
aantal aanslagen met in rekening gebrachte belastingrente (x1000)
4.036
2.292
2.293
2.496
2.573
– waarvan particulieren
2.133
765
727
811
773
– waarvan ondernemers
1.903
1.527
1.566
1.685
1.800
aantal aanslagen met vergoede belastingrente (x 1.000)
7.924
1.553
596
610
348
– waarvan particulieren
5.686
830
296
318
171
– waarvan ondernemers
2.238
723
300
292
177
In hoeverre bent u van mening dat er sprake is van een oneerlijke of onevenwichtige behandeling? Deelt u de mening dat het normaal is dat als je rente heft, je ook rente vergoedt, zeker omdat het gaat om hoge rentes (4% voor particulieren en 8% voor bedrijven)? Zo nee, waarom niet?
Onder de bestaande renteregeling wordt er zowel rente betaald als vergoed door de Belastingdienst. Tegelijkertijd ben ik mij bewust dat de huidige wettelijke regeling een zekere asymmetrie met zich meebrengt. Uit de tabel in het antwoord op vraag 7 blijkt al dat een wijziging van de systematiek een behoorlijke budgettaire derving tot gevolg kan hebben.
Aangifte schenkbelasting |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de aangifteformulieren erf- en schenkbelasting pas respectievelijk april 2017 en mei 2017 beschikbaar zullen zijn op de website van de Belastingdienst, terwijl de invoering van de nieuwe regels reeds op 1 januari 2017 heeft plaatsgevonden? Kunt u dat verschil verklaren? Waarom konden de formulieren niet eerder beschikbaar zijn?
Met ingang van 1 januari 2017 is artikel 21 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 vervallen. Dit artikel regelde een ontheffingsmogelijkheid van bij belastingaangiftes geldende vormvoorschriften. Het vervallen van deze ontheffingsmogelijkheid betekent dat voor aangiftes ter zake van overlijdens en schenkingen die plaatsvinden na 1 januari 2017 gebruik moet worden gemaakt van het door de Belastingdienst ter beschikking gestelde digitale of papieren formulier. De formulieren worden gewoonlijk ter beschikking gesteld in februari van het jaar waar ze betrekking op hebben. Dit jaar is dat een aantal weken later. Het aangifteformulier voor de erfbelasting staat sinds eind maart online, het aangifteformulier voor de schenkbelasting per 9 mei. De verklaring voor deze vertraging is dat per 2017 verschillende aanpassingen in de formulieren moesten worden doorgevoerd, hetgeen meer dan gewoonlijk drukte op de capaciteit binnen deze kleine middelen. Het gaat dan om de aanpassingen als gevolg van wijzigingen in de schenkingsvrijstelling eigen woning en wijzigingen als gevolg van de noodzaak de biljetten volledig dekkend te maken. Met dat laatste wordt bedoeld dat iedere mogelijke fiscale omstandigheid op het formulier ingevuld moet kunnen worden, omdat niet meer met vormvrije bijlagen kan worden gewerkt bij bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat er geen belastingrente over de aanslag betaald hoeft te worden wanneer een aangifte erfbelasting binnen 19 weken na de overlijdensdatum wordt ingediend?
Als hoofdregel geldt dat bij erfbelasting geen belastingrente in rekening wordt gebracht indien de aangifte 19 weken voor de gebruikelijke aangiftedatum (8 maanden na overlijden) wordt gedaan.
Welke knelpunten kunnen ontstaan bij aangiftes waarbij het niet mogelijk is deze in te dienen binnen de termijn waarvoor geen belastingrente is verschuldigd, onder meer doordat het aangifteformulier niet tijdig beschikbaar is (volgens de website van de Belastingdienst per april 2017)?
Gelet op de geldende aangiftetermijn voor erfbelasting (de aangifte moet binnen 8 maanden na overlijden worden gedaan) ontstaan geen problemen met het tijdig doen van aangifte als gevolg van het later beschikbaar komen van de aangifteformulieren. Naar verwachting kunnen in juni de eerste voorlopige aanslagen 2017 worden opgelegd. De nabestaanden van overledenen van begin januari kunnen dan op tijd worden voorzien van een belastingaanslag zonder dat zij geconfronteerd worden met belastingrente.
Voor schenkbelasting geldt dat de aangifte pas uiterlijk op 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de schenking wordt gedaan, hoeft te worden ingediend. Bij schenkbelasting wordt geen belastingrente berekend.
Als er belastingbetalers zijn die normaal in aanmerking zouden komen voor het niet-verschuldigd zijn van belastingrente, maar waarvoor deze mogelijkheid vervalt als gevolg van het te laat online zetten van de aangifteformulieren: zou u voor deze gevallen kunnen nagaan of het mogelijk is dat de belastingrente niet wordt geïnd? Zo nee, is er een andere manier om aan deze belastingbetalers tegemoet te komen?
Gelet op het antwoord op vraag 3 zal deze situatie zich niet voordoen.
Bent u bereid om enige coulance in acht te nemen bij het verschuldigd zijn van belastingrente, aangezien er door het te laat beschikbaar komen van de formulieren weinig of geen tijd meer is om tijdig aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen, gelet op de noodzakelijke tijdige duidelijkheid van de belastingbetaler, de onderhavige vragen uiterlijk medio april beantwoord worden?
Ja.
De campagne in Nederland voor het referendum in Turkije |
|
Jasper van Dijk |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse tak van de AK-partij van de Turkse president Erdogan busvervoer regelt voor Ja-stemmers van het referendum in Turkije?1
Het aanbieden van vervoer naar stemlokalen, door bijvoorbeeld politieke partijen of anderen, is in Nederland niet ongebruikelijk. Het is daarbij wel gebruikelijk dat het vervoer openstaat voor iedereen. Dat zowel het Ja-kamp als het Nee-kamp in het Algemeen Dagblad aangeven dat zij het vervoer speciaal voor hun eigen achterban hebben geregeld, is een bevestiging van de grote verdeeldheid in de Turks Nederlandse gemeenschap.
Wat is voorts uw reactie op het bericht dat het Nee-kamp busvervoer regelt, uitsluitend voor Nee-stemmers?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat opkomst bevorderende maatregelen (busvervoer) zich exclusief richten op Ja-stemmers dan wel Nee-stemmers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat een campagnevoerder van het Nee-kamp tijdens het flyeren te horen kreeg dat hij moest vertrekken omdat hij anders in elkaar werd geslagen?
Intimidatie en bedreiging zijn onaanvaardbaar. Als daar sprake van is, dan is het belangrijk dat mensen aangifte doen. Het aantal aangiftes in Nederland dat mogelijk in verband kan worden gebracht met interne Turkse aangelegenheden is, met uitzondering van de incidentele stijging rondom de couppoging vorig jaar zomer, redelijk stabiel. De politie handhaaft de openbare orde indien dit noodzakelijk is, zoals dat ook rond de stemlocaties voor het referendum is gebeurd.
Komen dergelijke intimidaties en bedreigingen vaker voor gedurende deze campagne? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich nog uw antwoord op eerdere vragen dat «het ontplooien van politieke activiteiten in Nederland is geoorloofd, ook door buitenlandse partijen, indien daarbij de wettelijke grenzen niet worden overschreden»?2
Ja.
Deelt u de mening dat intimidatie onaanvaardbaar is, dus ook in het kader van deze campagne? Valt het uitsluitend busvervoer aanbieden aan Ja- dan wel Nee-stemmers binnen de wettelijke grenzen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Intimidatie is onaanvaardbaar. Mensen moeten in vrijheid hun democratische rechten kunnen uitoefenen. Het aanbieden van busvervoer aan kiesgerechtigden exclusief voor bepaalde groepen valt binnen de wettelijke grenzen.
Waar ligt voor u de grens voor wat acceptabel is qua beïnvloeding van Turkse Nederlanders? Is die grens inmiddels bereikt? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Het kabinet vindt het ongewenst dat buitenlandse overheden keuzes van Nederlandse burgers openlijk dan wel heimelijk proberen te beïnvloeden. Het kabinet is hierover altijd helder geweest naar de Turkse autoriteiten en treedt stevig en consequent op wanneer dergelijke beïnvloeding plaatsvindt. Het optreden van het kabinet eind vorig jaar naar aanleiding van berichten over rapportages die de attaché Religieuze Zaken van de Turkse ambassade in Nederland aan Ankara stuurde (over vermeende banden van Nederlandse organisaties en burgers met de Gülen-beweging), is hier een concreet voorbeeld van.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een Turks-Nederlandse journalist met de dood wordt bedreigd vanwege zijn interview met Mark Rutte?3
Het kabinet acht persvrijheid een zeer groot goed. Het is onacceptabel dat journalisten bedreigd worden in de uitoefening van hun werk. Het kabinet roept mensen die bedreigd worden op hiervan aangifte te doen bij de politie.
Het is van belang dat deze signalen serieus worden genomen en mensen die over de schreef gaan dit niet vrijblijvend kunnen doen.
De betreffende journalist heeft meerdere malen aangifte gedaan. De recherche heeft de zaak in onderzoek. In het belang hiervan kunnen er op dit moment geen mededelingen worden gedaan. Ook over eventuele maatregelen ter bescherming van de aangever doet de politie zoals gebruikelijk geen uitspraken.
Is het waar dat deze journalist al zeven keer aangifte heeft gedaan? Wat onderneemt u om aan deze onaanvaardbare bedreigingen een eind te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat werklui inbreuk zouden hebben gemaakt op de ‘huisvrede’ van krakers |
|
Alexander Kops (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werklui bij gekraakt pand weggestuurd wegens «huisvredebreuk»»?1
Ja.
Hoe rechtvaardigt u het dat de «huisvrede» van krakers, die aldus onrechtmatig in een pand verblijven, wordt beschermd?
De wijze waarop het kraakverbod wordt gehandhaafd is een lokale aangelegenheid. Per gemeente, zo ook in Amsterdam, worden afspraken gemaakt in de lokale driehoek. Het OM heeft hiervoor een richtlijn opgesteld. Over de lokale afspraken wordt door de burgemeester verantwoording afgelegd in de gemeenteraad. Over dit specifieke geval doe ik dan ook geen uitspraken.
Wel kan ik u in algemene zin meedelen hoe het wettelijk gezien mogelijk is dat de huisvrede van krakers in sommige gevallen beschermd kan zijn. Artikel 138 Wetboek van Strafrecht geeft aan dat er sprake is van huisvredebreuk wanneer iemand een woning of besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende direct verwijdert. Dit artikel beoogt het huisrecht, dat wordt ontleend aan feitelijke bewoning, te beschermen. Daarbij is niet van belang of die bewoning rechtmatig geschiedt, ook onrechtmatige bewoning kan feitelijke bewoning zijn. Dit betekent dat ook in omstandigheden van onrechtmatig gebruik van de woning zoals bij bewoning door krakers, er sprake kan zijn van «wederrechtelijk» binnendringen zoals bedoeld in de bovenstaande definitie van huisvredebreuk.2
Dientengevolge worden ook krakers beschermd tegen huisvredebreuk, mits wordt vastgesteld dat sprake is van feitelijke bewoning. Om te kunnen spreken van huisvredebreuk, is dan nog wel de vraag of daadwerkelijk sprake was van wederrechtelijk binnendringen. Daarvoor is onder meer van belang of het voor de binnentreder duidelijk was dat hij tegen de wil van de bewoners de woning betrad.
Bent u van mening dat dit de wereld op z’n kop is? Bent u van mening dat krakers zich schuldig maken aan huisvredebreuk en simpelweg uit het betreffende pand gegooid dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik kenbaar gemaakt waarom ik geen oordeel geef over het specifieke geval in Amsterdam.
In algemene zin kan ik u meedelen dat kraken sinds 1 oktober 2010 te allen tijde verboden is volgens de Wet kraken en leegstand. Ontruiming van een gekraakt pand is mogelijk op basis van artikel 551a Wetboek van Strafvordering. Het Openbaar Ministerie is de centrale partij om te bepalen of er sprake is van kraken en of hiertegen strafrechtelijk zal worden opgetreden. Dit neemt niet weg dat in de verschillende driehoeksoverleggen tussen gemeenten, politie en het OM afspraken zijn gemaakt over het bij elkaar brengen van alle relevante informatie. Zo is voor het OM van groot belang te weten wat de bedoelingen van de eigenaar met een leegstaand pand zijn om te beslissen over de urgentie van ontruiming en eventuele vervolging.
Wel is het mogelijk, zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2, dat de huisvrede van krakers in sommige gevallen beschermd is.
Waarom wordt het kraakverbod klaarblijkelijk niet (afdoende) gehandhaafd?
Uit de evaluatie van de Wet kraken en leegstand, waarover ik uw Kamer eerder informeerde3, blijkt in algemene zin dat het kraakverbod wel degelijk wordt gehandhaafd en dat gekraakte panden worden ontruimd.
Zoals ik ook op de twee voorgaande vragen heb geantwoord is het de verantwoordelijkheid van het lokale gezag om het kraakverbod te handhaven. De verantwoording daarover dient lokaal plaats te vinden. Ik doe over deze specifieke situatie dan ook geen uitspraken, noch geef ik een oordeel over de handhaving op grond van deze specifieke casus.
Bent u van mening dat niet de krakers, maar de eigenaren beschermd dienen te worden? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dat (meer) te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het doel van de Wet kraken en leegstand is juist eigenaren te beschermen. Evenals mijn ambtsvoorganger stel ik mij op het standpunt dat de bedoeling van de wet ten aanzien van de algehele strafbaarstelling van kraken voldoende is uitgekomen. Door de nieuwe strafbaarstelling en de ontruimingsbepaling is de handhaving efficiënter geworden en verloopt de opsporing sneller.
Ik ben dan ook van oordeel dat het huidige instrumentarium volstaat om het beoogde doel te realiseren.
De risico’s van een curettage na een miskraam of tijdens een abortus provocatus |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum, waarin onderzoek gedaan werd naar de risico’s van curettage na een miskraam?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat curettage weliswaar effectief is, maar dat deze potentieel schadelijke invasieve ingreep tegelijkertijd risico’s met zich meebrengt op complicaties, zoals een verhoogde kans op vroeggeboorte tijdens een volgende zwangerschap en verklevingen in de baarmoeder die tot verminderde vruchtbaarheid kunnen leiden?
Het onderzoek gaat in op de behandeling van vrouwen die tijdens het eerste trimester van hun zwangerschap een miskraam kregen. Er is een verschil tussen een curettage welke voor spoedindicatie moet worden verricht of een curettage zonder acuut karakter. In de verdere beantwoording van de vraag neem ik de eerste groep niet mee.
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) geeft allereerst aan dat curettage een zeer veilige medische behandeling is, met een zeer kleine kans op complicaties. Zij kunnen zich vinden in de conclusie van de onderzoekers dat er ook goede alternatieve behandelingen bestaan zoals afwachtend beleid of een medicamenteuze behandeling. De kleine kans op beschadigingen aan het baarmoederslijmvlies door curettage kunnen hierdoor worden voorkomen. Een curettage wordt bij een miskraam alleen uitgevoerd als hiervoor een medische noodzaak bestaat zoals hevig bloedverlies of koorts.
Hoe gaat u bevorderen dat ziekenhuizen na een spontane miskraam veel vaker een afwachtend beleid voeren om het lichaam de kans te geven zelf de baarmoeder te verschonen?
Beroepsgroepen gaan over de inhoud van de zorg en het is ook aan hen om te zorgen dat richtlijnen up to date zijn en gebaseerd zijn op de laatste stand van de wetenschap. De beroepsgroep heeft een kwaliteitcirkel/cyclus, waarbij richtlijnen worden gemaakt met de laatste stand van de wetenschap. Richtlijnen worden ook aangepast als er wezenlijk nieuw wetenschappelijk bewijs is. Informatiefolders voor patiënten zijn gebaseerd op informatie uit richtlijnen en worden zo nodig ook aangepast.
In dit geval betekent het dat na het uitkomen van onder andere deze studie de NVOG nagaat of de richtlijn met betrekking tot miskramen op korte termijn aangepast dient te worden.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten in het licht van het feit dat er bij 77,5% van de abortussen provocatus wordt gecuretteerd?3
Het onderzoek gaat in op curretage na een miskraam en niet over curretage vanwege een abortus provocatus. Dit zijn twee verschillende en daarmee niet vergelijkbare situaties. In het geval van een miskraam kan de niet-levensvatbare vrucht soms al weken in de baarmoeder verblijven en is daardoor in het algemeen lastiger te curreteren. Daarnaast verschilt de behandeltechniek omdat er gewerkt wordt met ander instrumentarium.
Vindt u het wenselijk dat het aantal curettages bij abortus provocatus, net als na een spontane miskraam, afneemt? Welke mogelijkheden ziet u daarvoor?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 3 aangeef is het aan de beroepsgroepen om te zorgen dat richtlijnen up to date zijn en gebaseerd zijn op de laatste stand van de wetenschap.
Kunt u aangeven of álle vrouwen, vóórdat zij een curettage na een miskraam of in verband met een abortus provocatus ondergaan, volledig en correct geïnformeerd worden over de risico’s die curettage met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Het is wettelijk geregeld dat patiënten recht hebben op duidelijke informatie zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen. In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is ook geregeld dat een arts patiënten informeert over de risico’s en alternatieven van een behandeling. Dit geldt ook voor de situatie als een vrouw een curettage ondergaat.
Verder bereid ik samen met de Minister van Veiligheid en Justitie een wijziging voor van de WGBO. Het wetsvoorstel strekt ertoe de positie van de patiënt verder te verduidelijken en te versterken. Naast de informatieplicht van de hulpverlener wordt verduidelijkt dat er overleg tussen de patiënt en de hulpverlener plaats moet vinden. Dit sluit aan op ontwikkelingen in de praktijk waarin het beeld over de zorgrelatie is veranderd: van een eenzijdige informatieplicht naar steeds
meer «samen beslissen». Het wetsvoorstel ligt nu ter advisering voor bij de Raad van State.
Volgens de beroepsgroepen wordt iedere vrouw mondeling geïnformeerd over de risico’s van een curettage in relatie met de waarschijnlijkheid van het optreden ervan. Het bespreken van risico’s staat ook expliciet vermeld in de richtlijn behandeling van vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaan.
Overtreden artsen, die vrouwen niet vooraf van de risico’s van curettage op de hoogte brengen, volgens u de wettelijke verplichting van geïnformeerde toestemming die volgt uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle vrouwen voordat curettage plaatsvindt, volledig en correct geïnformeerd worden over de risico’s die deze behandeling met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 6.
De aangekondigde evaluatie van de helikopterlaagvlieggebieden |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Uitblijven evaluatie laagvliegen wekt woede»?1
Ja.
Klopt het dat een voorgenomen evaluatie van de situering van de helikopterlaagvlieggebieden, zoals die in 2014 zou plaatsvinden, nog altijd niet is uitgevoerd?2 Wat zijn de achterliggende oorzaken hiervan?
De evaluatie is later begonnen omdat eerst is gewacht op een uitspraak van de Raad van State in een beroepszaak tegen de Natuurbeschermingswetvergunning voor militaire vliegactiviteiten met helikopters binnen de helikopterlaagvlieggebieden. De laagvlieggebieden die Defensie gebruikt overlappen deels met Natura 2000-gebieden. In de tweede plaats heeft de reorganisatie en de vermindering van stafcapaciteit aan de vertraging bijgedragen.
De evaluatie is nu gaande. Eerst wordt vastgesteld hoe de behoefte aan laagvliegoefeningen zich heeft ontwikkeld sinds de vorige evaluatie, zowel kwalitatief als kwantitatief. Ook wordt in kaart gebracht hoeveel er per gebied is geoefend, zowel overdag als ’s nachts. Ten slotte worden de klachten geanalyseerd. De versie van het rapport die voor eind maart was toegezegd was onvoldoende uitgewerkt om aan de klankbordgroep te worden voorgelegd.
Kunt u inzicht geven in het plan van aanpak en het specifieke tijdpad met betrekking tot de uitvoering van de evaluatie nadat deze meermaals is uitgesteld?
Ik heb de voorzitter van de klankbordgroep, burgemeester Noordergraaf van de gemeente Woudrichem, een brief geschreven, waarin ik toezeg dat de klankbordgroep eind mei 2017 alsnog het toegezegde conceptrapport krijgt voorgelegd. Deze versie bevat ook een eerste inventarisatie van oplossingsrichtingen om de laagvliegoefeningen meer te spreiden. Deze oplossingsrichtingen worden vervolgens besproken met de klankbordgroep en met de meest betrokken ministeries. Dat zijn het Ministerie van Economische Zaken, eerstverantwoordelijk ministerie voor de uitvoering van de Natuurbeschermingswet, en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in verband met het gebruik van het luchtruim. De evaluatie moet voor het einde van dit jaar uitmonden in een voorstel op welke wijze meer spreiding van laagvliegoefeningen mogelijk is.
Heeft u weet van de ontevredenheid die het niet nakomen van afspraken met betrekking tot de evaluatie veroorzaakt bij de klankbordgroep Maas/Waal en bij bewoners en bestuurders in de omgeving van de helikopterlaagvlieggebieden? Bent u bijvoorbeeld op de hoogte van een burgerpetitie om het aantal helikoptervluchten terug te dringen? Op welke wijze houdt u rekening met deze ontevredenheid?
Ja. Binnenkort zal de plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten spreken met de voorzitter van de klankbordgroep om uiteen te zetten hoe Defensie de evaluatie voor het einde van dit jaar alsnog tot een goed einde zal brengen. Hopelijk kan binnenkort op grond van het conceptrapport het gesprek met de klankbordgroep worden hervat.
Wat is sinds 2013 de trend als het gaat om de aard en het aantal van de gemelde klachten omtrent (geluids)overlast als gevolg van laagvliegoefeningen? Op welke wijze worden overlast- of schademeldingen als gevolg van laagvliegen afgehandeld?
In 2013 kwamen uit het Maas-Waalgebied 234 klachten, in 2014 87, in 2015 116 en in 2016 308 klachten. In de evaluatie zal de relatie tussen aantallen klachten en het daadwerkelijk gebruik van dit laagvlieggebied nader worden onderzocht.
De klachten hebben betrekking op:
Alle klachten worden genoteerd en met de klagers wordt contact opgenomen. In alle contacten onderstreept Defensie dat laagvliegoefeningen noodzakelijk blijven voor de geoefendheid van helikopterpiloten en daarmee voor de veiligheid van Nederland, dichtbij en ver weg. Waar mogelijk worden maatwerkoplossingen toegepast, zoals de toezegging aan de gemeente Aalburg dat de Chinook helikopters de komende twee jaar de locatie van een project dat de stabilisatie van woningen beoogt om zo verzakking te voorkomen, zullen mijden.
Meldingen van schade door toedoen van Defensie worden behandeld door de Sectie Claims van het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening van het Commando DienstenCentra, die kan overgaan tot schadevergoeding.
In hoeverre worden, zoals afgesproken in de klankbordgroep Maas/Waal, de juiste personen en instanties tijdig geïnformeerd over oefeningen en vluchten die ruim van te voren bekend zijn? Heeft deze communicatie bijgedragen aan vermindering van de (ervaren) overlast als gevolg van laagvliegoefeningen?
Oefeningen die bijzonder zijn vanwege hun omvang of de uitgevoerde activiteiten worden met een persbericht onder de aandacht gebracht van lokale en regionale media. Dat geldt ook voor avond- en nachtvluchten. Ook via sociale media (twitter) worden aankondigingen verspreid. In geval van ontheffingen voor bijzondere oefeningen wordt overlegd met de desbetreffende gemeenten om afspraken te maken over de communicatie.
Gemeenten stellen actieve communicatie op prijs. Of actieve communicatie leidt tot minder klachten is niet onderzocht.
Wat gaat u concreet doen om te garanderen dat de aangekondigde evaluatie alsnog op korte termijn zal plaats vinden en om de klankbordgroep Maas/Waal hierover op adequate wijze te informeren?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Het bericht ‘Verdachte van verkrachting meisje komt niet opdagen, zaak uitgesteld’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht over een verdachte van de verkrachting van een meisje die niet komt opdagen waardoor de zaak is uitgesteld?1
Ja.
Hoe kan het dat een verdachte van zo’n gruwelijk misdrijf al bijna twee jaar vrij rondloopt?
De verdachte is door de rechter-commissaris in bewaring gesteld. De raadkamer van de rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat er voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden, maar geen of onvoldoende wettelijke gronden voor verdere voorlopige hechtenis. De vordering gevangenhouding is derhalve door de rechtbank afgewezen op 24 februari 2016, waarna de verdachte in vrijheid is gesteld.
Waarom is deze gevaarlijke kinderverkrachter niet voor dit feit in voorlopige hechtenis gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rechter-commissaris heeft de beslissing genomen deze gevaarlijke kinderverkrachter in de maatschappij los te laten? Hoe gaat u deze rechter-commissaris voor dit handelen sanctioneren?
Het is niet aan mij als Minister van Veiligheid en Justitie om te treden in beslissingen genomen door een onafhankelijk rechterlijk college.
Het strafrechtelijk onderzoek in onderhavige zaak is nog gaande en derhalve kan ik hierover geen uitspraken doen. Voor een nadere toelichting over het delen van informatie die relevant kan zijn voor een strafrechtelijk onderzoek verwijs ik u naar de brief die mijn ambtsvoorganger op 21 december 2016 naar uw Kamer heeft gestuurd.2
Deelt u de mening dat het feit dat, zolang deze gevaarlijke kinderverkrachter spoorloos is, er een risico bestaat dat hij weer nieuwe slachtoffers maakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat in de toekomst zulke knettergekke beslissingen niet meer genomen worden en verdachten van (kinder)verkrachting tot en met het vonnis in een cel worden gestopt?
Zie antwoord vraag 4.
De uitverkoop van slecht geïsoleerde corporatiewoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Cobouw dat woningcorporaties vooral slecht geïsoleerde huurwoningen verkopen?1
Bij verkopen in een verder verleden is niet of onvoldoende bekend wat het energielabel was op moment van verkoop, daar pas sinds 1 januari 2015 het energielabel bij verkoop verplicht is. Van het totale woningbezit van corporaties heeft momenteel ongeveer 70% een energielabel C of lager. Corporatiewoningen met energielabel B of hoger zijn vaak in de afgelopen jaren gerealiseerd via nieuwbouw of renovatie. Het ligt voor de hand dat zij dergelijke woningen betaalbaar blijven verhuren aan de doelgroep en niet verkopen. Ik heb daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de labelverdeling van verkochte bestaande huurwoningen in eerdere jaren hiervan afwijkt.
Klopt het dat van alle verkochte corporatiewoningen tussen 2014 en 2016 ongeveer 90% een energielabel C of lager had, en hoe is de ontwikkeling van de verkoop van huurwoningen met een laag energielabel geweest sinds de start van het kabinet Rutte I tot aan nu? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van een corporatiedirecteur en een medewerker van Platform 31 dat het een bewuste strategie is van woningcorporaties om slecht geïsoleerde huurwoningen met een laag energielabel in de uitverkoop te doen om zo het gemiddelde van de energielabels op te krikken en er daarmee zelf beter van te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen dat corporaties een strategie hanteren waarin zij enkel door verkoop van woningen met lage energielabels hun voorraad naar gemiddeld label B willen brengen. De corporaties investeren juist steeds meer in energiebesparende maatregelen (zie ook antwoord op vraag 7). Ten opzichte van de totale voorraad van 2,4 miljoen corporatiewoningen hebben de door Cobouw benoemde aantallen verkochte woningen aan niet-corporaties (circa 43.000 van 2014 tot 2016) een gering effect op het gemiddelde label van corporaties.
Hoe gaat u bovengenoemde strategie doorbreken en zorgen dat het betaalbaar verduurzamen van de woningvoorraad het doel wordt in plaats van het verkleinen van de sociale huursector door verkoop te stimuleren?
Uit de rapportages Volkshuisvestelijke voornemens woningcorporaties 2015–2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 402) en Voornemens Volkshuisvestelijke prestaties corporaties 2016–2020 (Kamerstuk 29 453, nr. 421) blijkt dat corporaties de laatste jaren meer investeren in energiemaatregelen. In 2013 investeerde de sector € 164 miljoen en dat is in 2014 en 2015 gestegen naar respectievelijk € 199 miljoen en € 257 miljoen. Realisatiecijfers over recentere jaren zijn nog niet bekend, maar ten tijde van het laatstgenoemde rapport werd een stijging verwacht tot € 613 miljoen in 2017.
Zoals u in de brief van 11 november 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 483) is gemeld, is echter duidelijk geworden dat het niet waarschijnlijk is dat de tot nog toe geleverde inspanningen en de geprognosticeerde investeringen voldoende zijn om ultimo 2020 een gemiddeld label B voor corporatiewoningen te halen. Er zijn dus meer investeringen nodig en corporaties beseffen dat ook steeds meer. Daarnaast zullen nadere wettelijk maatregelen uitgewerkt worden, gericht op het verbeteren van de energetische kwaliteit van de corporatiewoningen. Ik zal u voor de zomer informeren over de verdere uitwerking en de daarvoor benodigde investeringen van corporaties.
Bent u met de Triodos Bank van mening dat de verkoop van tochthuizen moet stoppen en dat geïnvesteerd moet worden in het opknappen van huurwoningen, zodat huurders in een betaalbare en energiezuinige huurwoningen kunnen wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de afspraak dat gemiddeld energielabel B gehaald moet worden per 2021 zich tot de uitverkoop van huurhuizen met lage energielabels, waardoor er op papier een verbetering lijkt te zijn maar in de werkelijkheid het milieu en huiseigenaren met energieslurpende woningen worden opgescheept? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de investeringen in energiebesparing door woningcorporaties per jaar vanaf 2013 en hoeveel euro is voor 2017 en de jaren daarna nodig om de afspraak van een gemiddeld energielabel B per 2021 te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van «passend toewijzen» en van de verhuurderheffing voor de investeringsruimte van woningcorporaties op het gebied van energiebesparing en verduurzaming? Kunt u hiervan een gedetailleerd financieel overzicht verstrekken?
Uit de evaluatie van de verhuurderheffing (Kamerstuk 32 847, nr. 248), het Sectorbeeld 2016 van de Autoriteit woningcorporaties (Kamerstuk 29 453, nr. 430) en de indicatieve bestedingsruimte (Kamerstuk 29 453, nr. 418) blijkt dat de investeringsruimte in de sector de laatste jaren is toegenomen. Daarin is reeds rekening gehouden met de effecten van de verhuurderheffing en passend toewijzen.
Dit voorjaar zal ik een geactualiseerde IBW publiceren.
De ongekend hoge winstuitkeringen van bedrijven |
|
Maarten Hijink , Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bedrijven, uit angst om te worden overgenomen, ongekend veel winst uitkeren?1
In Nederland dienen de raad van bestuur en de raad van commissarissen van een beursonderneming zich in algemene zin naar het belang van de vennootschap te richten. Het bestuur en de commissarissen hebben de integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van alle bij de vennootschap betrokken belangen, waaronder die van werknemers, aandeelhouders, leveranciers en andere belanghebbenden. De beslissing om al dan niet tot dividenduitkering over te gaan is primair aan de onderneming zelf; het is de algemene vergadering van aandeelhouders die de jaarrekening vaststelt inclusief de bestemming van de winst.
In het in vraag 1 aangehaalde bericht wordt verwezen naar het jaarlijkse dividendonderzoek van het Financieele Dagblad. Uit dit onderzoek volgt dat ondernemingen tot hogere dividenduitkeringen zijn overgegaan dan het jaar ervoor. Het Financieele Dagblad schrijft de hogere dividenduitkeringen toe aan winstherstel na een verbetering van het economisch klimaat en het grotere optimisme van bedrijven over de toekomst2. Uit dit dividendonderzoek volgt ook dat de bedrijfswinsten sneller zijn gestegen dan de dividenden met als gevolg dat de pay-out-ratio, het deel van de winst dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders, is gedaald3.
Verwacht u dat de komende tijd meer Nederlandse bedrijven die van strategisch belang zijn, zullen worden overgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is een toename van overname-activiteiten in Europa, waaronder in Nederland, te zien. Factoren die hieraan bijdragen zijn onder meer toenemende winstgevendheid van bedrijven, ruim monetair beleid en de relatief lage koers van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Of beursondernemingen daadwerkelijk worden overgenomen hangt af van veel factoren en is primair aan bedrijven en aandeelhouders zelf.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw pleidooi om de wet uit te breiden waarmee de regering de overname van strategisch belangrijke Nederlandse concerns kan tegenhouden, zodat deze voor een breder deel van het bedrijfsleven geldt?2 Op welke sectoren dient deze wet van toepassing te zijn?
De Minister van Financiën doelde met uitbreiding van de wet op het wetsvoorstel voorkoming ongewenste zeggenschap telecommunicatie dat de Minister van Economische Zaken in februari 2017 in consultatie heeft gebracht. Dit wetsvoorstel is opgesteld naar aanleiding van de uitkomsten van een ex-ante analyse telecom. Hierbij is in kaart gebracht wanneer bij buitenlandse investeringen in Nederlandse telecombedrijven een risico voor de nationale veiligheid aan de orde zou kunnen komen en of het bestaande instrumentarium met betrekking tot ongewenste zeggenschap voor telecommunicatie dan voldoende uitkomst biedt. Het wetsvoorstel introduceert de bevoegdheid voor de Minister van Economische Zaken om het houden of verkrijgen van overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verbieden als deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector en hierdoor de nationale veiligheid of openbare orde in gevaar kan komen. De in het kader van de openbare consultatie verkregen reacties worden thans beoordeeld. De Minister van Economische Zaken zal de Tweede Kamer separaat informeren over de voortgang hiervan. Daarnaast zijn momenteel meerdere ex-ante-analyses van sectoren met een vitaal proces5 gaande of in voorbereiding. Op basis van de uitkomsten van een dergelijke analyse zal besluitvorming plaatsvinden over de vraag of aanvullende maatregelen wenselijk zijn. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de Tweede Kamer periodiek informeren over de voortgang van de ex-ante-analyses.
In het Financieele Dagblad van dinsdag 29 maart3 zegt de heer Hommen dat er in bijna alle landen regels en wetten zijn waaraan overnames moeten voldoen, maar dat de regels in Nederland eigenlijk vrij simpel zijn en aandeelhouders het hier eigenlijk voor het zeggen hebben; bent u dit met hem eens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er betere regelgeving komt omtrent overnames?
In Nederland geldt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken stakeholders. Dit betreft niet alleen aandeelhouders, maar ook werknemers, leveranciers en andere belanghebbenden. Bestuurders en commissarissen dienen te handelen in het belang van de vennootschap en de aan haar verbonden onderneming met inachtneming van de gerechtvaardigde belangen van de stakeholders.
Het ondernemingsbestuur is in Nederland geregeld in wetgeving en in de Nederlandse corporate governance code. De wet biedt het uitgangspunt met regels voor onder meer de inrichting van een vennootschap. De code die van toepassing is op beursondernemingen via het pas toe of leg uit-beginsel geeft verdere invulling van de regels voor Nederlandse beursvennootschappen. De code bevat principes en best practice bepalingen met betrekking tot de verhouding tussen het bestuur, de raad van commissarissen en de (algemene vergadering van) aandeelhouders. Na de invoering van de Code Tabaksblat (de voorganger van de huidige corporate governance code) zijn aandeelhouders een volwaardiger rol gaan spelen in het systeem van checks and balances in de vennootschap. Het bestuur is verantwoordelijk voor de strategische koers van de vennootschap.
Alle Europese landen hebben wet- en regelgeving waaraan overnames moeten voldoen. Deze wet- en regelgeving vloeit mede voort uit (de implementatie van) de Europese Overnamerichtlijn7. Binnen de grenzen van de geldende richtlijnen en verdragen, waaronder de vrijheid van kapitaal en het recht op eigendom, is het in beginsel aan de lidstaten zelf om te beoordelen op welke wijze zij de onderdelen van de Overnamerichtlijn die zien op de mogelijkheden van doelvennootschappen om zich te beschermen regelen. Dit geldt ook voor de onderdelen van de Overnamerichtlijn die zien op de doorbraak van bepaalde belemmeringen voor de overdracht van effecten en de uitoefening van het stemrecht. Zo biedt de Overnamerichtlijn de mogelijkheid om te bepalen dat het bestuur en de raad van commissarissen in het geval van een openbaar bod geen handelingen mogen verrichten die het slagen van het bod kunnen frustreren, tenzij de algemene vergadering van aandeelhouders hieraan goedkeuring heeft verleend. Nederland heeft, anders dan bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Zweden, maar in lijn met België, Duitsland en Frankrijk, geen gebruik gemaakt van deze «no frustration»-mogelijkheid. Ook biedt de Overnamerichtlijn de mogelijkheid om bepaalde statutaire en contractuele regelingen die het slagen van een openbaar bod kunnen belemmeren, te doorbreken. Ook hiervan heeft Nederland geen gebruik gemaakt. In Nederland is het (dan ook) mogelijk voor ondernemingen om zich – via beschermingsmaatregelen – te beschermen tegen een vijandige overname. Beursondernemingen maken hiervan in de praktijk veelvuldig – met succes – gebruik.
Kunt u uitleggen welke wetten en regels in andere landen gelden omtrent overnames die er in Nederland niet zijn? Kunt u tevens uitleggen wat de oorzaak is van het feit dat aandeelhouders het in Nederland voor het zeggen hebben, wanneer het gaat om overnames?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de rol van het personeel van een onderneming kan worden vergroot, waardoor bij overnames niet (alleen) de aandeelhouders de doorslag geven, maar ook inspraak en instemming van personeel wettelijk worden vastgelegd?
In Nederland gelden reeds diverse regels die borgen dat de belangen van werknemers bij overnames van beursondernemingen in ogenschouw genomen worden. Op basis van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) heeft de ondernemingsraad het recht om advies te geven over een voorgenomen besluit van het bestuur om een openbaar bod te steunen (artikel 25 lid 1). Ditzelfde geldt voor een voorgenomen besluit tot splitsing van de onderneming. Daarnaast kan de ondernemingsraad gebruik maken van zijn agenderingsrecht (artikel 23 lid 1) en informatierecht (artikel 23 lid 2). Hierdoor kan de ondernemingsraad van het bestuur van de onderneming alle informatie vragen die van belang is voor een bespreking met de onderneming over de overname, voor zover de onderneming daarover beschikt. Op grond van het initiatiefrecht (artikel 23 lid 3) kan de ondernemingsraad ook voorstellen doen voor actie van het bestuur van de onderneming. Voorts heeft de ondernemingsraad op grond van het Burgerlijk Wetboek het recht om een standpunt te bepalen voordat de algemene vergadering van een NV om goedkeuring over bestuursbesluiten die een belangrijke verandering in de identiteit of het karakter van de onderneming betreffen, wordt gevraagd (artikel 2:107a BW) en voordat een voorstel tot benoeming, schorsing of ontslag van bestuurders of commissarissen aan de algemene vergadering wordt aangeboden (artikel 2:134a/244a BW). Bij zogenaamde «structuurvennootschappen» heeft de ondernemingsraad bovendien een (verzwaard) adviesrecht bij de benoeming van een deel van de leden van de raad van commissarissen (artikel 2:158/268 BW). Op basis van de SER Fusiegedragsregels dienen verder werknemersorganisaties tijdig te worden geïnformeerd over een voorgenomen fusie of (vijandige) overname. Deze regels hebben geen wettelijke status, maar worden in de praktijk wel door ondernemingen onderschreven. Met «tijdig» wordt bedoeld: vóórdat overeenstemming over de fusie wordt bereikt. De fusiepartijen dienen hieraan op zodanige wijze uitvoering te geven dat het oordeel van de vakbonden van wezenlijke invloed kan zijn op het al dan niet tot stand komen van de fusie en op de modaliteiten daarvan. De fusiepartijen stellen de betrokken ondernemingsraden in de gelegenheid kennis te nemen van het oordeel van de vakbonden, zodat deze daarmee rekening kunnen houden bij het uitbrengen van een advies als bedoeld in artikel 25 WOR. Daarnaast zijn ook in het Besluit openbare biedingen Wft regels opgenomen ter borging van de belangen van werknemers bij overnamebiedingen van beursondernemingen. Zo dient een bieder in het biedingsbericht op te nemen wat zijn voornemens zijn ten aanzien van het in dienst houden van werknemers, of daarbij bijvoorbeeld een sociaal plan is opgesteld, en wat zijn voornemens zijn met betrekking tot de locatie van de arbeidsplaatsen. Daarnaast dient de bieder dit biedingsbericht onverwijld na algemeenverkrijgbaarstelling aan (vertegenwoordigers van) werknemers te verstrekken. Mede gelet op het vorenstaande ziet het kabinet geen aanleiding te bezien hoe de rol van het personeel van een onderneming bij overnames kan worden vergroot.
Van hoeveel op de Amsterdamse beurs genoteerde bedrijven zijn de obligaties beschikbaar om te worden opgekocht door de Europese Centrale Bank (ECB) onder het Corporate Sector Purchasing Programma (CSPP)?
Het Eurosysteem publiceert geen lijst van stukken die in aanmerking komen voor de verschillende opkoopprogramma’s. Er zijn wel basiscriteria gesteld waaraan obligaties moeten voldoen om in aanmerking te komen voor het CSPP. Nationale centrale banken die actief zijn binnen het CSPP (De Nederlandsche Bank is dit niet) publiceren een lijst van obligaties die beschikbaar zijn voor securities lending (het tijdelijk lenen van een stuk door een marktpartij). De stukken die beschikbaar zijn voor securities lending, zijn onder het CSPP gekocht, maar dit is niet per definitie de volledige lijst van gekochte stukken (het kan zijn dat stukken niet in aanmerking komen voor securities lending, bijvoorbeeld doordat het aankoopvolume te beperkt is).
Obligaties van bedrijven met een Nederlands moederbedrijf worden gekocht door de Belgische centrale bank (NBB). De NBB publiceert bovengenoemde lijst op haar website8. Hierop staan onder andere bedrijven met een Nederlands moederbedrijf9:
ACHMEA BV
AEGON NV
AKZO NOBEL NV
ALLIANDER NV
ASML HOLDING NV
DELHAIZE LION/DE LEEUW
DELTA LLOYD NV
ENEXIS HOLDING NV
HEINEKEN NV
KONINKLIJKE DSM NV
KONINKLIJKE KPN NV
NEDERLANDSE GASUNIE NV
NN GROUP NV
POSTNL NV
SHELL INTERNATIONAL FIN
TENNET HOLDING BV
WOLTERS KLUWER NV
Bestaat er een causaal verband tussen het opkopen van bedrijfsobligaties en de hoge winstuitkering door bedrijven? Kunt u uitsluiten dat dit verband bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beleid van de ECB is gericht op prijsstabiliteit, vertaald naar een inflatie van onder, maar dichtbij de 2%. De ECB heeft hiervoor verschillende instrumenten tot haar beschikking. Zo koopt de ECB schuldtitels op in de markt, waaronder de genoemde bedrijfsobligaties. De ECB heeft hiermee tot doel dat het in het algemeen aantrekkelijker wordt om geld te lenen om zo consumenten en bedrijven te stimuleren om te consumeren en te investeren waardoor de inflatie aanwakkert. Wat de invloed is van het beleid van de ECB op winstgevendheid van bedrijven is zeer lastig vast te stellen. Dit is afhankelijk van meerdere factoren zoals de mate waarin schuld wordt geherfinancierd en de effecten van het beleid van de ECB op consumptie, investeringen en rentelasten. Voor zover het beleid van de ECB de economie als geheel ondersteunt, zal het ook de winstgevendheid van bedrijven ondersteunen.
Bent u het eens met de opmerking van de heer Labadie dat bedrijven «geen mogelijkheden» zien om te investeren en niet goed weten «waar ze met dat geld heen moeten»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onlangs verschenen Centraal Economisch Plan van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt dat de bedrijfsinvesteringen dit jaar en volgend jaar naar verwachting met circa 2,5% zullen stijgen. Deze toename van de bedrijfsinvesteringen evenals de bezettingsgraad is gelijk aan het langjarig gemiddelde (1996–2015). Ook stelt het CPB vast dat de investeringsquote stabiel blijft. Hieruit valt te concluderen dat Nederlandse bedrijven in algemene zin nog steeds investeringsmogelijkheden zien. Verder is het aan ondernemingen zelf om te besluiten waarin en hoeveel zij precies willen investeren.
Deelt u de mening dat in Nederland hoognodig geïnvesteerd dient te worden in onder andere onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur, waar zowel het bedrijfsleven als de samenleving als geheel van profiteren?
Het kabinet vindt onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur van groot belang. Besluitvorming over de omvang van publieke investeringen in deze sectoren is aan het volgende kabinet.
Bent u bereid u in te zetten voor een hoger belastingtarief op winst voor grote bedrijven, waarmee zaken zoals genoemd in vraag 10 gerealiseerd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft op 20 september 2016 een brief gestuurd aan uw Kamer over de vennootschapsbelasting.10 Een aanpassing van de huidige tariefstelling in de vennootschapsbelasting vraagt een politieke weging, eventuele besluitvorming daarover is aan een volgend kabinet.
Werknemersbelangen bij flitsfaillissementen |
|
Michiel van Nispen , Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het advies van de advocaat-generaal bij het Europees Hof voor de Rechten van de mens en de Fundamentele Vrijheden waarin staat dat de Nederlandse faillissementsprocedure zich niet verhoudt met de Europese richtlijn met betrekking tot de overgang van een onderneming en dat bij flitsfaillissementen de regels omtrent de overgang van een onderneming van toepassing zijn?1
De conclusie van de advocaat-generaal waaraan u refereert, is mij bekend. Deze is uitgebracht naar aanleiding van prejudiciële vragen van de rechtbank Midden-Nederland aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het EU-Hof) in verband met de rechtszaak die door de vakbond (en enkele individuele werknemers) is gestart naar aanleiding van de doorstart van kinderopvangorganisatie Estro. De rechtbank heeft vragen gesteld over het toepassingsbereik van richtlijn 2001/23/EG inzake overgang van ondernemingen (hierna: richtlijn 2001/23/EG). Deze richtlijn beoogt – kort gezegd – te bewerkstelligen dat wanneer ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen worden overgenomen, de betrokken werknemers bij de overgang van rechtswege onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst treden bij de verkrijger. In artikel 5 lid 1 van de richtlijn is bepaald dat de richtlijn niet van toepassing is wanneer de overgang plaatsvindt in het kader van een faillissement dat erop gericht is het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde autoriteit (d.w.z. de rechter) te liquideren (vereffenen). De rechtbank Midden-Nederland wenst met de door haar gestelde vragen in essentie te vernemen hoe de uitsluitingsregel van artikel 5 lid 1 van de richtlijn zich verhoudt tot een doorstart in faillissement op basis van de «pre-pack praktijk» die een aantal rechtbanken heeft ontwikkeld.
De advocaat-generaal is een lid van het EU-Hof die een «met redenen omklede conclusie» kan uitbrengen in een zaak die aanhangig is bij het EU-Hof. De conclusie van de advocaat-generaal is niet bindend. Het is een advies aan de rechtsprekende kamer die de zaak behandelt binnen het EU-Hof. De zaak is daarmee nog steeds aanhangig en de uitspraak van het EU-Hof moet worden afgewacht.
In zijn conclusie heeft de advocaat-generaal niet geconcludeerd dat de Nederlandse Faillissementswet of de regels voor overgang van ondernemingen zich niet verhouden met de richtlijn. Wel meent de advocaat-generaal dat voor het antwoord op de vraag of de uitsluitingsregel van artikel 5 lid 1 van de richtlijn van toepassing is op een doorstart in faillissement waarbij de «pre-pack methode» is toegepast, bepalend is met welk doel deze methode is toegepast en op welke wijze (de modaliteiten) dit is gebeurd (overweging 53). Daarbij merkt de advocaat-generaal op dat het enigszins lastig is dit te bepalen, omdat naar zijn oordeel sprake is van een «een «atypische» procedure [...], die zich, althans ten dele, afspeelt buiten het wettelijke kader en een hybride karakter heeft, aangezien deze zowel informele elementen bevat als elementen die deel uitmaken van een formele procedure (namelijk die van het faillissement zoals geregeld in de Faillissementswet).» (overweging 56). Kort gezegd, concludeert de advocaat-generaal dat aangenomen moet worden dat de uitsluitingsregel van artikel 5 lid 1 van de richtlijn niet geldt bij een doorstart in faillissement wanneer een daaraan voorafgaande toepassing van de in de Nederlandse rechtspraktijk ontwikkelde «pre-pack methode» primair gericht zou zijn op voorzetting (van onderdelen) van de onderneming en dit ertoe leidt dat de procedure waarmee de doorstart wordt omgeven ver af komt te staan van het doel en de modaliteiten van de faillissementsprocedure, zodat die procedure niet langer als een liquidatieprocedure aangemerkt zou mogen worden (overwegingen 57 en 84).
Wat is de stand van zaken van het SER-advies over het waarborgen van de werknemersbelangen bij een faillissement waar in het wetgevingsoverleg inzake het wetsvoorstel continuïteit ondernemingen I naar wordt verwezen?2
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u allereerst naar de achtste voortgangsbrief over het programma herijking faillissementsrecht die ik op 23 februari jl. aan uw Kamer heb toegezonden.4 In die brief heb ik aangegeven dat een eerste overleg heeft plaatsgevonden met belangenorganisaties, waaronder vertegenwoordigers van de werknemers en de werkgevers. Dit overleg was een eerste aanzet voor een verdere bespreking van de positie van werknemers in faillissement met de belangenorganisaties. De uitkomsten van dit overleg zullen worden meegenomen in het voorbereidingstraject betreffende de Wet Continuïteit Ondernemingen III (WCO III). Bij het vervolgoverleg zal de prejudiciële procedure die thans aanhangig is bij het EU-Hof uiteraard ook worden betrokken. Dan doel ik in het bijzonder op de uiteindelijke beslissing van het EU-Hof waaruit zal blijken hoe het EU-Hof de toepassing van de huidige Nederlandse «pre pack praktijk» in de Estro-zaak juridisch zal appreciëren in het licht van de verplichtingen die voortvloeien uit de genoemde richtlijn en dus ook in hoeverre de conclusie van de advocaat-generaal wordt gevolgd door dit Hof.
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Wet continuïteit ondernemingen I (WCO I) is gesproken over de waarborgen voor werknemersbelangen bij faillissement. Op 16 december 2016 heeft de Stichting van de Arbeid een verkenning betreffende het behoud van werk en arbeidsvoorwaarden bij aanbesteding, uitbesteding en (schijn)faillissement aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezonden.5
Wat is de stand van zaken van het overleg met de betrokken partijen over de werknemersbelangen in het kader van het voorgenomen wetsvoorstel continuïteit ondernemingen III?3
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het advies van de advocaat-generaal meegenomen bij het overleg met de betrokken partijen en bij de totstandkoming van het wetsvoorstel continuïteit ondernemingen III? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wordt met de uitspraak van het Europees Hof bij een flitsfaillissement rekening gehouden met de werknemersbelangen zoals ook is verzocht door het amendement-Gesthuizen4 en met het advies van de advocaat-generaal bij het Europees Hof?
Het EU-Hof zal naar verwachting binnen enkele maanden de vraag beantwoorden of en wanneer de uitsluitingsregel van artikel 5 lid 1 van richtlijn 2001/23/EG geldt indien voorafgaand aan een doorstart in faillissement de huidige «pre-pack methode» is toegepast. Zou het EU-Hof tot de conclusie komen dat richtlijn 2001/23/EG onder omstandigheden van toepassing is, dan is het aan de nationale rechter om in concrete doorstartsituaties het nationale recht overeenkomstig die uitspraak en de daarbij door het EU-Hof gegeven uitleg uit te leggen en toe te passen. Uit de conclusie van de advocaat-generaal blijkt volgens mij dat de advocaat-generaal in dat verband veel waarde hecht aan het doel en de modaliteiten van de faillissementsprocedure. Dat wil zeggen dat de omstandigheden van het geval van groot belang zijn. Het oordeel van het EU-Hof moet worden afgewacht.
Voor de volledigheid merk ik op dat het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel inzake WCO I voorziet in een wettelijk kader voor de «pre-pack methode».7 Daarbij is bepaald dat wanneer deze methode wordt toegepast, dit is met het doel het aanstaande vereffeningsproces in faillissement – waarvan een verkoop en daarop volgende doorstart van bedrijfsonderdelen met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid onderdeel kan uitmaken – voor te bereiden om een zo hoog mogelijke boedelopbrengst en daaruit voortvloeiende uitbetaling aan de gezamenlijke schuldeisers te kunnen realiseren.
In hoeverre wordt afgewacht of het Europees Hof het advies overneemt, zoals gebruikelijk is, waarmee dus bewust het risico wordt gelopen dat het Nederlandse beleid in strijd blijft met de Europese richtlijn aangaande de overgang van een onderneming?
Zoals ik in mijn antwoord op de eerste vraag heb opgemerkt, heeft de advocaat-generaal niet geconcludeerd dat de Nederlandse Faillissementswet of de regels voor overgang van ondernemingen zich niet verhouden met de richtlijn, maar komt hij tot de slotsom dat richtlijn 2001/23/EG onder omstandigheden van toepassing zou kunnen zijn op een doorstart in faillissement waarbij de «pre-pack methode» is toegepast. Het EU-Hof moet nog beslissen of de conclusie van de advocaat-generaal wordt gevolgd. Zo ja, dan voorzie ik vooralsnog niet dat een wetswijziging nodig zal zijn. Evenmin zie ik gevolgen voor het nu bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel WCO I. Wel moet het bestaande recht vervolgens overeenkomstig de uitspraak van het EU-Hof worden toegepast door de rechter wanneer een concrete zaak aan hem wordt voorgelegd. De Faillissementswet, noch de WCO I zouden een beletsel vormen voor de eventuele toepassing van de richtlijn.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de uitspraak van het Europese Hof en de consequenties daarvan voor het Nederlandse beleid met betrekking tot flitsfaillissementen?
Ik ben zeker bereid uw Kamer op de hoogte te houden en stel voor dat ik u in de eerst volgende voortgangsbrief in het kader van het programma herijking van het faillissementsrecht die in de zomer zal uitkomen, in zal lichten over de stand van zaken.