Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hoe worden bij de verschillende vormen van hulp; subsidies, deelname aan handelsmissies, exportkredietverzekeringen en diplomatieke steun die Nederland aan Nederlandse bedrijven verstrekt, de milieueffecten van de activiteiten die desbetreffende bedrijven ontplooien in kaart gebracht? Hoe worden die effecten vervolgens meegewogen in het besluit om al dan niet hulp te geven? Kunt u deze vraag per beschikbare vorm van hulp beantwoorden en daarbij minstens onderscheid maken tussen subsidies, exportkredieten en deelname aan handelsmissies?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij, ongeacht of ze steun krijgen vanuit de Nederlandse overheid, de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten, zoals beschreven in de Kamerbrief «Maatschappelijk verantwoord ondernemen loont» (Kamerstuk 26 485, nr. 164). Het toepassen van due diligence (gepaste zorgvuldigheid) door bedrijven is een kernelement van deze OESO-richtlijnen. Het is daarbij primair de verantwoordelijkheid van bedrijven om risico’s, zoals op het gebied van corruptie en mogelijke negatieve milieueffecten, te identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. De overheid helpt bedrijven om deze mogelijke risico’s te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de MVO Risicochecker (http://www.mvorisicochecker.nl/en) en de KPMG Sector Risico Analyse, via informatieverstrekking door de Nederlandse ambassades, en via gesprekken die onze uitvoeringspartners voeren met bedrijven over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO).
Bedrijven die steun krijgen van de overheid (in de vorm van financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) worden getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. De richtlijnen omvatten diverse thema’s, waaronder milieu en corruptie, maar bijvoorbeeld ook mensenrechten en arbeidsomstandigheden. Bij investeringsprogramma’s worden aanvragen tevens getoetst aan de IFC Performance Standards on Environmental and Social Sustainability.Activiteiten of sectoren die voorkomen op de FMO uitsluitingslijst (waaronder handel in afval en handel in gevaarlijke stoffen) komen niet voor ondersteuning vanuit de Nederlandse overheid in aanmerking.
Indien er bij de IMVO-toetsing risico’s worden geconstateerd volgt een gesprek over mogelijke mitigerende maatregelen en wordt zo nodig een verbetertraject gestart waarbij het bedrijf gedurende de uitvoering dient toe te werken naar conformiteit met de OESO-richtlijnen. Voor sommige programma’s, zoals het Dutch Good Growth Fund dat zich richt op MKB’ers, kan het bedrijf hiervoor aanspraak maken op technische assistentie. Als een onderneming zich tijdens een lopend project (structureel) niet houdt aan de voorwaarden, kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben. Indien er geen uitzicht is op verbetering, zal het project en bedrijf worden uitgesloten van overheidssteun.
Deelt u de mening dat Nederlandse bedrijven die op enigerlei wijze bijdragen aan de waterschaarste in Afrika waardoor lokale voedselproductie bemoeilijkt wordt, of zaken doen met corrupte regimes, geen hulp van de Nederlandse overheid mogen krijgen zolang deze bedrijven geen maatregelen nemen deze schadelijke activiteiten te beperken of op een verantwoorde manier uit te voeren? Zo ja, aan wat voor voorwaarden denkt u dan concreet? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen overzicht van alle Nederlandse bedrijven die in Afrika en elders in de wereld actief zijn. Wanneer bedrijven steun van de overheid krijgen verwacht de overheid van bedrijven dat zij hun activiteiten op een verantwoorde manier uitvoeren en zij maatregelen nemen om mogelijke schadelijke gevolgen, zoals waterschaarste voor de lokale bevolking, negatieve gevolgen voor voedselproductie en corruptie, te beperken. Toetsing hierop vindt, zoals eerder vermeld, plaats op basis van een set IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Bedrijven die zich hier niet aan houden kunnen worden uitgesloten van steun door de Nederlandse overheid. Bedrijven zijn bovendien verplicht zich aan de milieu en waterwetgeving van het land waarin zij actief zijn te houden; in de meeste gevallen voorziet die wetgeving in limieten aan wateronttrekking en -vervuiling om voldoende en schoon water voor ecosysteembehoud te garanderen.
Voor investeringsprojecten op het gebied van de landbouw en andere water intensieve of -vervuilende sectoren wordt in het bijzonder getoetst op mogelijke negatieve effecten van het project op het grondwater en de lokale voedselproductie. Voor investeringen met mogelijke effecten op de beschikbaarheid en kwaliteit van water geldt dat een Milieu Effect Rapportage (MER) verplicht is.
Welke Nederlandse bedrijven ontplooien activiteiten in Afrika die bijdragen aan de waterschaarste aldaar? Op welke manier gaat elk van deze bedrijven daarmee om?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden bij de verschillende vormen van hulp; subsidies, deelname aan handelsmissies, exportkredietverzekeringen en diplomatieke steun die Nederland aan Nederlandse bedrijven verstrekt de mate waarin zij zaken doen met corrupte regimes in kaart gebracht? Hoe worden die effecten vervolgens meegewogen in het besluit om al dan niet hulp te geven? Kunt u deze vraag per beschikbare vorm van hulp beantwoorden en daarbij minstens onderscheid maken tussen subsidies, exportkredieten en deelname aan handelsmissies?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Nederlandse bedrijven die op enigerlei wijze bijdragen aan de corruptie en instabiliteit in Afrika, waardoor lokale voedselproductie bemoeilijkt wordt, geen hulp in de vorm van subsidies, deelname aan handelsmissies, exportkredietverzekeringen en diplomatieke steun van de Nederlandse overheid mogen krijgen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit toepassen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van bedrijven die steun van de overheid krijgen dat zij hun activiteiten op een verantwoorde manier uitvoeren en zij maatregelen nemen om mogelijke schadelijke gevolgen op het gebied van voedselproductie en corruptie te beperken. Corruptie is bovendien strafbaar onder de Nederlandse wet. In het geval bedrijven betrokken zijn bij corruptie (zoals omkoping), dan wel een serieuze verdenking daarvan bestaat, zal de Nederlandse Staat hiervan aangifte doen.
Het kabinet beschikt, zoals eerder vermeld, niet over een overzicht van alle Nederlandse bedrijven die in Afrika of elders in de wereld actief zijn. Van alle bedrijven wordt echter verwacht dat zij de OESO-richtlijnen naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten. De OESO-richtlijn over corruptie is hier integraal onderdeel van. Indien blijkt dat een bedrijf dat is ondersteund door de overheid zich niet heeft gehouden aan IMVO-voorwaarden, dan wordt het van verdere steun uitgesloten en kan de reeds verstrekte steun worden teruggevorderd.
Welke Nederlandse bedrijven doen zaken met corrupte regimes in Afrika? Op welke manier gaat elk van deze bedrijven daarmee om?
Zie antwoord vraag 5.
Via welke wijzen en kanalen krijgen deze Nederlandse bedrijven hulp van de overheid? Wilt u hierbij per bedrijf apart ingaan op mogelijke exportkredieten, subsidies, deelname aan handelsmissies en andere mogelijke vormen van hulp die zij in de afgelopen tijd hebben ontvangen?
Zie antwoord vraag 5.
Is er in de afgelopen tijd hulp aan bedrijven die activiteiten ontplooien die schadelijke effecten hebben op het milieu geweigerd? Zo ja, wanneer en aan welke bedrijven was dit en om welke vormen van hulp ging het?
De overheid en haar uitvoerders beginnen iedere aanvraag tot ondersteuning met een inventarisatie en toetsing van de IMVO-risico’s. Als er risico’s worden geconstateerd volgt er een gesprek met de ondernemer over mogelijke mitigerende maatregelen en een verbetertraject. Desondanks zijn er in de afgelopen jaren meerdere verzoeken van bedrijven voor steun niet gehonoreerd vanwege mogelijke schadelijke milieueffecten. Zo zijn er enkele aanvragen voor exportkredietverzekeringen afgewezen op basis van een negatieve milieu en sociale beoordeling. Er zijn in de afgelopen jaren geen aanvragen afgewezen op basis van gegronde vrees voor omkoping. Nederlandse bedrijven die actief zijn in sectoren die staan op de FMO uitsluitingslijst worden per definitie uitgesloten van financiering. Omwille van bedrijfsvertrouwelijkheid kan er geen (bedrijfs-) specifieke informatie worden verstrekt over ingetrokken of afgewezen aanvragen.
Is er in de afgelopen tijd hulp aan bedrijven die zaken doen met corrupte regimes geweigerd? Zo ja, wanneer, en aan welke bedrijven was dit en om welke vormen van hulp ging het?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is het beleid van Atradius DSB omtrent het betrekken van het al dan niet zaken doen met corrupte regimes en de milieueffecten van het handelen van bedrijven in haar besluitvorming over het al dan niet toekennen van een verzekering?
Atradius DSB is het loket van de exportkredietverzekeringen (ekv) voor de staat. Zowel het vaststellen van het beleid als het nemen van beslissingen inzake het verstrekken van een ekv geschiedt door de staat op advies van Atradius DSB.
Zoals ook is toegelicht in de beantwoording van de Kamervragen bij de beleidsdoorlichting van artikel 5 begroting IX: Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekering (Kamerstukken 2016–2017, 31 935, nr. 40), wordt voorafgaand aan verstrekking van een ekv een milieu en sociale beoordeling uitgevoerd. Deze beoordeling vormt een integraal onderdeel van het acceptatieproces van verzekeringsaanvragen. Als deze beoordeling negatief uitvalt, wordt een transactie niet in verzekering genomen. Het proces van toetsing en beoordeling van de milieu en sociale gevolgen geschiedt volgens in OESO-verband gemaakte afspraken, de Common Approaches. De Common Approaches vormen een relatief streng en voor de ekv op maat gemaakt beoordelingskader. De Common Approaches verwijzen naar de Worldbank and IFC Performance Standards en Environmental, Health and Safety Guidelines en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights, die het inhoudelijke referentiekader vormen voor toetsing. Indien deze standaarden in specifieke gevallen niet (volledig) voorzien in een passend beoordelingskader voor de mvo-toets, wordt er gezocht naar mogelijke andere internationale standaarden die als benchmark kunnen worden gebruikt. Hoe Atradius DSB te werk gaat in dit proces staat verder uitgewerkt in het Nederlandse beleidsdocument «Milieu en Sociale Beoordeling» (2012) dat op de website van Atradius DSB staat. Dit beleidsdocument wordt momenteel geactualiseerd. Naar verwachting zal nog later dit jaar een consultatie plaatsvinden voor belanghebbenden.
Daarnaast vormt een controle op de vraag of er mogelijk sprake is van omkoping bij een te verzekeren transactie een vast en belangrijk onderdeel van de due diligence die Atradius DSB uitvoert. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de exporteur zelf, maar ook naar andere betrokken partijen, zoals debiteur, diens garant en agent. In de hierboven genoemde beleidsdoorlichting (Kamerstukken 2016–2017, 31 935, nr. 32) is reeds toegelicht dat in de afgelopen periode is gewerkt aan de aanscherping van het beleid op het gebied van omkoping en integer zakendoen. Bij de due diligence is een aantal procedures gestandaardiseerd, waardoor toetsing meer risk based en gestructureerd plaatsvindt. Bij het uitvoeren van de due diligence wordt onder andere gekeken naar de corruptie index van Transparancy International. Wanneer blijkt dat op de voorgenomen transactie omkoping heeft plaatsgevonden door een van de betrokken partijen, zal de Nederlandse staat die transactie niet in verzekering nemen. In geval van omkoping, dan wel serieuze verdenking daarvan, is de Nederlandse staat verplicht hierover aangifte te doen.
Heeft Atradius DBS in de afgelopen jaren geweigerd exportkredieten te verstrekken wegens het zaken doen met corrupte regimes of de negatieve milieueffecten? Zo ja, wanneer en aan welke bedrijven was dit?
Inzake de ekv geldt dat aanvragen, die mogelijk in een latere fase in het beoordelingstraject zouden worden afgewezen op IMVO-gronden worden, veelal reeds ingetrokken worden voordat het tot een concrete voorlegging komt. Dit bijvoorbeeld omdat het waarschijnlijk is dat de transactie niet door de formele IMVO-toetsing komt. Ook worden aanvragen geregeld afgewezen op basis van «andere gronden», zoals onvoldoende beschikbare informatie of omdat de financierende partij op grond van het interne beleid de transactie niet wil accepteren, waardoor geen verdere beoordeling op milieu en sociale aspecten meer nodig was (van de 41 mvo beoordelingen in 2015 zijn er 23 projecten gedurende de mvo beoordeling ingetrokken of afgewezen op andere gronden). Van de resterende aanvragen (18 in 2015, 28 in 2014), waarvoor de IMVO-toets een vereiste is, geldt dat er per jaar gemiddeld één wordt afgewezen naar aanleiding van een negatieve milieu en sociale beoordeling en deze transactie dus niet in verzekering wordt genomen.
Bij een ekv-aanvraag dient een exporteur expliciet te garanderen niet betrokken te zijn (geweest) bij omkoping ten aanzien van betreffende transactie. In de afgelopen jaren zijn er geen aanvragen afgewezen op basis van een gegronde vrees voor omkoping. Wel zijn er in een aantal gevallen bedrijven, lopende een onderzoek, uitgesloten van de ekv. In de bestaande ekv-portefeuille zijn tot op heden geen gevallen van omkoping gebleken.
Over ingetrokken of afgewezen aanvragen kan omwille van bedrijfsvertrouwelijkheid geen (bedrijf)specifieke informatie worden verstrekt. Informatie over afgegeven polissen is terug te vinden op de website van Atradius DSB (https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl/publicaties/afgegeven-polissen.html).
Er wordt momenteel gewerkt aan een information disclosure policy waarin wordt toegelicht wat voor soort informatie (bijvoorbeeld inzake mvo-beleid, anti-omkopingsbeleid of verstrekte polissen) op welke wijze wordt gepubliceerd.
Wat is het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) omtrent het betrekken van het zaken doen met corrupte regimes en de milieueffecten van het handelen van bedrijven bij haar besluitvorming over het al dan niet toekennen van een financiële ondersteuning?
Ook voor overheidsprogramma’s gericht op het Nederlandse bedrijfsleven die worden uitgevoerd door de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geldt dat bedrijven worden getoetst aan een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. In deze richtlijnen staat het vermijden van corruptie, het verbeteren van de transparantie van bedrijfsactiviteiten in de strijd tegen omkoping en afpersing en het tegengaan van negatieve milieueffecten centraal en wordt van bedrijven een actieve houding gevraagd om misstanden die men tegenkomt aan te pakken. Bij investeringsprogramma’s worden aanvragen tevens getoetst aan de IFC Performance Standards on Environmental and Social Sustainability. Activiteiten of sectoren die voorkomen op de FMO uitsluitingslijst komen niet voor ondersteuning vanuit RVO en andere uitvoerders in aanmerking.
Onze ambassades ondersteunen bedrijven door informatie te verstrekken over specifieke risico’s in het betreffende land. Nederlandse bedrijven die actief zijn in sectoren van de FMO uitsluitingslijst zijn bovendien uitgesloten van deelname aan de door RVO uitgevoerde programma’s. RVO communiceert deze informatie actief en dit vormt tevens onderdeel van de advies- en beoordelingsfase van aanvragen. RVO gaat actief het gesprek aan met de ondernemer over kansen en risico’s die gepaard gaan met het project. RVO heeft in de afgelopen jaren projecten geweigerd omdat deze niet voldeden aan de FMO uitsluitingslijst of vanwege negatieve milieueffecten. Omwille van bedrijfsvertrouwelijkheid kan er geen (bedrijfs-) specifieke informatie worden verstrekt over ingetrokken of afgewezen aanvragen.
Heeft de RVO in de afgelopen jaren geweigerd financiële ondersteuning te verstrekken wegens het zaken doen met corrupte regimes of mogelijke negatieve milieueffecten? Zo ja, wanneer, waarom en aan welke bedrijven was dit?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer waarin zij stellen dat u onvoldoende weet wat het resultaat is van subsidies die Nederland aan Nederlandse en buitenlandse bedrijven met OS-doeleinden geeft?1
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 33 625, nr. 212 van 23 mei 2016) is het kabinet het niet eens met genoemde stelling in het rapport «Monitoring beleid ontwikkelingssamenwerking: het financieringskanaal bedrijfsleven» van de Algemene Rekenkamer. Uitvoering van de gehele begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt systematisch geëvalueerd en resultaten zijn bekend. Ook die van subsidies die Nederland aan Nederlandse en buitenlandse bedrijven met OS-doeleinden geeft. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de kamerbrieven over de evaluaties van PUM (Kamerstuk 32 637, nr. 250 van 22 augustus 2016), MASSIF (Kamerstuk 33 625, nr. 238 van 6 december 2016) en PSOM-PSI (Kamerstuk 33 625, nr. 245 van 16 maart 2017).
Waarom is er geen systematisch evaluatiesysteem ten aanzien van verstrekte subsidies in het kader van ontwikkelingssamenwerking? Deelt u de mening dat dit er zo snel mogelijk moet komen en zo ja, welke stappen gaat u hiertoe nemen?
Het gevraagde evaluatiesysteem bestaat al. Subsidies uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden, net als de programma’s onder de begroting van Buitenlandse Zaken, systematisch geëvalueerd volgens de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek 2015. Uitgangspunt van dit evaluatiesysteem is dat al het overheidsbeleid regelmatig en onafhankelijk geëvalueerd wordt. De jaarlijkse evaluatieprogrammering is te vinden in de begroting en het jaarverslag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Naast subsidie evaluaties worden ook de meerjarige effecten van het beleid waar subsidies onderdeel van uitmaken volgens dezelfde regeling periodiek geëvalueerd door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsonderzoek. De zogenoemde «dekkingsgraad» van evaluaties is daarmee 100%. Uw kamer is 12 oktober 2016 per brief (Kamerstuk 33 625, nr. 231) geïnformeerd welke lessen zijn geleerd uit de beleidsdoorlichting en programmaevaluaties die in de afgelopen jaren zijn uitgevoerd en de gevolgen hiervan specifiek voor de inrichting van het bedrijfsleveninstrumentarium.
Naast deze subsidie- en beleidsevaluaties wordt jaarlijks een overzicht geboden van behaalde resultaten in het jaarverslag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De online rapportage «Ontwikkelingsresultaten in Beeld»2 biedt een uitgebreid inzicht in behaalde resultaten. Resultaten worden ook inzichtelijk gemaakt door gebruik van de Open Data standaard van het International Aid Transparency Initiative3. Nederland loopt hier internationaal mee voorop. De Algemene Rekenkamer wijst erop dat de begroting van Buitenlandse Zaken in dit opzicht goed scoort in een vergelijking met andere departementen4.
Deelt u de mening dat bedrijven die met steun van Nederlandse overheden in ontwikkelingslanden opereren de OESO-richtlijnen moeten onderschrijven en dit actief uitdragen?
Zie antwoord vraag 1.
De Wet arbeid vreemdelingen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat dient te worden verstaan onder het begrip «andere werkgever» uit artikel 15, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav)? Vallen ook particulieren die een dienstverlener, zoals een schoonmaakbedrijf, inhuren hieronder?
De Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kent een breed werkgeversbegrip. Een werkgever is degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten of een natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten. Particulieren die een dienstverlener inhuren vallen hier ook onder.
Welke mogelijkheden heeft de «andere werkgever» om te kunnen vaststellen of de werknemer die de werkzaamheden komt uitvoeren een vreemdeling is op grond van de Wav, als aan hem geen afschrift van een identiteitsbewijs wordt verstrekt door de opdrachtnemer? Of het uitzendbureau en de opdrachtnemer de «andere werkgever» meldt dat de betreffende werknemer geen vreemdeling is?
De «andere werkgever», de opdrachtgever, is op grond van artikel 15 Wav verplicht om de identiteit van de vreemdeling vast te stellen aan de hand van het identiteitsbewijs en de door de werkgever (het uitzendbureau of de opdrachtnemer) te verstrekken kopie van het identiteitsbewijs en deze kopie op te nemen in de administratie. Op de «andere werkgever» rust de zelfstandige verantwoordelijkheid om de identiteit van de te werk te stellen vreemdeling te controleren aan de hand van originele identiteitsdocumenten. Zo nodig vraagt de «andere werkgever» het afschrift van het identiteitsbewijs op bij het uitzendbureau of de opdrachtnemer. Er hoeft geen kopie van het identiteitsbewijs te worden verstrekt als de vreemdeling onderdaan is van een land dat partij is bij de Europese Economische Ruimte, onderdaan is van de Europese Unie of van Zwitserland.
De «andere werkgever», de opdrachtgever, mag dus niet afgaan op de enkele mededeling van de werkgever (het uitzendbureau of de opdrachtnemer) dat de betreffende werknemer geen vreemdeling is.
Gelden de verplichtingen uit artikel 15 van de Wav (verstrekken en bewaren van identiteitsbewijs en vaststellen van identiteit) ook bij incidentele vervanging?
Ja, de verplichtingen van artikel 15 gelden voor alle arbeid, ook bij incidentele vervanging.
Indien een particulier een schoonmaakbedrijf inhuurt voor de schoonmaak van zijn huis, en het schoonmaakbedrijf incidenteel en buiten medeweten van de betreffende particulier, een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning het huis laat schoonmaken, zonder dat de particulier een afschrift van het identiteitsbewijs krijgt en de identiteit van de betreffende vreemdeling kan vaststellen: is er dan sprake van een overtreding? Kan deze overtreding beboet worden? Kan de betreffende particulier hiervoor een strafblad krijgen?
In de beschreven situatie is sprake van een overtreding. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de opdrachtgever, ook als dit een particulier is, de verplichting de identiteit van de vreemdeling vast te stellen en een kopie van het identiteitsbewijs te bewaren. Deze overtreding kan beboet worden. In het handhavingsbeleid van de Inspectie SZW is echter bepaald dat bij particulieren (dat wil zeggen natuurlijke personen die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten en die niet beroeps- of bedrijfsmatig arbeid inhuren als opdrachtgever) niet wordt opgetreden bij het niet-nakomen van de genoemde verplichting.
Overigens betreft het bij overtreding een bestuurlijke boete op grond van de Wav die niet in de justitiële systemen wordt geregistreerd. De betreffende werkgever krijgt hierdoor dan ook geen strafblad.
Wat is de maximale sanctie op overtreding van artikel 15, tweede en vierde lid van de Wav?
Het boetenormbedrag is 1.500 euro. Bij het vaststellen van de boete wordt een onderscheid gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Als sprake is van een natuurlijk persoon die wordt beboet, wordt vanuit het oogpunt van evenredigheid een correctiefactor van 0,5 op het boetenormbedrag toegepast. Het boetebedrag wordt verhoogd met 100 dan wel 200 procent in geval van recidive of herhaalde recidive.
In hoeverre houdt de Inspectie SZW bij het opleggen van een sanctie rekening met de mate van verwijtbaarheid bij de «andere werkgever», bijvoorbeeld als deze is misleid door de feitelijke werkgever van de vreemdeling?
Zowel de werkgever (het uitzendbureau of de opdrachtnemer) als de «andere werkgever» (de opdrachtgever) heeft een eigen verantwoordelijkheid om de Wav na te leven en zich te houden aan de verplichtingen van artikel 15 van de Wav. Dit betekent dat deze beide categorieën werkgevers een eigen verantwoordelijkheid hebben om zelf de identiteit van de te werk te stellen vreemdeling te controleren aan de hand van originele identiteitsdocumenten. Dat geldt derhalve ook voor particuliere opdrachtgevers die op grond van de wet als «andere werkgever» (de opdrachtgever) worden beschouwd. Zoals in alle gevallen, speelt de mate van verwijtbaarheid een rol. Als een overtreding een overtreder niet te verwijten valt, mag op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen boete worden opgelegd. Van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid is bijvoorbeeld sprake als de tewerkgestelde vreemdeling zich heeft geïdentificeerd met een vals identiteitsbewijs waarbij de vervalsing betrekking heeft op de zogenaamde tweedelijnskenmerken die bij een werkgever niet bekend worden verondersteld. Een overtreder zal altijd gemotiveerd moeten aangeven waarom in zijn geval geen sprake is van verwijtbaarheid, waarbij de specifieke situatie van de overtreding wordt betrokken.
Hoeveel werkgevers hebben in 2014, 2015 en 2016 een sanctie gekregen vanwege overtreding van artikel 15, tweede en/of vierde lid? Hoeveel hiervan zijn opgelegd aan particulieren? Kunt u hierbij ook aangeven tegen hoeveel sancties beroep is aangetekend en hoeveel sancties uiteindelijk onherroepelijk zijn geworden?
In 2014, 2015 en 2016 hebben respectievelijk 11, 63 en 57 werkgevers een boete opgelegd gekregen vanwege overtreding van artikel 15, tweede en/of vierde lid van de Wav. Geen van deze boetes zijn opgelegd aan particulieren (dat wil zeggen aan natuurlijke personen die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten en die niet beroeps- of bedrijfsmatig arbeid inhuren als opdrachtgever), in lijn met het handhavingsbeleid van de Inspectie SZW. Er is daarmee geen sprake van beroepszaken of onherroepelijke boetes in deze zaken.
Waarom kan de «andere werkgever» een sanctie krijgen als hij de identiteit van de vreemdeling niet vaststelt en geen afschrift van het identiteitsbewijs bewaart? Waarom ligt de verantwoordelijkheid voor het werken met een tewerkstellingsvergunning niet volledig bij de werkgever waar de vreemdeling feitelijk in dienst is?
Het is belangrijk dat iedere werkgever, ook als zij andere bedrijven inhuren, zijn verantwoordelijkheid neemt voor naleving van de Wav om op die manier malafide gedrag terug te dringen. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, kent de Wav een ruim werkgeversbegrip. Iedereen die een ander arbeid laat verrichten moet er voor zorgen dat die werkzaamheden volgens de geldende wettelijke voorschriften worden uitgevoerd.
Ook in situaties van onderaanneming of uitbesteding van werkzaamheden is iedere werkgever verantwoordelijk voor eventuele overtredingen. Alle werkgevers hebben dus een eigen verantwoordelijkheid in de keten. Als ondanks alle maatregelen die een werkgever in het kader van de eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en ook moet nemen, een overtreding wordt geconstateerd, wordt per geval beoordeeld of de overtreding iedere partij in de keten te verwijten valt.
De berichtgeving inzake Schiphol |
|
Barbara Visser (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Woede over extra groei Schiphol», «Analyse: geheugenverlies Schiphol over selectiviteit» en «Nu al chaos op Schiphol»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de KLM over de toename van wachtrijen voor de paspoortcontroles en incheckbalies, terwijl de echt drukke vakantieperiodes nog moeten beginnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn of worden er ondernomen? Kunt u hierbij ingaan op de uitwerking van de motie-Tellegen/Recourt?2 Wordt hierbij ook gekeken naar een alternatieve inzet van overheidspersoneel? Zo nee, bent u bereid om dit in het onderzoek mee te nemen?
Ik deel de zorg en vind dat partijen gezamenlijk alles op alles moeten zetten om lange wachtrijen zoveel mogelijk te voorkomen. Ik heb daarom het initiatief genomen voor een gesprek 8 mei jl. met de president-directeur van Schiphol, de president-directeur van KLM en de voorzitter van de belangenvereniging van vliegtuigmaatschappijen in Nederland, BARIN. Het is ook in ieders belang om samen te werken en de positie van onze mainport Schiphol sterk te houden. In dit gesprek is op basis van toezeggingen van Schiphol afgesproken dat alle security lanes van vertrekhal 1 door Schiphol de hele dag worden geopend in de periode van 1 juli tot en met 31 augustus 2017. Ook de security lanes van vertrekhal 2 gaan de hele dag open in diezelfde periode, tenzij na ervaring in die periode blijkt dat het aantoonbaar niet nodig is. In een overleg tussen Schiphol en KLM worden 9 mei 2017 enkele operationele interventies besproken en verdere afspraken gemaakt over onder andere vertrekhal 3. Schiphol zal daarnaast nader aangeven aan welke aanvullende data zij behoefte heeft. Elke passagier vindt zijn weg als het gaat om het indienen van schadeclaims: de luchtvaartmaatschappijen zijn contractpartij voor claims, maar dat sluit niet uit dat passagiers of KLM zelf claims indienen. Er volgt op korte termijn nog een bespreking met dezelfde partijen aan tafel om te spreken over onderwerpen die op middellange termijn spelen (2–3 jaar).
De diverse publieke en private organisaties op Schiphol maken afspraken om de passagiersstroom te beheersen, bijvoorbeeld door extra inzet van floorwalkers en het prioriteren van inzet op vertrek zodat passagiers niet hun vluchten missen. Deze extra maatregelen in 2017 voorkomen niet dat er bij grote drukte en gedurende piekmomenten op Schiphol rijen kunnen ontstaan bij de grenscontrole. Als het gaat om de incheckbalies geldt dat de luchtvaartmaatschappijen daar zelf verantwoordelijkheid voor dragen. In de brief van 29 november 2016 van de bewindslieden van Veiligheid en Justitie zijn maatregelen voor de grenscontroles op korte termijn aangekondigd. De combinatie van technologie (e-gates), creatieve oplossingen zoals de inzet van ander overheidspersoneel en tijdelijk extra KMar capaciteit (135 fte) moet de KMar in 2017 in staat stellen de werkzaamheden ten aanzien van de grensbewaking op verantwoordelijke wijze uit te voeren.
Deelt u de zorgen van de KLM dat het bagagesysteem niet berekend is op alle koffers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn of worden er ondernomen?
Het aantal passagiers dat reist via de luchthaven Schiphol is sterk gegroeid in de afgelopen jaren. Jaarlijks voert Schiphol overleg met luchtvaartmaatschappijen over de tarieven en voorwaarden en de geplande investeringen in de luchthaveninfrastructuur. In deze jaarlijkse consultatie met luchtvaart-maatschappijen spelen ook de capaciteitsontwikkelingen van de luchthaven een belangrijke rol. In dat kader worden afspraken tussen sectorpartijen gemaakt over capaciteitsontwikkelingen en investeringen. Dat proces is primair aan sectorpartijen.
Schiphol Group heeft in 2016 aangegeven dat zij haar investeringen in capaciteit, kwaliteit en bereikbaarheid fors opvoert als antwoord op de forse groei in verkeer en vervoer3. In het masterplan van Schiphol wordt bezien welke investeringen nodig zijn, waarbij ook de taxibanen aan de orde komen. Het investeringsniveau neemt in de komende jaren toe van gemiddeld 400 miljoen euro naar 600 miljoen euro per jaar. Als onderdeel van deze investeringsplannen werkt Schiphol op dit moment aan een nieuwe pier en terminal. De nieuwe pier waarmee additionele gates worden gerealiseerd is eind 2019 gereed. De nieuwe terminal inclusief bagagefaciliteiten is volledig operationeel in 2023. Ook is door Schiphol begin april een tijdelijke vertrekhal gerealiseerd om de bovengemiddelde groei in het Schengengebied op te vangen.
Deelt u de zorgen van de KLM dat de capaciteit van de taxibanen te laag is en het aantal gates onvoldoende is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn of worden er ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Is de KLM de enige luchtvaartmaatschappij die deze zorgen heeft geuit of zijn er meerdere luchtvaartmaatschappijen die zich zorgen maken over de operationele afhandeling door Schiphol? Zo ja, welke maatschappijen en zijn deze zorgpunten eerder aan u geuit? Zo ja, wat is er dan met deze punten gedaan?
Ik ben op de hoogte van de zorgen van KLM hieromtrent. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2 heb ik 8 mei jl. daarover gesproken met de president-directeur van Schiphol en de president-directeur van KLM. Daarbij was ook de voorzitter van de belangenvereniging voor luchtvaartmaatschappijen in Nederland, BARIN, aanwezig om na te gaan welke zorgpunten de andere luchtvaart-maatschappijen hebben. Voor de uitkomsten van dit gesprek verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 2.
Is er reden tot ongerustheid over de toeloop van grote aantallen mensen op Schiphol en de huidige infrastructuur? Kunnen er veiligheidsgevaren optreden? Zo nee, waarom niet?
De zorg voor de veiligheid van passagiers, medewerkers en het luchthaventerrein is een verantwoordelijkheid van de publieke en particuliere partijen die aanwezig zijn op de luchthaven. Mogelijke risico’s met betrekking tot het beheersen van de passagiersstromen worden in nauwe afstemming met betrokken partijen beoordeeld, waarna indien nodig aanvullende maatregelen worden genomen.
In aanloop naar de jaarlijks terugkerende zomerpiek op de luchthaven worden maatregelen genomen om de veiligheid van passagiers en de luchthaven te borgen en de impact hiervan zoveel mogelijk te beperken. Zo kunnen bijvoorbeeld maatregelen worden genomen op het gebied van crowd control en begeleiding en beheersing van passagiersstromen. Daarnaast zijn sinds langere tijd zichtbare en onzichtbare maatregelen van kracht in relatie tot de bestrijding van criminaliteit en terrorisme.
Zijn er naast de opening van de tijdelijke vertrekhal en de opening van de zogenoemde «e-gates», zoals door u genoemd in het mondelinge vragenuur d.d. 4 april 2017, nog aanvullende acties nodig om de (landzijdige) capaciteit en infrastructuur te verbeteren? Zo ja, welke zijn dat dan en wanneer kunnen de gebruikers en reizigers op Schiphol daarvan de eerste verbeteringen tegemoetzien?
In de beantwoording van vraag 3 en 4 is aangegeven dat Schiphol op dit moment bouwt aan een nieuwe pier en een nieuwe terminal inclusief bagagefaciliteiten, die respectievelijk in 2019 en 2023 gereed zijn. Tegelijkertijd met deze aanpassingen wordt ook de landzijdige bereikbaarheid fors aangepakt, onder andere door een verbouwing van het stationsgebied. Hiervoor heeft het Rijk eerder 250 miljoen euro gereserveerd.
Zoals genoemd onder vraag 2 hebben de betrokken publieke en private organisaties wat betreft de inzet van KMar capaciteit op de grens afspraken gemaakt over bezetting van het aantal balies voor het vertrek- en transitproces en het inkomend proces, zonder afbreuk te doen aan de veiligheid. Daarnaast wordt extra capaciteit ingezet om passagiers sneller naar het self-service paspoortproces (NoQ) proces te verwijzen zodat de druk minder op de reguliere balie komt te liggen.
Wat vindt u van de investeringsagenda voor de komende jaren van Schiphol? Is deze voldoende berekend op de groei die nu voorzien is en is deze agenda daarmee wel voldoende actueel? Gelet ook op de opening van de tijdelijke hal, waarin 45 miljoen euro wordt geïnvesteerd, vindt u dat er sprake is van een adequate toekomstbestendige oplossing op Schiphol?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4, worden de investeringen op Schiphol de komende jaren fors opgevoerd. Schiphol consulteert de luchtvaartmaatschappijen elk jaar over de investeringsagenda voor de komende vijf jaar. Enkele jaren geleden was er vanuit luchtvaartsector onvoldoende steun voor de investeringsagenda van Schiphol, met name omdat een deel van de sector pessimistischer was over de verwachte groei en zorgen had over het kostenverhogend effect van deze investeringen.
Schiphol heeft na consultatie met de luchtvaartmaatschappijen in september 2016 besloten de tijdelijke terminal te realiseren als antwoord op de forse groei in Schengen passagiers. De tijdelijke terminal heeft niet 45 miljoen naar 34 miljoen euro gekost en is op 4 april 2017 in gebruik genomen en zal naar verwachting twee en half jaar blijven staan (drie zomers). In deze periode wordt de capaciteit voor Schengenpassagiers in de bestaande terminal structureel verbeterd.
Klopt het bericht dat door Schiphol besloten is om 9400 extra starts en landingen toe te staan? Hoe verhoudt zich dat tot de huidige lange wachtrijen, tekort aan opstelplaatsen van vliegtuigen en de brandbrief van de KLM?
Het gaat hier niet om extra slots, maar binnen het plafond van de capaciteitsdeclaratie worden niet gebruikte slots van het winterseizoen 2016–2017 (30 oktober 2016 tot 25 maart 2017) verschoven naar het zomerseizoen. Schiphol heeft in het verleden met de sector afgesproken dat niet gebruikte winterslots worden toegevoegd aan de capaciteit in de zomer. Dit is ook zo opgenomen in de capaciteitsdeclaratie voor de zomer 2017. Schiphol heeft de slots – in lijn met de praktijk in de afgelopen jaren – toegevoegd aan de capaciteit in het zomerseizoen.
Deelt u de mening dat het niet kan dat één van onze mainports, essentieel voor de Nederlandse economie en tevens visitekaartje van Nederland, de infrastructuur in brede zin met o.a. taxibanen, gates et cetera niet op orde heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dan dat de infrastructuur nu en in de toekomst voldoende gewaarborgd is?
Ik ben het met u eens dat Schiphol essentieel is voor de Nederlandse economie en een visitekaartje voor Nederland is. Schiphol heeft een goede infrastructuur en klanten maken graag gebruik van Schiphol vanwege de efficiency, niveau van dienstverlening en concurrerend kostenniveau. Schiphol laat weten dat de klantvraag het beschikbare aanbod op dit moment ver overschrijdt. Om een goede infrastructuur te behouden en te versterken, wordt er door Schiphol de komende jaren fors geïnvesteerd, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4. De rijksoverheid ondersteunt dat programma, onder andere via een investering in het OV-knooppunt Schiphol.
Kunt u een verklaring geven voor de ontstane situatie? Waardoor wordt de explosieve groei van Schiphol precies veroorzaakt? Welk percentage van de groei op Schiphol is toe te wijzen aan de economische groei? En wat zijn de andere verklaringen?
In de afgelopen jaren zijn het aantal passagiers en vliegtuigbewegingen op de luchthaven Schiphol fors toegenomen. Naast de aantrekkende economie zijn hiervoor een aantal andere verklaringen.
De capaciteit op Schiphol nadert het plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen tot en met 2020. Luchtvaartmaatschappijen hebben hierop waarschijnlijk geanticipeerd en hun plannen voor extra routes en/of hogere frequenties op Schiphol naar voren gehaald. Daarnaast zijn de operationele kosten van luchtvaartmaatschappijen gedaald als gevolg van lagere olieprijzen en de daling van de havengelden op Schiphol (cumulatief 23% in drie jaar). De lagere operationele kosten werken door in lagere ticketprijzen waardoor de vraag naar vliegreizen wordt gestimuleerd.
Herkent u zich in de kritiek van KLM dat de huidige problemen o.a. komen, doordat Schiphol ruimte te snel heeft weggegeven? Zo ja, wat had Schiphol kunnen doen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Schiphol faciliteert alle maatschappijen die beschikken over slots en landingsrechten. Daarnaast stelt Schiphol de beschikbare capaciteit volledig ter beschikking aan luchtvaartmaatschappijen. De capaciteitsdeclaratie wordt voor ieder seizoen na consultatie van de luchtvaartmaatschappijen door Schiphol vastgesteld.
Via welke instrumenten kan Schiphol het zogenoemde selectiviteitsbeleid actief vormgeven? Via welke instrumenten kunt u het selectiviteitsbeleid actief vormgeven? Kunt u in dat licht ingaan op de vorderingen ten aanzien van het beleid om niet-mainportgebonden verkeer te zijner tijd te verleiden gebruik te maken van Lelystad Airport?
Het selectiviteitsbeleid bestaat uit drie onderdelen, te weten het creëren van regionale luchthavencapaciteit door Schiphol en het Rijk en een goede landzijdige bereikbaarheid door het Rijk, stimuleringsbeleid door Schiphol en de ontwikkeling door het Rijk van een regeling voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad Airport.4. Op dit moment probeert Schiphol door middel van marktprikkels (waaronder prijsbeleid) maatschappijen die vakantievluchten uitvoeren vanaf Schiphol te stimuleren deze vluchten vanaf april 2019 op Lelystad Airport uit te voeren. Ook wordt gewerkt aan meer capaciteit op Eindhoven Airport. De verkeersverdelingsregel die het Rijk thans uitwerkt, kan worden ingezet in het geval het stimuleringbeleid van Schiphol onvoldoende effect sorteert. De verkeersverdelingsregeling wordt binnenkort ter consultatie voorgelegd aan belanghebbende partijen. Uiteindelijk is goedkeuring door de Europese Commissie noodzakelijk.
Herkent u de kritiek dat het ministerie het selectiviteitsbeleid niet heeft gehandhaafd, dan wel heeft besproken met Schiphol? Zo nee, waarom niet? Hoe rijmt u dat met de noodklok van de luchtvaartmaatschappijen en VNO-NCW in dezen?
Ik herken deze kritiek niet. Het Rijk heeft – samen met Schiphol – de voorbije jaren invulling gegeven aan de afspraken die zijn vastgelegd in het convenant Selectiviteit tussen het Rijk en Schiphol5. In de evaluatie van het convenant – als onderdeel van het Aldersadvies 2013 – is dan ook geconcludeerd dat de gemaakte afspraken uit het convenant Selectiviteit zijn nagekomen6. Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven, wordt ook thans gewerkt aan uitvoering van het selectiviteitsbeleid, in overleg met de sectorpartijen.
De mogelijkheden om direct te sturen op de samenstelling van het vliegverkeer op Schiphol zijn beperkt. Zo geldt er voor in de EU gevestigde luchtvaartmaatschappijen binnen de EU een vrije markt, met slechts beperkte mogelijkheden voor een verkeersverdelingsregel als hierboven genoemd. Daarnaast zijn er veel liberale luchtvaartverdragen en EU luchtvaartverdragen met derde landen die luchtvaartmaatschappijen ruime toegang tot Schiphol geven.
Verder wordt de luchthavencapaciteit in de vorm van allocatie van slots (start- en landingstijden) verdeeld door een onafhankelijke slotcoördinator op basis van EU regels met eisen inzake onder meer non-discriminatie en transparantie.
Deelt u de visie dat, indachtig hetgeen geantwoord is in het Algemeen overleg van 26 november 2014 op de vraag wat de definitie van mainportgebonden verkeer is, niet de vraag wat mainportgebonden verkeer is en wat niet, een rol speelt, maar slechts de toepassing van dat begrip? Zo nee, kunt u dat nader toelichten?
Het kabinet heeft de ambitie om de groeiende vraag te accommoderen in Nederland. Hierbij richt Schiphol zich voornamelijk op mainportgebonden verkeer en de regionale luchthavens op niet-mainportgebonden verkeer7. Dat wil zeggen: focus op bestemmingen die de meeste waarde toevoegen aan de Nederlandse economie en samenleving. Dit maakt Nederland aantrekkelijk als vestigingsplaats voor bedrijven en het creëert banen.
Het kabinet realiseert zich dat de huidige sterke positie van Schiphol en de Nederlandse luchtvaart geen vanzelfsprekendheid is. Daarom zet het kabinet in op een selectieve verdeling van verkeer in Nederland. De randvoorwaarden hiervoor zijn gecreëerd door het Rijk en Schiphol door het scheppen van regionale luchthavencapaciteit en een goede landzijdige bereikbaarheid van deze luchthavens (welke de komende periode nog verder verbeterd wordt). Prijsbeleid door de exploitant, marketing en acquisitie, airline-luchthavencontracten en faciliteitenaanbod zijn onderdeel van dit stimuleringsbeleid. Schiphol is op dit moment aan zet om luchtvaartmaatschappijen die nu op Schiphol vakantievluchten uitvoeren te stimuleren deze vluchten te gaan uitvoeren vanaf de regionale luchthavens. Vanwege de vertraagde opstelling van Lelystad Airport als gevolg van problemen met de indeling van het luchtruim kan dit beleid nog geen uitvoering krijgen. Voor het geval dit stimuleringsbeleid uiteindelijk onvoldoende effect sorteert ontwikkelt het Rijk op dit moment een verkeersverdelingregel om vakantieverkeer gedwongen uit te plaatsen.
Bent u bereid om met Schiphol en KLM in gesprek te gaan over de ontstane situatie met als doel snel een oplossing te vinden voor de problemen en de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek te informeren?
Ik heb 8 mei jl. een gesprek gevoerd met de president-directeur van Schiphol, de president-directeur van KLM en de voorzitter van de Board of Airline Representatives In the Netherlands (BARIN) over de ontstane situatie. In de beantwoording op vraag 2 ben ik op de uitkomsten ingegaan.
Kunt u ingaan op de huidige voortgang van de besprekingen binnen de Omgevingsraad Schiphol (ORS) over de groei van Schiphol na 2020 en de uitwerking van motie-Visser3 inzake het vierde baan gebruik? Is er enige voortgang geboekt? Zo ja, welke? Zo nee, hoe komt dit en wat betekent dit?
De besprekingen binnen de Omgevingsraad Schiphol (ORS) over de groei van Schiphol na 2020 zullen plaats vinden op basis van inzicht in de geluidseffecten zoals weergegeven in het milieueffectrapport (MER) Schiphol. Ik zend uw Kamer binnen enkele dagen een Kamerbrief waar ik de planning van de berekeningen voor het MER uiteenzet. Mede op basis van de geluidsberekeningen zal de Omgevingsraad Schiphol (ORS) mij vervolgens adviseren naar aanleiding van de adviesaanvraag middellangetermijnontwikkeling Schiphol, waar de motie Visser deel van uitmaakt9. Het MER zal ik uw Kamer te zijner tijd samen met het ontwerpbesluit tot wijziging van het luchthavenverkeersbesluit (LVB),ter implementatie van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel (NNHS), toesturen.
Deelt u de mening dat voortgang in dit proces, gegeven de explosieve groei van Schiphol, noodzakelijk is? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Conform de afspraken, zoals ook gedeeld met Uw Kamer, zullen op Schiphol tot en met 2020 maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar plaatsvinden. Per brief van 8 mei 2017 heb ik aangegeven dat ik op korte termijn ten behoeve van de voorziene besluitvorming over de verdere groei van Schiphol boven de 500.000 vliegbewegingen start met een integrale veiligheidsanalyse10. Ik zal met de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) overleggen wat de consequenties zijn voor de planning van de advisering door de ORS over de middellangetermijnontwikkeling van Schiphol, omdat veiligheid in die adviesaanvraag door mij als het belangrijkste kader is meegegeven11.
Kunt u ingaan op de planning van de MER inzake Schiphol? Wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan tegemoetzien?
Zie de antwoorden op de vragen 17 en 18.
De aanschaf van een Boeing 737 Business Jet als nieuw regeringsvliegtuig |
|
Paul van Meenen (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Waarom zijn de vier inschrijvingen op de Europese aanbestedingsprocedure, zoals gemeld in uw brief van 2 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 XII nr. 69), door u niet aangemerkt als geldige bieding?
De vier inschrijvingen waren ongeldig omdat niet aan de voorwaarden werd voldaan die in de aanbestedingsdocumenten door de Staat zijn gesteld.
Is het waar dat de partij waarmee u naar aanleiding van die mislukte aanbestedingsprocedure een exclusieve onderhandelingsprocedure gestart bent, Boeing Company is? Indien dat zo is, op welk moment is besloten dat het ging om de levering van een Boeing 737 (Business Jet) en niet om een ander type vliegtuig van deze producent?
Ik ben nagegaan of ik met een of meer inschrijvers op grond van de Aanbestedingswet exclusief een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging kon toepassen om alsnog tot gunning van de opdracht te komen. Van de ontvangen inschrijvingen voldeed alleen Boeing Company aan de vereisten die daarvoor worden gesteld in het aanbestedingsrecht.
De onderhandelingen zijn daarom met Boeing Company gevoerd. Deze onderhandelingen zijn gestart met als uitgangspunt de eerdere inschrijving van Boeing waarin een nieuwe Boeing 737 (Business Jet) is aangeboden.
Welke zeggenschap had het Koninklijk Huis, mede-gebruiker voor 12 procent van de inzet, bij de vervanging van het regeringsvliegtuig? Was deze evenredig aan het gebruik ervan?
Het Koninklijk Huis had geen zeggenschap in besluitvorming over de vormgeving van de aanbestedingsprocedure, de beoordeling van inschrijvingen alsmede de onderhandelingen met Boeing. In de oriënterende fase van het traject ter vervanging van het regeringsvliegtuig is uiteraard wel gesproken met de toekomstige gebruikers, waaronder het Koninklijk Huis, om een goed beeld te krijgen van de functionele eisen die dienden te worden meegewogen bij de aanschaf van een ander toestel.
Sluit u uit dat het nemen van vlieglessen door de Koning voor het halen van een brevet voor de Boeing 737 van invloed is geweest op de aanbestedingsprocedure, de onderhandelingen met Boeing en de uiteindelijke keuze voor een specifiek model en de prijs ervoor? Zo ja, graag een gemotiveerde onderbouwing waarom dit zo is. Zo nee, welke meerkosten voor de Nederlandse Staat heeft dit opgeleverd?
Ja. De vlieglessen door de Koning kennen geen relatie met de aanbestedingsprocedure. De omscholing van de Koning vloeide eerder al voort uit de vervangingskeuze van de KLM waar de Koning het merendeel van zijn vlieguren maakt.
Op basis van de voorwaarden in de aanbestedingsdocumenten had ook de leverancier van een ander type vliegtuig zich kunnen kwalificeren en een winnende inschrijving kunnen doen. Zie ook antwoord op vraag 3.
Wat zijn de totale kosten voor de aanschaf van het nieuwe regeringsvliegtuig?
Zoals gemeld in mijn brief van 11 april 2017 (34 550 XII, nr. 74) is de verkoopprijs van de KBX € 3,7 miljoen, de aanschafprijs van het nieuwe regeringsvliegtuig € 92,7 miljoen (inclusief belastingen, tegen wisselkoers Kamerstuknummer 34 550 XII, nr. 73) en de netto vervangingskosten daarmee € 89 miljoen.
Is het waar dat een standaard Boeing Business Jet (BBJ) gemiddeld voor 60 miljoen dollar verkocht wordt, een BBJ2 voor 70 miljoen dollar en een BBJ3 voor 75 miljoen euro? Waarop is dan de prijs, na aftrek van inruilwaarde van het huidige regeringsvliegtuig, van 89 miljoen euro gebaseerd?
Onduidelijk is waar deze bedragen vandaan komen. Boeing publiceert haar verkoopprijzen niet. Het aan uw Kamer gemelde bedrag voor het nieuwe regeringsvliegtuig is inclusief BTW en importheffingen. Daarnaast wordt het nieuwe regeringsvliegtuig inclusief interieur opgeleverd hetgeen eveneens een significant aandeel in de totale aanschafprijs vormt. De prijs is daarmee vanzelfsprekend hoger dan voor een leeg opgeleverd vliegtuig («green aircraft») waar vervolgens nog een interieur in gebouwd moet worden.
Met hoeveel gaat het tarief à 5.240 euro/uur voor inzet van het regeringsvliegtuig stijgen of dalen?
Het tarief voor het vliegen is voor het nieuwe vliegtuig nog niet bekend. We verwachten binnen de bestaande budgetten te blijven.
Wat is, gegeven dat u schrijft dat het nieuwe regeringsvliegtuig uit kostenefficiëntie een standaardinterieur krijgt, nog meer standaard aan dit vliegtuig en wat is er niet standaard aan?
Naast het interieur dat door Fokker zal worden ingebouwd en lijkt op de inrichting van de huidige KBX, is de door Boeing geleverde BBJ een standaard vliegtuig.
Welke regels gaan, na verkrijging van de PH-GOV, gelden voor het nemen van lijnvluchten door leden van de regering of het Koninklijk Huis op momenten dat het regeringsvliegtuig beschikbaar is? Kunt u hierbij ook expliciet ingaan op de huidige praktijk dat omwille van tussenstops momenteel voor lijnvluchten gekozen wordt, terwijl het regeringsvliegtuig leeg meevliegt?
Hiervoor verwijs ik naar het Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht dat onverkort van toepassing blijft. Net als nu zal overigens naar verwachting ook in de toekomst in voorkomende gevallen voor vliegen met lijndiensten worden gekozen. De aanschaf van de PH-GOV verandert daar niets aan.
De verwachting is dat door het grotere bereik van het nieuwe vliegtuig het leeg vliegen naar een bestemming in combinatie met gebruik van lijndiensten niet of nauwelijks meer aan de orde zal zijn.
Boetes voor migranten vanwege het niet tijdig slagen voor het inburgeringsexamen |
|
Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat meer dan 500 vluchtelingen en huwelijksmigranten boetes van tot wel € 1.250 hebben gekregen omdat ze niet binnen drie jaar het inburgeringsexamen hebben gehaald?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Inburgeraars die volgens de bij DUO bekende gegevens verwijtbaar niet aan de inburgeringsplicht hebben voldaan, krijgen een kennisgeving van de termijnoverschrijding van DUO. Daarin wordt aangegeven dat de inburgeraar een boete wordt opgelegd als niet alsnog kan worden aangetoond dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is. Als de inburgeraar aan kan tonen dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is, bijvoorbeeld wegens het volgen of gevolgd hebben van een alfabetiseringscursus of vanwege langdurige ziekte, dan wordt de termijn voor het voldoen aan de inburgeringsplicht verlengd. Ook als een inburgeringsplichtige 300 uur les heeft gevolgd bij een instelling met Blik-op-Werk keurmerk en minimaal 2 examenpogingen heeft gedaan, wordt de overschrijding als niet-verwijtbaar beschouwd. Er wordt dan geen boete opgelegd.
Wat zegt het volgens u over de kwaliteit van de inburgeringscursussen, wanneer bijna de helft van de migranten zijn inburgeringsexamen niet op tijd haalt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de kwaliteit van de inburgeringscursussen te waarborgen wordt een keurmerk toegekend van de Stichting Blik op Werk. Ik heb uw Kamer in juni 2016 toegezegd de kwaliteit en het toezicht nog verder aan te scherpen (Motie Sjoerdsma/Karabulut over harde criteria voor toekenning van het keurmerk Blik op Werk – Integratiebeleid2) Daarnaast heb ik besloten het toezicht uit te laten voeren door een externe deskundige. De Inspectie SZW en de Onderwijsinspectie zijn nauw betrokken bij dit proces. Verder werken wij met Blik op Werk aan het verbeteren van de informatiepositie van inburgeraars op de markt.
Bent u van mening dat het terecht is dat vluchtelingen letterlijk de rekening gepresenteerd krijgen voor de chaos die het huidige en het voorgaande kabinet van de inburgering hebben gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in de lezing van feiten zoals gepresenteerd door het lid Van Dijk.
Bent u van mening dat een boete van mogelijk € 1.250, bovenop de lening van maximaal € 10.000 voor de inburgeringscursus, een gepaste sanctie is voor het niet op tijd halen van een examen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de pijlers van het huidige inburgeringsbeleid is de resultaatsverplichting. Een sanctie onderstreept het niet-vrijblijvende karakter van inburgering en is een stimulans om aan te vangen met de inburgeringscursus en dit tijdig af te ronden. Daarnaast wordt er geen boete opgelegd als de inburgeraar aan kan tonen dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is, zie het antwoord op vraag 1.
Gelooft u dat de integratie van vluchtelingen wordt bevorderd wanneer zij door falend overheidsbeleid diep in de schulden gestoken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij wederom niet in de lezing van feiten zoals deze door het lid Van Dijk worden gepresenteerd.
Wat zijn de maatschappelijke kosten wanneer vluchtelingen vanwege de forse schulden die zij aan hun inburgering overhouden, in de schuldhulpverlening terecht komen en geen bijdrage kunnen leveren aan onze samenleving?
Als een inburgeraar als gevolg van niet verwijtbare redenen de termijn van de inburgeringsplicht overschrijdt, kan hij/zij een verlenging van deze termijn aanvragen bij DUO. Bij het tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht wordt de lening van DUO van maximaal € 10.000 omgezet in een gift voor asielgerechtigden. De inburgering is niet alleen gericht op het leren van de Nederlandse taal maar ook op het kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving.,
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van VluchtelingenWerk Nederland om – tenminste voor de groep die buiten zijn schuld om maanden lang moest wachten op het examen – de boetes te schrappen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid per direct maatregelen te nemen die voorkomen dat vluchtelingen met forse schulden opgezadeld worden, in plaats van te verwijzen naar een evaluatie van de Wet inburgering in 2018?
Op basis van de eerste resultaten van de inburgeringsplichtingen onder het nieuwe stelsel is een brede verkenning gestart naar mogelijke punten van verbetering van het stelsel. Onder anderen is een rapport opgesteld door de Algemene Rekenkamer naar het inburgeringsbeleid en een beleidsdoorlichting gedaan door Regioplan op het integratieartikel. Ingrijpende wijzigingen van het stelsel doorvoeren is een zaak van het nieuwe kabinet. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid te erkennen dat de Wet inburgering en het introduceren van marktwerking in de inburgering een kapitale blunder is geweest waarvan de samenleving op termijn de wrange vruchten plukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in de lezing van feiten zoals gepresenteerd door het lid Van Dijk.
Het bericht dat de Europese Unie geld heeft gestoken in een Tsjechisch bordeel |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bordeel betaald door de EU»?1
Ja.
Deel u de mening dat dit soort uitgaven door Brussel eens te meer het failliet van de Europese Unie aantoont?
Nee.
Is het waar dat dit niet de eerste keer is dat de EU geld steekt in ondoorzichtige Oost-Europese projecten? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel belastinggeld met soortgelijke ondoorzichtige praktijken gemoeid is, uit welk potje dat geld komt en welke instanties in welke steden hierbij betrokken zijn?
Alle projecten die financiering krijgen uit Europese structuurfondsgelden worden onderworpen aan nationale en Europese controles om doelmatige en rechtmatige besteding van middelen te waarborgen. In dit geval is door dit controlesysteem aan het licht gekomen dat er sprake is van ongewenste besteding. Afhankelijk van de fout wordt bepaald welke maatregel of maatregelen getroffen worden. In dit geval betreft dit het terugvorderen van de middelen bij de begunstigde, hetgeen volgens de Tsjechische autoriteiten inmiddels is gebeurd.
Staat u nog steeds achter de hernieuwing van de trouwgelofte aan de EU na dit soort financiële uitspattingen met Nederlands belastinggeld?
Het kabinet staat achter de Verklaring van Rome, die op 25 maart door de Europese regeringsleiders is ondertekend. Het is in het belang van Nederland en van Nederlandse burgers om ons samen met de andere EU-lidstaten in te blijven zetten voor onder meer groei en banen, interne en externe veiligheid en een sociaal rechtvaardige EU.
Bent u bereid om de Nederlandse bijdrage te verlagen naar nul? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet ziet geen reden voor Nederland om zich aan zijn verdragsrechtelijke verplichtingen te onttrekken.
Het bericht dat de NAM toch meepraat over het nieuwe op te stellen schadeprotocol |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) toch meepraat over het nieuw op te stellen schadeprotocol?1
Het bericht van RTV Noord waarnaar wordt verwezen heeft betrekking op de totstandkoming van een nieuwe procedure voor de afhandeling van schademeldingen als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld die per 1 juli 2017 zal ingaan. Het nieuwe schadeprotocol wordt onder regie van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) opgesteld aan de hand van inbreng van bestuurders, maatschappelijke partijen en onafhankelijke deskundigen op technisch en juridisch gebied.
NAM heeft in de nieuwe procedure geen betrokkenheid meer bij de beoordeling van schades en de vaststelling van schadebedragen, waardoor de bewoner met schade geen zaken meer met NAM hoeft te doen.
NAM blijft wel aansprakelijk voor schade als gevolg van gaswinning. De NCG zal in het kader van het vaststellen van het schadeprotocol met NAM overleggen over de invulling van de aansprakelijkheid als schadeveroorzaker en dus niet over de beoordeling en vaststelling. Het overleg met NAM beperkt zich tot dat onderdeel.
Denkt u dat dit bericht Groningers het vertrouwen geeft dat er daadwerkelijk een beter en onafhankelijk systeem voor schadevaststelling en -afhandeling zal komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vorige week stelde u: «Het is heel slecht voor iemand die schade heeft om bij dat grote bedrijf terecht te moeten komen. Een bedrijf dat er ook niet op is ingericht om dit goed af te handelen». Staat u nog steeds achter deze woorden?2
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, bent u bereid in te grijpen en de overleggen met de NAM op te schorten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u vooraf voorwaarden gesteld waaraan het nieuwe systeem voor schadevaststelling en -afhandeling moet voldoen? Zo ja, welke?
Een belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe proces is dat de bewoner centraal staat. Dit betekent dat er een transparante werkwijze moet komen die snel en adequaat leidt tot redelijke en billijke oplossingen voor de bewoner die melding maakt van schade aan zijn huis. Daarbij moeten de kwaliteitseisen die gelden voor processen, protocollen, handboek en betrokken medewerkers onafhankelijk en objectief worden getoetst. Tot slot zal de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen, die sinds 1 januari 2017 van kracht is, een plaats moeten krijgen in de beslissingen van de Onafhankelijke Commissie Schadeafhandeling (OCS). NAM laat weten vertrouwen in te hebben in het nieuwe proces en heeft geen voorwaarden vooraf gesteld.
Heeft de NAM vooraf voorwaarden gesteld waaraan het nieuwe systeem voor schadevaststelling en -afhandeling moet voldoen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Is het proces om te komen tot een nieuw systeem voor schadevaststelling en -afhandeling een volledig open proces?
Het traject om te komen tot een nieuwe schadeafhandelingsprocedure is een open proces onder regie van de NCG, die de wensen en opvattingen van de betrokken maatschappelijke en bestuurlijke partijen een volwaardige plaats zal geven in de finale afweging. De NCG stelt uiteindelijk het nieuwe schadeprotocol en bijbehorende documenten vast.
Deelt u de mening dat de belangrijkste voorwaarde waaraan het nieuwe systeem voor schadevaststelling en -afhandeling moet voldoen het terugwinnen van maatschappelijk draagvlak en vertrouwen moet zijn?
Ja.
Het bericht dat het CBS meer ongelijkheid meet maar het als minder verkoopt |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zowel de vermogens- als de inkomensongelijkheid hoger zijn dan eerder werd aangenomen?1
De conclusie dat de vermogens- en inkomensongelijkheid groter is dan eerder werd aangenomen is gebaseerd op de herziening van CBS statistieken. Ook na deze herziening behoort Nederland tot de landen met een relatief lage en over de tijd heen stabiele inkomensongelijkheid (in ieder geval sinds 2001, het begin van de CBS reeks). Vermogensongelijkheid is internationaal niet goed vergelijkbaar en (de ontwikkeling ervan) is sterk ingegeven door de ontwikkeling van de huizenmarkt, maar ook door institutionele verschillen en de schuldpositie van huishoudens, zie de beantwoording onder vraag 5.
Hoe verklaart u dat de ongelijkheid op een hoger niveau ligt dan eerder werd aangenomen? Hoe verklaart u dat ook de groei van de ongelijkheid tussen 2011 en 2014 sterker is geweest dan eerder werd gedacht?
De nieuwe reeks volgt uit een herziening van de inkomens- en vermogensstatistiek, waarbij data over inkomen vanaf 2011 gebaseerd zijn op gegevens van de totale bevolking in Nederland (integrale bestanden) in plaats van op een steekproef. Naast deze verbetering heeft het CBS de methode op een aantal punten herzien. Bij de inkomensstatistiek is de belangrijkste wijziging de wijze waarmee het voordeel dat eigenwoningbezitters aan hun woning ontlenen aan het inkomen (en de bestedingen) is toegekend. Deze toekenning is nodig om het inkomen van huurders en eigenwoningbezitters vergelijkbaar te maken. Door geen bedrag voor de afschrijving meer in rekening te brengen, is deze waardering aanzienlijk hoger. Aangezien eigenwoningbezitters sterker vertegenwoordigd zijn in hogere inkomensklassen, is deze herziening niet neutraal voor de verdeling van inkomen, met een ophoging van de Gini index tot gevolg (0,012 punten op de index), zie figuur 1.
Figuur 1. Inkomensongelijkheid van huishouden. Bron: CBS, Inkomensstatistiek herziene cijfers
Wat zijn volgens u de belangrijkste conclusies uit de nieuwe metingen van inkomens- en vermogensongelijkheid van het CBS? Hoe verhouden deze zich met de kop van het persbericht «Stijging huizenprijzen verkleint vermogensongelijkheid in 2015»? Wat is uw opvatting over deze duiding?
Het belangrijkste gevolg is dat door verbeteringen in de methode en het beschikbaar komen van aanvullende bronnen de kwaliteit van de inkomens-en vermogensstatistiek is verbeterd. Daarnaast kunnen nu ook cijfers meer gedetailleerd en voor kleinere groepen personen of huishoudens getoond worden.
Wat betreft de duiding in het persbericht; het is aannemelijk dat de stijging van de huizenprijzen in Nederland de hoogte en daarmee de verdeling van (toegerekend) inkomen, vermogen en schuld beïnvloedt. Dit strookt met eerder onderzoek van het CPB3, waaruit blijkt dat de ontwikkeling van de huizenprijzen een belangrijke determinant is van de ontwikkeling van de vermogensongelijkheid. Hoewel niet is vast te stellen wat de precieze oorzaak is van de daling van de vermogensongelijkheid in 2015, geldt dat een stijging van de huizenprijzen de vermogensongelijkheid drukt. Het opwaartse effect op de vermogens pakt naar verhouding in de lagere segmenten van de vermogensverdeling sterker uit dan in de hogere regionen. Zo neemt het aantal huishoudens met een negatief vermogen af en komen eigenwoningbezitters met een hoge hypotheekschuld en senioren van wie het vermogen overwegend bestaat uit de (afbetaalde) eigen woning er gunstiger voor te staan. Het effect van stijgende huizenprijzen op de huishoudens met een hoger vermogen is relatief minder omdat deze groepen naast hun woningbezit veelal ook over spaartegoeden en effecten beschikken.
Kunt u uitleggen waarom het CBS de hoogste inkomens eerder aftopte? Kunt u ook uitleggen waarom het CBS dat heden ten dage niet meer doet?
Voorheen was de Inkomensstatistiek gebaseerd op een steekproef. Vanwege de (relatief) kleine aantallen bij een steekproef kunnen toevallige inkomensuitschieters naar boven een sterk opwaarts effect op de inkomensongelijkheid hebben. Door af te toppen wordt een dergelijk toevalseffect geëlimineerd. Bij integrale waarneming is aftopping niet meer aan de orde omdat alle hoge inkomens in de populatie dan beschikbaar zijn, zodat het toeval geen verstorende rol meer kan spelen.
Klopt de bewering «We zijn al heel lang een gelijk landje» volgens u, gezien de feiten dat Nederland in de 18e en 19e eeuw juist zeer ongelijk was, dat de hoogste Gini-waarde voor besteedbaar inkomen ooit gemeten in de westerse landen in Nederland was te vinden (0,61 in 1732), dat de Nederlandse ongelijkheid ook daarna groter was dan in de meeste andere landen, dat Nederland zich momenteel in het midden van de EU-landen bevindt qua inkomensongelijkheid en dat Nederland wat betreft privaat vermogen een zeer hoge vermogensongelijkheid kent, zelfs wanneer pensioenrechten worden meegerekend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van het aangehaalde rapport4 in het bericht op MeJudice5 hebben, gerangschikt naar ongelijkheid in besteedbaar huishoudinkomen, alleen België, Finland, Slovenië, Tsjechië en Zweden een lagere Gini-coëfficiënt (vijf landen, niet elf). Nederland bevindt zich daarmee tussen de EU-landen met de laagste inkomensongelijkheid. Sinds het CBS de inkomensongelijkheid meet, is deze internationaal bezien relatief laag en stabiel.
Figuur 2. Gini-coëfficiënt voor verschillende inkomenscategorieën in EU landen (2014). Bron: EU-SIL C
De vermogensongelijkheid is internationaal niet goed te vergelijken. Institutionele verschillen tussen landen, waaronder in de opbouw van pensioenrechten en negatieve vermogens (schulden), hebben een grote invloed op het spaargedrag van huishoudens. De opbouw van vrij vermogen (en derhalve de verdeling ervan) wordt sterk beïnvloed door collectieve voorzieningen en sociale verzekeringen en verplichte besparingen voor bijvoorbeeld pensioen.
Omdat in de berekening van de Gini ook negatieve vermogens (schulden) worden meegenomen, is de Gini voor vermogen daarnaast aan de bovenkant niet noodzakelijk begrensd bij een waarde van één.
Bent u het met de schrijvers van het artikel eens dat mocht worden verwacht dat de scherpe stijging van de Gini-coëfficient van 2013 tot 2014, welke hoogstwaarschijnlijk is veroorzaakt door een belastingvoordeel op het uitkeren van dividend door bezitters van een aanmerkelijk belang, weer zou afnemen in 2015? Zo nee, waarom niet?
De Gini van 2015 is gebaseerd op voorlopige inkomensgegevens. Op dat moment zijn de benodigde belastinggegevens van veel zelfstandigen en directeur-grootaandeelhouders (dga’s) nog niet bekend. Het CBS maakt daarom een schatting, een zogenaamde imputatie, van deze inkomens. De imputatie voor dga’s bouwt voort op de inkomens van het voorafgaande jaar. Dit houdt in dat voor dga’s de voorlopige inkomensgegevens over 2015 gebaseerd zijn op de inkomens van 2014 toen het voor dga’s anders dan in andere jaren fiscaal gunstig was om zichzelf extra dividend uit te keren. In 2008 was sprake van een vergelijkbare situatie. De nog onbekende inkomsten van dga’s werden in de voorlopige cijfers 2008 eveneens geïmputeerd op basis van de bekende bedragen over 2007 die vanwege het in dat jaar incidenteel gunstigere fiscaal tarief op dividend op een verhoudingsgewijs hoog niveau lagen. Daarmee werd de inkomensongelijkheid 2008 in eerste instantie overschat en lag deze op vrijwel hetzelfde niveau als het definitieve cijfer van 2007. De Ginicoëfficiënt gebaseerd op de definitieve inkomensgegevens 2008, dus berekend met de feitelijk lagere dividendinkomsten van dga’s, kwam voor 2008 lager uit. Wanneer dga’s zichzelf in 2015 minder dividend hebben uitgekeerd dan in 2014 is het inkomen van dga’s in de voorlopige cijfers van 2015 overschat. De definitieve cijfers van 2015, die in het vierde kwartaal van 2017 beschikbaar komen, zullen dan lagere inkomens van dga’s laten zien, hetgeen een drukkend effect zal hebben op de inkomensongelijkheid. In het bericht van het CBS6 is dit onderbelicht gebleven.
Kunt u uitleggen waarom de Gini-coëfficiënt in 2015 niet is gedaald ten opzichte van 2014, terwijl dat na een soortgelijke maatregel wel gebeurde in 2008 ten opzichte van 2007?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u verklaren waardoor tussen 2007 en 2015 het overig vermogen (vermogen minus eigen woning) van de onderste 90% met 18% daalde, terwijl dat van de bovenste 10% met 14% steeg?
In het bericht van het CBS7 staat vermeld dat er een aanzienlijke breuk bestaat tussen de sterk verbeterde vermogensmeting vanaf 2011 en de vermogensbepalingen in de hieraan voorafgaande jaren. Hierdoor is het niet mogelijk de jaren 2007 en 2015 met elkaar te vergelijken.
Afgezien van de breuk zij er ook op gewezen dat de volgorde van huishoudens op de vermogensladder voortdurend aan verandering onderhevig is: de samenstelling van de bovenste 10% verandert in de tijd.
Bent u het met de schrijvers eens dat niet zozeer de huizenprijzen, maar de hypotheken van invloed zijn op de ongelijkheid in vermogen? Zo nee, waarom niet?
Beide spelen een rol. De relatief hoge hypotheken waarmee Nederlandse huishoudens hun woningen hebben gefinancierd, maakt dat de huizenprijsontwikkeling een forse impact heeft op de vermogenspositie. Bij een huizenprijsdaling daalt het netto vermogen snel, maar bij een huizenprijsstijging stijgt het netto vermogen eveneens snel. Waren de hypotheekschulden niet zo hoog geweest, dan was dit hefboomeffect kleiner geweest.
Klopt de bewering dat grote vermogens, gebaseerd op financieel kapitaal, evenals inkomen uit vermogen niet volledig (kunnen) worden waargenomen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Financieel kapitaal kan op verschillende vermogenscomponenten betrekking hebben. Als het gaat om de waarde van bezittingen die zijn belast in box 3 geldt dat deze worden waargenomen. Bij de waarde van aandelen die behoren tot een aanmerkelijk belang, geldt dat de meting sterk is verbeterd, maar nog niet helemaal is uitgebalanceerd. Zo is de waardebepaling alleen gebaseerd op de fiscale waardering (met uitzondering van onroerend goed). Met name binnen grotere en internationale structuren van juridische eenheden is de waardering en het bepalen van de eigendomsverhouding nog niet altijd goed mogelijk. Het CBS en de Belastingdienst werken samen om voor deze gevallen de juiste verdeelsleutels te kunnen bepalen. Voor het inkomen uit vermogen wordt aangesloten bij de gegevens die de ketenpartners aan de Belastingdienst verstrekken ten behoeve van de aangiften en daarnaast ontvangt het CBS informatie over studieschulden van DUO. De economische winst die in ondernemingen achterblijft in de vorm van herwaarderingen en investeringen komt niet tot uitdrukking in het inkomensbegrip. Volgens de gehanteerde conceptuele kaders tellen deze winsten ook niet als inkomen uit vermogen. Het CBS onderzoekt evenwel de mogelijkheden om de niet uitgekeerde winsten wel op huishoudenniveau inzichtelijk te maken in aanvulling op het gehanteerde inkomensbegrip.
Worden ingehouden winsten meegenomen in de vermogensbepaling door het CBS? Zijn er cijfers beschikbaar over de totale waarde van ingehouden winsten in Nederland? Bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het met de schrijvers eens dat nader onderzoek gewenst is om op te klaren waarom er een grote discrepantie bestaat tussen CBS-statistieken over vermogens en onderzoek van de Quote-500, dat is gebaseerd op gegevens van de Kamer van Koophandel, het Kadaster en de Autoriteit Financiële Markten? Bent u bereid hier onderzoek naar te (laten) doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten van dit onderzoek?
De schrijvers zetten hier geen Quote 500 cijfers af tegen CBS-statistieken, maar tegen een veronderstelde verdeling, waarbij het cumulatieve vermogensaandeel van de top 500 huishoudens wordt geïmputeerd op basis van data van het CBS over het inkomensaandeel van de top 0,1%. Het feit dat er een discrepantie bestaat tussen geïmputeerde cijfers en de Quote 500 zou evengoed kunnen impliceren dat de werkelijke vermogensverdeling anders is dan de veronderstelde verdeling. Verder zij opgemerkt dat het CBS naast de bronbestanden waar Quote 500 zich op baseert nog diverse andere bronbestanden gebruikt in de afleiding van vermogensspecificaties. Hierdoor kunnen er verschillen ontstaan.
Welk effect heeft de inkeerregeling op de vermogensongelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder de inkeerregeling is er tussen 2002 en eind 2016 ruim 9,3 mld euro aan eerder verzwegen vermogen bij de belastingdienst opgegeven. Doordat dit vermogen nu bekend is bij de belastingdienst (en daarmee bij het CBS) wordt dit vermogen ook meegenomen in de vermogensstatistieken. Dit vermogen zit hoogstwaarschijnlijk vooral bij de bovenste decielen van de vermogensverdeling. De inkeerregeling kan daarmee de waargenomen vermogensongelijkheid hebben vergroot. De feitelijke vermogensongelijkheid wordt echter niet beïnvloed door de inkeerregeling. Het verzwegen vermogen (en de ongelijkheid die daaruit volgde) werd eerder alleen niet waargenomen. Daarbij is er door de inkeerregeling bijna 2 mld euro aan verschuldigde belasting (inclusief rente en boetes) betaald.
Bent u voornemens de aanbeveling van de schrijvers om het CBS afzonderlijk te laten rapporteren over huishoudens met vermogen als belangrijkste bron van inkomen over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS rapporteert over alle vermogens van laag tot hoog volgens de conceptuele kaders die hiervoor gelden. Dat zal ook zo blijven. Omdat er veel vraag is naar gemaakte winsten in vennootschappen die niet als dividend worden uitgekeerd maar in de vennootschappen blijven, zal het CBS hierover aanvullend publiceren, onder voorwaarde dat hierover valide cijfers op huishoudniveau samengesteld kunnen worden.
De intimidatie van proefpersonen bij medicijntesten in ontwikkelingslanden door farmaceutische bedrijven |
|
Lilian Marijnissen , Sadet Karabulut |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de Zwitserse farmaceutische fabrikant Roche medicijnen test in Egypte en vervolgens testpersonen intimideert om niet naar buiten te komen met negatieve effecten van een medicijn?1
Het blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de sponsor -veelal een fabrikant van geneesmiddelen- om te bepalen waar hij zijn (klinisch) onderzoek laat uitvoeren. Daarbij heeft deze tevens de verantwoordelijkheid om het onderzoek te laten plaatsvinden volgens de erkende medisch-ethische richtlijnen. Intimidatie mag daarbij op geen enkele wijze plaatsvinden. Overigens betreft de onderhavige casus niet het handelen bij klinisch onderzoek, maar het handelen van Roche bij een publicatie van een onderzoeksrapport over de praktische gang van zaken.
Wat vindt u ervan dat de farmaceutische fabrikant Roche proefpersonen juridisch begeleid om een rechtszaak aan te spannen tegen Public Eye, één van opstellers van het rapport over het testen van medicijnen in Egypte?2
In beginsel staat het iedereen vrij om een ander in rechte te betrekken. Over de specifieke invulling van de bedoelde zaak tegen Public Eye bestaan bij de betrokkenen verschillende visies. Het is niet aan mij om mij in deze casus te mengen.
Bent u van mening dat de intimidatie van farmaceutisch bedrijf Roche een incident betreft, of komt dit vaker voor bij het testen van medicijnen in ontwikkelingslanden? Kunt u dit toelichten?
Ik ken de diverse kritische artikelen over geneesmiddelenonderzoek in lage- en midden-inkomenslanden;of er daadwerkelijk sprake is van laakbaar handelen is niet eenduidig vastgesteld.
Heeft het farmaceutische bedrijf Roche de internationale ethische codes over het testen van medicijnen geschonden, door een poging om middels intimidatie een kritisch rapport over het testen van medicijnen in Egypte onderuit te halen? Is dit al getoetst door een lokale medisch ethische toetsingscommissie? Kunt u dit toelichten?
De internationale ethische codes over het testen van medicijnen hebben betrekking op het handelen bij klinisch onderzoek. Het handelen van Roche bij een publicatie van een onderzoeksrapport over de praktische gang van zaken is geen onderwerp van deze ethische codes.
Mij is niet bekend of de verantwoordelijken in Egypte iets hebben ondernomen naar aanleiding van het bedoelde rapport.
Bent u voornemens om consequenties te verbinden aan deze intimiderende praktijken van Roche? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het niet aan mij om mij in deze casus te mengen.
Bent u bereid om internationaal te pleiten voor een verscherping van de Good Clinical Practices-inspecties in Egypte, nu blijkt dat de farmaceutische industrie proefpersonen intimideert? Kunt u dit toelichten?
Bij de toelating tot de EU-markt coördineert het Europees Geneesmiddelenbureau de verificatie van de naleving van de beginselen van goede klinische praktijken (GCP). Het doet dit door middel van retrospectieve en steekproefsgewijze inspecties aangevraagd door het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) in verband met de beoordeling van aanvragen van de marktvergunning.
Het programma van de controle op GCP maakt al optimaal gebruik van de (beperkt) beschikbare inspectiecapaciteit bij de lidstaten. Daarbij wordt bij de te inspecteren locaties rekening gehouden met verschillende «risicofactoren», zoals het aantal in het onderzoek opgenomen proefpersonen, de aanwezigheid van kwetsbare bevolkingsgroepen en de locatie van sites in lage en midden inkomenslanden.
Zo hebben ook in Egypte twee GCP-inspecties plaatsgevonden; één op het gebied van oncologie in 2014 en één op het gebied van endocrinologie in 2012. De resultaten van de controles lieten geen bevindingen zien die twijfel zouden moeten zaaien op het terrein van de ethische normen of de geldigheid van de verstrekte gegevens.
Vindt u dat er misbruik wordt gemaakt van de afhankelijke positie van mensen waarop de medicijnen worden getest, aangezien zij anders slechts beperkt of geen toegang krijgen tot de medicijnen die ze nodig hebben? In hoeverre kun je spreken van vrijwillige deelname, als deze mensen niet de middelen hebben om veilige, geteste medicijnen te kopen?
Als er sprake is van armoede, laaggeletterdheid, een hiërarchische
arts-patiënt-relatie en (financiële) afhankelijkheid van de geboden experimentele behandeling is het vaststellen van het voldoen aan het beginsel van vrijwillige deelname inderdaad moeilijk. Daarnaast is ethische controle op geneesmiddelenonderzoek een nationale bevoegdheid. In een aantal landen is de lokale capaciteit op dit terrein ook nog eens gering. Het risico is aanwezig dat deelname de facto (indirect) onvrijwillig is of zo wordt ervaren.
Het is om die reden dat met name de WHO zich inspant om te komen tot de opbouw van lokale capaciteit om toe te zien op geharmoniseerde medisch-ethische richtlijnen.
Hoe wordt op dit moment gecontroleerd of het testen van nare bijwerkingen van medicijnen in arme landen, waar mensen slechte toegang hebben tot medicijnen en daarom vaak de risico’s van het ontvangen van een experimentele behandeling negeren, in overeenstemming is met de voorwaarden van medisch-ethische richtlijnen en de Declaratie van Helsinki? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat voldoende wordt toegezien op de naleving van de medisch-ethische richtlijnen en de Declaratie van Helsinki? Kunt u dit toelichten?
De sponsor heeft de primaire verantwoordelijkheid om het onderzoek te doen plaatsvinden volgens alom gerespecteerde medisch-ethische richtlijnen. Nationale overheden dienen regelgeving te formuleren voor de lokale ethische evaluatie en uitvoering van onderzoek waarbij menselijke deelnemers zijn betrokken en op de uitvoering daarvan toe te zien.
Ten slotte is er de in de beantwoording van vraag 6 aangegeven controle door het CHMP. Met deze verantwoordelijkheden is het toezicht in beginsel voldoende belegd.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de door onder andere EMEA (Europees medicijnenagentschap) en de Good Clinical Practice Inspectors Working Group (GCPIWG) ontwikkelde inspecties in ontwikkelingslanden?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 6 heb aangegeven, vinden GCP-inspecties in verband met de beoordeling van aanvragen van de marktvergunning plaats op aanvraag door het CHMP van het Europees Geneesmiddelenbureau. Om te komen tot Europese harmonisatie en coördinatie van GCP-activiteiten heeft het bureau in 1997 de Good Clinical Practice Inspectors Working Group (GCP IWG) ingericht. De GCP IWG ontwikkelt in samenwerking met de nationale autoriteiten diverse activiteiten op het gebied van klinisch onderzoek in ontwikkelingslanden.
Zo onderzoekt en formuleert de GCP IWG risicofactoren die aanleiding kunnen geven tot zowel routinematige als gerichte GCP-inspecties; de uitvoering van de klinische onderzoeken, evenals de mogelijke aanwezigheid van kwetsbare populaties zijn twee belangrijke zaken in het selecteren van de plaats en de onderzoeksstudies die in aanmerking komen voor GCP-inspecties. Ook organiseert het Europees Geneesmiddelenbureau samen met de GCP IWG specifieke trainingen voor toezichthouders in de Europese Unie en in ontwikkelingslanden om inspecties in ontwikkelingslanden goed te kunnen uitvoeren.
Het bureau publiceert jaarlijks het werkplan en jaarreportage van de GCP IWG.3
Kunt u reageren op de publicatie van Braziliaanse onderzoekers in het International Journal of Clinical Trials (2016), waaruit blijkt dat het aantal klinische testen in ontwikkelingslanden is toegenomen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?3
Uit eerdere rapporten zijn de signalen bekend dat er een verschuiving van klinisch onderzoek naar ontwikkelingslanden plaatsvindt. Het aantal klinische onderzoeken in ontwikkelingslanden is nog altijd wel veel minder dan in het westen.
Het blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de sponsor -veelal een fabrikant van geneesmiddelen- om te bepalen waar hij zijn (klinisch) onderzoek doet uitvoeren. Daarbij heeft deze tevens de verantwoordelijkheid om het onderzoek te doen plaatsvinden niet alleen volgens de ter plekke geldende nationale wet- en regelgeving, maar ook volgens alom gerespecteerde medisch-ethische richtlijnen.
Is de toename van het aantal klinische testen in ontwikkelingslanden in lijn met de agenda van het Europees medicijnenagentschap?
Het Europees Geneesmiddelenbureau geeft nadrukkelijk aan dat klinische proeven die buiten de EU worden uitgevoerd en die dienen voor de aanvraag van een marktvergunning in de EU, de beginselen moeten volgen die gelijkwaardig zijn aan de EU-bepalingen. Het bureau streeft naar versterking van de bestaande processen om te waarborgen dat de klinische proeven voldoen aan de vereiste ethische en GCP-normen, ongeacht waar in de wereld ze zijn verlopen.
Wat doet u met de rapporten die Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO), Wemos e.a. al jaren publiceren over de keerzijden van het testen van medicijnen in ontwikkelingslanden? Kunt u dit toelichten?
Via de GCP IWG, maar ook via de activiteiten van de WHO stimuleren de lidstaten de versterking van de bestaande processen om te waarborgen dat de klinische proeven voldoen aan de vereiste ethische en GCP normen, ongeacht waar in de wereld ze zijn verlopen.
Zoals ik in antwoord op vragen van het Kamerlid Nijboer6 al heb aangegeven, is in de brief over de visie op geneesmiddelen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 januari 2016 en het artikel in het tijdschrift «The Lancet» van 7 november 2016 van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aandacht gevraagd voor deze problematiek en de manier waarop de farmaceutische industrie opereert.
In de brief over de visie op geneesmiddelen is aangegeven dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, net als de betreffende stichting, wenst te komen tot een duurzame verandering in de farmaceutische sector.
Wat heeft u sinds de beantwoording van eerdere vragen over onethische onderzoekspraktijken in maart 2009 ondernomen om dit hoger op de Europese agenda te krijgen? Kunt u dit toelichten?4
Zie antwoord vraag 13.
Wat heeft Nederland afgelopen regeerperiode gedaan om de toegang tot zorg en medicijnen voor mensen in ontwikkelingslanden te bevorderen?
Een speerpunt van het Nederlandse beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt gevormd door Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten inclusief hiv/aids. Het kabinet investeert in dit kader in de versterking van gezondheidssystemen en in de vergroting van toegang tot zorg en medicijnen7. Zo worden er door verschillende organisaties met Nederlandse steun onder andere vroedvrouwen opgeleid, vaccins beschikbaar gesteld en jongeren voorgelicht over seksualiteit en zwangerschap. Daarbij wordt ook specifiek aandacht besteed aan de toegang tot zorg voor gemarginaliseerde groepen zoals LGBTI of mensen met hiv.
Verder wordt met het Product Development Partnership Fund snelle, goedkope en effectieve ontwikkeling bevorderd van geneesmiddelen, vaccins, diagnostica en andere hulpmiddelen voor de bestrijding van aan armoede gerelateerde ziekten.
Ook ondersteunt Nederland de Access to Medicine Index. Deze houdt bij of en in hoeverre farmaceutische bedrijven bijdragen aan verbetering van wereldwijde toegang tot medicijnen.
Zijn er ook Nederlandse farmaceutische bedrijven actief met het testen van medicijnen in ontwikkelingslanden? Zo ja, welke bedrijven zijn dit en op welke manier werven zij hun testpersonen? Op welke manier houdt Nederland toezicht op het handelen van deze bedrijven met betrekking tot hoe zij omgaan met hun testpersonen?
Ik heb geen inzicht in welke Nederlandse farmaceutische bedrijven actief zijn met het testen van medicijnen in lage en midden inkomenslanden. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om contact op te nemen met uw Zwitserse collega om te bezien op welke manier Zwitserland tegen deze praktijken van Roche kan en gaat optreden?
Roche heeft zelf al aangegeven dat de aandacht die NGOs vragen voor dit belangrijke onderwerp, dat zowel raakt aan patiëntveiligheid, ethiek, globalisering en inrichting van zorgstelsels heeft, de aandacht van Roche heeft.
Een mogelijke Libiëdeal |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er wordt gewerkt aan een zogenaamde «Libiëdeal», vergelijkbaar met de Turkijedeal? Hoe oordelen de verschillende EU-lidstaten hierover?1
Vanuit de Europese Unie wordt de samenwerking met Libië geïntensiveerd om de migratiestromen via de centrale Middellandse Zeeroute beter te beheersen, het cynische verdienmodel van mensensmokkelaars te doorbreken en om levens te redden.
Het is evident dat de situatie in Libië complex is. Zoals onder andere ook in de algemene overleggen met uw Kamer ter voorbereiding van de JBZ- en RBZ-raden is gewisseld, is er dan ook geen sprake van een «deal» naar voorbeeld van de EU-Turkije Verklaring.
De samenwerking met Libië maakt onderdeel uit van een alomvattende aanpak die bestaat uit verschillende activiteiten en inspanningen langs de gehele migratieroute: in de herkomstlanden, transitlanden en de Noord-Afrikaanse landen van vertrek richting Europa. De Europese Commissie en EU-lidstaten werken hier nauw in samen met UNHCR en IOM. Een belangrijk onderdeel van deze Europese aanpak is het verbeteren van de situatie van migranten in Libië en het bevorderen van de vrijwillige terugkeer vanuit Libië naar herkomstlanden. Het kabinet is al langer van mening dat de migratiesamenwerking met Noord-Afrikaanse landen, inclusief Libië, moet worden versterkt.
Voor een appreciatie van deze samenwerking en de verwachtingen van het kabinet verwijs ik u kortheidshalve naar het BNC-fiche naar aanleiding van de Commissiemededeling inzake migratie langs de centrale Middellandse Zeeroute2 en de geannoteerde agenda en het verslag van de informele Europese Raad van 3 februari jl.3
Welke zaken zijn voor u zwaarwegend om een dergelijke deal te laten slagen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reëel acht u de kans dat Libië op korte termijn zaken dusdanig op orde krijgt waardoor een deal met dit compleet verdeelde land uitvoerbaar zou worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is tot dusverre het Europese geld dat ter beschikking is gesteld voor de Libische kustwacht besteedt en bij wie is dit terechtgekomen?
De Europese steun aan de Libische kustwacht heeft tot nu toe bestaan uit trainingen en activiteiten gericht op capaciteitsopbouw, door EUNAVFOR MED Sophia, IOM en individuele lidstaten waaronder Italië. Nederland heeft in 2016 een substantiële bijdrage geleverd aan EUNAVFOR MED Sophia met de inzet van Zr. Ms. Rotterdam.
Wat is uw reactie op de meldingen van mishandeling en beschietingen van vluchtelingen door medewerkers van de Libische kustwacht? Welke stappen gaat u ondernemen om dit te verifiëren en wat moet volgens u de consequentie hiervan zijn?
Het kabinet deelt uw zorgen over dergelijke berichten. In de verschillende Europese overleggen over de Europese aanpak van de migratiestromen benadrukt het kabinet telkens weer de noodzaak dat alle activiteiten en inspanningen, zowel vanuit de Europese Unie als aanvullende bilaterale inspanningen, in overeenstemming moeten zijn met geldende verdragen en mensenrechten. In de verschillende contacten van zowel de Europese Commissie als die van individuele lidstaten, wordt ook op politiek niveau bij de Libische autoriteiten hierop aangedrongen. Door de complexe situatie in Libië is het echter niet altijd mogelijk om dergelijke signalen adequaat te verifiëren. Tijdens de training van de Libische kustwacht door EUNAVFOR MED Sophia en andere internationale actoren wordt expliciet aandacht besteed aan respect voor mensenrechten, onder andere bij reddingsoperaties.
Wie houdt er controle en toezicht op de besteding van dit Europese geld, hoe wordt gegarandeerd dat dit geld niet in handen komt van lokale milities die mensenrechten schenden?
In het algemeen geldt dat de besteding van Europese fondsen gehouden is aan duidelijke voorwaarden. Ook moeten organisaties, zowel overheden als (internationale) non-gouvernementele organisaties, die met deze fondsen activiteiten uitvoeren in detail aan de Europese Commissie rapporteren over het gebruik van deze fondsen. Dit geldt ook voor de projecten die in Libië worden uitgevoerd via bijvoorbeeld het EU noodtrustfonds voor Afrika (EUTF).4 In dit geval wordt met name samengewerkt met betrouwbare organisaties als nationale ontwikkelingssamenwerkingsagentschappen, zoals GIZ (Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit) en internationale organisaties als IOM en UNHCR. Gelet op de complexe situatie in Libië dringen lidstaten, waaronder ook Nederland, er bij de Europese Commissie op aan om extra alert te zijn met welke partijen wordt samengewerkt en dat goede monitoring wordt gegarandeerd.
Wie kan besluiten over het al dan niet stopzetten of terugvorderen van dit Europese geld? Op welk moment zou dit volgens u gedaan moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoort het verbeteren van de slechte omstandigheden in de opvangcentra bij een eventueel te sluiten Libiëdeal? Zo ja, op welke manier gaat u Libië hierbij helpen? Zo nee, op welke manier is het in lijn met het Vluchtelingenverdrag om mensen naar een land terug te sturen waar hen een onmenselijke behandeling te wachten staat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 1 tot en met 3 is geen sprake van een deal met Libië. Ook stuurt de EU geen migranten terug naar Libië. Wel is sprake van uitbreiding van een aantal door de EU ondersteunde programma’s in het land. De inzet van de EU is erop gericht om samen met IOM en UNHCR, maar ook met andere organisaties zoals de Rode Halve Maan, de omstandigheden in Libische opvang- en detentiecentra te verbeteren. Hiervoor zijn extra middelen beschikbaar gesteld (€ 90 miljoen uit het EU Noodfonds voor Afrika (EUTF) ten behoeve van de bescherming van vluchtelingen en migranten in Libië en het bevorderen van sociaaleconomische ontwikkeling van gastgemeenschappen en verbeteren lokaal bestuur). IOM en UNHCR hebben goede toegang tot de ruim twintig centra die onder controle staan van DCIM (Directorate for Combatting Illegal Migration). De migranten die worden gered door de Libische kustwacht worden in principe naar deze centra gebracht. Mede door inzet van genoemde en andere internationale organisaties zijn de omstandigheden in de door DCIM beheerde centra het afgelopen jaar verbeterd, onder meer op het gebied van voedselvoorziening, maar er is nog een lange weg te gaan voordat deze voldoen aan Europese en internationale kaders. In lijn met de motie Voordewind5 zal het kabinet consequent blijven pleiten voor het ontwikkelen van humane opvang voor migranten. De vrijwillige terugkeerprogramma’s van IOM naar herkomstlanden worden uitgebreid, mede om migranten een uitweg te geven uit de detentiecentra. Mede dankzij Nederlandse steun heeft IOM in 2016 bijna 2.800 migranten vrijwillig terug laten keren naar hun herkomstland. Dit jaar wil IOM dat met Europese steun opschalen tot maximaal 10.000 migranten.
Wat is uw reactie op het bericht dat Italië een deal heeft gesloten met een zestigtal stammen en milities in het zuiden van Libië om het aantal vluchtelingen te beperken?2
Zoals ook in de Verklaring van Malta van de leden van de Europese Raad van 3 februari 2017 wordt benadrukt, onderstrepen de 28 lidstaten de noodzaak om – naast een Europese aanpak – ook gebruik te maken van bilaterale inspanningen van individuele lidstaten. De Europese Raad heeft daarom in dezelfde verklaring ook de samenwerking tussen Italië en de Libische autoriteiten verwelkomd. Het kabinet acht het van belang dat deze inspanningen elkaar ondersteunen en complementair aan elkaar zijn.7
Wat is de precieze inhoud van het twaalfpuntenakkoord tussen Italië en Libië? Wat is op elk van deze punten uw reactie?
Het kabinet steunt de bilaterale inspanningen van Italië om de migratiestromen langs de centrale Middellandse Zeeroute onder controle te krijgen. Dat geldt ook voor activiteiten die zijn gericht op het versterken van de grenzen in het zuiden van Libië, waartoe ook wordt opgeroepen in de Verklaring van Malta.
Het is het kabinet bekend dat de inspanningen van Italië en de Libische regering van nationale eenheid hebben geleid tot een vredesakkoord tussen een aantal stammen die het gebied rond de zuidelijke grenzen van Libië controleren. Italië is bereid om materieel en middelen te leveren voor het beter beheren van de grenzen. Daarnaast worden projecten ontwikkeld die zijn gericht op het versterken van de lokale economie en specifiek op het bieden van alternatieve inkomsten voor mensenhandel en -smokkel en andere vormen van smokkel. Ook wordt gekeken naar mogelijke heropening van de luchthaven van Sabha en wordt de grensoverschrijdende samenwerking met zusterstammen in Tsjaad en Niger bevorderd.
Het kabinet onderschrijft dat dit een belangrijke stap kan zijn in het bereiken van stabiliteit in Libië en het tegengaan van ongecontroleerde migratiestromen. De succesvolle uitvoering van deze overeenkomst kan voorts bijdragen aan de bestrijding van terrorisme en jihadisme.
Wat is de achtergrond van de verschillende milities en stammen met wie deze afspraken zijn gemaakt en wat is de achtergrond van deze groeperingen? In hoeverre respecteren zij de internationale mensenrechten?
Aan het door Italië gefaciliteerde overleg namen de grootste stammen in Zuid-Libië, de Toeareg, Tebu en Awlad Suleiman, deel. Het overleg was mede gericht op het bereiken van verzoening tussen deze stammen. In een context van vrede en stabiliteit zullen naar verwachting meer mogelijkheden zijn om te werken aan migratiemanagement aan de Libische zuidgrens. Ik ga ervan uit dat Italië zorgvuldig zal monitoren hoe eventuele middelen besteed zullen worden en dat mensenrechten worden gerespecteerd.
Deelt u de brede zorg dat deze milities en stammen de vluchtelingen op brute wijze zullen tegenhouden? Zo ja, bent u dan bereid hierover met uw Italiaanse collega in gesprek te gaan en te pleiten voor het ongedaan maken van deze afspraken?
De samenwerking met Libische autoriteiten, mede als onderdeel van de uitvoering van de Verklaring van Malta, wordt met grote regelmaat besproken in de JBZ-Raad, de Raad Buitenlandse Zaken en de Raad Algemene Zaken. Daarbij wordt ook stilgestaan bij de bilaterale inspanningen van individuele lidstaten, zoals Italië. Vooralsnog ziet het kabinet geen reden om bij de Italiaanse partners erop aan te dringen de zeer recente pogingen om de migratiestromen onder controle te krijgen te staken.
De schadeafhandeling in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over de schadeafhandeling in Groningen?1 2
Ja.
Hoe kan het dat men in Woldendorp gestart is met het versterken van een aantal huurwoningen, maar dat tegelijkertijd het herstel van reeds ontstane schade juist is stilgelegd?
In het onderzoek naar schademeldingen in het gebied buiten de voormalige schadecontour, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd per brief van 13 april 20173, zijn onder meer schades in Woldendorp betrokken. Schade als gevolg van gaswinning hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen. Dit onderzoek heeft alleen betrekking op de oorzaken van reeds bestaande schade aan woningen in het buitengebied en doet geen uitspraak over de eventuele noodzaak tot het versterken van deze woningen.
Hoe kan het dat toekomstige schade voorrang krijgt boven reeds ontstane schade? Laatst genoemde schade zou toch juist urgenter moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de start van de bouwkundige versterking wel betekent dat er in Woldendorp wel degelijk sprake is van bevingsschade? Immers, anders zou bouwkundige versterking toch ook weinig zin hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het Centrum Veilig Wonen (CVW) heeft aangegeven dat schades buiten de contourlijn tot aan de zomer niet afgehandeld zullen worden? Welke redenen geeft het CVW hiervoor?
In verband met de invoering van het nieuwe schadeproces op 1 juli 2017, is de toegang tot het oude proces gesloten op 31 maart 2017 om 12.00 uur. Schadegevallen die na dit moment worden gemeld, worden geregistreerd en vanaf 1 juli 2017 via de nieuwe procedure afgehandeld. Dit geldt voor alle nieuwe meldingen van schade door gaswinning en houdt dus geen verband met de voormalige schadecontour.
Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat CVW en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) vorig jaar juist aangegeven hadden geen gebruik meer te maken van de contourlijn? Waarom komen het CVW en de NAM terug op eerder gedane beloftes?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitgebreid ingaan op de gang van zaken bij het schadeherstel, of het ontbreken daarvan, in Bedum, Termunterzijl, Nieuwolda, en aan de randen van het bevingsgebied, zoals te zien was in De Monitor van 2 april jl?3
Klopt het dat in Termunterzijl een gedupeerde werd afgescheept door het CVW met een bedrag van 3.400 euro, terwijl de schade vastgesteld was op 180.000 euro?
Klopt het dat daar als schadeoorzaak «een slappe bodem» is aangewezen, terwijl deze bodem in de hele provincie vergelijkbaar is en dat allerlei andere huizen in de directe omgeving wel een schadevergoeding kregen?
Waarom valt funderingsschade niet onder de regeling voor een contraexpertise, die bij funderingsschade op eigen kosten zou moeten plaatsvinden? Gaswinning kan toch ook leiden tot schade aan de fundering van huizen?
Klopt het dat de NAM en het CVW deze bewoner hebben gemaand de 3.400 euro te accepteren, en dat indien dit niet zou gebeuren, de huur van een vervangende woning niet meer zou worden betaald door de NAM?
Waarom verwijst de NAM deze gedupeerde in Termunterzijl de facto naar een kartonnen doos om in te wonen?
Kunt u in overleg treden met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), teneinde dit schrijnende geval, en alle andere schadegevallen, zo spoedig mogelijk op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van de oproep van diverse mensen en organisaties om niet in te gaan om het aanbod van 1.500 euro?
NAM doet bewoners het aanbod om tot een maximum van 1.500 euro niet-erkende schades (C-schades) te herstellen. Het is de inschatting dat dit voor circa 85% van de openstaande gevallen een aantrekkelijk aanbod is. Voor de overige 15% van de openstaande gevallen geldt dat het gaat om twee categorieën waar voorstellen voor worden ontwikkeld: grotere schadebedragen en gevallen waar maatwerk nodig is. Deze voorstellen zijn nog onderwerp van gesprek met de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroepen van de NCG. Ik ben van mening dat NAM een serieus aanbod doet om de overgang te bevorderen naar de nieuwe procedure, zonder betrokkenheid van NAM, per 1 juli 2017. Bewoners maken een zelfstandige afweging of zij dit aanbod van NAM accepteren of niet. Iedere bewoner met nog niet afgehandelde schade kan ervoor kiezen om deze procedure verder te doorlopen en niet in te gaan op het eenmalige aanbod van NAM. Bewoners ontvangen in dat geval een schaderapport en hebben conform de huidige procedure de mogelijkheid voor een second opinion van een contra-expert en een gang naar de Arbiter, als sprake is van een geschil. Erkende schade wordt hersteld of gecompenseerd.
Wat vind u van het schrijnende verhaal van Jannie Knot in het Dagblad van het Noorden (DvhN)?4 Hoe is het mogelijk dat deze zaak al jaren voortsleept? Waarom worden mensen zo lang in de steek gelaten en vermorzeld door procedures, juridische ellende en niet gewoon, menselijk geholpen? Wat is uw oordeel over deze dieptrieste kwestie en wat gaat u op korte termijn doen om deze mensen te helpen in plaats van verder te frustreren?
Kent u het voorstel van het Groninger Gasberaad en de Vereniging Eigen Huis om een einde te maken aan alle lopende, slepende procedures?5
Ja.
Bent u het eens met het voorstel om gewone schades allemaal te vergoeden op basis van vertrouwen en met het uitgangspunt dat schades veroorzaakt zijn door mijnbouwschade? Zo nee, waarom niet, het past toch bij de aangepaste wet die uitgaat van de omkering van de bewijslast?
Onderdeel van de nieuwe schadeafhandelingsprocedure zal een werkwijze zijn voor versneld herstel van kleine schades, zonder voorafgaande inspectie en beoordeling van de schadeoorzaak. In de nieuwe procedure is het voorstel dat de Onafhankelijke Commissie Schade (OCS), binnen het kader van het nieuwe schadeprotocol, besluiten neemt over schadeoorzaken en de bijbehorende vergoeding. Het schadeprotocol zal uiteraard moeten aansluiten bij alle relevante wetgeving, waaronder de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen die sinds 1 januari 2017 van kracht is.
Bent u het ermee eens dat het noodzakelijk is om met een schone lei ten aanzien van bestaande schades door te gaan? Zo nee, waarom niet?
De invoering van een nieuw schadeprotocol betekent dat afspraken met NAM nodig zijn over de wijze waarop moet worden omgegaan met schademeldingen die op dit moment in behandeling zijn bij het Centrum Veilig Wonen (CVW). NAM heeft aangegeven met een «schone lei» te willen beginnen. Naast het vergoeden of herstellen van alle erkende schades zal NAM bewoners daarom een eenmalig aanbod doen om tot een maximum van 1.500 euro niet-erkende schades (C-schades) te herstellen. Voor de overige openstaande gevallen geldt dat het gaat om twee categorieën waar voorstellen voor worden ontwikkeld: grotere schadebedragen en gevallen waar maatwerk nodig is. Deze voorstellen zijn nog onderwerp van gesprek met de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroepen van de NCG. Ik ben van mening dat NAM hiermee een serieus aanbod doet om de overgang naar de nieuwe schadeafhandelingsprocedure te bevorderen.
Bent u het eens met het verzoek om bij grotere schades ook preventief te versterken en dat in samenhang te doen, zodat mensen niet tweemaal in de rommel en verbouwingsellende zitten?
Als schades zo omvangrijk zijn dat de veiligheid van mensen in het geding is, wordt onderzocht of versterking (versneld) aan de orde zou moeten zijn. Indien twee keer een omvangrijke verbouwing aan de orde zou zijn en bewoners bijvoorbeeld tweemaal hun huis zouden moeten verlaten, wordt dit meegewogen.
Hoe komt de onafhankelijke commissie, die is aangekondigd, er uit te zien? In hoeverre verschilt of overlapt deze met de vele al bestaande instanties, zoals de Raad van Arbiters, de Onafhankelijk Raadsman en de Technische commissie bodembeweging?
Het traject om te komen tot een nieuwe schadeafhandelingsprocedure is een open proces onder regie van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), waarin de betrokken maatschappelijke en bestuurlijke partijen hun wensen en opvattingen kunnen inbrengen. Op dit moment kan daarom nog geen uitspraak worden gedaan over de precieze vormgeving en bevoegdheden van de Onafhankelijke Commissie Schade.
De verkoop van een bedrijfstak door Unilever |
|
Maarten Hijink |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op het bericht «Unilever wil Becel, Blue Band en Zeeuws Meisje verkopen»?1
Het kabinet is in gesprek met Unilever om het bedrijf en zijn activiteiten voor Nederland te behouden. Daarbij brengen we de voordelen van het Nederlandse vestigingsklimaat voor Unilever goed in beeld. Het kabinet wijst daarbij primair op de uitstekende uitgangspositie die Nederland heeft met een goed opgeleide en internationaal georiënteerde beroepsbevolking, een aantrekkelijk fiscaal klimaat, uitstekend onderwijs, een goede internationale bereikbaarheid en een groot innovatief vermogen. Niet voor niets staat Nederland op de vierde plaats in de ranglijst van concurrerende economieën van het World Economic Forum.
Bij het goede vestigingsklimaat in Nederland hoort ook dat de overheid de eigen verantwoordelijkheid van een bedrijf respecteert indien een beslissing vanwege bedrijfseconomische redenen wordt genomen. Het is aan het bestuur van Unilever om een strategische heroriëntatie door te voeren, waar een voornemen tot verkoop of afsplitsing van de margarinetak uit kan voortkomen. Het kabinet houdt de vinger aan de pols en zal daarbij ook bezien welke gevolgen de eventuele aanpassing van de strategie van een nieuwe eigenaar zal hebben.
Deelt u de mening dat de verkoop van de margarinedivisie om aandeelhouders tevreden te houden een ongewenst effect is van een afgewezen overnamebod?
Bedrijven ondernemen en zijn zelf verantwoordelijk voor hun strategische beslissingen, de bedrijfsvoering en het in stand houden van hun duurzame concurrentiekracht. Daarbij hoort de mogelijkheid om activiteiten te verkopen en aan te kopen.
Hoe beschouwt u het eerder door de heer Hommen gepresenteerde voorstel om een adempauze van een jaar in te lassen na een overnamebod alvorens er tot een nieuw openbaar bod over wordt gegaan?2 Waarom ziet u voor de overheid geen rol weggelegd in deze problematiek terwijl regelgeving van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) nu al eist dat binnen vier weken duidelijkheid wordt gegeven over het vervolg van een overnamebod?
De heer Hommen heeft in een interview met het FD (28/3/2017) voorgesteld om beursgenoteerde vennootschappen het recht te geven op een bedenktijd om zich te kunnen beraden op een vijandig bod. Hij stelt concreet voor dat ondernemingen die geen effectieve beschermingsconstructie hebben, minimaal een jaar de tijd krijgen om een overnamevoorstel te beoordelen, mogelijke alternatieven te overwegen en de belangen van de betrokken stakeholders zorgvuldig mee te wegen. Deze periode kan in zijn voorstel zo nodig met 180 dagen worden verlengd. Een dergelijke bedenktijd zou volgens hem in de Corporate Governance Code (hierna: de Code) kunnen worden opgenomen. Hij stelt daarnaast voor om een onafhankelijke instantie, zoals de Autoriteit Financiële Markten (AFM), het proces te laten begeleiden.
Overnames kunnen kansen bieden, zoals extra investeringen en schaalvoordelen, maar ook risico’s met zich meebrengen voor de Nederlandse economie, zoals een verlies van R&D-activiteiten en werkgelegenheid. Het is aan de onderneming zelf om door een goede strategie de belangen van alle stakeholders te dienen. Hiermee kan een onderneming zich onderscheiden van haar concurrenten.
In mijn ogen is de kern van het voorstel van dhr. Hommen dat ondernemingen voldoende tijd moeten hebben om zich goed te kunnen beraden op een overnamebod en dat te bezien op de gevolgen voor alle betrokken stakeholders. Een beschermingsmaatregel kan deze tijd bieden, maar niet alle ondernemingen zijn voldoende beschermd. Vaak is dit een bewuste keuze geweest. Tegelijk kan het tussentijds (na een beursgang) invoeren of verlengen van een beschermingsmaatregel op verzet van zittende aandeelhouders stuiten.
Het voorstel van de heer Hommen kan helpen om ondernemingen die niet beschikken over een beschermingsmaatregel meer tijd te bieden. Sinds de heer Hommen met zijn voorstel kwam zijn er alternatieve voorstellen gedaan door Eumedion en VNO-NCW. Het kabinet heeft deze voorstellen bestudeerd en de voor- en nadelen in kaart gebracht. De Kamerbrief «Overnames van bedrijven» informeert uw Kamer over de acties die het kabinet in dit kader onderneemt.
Het tweede deel van de vraag betreft de rol van de AFM. Bij overnamesituaties reguleren de biedingsregels in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de daarop gebaseerde regelgeving zoals het Besluit openbare biedingen Wft (Bob) het biedingsproces. Deze regels zijn over het algemeen gebaseerd op de Europese Overnamerichtlijn (Richtlijn 2004/25/EG). Op basis van deze regels houdt de AFM toezicht op de procedure van het openbaar bod. De biedingsregels zijn gericht op een ordelijk biedingsproces om er onder meer voor te zorgen dat een doelvennootschap niet langer dan redelijk in haar werkzaamheden wordt gehinderd door een overnamebod. Onderdeel hiervan is onder meer dat een bieder binnen vier weken na aankondiging van het openbaar bod een openbare mededeling dient te doen waarin hij aangeeft wanneer hij een aanvraag tot goedkeuring van het biedingsbericht bij de AFM zal indienen (of dat hij afziet van het uitbrengen van een openbaar bod). De maximale termijn voor indiening van de aanvraag van het biedingsbericht door een bieder bij de AFM bedraagt 12 weken gerekend vanaf de aankondiging van het bod. Dit vloeit voort uit artikel 6, tweede lid, van de Overnamerichtlijn, waarin is bepaald dat een bieder tijdig een biedingsbericht dient op te stellen en openbaar dient te maken.
Welke gevolgen heeft de verkoop van deze divisie voor de werkgelegenheid, zowel bij de te verkopen divisie als bij de onderzoeks- en ontwikkelingsafdelingen?
Op dit moment werken er circa 300 medewerkers voor de margarinedivisie in Nederland. Het betreffen fabrieksmedewerkers en functies in Research & Development, logistiek, marketing en sales. Het is nog niet mogelijk aan te geven wat de mogelijke gevolgen voor de werkgelegenheid zullen zijn. De margarinedivisie van Unilever beschikt over sterke internationale A-merken als Blue Band, Becel en Flora met krachtige marktposities. Mocht het tot verkoop komen, dan kan een nieuwe eigenaar inzetten op verdere groei en investeringen wat een positief effect heeft op de werkgelegenheid in Nederland. Het eventueel afstoten, verminderen of sluiten van activiteiten zal een negatief effect hebben op de werkgelegenheid.
Kunt u een overzicht geven van subsidies en investeringen die de te verkopen divisie van Unilever heeft ontvangen in de afgelopen 15 jaar?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft een analyse uitgevoerd naar de subsidies en investeringen die de Unileverdivisie Baking, Cooking and Spreads heeft ontvangen vanuit het bedrijvenbeleid van EZ in de periode 2002 tot heden. In de analyse zijn alleen de bedrijfsentiteiten betrokken waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ze tot de divisie Baking, Cooking and Spreads behoren. In deze periode zijn vanuit regelingen waarover RVO.nl op het niveau van individuele bedrijven mag rapporteren geen committeringen verricht aan bedrijfsentiteiten die RVO.nl kan herleiden naar de te verkopen Unileverdivisie Baking, Cooking and Spreads. In de analyse is mogelijke fiscale ondersteuning buiten beschouwing gelaten. Op grond van de fiscale geheimhoudingsbepalingen van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kunnen geen mededelingen worden gedaan over de uitvoering van de belastingwet bij een individuele belastingplichtige. Garantie instrumenten maakten geen deel uit van de analyse in verband met vertrouwelijkheid van de informatie. Subsidies vanuit Europa zijn buiten beschouwing gebleven, voor zover daar gebruik van is gemaakt. Dat geldt zowel voor KP/Horizon2020-projecten die volledig uit Europese middelen gefinancierd worden, als bijdragen uit Europese middelen aan Eureka-projecten.
Gaan deze gelden of een deel hiervan verloren voor Nederland indien de te verkopen activiteiten worden verplaatst naar een ander land?
Hier is geen sprake van omdat er geen committeringen zijn verricht aan bedrijfsentiteiten die RVO.nl kan herleiden naar de Unileverdivisie Baking, Cooking and Spreads.
Heeft u mogelijkheden dergelijke gelden terug te vorderen en bent u bereid die te gebruiken indien dit het geval is?
Voor het terugvorderen van een reeds vastgestelde subsidie moet er sprake zijn van:
Geen van deze drie omstandigheden doen zich hier voor omdat er geen committeringen zijn verricht aan bedrijfsentiteiten die RVO.nl kan herleiden naar de Unileverdivisie Baking, Cooking and Spreads.
Het bericht dat barcodes op medicijnen 47 sterfgevallen per jaar kunnen voorkomen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «47 dode patiënten per jaar minder door barcodes op medicijnen»?1
De inhoud van het artikel is gebaseerd op de uitkomsten van een onderzoek dat in opdracht van de Minister van VWS is uitgevoerd over een kosten-batenanalyse van de invoering van barcodering op de primaire verpakking van geneesmiddelen. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik u naar de brief die op 31 januari 2017 naar de Tweede Kamer is verstuurd (Kamerstuk 29 477, nr. 412).
Herinnert u zich uw toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2011 dat de implementatie van de barcodering in anderhalf jaar gereed zou zijn?
Tijdens de VWS begrotingsbehandeling van 2011 en het Algemeen Overleg (AO) van 12 december 2012 over het geneesmiddelenbeleid (Kamerstuk 29 477, nr. 222) is gesproken over de invoering van een uniforme barcodering voor geneesmiddelen.
In de brief van 31 mei 2013 (Kamerstuk 29 477, nr. 247) heeft de Minister uitgelegd dat zij tijdens het genoemde AO de invoering van de uniforme barcodering ten onrechte heeft gelieerd aan de implementatie van de richtlijn vervalsingen. Met het leggen van die verbinding is destijds wellicht de indruk gewekt dat er voor de zomer van 2013 duidelijkheid zou bestaan over de Europese aanpak van uniforme barcodering.
Door welke oorzaken heeft de implementatie van de barcodering zo lang op zich laten wachten en waarom is 20% van de medicijnen nog steeds niet van een barcode voorzien?
Gebleken is dat de Europese ontwikkelingen langer hebben geduurd en dat de materie complexer was dan voorzien. De richtlijn vervalsingen is reeds geïmplementeerd in nationale geneesmiddelenwetgeving. Voor de gedelegeerde handelingen met betrekking tot de veiligheidskenmerken voor receptgeneesmiddelen geldt dat deze moeten worden geïmplementeerd voor 9 februari 2019. Deze veiligheidskenmerken bevatten een unieke identificatiecode (2D datamatrix) en een antisabotagekenmerk.
Om te bewerkstelligen dat veldpartijen verder aan de slag gingen met de invoering van barcodering zijn er, onder regie van VWS, twee werkgroepen geformeerd (apart voor geneesmiddelen en voor medische hulpmiddelen).
In de werkgroep geneesmiddelen kwam naar voren dat de verpakkingen van geneesmiddelen grotendeels al voorzien zijn van een barcode.
Gebleken is dat in het kader van patiëntveiligheid aandacht geschonken moet worden aan de barcode op de primaire verpakking (stuksniveau) van geneesmiddelen die in het ziekenhuis worden toegepast. Op die manier kan elektronische toedieningregistratie plaatsvinden waarmee de kans op geneesmiddelgerelateerde schade aanzienlijk wordt gereduceerd. De Minister van VWS heeft opdracht gegeven om te onderzoeken wat de kosten en baten zijn van de invoering van een barcodering op de primaire verpakking. Uit het onderzoek blijkt dat circa 20 procent van de geneesmiddelen die in ziekenhuizen worden toegepast geen barcode heeft op de primaire verpakking. Er is geen exact inzicht in deze restcategorie. Voor een deel bestaat het uit geneesmiddelen die in kleine hoeveelheden voor de Nederlandse markt worden geproduceerd. Het toevoegen van een barcode brengt dan naar verwachting hogere kosten mee voor de producent. Producenten kunnen dit het meest kosteneffectief uitvoeren wanneer er belangrijke investeringen in de verpakkingslijn worden doorgevoerd.
De verwachting is dat deze vernieuwing de komende jaren verder wordt doorgevoerd waardoor de beschikbaarheid van geneesmiddelen met een barcodering op de primaire verpakking zal worden vergroot. Producenten geven ook aan dat het aanbrengen van een barcode op blisters technisch ingewikkelder en daarmee duurder is.
Bent u bereid om barcodering op medicijnen gewoon verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 31 mei 2013 (Kamerstuk 29 477, nr. 247) heeft de Minister aangegeven dat het niet doelmatig is om over te gaan tot een nationale wettelijke verplichting met betrekking tot uniforme barcodering voor geneesmiddelen. Niet alleen omdat er sprake is van wettelijke beperkingen, maar ook vanwege de omvangrijke benodigde investeringen voor een nationaal identificatiesysteem.
In de brief van 31 januari 2017 (Kamerstuk 29 477, nr. 412) heeft de Minister van VWS een tweetal acties aangekondigd.
Daarnaast lopen ook andere initiatieven om de medicatieveiligheid te verbeteren. De Minister van VWS heeft bij brief van 31 januari 2017 de Tweede Kamer (Kamerstuk 29 477, nr. 413) het standpunt op het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid (Erasmus MC in consortium) toegezonden. Daarin is onder meer uiteengezet dat de Minister betrokken partijen (voorschrijvers en apotheekhoudenden) gevraagd heeft om een plan om belangrijke stappen te zetten om de medicatieveiligheid te vergroten. Momenteel vindt overleg plaats met deze partijen om te komen tot een dergelijk plan. Hiervoor zijn brancheorganisaties van huisartsen, apotheekhoudenden, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars en medisch specialisten uitgenodigd.
Welke maatregelen gaat u treffen om per direct te voorkomen dat er bijna 50 patiënten per jaar onnodig overlijden en 250 patiënten onnodig ernstige gezondheidsschade oplopen?
Zie antwoord vraag 4.
Verhandelbare spionagesoftware en de persoonlijke levenssfeer |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geavanceerde spionagesoftware duikt ook bij Android op»?1
Ja.
Is u bekend of spionagesoftware verhandeld wordt door private partijen voor de Nederlandse markt? Zo ja, hoe gebeurt dit?
Ik ben ermee bekend dat er private partijen zijn die apparatuur/software verkopen die ook voor spionagedoeleinden gebruikt kan worden. Zolang die middelen en diensten niet bij wet of enig ander voorschrift verboden zijn, kan daar echter niet strafrechtelijk tegen worden opgetreden. Zoals gezegd kennen veel producten zowel een legale als een illegale toepassing en zijn daardoor niet eenvoudig bij wet te verbieden. Denk aan de analogie van parental-control-software, die voor legale en illegale doelen valt aan te wenden.
Is u bekend of spionagesoftware in Nederland door private partijen wordt ingezet om (andere) burgers, bedrijven en de overheid te bespioneren? Zo ja, hoe gebeurt dit?
Het is algemeen bekend dat private partijen, zoals bedrijven, ook in sommige gevallen aan bedrijfsspionage doen. In de gevallen dat zij daarbij strafrechtelijke normen overtreden, zoals het verbod op het plegen van computervredebreuk, kan dit leiden tot een aangifte van het bespioneerde bedrijf.
Er zijn slechts zeer weinig aangiftes bekend waarin sprake was van de inzet van software waarmee wederrechtelijk informatie van gebruikers van computers werd afgevangen ten behoeve van (economische) spionagedoeleinden die werd ingezet door een andere private partij. Anderzijds is wel bekend dat de software waarmee dit mogelijk is (bijvoorbeeld keyloggers, software om wachtwoorden te verzamelen, remote access tools) steeds eenvoudiger beschikbaar komt voor gebruikers die deze software voor diverse doeleinden willen inzetten. Deze software en in sommige gevallen zelfs het hacken van het potentiele slachtoffer, wordt aangeboden als «cybercrime as a service».
In Nederland wordt onder leiding van het Openbaar Ministerie steeds vaker strafrechtelijk onderzoek gedaan naar cybercrime. In die onderzoeken is in de meeste gevallen niet allereerst bedrijfsspionage, maar financieel gewin het oogmerk. Middelen die daartoe worden gebruikt zijn onder meer het afpersen van bedrijven, het wegsluizen van gelden door rekeningnummers van crediteuren te wijzigen of het versleutelen van bestanden en vervolgens geld eisen om die bestanden weer beschikbaar te maken.
Bent u tevreden met het huidige toezicht op «spyshops» en andere private (internet-)verkooppunten van spionagemiddelen?
Bij een vermoeden of verdenking van een strafbaar feit kunnen politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk handhaven. In het kader van een bestuurlijk signaal van het RIEC Amsterdam Amstelland over spyshops wordt dit voorjaar door mijn ambtenaren een expertsessie georganiseerd met medewerkers van politie, OM, RIECs, LIEC, gemeenten en het departement zelf om te bezien of extra mogelijkheden voor handhaving wenselijk en mogelijk zijn.
Bent u bereid u maximaal in te zetten om te zorgen dat de persoonlijke levenssfeer van burgers zo goed mogelijk wordt beschermd tegen het gebruik van spionagesoftware en soortgelijke middelen door private partijen? Zo ja, wat kunt u hier concreet nog meer tegen doen?
Het Kabinet investeert in samenwerking met de private sector in nationale trajecten die specifiek gericht zijn op de ontwikkeling van preventieve maatregelen, zoals veilige hard- en software, veilige standaarden, abuse-bestrijding. Daarnaast zet het kabinet in op het verhogen van de awareness bij burgers en bedrijven met instrumenten als veiliginternetten.nl en Alert Online.
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Voorts wordt per 25 mei 2018 de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Dat betekent dat er vanaf die datum dezelfde privacywetgeving geldt in de hele Europese Unie (EU). De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geldt dan niet meer. De AVG zorgt onder meer voor versterking en uitbreiding van privacyrechten; meer verantwoordelijkheden voor organisaties en dezelfde, stevige bevoegdheden voor alle Europese privacytoezichthouders.
Welke mate van zekerheid aangaande spionagesoftware kunt u bieden aan gebruikers van smartphones en vergelijkbare apparaten zoals smart-TVs?
Ik kan die zekerheid niet bieden. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Ziet u een behoefte aan additionele instrumenten om de persoonlijke levenssfeer te beschermen tegen gebruik van spionagesofware en soortgelijke middelen door private partijen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
De knelpunten bij het afpakken van crimineel vermogen |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een financieel rechercheur de noodklok luidt over het afpakken van crimineel vermogen?1 Bent u bereid hierop te reageren en een afschrift van deze reactie ook aan de Tweede Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het beeld dat het bericht oproept dat het in Nederland slecht is gesteld met het afpakken van crimineel vermogen herken ik niet.
In het bericht wordt op drie aspecten ingegaan: 1) buitenlands crimineel vermogen en de rechtshulp in strafzaken; 2) het zicht op witwasrisico’s en crimineel vermogen; en 3) de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst bij het afpakken van crimineel vermogen.
Nederland heeft een uitgebreid wettelijk instrumentarium om crimineel vermogen af te kunnen pakken en loopt daarbij (soms ver) vooruit op de meeste landen binnen en vooral ook buiten Europa. Dit kent ook zijn beperkingen, in die zin dat sommige instrumenten in het buitenland niet worden erkend en dus in de gevallen van in het buitenland gestald vermogen niet kunnen worden ingezet. Nederland zet zich dan ook actief in om verdergaande wederzijdse erkenning van confiscatiemogelijkheden binnen Europa te bewerkstelligen. Ten aanzien van de inspanningen om de samenwerking buiten Europa verder te versterken heb ik uw Kamer bij het Algemeen Overleg criminaliteitsbestrijding van 2 februari jl. toegezegd hierover vóór de zomer een Kamerbrief te sturen.
Met betrekking tot het in het bericht aangehaalde rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2013, waarin is gesteld dat de Minister van Financiën en ik geen inzicht zouden hebben in de voornaamste witwasrisico’s, verwijs ik naar mijn reactie op de vragen die uw Kamer heeft gesteld naar aanleiding van dat rapport (Kamerstukken II, 2014/15, 31 477, nr. 8). In aanvulling daarop merk ik op dat het afgelopen jaar weer meer crimineel vermogen is afgepakt. Daarnaast zijn er meerdere analyses beschikbaar, of zullen op korte termijn beschikbaar zijn, die inzicht geven in witwasrisico’s en de hoogte van het crimineel vermogen. Ik noem het Nationaal Dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit dat voor de zomer van 2017 zal verschijnen en de analyses van de Financial Intelligence Unit (FIU). Tot slot wordt, in opdracht van de Minister van Financiën en mijzelf, door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum onderzoek gedaan naar de aard en omvang van witwassen en wordt een National Risk Assessment uitgevoerd. Ten aanzien van het derde punt verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er, sinds de «onvoldoende» van de commissie-Oosting voor het nieuwe protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (AAFD), nog verbeteringen aan dat protocol en dus de samenwerking tussen de Belastingdienst en het openbaar ministerie aangebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zijn dat en is al duidelijk of deze effect hebben?
In de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 16 december 20162 is gemeld hoe is omgegaan met de aanbevelingen van de commissie Oosting. Ook dit punt, het protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD), is in die brief behandeld. De commissie was van mening dat het toepassingsbereik van het Protocol AAFD onduidelijk is. Zoals in die brief is uiteengezet is die onduidelijkheid beëindigd door in de Aanwijzing afpakken, die op 1 januari 2017 in werking is getreden, en de bijbehorende interne OM Instructie voor te schrijven dat het voornemen van het OM tot het aangaan van een schikking of het aanbieden van een transactie, moet worden gemeld aan de Belastingdienst bij schikkingen en transacties van € 5.000 tot € 100.000, dan wel dat daarover moet worden afgestemd tussen het OM en de Belastingdienst bij schikkingen en transacties van € 100.000 of meer. Ook moet in het dossier worden vastgelegd dat deze melding of afstemming heeft plaatsgevonden. Hiermee wordt het melden aan dan wel afstemmen met de Belastingdienst generiek verplicht gesteld.
Verder is in de beantwoording van de door uw Kamer gestelde Kamervragen over de samenwerking tussen de Belastingdienst en het OM bij het afpakken van crimineel vermogen op 21 november 20163 aangegeven dat het OM en de Belastingdienst met elkaar in gesprek blijven om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten. Zo heeft er eind maart 2017 een bijeenkomst plaatsgevonden tussen landelijke en regionale vertegenwoordigers van het OM en de Belastingdienst, waarbij de kansen en ervaringen die regionaal worden opgedaan alsmede het nader informeren over elkaars mogelijkheden en onmogelijkheden zijn besproken. Medio mei zal een landelijke werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van het OM en de Belastingdienst, de verbeterpunten die tijdens de bijeenkomst aan de orde zijn gekomen nader beoordelen op werkbaarheid teneinde de samenwerking effectiever en efficiënter te maken.
Wat is uw reactie op de ervaring van de financieel rechercheur dat de samenwerking tussen de Belastingdienst en het openbaar ministerie op het gebied van afpakken van crimineel verkregen vermogen nog steeds onvoldoende is? Kunt u daarbij ook aangeven wat u vindt van zijn suggestie om deze samenwerking structureel te maken?
Zoals in de beantwoording van de door uw Kamer gestelde Kamervragen in november 20164 aangegeven, heb ik niet het beeld dat het OM en de Belastingdienst onvoldoende doen om de samenwerking op dit terrein te bevorderen. Ik wijs in dit verband ook op de bijeenkomsten genoemd in het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat rechercheurs meer ruimte zouden moeten krijgen voor het rechercheren naar onderliggende witwasprocessen en witwasstructuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen koppelt u hieraan?
Het is belangrijk dat onderzoek wordt gedaan naar onderliggende witwasprocessen en witwasstructuren. De bestrijding van witwassen is ook één van de prioriteiten in de Veiligheidsagenda. Het verbeteren van het financieel rechercheren binnen de Nationale Politie heeft de aandacht van de korpsleiding en krijgt inhoud middels instroom van hoger opgeleide specialisten.
Herkent en erkent u de problemen die financieel rechercheurs ondervinden als zij te maken krijgen met criminelen die gebruikmaken van bankrekeningen in landen waar een bankgeheim is of waarmee geen rechtshulpverdrag is afgesproken? Hoe wordt hier in Nederland mee omgegaan?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 en de brief die op dit punt is toegezegd.
Wat is uw reactie op de beschrijving van verschillende manieren die via het buitenland ter beschikking staan aan criminelen om crimineel verkregen vermogen weg te sluizen en wit te wassen?2 Wat doet en kan Nederland hier op dit moment tegen betekenen? Welke knelpunten worden daarbij ervaren en hoe worden of kunnen deze worden opgelost?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 ten aanzien van de problematiek van buitenlands crimineel vermogen en de internationale rechtshulp in strafzaken. Zoals ik in het antwoord reeds heb vermeld, zal ik in de door mij toegezegde brief ingaan op inspanningen om met name de samenwerking tussen jurisdicties buiten Europa verder te versterken.
In hoeverre klopt het dat de Nederlandse politie geen informatie over criminele cliënten van notarissen of advocaten krijgt wegens het verschoningsrecht? Is dit ook onderwerp van gesprek tussen advocaten, notarissen en het openbaar ministerie?
Over de werking van het verschoningsrecht, de verhouding met het opsporingsbelang en de ontwikkelingen op dit terrein verwijs ik naar de brief van mijn voorganger aan uw Kamer van 24 november 2015.6
Klopt het dat de relatief lange doorlooptijden van rechtshulpverzoeken ervoor zorgen dat het rechercheren van buitenlandse geldstromen extra wordt bemoeilijkt? Hoe wordt hiermee omgegaan?
Het is geen geheim dat strafrechtelijke onderzoeken buiten de eigen jurisdictie de nodige moeilijkheden met zich mee kunnen brengen. Met het ene land verloopt de samenwerking makkelijker dan met het andere. Dat is van meerdere factoren afhankelijk, zoals de stand van de wetgeving in het andere land en de mate waarin rechtssystemen op elkaar aansluiten. Het zal per zaak verschillen hoe hiermee wordt omgegaan. In de praktijk zijn de nodige (informele) netwerken opgericht die tot doel hebben het formele rechtshulpverkeer te bespoedigen. Ik wijs op het internationale CARIN netwerk voor ontnemingsdeskundigen, het Asset Recovery Office netwerk, het FIU.Net en Egmont Secure Web. Daarbij spelen ook instanties als Europol, Interpol, Sirene en Liaison Officers in het buitenland en in Nederland, evenals centrale autoriteiten voor internationale rechtshulp, een belangrijke rol.
De bevoegdheid van de burgemeester om een huis te sluiten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huis Bandidosbaas ten onrechte gesloten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat indien een woning vanwege de bewoning daarvan tot een onveilige situatie of verstoring van de openbare orde kan leiden, die woning dan gesloten zou moeten kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De incidenten die in 2014 in de gemeente Echt-Susteren plaatsvonden, hebben geleid tot een ernstige verstoring van de openbare orde. Er was sprake van het gooien van explosieven naar de woning van de president van een afdeling van Bandidos waardoor schade in de omgeving werd aangericht. De burgemeester heeft alle mogelijke middelen willen inzetten om dergelijke incidenten tegen te gaan en verdere incidenten te voorkomen om zo de omwonenden en ook passanten te beschermen. Ik waardeer de inzet van de burgemeester. Dit heb ik met hem besproken.
Verstoring van de openbare orde kan met verschillende instrumenten worden bestreden. Van de burgemeester begreep ik dat hij destijds diverse maatregelen heeft getroffen, zoals verkeersremmende maatregelen, het aanbrengen van extra straatverlichting, het mogelijk maken van preventief fouilleren en inzet van extra politiesurveillance. Daarnaast heeft de burgemeester op basis van artikel 174a Gemeentewet de bevoegdheid om de betreffende woning te sluiten als gedragingen in de woning ernstige overlast veroorzaken in de omliggende openbare ruimte en bij omwonenden. Van deze bevoegdheid heeft de burgemeester in het onderhavige geval gebruik gemaakt.
De verstoring van de openbare orde in deze casus leverde echter naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen bevoegdheid van de burgemeester op tot toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet: het bewonen van een woning door een bepaald persoon of een persoon met een bepaalde positie kan niet worden gezien als een gedraging zoals bedoeld in artikel 174a van de Gemeentewet.2
De bevoegdheid om een woning te sluiten is een ingrijpende bevoegdheid die het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het eigendomsrecht beperkt. Het ingrijpende karakter van een woningsluiting in relatie tot de fundamentele rechten van het Europees verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) alsmede de Grondwet, maakt dat de ruimte van de bevoegdheid om een woning te sluiten beperkt is. Zo zijn veel van de voorwaarden die de bestuursrechter stelt aan de toepassing van artikel 174a Gemeentewet terug te voeren op de rechtspraak over het EVRM. De Grondwet en verdragen staan woningsluiting niet op voorhand in de weg, mits voorzien van een expliciete (formeel-)wettelijke grondslag, ook omdat omwonenden en passanten grondrechten hebben. Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat met de sluiting het beoogde doel wordt bereikt (en dat de bedreiging voor de veiligheid van omwonenden en passanten zich bijvoorbeeld niet verplaatst naar de nieuwe woonomgeving), dat het gevaar niet kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen en dat de sluiting geen buitensporige individuele last (excessive individual burden) mag vormen voor de betrokken burger. Dit impliceert dat (ook) altijd andere maatregelen overwogen en toegepast moeten worden, voordat tot woningsluiting kan worden overgegaan.
Ik constateer dat de burgemeester van Echt-Susteren in het voorliggende geval ook andere maatregelen heeft toegepast om de openbare orde te handhaven. Het wettelijk stelsel biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.
Deelt u de mening van de burgemeester van Echt-Susteren dat de wet niet voldoet om een veilige situatie te creëren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich de teleurstelling van de burgemeester van Echt-Susteren voorstellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het huidige wettelijk kader tekortschiet als het gaat om de bevoegdheid van de burgemeester om vanwege verstoring van de openbare orde een woning te kunnen sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de wet zodanig moet worden aangepast dat voortaan ook gevaar of verstoring van de openbare die ontstaat door de bewoning van een pand aanleiding tot sluiting van die woning moet kunnen zijn? Zo ja, gaat u dan een wetswijziging daartoe voorstellen? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn antwoorden op vraag 2 t/m 5 blijkt dat ik naar aanleiding van deze casus geen wetswijziging overweeg.
Het bericht dat illegaal oesters rapen tot oneerlijke concurrentie leidt |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van EénVandaag van 5 april 2017 waarin wordt gewaarschuwd voor illegaal oesters rapen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er illegaal oesters worden geraapt door personen die ruim meer rapen dan bestemd is voor eigen consumptie? Zijn er gegevens bekend over hoe vaak illegaal oesterrapen voorkomt?
De limiet voor «eigen gebruik» is 10 kilo per persoon per dag. Het rapen «voor eigen gebruik» is voor iedereen vrij toegestaan binnen de bestaande wet- en regelgeving. Er vindt daardoor geen registratie plaats van het aantal rapers en/of de hoeveelheden oesters die geraapt worden. Van zowel de provincie Zeeland als de oestersector krijg ik overigens signalen dat er in toenemende mate rapers zijn, die de voornoemde limiet (ruimschoots) overschrijden.
Erkent u dat dit illegale gedrag moet worden aangepakt, aangezien het tot oneerlijke concurrentie leidt voor de professionele oestersector?
Het is niet uitgesloten dat deze geraapte oesters niet in alle gevallen voor eigen gebruik worden geraapt. De primaire verantwoordelijkheid voor het rapen van schelpdieren ligt op grond van de Wet natuurbescherming bij de provincies. Voor toezicht en handhaving van het rapen van oesters in de Oosterschelde is de provincie Zeeland daarom verantwoordelijk. De provincie Zeeland heeft inmiddels aangegeven, in samenwerking met de ministeries van Economische Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met de oestersector te bezien wat er nodig is om het illegale rapen (dus méér dan 10 kilo per dag) en de eventuele verkoop van deze oesters tegen te gaan en te kijken welke aanpassingen in het beleid wenselijk en mogelijk zijn.
Op welke wijze bent u van plan te handhaven en illegale verkoop van oesters tegen te gaan? Bent u bereid met de professionele oestersector hierover in overleg te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
De verkoop van lockpick guns |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen dat inbrekers op internet eenvoudig en voor een zacht prijsje apparaten kunnen kopen waarmee ze gemakkelijk sloten kunnen openen?1
Ik ben bekend met het online aanbod en deel de zorgen over het malafide gebruik van dit soort apparatuur.
Hoe rijmt u de verkoop op internet van dit soort apparaten met de overheidscampagne voor inbraakpreventie, die burgers juist moet wapenen tegen inbrekers?2
De campagne heeft tot doel om burgers alert te maken op de risico’s en hen aan te sporen om preventieve maatregelen te nemen om een woninginbraak te voorkomen. Hierbij is het Politie Keurmerk Veilig Wonen (PKVW) een belangrijk middel. Het PKVW werkt vanuit een totaalconcept om nieuwe inbraakmethoden preventief tegen te gaan, door onder andere verlichting bij de voordeur en achterdeur te adviseren, bewoners te informeren over organisatorische maatregelen (zoals waardevolle spullen uit het zicht plaatsen) en hang- en sluitwerk te certificeren.
Bent u bereid de vrije verkoop van dit soort apparaten voor inbrekers te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Huidige wetgeving biedt voldoende mogelijkheden om de voorbereiding van een woninginbraak, waarbij gebruik gemaakt wordt van dit soort apparatuur, te sanctioneren. In de model APV is het vervoer van inbrekerswerktuig op een openbare plaats strafbaar gesteld (art. 2:44 i.c.m. art. 6:1). Binnen het strafrecht kan de politie handhaven middels de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen van woninginbraken (art. 446/311 WvSR). Voor de volledigheid wil ik u wijzen op de aanscherping van de richtlijn voor strafvordering inbraak/insluiping in woning uit 2015. Tevens heeft mijn voorganger uw Kamer toegezegd een wetsvoorstel voor te bereiden3, waardoor voorbereidingshandelingen op een woninginbraak ook buiten de voor de nachtrust bestemde uren strafbaar worden.
Het bericht dat bedrijven nog te weinig doen aan digitale veiligheid |
|
Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bedrijven doen nog te weinig aan digitale veiligheid» van de Cyber Security Raad (CSR)?1
Ja.
Welke inspanningen onderneemt u nu om bedrijven op de hoogte te stellen van hun zorgplichten ten aanzien van digitale veiligheid?
Op 5 april jl. heeft de Cyber Security Raad de handreiking Ieder bedrijf heeft digitale zorgplichten gepubliceerd. Deze handreiking bevat een overzicht van generieke zorgplichten die bedrijven hebben op het gebied van cybersecurity. Deze handreiking geeft mij aanleiding om, in aanvulling op eerdere voorlichting over veilig internetten, bedrijven nog eens via diverse kanalen expliciet op de hoogte te stellen van deze zorgplichten. Hierover zal actief worden gecommuniceerd, onder andere via brancheorganisaties, het ondernemersplein en veiliginternetten.nl.
Welke middelen heeft u om deze zorgplichten te handhaven en in welke mate maakt u hiervan gebruik?
De Cyber Security Raad maakt in haar handreiking een onderscheid tussen zorgplichten op het gebied van de veilige verwerking van persoonsgegevens, zorgplichten betreffende het gebruik van ICT en zorgplichten in verband met producten of diensten met een ICT toepassing. Indien een bedrijf persoonsgegevens verwerkt, heeft het zorgplichten op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Op de naleving van deze plichten wordt krachtens dezelfde wet toezicht gehouden door de Autoriteit Persoonsgegevens.
De krachtens het Burgerlijk Wetboek (BW) bestaande zorgplichten op het gebied van het gebruik van ICT en zorgplichten in verband met producten of diensten met een ICT toepassing kunnen door (private) partijen via de rechter worden afgedwongen. De Autoriteit Consument en Markt ziet toe op de naleving van de wetten en regels op het gebied van consumentenrecht.
Overigens bestaan er ook sectorspecifieke zorgplichten. Bijvoorbeeld wordt nu gewerkt aan de totstandbrenging van de implementatiewetgeving van de Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn. Daarin worden voor aanbieders van essentiële diensten en digitale dienstverleners zorgplichten betreffende de continuïteit van hun dienstverlening alsook handhaving van de naleving daarvan geregeld. Hierover wordt de Kamer op reguliere wijze door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Welke middelen heeft u om bedrijven op hun zorgplicht te wijzen en welke middelen gebruikt u om bedrijven hierbij te ondersteunen?
Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Hoe heeft u opvolging gegeven aan het in oktober 2016 verschenen advies Verhagen van de CSR?2 Is hierbij ruimte gecreëerd voor sturing vanuit de overheid?
Tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is toegezegd opvolging te gegeven aan het advies van Verhagen.3 Middels het organiseren van een aantal ronde tafels wordt het gesprek aangegaan met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en andere relevante maatschappelijke actoren, zoals aanbevolen door Verhagen. Deze gesprekken dienen om publiek-private samenwerking op het gebied van cybersecurity te bevorderen, waarbij sturing vanuit de overheid een aandachtspunt is. De uitkomsten van de gesprekken worden betrokken bij de doorontwikkeling van de cybersecurity strategie.
Hoeveel bedrijven negeren bewust hun verantwoordelijkheden voor wat betreft cybersecurity? Hoeveel van deze bedrijven wentelen de aansprakelijkheid via ontsnappingsclausules af? Hoe handhaaft u op dergelijke, volgens de CSR, illegale ontsnappingsclausules?
Er bestaat geen inzicht in het aantal bedrijven dat hun verantwoordelijkheid voor wat betreft cybersecurity bewust negeert of ontsnappingsclausules hanteert. In het antwoord op vraag 3 is ingegaan op de handhaving van zorgplichten.
Welke mogelijkheden hebben consumenten en ondernemers om verwijtbare schade te verhalen op leveranciers? In welke mate wordt hiervan gebruik gemaakt en tot welke schadevergoedingen leidt dit?
Een leverancier die een product levert dat niet voldoet aan de overeenkomst, is hiervoor jegens de koper aansprakelijk. Consumenten en ondernemers kunnen in dit geval op grond van het Burgerlijk Wetboek aanspraak maken op herstel, vervanging of schadevergoeding. Komen partijen hier onderling niet uit, dan kunnen ze zich zo nodig tot de rechter wenden. Er bestaat geen inzicht in welke mate hiervan gebruik wordt gemaakt en tot welke schadevergoedingen dit leidt.
Verwacht u dat zelfregulering afdoende is om ervoor te zorgen dat bedrijven hun zorgplichten serieus neemt? Zo nee of indien dit niet voldoende blijkt te zijn, bent u bereid aanvullende wettelijke maatregelen te nemen om de risico’s voor burgers en bedrijven in te perken?
Uit onderzoek komt naar voren dat het stimuleren van zorgplichten effectiever is dan strikte handhaving.4 Met het actief onder de aandacht brengen van de door de Cyber Security Raad gepubliceerde handreiking Ieder bedrijf heeft digitale zorgplichten wordt afnemers en leveranciers inzicht gegeven in de bestaande generieke zorgplichten en hoe zij hier in de dagelijkse praktijk invulling aan kunnen geven. Transparantie hierover is een belangrijke eerste stap om zelfregulering te stimuleren. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, gaat het niet alleen om zelfregulering maar bestaan er ook wettelijke zorgplichten.
Hoe groot is de bekendheid van bedrijven met de meldplicht datalekken? Hoe vindt toezicht op en handhaving van naleving van deze meldplicht plaats? Is de Autoriteit Persoonsgegevens in staat om meldingen van datalekken snel en zorgvuldig te verwerken en te monitoren?
De meldplicht datalekken is per 1 januari 2016 in werking getreden. Deze meldplicht houdt in dat organisaties en bedrijven binnen 72 uur een melding moeten doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zodra er sprake is van een inbreuk op de beveiliging met ernstige nadelige gevolgen (of de aanzienlijke kans daarop) voor de bescherming van persoonsgegevens. De AP heeft daar een meldloket voor ingericht. Ook moet de betrokkene van een inbreuk in kennis worden gesteld, indien deze inbreuk waarschijnlijk ongunstige gevolgen heeft voor diens persoonlijke levenssfeer.
Om de meldplicht datalekken breed onder bedrijven bekend te stellen, is over de meldplicht geregeld gecommuniceerd via diverse kanalen, waaronder veiliginternetten.nl en het ondernemersplein. Tevens heeft de AP beleidsregels uitgebracht. Deze beleidsregels zijn bedoeld om organisaties te helpen bij het bepalen of er sprake is van een datalek dat zij bij de AP, en eventueel aan betrokkenen, moeten melden.
Vanaf de inwerkingtreding monitort de AP de effecten van de invoering van de meldplicht datalekken. Daarbij wordt bezien in hoeverre de meldplicht extra capaciteitsinzet van de AP zal vergen. De uitkomsten van de monitoring tot nu toe laten zien dat de met de meldplicht datalekken gemoeide werklast binnen het huidige budget van de AP kan worden opgevangen. Overigens voorziet de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), die in mei 2018 werking zal krijgen en in de plaats van de Wet bescherming persoonsgegevens zal treden, ook in een meldplicht bij datalekken. De AP heeft adviesbureau AEF de opdracht gegeven de gevolgen van de implementatie van de AVG, waaronder de daarin opgenomen meldplicht datalekken, in kaart te brengen.
Het bericht ‘Torenhoge boetes door niet stopzetten van studentenreisproduct’ |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Torenhoge boetes door niet stopzetten van studentenreisproduct»1, het bericht «Drie miljoen euro van ov-boetes gaat naar DUO»2 en het rapport «Een gewaarschuwd mens telt voor twee» van de Nationale ombudsman?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Nationale ombudsman dat incassobureaus en vervoerders winst maken ten koste van 120.000 oud-studenten?
Ik ben het niet eens met een dergelijke stelling. Wanneer een student niet op herhaaldelijke berichten van DUO reageert en zijn studentenreisproduct niet stopzet, volgt een boete. Dit gaat gepaard met uitvoeringskosten door DUO, vergoedingen aan incassobureaus en een compensatie aan vervoerders voor gederfde inkomsten. Dat kwalificeer ik niet als winst maken ten koste van studenten. De Nationale ombudsman concludeert dit overigens ook niet.
Bent u bereid om, zolang DUO (Dienst uitvoering onderwijs) onderzoekt of het technisch mogelijk is om de ov-kaart automatisch stop te zetten, DUO op te dragen alle aanmaningen stop te zetten en geen nieuwe gevallen door te verwijzen naar een deurwaarder of het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?
Nee, ik zie daartoe geen aanleiding. Het lijkt mij volkomen logisch dat DUO studenten bij herhaling wijst op hun plichten om het studentenreisproduct stop te zetten. Eerder heb ik al geconstateerd dat de communicatie van DUO op genoemde punten beter kan, en heb ik al een aantal zaken in gang gezet. Zo is op de website van DUO op meerdere plekken en nadrukkelijker de waarschuwing voor een ov-boete opgenomen. Verder is de titel van het e-mailbericht waarmee DUO studenten informeert over een ov-boete verduidelijkt. Eerder stond in de titel enkel de melding dat er een bericht voor de student klaarstaat in Mijn DUO; nu leest de student in de titel van het bericht al dat hij of zij een ov-boete moet betalen. Blijft een student toch in gebreke, dan volgt een boete die – uiteindelijk – kan worden overgedragen naar een deurwaarder. Mijn inspanningen op het gebied van communicatie zijn erop gericht dat aantal drastisch terug te brengen.
Overigens wordt het onderzoek naar de (on)mogelijkheden van het automatisch beëindigen van het studentenreisproduct, waarover ik schreef in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Meenen (D66)4, niet verricht door DUO maar door een onafhankelijk onderzoeksbureau.
Bent u bereid de alternatieven die in de aflevering van Kassa van 18 maart jl. worden aangedragen en die op korte termijn de boete voor studenten kunnen vervangen, mee te nemen in uw onderzoek naar het automatisch stopzetten?
Eén van de onderzoeksvragen binnen het betreffende onderzoek is of het gemak van beëindiging van het studentenreisproduct kan worden vergroot en het risico op boetes worden verkleind en zo ja, op welke wijze. Ik zal de onderzoekers in het licht van deze onderzoeksvraag attenderen op de door u genoemde aflevering van het tv-programma Kassa.
Dringt u er bij DUO op aan om de berichten over het aflopen van het recht op het studentenreisproduct voortaan direct per e-mail te sturen, in plaats van een bericht in de MijnDUO-inbox?
Ik zal op de door u genoemde punten ingaan in mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman. Dit zal ik uw Kamer nog vóór de zomer toesturen.
Beseft u dat veel studenten onterecht beboet worden aangezien zij slechts met een verouderd e-mailadres bekend staan bij DUO? Hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er mogelijkheden om telefonisch of per brief contact op te nemen, of in het uiterste geval eerst een bezoek te brengen aan de desbetreffende student voordat er wordt overgegaan tot deurwaarders of het CJIB, indien geen recent e-mailadres beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens, gelet op de nieuwe ov-regeling voor minderjarige mbo-studenten, extra stappen te nemen om ervoor te zorgen dat minderjarigen geen deurwaarder op bezoek krijgen zoals de Kinderombudsman heeft aangeraden?
Zie antwoord vraag 5.