De Wet Normering Topinkomens 3 |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid de Kamer voor donderdag 28 september 2017 de documenten te sturen van de in voorbereiding zijnde Wet normering topinkomens 3?1
In het regeerakkoord «Bruggen slaan» is het voornemen kenbaar gemaakt om de Wet normering topinkomens (WNT) van toepassing te laten zijn op alle functionarissen in de publieke en de semipublieke sector. Om hieraan invulling te geven heb ik op 6 juli 2015 de verkenning uitbreiding personele reikwijdte WNT naar uw Kamer gestuurd2. Op 12 april 2016 is het ontwerpwetsvoorstel inclusief de memorie van toelichting openbaar gemaakt ten behoeve van de internetconsultatie. In de periode tot 17 mei 2016 is er de gelegenheid geweest zienswijzen in te dienen. Op basis hiervan is het wetsvoorstel aangepast en na besluitvorming in de ministerraad voorgelegd aan de afdeling advisering van de Raad van State. De afdeling heeft voor de zomer advies uitgebracht. Artikel 26 van de Wet op de Raad van State schrijft voor dat het wetsvoorstel, het advies van de Raad van State en het nader rapport gezamenlijk openbaar worden gemaakt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel, advies en nader rapport worden tevens openbaar gemaakt na een besluit een wetsvoorstel niet verder in procedure te brengen. Zoals ik de Kamer bij diverse gelegenheden heb gemeld3 laat ik het besluit om het wetsvoorstel uitbreiding personele reikwijdte WNT in te dienen over aan het volgende kabinet. Op dat moment zal het kabinet conform de voorgeschreven procedure het advies van de Raad van State, het nader rapport en het wetsvoorstel openbaar maken.
Het bericht dat Rijkswaterstaat via een omweg de noodzakelijke toetsen omtrent luchtvervuiling en natuurwaarden probeert te omzeilen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Rijkswaterstaat via een omweg de noodzakelijke toetsen omtrent luchtvervuiling en natuurwaarden probeert te omzeilen?1 Is dit bericht juist?
Ik ben bekend met het bericht «Via omweg snelle aanleg van Blankenburgtunnel».
Van het omzeilen van noodzakelijke toetsen is geen sprake. Na zorgvuldig onderzoek is de conclusie getrokken dat aanleg van de Blankenburgverbinding mogelijk is.
Is het juist dat Rijkswaterstaat met extra berekeningen en eventuele aanvullende compensatievoorstellen nieuwe informatie aan het Tracébesluit, dat nu onder de rechter is, zou toevoegen? Zo ja, is dit juridisch houdbaar?
De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om de effecten voor Natura 2000-gebieden project specifiek te beoordelen. Omdat ik er grote waarde aan hecht dat de MIRT mijlpaal openstelling (2022–2024) van de Blankenburgverbinding niet vertraagt, heb ik een project specifieke beoordeling opgesteld. Op deze manier hoeft niet te worden gewacht op de beantwoording van de prejudiciële vragen inzake het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Met de project specifieke beoordeling wordt aan de doelen van de wet voldaan, alleen op een andere manier dan via het PAS.
RWS heeft berekeningen uitgevoerd en de conclusie is dat de aanleg van de Blankenburgverbinding mogelijk is wanneer compenserende maatregelen worden uitgevoerd. Om deze compenserende maatregelen zeker te stellen heb ik besloten deze maatregelen toe te voegen aan het Tracébesluit.
Hiermee is voor een juridisch houdbare route gekozen.
Bent u van mening dat het omzeilen van een dergelijke toetsing voldoende waarborg biedt voor het voorkomen normoverschrijdingen en schade aan de omringende natuurgebieden? Bent u van mening dat het omzeilen van de procedures bijdraagt aan het draagvlak voor het besluit onder omwonenden?
Van het omzeilen van noodzakelijke toetsen is geen sprake.
Heeft u bezwaar gemaakt tegen deze aanhoudingsbeslissing in de beroepsprocedure tegen de Blankenburgtunnel in afwachting van de prejudiciële vragen aan het Europees Hof?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft mij in de gelegenheid gesteld te reageren op de aanhoudingsbeslissing. Dat heb ik gedaan.
Zijn de maatregelen die in het artikel in het AD2 worden genoemd om sneller tot aanleg te komen bedoeld om de Blankenburgtunnel uit de projectenlijst van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) te halen? Zo ja, waarom is de Blankenburgtunnel dan eerder wel opgenomen in de PAS-bijlage? Zo nee, waarom kunnen deze maatregelen de aanleg versnellen zo lang er geen duidelijk is over de juridische houdbaarheid van de PAS?
Met het gewijzigd Tracébesluit wordt het project Blankenburgverbinding niet uit de projectenlijst van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gehaald. Om vertraging te voorkomen heb ik gekozen voor een gewijzigd Tracébesluit. Uit het onderzoek waarnaar in het artikel uit het AD wordt verwezen is gebleken dat stikstofdepositie van de Blankenburgtunnel kan worden gecompenseerd conform de Wet natuurbescherming (zie vraag 2).
Hoe verhoudt de zaak van Milieudefensie, waarin is geoordeeld dat de regering niets mag ondernemen dat bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, zich tot de plannen voor de Blankenburgtunnel? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het omzeilen van toetsingsprocedures en de daarbij behorende compenserende maatregelen?
Voor de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan het vonnis van de rechtbank Den Haag in het kortgeding dat Milieudefensie tegen de Staat heeft aangespannen, verwijs ik naar de kamerbrief van 22 september 2017 (Kamerstuk 30 175, nr. 256).
Zie voor wat betreft het wijzigingstracébesluit voor de Blankenburgverbinding het antwoord op vraag 1 en 2. De uitspraak van de Rechtbank Den Haag over luchtkwaliteit raakt niet aan dit wijzigingsbesluit, omdat dit besluit slechts betrekking heeft op de natuurcompensatie.
Is het mogelijk dat door de uitspraak van de rechter in de zaak van Milieudefensie, de Blankenburgtunnel als die wordt aangelegd toch niet in gebruik mag worden genomen?
De uitspraak van de Rechtbank Den Haag bevat een verbod voor de Staat om maatregelen te nemen die, in de visie van het RIVM, leiden tot de statistische verwachting van voortgaande of hernieuwde overschrijding van grenswaarden. Op basis van de nu ter beschikbare staande gegevens is er geen aanleiding om aan te nemen dat dit bij de Blankenburgverbinding aan de orde is.
Wordt er bij de Blankenburgtunnel en bij andere locaties met veel luchtvervuiling ook een risicomarge gehanteerd? Op hoeveel locaties dreigt de EU norm voor fijnstof en NOx te worden overschreden en wat zijn de statistische kansen op (nieuwe) knelpunten en overschrijdingen in Nederland?
Voor de locaties waar een overschrijding van de normen voor stikstofdioxide en fijnstof langs wegen voor de jaren 2016 en 2020 is berekend, verwijs ik naar de bijlage van de kamerbrief van 22 september (Kamerstuk 30 175, nr. 256), waar locaties van de overschrijdingen zijn opgenomen. De Blankenburgverbinding maakt hier geen deel van uit.
Om te voldoen aan het eerder genoemde vonnis worden alle projecten met negatieve gevolgen voor luchtkwaliteit voor openstelling beoordeeld op statistische overschrijdingskansen op basis van een met het RIVM afgestemde werkwijze, in de beantwoording op de Kamervragen van het lid Van Raan wordt dit nader toegelicht.
Het bericht dat de overtocht naar één van de Waddeneilanden 21% duurder wordt |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wadden-pont: 21% duurder»?1 Zo ja, wat is uw reactie?
Het bericht waaraan gerefereerd wordt is bekend. Het bericht is echter feitelijk onjuist. In het Belastingplan 2018 is geen maatregel opgenomen die een btw-heffing van 21% introduceert voor tickets naar en van de Waddeneilanden.
Het Belastingplan bevat wel een maatregel waardoor bijvoorbeeld de levering, de verbouwing, de reparatie, enzovoort, van de schepen die worden ingezet voor het vervoer over de Waddenzee niet langer onder het nultarief van de btw vallen, maar onder het tarief van 21%. Dat geldt ook voor de levering van brandstof die wordt verbruikt bij dit vervoer.2
Het voorstel in het Belastingplan voorziet erin dat het nultarief van de btw voortaan alleen nog van toepassing is op de levering en bevoorrading van schepen die worden gebruikt op de volle zee (dat is buiten de 12 mijlszone) en de diensten die aan deze schepen worden verricht.
Deze aanscherping van de voorwaarden voor de toepassing van het nultarief vindt zijn oorsprong in de bestaande strijdigheid van de Nederlandse wet met de BTW-richtlijn 2006.3 Nederland is aangesproken door de Europese Commissie op de te ruime redactie van de bepaling in de Wet op de omzetbelasting 1968.
Zoals ook is aangegeven in de memorie van toelichting bij het Belastingplan is zonder de voorgestelde aanpassing een inbreukprocedure onvermijdelijk. Het standpunt van de Commissie is bevestigd door jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2013.
De veerdiensten berekenen momenteel geen btw over de tickets. Dat behoeven ze ook niet te doen in de toekomst. Dat betekent echter wel dat ze de btw van 21% die hen straks in rekening wordt gebracht niet in aftrek kunnen brengen. Zij zullen deze extra kosten zelf op moeten vangen.
De veerdiensten kunnen er ook voor kiezen wel btw te berekenen over de vervoertickets. In dat geval kunnen ze de hen in rekening gebrachte btw wel in aftrek brengen op hun periodieke btw-aangifte. Het btw-tarief over het binnenlandse personenvervoer per schip is 6%.
Klopt het dat de btw-vrijstelling in uw visie voor zeeschepen geldt en dat de veerponten naar de Waddeneilanden in uw visie ook zeeschepen zijn? Zo ja, waar baseert u die visie op en wanneer heeft u die visie getoetst bij de Europese Commissie en wat was het resultaat van dat overleg?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u de overwegingen van de Europese Commissie waarbij zij aangeeft dat de btw-vrijstelling alleen voor zeeschepen geldt, die daadwerkelijk op volle zee worden gebruikt? Wilt u die overwegingen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich het advies van 27 maart 2014 dat de Advocaat-Generaal van het Europees Hof van Justitie gaf in het beroep dat rederij Eigen Veerdienst Terschelling (EVT) tegen de concessie van rederij Doeksen had aangetekend? Deelt u de visie dat in bedoeld advies de Waddenzee als «open zee» wordt aangemerkt en als zodanig niet onder de werking van concessies valt? Zo ja, bent u bereid dit als argument bij de Europese Commissie in te brengen?
Ja, ik herinner mij genoemde conclusie van de Advocaat-Generaal. Dit betrof de toepasselijkheid van de Cabotageverordening, waarbij relevant was of de Waddenzee een binnenwater of een zee is. De aard van de zee kwam hierbij niet aan de orde. In het onderhavige geval gaat het om het opheffen van de vrijstelling van btw als het gaat om de levering van schepen die worden gebruikt voor de vaart op volle zee. Met het begrip «volle zee» wordt, zoals in de memorie van toelichting bij het Belastingplan in de toelichting op artikel VII, onderdeel C, is aangegeven, in het kader van post a.3 (nieuw) van tabel II van de Wet op de omzetbelasting 1968 gedoeld op alle zeegebieden buiten de 12-mijlszone van een land. Ik deel de visie van de vragenstellers omtrent het advies van de Advocaat-Generaal van het Europees Hof van Justitie niet, omdat de definities die relevant zijn in het kader van de concessieverlening andere zijn dan die van toepassing zijn in het Belastingplan die gebaseerd zijn op de BTW-richtlijn 2006. Omdat ik tussen deze twee onderwerpen geen verband zie zal ik dit niet inbrengen bij de Europese Commissie.
Waarop is de conclusie gebaseerd dat sprake is van het btw-tarief van 21% (en niet van 6%)?
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Kunt u aangeven wat de financiële en economische gevolgen van de prijsverhoging zullen zijn voor de eilanders, het toerisme en de economie?
Ik kan niet vooruit lopen op de mogelijke gevolgen van de verhoging van het btw-tarief omdat de rederijen verschillende mogelijkheden hebben om met de consequenties om te gaan (zie ook het antwoord op vraag 1, 2 en 3). De rederijen hebben daar nog geen uitsluitsel over gegeven. Bovendien wil ik benadrukken dat het een voorgestelde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 betreft, die nog door het parlement moet worden goedgekeurd.
Komt de bereikbaarheid van de Waddeneilanden bij dit tarief in het geding? Zo nee, bij welk tarief zou dat wel het geval zijn?
Zie antwoord 6.
Kunt u aangeven welke prijsverhogingen zijn ingevoerd sinds de marktwerking eruit is gehaald en de concessie standaard aan één firma wordt gegeven?
Tussen 2014 – het jaar waarin de concessies onherroepelijk zijn geworden – en 2017 zijn de tarieven bij de Terschellinger Stoomboot Maatschappij B.V met in totaal 0,97% en bij Wagenborg Passagiersdiensten met in totaal 2,41% gestegen.
Is er een relatie tussen de € 12 miljoen die u betaalde om een marktpartij uit te kopen en de prijsverhogingen die sindsdien zijn doorgevoerd?
Nee.
Deelt u de gedachte dat deze concessieverlening wellicht in betere handen is bij de provincies aangezien zij de veerboten dan kunnen combineren met het landzijdige busvervoer?
Zowel uw Kamer als de Provincie Fryslân (in het coalitie akkoord) roepen op te onderzoeken of en hoe de concessieverlening van de veerdiensten naar de Waddeneilanden overgedragen kan worden aan de Provincie4. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft eind vorig jaar een eerste gesprek gevoerd met de verantwoordelijk gedeputeerde. De gedeputeerde heeft een positieve intentie uitgesproken inzake deze overdracht. Hierbij vinden zij het beiden van belang dat daarbij de visie op het vaargeulbeheer helder is.
Het open planproces Ameland heeft inmiddels voor de korte termijn duidelijkheid gegeven voor het vaargeulbeheer van/naar Ameland. Wanneer de lange termijn oplossingen meer vorm krijgen, is de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voornemens om samen met de Provincie Friesland in 2018 een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de consequenties van de overdracht van het concessiebeheer en -verlening ter voorbereiding van politieke besluitvorming. Daarbij zal uiteraard ook overleg plaatsvinden met de huidige concessiehouders.
Mededelingen in de Troonrede en media over de voor 2018 verwachte koopkrachtontwikkeling |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken in de Troonrede: «De regering heeft ervoor gezorgd dat alle groepen, ook sociale minima en ouderen, in 2018 in ieder geval hun koopkracht behouden» en: «Toch merkt niet iedereen de economische groei voldoende in het dagelijks leven»?
Ja. Waarbij de opmerking past dat genoemde zinnen in omgekeerde volgorde in de Troonrede voorkwamen.
Vindt u deze omschrijvingen van de verwachte koopkrachtontwikkeling, en in relatie tot de koopkrachtontwikkeling juist, duidelijk, volledig en voldoende genuanceerd, gegeven het feit dat in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) 2018 te lezen valt dat 13% van de werkenden de «nul» houdt of er op achteruitgaat in koopkracht, en dat dit het geval is voor zelfs 23% van de uitkeringsontvangers, en 24% van de gepensioneerden? Kunt u uw antwoord uitvoerig motiveren?
In de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) valt te lezen dat dankzij het koopkrachtpakket de groepen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in 2018 in doorsnee op vooruit gaan. Dit is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de raming van het CPB ten tijde van het CEP2017, toen het CPB raamde dat deze groepen er juist op achteruit zouden gaan. De uitspraken in de Troonrede geven weer wat in algemene zin het effect is geweest van de inspanningen van het kabinet op de koopkracht.
Wanneer het CPB raamt dat gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden er in doorsnee (mediaan) op vooruit gaan, kan dit niet worden geïnterpreteerd als een koopkrachtgarantie voor individuele huishoudens. Daarvoor zijn deze groepen te divers. Het is inherent aan algemene indicatoren zoals de mediane koopkracht dat ze bedoeld zijn om iets zeggen over de algemene ontwikkeling, maar een deel van de onderliggende informatie verloren gaat. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de economische groei. Wanneer het CPB raamt dat de economie volgend jaar met 2,5% groeit, kan een individuele sector toch te maken krijgen met krimp. Om meer inzicht in de koopkracht te bieden, geven zowel het CPB als het Ministerie van SZW gedetailleerde informatie. In deze informatie, waar het lid Krol naar verwijst, is te zien dat ondanks dat uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in doorsnee op vooruit gaan, er ook huishoudens zijn die er op achteruit gaan.
Is het waar dat mogelijke effecten van gemeentelijk beleid op de koopkrachtontwikkeling in de cijfers in de begroting SZW 2018 niet zijn meegenomen, en deelt u de mening dat dit gegeven óók reden zou moeten zijn algemene uitspraken over de koopkrachtontwikkeling meer te nuanceren?
Gemeentelijke regelingen zoals bijzondere bijstand en kwijtschelding van lokale lasten worden meegenomen in de cijfers over de armoedeval. Bij de berekening van de andere koopkrachtcijfers wordt alleen gerekend met landelijke regelingen. Omdat er ook aanzienlijke verschillen zijn in het beleid van individuele gemeenten, is het niet mogelijk dit mee te nemen in de koopkrachtramingen.
Overigens moet het effect van gemeentelijke regelingen ook niet worden overschat. De inkomsten aan gemeentelijke belastingen bedroegen in 2016 € 5,7 mld (bron: CBS Statline) tegenover € 258,8 mld inkomsten voor het rijk aan belastingen en premies. Dit geeft aan dat het mogelijk is om algemene uitspraken te doen over de koopkrachtontwikkeling op basis van alleen de landelijke regelingen. In individuele gevallen blijft het zo dat gemeentelijke ontwikkelingen kunnen afwijken van landelijke ontwikkelingen en daardoor de koopkracht van individuele huishoudens kan afwijken per gemeente.
Deelt u de conclusies van onderzoek naar lokale lasten in opdracht van de gezamenlijke seniorenorganisaties1, dat afhankelijk van de gemeente waar men woont de koopkracht van vergelijkbare huishoudens van senioren tot wel honderden euro’s uiteen kan lopen, en dat juist gemeenten het verschil kunnen maken in koopkracht? Vindt u dat dit gegeven eveneens aanleiding zou moeten zijn het algemene beeld over koopkrachtverwachtingen te nuanceren, en niet alleen desgevraagd in media te erkennen dat het koopkrachtbeeld voor (veel) mensen ook wel eens (veel) slechter kan gaan uitvallen?
Het onderzoek van de gezamenlijke seniorenorganisaties laat zien dat door een daling in de eigen bijdrage WMO de koopkrachtontwikkeling van veel senioren in 2017 positiever is dan het kabinet op basis van landelijke regelingen heeft berekend. Dat is positief nieuws. Daarnaast is het zo dat gemeenten beleidsvrijheid hebben in het vaststellen van de gemeentelijke belastingen. Doordat gemeenten verschillende afwegingen maken, kunnen er verschillen ontstaan tussen gemeenten. Het onderzoek laat ook zien dat hoewel de absolute hoogte van belastingen verschilt, de verschillen in de ontwikkeling van jaar-op-jaar veel minder groot zijn. De ontwikkeling in heffingen ligt in de meeste onderzochte gemeenten in lijn met de inflatie, of daaronder. Dit geeft aan dat zelfs als de gemeentelijke heffingen meegenomen konden worden, het effect op de totale koopkrachtontwikkeling beperkt zou zijn. Dit neemt niet weg dat het goed is om te wijzen op de beperkingen van de koopkrachtplaatjes. In de Miljoenennota is dit jaar extra aandacht gegeven aan de beperkingen van de koopkrachtplaatjes (paragraaf 2.2)
Deelt u de mening, dat ook het voornemen van de regering om Wajongeren met arbeidsvermogen per 1 januari 2018 5% te korten terwijl duidelijk is dat zij onvoldoende kans hebben om duurzaam aan het werk te komen, de stelling volstrekt onhoudbaar maakt dat alle groepen in 2018 «in ieder geval hun koopkracht behouden»? Kunt u uw antwoord motiveren?
De groepen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden gaan er in 2018, dankzij het koopkrachtpakket, in doorsnee op vooruit. Er zijn individuele gevallen waarin dat niet het geval is. Volgend jaar wordt de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen verlaagd. Alle beleidsmaatregelen met een koopkrachteffect in 2018 worden beschreven in de begroting van SZW.
Deelt u de mening dat het voor het grote publiek onvoldoende nuanceren van verwachtingen voor de koopkracht kan leiden tot ondermijning van het vertrouwen in beleidsmakers en politiek? Vindt u de waarschuwing van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) voor een te positieve kijk op de koopkracht terecht?2 Kunt u uw antwoord motiveren?
Het is altijd goed om de koopkrachtcijfers te nuanceren. De koopkracht van individuele huishoudens wijkt per definitie af van de algemene ramingen van het kabinet. Dit kan in positieve zin zijn (mensen die door de aantrekkende economie een baan vinden), maar ook negatief. Het is belangrijk voor het vertrouwen in beleidsmakers en politiek om open te zijn over de effecten van beleid. Het kabinet doet dit ook in de begroting van SZW en dit jaar ook door hier in de Miljoenennota aandacht voor te vragen (paragraaf 2.2). Ook het CPB geeft in de MEV veel aandacht aan de koopkrachtontwikkeling. Naar mijn mening ontstaat hierdoor een genuanceerd beeld. Daarnaast is het ook goed dat organisaties als het Nibud vanuit hun verantwoordelijkheid wijzen op de risico’s.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 1 oktober 2017? Zo nee, waarom niet?
Nee, een zorgvuldige beantwoording van Kamervragen kost tijd.
De bezuinigingen die bestuurders van ZGT Hengelo en Almelo willen doordrukken |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de uitspraken van bestuurders van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) die mogelijk patiëntenstops willen invoeren, vanwege de financiële situatie?1 2 3 4
Inmiddels heeft ZGT bekend gemaakt welke maatregelen het zal nemen om te komen tot een financieel gezond ziekenhuis. In het ziekenhuis zal een reductie van 150 FTE aan arbeidsplaatsen plaatsvinden in de periode 2017 tot en met 2019; grotendeels via natuurlijk verloop maar gedwongen ontslagen worden niet uitgesloten.
Het ziekenhuis heeft nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op beide locaties van het ziekenhuis. ZGT geeft aan hierover nog met de zorgverzekeraars in gesprek te zijn. Hiervoor wordt nog een apart traject doorlopen waarbij kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid voorop staan, aldus ZGT.
In vraag 1 refereert u aan een bericht van RTV Oost, waarin staat dat de bestuursvoorzitter van ZGT heeft aangegeven dat hoe dan ook bezuinigd zou gaan worden op het aanbieden van de ziekenhuiszorg, «desnoods via een patiëntenstop». ZGT heeft mij laten weten dat dit geen correcte weergave is van de uitlatingen van de bestuursvoorzitter van ZGT. ZGT heeft aangegeven dat patiëntenstops niet worden nagestreefd. Daarnaast heeft ZGT aangegeven dat het ziekenhuis van de zorgverzekeraars eerlijke prijzen wil krijgen voor de zorg die het levert, en dat het de zorg die het levert, ook vergoed wil krijgen.
Ik waardeer het dat de Raad van Bestuur van ZGT ervoor heeft gekozen om in een vroeg stadium zo transparant mogelijk te zijn over de situatie. Het gebeurt te vaak dat dergelijke besluitvormingsprocessen zich jarenlang volledig achter de gesloten deuren van de zorgaanbieder afspelen, wat tot veel meer onrust onder de partijen en burgers in de regio leidt. Ik vind, evenals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft bericht, echter wel dat discussies over de contractering niet via de media moeten worden uitgevochten. De contractering is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars en eventuele onderlinge discussies hierover dienen aan andere tafels plaats te vinden, ook om onrust onder patiënten te voorkomen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 860).
Vindt u het wenselijk dat de bestuurders van ZGT de Hengelose gemeenteraad wél hebben geïnformeerd, maar dat ze de Hengelose bevolking, waarvan duizenden mensen hun handtekening hebben gezet voor het behoud van een volwaardig ziekenhuis in Hengelo, niet hebben geinformeerd?
Zoals mijn ambtsvoorganger u in antwoord op uw eerdere vragen over ZGT heeft laten weten, is het van belang dat bij beslissingen die invloed hebben op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog. Daarbij zouden alle relevante regionale partijen, waaronder ook de inwoners uit de omgeving, al dan niet via de betrokken gemeenten, betrokken moeten zijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528).
Ik vind de communicatie van ZGT over de stand van zaken richting betrokken partijen, waaronder ook de cliëntenraad en de gemeenten Almelo en Hengelo, positief. Ik hoop dat de zorgaanbieder de inwoners bij een dergelijk proces betrekt. Ik zie daarin voor mijzelf op dit moment geen rol. Eerder dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger ZGT al gesproken over het betrekken van onder meer de inwoners bij dit proces, en daarbij onder meer het advies gegeven hiertoe ook (één of meerdere) bewonersavonden te organiseren. Het ziekenhuis heeft daarop laten weten op andere manieren met de inwoners uit de omgeving in gesprek te zijn: het ziekenhuis heeft informatiebijeenkomsten gepland met onder meer de gemeenteraden van Almelo en Hengelo, en is in gesprek met de Cliëntenraad.
Bent u bereid deze bestuurders hierop aan te spreken en te zorgen dat besluitvorming aangaande de bezuinigingsplannen voor iedereen tegelijkertijd openbaar wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van wethouder Bron van de gemeente Hengelo, huisartsen en zorgverzekeraar Menzis die vinden dat acute zorg en spoedeisende hulp een basisvoorziening is in dit ziekenhuis en dit niet mag worden onthouden aan de Hengelose bevolking?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft het ziekenhuis nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op de locaties van ZGT in Hengelo en Almelo. Ik meng mij hier echter niet in. Mijn beleid is erop gericht dat de voor de «45-minutennorm» «gevoelige» afdelingen voor Spoedeisende Hulp (SEH’s) niet verdwijnen. Aangezien de SEH op locatie Hengelo niet «gevoelig» is voor de 45 minuten norm is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. Ik vind wel, zoals ik heb aangegeven, dat het ziekenhuis hierover goed met iedereen moet communiceren.
Deelt u de mening dat huisartsen, de gemeente Hengelo en zelfs zorgverzekeraar Menzis die vinden dat het ZGT ziekenhuis in Hengelo volwaardig behouden moet blijven, de bestuurders een pas op de plaats moeten maken en de plannen moeten wijzigen, zodat het ziekenhuis niet uitgekleed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft de gemeente Hengelo om te voorkomen dat de spoedeisende hulppost komt te sluiten en/of dat er patiëntenstops worden ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat voor het vaststellen van de locatieprofielen voor de beide ziekenhuislocaties van ZGT nog een apart traject wordt doorlopen. Ik ga ervan uit dat de gesprekken hierover met alle betrokken partijen worden voortgezet. De gemeenteraad kan in deze gesprekken zijn mening aan het ziekenhuis geven. Ik neem aan dat het ziekenhuis ook deze mening meeweegt om tot een gedegen besluit te kunnen komen over de uiteindelijke locatieprofielen.
Wilt u de Kamer per direct informeren als de bezuinigingsplannen van de bestuurders van het ZGT bekend worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar antwoord op uw vragen van 30 juni jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528, antwoord op vraag5 heeft aangegeven, is dit niet de verantwoordelijkheid van de Minister. In mijn antwoord op vraag 1 vindt u desalniettemin wel de informatie waarover ik op dit moment beschik.
Deelt u de mening dat als er zoveel zorgen, onzekerheid en woede is onder de Hengelose bevolking over het uitkleden van hun ziekenhuis, er gekeken moet worden naar alternatieven om te zorgen dat het ziekenhuis behouden blijft in plaats van dat de beslissing ligt bij bestuurders die duidelijk voorstander zijn van het uitkleden van het Hengelose ziekenhuis? Welke rol ziet u hierin als systeemverantwoordelijke Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Het verstrekken van Europese paspoorten na een investering in de Cypriotische economie |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Cypriotische autoriteiten zogenaamde «Golden Visa» verlenen aan miljardairs na een investering in het land?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Europese Commissie waar het artikel naar verwijst? Zo ja, kunt u de resultaten van dit onderzoek delen? Zo nee, kunt u uitzoeken hoe dit onderzoek verloopt en daarover de Kamer informeren?
Nee. Uit navraag bij de Europese Commissie blijkt dat van een dergelijk onderzoek geen sprake is. Er hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de Europese Commissie en de Cypriotische autoriteiten over het onderwerp.
Wat is uw reactie op acties van Europese lidstaten die voor een bepaald bedrag paspoorten «verkopen»?
Op grond van internationaal recht, en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, bepaalt elke Staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan de nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan en om te voorkomen dat daardoor mogelijkerwijs criminelen worden gefaciliteerd.
Zijn er nog meer lidstaten die dit soort praktijken er op nahouden?
Europese lidstaten waarvan bekend is dat zij investeerdersprogramma’s hebben welke uitzicht bieden op enige vorm van langdurig verblijf zijn Malta, Spanje, Portugal, Bulgarije, Oostenrijk, Estland en Nederland. Echter, deze landen geven eerst recht op een verblijfsvergunning en na een aantal jaren op naturalisatie. Bovendien hebben de meeste EU-lidstaten wel een bepaling in hun nationaliteitswetgeving op grond waarvan (deels) voorbijgegaan kan worden aan de voorwaarden voor naturalisatie.
Kunt u bevestigen dat dit soort praktijken niet door Nederland gedaan worden?
In Nederland kunnen personen die EUR 1,25 miljoen investeren in innovatieve bedrijven of bedrijven die daardoor meer werkgelegenheid scheppen in aanmerking komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moet over de investeerder informatie inwinnen bij de Financial Intelligence Unit (FIU) in Nederland en de FIU in het land van herkomst. Na vijf jaar legaal verblijf kan de investeerder in aanmerking komen voor een permanente verblijfsvergunning of voor de Nederlandse nationaliteit wanneer hij of zij aan de voorwaarden daarvoor (o.a. het halen van een inburgeringsexamen) voldoet.2
Bent u bereid om, in Europees verband, de Cypriotische autoriteiten en eventueel andere lidstaten hierop aan te spreken?
Alleen strijdigheid van de toepassing van de nationale wetgeving met toepasselijk internationaal recht zal aanleiding geven voor verdere actie. Op basis van de thans beschikbare gegevens is vooralsnog geen sprake van strijdigheid met internationaal recht.
Hoe beoordeelt u het verstrekken van paspoorten in het licht van de strijd tegen witwassen en corruptie?
Zie antwoord op vraag 3.
Het bericht “Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: 'Dieptepunt in zorg'” |
|
Kees van der Staaij (SGP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: «Dieptepunt in zorg»»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ik betreur het dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Krijgt u ook signalen binnen dat patiënten moeten worden opgenomen in of niet ontslagen kunnen worden uit ziekenhuizen of hospices, omdat ze thuis niet de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat wanneer mensen niet meer thuis kunnen sterven wegens een tekort aan verpleegkundigen dit een dieptepunt is? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te voorkomen?
Bij het praktijkteam palliatieve zorg zijn het afgelopen jaar in totaal 17 meldingen binnengekomen waaruit bleek dat palliatieve terminale zorg thuis niet geregeld kon worden. Zeven van deze meldingen heb ik deze zomer ontvangen. Een tekort aan personeel of het bereiken van het budgetplafond zijn vaak de oorzaak.
Dat budgetplafonds of ontoereikende afspraken in de inkoop de oorzaak zijn van de knelpunten, vind ik onacceptabel. Voor palliatieve terminale zorg thuis zijn de randvoorwaarden voor een adequate zorginkoop namelijk goed geregeld. Zo bleek uit het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de NZa2 dat er geen bekostigingsknelpunten zijn voor de wijkverpleging waarvoor regelgeving moest worden aangepast. Wel kwamen er uit het rapport enkele knelpunten naar voren die ondervangen konden worden door informatievoorziening. Ik heb daarin voorzien via de Informatiekaart Palliatieve Zorg3 waarin aan zorgprofessionals duidelijkheid wordt geboden over de financiering van palliatieve terminale zorg.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Mocht het budget toch tot problemen leiden, dan kan dat gemeld worden bij het meldpunt van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving contact opnemen met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om het signaal verder te onderzoeken. Op basis daarvan zal de NZa besluiten of en zo ja welke acties nodig zijn.
Als tweede oorzaak komt uit de 17 signalen die het praktijkteam heeft ontvangen, het tekort aan personeel naar voren. Het is bekend dat de vraag naar wijkverpleegkundigen groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Wat is op dit uw moment rol in de gesprekken tussen de diverse partijen, zoals beschreven in het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en hoe verlopen deze gesprekken?
Naar aanleiding van het rapport «Palliatieve zorg op maat» organiseert de NZa in het kader van de toekomst van de bekostiging van palliatieve terminale zorg begin 2018 ronde tafelgesprekken met experts en direct betrokkenen. In deze gesprekken staat het doen van suggesties ten aanzien van verandering van de bekostiging centraal. Ik vind het goed dat de NZa deze rol op zich neemt.
Daarnaast is uit het rapport naar voren gekomen dat er soms knelpunten in de regio zijn, waarvoor gesprekken met partijen op regionaal niveau worden gevoerd. Het gaat hierbij om gesprekken met transferverpleegkundigen in het ziekenhuis, lokale hospices of thuiszorgorganisaties. Het praktijkteam palliatieve zorg is bij deze gesprekken betrokken. Hierbij roept het praktijkteam op tot lokale samenwerking.
Kunt u toelichten of de kwaliteit van de palliatieve zorg voor patiënten onder druk staat, gezien het feit dat de NZa concludeert dat onnodige, onwenselijke en vertraagde overplaatsingen niet in het belang van de patiënt zijn? Bent u voorts bereid om verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg om deze kwaliteit te waarborgen? Zo ja, wanneer worden wij over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Onnodige en onwenselijke overplaatsingen zijn inderdaad niet in het belang van de cliënt. Op zich betekent dat nog niet dat de kwaliteit van de palliatieve zorg onder druk staat; de NZa geeft immers aan dat deze internationaal gezien op een hoog niveau staat en dat mensen over het algemeen heel tevreden zijn over de zorg die zij aan het einde van hun leven ontvangen. In dit geval gaat het dus om kwalitatief goede zorg die niet op de plek van voorkeur kan worden gegeven.
Ik ben bereid om langs drie sporen verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg, namelijk:
Is het mogelijk dat deze signalen wijzen op onvoldoende inkoop van palliatieve zorg door de zorgverzekeraars? Bent u bereid onderzoek te doen naar dit mogelijke verzuim van de zorgplicht? Zo ja, wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Palliatieve terminale zorg valt onder de aanspraak wijkverpleging. Ik heb geen reden om aan te nemen dat palliatieve terminale zorg niet voldoende wordt ingekocht. Uit de NZa monitor wijkverpleging over 2016 kwam bovendien kwam naar voren dat de inkoop voldoende geborgd is.
Wanneer gedurende het jaar blijkt dat het budget in de regio onvoldoende is, is het aan de zorgaanbieder hier tijdig over in gesprek te gaan met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar heeft vervolgens in het kader van de zorgplicht de verantwoordelijkheid bij te contracteren waar dat nodig is.
Om dit te vergemakkelijken zie ik dit jaar ook goede voorbeelden bij verzekeraars die bijvoorbeeld specifiek voor palliatieve terminale zorg geen budgetplafond of een groeipercentage meenemen in de inkoop. Dit vind ik positieve ontwikkelingen.
Ook het aankomende jaar zal de NZa monitoren hoe de inkoop over 2017 is verlopen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2018.
Deelt u de mening dat mensen er altijd voor moeten kunnen kiezen thuis te sterven onder de juiste begeleiding? Hoe gaat u daar op toezien?
Ik vind het van belang dat het levenseinde met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg wordt omgeven. De behoefte van mensen die hiermee te maken hebben, is hierbij leidend. Daarbij zou iedere persoon in de laatste levensfase de keuze moeten krijgen om thuis te sterven als hij of zij dat wil. Uiteraard moet dit wel verantwoord zijn. De betrokken zorgprofessional is in staat om te beoordelen of dit het geval is.
Ik houd de vinger aan de pols door zolang dit nodig is het praktijkteam palliatieve zorg in stand te houden. Van daaruit kunnen problemen in de regio actief en direct worden opgelost. Daarnaast kunnen mensen – wanneer het niet lukt om de palliatieve terminale zorg te regelen en de zorgverzekeraar ook geen actie onderneemt – een melding doen bij het meldpunt van de NZa. De NZa zal indien nodig partijen actief aanspreken.
Het feit dat er een groei van 122% is geconstateerd in varianten van ransomware |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport dat beveiligingsbedrijf SecureWorks heeft gepubliceerd over de forse wereldwijde groei in het aantal nieuwe varianten van ransomware?1
Ja.
Verwacht u dat de groei van 122% meer nieuwe varianten van ransomware in 2016 ten opzichte van het jaar daarvoor, zich op vergelijkbare wijze zal doorzetten in dit jaar en de jaren daarna? Of kan er zelfs een nog hardere, exponentiële groei optreden?
In het op 21 juni jongstleden aan uw Kamer aangeboden Cybersecurity Beeld Nederland 2017 (CSBN 2017) komt naar voren dat ransomware een groeiend onderdeel van cybercriminaliteit is2. Ondanks het feit dat de ontwikkelingen op het gebied van ransomware nauwlettend worden gevolgd, is de precieze mate waarin deze trend zich in de komende jaren zal voortzetten moeilijk te voorspellen. De opeenvolgende cybersecuritybeelden laten zien dat ransomware gegroeid is tot het middel bij uitstek voor beroepscriminelen. Hoewel er geen reden is om aan te nemen dat ransomware de komende jaren zal verdwijnen, is niet te voorzien hoeveel varianten van ransomware er in de toekomst zullen zijn. Het is belangrijk om constant passende maatregelen te blijven treffen. Het kabinet heeft daarom bij Prinsjesdag aanvullende middelen voor cybersecurity gereserveerd, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de Nederlandse samenleving en economie nog onvoldoende bestand is tegen deze harde groei in ransomware, met alle schade voor de economie en de privacy van dien?
Zoals d.d. 21 juni reeds aangegeven blijft de digitale weerbaarheid in Nederland achter bij de dreiging, mede door de groei van ransomware. Daarom is het zaak extra te investeren in het versterken van de Nederlandse digitale veiligheid en de bewustwording over cybersecurity te vergroten. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie stimuleert in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken bewustwording over cybersecurity onder meer door middel van de portal veiliginternetten.nl en de op 2 oktober jongstleden gestarte jaarlijkse campagne «alert online», waarin ondernemers en burgers meer bewust worden gemaakt van hun online en digitale veiligheid.
Vanwege de toenemende dreigingen op cybergebied stelt het kabinet vanaf 2018 structureel een extra bedrag van 26 miljoen beschikbaar als eerste aanzet ter verbetering van de digitale veiligheid. Met deze investering wordt de digitale veiligheidsketen (AIVD, MIVD, Politie en OM) versterkt. Met dit bedrag kan de politie onder andere nieuw personeel werven om de aanpak van cybercriminaliteit te versterken en kunnen per jaar meer onderzoeken worden opgestart.
Verder werken het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Veiligheid en Justitie onder gebruikmaking van bovengenoemd extra bedrag nauw samen in het opzetten van een Digital Trust Centre, om ook het niet als vitaal aangemerkte gedeelte van het bedrijfsleven weerbaarder te maken op cybergebied.
Deelt u de mening dat deze harde groei in ransomware ook noopt tot een verdere versterking van de cybersecurity bovenop het staande beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen zijn volgens u het meest urgent dan wel effectief?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ook beschrijven welke stappen nu op Europees niveau worden gezet om bijvoorbeeld op het terrein van producteisen en certificering ervoor te zorgen dat de beveiliging van apparaten die in een netwerk kunnen worden gebruikt naar een hoger plan wordt getild?
Op 13 september jongstleden heeft de Europese Commissie een reeks nieuwe voorstellen gepresenteerd op het gebied van cybersecurity. Een van deze voorstellen behelst een verordening die onder meer strekt tot het oprichten van een Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering voor ICT-producten en -diensten. In de komende periode gaan de Europese lidstaten in samenwerking met de Europese Commissie over deze voorstellen in overleg. Na behandeling van de Commissievoorstellen in de ministerraad zult u geïnformeerd worden over de eerste Nederlandse reactie op deze voorstellen.
De berichtgeving dat de Syrische terrorist Yahyah Farroukh onlangs in Nederland was |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «NCTV weet van berichten over verdachte Londen»1 en «Familie Syrische bommenlegger woont in zuiden van Nederland»?2
Ja.
Klopt het dat de Syriër Yahyah Farroukh, één van de twee verdachten van de aanslag in de metro van Londen, onlangs zijn familie in Nederland heeft bezocht? Zo ja, hoe is het mogelijk dat hij toegang tot ons land heeft gekregen en kennelijk moeiteloos door iedere screening is gekomen? Hoe vaak is dit gebeurd?
Over individuele zaken doe ik in de regel geen uitspraken. Overigens is de heer Yahyah F. niet langer een verdachte in deze zaak.
Realiseert u zich dat u de Nederlandse bevolking door het veel te soepele vreemdelingenbeleid in groot gevaar brengt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn recente beantwoording van uw schriftelijke vragen over «een in Brunssum opgepakte Syrische terreurverdachte met een verblijfsvergunning»3, waarin een vergelijkbare vraag van deze vraagstellers is beantwoord. De strekking van dat antwoord is dat het kabinet bescherming wil bieden aan mensen die in Nederland asiel vragen en van wie de IND vaststelt dat ze die bescherming ook daadwerkelijk nodig hebben. Veel van de personen die in Nederland bescherming vragen en krijgen zijn juist slachtoffers van IS-barbarisme en zijn daarvoor gevlucht. Dat neemt niet weg dat ik de asielinstroom nauwgezet volg en alert ben op opvallende wijzigingen.
Is het waar dat de betreffende familie via de veilige landen Egypte, Turkije en Griekenland naar Nederland is gekomen? Zo ja, waarom laat u vluchtelingen toe die al lang in veiligheid waren voordat ze hier asiel eisten?
Het kabinet biedt bescherming aan mensen die in Nederland asiel vragen en van wie de IND vaststelt dat ze die bescherming ook daadwerkelijk nodig hebben.
Op individuele zaken ga ik niet in.
Bent u bereid om de asielvergunningen van de betreffende familie en van alle Syriërs in te trekken, dan wel hun asielaanvraag af te wijzen, nu hun land van herkomst veilig is en honderdduizenden Syriërs al terug naar huis zijn gegaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de (mensenrechten)situatie in Syrië nauwlettend. Op dit moment vormen die ontwikkelingen geen aanleiding voor de conclusie dat delen van Syrië voldoende veilig zijn voor terugkeer. Ik ben niet bereid om de asielvergunningen van alle Syriërs in te trekken, dan wel hun asielaanvraag af te wijzen, omdat dit strijdig is met de (internationale en Europese) verdragen, wet- en regelgeving waar ons stelsel op is gebaseerd.
Bedreiging van christenen in Rotterdam |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een tot het christelijk geloof bekeerd echtpaar uit Rotterdam door moslims bedreigd wordt, omdat zij evangeliseren onder moslims?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in Nederland niet mag worden geaccepteerd dat christenen worden bedreigd met de dood of dat er geweld tegen hen wordt gepleegd vanwege hun (bekering tot het) christelijk geloof?
Ja. Het plegen van geweld of het dreigen daarmee is strafbaar.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat ieder in Nederland persoonlijk en ten opzichte van anderen in vrijheid zijn geloof kan belijden en ook onder moslims kan evangeliseren?
In artikel 6 van de Grondwet is neergelegd dat een ieder het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, hetzij individueel, hetzij in gemeenschap met anderen. De restrictie die daarbij genoemd wordt, luidt: «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet». In bepaalde gevallen kunnen aan de uitoefening van genoemd recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels worden gesteld als dat nodig is met het oog op de bescherming van gezondheid of in het belang van het verkeer of ter bestrijding van wanordelijkheden. Indien sprake is van een strafbaar feit kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie.
Op welke wijze wordt er door de politie en het openbaar ministerie gereageerd op aangifte van dergelijke bedreigingen? Wordt er tegen opgetreden?
Slachtoffers van misdrijven worden door de politie en het openbaar ministerie gewezen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Indien er een vermoeden bestaat dat strafbare feiten worden gepleegd, kan hiernaar door politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Er is regelmatig contact tussen het genoemde echtpaar en de politie. Dit contact is er met name met de wijkagent. Voor het overige past het mij niet om in Kamervragen in te gaan op individuele casuïstiek.
Wordt er (in samenwerking met de gemeente) actie ondernomen tegen de bedreigingen en het geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er concrete daders bekend en wat is de stand van zaken ten aanzien van de opsporing en vervolging?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er in Rotterdam of andere plaatsen meer gevallen van bedreiging of geweld bekend? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ja, in Nederland komen gevallen van bedreiging en geweld voor. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer aangifte wordt gedaan het mogelijk is dat de politie en het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek starten.
Zogenaamd ‘Slimme deals van farmaceuten’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slimme deal tussen farmaceut en indianen houdt medicijn duur»?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse farmaceut Allergan via een bizarre constructie met een Indianenreservaat de winsten op medicijnen probeert te vergroten?
Het farmaceutisch bedrijf Allergan heeft onlangs diverse patenten, betrekking hebbend op het product Restasis, verkocht aan de Saint Regis Mohawk indianenstam. De stam heeft vervolgens een licentieovereenkomst gesloten met Allergan voor het alleenrecht op de productie van Restasis voor de duur van de patenten.
In de Verenigde Staten kan een octrooi op een geneesmiddel worden aangevochten bij de «Patent Trial and Appeal Board», een administratieve commissie. Deze doet een bindende uitspraak. Daarnaast is het mogelijk om een octrooi bij een federale rechter aan te vechten. Indianenstammen genieten bijzondere immuniteit in de VS, waardoor een octrooi in handen van een indianenstam niet door de «Patent Trial and Appeal Board» vernietigd zou kunnen worden.
Naar ik begrijp heeft Allergan voor deze patentconstructie gekozen om te voorkomen dat de «Patent Trial and Appeal Board» in een ontstaan conflict over Restasis al een (voor Allergan negatieve) uitspraak doet voorafgaand aan de behandeling door een federale rechter. Deze praktijk zou het voor generieke fabrikanten moeilijker maken om een patent aan te vechten. Op deze manier wordt potentieel een mogelijkheid geblokkeerd om goedkopere medicijnen eerder op de Amerikaanse markt te brengen.
Overigens is deze specifieke casus juridisch nog niet getoetst. Het is dus niet duidelijk of de patenten op het product Restasis daadwerkelijk niet meer aangevochten zullen worden bij de «Patent Trial and Appeal Board».
Op welke manier gaat dit precies in zijn werk? Op welke wijze wordt deze monopolypositie versterkt?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook ongehoord dat na schandalen waarin farmaceuten tot duizenden procenten prijsverhogingen doorvoerden (bijvoorbeeld Dararim van Turing Pharmaceuticals en Slow K van Novartis) nu weer een nieuwe lood aan de stam van onethisch uitwinnen van monopolyposities lijkt te zijn gevonden?
Deze specifieke casus betreft het Amerikaanse patentsysteem. De casus heeft wederom de (internationale) aandacht gevestigd op het gedrag van de farmaceutische industrie en helpt niet bij de ook door de farmaceutische bedrijven geuite wens om gezamenlijk te komen tot oplossingen voor het betaalbaar houden van geneesmiddelen nu en in de toekomst.
Voor zover ik kan overzien heeft deze casus geen gevolgen voor de Europese situatie, waarbij de nietigheid van een octrooi kan worden gevorderd in een beroepsprocedure voor het Europees Octrooibureau of voor de nationale rechter. Indianenstammen genieten daarbij geen immuniteit. De door Allergan in de VS toegepaste constructie is in Nederland dus niet mogelijk. Ik zie dan ook geen noodzaak en gelegenheid om hiertegen op te treden.
Deelt u de mening dat dit onethische praktijken zijn? Zo ja, wat kunt en gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering»?1 Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het bericht.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze tikkende tijdbom onder toezicht van de reclassering opnieuw een misdrijf kon plegen?
Binnen een toezicht begeleidt en controleert de reclassering de onder toezicht gestelde. Afhankelijk van de casus onderhoudt de reclassering contact met bijvoorbeeld de behandelaar, de sociale omgeving en ketenpartners om de voortgang te bespreken en risico’s te signaleren.
In deze zaak heeft de reclassering tijdens het toezicht samengewerkt met instanties als het Veiligheidshuis, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Zo is de situatie regelmatig besproken en heeft men geprobeerd om risicofactoren te ondervangen. Vanwege het acuut ontstaan van gebrek aan woonruimte hebben de reclassering, de politie en het OM tijdelijk toegestaan dat betrokkene bij zijn moeder mocht wonen. Het verblijf bij zijn moeder is gemeld aan het slachtoffer.
Ik betreur dat de inzet en inspanningen van de reclassering en haar partners niet hebben kunnen voorkomen dat de betrokkene wordt verdacht van het neersteken van een 31-jarige vrouw.
Deelt u de mening dat de uitspraak «We moeten ermee leren leven dat we niet in een honderd procent veilige samenleving verkeren» van dhr. Van Gennip niets anders is dan een poging om zijn eigen straatje schoon te vegen, aangezien het zijn organisatie is geweest die heeft gefaald en deze gevaarlijke gek weer in de buurt van zijn slachtoffers heeft geplaatst? Zo nee, waarom niet en wie was volgens u dan verantwoordelijk voor het plaatsen van en het toezicht op deze persoon?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de algemeen directeur van Reclassering Nederland een andere baan gaat zoeken, aangezien inmiddels wel is aangetoond dat hij Nederland onveiliger maakt in plaats van veiliger?2 Zo nee, waarom blijft u deze persoon in het zadel houden?
Deze op een persoon gerichte vraag met een beschuldigend karakter vind ik niet gerechtvaardigd. Daarom zie ik geen enkele aanleiding hierop te reageren.
Deelt u de mening dat in de eerste plaats lange gevangenisstraffen de samenleving veiliger maken in plaats van enkelbandjes en de reclassering? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke rechter oordeelt of en hoe lang iemand moet worden gedetineerd voor het door hem gepleegde delict. Na het uitzitten van de opgelegde detentietijd is er altijd een moment waarop de gestrafte weer vrijkomt. Door het opleggen van voorwaarden als een locatieverbod en het houden van toezicht kunnen risico’s worden beheerst en slachtoffers worden beschermd vanaf het moment dat iemand in vrijheid wordt gesteld. Bovendien kan met behulp van voornoemde voorwaarden intensief worden gewerkt aan gedragsverandering, hetgeen in termen van recidivereductie effectiever is dan de gevangenisstraf.
Belangrijk is dat gestelde voorwaarden goed moeten worden gemonitord en gecontroleerd en dat, als de situatie daarom vraagt, wordt ingegrepen door bijvoorbeeld het voorwaardelijk strafrestant te executeren. Het is dan ook nodig doorlopend te bepalen of er risico’s zijn en hoe deze te beheersen gecombineerd met het werken aan iemands gedrag. Reclassering en partners spannen zich hier maximaal voor in, waarbij zij gebruik maken van de mogelijkheden die een rechterlijke beslissing biedt, zoals het kunnen toepassen van een enkelband.
Vindt u het ook niet onverteerbaar dat gevangenissen in Nederland leeg staan en deze tikkende tijdbommen maar gewoon vrij rondlopen in de maatschappij? Zo nee, hoe gaat u dit uitleggen aan het 31-jarige slachtoffer? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke personen die keer op keer de fout in gaan in de toekomst niet meer worden losgelaten op de samenleving?
Zie antwoord vraag 5.
De luchtkwaliteit en onderzoekscijfers voor emissies van TNO |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport genaamd «Cars and ground-level ozone: how do fuels compare?» van Eric Johnson?1
Ja. In dit onderzoek, dat op 7 september 2017 openbaar is gemaakt, wordt een vergelijking gemaakt van brandstoffen op basis van hun potentie om op grondniveau ozon te vormen (zomersmog). Conclusie van dit onderzoek is dat LPG op dit punt beter scoort dan benzine en diesel. Overigens is dit beperkt relevant voor Nederland, omdat er hooguit enkele dagen per jaar sprake is van zomersmog.
Klopt het dat TNO in opdracht van uw ministerie bezig is met de periodieke update van het factsheet betreffende brandstoffen? Wanneer valt deze update te verwachten?
Dit klopt. De planning is dat de nieuwe update van de factsheets brandstoffen vóór de zomer van 2018 beschikbaar is.
Klopt het dat TNO daarbij niet mag putten uit onderzoeken die uitgevoerd zijn in opdracht van belanghebbenden of derden? Klopt het dat voor de emissiecijfers TNO zich nu baseert op een eigen inschatting en/of op basis van verouderde cijfers?
Dit klopt niet. TNO mag voor het actualiseren van de factsheets uit alle beschikbare bronnen putten. Ik heb het genoemde onderzoek onder de aandacht van TNO gebracht. Wel beoordeelt TNO onderzoeken van anderen op de wijze waarop de metingen zijn uitgevoerd en op de rij- en weersomstandigheden waaronder is getest. De huidige basis voor de LPG-uitstootcijfers is een TNO-rapport gebaseerd op metingen van praktijkemissies uit 20102.
Deelt u de mening dat actuele data en recente emissiecijfers voor wat betreft onderzoek de voorkeur zouden moeten genieten? Deelt u de mening dat verouderde informatie niet bijdraagt aan een realistisch beeld van actuele uitstootgegevens en een onderlinge vergelijking van milieuprestaties? Zouden hierdoor mogelijk de verkeerde conclusies getrokken kunnen worden als het gaat om stimulering van bepaalde brandstoffen of een bepaalde technologie, zoals elektrisch rijden?
Milieuprestaties van voertuigen moeten op een eerlijke manier met elkaar worden vergeleken. Bij deze vergelijking spelen diverse aspecten een rol: uitstoot van stikstofoxiden, fijnstof en broeikasgassen en de potentie voor doorontwikkeling naar klimaatneutrale uitstoot. Voor het maken van een goede vergelijking is het van belang dat de emissiegegevens van brandstoffen gebaseerd zijn op representatieve praktijkemissies en actueel en vergelijkbaar zijn. De factsheets brandstoffen worden daarom met enige regelmaat geactualiseerd. Omdat elektrische voertuigen geen uitlaatgassen uitstoten, is elektrisch rijden per definitie schoner dan rijden in voertuigen met een verbrandingsmotor.
Kan TNO gebruik maken van bestaande onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het Duitse onderzoek,2 om beter vergelijkingsmateriaal en adequate cijfers over uitstoot te hebben? Bent u bereid TNO zelf een World Harmonised Light Vehicle Testing Procedure (WLTP) en/of Real Driving Emissions (RDE) -test te laten uitvoeren zodat relevante data en onderzoeksresultaten in het factsheet komen?
TNO kan voor het in beeld brengen van de emissieprestaties van brandstoffen gebruik maken van alle bestaande onderzoeken, dus ook van het genoemde Duitse onderzoek. Ik heb dit onderzoek inmiddels doorgeleid naar TNO. De meetprogramma’s voor de emissies van personenauto’s en vrachtauto’s, die TNO in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu doet, bieden de mogelijkheid om nieuwe metingen uit te voeren, zowel in het laboratorium op de rollenbank (WLTP-test) als op de weg (RDE-test). Jaarlijks wordt een programma van metingen uitgevoerd, waarover aan uw Kamer wordt gerapporteerd.
Bent u op de hoogte van de recente Routekaart voor LPG en BioLPG van de Vereniging Vloeibaar Gas (VVG)? Hoe schat u de ontwikkeling, kansen en groeimogelijkheden van LPG en BioLPG in? Klopt de bewering van de VVG dat de overheid zich nog teveel baseert op oudere data als het gaat om LPG-uitstootcijfers?
Ja, ik ben op de hoogte van deze recente Routekaart, die op 6 september jl. door de LPG-branche werd gepresenteerd. De kansen en groeimogelijkheden van LPG als duurzame brandstof voor mobiliteit zijn met name afhankelijk van het innoverend vermogen van de LPG-branche om bioLPG op de markt te brengen. Kritische succesfactoren hiervoor zijn een ruime beschikbaarheid van duurzame biomassa voor de productie van bioLPG en lage productiekosten. Op basis van typekeuringscijfers is door TNO in 20144 bepaald hoe nieuwere voertuigen met een door de fabrikant gemonteerde LPG-installatie gemiddeld presteren ten opzichte van benzinevoertuigen. Deze voertuigen laten een vergelijkbaar beeld zien.
Deelt u de mening dat vanwege luchtkwaliteit schonere (bio) brandstoffen met minder uitstoot van fijnstof en stikstofdioxide ten opzichte van reguliere benzine en diesel milieutechnisch de voorkeur zouden moeten genieten? In hoeverre streeft het kabinet naar een gelijk(er) speelveld tussen brandstoffen, bijvoorbeeld qua fiscale behandeling, rekening houdend met diverse toepassingen en markten en emissies?
Uiteindelijk is relevant wat er uit de uitlaat komt. De gebruikte brandstof is belangrijk, maar daarnaast is bepalend of in het voertuig technische voorzieningen als katalysatoren en roetfilters worden toegepast. Hierdoor zijn fabrikanten in staat om voertuigen schoner te maken, niet alleen voor benzine en LPG, maar ook voor diesel. Voor het beleid is niet alleen het effect op de luchtkwaliteit van belang, maar ook de potentie om door te kunnen groeien naar een CO2-arme uitstoot. Het gaat er dan om dat brandstoffen van hernieuwbare en niet van fossiele herkomst zijn. Alles bij elkaar biedt elektrisch rijden op hernieuwbare stroom de beste perspectieven. In het kader van de transitie naar emissievrij rijden worden elektrische voertuigen daarom tot en met 2020 fiscaal gunstig behandeld. Voor wat betreft de fiscale behandeling van motorbrandstoffen is het budgettair belang leidend. Voor de inzet van biobrandstoffen wordt door de overheid overigens niet het fiscale instrumentarium ingezet, maar geldt een verplichting voor het op de markt brengen van biobrandstoffen als benzine of diesel voor wegverkeer op de markt worden gebracht (jaarverplichting hernieuwbare energie in vervoer). Deze verplichting geldt niet voor LPG. Voor de inzet van bioLPG kan men wel een vergoeding in de vorm van een hernieuwbare brandstof eenheid ontvangen.
Ernstige verontreiniging door lekkages NAM in Rossum |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ernstige bodemverontreiniging op NAM-locatie in Rossum»?1
Ja, het betreft een bodemverontreiniging op de NAM locatie Rossum-Weerselo 3 (ROW-3) aan de Bentertsteeg 9 in Rossum. Deze locatie is in 1971 door NAM aangelegd voor het winnen van aardgas. De locatie is op dit moment in gebruik voor de injectie van productiewater in het voormalige gasreservoir in de diepe ondergrond. Het productiewater is afkomstig van de oliewinning in Schoonebeek.
Klopt het, zoals geschetst in het artikel, dat de lekkage tientallen jaren geleden is opgetreden en onopgemerkt is gebleven? Waaruit blijkt dat?
In 1985 is voor het eerst een bodemverontreiniging geconstateerd. De oorzaak van deze bodemverontreiniging is niet bekend. De bodemverontreiniging zou bijvoorbeeld door het morsen of door een lekkage van de verontreinigende stoffen veroorzaakt kunnen zijn. De verontreiniging heeft waarschijnlijk tussen 1971 en 1985, zijnde respectievelijk het jaar van de aanleg van de locatie en het jaar van het eerdergenoemde bodemonderzoek, plaatsgevonden.
Op de locatie hebben in het verleden gedeeltelijke saneringen plaatsgevonden. In 1987 is de bodem plaatselijk gesaneerd. In 2010 heeft er een sanering onder toezicht van de provincie Overijssel plaatsgevonden.
Hoe kan het dat niet bekend is of de lekkage is ontstaan bij de aanlegfase, de productie of de behandeling van gas?
In 1987 is de Wet Bodembescherming van kracht geworden. Een groot deel van de ongeveer 250.000 locaties in Nederland waar de bodem mogelijk ernstig vervuild is, zijn ontstaan vóór 1987. Een bodemverontreinigingen van vóór 1987 wordt een «historische bodemverontreiniging» genoemd. Historische verontreinigingen zijn ook aangetroffen op meerdere mijnbouwlocaties. Ten tijde van het ontstaan van deze bodemverontreinigingen werd dit niet gezien als een overtreding. Er was dan ook geen rapportageverplichting. Er is daarom weinig bekend van het ontstaan van en het exacte tijdstip van historische bodemverontreinigingen.
De desbetreffende provincie of gemeente is bevoegd gezag voor de sanering van een historische bodemverontreiniging. In het geval van een mijnbouwlocatie en een verontreiniging na 1987 is de Minister van Economische Zaken en Klimaat bevoegd gezag. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is hierbij de toezichthouder.
Een deel van de bodem op de locatie ROW-3 is verontreinigd met minerale olie. De aard van deze verontreiniging geeft echter geen aanwijzing over wanneer en door welke oorzaak de verontreiniging is ontstaan. De verontreiniging zou tijdens de aanlegfase, de gasproductie en of gasbehandeling kunnen zijn ontstaan. De bodemverontreiniging is ernstig maar de saneringsnoodzaak is niet spoedeisend. Bij het huidige gebruik van het terrein is er geen sprake van onaanvaardbare risico’s voor de mens, voor het ecosysteem en van verspreiding van de verontreiniging.
Is het alsnog te achterhalen in welke fase deze lekkage is ontstaan, om zodoende een beter inzicht te verkrijgen in het verlopen proces?
Nee, de oorzaak en het exacte tijdstip van het ontstaan van de bodemverontreiniging is niet te achterhalen. Zie de beantwoording op vraag 3.
Wanneer is deze lekkage ontdekt door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en wanneer is de lekkage door de NAM gemeld bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Kunt u toelichten waarom dit juridisch wel of niet had moeten gebeuren?
Zoals eerder aangegeven is de oorzaak en het exacte tijdstip van het ontstaan van de bodemverontreiniging niet te achterhalen. Het betreft een historische verontreiniging waarvoor de provincie Overijssel bevoegd gezag is.
De huidige wet- en regelgeving is erop gericht om verontreiniging en schade te voorkomen en daar waar de verontreiniging en schade toch optreedt deze zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Lekkages op een mijnbouwlocaties moeten conform de huidige wet- en regelgeving altijd na de constatering ervan direct worden gemeld aan de toezichthouder SodM.
Verifieert het SodM het onderzoek van onderzoeksbureau Antea Group? Zo ja, wanneer en bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De provincie Overijsel is het bevoegd gezag. De provincie Overijssel kan de bevindingen van Antea Group gebruiken voor de besluitvorming omtrent de ernst van de verontreiniging en de saneringsnoodzaak. Het is niet aan SodM om het rapport van Antea Group te verifiëren.
Kunt u verklaren waarom lekkages en de daarmee gepaard gaande verontreiniging zo lang onopgemerkt blijven, wat ook bij de lekkages van de leidingen van AkzoNobel in Twente het geval was?2
Zoals eerder aangegeven zijn de oorzaak en het exacte tijdstip van de verontreiniging bij de locatie ROW-3 niet bekend. De verontreiniging is ontdekt in 1985 en vermoedelijk ontstaan in de periode 1971 tot 1985. In deze periode was er geen rapportageverplichting.
Wordt de bodem en het grondwater gemonitord bij mijnbouwactiviteiten om lekkages op te merken? Zo ja, op welke wijze?
Ja, de bodem en het grondwater bij deze locatie wordt gemonitord. In de voor deze locatie (ROW-3) verleende vergunningen ten behoeve van de waterinjectie zijn diverse voorschriften opgenomen ter bescherming van de bodem. Het meten van de kwaliteit van het grondwater in de bodem door middel van een monitoringssysteem, bestaande uit een peilbuizenmeetnet rondom de waterinjectielocatie, is daar een voorbeeld van. In de vergunningen zijn echter ook specifieke voorschriften opgenomen over bodembeschermende voorzieningen conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). De wijze waarop de waterinjectielocatie is aangelegd in combinatie met deze vergunningsvoorschriften heeft als doel om mogelijke verontreiniging naar de bodem te voorkomen. Tevens worden naast het bemonsteren van de peilbuizen ook inspecties aan ondergrondse pijpleidingen en waterinjectieputten uitgevoerd, die er alle op gericht zijn om mogelijke lekkages te voorkomen.
De installaties op de waterinjectielocaties leveren bij normale bedrijfsvoering geen emissies naar de bodem op. Door de combinatie van diverse bodembeschermende voorzieningen en de getroffen beheersmaatregelen is de bescherming van de bodem tijdens de activiteiten op de waterinjectielocaties geborgd.
Waarom is deze lekkage, ondanks de monitoring, onopgemerkt gebleven?
Zoals eerder aangegeven is de oorzaak van de bodemverontreiniging en het exacte tijdstip daarvan niet bekend. De bodemverontreiniging is in 1985 ontdekt.
Stelt het SodM wel voldoende monitoringseisen om dit soort lekkages in beeld te krijgen?
In de beantwoording van vraag 8 ben ik ingegaan op de monitoring en vergunningsvoorwaarden waarop SodM toezicht houdt aangaande het huidige gebruik van de locatie. De provincie Overijssel is bevoegd gezag met betrekking tot de historische verontreiniging.
Kunt u aangeven op welke termijn de NAM de verontreinigde bodem en grondwater dient te saneren?
In 2014 is vastgesteld dat er in Nederland 1.518 locaties zijn met ernstige risico's voor de mens, natuur en het grondwater. Op de website Compendium voor de Leefomgeving3 en op de website Bodemloket4 zijn overzichten te vinden van bodemverontreinigingen. De provincie Overijssel verzorgt de website Bodematlas Overijssel5 waarin alle verontreinigingslocaties in Overijssel te vinden zijn.
Wat betreft de locatie ROW-3 is er weliswaar sprake van een ernstige bodemverontreiniging maar de saneringsnoodzaak is niet spoedeisend. Bij het huidige gebruik van het terrein is er geen sprake van onaanvaardbare risico’s voor de mens, voor het ecosysteem en van verspreiding van de verontreiniging. Als gevolg daarvan wordt er conform de Wet bodembescherming (Wbb) door gedeputeerde staten van de provincie Overijssel geen uiterste datum vastgesteld waarop met saneringsmaatregelen moet zijn aangevangen. Op het moment dat het gebruik van het terrein wijzigt, kan een andere situatie ontstaan waardoor er wel een uiterste datum voor het aanvangen van saneringswerkzaamheden kan worden vastgesteld. In de praktijk betekent dit in veel gevallen dat de verontreiniging wordt gesaneerd zodra de locatie wordt ontmanteld omdat de bodem dan een andere functie krijgt.
Het bericht dat er te weinig verpleging is voor mensen die thuis willen sterven |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de berichten dat mensen graag thuis willen overlijden, maar dit niet kunnen omdat er geen thuiszorg meer is?1
Ik betreur dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Wat vindt u ervan dat ziekenhuizen en hospices aangeven dat zij het afgelopen jaar hebben meegemaakt dat patiënten moesten worden opgenomen of niet ontslagen konden worden, omdat deze mensen thuis niet de zorg konden krijgen die zij nodig hadden?
Bij het ingaan van de palliatieve terminale fase moet iedereen – mits dit verantwoord is – de keuze krijgen om thuis te sterven. Indien deze wens er is, vind ik dat hiervoor passende zorg moet worden georganiseerd.
Als het zo is dat mensen – doordat de palliatieve terminale zorg niet kan worden geregeld – langer in het ziekenhuis moeten blijven, vind ik dat onwenselijk. Zo vind ik het belangrijk dat patiënten die om zorginhoudelijke redenen niet noodzakelijk in een ziekenhuis behandeld moeten worden, elders worden opgevangen en behandeld.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Vindt u het acceptabel dat er zorgaanbieders zijn die nee moeten zeggen tegen verzoeken voor palliatieve zorg, omdat er te weinig verpleegkundigen zijn?
Het beleid heb ik ingezet als antwoord op de ontwikkeling dat er meer ouderen zijn en dat mensen heel graag langer zelfstandig willen blijven. De wijkverpleging speelt hierin een cruciale rol. Daarom investeer ik in de ontwikkeling van de extramuralisering, inclusief de wijkverpleging.
Met de verschuiving naar zorg thuis is ook de vraag naar wijkverpleegkundigen toegenomen. Het is bekend dat deze vraag ook groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Kunt u het zich voorstellen dat wijkverpleegkundigen het verschrikkelijk vinden dat zij wel steunkousen mogen aantrekken, maar dat zij niet iemand mogen verzorgen die graag thuis wil sterven?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat verpleegkundigen vaak dubbele diensten draaien omdat zij geen mensen willen weigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer De Blok, Directeur van Buurtzorg die denkt dat duizenden mensen geen thuiszorg kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars maken contractafspraken met zorgaanbieders. In het artikel geeft De Blok budgetplafonds aan als reden dat mensen geen thuiszorg kunnen krijgen.
Wanneer het zo is dat budgetafspraken het leveren van palliatieve terminale zorg in de weg staan, vind ik dit onacceptabel. Zorgverzekeraars en aanbieders zijn hiervoor verantwoordelijk en maken hierover afspraken. Het is in de eerste plaats aan de aanbieder om tijdig met de zorgverzekeraar in gesprek te gaan als blijkt dat zij hun budgetplafond dreigen te bereiken. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om hier serieus naar te kijken en bij te contracteren als dit nodig is.
Ik ga er vanuit dat het bereiken van een budgetplafond in 2017 voor aanbieders geen reden is om palliatieve terminale zorg te mijden én ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars ervoor zorgen dat bij palliatieve terminale cliënten het budget nooit een knelpunt mag zijn.
Mocht er toch een knelpunt zijn, dan kan dit gemeld worden bij het Meldpunt van de NZa. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Naar aanleiding van de berichtgeving neemt de NZa contact op met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om dit signaal verder te onderzoeken. Indien nodig zal de NZa vervolgens actie ondernemen.
Heeft u, toen u uw beleid inzette om mensen langer thuis te laten wonen, voorzien dat heel veel mensen geen thuiszorg meer kunnen krijgen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de tekorten in de thuiszorg zo snel mogelijk worden opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven welke concrete stappen u hierin gaat zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Gegevensverstrekking aan Brancheorganisatie BO Akkerbouw voor het programma Onderzoek en Innovatie |
|
Tjeerd de Groot (D66), Carla Dik-Faber (CU), Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het algemeen verbindend verklaarde Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie van de Brancheorganisatie Akkerbouw (BO Akkerbouw) uitvoerbaar moet zijn met zo min mogelijk administratieve lasten en een zo groot mogelijk draagvlak? Erkent u dat het voor de uitvoering noodzakelijk is om te beschikken over de areaalgegevens van niet-aangesloten akkerbouwbedrijven, die voor de verwerking redelijkerwijs noodzakelijk zijn? Erkent u dat de door u geboden oplossing niet leidt tot een efficiënte uitvoering?1
Op verzoek van de Brancheorganisatie Akkerbouw (BO) heb ik het Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie algemeen verbindend verklaard (AVV). Dit besluit betekent dat ik van oordeel ben dat het programma in technische en financiële zin uitvoerbaar is en voldoende draagvlak heeft.
De BO heeft de financiering van het onderzoeksprogramma ingericht op basis van areaalgegevens. Dat betekent dat de BO voor de uitvoering van het algemeen verbindend verklaarde programma moet beschikken over areaalgegevens van zowel de bij de BO aangesloten als de niet-aangesloten akkerbouwbedrijven. De regelingen van de BO voorzien daarom in de verplichting voor akkerbouwers om zich te registreren bij de BO en in de verplichting om areaalgegevens aan de BO te verstrekken. Die verplichtingen zijn door de algemeen verbindend verklaring dus ook van toepassing op niet bij de BO aangesloten akkerbouwers.
In aanvulling hierop heb ik twee handreikingen gedaan om mee te werken aan het op gang brengen van de uitvoering van het onderzoeksprogramma.
De Kamer van Koophandel kan allereerst op verzoek van de BO de KvK-gegevens van niet-aangesloten akkerbouwers verstrekken aan de BO. Met de KvK-gegevens is de BO in staat om de NAW-gegevens te verkrijgen van niet bij de BO aangesloten akkerbouwers en deze ondernemers aan te schrijven en te wijzen op hun registratieverplichting jegens de BO alsmede op de verplichting om areaalgegevens met de BO te delen.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) zal het bovendien mogelijk maken dat akkerbouwers via een vinkje op hun persoonlijke pagina bij RVO.nl toestemming kunnen geven om areaalgegevens aan de BO te verstrekken zodat zij dat niet zelf hoeven te doen. RVO.nl zal dit ook mogelijk maken voor de bij de BO aangesloten akkerbouwbedrijven. Zo kan de BO op een eenvoudige wijze over de areaalgegevens beschikken, mits de akkerbouwer daar toestemming voor heeft verleend.
Deze handreikingen passen binnen de wettelijke kaders van de AVV en binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Hiervoor genoemde verplichtingen van de akkerbouwers jegens de BO vormen in combinatie met de KvK-nummers van de niet bij de BO aangesloten akkerbouwers die ik heb aangeboden te verstrekken, het kader waarmee de BO op een efficiënte wijze het algemeen verbindend verklaarde programma samen met de akkerbouwers kan uitvoeren en, indien nodig, kan afdwingen bij de rechter.
De BO is nog niet gestart met het uitvoeren van het op 29 april 2016 algemeen verbindende verklaarde programma. Het is van belang dat de BO zich snel tot Kamer van Koophandel en RVO.nl wendt om de uitwisseling van de gegevens technisch tot stand te brengen. Er zijn mij geen redenen bekend om aan te nemen dat de door mij geboden voorzieningen niet zouden werken.
Erkent u dat gegevens op basis van artikel 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet mogen worden verwerkt indien dit onverenigbaar is met het oorspronkelijke verzameldoel? Erkent u dat indien BO Akkerbouw binnen de wettelijke eisen handelt conform het oorspronkelijke verzameldoel en de vertrouwelijkheid van gegevens waarborgt, gegevensverstrekking wel degelijk kan worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, artikel 9 van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet mogen worden verwerkt indien dit onverenigbaar is met het oorspronkelijke verzameldoel.
Ik ga ervanuit dat de BO bij de uitvoering van het programma binnen de wettelijk kaders handelt. Deze wettelijke kaders van de Wbp over gegevensverstrekking gelden ook voor de overheid. De overheid verzamelt de areaalgegevens met het oog op het doen van statistisch onderzoek en het ontwikkelen van beleid of voor aanvragen voor GLB-inkomenssteun. Dit zijn andere doelen dan het financieren van een privaat onderzoek, waar het in deze kwestie over gaat.
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven, is de BO in staat om via de door mij verstrekte KvK-gegevens het algemeen verbindend verklaarde programma uit te voeren. Dit maakt dat het verstrekken van de areaalgegevens, zonder dat de akkerbouwbedrijven daar toestemming voor gegeven hebben, niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals die onder de Wbp gelden voor het verwerken van persoonsgegevens. Wanneer de akkerbouwers een vinkje zetten op hun persoonlijke pagina op de website van RvO.nl, geven zij toestemming voor het delen van de areaalgegevens en zal ik de gegevens aan de BO verstrekken.
Kent u het recente arrest van het Hof van Justitie (EHJ C-13/16, 4 mei 2017, Rigas) waaruit blijkt dat de proportionaliteitseis niet een gedeeltelijke verstrekking van gegevens inhoudt, waardoor de ontvanger alsnog via derden de benodigde gegevens moet verkrijgen? Wat is uw reactie op dit arrest in relatie tot de beperkte gegevensverstrekking aan BO Akkerbouw? Past u in het licht van dit arrest en van artikel 9 van de Wbp de proportionaliteitstoets niet te rigide toe?
Ja, dit arrest gaat over een situatie waarin de verzoeker op geen enkele andere manier NAW-gegevens van één persoon kan verkrijgen. Het betreft niet grootschalige verwerking van gegevens. Het arrest is daarom niet toepasbaar op een BO die om de areaalgegevens van alle akkerbouwbedrijven vraagt, terwijl de BO de gegevens ook via de door mij geboden oplossing kan verkrijgen.
Bent u bereid een oplossing te bieden aan de akkerbouwsector om de uitvoering van het collectief gefinancierde programma Onderzoek en Innovatie mogelijk te maken, waarbij administratieve lasten minimaal zijn, een omslachtig proces van gegevensverzameling wordt voorkomen en BO Akkerbouw in staat is om gegevens op juistheid te controleren? Bent u bereid om NAW-gegevens en areaalgegevens aan BO Akkerbouw te verstrekken voor het specifieke doel, namelijk de verplichte financiële bijdrage voor de uitvoering van het Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie?
Ik heb een praktische oplossing geboden zodat de BO het algemeen verklaarde programma op een efficiënte wijze kan uitvoeren. In gesprek met de BO is ook toegelicht dat daarmee een sluitende en praktische werkwijze tot stand kan komen. Ik heb er bij de BO op aangedrongen om te starten met de uitvoering van het programma.
De winst die op de handel in geneesmiddelen wordt gemaakt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat eigenaar investeringsmaatschappij Advent vorig jaar zo’n half miljard euro heeft onttrokken aan farmaceutische groothandel Mediq?1
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving. Mediq heeft mij het volgende laten weten. Advent is een Amerikaanse investeringsmaatschappij die in maart 2013 het beursgenoteerde Mediq overnam. In juni 2016 zijn de apotheken van Mediq en de aan deze apotheken leverende groothandel Mediq Farma verkocht aan Brocacef Groep. De groothandel die leverde aan ziekenhuizen, Distrimed B.V. is omstreeks dezelfde tijd verkocht aan Pluripharm Groep B.V.
De farmaceutische groothandel en apotheken zijn verkocht vóórdat de uitkering aan Advent waarnaar u verwijst heeft plaatsgevonden. Er is daarom feitelijk geen sprake van een uitkering aan Advent die is onttrokken aan een farmaceutische groothandel. Mediq heeft aan mij toegelicht zich momenteel niet meer bezig te houden met geneesmiddelen, maar zich vooral te richten op medische hulpmiddelen.
Klopt het dat Advent zich daarnaast nog een lening van 61 miljoen dollar liet geven?
Mediq heeft mij gemeld dat het klopt dat de onderneming een lening van 61 miljoen dollar aan Advent heeft verstrekt. Deze lening is volgens Mediq inmiddels conform de leenafspraken afgelost.
Wat vindt u ervan dat de solvabiliteit van Mediq daarmee van 20 naar 8 procent daalde? Wat betekent een te lage solvabiliteit voor de continuiteit van de geneesmiddelenvoorziening?
Het vennootschapsrechtelijk systeem is zo ingericht dat private partijen winst mogen maken en (delen van) ondernemingen mogen kopen en verkopen. Een onderneming in de farmacie is binnen de grenzen van de wettelijke kaders zelf verantwoordelijk voor de eigen financiering en continuïteit.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, speelt Mediq na de verkoop van de groothandel en de apotheken geen rol meer in de beschikbaarheid en voorziening van geneesmiddelen in Nederland; die rol is immers overgenomen door Brocacef en Pluripharm. De continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening is nooit in het gevaar geweest. Mediq richt zich nu vooral op medische hulpmiddelen.
Welke risico’s zijn er bij een te lage solvabiliteit van Mediq voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Nederland? Welke tekorten dreigen als Mediq omvalt? Hoeveel patiënten zouden daarmee dan gedupeerd worden en welke klinische gevolgen zijn denkbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het een gewenste situatie dat met winsten op het doorverkopen van geneesmiddelen zo veel geld te verdienen valt dat een investeerder dit soort uitkeringen van een half miljard aan zichzelf kan doen? Zo nee, welke maatregelen zijn (theoretisch en in de praktijk) mogelijk om hier een eind aan te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘NIVEL: Informatie Wmo voor familie verstandelijk gehandicapten ontoereikend’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NIVEL: Informatie Wmo voor familie verstandelijk gehandicapten ontoereikend»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat twee derde van de familieleden van verstandelijk gehandicapten, die vaak als mantelzorger optreden, niet op de hoogte is van het bestaan van onafhankelijke cliëntondersteuning?
Deelt u de mening dat er teveel signalen zijn dat onafhankelijke cliëntondersteuning nog onvoldoende bekend is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning expliciet meenemen in de bewustwordingscampagne voor mantelzorgers, waar ik in mijn motie van 7 juni jl. om heb verzocht?2
Ik heb in het 30-leden debat over mantelzorg van 7 juni jl. toegezegd om met de VNG, gemeenten en Mezzo te kijken hoe de informatievoorziening voor mantelzorgers versterkt kan worden, zodat bewustwording over mantelzorg en (cliënt)ondersteuning vergroot kan worden. Ik zal hier dit signaal specifiek bij betrekken. De Tweede Kamer zal rond het Kerstreces 2017 hierover geïnformeerd worden.
Het bericht “Vloggen in de bajes” |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Vloggen in de bajes»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat gevangenispersoneel stiekem wordt gefilmd en de beelden hiervan op sociale media worden gezet?
Ja.
Hoe kan het dat een gedetineerde onbelemmerd en ongecontroleerd toegang heeft tot sociale media als Instagram en Facebook? Hoe kan worden voorkomen dat gevangenispersoneel hiervan de dupe wordt?
Mobiele telefoons zijn voor gedetineerden niet toegestaan in een penitentiaire inrichting. Om die reden worden gedetineerden, bezoekers en medewerkers bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd. De buitenring wordt bewaakt met fysieke maatregelen en cameratoezicht. Daarnaast vinden celinspecties en andere controles («mobifinder» etc.) plaats.
Zoals u in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Binnen de muren niet toegestaan2» heeft kunnen lezen, onderzoek ik samen met DJI de mogelijkheden om het beleid en de huidige aanpak tegen het binnenbrengen van contrabande te verbeteren.
Deelt u de mening dat het binnensmokkelen van contrabande, zoals telefoons, in een gevangenis een groot gevaar voor het personeel oplevert, maar ook voor maatschappelijke onrust en ongenoegen bij slachtoffers zorgt? Hoe kan het binnensmokkelen van contrabande in een gevangenis worden tegengegaan? Welke maatregelen worden er getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat andere, intensievere maatregelen geboden zijn, nu in korte tijd meerdere keren melding wordt gemaakt van het binnensmokkelen van verboden goederen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan effectief en daadkrachtig tegen de in het artikel genoemde corrupte handelingen worden opgetreden, namelijk dat corrupt personeel zelf verboden mobiele telefoons meeneemt? Zijn er voorbeelden te noemen van maatregelen die zijn getroffen in andere gevangenissen die als best practice kunnen worden ingezet?
Personeelsleden worden bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande met metaaldetectiepoortjes. Personeelsleden moeten bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting door de detectiepoort en de bagage moet door de bagagedoorlichtingsapparatuur (x-ray). Daarbij kunnen speurhonden worden ingezet. Als personeelsleden de regels overtreden volgen disciplinaire maatregelen. Daarnaast wordt de integriteit van het personeel versterkt door aandacht te geven aan de gedrags- en meldcode en het bespreekbaar maken van morele dilemma’s tijdens werkoverleggen. In elke inrichting zijn vertrouwenspersonen aangesteld. Ook de verbetermaatregelen op dit terrein komen aan bod in de beleidsreactie op het rapport «binnen de muren niet toegestaan».
Wordt er nader onderzoek verricht naar het binnensmokkelen van deze telefoons zodat het corrupte personeel kan worden aangepakt en bestraft? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt bij het aanstellen van personeel aandacht besteed aan het voorkomen van corrupte handelingen door personeel die ten koste gaan van de veiligheid van hun collega’s?
Als een telefoon of andere contrabande wordt gevonden in een penitentiaire inrichting, wordt geprobeerd te achterhalen op welke wijze deze de inrichting is binnengekomen. Als blijkt dat hier personeelsleden bij betrokken zijn, volgen disciplinaire maatregelen. Ook de aangetroffen contrabande in bovengenoemd nieuwsbericht is onderzocht. Er is geen enkele aanwijzing dat hierbij personeel betrokken is geweest.
Nieuwe medewerkers van een inrichting of voorziening van DJI moeten een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht. De mogelijkheid tot periodieke screening wordt momenteel onderzocht.
Hoeveel personeel wordt via de in het artikel besproken particuliere beveiligingsbedrijven aangesteld? Hoe verloopt de screening van dit personeel? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Draagt deze bij aan een veilig werkklimaat voor gevangenispersoneel en het voorkomen van incidenten?
Eind augustus 2017 werden binnen de penitentiaire inrichtingen 267 particuliere beveiligers ingehuurd van een extern beveiligingsbedrijf (G4S). Een beveiligingsbedrijf moet voldoen aan de eisen uit de wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Particuliere beveiligers worden gescreend en moeten onder andere een verklaring omtrent gedrag tonen. Particuliere beveiligers wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven om de veiligheid en orde in de inrichting te waarborgen. Van belang is een goede balans tussen eigen medewerkers en externe inhuur. Via een landelijke wervingscampagne wordt eraan gewerkt om de inhuur terug te dringen en op een betere balans uit te komen.
Het cursussencircus ten aanzien van het lerarenregister |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de organisatie van het professionaliseringsevent «Leraren maken het verschil!» leraren trachten te lokken met een early bird actie van 10 procent korting of een Google Play Store card ter waarde van 40 euro en een tablet om een toegangskaart van 478 euro te kopen en dat registerleraar.nl dit event heeft gevalideerd? Kunt u leraren advies geven over educatief dan wel pedagogisch verantwoorde apps in de Play Store waar zij dit tegoed het best aan kunnen spenderen?1
U refereert aan de validering van activiteiten voor het vrijwillige lerarenregister. Dit proces wordt verzorgd door een registercommissie die volledig bestaat uit leraren. Deze commissie gebruikt hiervoor door leraren opgestelde criteria. Hetzelfde geldt straks in het verplichte register, ook dan stelt de beroepsgroep zelf de valideringsregels voor professionaliseringsactiviteiten op. Het is aan de overheid en aan de politiek om de beroepsgroep dit vertrouwen te geven. Mij past dan ook geen inhoudelijk oordeel.
Wat vindt u ervan dat registerleraar.nl een cursus heeft gevalideerd voor een studiedag «Into Bounce Leren in beweging», waarbij springen op een minitrampoline centraal staat en reclame gemaakt wordt om na de cursus een minitrampoline van het bedrijf Bellicon aan te schaffen? Kunt u uiteenzetten in welke mate het gebruik maken van een minitrampoline de professionaliteit van de docent bevordert?2
Zie het antwoord onder 1.
Wat vindt u ervan dat kaarten voor congressen en cursussen – gevalideerd door registerleraar.nl – verloot mogen worden, aldus de Onderwijscoöperatie? In hoeverre ondermijnt dit, volgens u, het principe dat leraren een gemotiveerde keuze zouden moeten maken voor een bepaald scholingsaanbod en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?3 4
De wet geeft expliciet aan dat de keuze voor scholingsactiviteiten bij de leraar zelf ligt. Het is aan de leraar om vanuit zijn professionaliteit een afgewogen keuze te maken welke activiteiten hij in het kader van zijn herregistratie onderneemt.
Hoeveel commerciële bedrijven bieden cursussen aan waar leraren registerpunten voor het lerarenregister mee kunnen verdienen? Hoeveel geld, dat is bestemd voor onderwijs, is hier het afgelopen jaar aan besteed?
Ik heb geen inzage in de individuele aanbieders in het register, noch in het budget dat leraren of scholen hieraan hebben besteed. Het is aan de beroepsgroep om een oordeel te vellen over de kwaliteit en relevantie van het aanbod. Of het daarbij om een commerciële of non-profit aanbieder gaat, is bij mijn weten geen selectiecriterium van de beroepsgroep.