Het bericht ‘FNV: doorgeslagen flex in kinderopvang’ |
|
Zihni Özdil (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FNV: doorgeslagen flex in kinderopvang»?1
Ja.
Hoe evalueert u de marktwerking in de kinderopvang? Acht u die geslaagd?
In de beleidsdoorlichting Kinderopvang, die op 23 december 2015 aan u is aangeboden is ondermeer uitgebreid gekeken naar het functioneren van de Nederlandse kinderopvangmarkt (Kamerstuk 30 982, nr. 27). Uit deze evaluatie van de werking van de kinderopvangmarkt blijkt dat de kinderopvangmarkt werkt voor ouders en kinderen, zowel in termen van financiële als van fysieke toegankelijkheid. Daarnaast is de arbeidsparticipatie van moeders in Nederland relatief hoog ten opzichte van de landen om ons heen. Hierin speelt de kinderopvangmarkt vanzelfsprekend een belangrijke rol. In die zin dient de kinderopvangmarkt de maatschappelijke doelen rond kinderopvang dus naar behoren. Wel vind ik het van belang dat er een goede balans bestaat tussen de voordelen van marktwerking, betaalbaarheid, een uitgebreid aanbod voor ouders en kinderen, en het belang van de werknemers in de sector.
Deelt u de conclusie van de FNV dat er sprake is van een «flexverslaving» bij werkgevers in de kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Kinderopvang is een conjunctuurgevoelige sector. Dit komt door het grote effect van werkloosheid op de vraag naar kinderopvang. Als bijvoorbeeld een van de ouders uit een gezin zijn of haar baan verliest, vervalt (na enige tijd) het recht op kinderopvangtoeslag en gaan de kinderen vaak niet meer naar de opvang. Andersom zien we dat als de economie weer aantrekt, de vraag naar kinderopvang heel snel stijgt. Dit hebben we de afgelopen jaren ook gezien. In de crisisjaren is de vraag naar kinderopvang sterk gedaald, terwijl vanaf 2014 de verhogingen van de kinderopvangtoeslag en het herstel van de economie voor een sterke toename in de vraag naar kinderopvang hebben gezorgd. Werkgevers geven aan een flexibele schil nodig te hebben om deze scherpe schommelingen in de vraag op te kunnen vangen.
Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) heeft het kabinet beoogd een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt te bereiken en de doorstroom van flexibele naar vaste arbeidsrelaties te bevorderen. Uiteraard dient enige mate van flexibiliteit op de arbeidsmarkt behouden te blijven, maar de tendens om steeds vaker gebruik te maken van flexibele contracten waar het eigenlijk structureel werk betreft, was een belangrijke reden voor invoering van de Wwz. Dit uitgangspunt dient ook leidend te zijn voor werkgevers in de kinderopvang, zodat er voldoende aandacht is voor de wensen van medewerkers in de sector, die behoefte hebben aan duidelijkheid en zekerheid over het te werken aantal uren en hun salaris.
Het is in eerste instantie aan werkgevers en werknemers in de sector om een juiste balans te vinden tussen zekerheid en flexibiliteit. Daarnaast gelden in de kinderopvangsector specifieke wettelijke eisen, zoals het «vaste gezichtencriterium», die de mogelijkheden van werkgevers om medewerkers flexibele contracten te geven beperken. Tot slot is het aannemelijk dat door de groeiende vraag naar personeel de positie van medewerkers in de kinderopvang versterkt zal worden, omdat werkgevers vanwege een krappere arbeidsmarkt zullen moeten concurreren op arbeidsvoorwaarden (en contractvormen).
Deelt u de mening dat er door het kabinetsbeleid van het afgelopen decennium met betrekking tot de kinderopvangtoeslag veel onzekerheid in de sector is ontstaan, waardoor werkgevers huiverig zijn geworden om mensen vaste contracten te geven? Zo nee, waarom niet?
De sector is in het afgelopen decennium hard geraakt door de economische crisis en de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag. Ik begrijp dat dit voor onzekerheid heeft gezorgd bij werkgevers. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat de overheid zo veel als mogelijk voorspelbaar is in haar beleid. Ook is sinds 2014 (m.u.v. 2015), de kinderopvangtoeslag steeds verhoogd, wat – naast de aantrekkende economie – heeft bijgedragen aan het herstel van de sector. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat de werkgever altijd de verantwoordelijkheid draagt voor goed werkgeverschap.
Wat gaat u doen om de sector meer financiële stabiliteit te bieden?
Zoals hierboven genoemd, vind ik het belangrijk dat de overheid zoveel mogelijk voorspelbaar is in haar beleid. Daar hoort ook bij dat de overheid zoveel als mogelijk financiële stabiliteit biedt aan ouders en kinderopvangaanbieders. Ik ben mij er van bewust dat de vraag naar kinderopvang mede afhankelijk is van de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Dit kabinet heeft de kinderopvangtoeslag sinds 2014 (m.u.v. 2015) jaarlijks verhoogd. Toekomstige beslissingen over de hoogte van de kinderopvangtoeslag zijn vanzelfsprekend aan een nieuw kabinet.
Kan het omvormen van de kinderopvang tot een publieke voorziening leiden tot meer vaste contracten? Bent u bereid dit verder te onderzoeken?
Wat ik belangrijk vind, is dat kinderopvang zowel financieel als fysiek goed toegankelijk is voor ouders en een goede kwaliteit biedt, zodat ouders in staat worden gesteld met een gerust hart te gaan werken. Gezien de werking van de kinderopvangmarkt (zoals toegelicht in vraag 1), acht ik een vergaande systeemverandering als het omvormen van de kinderopvangsector tot een publieke voorziening niet in het belang van ouders en kinderen en niet in het belang van de stabiliteit in de sector. Op dit moment ben ik niet bereid de effecten ervan verder te onderzoeken, mede omdat een dergelijke afweging aan mijn opvolger is.
De toegang tot de Wet langdurige zorg (Wlz) |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de alarmerende berichten dat honderden mensen met een beperking in combinatie met een complexe zorgvraag wachten op een plek in een zorginstelling, maar dat er forse wachtlijsten zijn? Wat is op dit moment de stand van zaken hiervan? Hebben uw verbeterplannen tot nu toe tot succes gehad?1 2
Ja, ik herinner mij de berichtgeving waarmee aandacht is gevraagd voor plaatsingsproblematiek van mensen met een complexe zorgvraag. De NZa heeft mij 11 september jl. een brief gestuurd over wachttijden, cliëntondersteuning in de Wlz en de rol van zorgkantoren. Deze brief heb ik, samen met mijn reactie daarop, de Kamer 18 september jl. toegezonden. De NZa heeft bekeken hoe onacceptabele wachttijden bestreden kunnen worden. Zorgkantoren hebben verbeterplannen opgesteld en ingediend bij de NZa. De NZa volgt de voortgang hiervan. Ik zal u hierover te zijner tijd informeren.
Verder verwijs ik u naar de brief over diverse onderwerpen gehandicaptenzorg en maatwerk in Wlz-zorg thuis3 die ik de Kamer 6 juli jl. heb toegezonden. Hierin wordt de stand van zaken met betrekking tot de problematiek rondom deze cliënten benoemd.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de wonderlijke herindicatie van Maartje? Kunt u reageren op de bevindingen van medewerkers van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), die het lastig vinden vast te stellen in hoeverre kinderen, jongeren en jongvolwassenen blijvend behoefte hebben aan 24 uurszorg, maar het CIZ geen indicatie geeft als niet vast is te stellen of de beperkingen blijvend zijn?3 4
Ja, ik herinner mij deze Kamervragen. Ten aanzien van de bevindingen van medewerkers van het CIZ wordt gedoeld op de ervaringen zoals beschreven in het rapport van BMC van 6 februari jongstleden, getiteld «Toegang tot zorg vanuit de Wet langdurige zorg»7. BMC heeft daarin onderzoek gedaan naar de ervaringen van CIZ medewerkers zoals deze waren in het voorjaar 2016.
Uit dit rapport blijkt dat in het voorjaar 2016 het merendeel van de respondenten dat werkzaam is voor het CIZ, aangeeft dat de beleidsregels over de toegang tot de Wlz hen houvast bieden. Ze stellen hen in staat om tot een individuele beoordeling van de aanvragen te komen. Dat neemt niet weg dat een afweging in een individuele casus lastig kan zijn. In het onderzoek is ook gevraagd naar mogelijkheden tot verbetering van de toegang tot langdurige zorg vanuit het perspectief van de Wlz. Een aantal medewerkers heeft daarbij aangegeven dat een tijdelijke indicatie voor jeugdigen een optie zou kunnen zijn. Daarbij moet worden aangetekend dat, naar het perspectief van de Wlz, ook gekeken moet worden naar de mogelijkheden en verantwoordelijkheden vanuit de andere domeinen (Zvw en Wmo 2015 en Jeugdwet).
Kunt u reageren op de bevindingen van medewerkers van het CIZ die aangeven dat tijdelijke toegang tot de Wet langdurige zorg (Wlz) voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen een uitkomst zou zijn?5
Zie antwoord vraag 2.
Waarom kunnen personen met een verstandelijke beperking in combinatie met een psychiatrische aandoening geen beroep doen op de Wlz als de verstandelijke beperking niet met zekerheid kan worden vastgesteld? Waarom heeft u deze beleidsregels zo bepaald dat bureaucratische regeltjes belangrijker lijken dan de zorg aan kwetsbare (jong)volwassen mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Voor personen met een verstandelijke beperking in combinatie met een psychiatrische aandoening gaat het om passende zorg op een passende plek. Het is in het belang van deze mensen dat zo goed mogelijk wordt vastgesteld hoe dat het beste kan worden ingevuld. Daarom zijn de grondslagen van de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Zvw en de Wlz opgesteld: waar kan het beste de zorg worden geleverd.
Kunt u ingaan op antwoorden op eerder gestelde vragen waarin u stelde dat als er beperkingen in het functioneren voor het achttiende levensjaar zijn ontstaan, die moeten worden vastgesteld om toegang te krijgen tot de Wlz en daarmee veel ouders en jongeren worden opgezadeld met een onmogelijke bewijslast? Deelt u de mening dat dit leidt tot willekeur omdat zij moeten bewijzen dat er sprake was van een verstandelijke beperking voor het achttiende levensjaar en zij dan volledig afhankelijk zijn van wat hier (al dan niet) door scholen en/artsen is vastgelegd? Waarom is deze eis precies gesteld en door wie is deze eis gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?7
In antwoorden op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven, dat in de door het CIZ vastgestelde «beleidsregels indicatiestelling voor de Wlz» onder meer de criteria voor het vaststellen van de grondslag verstandelijke beperking zijn vastgelegd. Deze beleidsregels zijn gebaseerd op definities die deskundigen uit het veld hanteren. Het CIZ heeft verder in de beleidsregels vastgelegd dat wanneer een intelligentietest nog niet is afgenomen voor de 18e verjaardag, het op grond van de ontwikkelingsanamnese van de cliënt, toch aannemelijk kan zijn dat de beperkingen reeds voor het 18e levensjaar aanwezig waren. Daarbij is het dan ook van belang dat kan worden uitgesloten dat er andere oorzaken zijn voor een achteruitgang in cognitief functioneren na het 18e levensjaar. Het CIZ weegt elke aanvraag voor toegang tot de Wlz individueel, maakt daarbij gebruik van verschillende documenten en hanteert een landelijk geldend afwegingskader. Er wordt nooit een beoordeling gedaan met slechts de gegevens van één test. Van een onmogelijke bewijslast voor een aanvrager is geen sprake.
Ik bezie op dit moment de mogelijkheden om extra aandacht te geven aan de beleidsregels van het CIZ en de uitvoering daarvan op dit punt, omdat mij signalen bereiken dat dit onvoldoende bekend is bij zorgverleners.
Vindt u het wenselijk dat in situaties waarin kinderen nooit zijn getest of zij een verstandelijke beperking hebben gehad in hun jeugd, er geen indicatie afgegeven worden bij het CIZ voor toegang tot de Wlz? Hoe gaat u dit oplossen?8
Zie antwoord vraag 5.
Aangezien het niet altijd mogelijk is een verstandelijke beperking en/of psychische aandoening voor het achttiende jaar aan te tonen omdat dit soms pas later wordt vastgesteld, vindt u het wenselijk dat deze (jong)volwassen geen toegang hebben tot de Wlz als de verstandelijke beperking niet goed kan worden vastgesteld of als daar discussie over ontstaat tussen artsen van het CIZ en behandelaars? Waarom is hiermee geen rekening gehouden bij het vaststellen van de toegangscriteria voor de Wlz? Wie heeft de leeftijdsgrens van achttien jaar vastgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het antwoord op de vragen 5 en 6 heb ik uiteengezet dat de beleidsregels van het CIZ zijn gebaseerd op definities die deskundigen uit het veld hanteren. Ook heb ik aangegeven dat elke aanvraag voor toegang tot de Wlz individueel wordt gewogen, waarbij er ruimte is om de ontwikkelingsanamnese van de cliënt mee te wegen, juist als bijvoorbeeld een IQ-test ontbreekt, of anderszins relevante informatie.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, moeten cliënten passende zorg en ondersteuning krijgen, ongeacht het wettelijk domein van waaruit de zorg moet worden georganiseerd.
Deelt u de mening dat de actuele zorgbehoefte van een persoon leidend moet zijn bij het bepalen of iemand toegang tot de Wlz heeft? Met andere woorden, deelt u de mening dat als iemand 24-uurs Verstandelijk Gehandicaptenzorg (VG) nodig heeft – en ook aan de andere voorwaarden vanuit de Wlz voldoet – het niet uitmaakt of die persoon voor of na zijn achttiende levensjaar de beperking heeft opgelopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is inderdaad van belang om de actuele zorgbehoefte van de cliënt mee te wegen. Indien een cliënt op latere leeftijd (bijvoorbeeld na zijn 18e levensjaar) beperkingen oploopt in het verstandelijk functioneren, is er veelal sprake van niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of psychiatrische problematiek en/of middelengebruik. Voor mensen met NAH geldt dat in specifieke gevallen sprake kan zijn van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
Wanneer sprake is van psychiatrische problematiek kan de zorg op een goede wijze vanuit de Wmo 2015 en/of de Zvw worden georganiseerd. Het gaat in iedere situatie om het vinden van de juiste en passende zorg en ondersteuning.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de groep (jong)volwassenen die niet kunnen aantonen dat zij voor hun achttiende levensjaar een verstandelijke beperking hadden, enkelen uit de groep alsnog worden geïndiceerd op basis van een andere grondslag, zoals de grondslag Lichamelijke Gehandicapt (LG), en dat in de praktijk blijkt dat zij met een Wlz-indicatie op basis van een LG-cliëntprofiel niet in een VG-setting opgenomen kunnen worden, waardoor zij alsnog niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben? Deelt u de mening dat het CIZ – bij een positieve Wlz-indicatie – altijd moeten kijken naar de actuele zorgbehoefte, ook als dat inhoudt dat iemand in een andere cliëntprofiel wordt geïndiceerd dan de (dominante) grondslag?
Het functioneren op verstandelijk beperkt niveau leidt niet in alle gevallen tot een grondslag verstandelijk gehandicapt. Er kan een andere grondslag voorliggend zijn. Het is aan het CIZ om te bepalen wat de voorliggende grondslag is en wat op basis daarvan het best passend zorgprofiel is. Daarbij wordt de actuele zorgbehoefte meegewogen. Na het stellen van de indicatie kan in overleg met zorgkantoor een passend aanbod worden gezocht. Dit aanbod kan ook gevonden worden in een VG-setting. Het in bezit zijn van een Wlz-indicatie met een VG-profiel is daarvoor geen voorwaarde.
Hoe vaak wijst het CIZ indicaties af bij(jong)volwassenen waarvan de verstandelijke beperking niet voor het achttiende levensjaar aangetoond kan worden? Vindt u het wenselijk dat jongvolwassenen hiermee geen toegang krijgen tot de Wlz, gezien de Wet maatschappelijke oondersteuning (Wmo) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet altijd toereikend zijn voor de zorg en ondersteuning die nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIZ geeft desgevraagd aan dat deze specifieke informatie niet uit de rapportages van het CIZ kan worden gehaald. Van alle aanvragen voor toegang tot de Wlz die het CIZ in 2016 heeft beoordeeld, is 89,5% toegekend11. Wanneer er geen sprake is van toegang tot de Wlz zal vanuit de Wmo 2015 en/of Zvw passende zorg en ondersteuning voor jongvolwassenen georganiseerd worden.
Herinnert u zich de volgende passage uit de memorie van toelichting van de Wlz: "Mensen die naast een somatische aandoening, een psychogeriatrische aandoening of beperking of naast een verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke handicap bijkomende psychische problemen hebben, kunnen wel al op basis van voorliggend wetsvoorstel voor de Wlz in aanmerking komen»? Hoe verklaart u de meldingen die de SP-fractie in de Tweede Kamerfractie heeft ontvangen dat veel mensen die te maken hebben met deze zorgvragen toch niet in aanmerking komen voor zorg uit de Wlz?9
Ja, dat staat in de memorie van toelichting bij de Wlz. In de passage gaat het om bijkomende psychische problemen naast een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of naast een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Een cliënt krijgt toegang tot de Wlz als er sprake is van één van deze genoemde beperkingen of handicaps en is vastgesteld dat er sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Indien iemand hieraan voldoet, krijgt hij zorg vanuit de Wlz. Deze zorg bevat dan ook de zorg voor bijkomende psychische problemen. Indien iemand geen blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid heeft of de psychiatrische problematiek is dominant, wordt de zorg georganiseerd vanuit de Wmo 2015 en/of de Zvw.
Waarom bent u van mening dat (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking en die vaak te maken hebben met psychische problemen, wel uitkunnen met zorg uit de Zvw en de Wmo terwijl die juist gericht zijn op behandeling en begeleidend wonen in de maatschappij, en veel (jong)volwassen juist gebaat zijn met (tijdelijk) verblijf in een instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook vanuit de Wmo 2015 en Zvw is het mogelijk om (tijdelijk) verblijf te bekostigen. Voor meerderjarigen met een licht verstandelijke beperking, die tijdelijk behoefte hebben aan begeleiding en behandeling in een beschermende woonomgeving is in september 2016 € 60 miljoen extra beschikbaar gesteld aan gemeenten.
Verblijf in een instelling is niet voorbehouden aan de Wlz. Uiteindelijk gaat het erom dat mensen zorg en ondersteuning krijgen die het beste past bij hun zorgvraag. Indien er geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg of de psychische problematiek is dominant, biedt de Wmo 2015, in combinatie met de Zvw, een passend ondersteuningsaanbod.
Erkent u dat (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking en/of psychische stoornissen die levenslang of levensbreed zijn, baat hebben met zorg uit de Wlz maar dit niet mogelijk is omdat in de Wlz de zorgvraag levenslang en levensbreed moet zijn? Bent u bereid de grondslag psychiatrie weer te laten opnemen in de Wlz, zodat meer zorg op maat mogelijk gemaakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Als een cliënt een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid zal Wlz-zorg aangewezen zijn. Derhalve is niet bepalend of een cliënt een zorgvraag heeft die levenslang en levensbreed is; voor cliënten met een dergelijke zorgvraag kunnen ook andere domeinen dan de Wlz het juiste domein zijn om de zorg te organiseren en bekostigen.
In mijn brief aan de Kamer van 27 juni 201713, heb ik aangegeven dat openstelling van de Wlz voor mensen met een psychische stoornis meerdere uitvoeringsvragen met zich meebrengt. Waar het op wetsniveau onder andere gaat om het toevoegen van de grondslag psychische stoornis aan de Wlz, gaat het ook om het inrichten van de indicatiestelling, het ontwikkelen van passende zorgprofielen en het maken van prestatiebeschrijvingen en tarieven.
Alles overziend zal het zorgvuldig voorbereiden van een eventuele wetswijziging tijd in beslag nemen. Gelet hierop en de komst van het nieuwe kabinet, is het besluit om de Wlz al dan niet open te stellen voor mensen met een psychische stoornis, aan het nieuwe kabinet.
Kunt u de Kamer de tarieven van budgetten voor zorg in natura voor alle verschillende Wlz indicaties doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vragen naar het antwoord op vraag 121 uit de antwoorden op de Kamervragen over de Ontwerpbegroting 201714.
Gezien in de Wmo 2015 is opgenomen dat gemeenten een onderzoeksplicht hebben naar de zorgvraag die iemand heeft die vraagt om zorg en ondersteuning en het CIZ echter geen onderzoeksplicht heeft naar de zorgvraag die iemand heeft en die een indicatie aanvraagt, waarom zijn hierin verschillen opgenomen? Deelt u de mening dat juist in het kader van goede rechtsbescherming het CIZ ook een verdergaande onderzoeks- en motiveringsplicht bij de indicatiestelling behoort te hebben? Zo ja, gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?10
Ook voor de Wlz geldt een onderzoeksplicht; als een cliënt zich meldt, dan dient het CIZ een onderzoek in te stellen en een besluit te nemen op de aanvraag gericht op zorg en ondersteuning. Dit vloeit voort uit artikel 3.2.2 Besluit langdurige zorg, alsmede de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daar vloeit voor het CIZ ook de verplichting uit voort om een besluit deugdelijk te onderbouwen. Tegen een Wlz-besluit staat uiteraard bezwaar en beroep open in het kader van rechtsbescherming.
Het bericht ‘Studeren vanuit een camper’ |
|
Paul van Meenen (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Studeren vanuit een camper»?1
Ja.
Erkent u dat de problematiek niet alleen geldt voor internationale studenten, maar ook geldt voor andere studenten in Nederlandse studentensteden?
Er is in veel Nederlandse studentensteden sprake van krapte op de woningmarkt. Er is onvoldoende per direct beschikbare huisvesting om alle groepen woningzoekenden, waaronder internationale en Nederlandse studenten, te kunnen huisvesten.
Kunt u deze problematiek kwantificeren door middel van cijfers per studentenstad te geven over de tekorten aan woonruimte voor (inter)nationale studenten en cijfers van de bouwproductie in deze steden voor de komende vijf jaar?
Er zijn geen exacte aantallen per studentenstad te geven. Wel zijn er in de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016 gegevens beschikbaar over het verschil tussen het huidig aantal uitwonende studenten en het aantal studenten dat in een stad wenst te wonen. Ondanks dat deze cijfers niet gelijk staan aan de vraag en het aanbod in een stad van studentenhuisvesting, geven ze wel een indicatie in hoeverre er sprake is van krapte op de woningmarkt per stad. Zie onderstaande tabel uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016.
Tabel 1. Huidig aantel en verschil tussen huidig en gewenst aantal uitwonende voltijdstudenten naar woonstad, collegejaren ’13-’14, ’14-’15 en ’15-’16 (Bron: DUO, CBS en enquête «Wonen als Student 2014, 2015 en 2016»)
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel hebben wij gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003 -2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heeft de Minister van BZK u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr. 10) gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Tevens vindt u in onderstaande tabel de raming van de woningbouwproductie per stad voor de jaren 2015–2019 en de jaren 2020–2024.
2015–2019
2020–2024
Totaal
Amsterdam
34.065
35.544
69.609
Arnhem
3.934
4.517
8.451
Breda
4.469
4.902
9.371
Delft
2.505
2.710
5.215
Den Haag
12.131
13.667
25.798
Deventer
2.546
1.768
4.314
Ede
1.941
2.530
4.471
Eindhoven
5.989
5.872
11.861
Enschede
2.247
1.990
4.237
Groningen
5.483
5.698
11.181
Leeuwarden
1.788
2.195
3.983
Leiden
3.504
1.796
5.300
Maastricht
1.802
1.079
2.881
Nijmegen
6.470
5.810
12.280
Rotterdam
12.166
18.336
30.502
's-Hertogenbosch
4.238
3.600
7.838
Tilburg
5.778
4.856
10.634
Utrecht
11.104
14.212
25.316
Wageningen
1.250
655
1.905
Zwolle
4.061
3.079
7.140
In hoeverre wordt er verder gekeken dan de stadsgrenzen voor het oplossen van deze problematiek? Zo ja, in hoeverre wordt hier dan ook rekening gehouden met het beschikbare openbaar vervoer? Zo nee, waarom wordt niet verder gekeken dan de stadsgrenzen?
Of er verder wordt gekeken dan de stadsgrenzen verschilt per stad. In Amsterdam wordt er middels de oproep van de Coalitie Kennisstad (een coalitie bestaande uit de hoger onderwijsinstellingen en de studentencorporaties in Amsterdam) aandacht gevraagd voor deze krapte.
Het bericht dat legionella doden blijft maken door de lakse bouwwereld. |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Door lakse bouwwereld blijft legionella doden maken»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het kennisinstituut ISSO dat de bouw de gevaren van legionella blijft onderschatten en dat er daardoor elk jaar onnodig tientallen doden vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de rol van uw ministerie geweest bij de aanpak van het probleem?
Ik ben het met ISSO eens dat een goed ontwerp en correcte aanleg van de drinkwaterinstallatie belangrijk is om groei van legionella in drinkwater te voorkomen. Ik vind het ook goed dat dit door ISSO onder de aandacht wordt gebracht. Door mijn ambtsvoorganger en de ambtsvoorganger van de Minister van IenW is al eerder geconstateerd dat dit onderwerp aandacht behoeft. In de brief aan uw Kamer van 2 maart 2016 (Kamerstuk 34 297, nr. 3) stelt de Minister van Infrastructuur en Milieu dat «legionellapreventie bij het ontwerpen en bouwen van een gebouw nog te weinig aandacht krijgt, en de installateurs (die pas laat in het proces worden ingeschakeld) zich dan voor voldongen feiten geplaatst zien.» In de brief aan uw Kamer van 7 november 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 379) meldt de Minister van IenM dat mijn ambtsvoorganger een subsidie heeft verleend voor het opstellen van een CUR-Aanbeveling specifiek gericht op het legionellaveilig ontwerpen van gebouwen. Naast de praktijkrichtlijnen van ISSO, die vooral van belang zijn voor de waterleidinginstallateurs, kan dit instrument er voor zorgen dat ook in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met het voorkomen van legionella. Deze CUR-Aanbeveling 120 Legionellaveilige gebouwen is in juni 2017 uitgebracht.
Voor wat betreft het aantal slachtoffers dat genoemd is in de vraag het volgende: Aangetoond is dat een deel van de patiënten besmet wordt via een drinkwaterinstallatie, maar er zijn ook andere besmettingsbronnen van legionella, zoals whirlpools en natte koeltorens. Dat betekent dat niet alle sterfte aan legionella kan worden toegeschreven aan drinkwaterinstallaties. Er is dus onvoldoende onderbouwing voor de stelling in het genoemde krantenartikel dat er jaarlijks enkele tientallen onnodige doden vallen door onderschatting van de gevaren bij de aanleg van drinkwaterinstallaties. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de zogenaamde praktijkrichtlijnen voor het aanbrengen van koude en warme zones nauwelijks toegepast worden? Wie houdt daar toezicht op of zou dat moeten doen? Deelt u de gedachte dat als een gebouw eenmaal bouwkundig is ingedeeld, het afwijken van de richtlijnen soms onvermijdelijk is? Zo ja, wat is dan het nut van het opstellen van regels?
De stelling dat praktijkrichtlijnen nauwelijks worden toegepast is een constatering van ISSO op basis van een online enquête die circa 250 personen hebben ingevuld. Ik beschik niet over concrete informatie die deze stelling bevestigt.
De in de vraag bedoelde praktijkrichtlijnen zijn ISSO-richtlijnen die een praktische invulling geven aan de eisen uit de norm NEN 1006 die in het Bouwbesluit 2012 van toepassing is voor drinkwaterinstallaties. Het toezicht op de naleving van het Bouwbesluit 2012 is een taak van de gemeente. Ik deel de gedachte dat als bij het ontwerp van een gebouw onvoldoende rekening is gehouden met de regels, dit bij de uitvoering er toe kan leiden dat ook uiteindelijk niet aan de regels uit het Bouwbesluit kan worden voldaan. Dit betekent praktisch dat voor de naleving van het Bouwbesluit zowel het ontwerp als de uitvoering moeten voldoen. De in mijn antwoord op vraag 2 genoemde CUR-Aanbeveling beoogt dat een ontwerp zo wordt gemaakt dat de uitvoering op de bouwplaats daadwerkelijk kan voldoen aan de regels.
Deelt u de conclusie dat legionella 20 tot 30 dodelijke slachtoffers per jaar veroorzaakt en een veelvoud aan zieken? Hoe verklaart u dat kennelijk bewustwording, aandacht en controle te kort schieten? Welke stappen worden of zijn ondernomen om bewustwording, aandacht en controle beter te organiseren?
Een deel van de patiënten loopt Legionellose op in het buitenland, een deel in Nederland. Hieronder wordt nader ingegaan op de patiënten die in Nederland met de Legionellabacterie zijn besmet. In de jaren 2005–2016 varieerde het aantal overlijdens tussen de 8 en 20 personen. In 2017 zijn tot en met september 20 overlijdens gemeld bij het RIVM. Het aantal ziektegevallen door de Legionellabacterie ligt inderdaad hoger. Het aantal in Nederland opgelopen infecties varieerde in de periode 2005–2016 tussen 135 en 324, waarbij er de laatste jaren sprake is van een stijgende trend. Het werkelijke aantal zieken door een Legionella-infectie is waarschijnlijk hoger. Door beperkingen in de diagnostiek kan de infectie bij een deel van de patiënten niet worden vastgesteld. Zoals ook uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt was tot nu toe vooral bij het ontwerp van gebouwen onvoldoende aandacht voor de problematiek. De recent uitgebrachte CUR-Aanbeveling 120 zal naar verwachting er voor zorgen dat bij het ontwerp van gebouwgebonden waterleidinginstallaties beter rekening gehouden wordt met het voorkomen van legionella. Ook kan deze CUR-aanbeveling door gemeenten gebruikt worden bij de beoordeling van bouwplannen en het toezicht op de uitvoering.
Het bericht dat honderd miljoen euro aan subsidie is toegewezen voor een grote mest(co)vergistingsinstallatie in Rilland |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Engie krijgt honderd mln subsidie voor mestvergistingsinstallatie in Zeeland»?1
Ja.
Wat is zijn de te verwachten overlast voor omwonenden van de mestvergistingsinstallatie? Hoeveel kilometers wordt er naar verwachting gereden voor de aan- en afvoer van organisch materiaal? Hoe is de bereikbaarheid van het complex geborgd? Klopt de inschatting dat dit gaat om twintig vrachtwagens per dag of minder?
Ik begrijp de zorgen met betrekking tot overlast voor omwonenden van deze grote mest-covergistingsinstallatie. Deze zorgen waren mede aanleiding voor de brede evaluatie naar het nut en de risico’s van covergisting die op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd. Met de brief van 17 april 2015 (Kamerstuk 33 037, nr. 152) is deze evaluatie aangeboden aan uw Kamer en heeft het kabinet hierop een reactie gegeven. De evaluatie geeft aan dat indien het beleid voor leefomgevingskwaliteit en veiligheid wordt nageleefd, er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. De evaluatie maakt ook duidelijk dat covergisting bijdraagt aan de noodzakelijke vervanging van fossiele energiebronnen.
Van Omgevingsdienst RUD Zeeland heb ik informatie ontvangen met betrekking tot de vergunning voor de Wet milieubeheer die is verleend voor deze installatie. Gedeputeerde staten van de provincie Zeeland zijn het bevoegd gezag in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving ten aanzien van het oprichten en in werking hebben van deze installatie. De provincie Zeeland heeft in 2010 een vergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer. Daarbij is gekeken naar de effecten op de leefomgeving. Door het opnemen van voorschriften in de vergunning zijn effecten op de leefomgeving voorkomen of zo veel mogelijk beperkt.
Het aantal kilometers dat er gereden gaat worden voor de aan- en afvoer van organisch materiaal is niet gespecificeerd in de aanvraag of de vergunning, aangezien dit geen punt van toetsing bij de vergunningverlening is.
In de aanvraag om de vergunning Wet Milieubeheer wordt aangegeven dat tijdens de exploitatie het totaal aantal verkeersbewegingen 110 in de dagperiode bedraagt. De ontsluiting van de installatie zal plaatsvinden via een enkele jaren geleden aangelegde rotonde bij de afslag van de A58/Oude Rijksweg. In de vergunning is overwogen dat door deze goede verkeersaansluiting de verkeersintensiteit niet tot overlast voor de omgeving zal leiden.
Kunt u uitleggen hoe deze installatie zich op efficiëntie en beoogde duurzaamheidswinst van vergisters positief onderscheidt? Acht u deze investering van honderd miljoen euro rendabel? Wordt de subsidie louter toegekend voor de bouw van de installatie of ook voor de exploitatie? Hoe kijkt u aan tegen de uitspraken van hoogleraar Reijnders die de miljarden aan uitgekeerde subsidies voor vergisters betitelt als «ecologische waanzin en boerenbedrog»?2
Covergisting, dat wil zeggen de vergisting van dierlijke mest en reststromen voor de opwekking van hernieuwbare energie, is één van de vormen van hernieuwbare energie die conform de Europese richtlijn Hernieuwbare Energie meetelt voor het behalen van de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020. Voor het realiseren van dit doel zet het kabinet de stimuleringsregeling voor hernieuwbare energieproductie SDE+ in, waarin technologieën met elkaar op basis van kostprijs concurreren om het beschikbare subsidiebudget. De SDE+ vergoedt de onrendabele top van hernieuwbare energieprojecten, bestaand uit zowel de kosten voor de bouw als de exploitatie van een productie-installatie. De kostprijs van covergisting is vergelijkbaar met of lager dan de kostprijs van andere technologieën die in aanmerking komen voor de SDE+. Daarom kan deze technologie en het betreffende project een kosteneffectieve bijdrage leveren aan het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstellingen.
Het genoemde subsidiebedrag van ruim € 100 miljoen betreft overigens de aangegane verplichting en vormt het maximum. De daadwerkelijke subsidie is afhankelijk van de werkelijke energieproductie over de looptijd van 12 jaar en de dan geldende marktprijzen voor energie.
Gegeven het bestaan van mest en reststromen sta ik positief tegen de toepassing van deze biomassa voor de kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie. Ik ben het daarom niet eens met de uitspraak van hoogleraar Reijnders dat mestvergisters «ecologische waanzin en boerenbedrog zijn».
Wat gaat u ondernemen om bewoners van de regio te informeren over de komst van de mestvergistingsinstallatie? Krijgen omwonenden mogelijkheden tot inspraak?
Het informeren van bewoners over dit initiatief en het organiseren van inspraak die daarbij hoort is een taak van de lokale overheden. Gedeputeerde staten van Zeeland hebben destijds in de vergunningprocedure kennis gegeven van de ontwerpvergunning en de definitieve vergunning. De RUD Zeeland meldt dat tijdens de inzageperiode van de ontwerpvergunning geen zienswijzen zijn ontvangen. Tijdens de beroepstermijn zijn geen bezwaren ingediend. Er is daarom nu sprake van een onherroepelijke vergunning.
Initiatiefnemer ENGIE, die het project uitvoert samen met een groep lokale ondernemers, heeft aangegeven rekening te houden met de wensen en aanmerkingen van omwonenden voordat ENGIE het project gaat uitvoeren, zodat overlast vermeden kan worden.
Welke organische stoffen zullen naar verwachting -naast mest- worden gebruikt voor de vergister en op welke locaties zal dit worden ingezameld? In welke verhouding worden de grondstoffen verbruikt? Wat is de herkomst van dit organisch materiaal? Welke vergunningen en meldingsprocedures zijn hiervoor nodig en onder welke categorie valt deze installatie? Welke vergunningen zijn verleend, verlengd of aangevraagd?
De input van de covergistingsinstallatie dient volgens de voorwaarden van de SDE+ subsidie voor covergisting voor minimaal 50% uit dierlijke mest te bestaan en mag voor de rest slechts worden aangevuld met stoffen die staan beschreven in de categorie IV van de bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, de zogenaamde positieve lijst. Er wordt geen wettelijk onderscheid gemaakt tussen de herkomst van deze producten; het staat een bedrijf vrij om deze producten aan te voeren, mits wordt voldaan aan de beschrijving op de bijlage, en aan de algemene eisen, die de Nederlandse Meststoffenwet geeft in het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, artikel 9 tot en met 15. De verleende vergunning in het kader van de Wet milieubeheer maakt het mogelijk om 82.500 ton stoffen van de positieve lijst per jaar aan te voeren voor de covergistingsinstallatie.
Op welke afstand van woon- of werkgebied ligt de beoogde locatie? Zijn er gezondheidsrisico’s of kansen op geluids- en geurhinder voor direct omwonenden of voor mensen die daar – al dan niet beroepsmatig – veelvuldig verblijven? In hoeverre kan dit gelden voor de aanvoerroutes?
De beoogde locatie ligt omsloten tussen kassen met glastuinbouw en de Oude Rijksweg. Het meest nabijgelegen buurtschap «Middenhof» is gelegen op ongeveer 1 kilometer afstand van de beoogde locatie. De provincie Zeeland heeft bij de vergunningverlening voor de Wet Milieubeheer onder meer getoetst op de effecten voor geluid en geur en heeft daarbij geoordeeld dat de geluidsemissies en geuremissies van de inrichting naar de omgeving passen binnen de daarvoor geldende normen. Er zijn voorschriften opgesteld om de effecten op de omgeving te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Een specifieke toetsing op gezondheidseffecten voor omwonenden heeft niet plaatsgevonden. De risico’s voor mensen die werkzaam zijn op de locatie van de installatie worden afgedekt in de Arbowetgeving. De provincie Zeeland heeft in de vergunning overwogen dat de toename van de verkeersintensiteit niet tot overlast voor de omgeving zal leiden.
Kunnen in het geval van calamiteiten giftige gassen worden afgevoerd? Zo ja, in welke mate mogen deze gassen worden geloosd?
Bij de vergunningverlening voor de Wet milieubeheer door de provincie Zeeland heeft een beoordeling plaatsgevonden op de externe veiligheid. Hoewel dat niet verplicht was bij de aanvraag is er door aanvrager ook een kwantitatieve risicoanalyse gemaakt. De installatie voldoet aan alle eisen om de vergunning te kunnen verlenen. De vergunning vereist dat er voor noodgevallen een (intern) bedrijfsnoodplan aanwezig is. Daarnaast dient er voor calamiteiten, storingen en onderhoud een fakkelinstallatie aanwezig te zijn waarmee biogas kan worden afgefakkeld als het niet kan worden verwerkt.
Wordt er rekening gehouden met een fatsoenlijke inpassing in het landschap? Zo ja, hoe?
De installatie zal komen te liggen tussen de kassen in het glastuinbouwgebied Eerste Bathpolder. Landschappelijke inpassing is geen toetsingskader bij het verlenen van een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. Hierover zijn derhalve geen voorschriften opgenomen met betrekking tot de landschappelijke inpassing. De huidige initiatiefnemer ENGIE heeft aangegeven in overleg met omwonenden te kijken naar de landschappelijke inpassing.
Kunt u een overzicht geven van de totale energiewinst die is behaald door middel van de tot nu toe uitgegeven 2,5 miljard euro aan subsidiegeld voor mestvergisters? Hou verhoudt de opbrengst zich tot andere energiebronnen? Acht u het subsidiëren van mestvergisters, vanuit het oogpunt van milieu of energiewinning nog werkelijk als een rendabele investering?
Ik rapporteer uw Kamer periodiek over de stand van zaken van de SDE+ openstellingen. Op 27 januari 2017 heb ik uw Kamer in aanvulling op de reguliere begrotingscyclus een totaalbeeld van de financiële en beleidsinformatie ten aanzien van de SDE+ gezonden (Kamerstuk 31 239, nr. 255). In onderstaande tabellen geef ik een nadere uitsplitsing van de kasuitgaven voor covergisting en mestvergisting vanuit de SDE+ regeling en haar voorgangers (MEP, OVMEP, SDE), afgezet tegen de bijbehorende hoeveelheid hernieuwbare energie die hiermee werd gesubsidieerd in de jaren 2012 tot en met 2016. Ik acht het subsidiëren van vergisters rendabel, omdat het niet subsidiëren van deze vorm van hernieuwbare energieopwekking er toe zou leiden dat ik meer subsidie zou moeten toekennen aan vervangende hernieuwbare energieprojecten met een hogere kostprijs per geleverde energie-eenheid.
2012
2013
2014
2015
2016
Totale energieproductie
Mest(co)vergisting [in petajoule]
2,11
2,53
2,73
2,98
2,98
Totale kasuitgaven
Mest(co)vergisting [in mln €]
57,95
61,55
63,71
72,61
70,79
Het in de cel gooien van een Nederlandse journalist |
|
Maarten Groothuizen (D66), Ingrid van Engelshoven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NRC-fotograaf in cel omdat hij weigerde foto’s af te staan»?1
De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Waarom deze fotograaf is opgepakt en in de politiecel is gezet? Welke wetten had hij overtreden?
De journalist is ten onrechte als verdachte aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft hiervoor excuses aangeboden, zie het eerder genoemde persbericht van het Openbaar Ministerie.
Was de arrestatie van de journalist legitiem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis van welke rechtsgrond is de apparatuur van de journalist, oftewel de geheugenkaart waar de foto’s op stonden, in beslag genomen?
De inbeslagname van de apparatuur en geheugenkaart was onterecht. Ik verwijs naar de eerder genoemde Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.
Was de inbeslagname legitiem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het optreden en handelen van de politie en marechaussee, zoals uiteengezet in het artikel, ontoelaatbaar is in de democratische rechtsstaat die Nederland is?
Ja. Het handelen van de politie was gebaseerd op aansturing van het Openbaar Ministerie. Deze aansturing van het Openbaar Ministerie was onjuist.
Bent u bereid om pal te gaan staan voor de persvrijheid en het gesprek aan te gaan met politie en Openbaar Ministerie om uw ongenoegen kenbaar te maken?
Ik hecht groot belang aan vrije nieuwsgaring. Daarbij hoort dat journalisten in vrijheid hun werk moeten kunnen doen. Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak geconstateerd dat in de hectiek van het moment de verkeerde afweging is gemaakt om het dwangmiddel inbeslagname towe te passen. Het Openbaar Ministerie heeft dit ook toegegeven. De casus zal binnen het OM breed besproken worden.
Welke andere acties wilt u ondernemen om in de toekomst persvrijheid beperkend politieoptreden zoveel mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘SCP: Nederlandse topsport dreigt internationaal weg te zakken’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «SCP: Nederlandse topsport dreigt internationaal weg te zakken»?1
Ja.
In hoeverre herkent u het trendscenario dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in haar onderzoek schetst?
De Sport Toekomstverkenning verkent studiematig de toekomst van sport en bewegen in Nederland en is bedoeld om gedachten over de toekomst van sport en bewegen aan te scherpen en discussies te verhelderen en te ondersteunen. Het is uitdrukkelijk geen voorspelling. De verkenning is opgesteld voor ministeries en landelijke sportorganisaties, verenigingen, gemeenten en andere belanghebbenden. Ik herken de verschillende perspectieven en opgaven voor de sport. Welke beleidsconclusies verbonden worden aan deze inzichten laat ik aan mijn ambtsopvolger.
In hoeverre herkent u de vier opgaven voor de sport die het SCP samen met stakeholders heeft gesignaleerd, te weten meedoen en verenigingsleven bevorderen, gezondheid bevorderen door te bewegen, talenten ontwikkelen, presteren en prijzen winnen, meeleven met onze sporters en evenementen beleven.
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van budgetten op lokaal en regionaal niveau voor sport? Herkent u het beeld dat het SCP schetst dat de budgetten dalen?
Op 29 augustus jl. heb ik aan uw Kamer een brief gestuurd over diverse sportgerelateerde rapporten en adviezen (Kamerstuk 30 234, nr. 165). Als bijlage bij die brief treft u het recente rapport van het Mulier Instituut «Sportuitgaven van gemeenten» met een overzicht van de uitgaven van gemeenten aan sport in de periode 2010–2016.
Over deze periode is te zien dat de uitgaven van gemeenten op jaarbasis rond de 1,1 miljard euro zijn en al een aantal jaar stabiel. Dit betekent dat de gemeenten gemiddeld 64,5 euro per persoon uitgeven aan sport. Wel zijn er tussen gemeenten grote verschillen zo geven meerdere gemeenten meer dan 100 euro en sommigen minder dan 20 euro uit per persoon.
In hoeverre is het beeld van een toekomstige dalende medailleoogst van Nederland het gevolg van een inhaalslag met betrekking tot sportparticipatie onder vrouwen in andere landen?
Opkomende economieën hebben een grotere bevolkingsomvang en halen daar steeds meer voordeel uit. Simpelweg: een jongere bevolking brengt meer topsporters voort dan een vergrijzende bevolking. Wanneer de proportie van deelnemende vrouwen ook daar toeneemt heeft dat ook zijn effect op de Nederlandse kansen. Maar ook andere factoren spelen een rol. Zo lopen concurrerende landen ook in op de kennisvoorsprong van landen als Australië, Groot-Brittannië, Nieuw-Zeeland, Verenigde Staten en Nederland.
De aanhouding van een NRC-fotograaf |
|
Corinne Ellemeet (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een fotograaf van NRC Handelsblad is gearresteerd, omdat hij weigerde foto’s af te staan van een vechtpartij tussen een lokale actievoerder en een Amerikaanse militair in burger?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja.
Deelt u de mening dat deze arrestatie op zeer gespannen voet staat met het grondwettelijk recht van persvrijheid? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de handelwijze van de politie niet voldoet aan de huidige regels voor het betrekken van journalistiek materiaal? Zo nee, waarom niet?
Ja. De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Komen vergelijkbare zaken vaker voor, waarbij de politie zonder toestemming van de rechter journalistiek materiaal in beslag neemt?
Het gaat in casu om een incident.
Waarom trad de betrokken Amerikaanse militair in burger in dit geval tegen de actievoerder op? Klopt de veronderstelling dat de Amerikaanse autoriteiten hiermee te ver zijn gegaan?
De reden waarom een Amerikaans militair in burger tegen een actievoerder optrad is mij onbekend. De veronderstelling dat de Amerikaanse autoriteiten hiermee te ver zijn gegaan kan ik niet bevestigen.
In hoeverre zijn de aanhouding van de fotograaf en de vordering tot uitlevering in lijn met met het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken (Kamerstuk 34 032)?
In de toelichting op het Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken4 wordt gewezen op het bestaande beleid dat inhoudt dat het strafvorderlijk optreden tegen journalisten zeer terughoudend is en dat ervan wordt uitgegaan dat dit in stand blijft. Met dit wetsvoorstel wordt het recht op bronbescherming in het Wetboek van Strafvordering opgenomen waardoor er een duidelijker aanknopingspunt voor dit recht is dan een verwijzing naar dit recht in de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten van het College van procureurs-generaal.
Bent u bereid politie- en justitiefunctionarissen te instrueren over het grote belang van vrije nieuwsvergaring en de daarbij behorende correcte omgang met journalisten? Zo nee, waarom niet?
Omgang met journalisten en hun rechten en plichten is onderdeel van de opleiding van politieambtenaren. Binnen het OM zal de casus breed besproken worden.
Het bericht ‘Drugscriminelen mogen geld houden omdat justitie er zooitje van maakte’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drugscriminelen mogen geld houden omdat justitie er zooitje van maakte»?1
Ja.
Komt het vaker voor dat een dergelijke handelwijze van het Openbaar Ministerie (OM) ertoe leidt dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden?
De conclusie van de journalist dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden, is voorbarig. In het onderhavige geval heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. De vraag of door de rechtbank vaker is geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in zijn ontnemingsvordering in verband met het niet (kunnen) voldoen aan een bewijsopdracht, kan niet worden beantwoord omdat dit niet centraal wordt geregistreerd.
Het afpakken van crimineel geld is een speerpunt binnen het beleid van het Openbaar Ministerie. In dat kader wordt doorlopend bezien of er mogelijkheden zijn voor verbetering. Aangezien het in casu een vonnis betreft in eerste aanleg in een individuele ontnemingszaak, waartegen nog hoger beroep loopt, bestaat er geen aanleiding om extra maatregelen te overwegen.
Wat is de oorzaak van deze door de rechter genoemde nalatige en diffuse handelwijze? Indien niet bekend is hoe dit heeft kunnen gebeuren, zal dit dan onderzocht worden?
Het betreft hier een verschil van inzicht tussen de rechtbank en het Openbaar Ministerie over de mogelijkheden van aanvullend strafrechtelijk financieel onderzoek in een ontnemingszaak waarin de veroordeelden zelf geen inzage geven in hun inkomsten uit strafbare feiten. In deze ontnemingszaak is door het Openbaar Ministerie op verschillende manieren gerapporteerd over het wederrechtelijk verkregen vermogen van het criminele samenwerkingsverband en de manier waarop dit vermogen door de leden onderling is verdeeld. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie opgedragen om de rapportage over de verdeling van het wederrechtelijk verkregen vermogen met een zogenoemde uitgebreide kasopstelling uit te breiden. Het Openbaar Ministerie heeft onderbouwd aangevoerd niet aan deze bewijsopdracht te kunnen voldoen in verband met het feit dat de voor een dergelijke kasopstelling benodigde financiële gegevens van de veroordeelden in onvoldoende mate aanwezig zijn en ook door nieuw onderzoek niet kan worden verkregen. De rechtbank is hierop tot het eerder genoemde niet ontvankelijkheidsoordeel gekomen. Het Openbaar Ministerie heeft appèl ingesteld tegen deze beslissing.
Is er voldoende financiële expertise aanwezig bij het OM om dergelijke berekeningen te kunnen maken? Is er ook voldoende capaciteit om bij alle zaken die draaien om aanzienlijke geldbedragen ook daadwerkelijk over te gaan tot het maken van voordeelsberekeningen, om vervolgens het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen?
De berekeningen voor ontnemingsvorderingen worden opgesteld door specialistische medewerkers bij de opsporingsdienst die het onderzoek – onder het gezag van het Openbaar Ministerie – uitvoert, in dit geval de FIOD. Bij het Functioneel Parket – het gespecialiseerde onderdeel van het Openbaar Ministerie dat deze ontnemingszaak voor de rechter bracht – is voldoende specifieke financiële expertise aanwezig om leiding te geven aan ontnemingszaken waarbij het gaat om aanzienlijke geldbedragen. Overigens is binnen het Openbaar Ministerie iedere officier van justitie belast met het afpakken van criminele winsten en wordt bij iedere zaak die zich daarvoor leent het financiële voordeel ontnomen.
Welke maatregelen zijn volgens u nodig om ervoor te zorgen dat onduidelijkheid over de exacte omvang van het crimineel verdiende geld er in ieder geval niet toe kan leiden dat er in het geheel geen misdaadgeld wordt afgepakt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er effectiever crimineel geld zal worden ontnomen?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen van de uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank in de zaak die werd aangespannen door Milieudefensie, waarin u door de rechtbank wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren voor de voorgenomen uitbreiding van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km per uur op nieuwe trajecten, zoals de A2 tussen Amsterdam en Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor het project Rotterdamsebaan in Den Haag?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de A16?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de Blankenburgtunnel in Rotterdam?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de uitbreiding van de Rotterdam The Hague Airport?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voorgenomen verbreding van de A27?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de snelheidsverhoging op de Noordelijke Randweg in Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voornemens om een biomassacentrale in gebruik te nemen in Utrecht, waardoor een toename van de uitstoot van roet, stikstofoxide en stikstofdioxide kan worden verwacht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de uitbreiding van luchthaven Schiphol?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor bouwprojecten op of nabij locaties die al over de luchtkwaliteitsnorm gaan, gezien de aanzuigende werking die deze zullen hebben op het verkeer op die locaties?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit soort projecten wellicht niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Kunt u toelichten waarom projecten zoals de Rotterdamsebaan in Den Haag als onderdeel van de NSL vrijgesteld werden van toetsing aan de grenswaarden?
Van een vrijstelling van toetsing aan de grenswaarden is geen sprake, de toetsing vindt plaats via de jaarlijkse NSL monitoring. Het NSL vindt zijn wettelijke basis in titel 5.2 van de Wet milieubeheer, waarmee onderbouwd kan worden dat aan de normen voor luchtkwaliteit wordt en zal worden voldaan. Voor in het NSL opgenomen projecten hoeft niet individueel te worden aangetoond dat aan de grenswaarden wordt voldaan, dit gebeurt op programma niveau. Voor het programma als geheel wordt door het RIVM jaarlijks gemonitord of langs wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, dus ook langs projecten zoals de Rotterdamsebaan.
Welke andere projecten zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden?
Zoals in het vorige antwoord is uiteengezet, is van een vrijstelling geen sprake.
Wat zijn de gevolgen voor deze (en andere) projecten uit het NSL, gezien het feit dat de rechter stelt dat het NSL niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit Bijlage XV van de Richtlijn?
Het NSL is een nationaal instrument dat niet wordt geregeld in de Richtlijn. Het heeft als doel een beoordelingskader te vormen voor individuele besluiten die raken aan luchtkwaliteit. De bruikbaarheid van het NSL bij individuele besluiten wordt beoordeeld door de bestuursrechter. Er is inmiddels een ruime hoeveelheid jurisprudentie waaruit blijkt dat het NSL bruikbaar is voor dit doel. De rechtbank heeft zich over deze functie van het NSL niet uitgelaten. De uitspraak heeft in zoverre dus geen gevolgen voor overige projecten die in het NSL zijn opgenomen.
Kunt u, gezien de urgentie van deze zaak, deze vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze gaat u dan uitvoering geven aan de uitspraak van de rechtbank?
Ik verwijs u naar mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256).
Een speech van de minister-president van Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het filmpje «Haatzaaing tegen Nederland door de AVP op Aruba», gepubliceerd op YouTube op 11 september 2017?1
Ja.
In hoeverre is het mogelijk dat de door de Minister-President van Aruba, de heer Eman, beloofde paspoorten binnen drie jaar afgegeven kunnen worden?
De vraag naar het hebben van aanspraak op een Nederlands paspoort is opgevat als een vraag naar het daaraan voorafgaand verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Een nationaliteit en een paspoort zijn twee verschillende dingen. Een nationaliteit is de juridische band tussen een persoon en een soevereine staat (onderdaanschap) en op basis van die nationaliteit kan men in aanmerking komen voor een paspoort. De Rijkswet op het Nederlanderschap, die ook in Aruba geldt en het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit regelt, stelt diverse cumulatieve voorwaarden voor nationaliteitsverkrijging. In zijn algemeenheid geldt (onder meer) een periode van vijf jaar ononderbroken legaal verblijf en hoofdverblijf in Aruba voordat een naturalisatieverzoek kan worden ingediend, terwijl voor staatloze vreemdelingen (onder meer) een periode van ononderbroken legaal verblijf en hoofdverblijf in Aruba van drie jaar geldt. Voor een (echt)partner van een Nederlander geldt (onder meer) de voorwaarde dat het huwelijk ten minste drie jaar geleden is gesloten.
Het staat de Arubaanse overheid niet vrij af te wijken van de eisen die voorvloeien uit de Rijkswet op het Nederlanderschap, respectievelijk de Paspoortwet die vereisen dat voor het verstrekken van een paspoort betrokkene over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Deze eisen staan eraan in de weg dat een paspoort van het Koninkrijk der Nederlanden als cadeautje kan worden verstrekt.
Wanneer komt men in aanspraak voor een paspoort van het Koninkrijk der Nederlanden? Welke eisen worden daar aan gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het wenselijk dat een paspoort van het Koninkrijk der Nederland mogelijk uitgedeeld wordt als cadeautje voor herverkiezing?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 20 september 2017 te 17:00uur?
Ja.
De storingen in de tapinstallatie van de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos «Tap gemist» over de storingen in de tapinstallatie van de politie? Is het waar dat veel vaker dan tot nu toe bekend was storingen plaatsvinden in de software voor het tappen van verdachten?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending van Argos «Tap gemist» op 9 september 2017. Mijn voorganger heeft op 17 december 2013 per brief2 aan uw Kamer gemeld dat er in 2012 en 2013 respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsvonden. Eind januari 2016 is uit een analyse van de politie gebleken dat bij herbeoordeling van de destijds gebruikte gegevens geen zekerheid kon worden gegeven of de gerapporteerde beschikbaarheid van het tapsysteem juist is. Hierover heeft mijn voorganger u op 12 februari 2016 per brief3 geïnformeerd. De korpschef is verzocht een onderzoek te doen naar de juiste hoeveelheid storingen. Dit onderzoek loopt momenteel nog. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik u voor het einde van het jaar informeren.
Is het waar dat inmiddels is gebleken dat er geen sprake is van tien storingen in 2012 en zes storingen in 2013, zoals eerder aan de Kamer is gemeld, maar dat hierbij verkeerde informatie is gebruikt en dat er in werkelijkheid sprake is van honderden storingen in deze periode?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het rapport dat uw ambsvoorganger de Kamer had beloofd over storingen in de tapapparatuur over de periode 2012–2016 al geruime tijd af is? Zo ja, hoe lang ligt dit al op het ministerie en wanneer gaat u dit rapport met de Kamer delen? Zo nee, waarom is het nog niet af en wanneer denkt u het rapport dan wel met de Kamer te kunnen delen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de uitspraak van hoogleraar rechtspsychologie Peter van Koppen, die over het Nederlandse tap-systeem (dat in handen is van een Israëlisch bedrijf) het volgende zegt: «het is een soort zwarte doos waar wat uitkomt, en wij mogen dan hopen dat wat er uitkomt een beetje klopt. Als er storingen zijn dan merkt de politie dat niet altijd, want als er een storing is moet je eerst bij dat Israëlische bedrijf te rade gaan om te vragen of er een storing is geweest of niet. Alleen dat Israëlische bedrijf is erg terughoudend bij het leveren van bedrijfsinformatie.»?
Tappen gebeurt bij en door de politie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een systeem dat door een commerciële partij is geleverd. Het tapsysteem wordt beheerd door de politie. Vanuit de leverancier draagt een technisch beheerder bij aan het beheer van het systeem. De technisch beheerder van de leverancier is ingebed in het beheerteam van de politie en is op dezelfde wijze gescreend als de medewerkers van de politie. Daarbij heeft eind 2014 een software update plaatsgevonden met betrekking tot de autorisaties waardoor de bevoegdheden van de technisch beheerder van de leverancier in het tapsysteem beperkt zijn. De technisch beheerder van de leverancier kan niet meer zelfstandig bepaalde handelingen in het systeem verrichten, maar kan dat alleen doen met toestemming van de politie.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen4 al met uw Kamer heb gedeeld is met de leverancier afgesproken dat hij inzage geeft in de door hem vastgelegde gegevens van incidenten en storingen met betrekking tot het tapsysteem van de Nederlandse politie. In het registratiesysteem van de leverancier staan niet alleen meldingen over het systeem van de politie, maar ook van andere klanten. Om die reden is dit registratiesysteem bedrijfsgeheim en heeft de politie geen toegang tot dit systeem.
Ook bij de aanbesteding van het nieuwe systeem heb ik de korpschef gevraagd aandacht te besteden aan transparantie ten aanzien van het beheer van het systeem. De korpschef is onder meer gevraagd extra aandacht te geven aan het toezicht op de volledigheid en juistheid van logging en monitoring.
Klopt het dat de Nederlandse politie op dit moment geen volledige toegang heeft tot de software van het Israëlische bedrijf dat nu voor de tapsoftware zorgt waar de Nederlandse politie gebruik van maakt? Zo ja, zou het niet veel wenselijker zijn dat de politie volledige toegang heeft tot de software waarmee de taps gezet worden, zodat zij bijvoorbeeld ook zelf kan zien wanneer er bijvoorbeeld een storing is?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat een tapsysteem dat door de Nederlandse politie gebruikt wordt in handen is van een buitenlands bedrijf? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid een nieuw tapsysteem in handen van de Nederlandse overheid te houden, dan wel onder te brengen bij een Nederlands bedrijf?
Interceptie is een overheidstaak. De inzet van een leverancier of commerciële partij bij de verwerving en het beheer van een tapsysteem is echter een bewuste keuze. Het bouwen en beheren van een tapsysteem is een dermate grote investering qua benodigde specialistische kennis en kunde dat een leverancier of commerciële partij nodig is. In het verwervingsproces van een binnenlandse of buitenlandse leverancier zal zorgvuldig worden beoordeeld of deze voldoet aan alle gestelde voorwaarden. Daar waar in het beheer gebruik wordt gemaakt van ondersteuning vanuit de leverancier is in zowel de huidige situatie als in de aanbesteding van het nieuwe systeem voorzien in diverse waarborgen en zijn de bevoegdheden van de beheerder beperkt.
Klopt het dat het huidige tapsysteem eigenlijk al vervangen had moeten worden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
In de oorspronkelijke planning van de politie zou de verwerving van een nieuw tapsysteem in 2017 afgerond zijn. Door de aanvullende eisen die zowel aan het verwervingsproces, het beheerproces als aan het systeem zelf zijn gesteld, is er voor de verwerving meer tijd nodig. In de aanbestedingsprocedure voor het nieuwe tapsysteem is de aanbestedingscommissie van de politie, waarin zowel interne als externe deskundigen zitten, advies gevraagd over de te volgen route, waarna deze door de Korpschef is vastgesteld.
De verwachting is dat begin 2018 duidelijk wordt welke leverancier het tapsysteem zal leveren.
Klopt het dat er een aanbesteding loopt voor een nieuw tapsysteem? Zo ja, in welk stadium bevindt deze aanbesteding zich? Zo nee, wanneer kunnen we dan toch een nieuw tapsysteem verwachten?
Zie antwoord vraag 7.
Moet een nieuw tapsysteem, wat u betreft, gebruikmaken van open source software? Zo ja, is dit ook een eis in het aanbestedingspakket? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid stimuleert overheidsorganisaties om opensourcesoftware te gebruiken maar stelt dit niet als norm. Uit een marktconsultatie die de politie in de eerste helft van dit jaar heeft uitgevoerd is gebleken dat de software die geduid wordt als het tapsysteem bij alle aanbieders bestaat uit meerdere modulen. Voor alle aanbieders geldt dat de aangeboden oplossing deels (één of meerdere modulen) met open source software is gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het toepassen van open source software waar mogelijk.
Deelt u de mening dat tappen een overheidstaak is en het dan ook wenselijker is dat de staat het tappen zelf in beheer heeft en het onder volledige verantwoordelijkheid van de overheid plaatsvindt, zodat zij hiervoor niet afhankelijk is van een particuliere ondernemer? Zo ja, wanneer kunnen we verwachten dat de Nederlandse staat weer over haar eigen taps gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een NRC-journalist in de cel zat omdat hij weigerde foto’s af te staan |
|
Peter Kwint , Ronald van Raak (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat een NRC-journalist is vastgezet omdat hij weigerde foto’s af te staan?1
Ja. De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Klopt het dat er toestemming moet zijn van een rechter wanneer (film)materiaal wordt gevorderd van een journalist? Zo ja, waarom zijn agenten daarvan niet op de hoogte?
Wanneer het Openbaar Ministerie wil beschikken over materiaal dat onder een journalist berust moet de Officier van Justitie ex artikel 105 Wetboek van Strafvordering, bij de Rechter-Commissaris een vordering indienen om van de Rechter-Commissaris een bevel tot uitlevering te krijgen. De opdracht van de Officier van Justitie, waarop de politie haar handelen heeft gebaseerd, strookt niet met de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.
In hoeveel zaken is er in de afgelopen tien jaar ook materiaal gevorderd zonder toestemming van de rechter?
Het gaat in casu om een incident.
Vallen deze foto’s volgens u wel of niet onder journalistieke bronbescherming?
Uit de Aanwijzingen dwangmiddelen journalisten volgt dat foto’s van journalisten in het algemeen vallen onder bronbescherming. In dit geval is relevant dat er ten onrechte geen rechterlijke toets heeft plaatsgevonden. Daarvoor heeft het Openbaar Ministerie excuses aangeboden.
Deelt u de mening dat als het gaat om journalistieke vrijheid, er altijd zo terughoudend mogelijk moet worden opgetreden door de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit soort kwesties in de toekomst te voorkomen?
Ja. De casus zal binnen het Openbaar Ministerie breed besproken worden.
De verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u, om verwarring te voorkomen, aangeven wie in het geval van de gaswinning bij Wapse op welke onderdelen van het traject het bevoegd gezag is?1
De Minister van Economische Zaken is bevoegd gezag voor het opsporen en winnen van het gas. De Minister van Economische Zaken is tevens het bevoegd gezag voor mijnbouwwerken. Dit houdt voor Wapse in dat vanaf de boring van de put de Minister het bevoegd gezag is voor het nemen van besluiten (zoals omgevingsvergunningen en sluitingsplannen) ten behoeve van alle verdere activiteiten binnen het mijnbouwwerk tot het moment dat de gaswinning is beëindigd, de put is gesloten en afgewerkt (geabandonneerd) en het omliggende terrein is hersteld.
Is de procedure en zijn de gevraagde onderzoeken voor de aanvraag van een vergunning voor het opslaan van gas gelijk aan die van de winning van gas? Zo nee, kunt u aangeven waar de aanvragen, onderzoeken en vergunningaanvragen afwijken van elkaar?
De benodigde vergunningen en instemmingen voor gaswinning en gasopslag hebben procedureel veel overeenkomsten, maar verschillen inhoudelijk van elkaar. In beide gevallen wordt onder andere getoetst aan externe veiligheid, bodembeweging, seismisch risico, het belang van de veiligheid voor omwonenden, het voorkomen van schade en nadelige gevolgen voor natuur en milieu. De effecten van gaswinning en gasopslag zijn echter niet gelijk. Bij gaswinning is er sprake van een afname van de druk in het reservoir. Bij gasopslag is er sprake van een fluctuerende druk in het reservoir als gevolg van het vullen en weer terugwinnen van het opgeslagen gas. Gasopslag vereist daarom specifiek geomechanisch onderzoek ter onderbouwing van het opslagplan.
Deelt u de mening dat het – anders dan volgens de beantwoording blijkbaar nu het geval is2 – in het geval van mijnbouwactiviteiten in de toekomst standaard verplicht moet zijn om een Milieu Effect Rapportage (MER) op te stellen?
Of voor een activiteit een MER moet worden opgesteld is bepaald in de Europese MER-richtlijn. De Europese MER-richtlijn is in de Nederlandse wetgeving opgenomen in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. In het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welke activiteiten een MER-beoordelingsplicht geldt en in welke gevallen direct een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. In het geval er een MER-beoordelingsplicht geldt kan, in die gevallen waarin niet op voorhand is uit te sluiten dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu zijn, er alsnog een milieueffectrapport gevraagd worden.
Deelt u vervolgens de mening (en in lijn met het gestelde bij vraag 3) dat indien het gaat om een kleine mijnbouwactiviteit, het transparanter is om vervolgens op die standaard verplichting (om een MER op te stellen) door het bevoegd gezag gemotiveerd een ontheffing te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat een economisch belanghebbende – in dit geval Vermilion – een MER opstelt? Zo nee, waarom niet?
Nee. In artikel 7.22, eerste lid van de Wet Milieubeheer is bepaald dat in gevallen waarin een besluit wordt genomen op verzoek van degene die de betrokken activiteit onderneemt, deze het milieueffectrapport maakt. Hierna adviseert de Commissie voor de m.e.r. mij over de inhoud van de milieueffectrapportages. Dit betreft een onafhankelijke commissie. Pas na dit advies maak ik een besluit. Hiermee is een onafhankelijke toetsing van de milieueffectrapportage geborgd.
Vindt u het voor de hand liggend dat, omdat in de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat de hoeveelheid bij gaswinning wordt uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3), deze Nm3 vervolgens ook wordt gebruikt in een MER betreffende een gaswinning/gasopslag? Zo ja, bent u bereid om het Besluit milieueffectrapportage hierop aan te passen? Zo nee, wat is er nodig om een discussie over de condities van het volume van gas, buiten een Besluit milieueffectrapportage en buiten de rechtszaal te houden?
Het is van belang dat duidelijk is in welke eenheid het volume van gasvormige stoffen wordt beschreven. In de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat bij gaswinning de volumes worden uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3). In het Besluit milieueffectrapportage is dit echter niet bepaald. Omdat de eenheid waarin het volume moet worden uitgedrukt, niet is gedefinieerd in het Besluit milieueffectrapportage, is hierover onduidelijkheid ontstaan in het geval van de gaswinning bij Wapse. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan duidelijkheid geven in een uitspraak in het hoger beroep over de gaswinning bij Wapse. Daarmee kan de discussie over de eenheid en daarmee over de condities van het gas in het Besluit milieueffectrapportage worden beëindigd. Het is overigens niet de Minister van Economische Zaken, maar de Minister van Infrastructuur en Milieu die gaat over (een eventuele aanpassing van) het Besluit milieueffectrapportage.
Waarom is naar uw mening het oordeel van de Raad van State, om duidelijkheid te verkrijgen over de toe te passen eenheid voor het gasvolume, slechts te verkrijgen doordat door uw ministerie hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank wordt ingesteld?
Vermilion heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland en de vernietiging van de omgevingsvergunning. Het hoger beroep gaat over de toe te passen eenheid voor het gasvolume bij de vaststelling of er een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Omdat ik eraan hecht hierover duidelijkheid te verkrijgen, heb ik mij in deze zaak gevoegd.
Was het niet duidelijker geweest om de hele kwestie onder de rechter te laten en de gaswinning, in navolging en ter ondersteuning van de Inspecteur-generaal der Mijnen (IGM), volledig stil te laten leggen? Was hiermee immers niet voorkomen dat de uitspraak van de rechtbank vervolgens op verzoek van Vermilion kon worden opgeschort en de gaswinning beperkt hervat? Kunt u de mogelijkheden van uw keuzes nadrukkelijk toelichten?
De hele kwestie ligt momenteel onder de rechter. De oorspronkelijke vergunning is afgegeven aan Vermilion op 15 juni 2015. De Rechtbank Noord-Nederland heeft met haar uitspraak op 16 januari 2017 de omgevingsvergunning vernietigd. Op verzoek van de Inspecteur-generaal der Mijnen van 23 januari 2017 is de gaswinning door Vermilion gestaakt. Vermilion heeft vervolgens gebruikgemaakt van de haar toekomende rechtsmiddelen om tegen die uitspraak van de Rechtbank op te komen en heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om hangende het hoger beroep de uitspraak van de rechtbank op te schorten. Dit verzoek is op 2 maart 2017 toegewezen, met dien verstande dat de gaswinning is beperkt tot 470.000 Nm3. Daarmee is er geen juridische grondslag meer om de gaswinning gestaakt te houden. Het is nu aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een uitspraak te doen.
Kunt u daarnaast aangeven op welke momenten wel en op welke momenten geen sprake was van het hebben van een vigerende omgevingsvergunning in het geval van de aardgaswinning uit het Dieperveld bij Wapse?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de eerdere Kamervragen – vragen 8 en 10 – waarop u eerder vanwege het strafrechtelijk onderzoek geen inhoudelijke mededelingen kon doen, zo spoedig als mogelijk wel te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?3
Op het moment dat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond, zal ik deze Kamervragen desgewenst nog inhoudelijk beantwoorden.
De mogelijke rol die de EU gaat krijgen bij controversiële bedrijfsovernames in lidstaten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lidstaten krijgen invloed op overnames in andere EU-landen»?1
Ja.
Heeft u al een uitgewerkt voorstel van de Europese Commissie ontvangen over hoe zij bijvoorbeeld ongewenste overnames door Chinese staatsbedrijven van Europese concerns in strategische sectoren wil voorkomen of bemoeilijken? Zo ja, wilt u dat voorstel dan snel met de Kamer delen en daarbij tevens uw inhoudelijke appreciatie geven?
De Europese Commissie heeft donderdag 14 september haar voorstel gepresenteerd.2 Het kabinet zal het Commissievoorstel nu nader bestuderen, waarna de Kamer volgens de gebruikelijke wijze een appreciatie zal ontvangen middels een BNC-fiche.
Zal dit Europese voorstel ook van invloed zijn op de plannen die u zelf aan het uitwerken bent om Nederlandse bedrijven beter te beschermen tegen vijandige overnames? Zo ja, op welke wijze?
Zoals door uw Kamer verzocht werkt het kabinet momenteel een plan uit om het bestuur van (in ieder geval) beursgenoteerde vennootschappen in het geval van vijandige overnames en/of aandeelhoudersactivisme afdoende gelegenheid te geven om de effecten van (voorgestelde) aanpassing van de strategie op de belangen van stakeholders in kaart te brengen en waar nodig een alternatieve invulling voor te stellen die meer recht doet aan de balans van effecten op stakeholders en de langetermijnwaardecreatie door de onderneming. Het voorstel van de Commissie ziet toe op een raamwerk voor toetsing van buitenlandse overnames op nationale veiligheid en openbare orde. Het voorstel van de Commissie en het hierboven beschreven plan van het kabinet dienen dan ook verschillende doelen.
Kan het zijn dat dit voorstel ertoe leidt dat de juridische blokkades, die liggen op eerder door u zelf in een brief aan de Kamer genoemde opties om Nederlandse bedrijven beter te beschermen, geslecht dan wel verminderd worden? Zo nee, biedt het lanceren van dit voorstel door de Europese Commissie niet ook meer mogelijkheden voor u om in de Europese Unie juridisch meer ruimte af te dwingen voor een effectievere bescherming van Nederlandse bedrijven tegen vijandelijke overnames, ook om andere redenen dan risico’s voor de veiligheid en openbare orde?
De mogelijke juridische belemmeringen voor de uitwerking als omschreven in antwoord op vraag 3 die het kabinet u eerder heeft geschetst in de Kamerbrief van 20 mei 2017 (Kamerstuk 29 826, nr. 70), liggen voornamelijk op het terrein van de Europese richtlijnen betreffende de uitoefening van rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde ondernemingen (richtlijn 2007/26/EG), het openbare overnamebod (richtlijn 2004/25/EG), de herziene tweede vennootschapsrichtlijn (richtlijn 2012/30/EU) en het vrij verkeer van kapitaal.
De Commissie stelt niet voor deze aan te passen.
In de bovengenoemde Kamerbrief heeft het kabinet toegelicht dat momenteel langs vier lijnen wordt bezien of aanvullende actie nodig is op het gebied van buitenlandse overnames. Dit betreft onder andere ook het kabinetsprogramma economische veiligheid, gericht op het voorkomen van ongewenste zeggenschap in Nederlandse bedrijven vanuit het perspectief van nationale veiligheid. Het voorstel van de Commissie kent met name raakvlakken met deze actielijn. Met betrekking tot het voorstel van de Commissie en de implicaties voor het nationale beleid zal het kabinet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, nader ingaan in het BNC-fiche over dit voorstel.
Bent u bereid aan te geven wanneer de Kamer uw voorstellen tegemoet kan zien inzake de bescherming van Nederlandse bedrijven tegen ongewenste overnames en hoe in de tijd de behandeling van deze voorstellen en het nieuwe voorstel van de Europese Commissie afgestemd kunnen worden?
Zoals in het debat in uw Kamer van 28 juni 2017 aangegeven, is het aan een volgend kabinet om met voorstellen op dit terrein te komen.
Het bericht ‘Arts doet greep naar de macht’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arts doet greep naar de macht»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u het in het artikel geschetste beeld van een machtsstrijd tussen de vrijgevestigde artsen aan de ene kant en de Ondernemingsraad en Cliëntenraad aan de andere kant?
Ik kan daar niet over oordelen. Van Treant heb ik begrepen dat de raad van toezicht, raad van bestuur en ondernemingsraad nog met elkaar in gesprek zijn over het voorgenomen bestuursmodel en de achterliggende (juridische) voorwaarden. Mochten de betrokken partijen er niet uitkomen dan is het uiteindelijk aan de ondernemingskamer om een uitspraak toe doen. Vanzelfsprekend hoop ik dat het niet zo ver zal hoeven komen.
Deelt u de zorg dat de voortdurende onrust over de besturing van de Treant Zorggroep ten koste kan gaan van de kwaliteit van de zorg?
Bestuurlijke instabiliteit kan inderdaad een risico vormen voor de bestuurbaarheid van een zorginstelling en daarmee indirect voor de patiëntenzorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) staat daarom in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van toezicht. De IGZ heeft op dit moment geen signalen dat de ontstane bestuurlijke situatie gevolgen heeft voor de kwaliteit van zorg.
Wat vindt u van een bestuursmodel waarin vrijgevestigde medisch specialisten meebesturen in een ziekenhuis?
Ziekenhuizen zijn private partijen en in dat kader zelf verantwoordelijk voor de besturing van hun organisatie. Ik ga daar niet over. Wel ben ik voorstander van het zoveel mogelijk bevorderen van de gelijkgerichtheid van belangen tussen ziekenhuis en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling. Deelname van medische specialisten in de raad van bestuur van het ziekenhuis kan hieraan bijdragen en voorzien in een meer integrale afweging ten aanzien van de bedrijfsvoering en kwaliteit van zorg. Uiteindelijk moet een ziekenhuis zelf afwegen hoe zij haar governance inricht. Wel acht ik het van belang dat er goede afspraken worden gemaakt over het scheiden van rollen en verantwoordelijkheden. Iedere vorm van belangenverstrengeling binnen een raad van bestuur moet daarbij worden vermeden.
Komt het voorgestelde bestuursmodel van de Treant Zorggroep waarbij vrijgevestigde medisch specialisten zitting nemen in de Raad van Bestuur overeen met het «participatiemodel»? Zo nee, van welke bestuursvariant is hier sprake?
Nee. Van het participatiemodel wordt gesproken als vrijgevestigd medisch specialisten naast zeggenschap ook een financieel belang krijgen in het ziekenhuis en zo (mede) risico lopen. Bij Treant Zorggroep is dit niet aan de orde. Het ziekenhuis heeft het voornemen twee praktiserende medisch specialisten toe te laten treden tot de raad van bestuur. Treant heeft mij overigens laten weten dat dit zowel vrijgevestigde als medisch specialisten in loondienst kunnen zijn, waarbij een bestuurder van het medisch specialistisch bedrijf (msb) of toezichthouder statutair zijn uitgesloten. Met het oog op mogelijke belangenverstrengeling vind ik dat een goede zaak. Deze door Treant beoogde bestuursvariant zou aangeduid kunnen worden als duaal leiderschap.
Komt deze bestuursvariant al op andere plekken in Nederland voor? Zo ja, kunt u een voorbeeld geven?
Ik ga ervan uit dat u doelt op de voorgestelde bestuursvariant binnen Treant Zorggroep. Er zijn zeker ziekenhuizen in Nederland waar praktiserend artsen zitting hebben in de raad van bestuur, als voorbeeld noem ik de Saxenburgh Groep.
Deelt de u de mening dat een dergelijk bestuursmodel een bijdrage kan leveren aan een goede integrale besturing van een ziekenhuis en daarmee aan een goede kwaliteit van zorg?
Ja, die mening deel ik, mits heldere afspraken worden gemaakt over rollen en verantwoordelijkheden en iedere vorm van belangenverstrengeling binnen een raad van bestuur wordt vermeden. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat mensen moeten kunnen rekenen op goede en tijdige zorg ongeacht de wijze waarop het bestuur van het ziekenhuis wordt vormgegeven?
Ja, die mening deel ik. Een zorgaanbieder is op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg. Patiënten moeten daar op kunnen vertrouwen, ongeacht de wijze waarop het bestuur van een ziekenhuis is ingericht. De IGZ ziet daar ook op toe.
Wat is de rol van de toezichthouders, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij het tot stand brengen en toetsen van een nieuwe bestuursstructuur bij ziekenhuizen? Zijn deze toezichthouders op dit moment ook betrokken bij de ontwikkelingen binnen de Treant Zorggroep?
Zorgaanbieders zijn zelf eindverantwoordelijk voor het inrichten van een bestuursstructuur die voldoet aan de wettelijke verplichtingen en transparantie-eisen met betrekking tot een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering, die zijn opgenomen in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit. De IGZ houdt toezicht op de naleving van de WTZi, maar toetst niet vooraf een beoogde bestuursstructuur. Zoals reeds gemeld in de beantwoording van vraag 3, staat IGZ momenteel in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van toezicht.
Het EUROPOL-rapport 'From suspicion to action - Converting financial intelligence into greater operational impact' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe duidt u de in het EUROPOL-rapport «From suspicion to action – Converting financial intelligence into greater operational impact» genoemde stelling dat de van andere Europese landen afwijkende wijze van rapporteren ertoe leidt dat Nederland 31% van de Suspicious Transaction Reports (STR’s) voor zijn rekening neemt?
Het klopt dat Nederland ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financiering van terrorisme een ander meldsysteem heeft dan de andere Europese landen. Nederland heeft bij de invulling van die verplichting bewust gekozen om die meldingsplicht op te leggen met betrekking tot ongebruikelijke transacties (OT’s) en niet, zoals in andere lidstaten, met betrekking tot verdachte transacties. Het gaat bij OT’s om transacties waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme. Vervolgens analyseert de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) de meldingen van OT’s en komt in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring van deze OT’s die zij alsdan ter beschikking stelt aan opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Van de meldingsplichtige instellingen wordt in deze systematiek niet gevraagd om te beoordelen of een transactie kwalificeert wordt als verdacht (VT) en daarmee potentieel geschikt is voor opsporing en vervolging. Die taak is bewust belegd bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland fungeert als deskundige «buffer» tussen de meldingsplichtige instellingen enerzijds en rechtshandhavende diensten anderzijds. Dat Nederland een ander meldsysteem heeft wordt wel genoemd in het EuropOL-rapport, maar dit is ten onrechte niet doorvertaald in de statistieken en vermelde percentages: STR’s zijn eerder vergelijkbaar met het aantal door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties en niet met de OT’s. Het Nederlandse meldsysteem en de werking van de FIU-Nederland alsook de samenwerking met Europol werden in 2010 in het evaluatieverslag van de Raad van Europese Unie als goede praktijken bestempeld.1 Tot slot wil ik benadrukken dat ik het als een positief gegeven zie dat Nederlandse instellingen in verhouding veel en kwalitatief goede meldingen doen.
Wat is er gebeurd met de 6.500 dossiers die door de Financial Intelligence Unit (FIU) aan de opsporings- en inlichtingendiensten zijn gezonden? In hoeveel zaken is er door de politie of andere opsporingsdiensten een opsporingsonderzoek opgestart? Bent u tevreden over het vervolg dat wordt gegeven aan informatie van de FIU?
Uit het jaarverslag 2016 van de FIU-Nederland blijkt dat er in 2016 6.516 dossiers met daarin 53.533 VT’s ter beschikking gesteld zijn aan de opsporing. De informatie van de FIU-Nederland over VT’s wordt op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, onder meer als informatiebron (intelligence), startinformatie of bewijs. Hierbij is van belang dat in bepaalde gevallen één VT direct de aanleiding kan zijn voor een opsporingsonderzoek, terwijl in andere gevallen een reeks van samenhangende VT’s, vaak ook gecombineerd met andersoortige informatie, gezamenlijk een dossier opleveren dat aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt overgedragen. Daar waar VT’s als sturingsinformatie worden gebruikt voor de inrichting van een strafrechtelijk onderzoek zijn deze niet als zodanig geoormerkt in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken, onder meer omdat een VT nog geen redelijk vermoeden van schuld betekent als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts registreert het OM niet op grond van welke soort informatie een strafzaak is gestart. De oorspronkelijke VT wordt in een dergelijk geval niet als zodanig expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier.
Om het inzicht in het gebruik van VT’s door opsporings- en handhavingspartners te vergroten, onderneemt de FIU-Nederland verschillende activiteiten. Zo hebben de FIU-Nederland en de FIOD afspraken gemaakt over het registreren van onderzoeken die starten op basis van intelligence afkomstig van de FIU-Nederland. Ook maakt de FIU-Nederland deel uit van het Anti Money Laundering Centre (AMLC). Het AMLC beoogt door het samenbrengen van kennis en ervaring van verschillende handhavingspartners de totale landelijke informatiepositie op het gebied van witwassen te versterken en te borgen. Er zijn de laatste jaren door het OM, de FIU-Nederland en de opsporingsdiensten goede initiatieven genomen, zoals de samenwerking in het AMCL en in de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, waardoor er steeds meer gebruik wordt gemaakt van de informatie van de FIU-Nederland.
Acht u de inschatting van EUROPOL dat het aantal meldingen zal toenemen toepasselijk voor Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de Nederlandse FIU deze toename kan verwerken? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gebruikt in het rapport van EuropOL betreffen een periode tot en met 2014. De openbare jaaroverzichten van FIU-Nederland van 2015 en 2016 laten zien dat het aantal meldingen van OT’s in 2015 en 2016 significant is toegenomen, afgezet tegen 2014. Deze toename is te verklaren doordat de FIU-Nederland de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het delen van kennis op trends en fenomenen met meldingsplichtige instellingen, toezichthouders, de opsporing en buitenlandse FIU’s. Daarbij komt dat meer nieuwe melders bij FIU-NL zijn geregistreerd. Met de (kwantitatieve en kwalitatieve) toename van het aantal meldingen van OT’s is logischerwijs tevens het aantal VT’s gestegen. Deze zijn ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het aantal meldingen van OT’s per jaar sterk kan fluctueren, dit ligt grotendeels buiten de invloedsfeer van de FIU-Nederland. Ik heb uw Kamer in de brief d.d. 4 december 20162 geïnformeerd over de ingezette capaciteitsuitbreiding van de FIU-Nederland.
Bent u het eens met de stelling van EUROPOL dat het beter zou zijn een uniform Europees rapportagesysteem te hebben? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
De FIU’s in de EU worden in het voorkomen en bestrijden van witwassen en onderliggende basisdelicten, alsmede het financieren van terrorisme, ondersteund door een gedecentraliseerd computer netwerk (FIU.NET). Decentraal houdt in dat er geen centrale database is waarin alle informatie van de EU FIU’s in opgeslagen is. De informatie die FIU's onderling op geanonimiseerde wijze en met inachtneming van de geldende privacyregelgeving delen via de beveiligde FIU.NET lijnen wordt alleen opgeslagen in de lokale database van de bij de uitwisseling betrokken FIU's. De Europese FIU’s kunnen door middel van FIU.NET snel en efficiënt informatie uitwisselen. FIU.NET is beheersmatig ondergebracht bij Europol. Ik zie gelet op het voorgaande geen reden om over te stappen naar een uniform Europees rapportagesysteem.
Daarnaast bestaat het EU FIU’s Platform (het FIU-platform). Dit platform is een informele groep van vertegenwoordigers van de FIU's die sinds 2006 actief is. Het platform wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van de samenwerking tussen EU FIU's en om van gedachten te wisselen over samenwerking gerelateerde kwesties. Het gaat daarbij onder meer om de doeltreffende samenwerking tussen EU FIU’s alsmede tussen de EU FIU's en de FIU’s van derde landen. Ook de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en trends en factoren die relevant zijn voor de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, op zowel nationaal als supranationaal niveau, worden besproken.
Op internationaal niveau wordt door FIU’s informatie uitgewisseld via het beveiligde Egmont Secure Web. Dat is een applicatie die onderdeel is van de Egmont Groep, een internationaal samenwerkingsverband van FIU’s, met name gericht op het verbeteren van de internationale gegevensuitwisseling tussen de FIU’s. Met toestemming van de bevraagde FIU kan de verzoekende FIU die informatie verstrekken aan de opsporingsautoriteiten van het land van de verzoekende FIU. Verzoeken vanuit de opsporing zijn een reden voor de FIU-Nederland om via dit Egmont Secure Web verzoeken te doen. Door nauwe samenwerking tussen FIU-Nederland en de opsporing zie ik niet direct gemiste kansen.
Met de vierde EU anti-witwasrichtlijn wordt ook een basis gelegd om de samenwerking tussen EU FIU’s verder te brengen. De richtlijn omvat gedetailleerde bepalingen die er bijvoorbeeld toe moeten bijdragen dat een melding van een OT steeds terecht komt bij de FIU van de lidstaat waar het onderzoek naar de melding het best kan plaatsvinden. Informatie-uitwisseling tussen FIU’s voor analysedoeleinden, zonder verdere verwerking of verspreiding, moet op grond van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk zijn, tenzij de uitwisseling in strijd is met fundamentele beginselen van nationaal recht. Dit schrijft de richtlijn voor.
Verder zijn tijdens de JBZ-Raad d.d. 18 mei 2017 EU-prioriteiten voor de aanpak van georganiseerde en ernstige internationale criminaliteit voor de periode 2018–2021 vastgesteld.3 Eén van die prioriteiten is de aanpak van crimineel geld, witwassen en ontnemen. Nederland en Frankrijk zijn gedeeld trekker van deze prioriteit en zullen dit met andere landen verder oppakken en met ondersteuning van Europol gezamenlijke onderzoeken ter bestrijding van het betreffende probleem starten.
De conclusie dat de internationale samenwerking onvoldoende zou zijn, deel ik niet. Wel zijn verbeteringen mogelijk. Die worden onder meer met de voorziene wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk gemaakt. In het voorstel van de Europese Commissie voor wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn bepalingen opgenomen om de samenwerking tussen EU FIU’s nog verder te ontwikkelen. Onder meer is opgenomen een verruiming van de bevoegdheid van EU FIU’s om inlichtingen te vorderen bij de meldingsplichtige instellingen die onder de richtlijn vallen en om informatie te delen met de andere EU FIU’s. Deze voorstellen hebben de steun van Nederland in de nog lopende onderhandelingen.4 Ook het richtlijnvoorstel waarmee de strafbaarstelling van het delict witwassen in de EU wordt geharmoniseerd, beoogt bij te dragen aan de internationale samenwerking bij de bestrijding van witwassen.5
Deelt u de stelling van EUROPOL dat de symmetrische uitwisseling van informatie tussen FIU’s (en dus niet direct tussen FIU’s en buitenlandse opsporingsdiensten) leidt tot gemiste kansen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat nog onvoldoende internationaal wordt samengewerkt om witwassen tegen te gaan, terwijl deze vorm van criminaliteit in steeds grotere mate over de grenzen heen plaatsvindt? Welke obstakels belemmeren het effectief internationaal samenwerken in het tegengaan van witwassen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke dialoog is op Europees niveau momenteel gaande om Europese samenwerking in het tegengaan van witwassen te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat Europol een grotere rol kan spelen wat betreft de Europese samenwerking om witwassen tegen te gaan? Waarom wel of waarom niet? Wat is naar uw mening de rol van Europol in het tegengaan van deze vorm van criminaliteit?
Blijkens het rapport zet de financiële inlichtingendienst van Europol in op drie terreinen om georganiseerde criminaliteit en terrorisme te bestrijden door middel van financiële inlichtingen en onderzoeken: het Analyseproject (AP) Sustrans inzake het witwassen van geld; AP Asset Recovery, gewijd aan het opsporen en herstellen van criminele opbrengsten; en FIU.NET gericht op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen EU FIU's. De activiteiten van EuropOL op het gebied van de aanpak van crimineel geld en witwassen zijn verder neergelegd in het Europol Programming Document 2017–2019.6
Ik waardeer deze inzet en bijdrage van EuropOL bij de bestrijding van witwassen. Zoals omschreven in het antwoord op vragen 4 tot en met 7 wordt er momenteel op vele terreinen gewerkt aan de (verbetering van de) samenwerking tussen FIU’s, zowel op internationaal als op Europees niveau.
De berichten dat stikstofoverschot de biodiversiteit ernstig bedreigd |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Het Koerhoen is bijna genekt door stikstof»1 en «Aantal vlinders met dertig procent gedaald, te veel stikstof in de lucht»?2
Ja.
Herkent u de bevindingen van de Wageningse hoogleraar Wallis de Vries en onderzoeker Bobbink dat in twintig jaar tijd het aantal vlinders met dertig procent is afgenomen? Klopt het dat de meeste soorten vlinders dalen in aantal, behalve de soorten die goed bestand zijn tegen stikstof? Zo nee, waarom niet en op welke onderzoeken baseert u zich?
De genoemde afname is een samenvatting van de trend die is vastgesteld op basis van landelijke monitoring en is gepubliceerd op de website «Compendium voor de Leefomgeving».3 De trend is vastgesteld tussen 1992 en 2015. In die periode zijn dagvlinders 42% minder talrijk geworden. Vanaf 2004 is de trend stabiel, de afname heeft dus alleen vóór die tijd plaatsgevonden.
Per soort is de trend verschillend. Van de gevolgde soorten (52) nemen er over de periode 1992–2015, 23 soorten af en 16 in populatie-aantal toe. In de laatste 10 jaar gaan er meer soorten in aantal vooruit (20) dan achteruit (11). Het gaat hierbij met name om een aantal zeldzame soorten dat nu weer licht toeneemt.
De oorzaken van voor- en achteruitgang liggen genuanceerd. De toename is te danken aan gericht herstel van leefgebieden en aan warmere zomers. Afname wordt met name veroorzaakt door stikstof en verdroging.
Deelt u de mening van de heer Vogel van Sovon Vogelonderzoek Nederland dat de herintroductie van het korhoen in de Hoge Veluwe niet lukt omdat de kwaliteit van het leefgebied voor deze soort niet in orde is? Klopt het dat de neerslag van stikstof zorgt dat er niet voldoende voedsel is voor de kuikens en zodoende deze kuikens niet overleven? Bent u bereid om in overleg te treden met zowel beheerders van de Hoge Veluwe als de Sallandse Heuvelrug en de verantwoordelijke provincies om te kijken hoe het wilde korhoen in Nederland behouden kan worden?
Ja ik deel deze mening. Ik heb uw Kamer daarover in 2016 geïnformeerd, naar aanleiding van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2605) over dit onderwerp. Overleg over het behoud van het korhoen is al geruime tijd gaande. De terreinbeheerders en de provincies nemen hun verantwoordelijkheid voor het nemen van de afgesproken maatregelen, zowel de op de soort gerichte maatregelen als de maatregelen die in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en het Natura 2000-beheerplan zijn afgesproken. Er is geen aanleiding om die maatregelen nu aan te passen, omdat de genoemde feiten al bekend waren bij het formuleren van het maatregelpakket.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat één van de hoofdoorzaken van deze daling het mestoverschot van de landbouw is? Zo nee, waarom niet?
Eén van de hoofdoorzaken is de stikstofdepositie die afkomstig is van de landbouw en in mindere mate van verkeer en industrie.
Kunt u aangeven welke andere onderzoeken de afgelopen jaren zijn gedaan naar de invloed van stikstof op de biodiversiteit in Nederland? Wat zijn daarvan globaal de conclusies? Sluiten die conclusies aan bij bovenstaande bevindingen? Zo nee, in welk opzicht wijken zij af?
Er zijn vele onderzoeken gedaan naar de invloed van stikstof op de biodiversiteit, zowel nationaal als internationaal. Deze onderzoeken zijn samengevat in het rapport dat ten grondslag ligt aan de PAS: Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats.4 De globale conclusies sluiten aan bij de berichtgeving die in de vragen is aangehaald. Een goed overzicht van het beschikbare onderzoek op de problematiek is recent (augustus 2017) gegeven in het wetenschappelijke tijdschrift Biological conservation 212 part B.5
Kunt u bevestigen dat de stikstofdepositie momenteel, zoals weergegeven in de meest recente rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)3, nog altijd te hoog is om (verdere) schade aan biodiversiteit te stoppen en te komen tot een significant herstel? Zo nee, waarom niet? Is de prognose die het RIVM doet, ca 1800 mol/ha/jaar depositie in het jaar 2030, wel een acceptabel niveau om schade aan biodiversiteit te voorkomen? Hoe kijkt u naar de conclusies van het RIVM dat in specifieke gebieden, waaronder de Veluwe en het grensgebied van Zuid-Oost Brabant en Limburg tot 2020, een gelijkblijvende of zelfs stijgende stikstofdepositie wordt verwacht? Welke gevolgen heeft dit voor de biodiversiteit?
Voor de PAS is een passende beoordeling uitgevoerd, zoals voorgeschreven in de Wet natuurbescherming. Daaruit blijkt dat de daling van de depositie in combinatie met de voorgenomen herstelmaatregelen voldoende is om tot 2030 te waarborgen dat stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet zullen verslechteren en dat een begin wordt gemaakt met herstel waar dat nodig is. Een deel van deze herstelmaatregelen zijn reeds genomen. Of het in 2030 bereikte gemiddelde niveau van stikstofdepositie voldoende is om ook daarna verslechtering te voorkomen, is niet beoordeeld. Die beoordeling zal uiterlijk in het derde tijdvak van de PAS worden uitgevoerd.
Het RIVM concludeert in de bedoelde rapportage niet dat in specifieke gebieden sprake is van stijgende stikstofdepositie. Uit de figuren 5.1 en 5.3 blijkt slechts dat er een verschil is in de prognose voor 2020. Het gaat daarbij lokaal om een minder grote daling dan eerst was berekend, dus geen stijging. Overigens blijkt uit deze figuren dat in de meeste gebieden juist sprake is van een even grote of zelfs grotere daling dan eerst voorzien. De in het kader van de PAS opgestelde gebiedsrapportages geven een duidelijk inzicht van de depositie ontwikkeling per gebied.7
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het dertigledendebat over de effecten van de stikstofuitstoot op de natuur en biodiversiteit in Nederland?
Ja.
Het bericht dat stervende patiënten overgeplaatst worden om het sterftecijfer laag te houden |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dokter Sander is kwaad: Deze stervende vrouw heeft goede zorg nodig»?1
Ik heb kennisgenomen het artikel van Sander de Hosson. Ziekenhuizen zijn sinds 2013 verplicht hun sterftecijfers te publiceren. Het doel daarvan is kwaliteitsverbetering. Ziekenhuizen registreren sterfte van patiënten en berekenen de zogenaamde HSMR2- en SMR3-scores. De HSMR geeft de verhouding weer tussen het werkelijk aantal overleden patiënten in een ziekenhuis ten opzichte van het verwachte aantal te overlijden patiënten in een ziekenhuis. De SMR geeft net als de HSMR aan hoe hoog de sterfte in een ziekenhuis is vergeleken met het landelijk gemiddelde, maar dan voor specifieke groepen patiënten. De HSMR is gebaseerd op een groot aantal diagnosegroepen. HSMR dient genuanceerd te worden bekeken. Het sterftecijfer geeft inzicht in slechts één onderdeel van de totale kwaliteit van een ziekenhuis. Deze analyse van sterfte levert voor het ziekenhuis waardevolle informatie op, waarmee de zorg nog verder verbeterd kan worden. Vergelijken van ziekenhuizen onderling enkel op basis van dit sterftecijfer gaat niet. Als redenen daarvoor (bron: zie4) worden onder meer aangevoerd dat:
Veel ziekenhuizen geven zelf een toelichting op hun sterftecijfers als deze hoger of lager zijn dan verwacht. Deze toelichting staat meestal op de website van het ziekenhuis, bijvoorbeeld in het kwaliteitsvenster.
De IGZ ziet ziekenhuissterfte (HSMR) als een indicator voor mogelijk suboptimale kwaliteit van zorg. Bij een significant hoog sterftecijfer is het van belang dat het ziekenhuis onderzoek doet naar mogelijk structurele redenen voor de hoger dan verwachte sterfte en risico’s voor kwaliteit en veiligheid. Het doel van het monitoren van deze gegevens is juist het verbeteren van de kwaliteit van zorg voor iedere patiënt. Indicatoren dienen ondersteunend te zijn. Artsen en verpleegkundigen moeten keuzes maken die in het belang zijn van de patiënt en angst voor een hoger sterftecijfer mag daar geen rol bij spelen. De IGZ spreekt ziekenhuizen dus niet aan op een hoog sterftecijfer, maar vraagt hen om nader onderzoek te doen. Ook besteedt de IGZ veel energie aan uitleg geven aan zorgaanbieders over het doel van bijvoorbeeld indicatoren.
Juist omdat inmiddels wel bekend is welke nuances er rond de HSMR spelen, heeft dit artikel mij verrast. Ik zie het artikel vooral als een «cri de coeur» van een betrokken behandelaar die zich kritisch uitlaat over de toepassing van de HSMR. De auteur suggereert dat de HSMR door het overplaatsingsbeleid van een ziekenhuis gemanipuleerd wordt om zo de (HSMR)resultaten van een ziekenhuis te verbeteren. Uit het artikel blijkt gelukkig dat ook patiënten in het Wilhelmina ziekenhuis kunnen rekenen op menswaardige zorg en dat zij kunnen sterven waar zij willen. Dit laatste is ook mijn uitgangspunt, namelijk dat goede en menswaardige zorg voor alles komt en dat zorgprofessionals de vrijheid moeten hebben om te doen wat noodzakelijk is om die zorg te verlenen, binnen of buiten het ziekenhuis. Hiertoe zijn bestuurders van ziekenhuizen en artsen zelfs gehouden. Het publiceren van sterftecijfers, of andere cijfers, in het kader van transparantie, mag hierin geen enkele invloed hebben. Als zorgprofessionals of bestuurders concrete aanwijzingen hebben dat goede zorg aan patiënten onthouden wordt, zijn zij gehouden om in te grijpen.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat er door ziekenhuizen met stervende patiënten wordt gezeuld om het sterftecijfer laag te houden?
Concrete aanwijzingen voor tekortschietende zorg bij stervende patiënten zijn aan het artikel niet te ontlenen. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat hiermee weer een mantra van u, dat iedereen mag sterven waar hij of zij wenst, naar het rijk der fabelen is verwezen? Zo nee, waarom regelt u dan niet goed dat stervenden niet tussen de spaken van het systeem vallen als ze nog steeds niet mogen sterven waar ze wensen?
Zie antwoord vraag 2.
Blijkt hieruit niet dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tekort schiet in haar toezicht op palliatieve zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. De auteur spreekt zich niet uit over de kwaliteit van de palliatieve zorg op enige locatie.
Wat gaat u doen om dit soort beschamende situaties te voorkomen?
Concrete aanwijzingen dat ziekenhuizen concreet tekortschieten, zijn aan het artikel niet te ontlenen. Ik zie onder die omstandigheden geen aanleiding voor verdere acties, laat staan speculeren over sanctionering.
Welke sancties kunt u ziekenhuizen opleggen die op deze manier de sterftecijfers proberen te beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak deze praktijken voorkomen en in welke ziekenhuizen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat zaakwaarnemers ruim 600 miljoen aan zomertransfers hebben verdiend. |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Kent u het bericht dat er in de voetbalwereld voor ruim 5 miljard euro is verhandeld aan spelers deze zomer, waarbij zaakwaarnemers ruim 600 miljoen euro verdienden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Leterme, financieel toezichthouder bij de Union of European Football Associations (UEFA), die de betalingen aan zaakwaarnemers «een uitwas binnen de almaar groeiende voetbaleconomie» noemt, en dat volgens hem de Europese politiek maatregelen moet treffen om percentages bij transfersommen terug te dringen? Deelt u deze mening? Zo ja, bent u bereid op dit gebied initiatieven te nemen en dit samen met uw Europese collega’s aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen zomer zijn voor hoge bedragen spelers verkocht, waarbij ook grote bedragen zijn uitgekeerd aan de zaakwaarnemers. De betalingen die zaakwaarnemers ontvangen vormen onderdeel van de afspraken die partijen maken rondom de transfers van voetballers. Ik zie in het bestrijden van dergelijke uitwassen primair een rol weggelegd voor de betrokken organisaties vanuit de sport. Ik vind het dan ook een goede zaak dat de UEFA hier zicht op houdt en onderzoek doet in gevallen waarbij mogelijk regels omtrent Financial Fair Play worden omzeild.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van De Jong, secretaris-generaal van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), die van mening is dat er meer transparantie moet komen wie bij transfers betrokken is, welke activiteiten zij hebben verricht en welke vergoeding ze daar voor krijgen? Hoe kan dit op Europees niveau en in Nederland uiteindelijk worden bewerkstelligd?
Ik deel de mening van de heer De Jong dat de transparantie over de betrokkenen bij transfers verbeterd moet worden. De KNVB voert al sinds enkele jaren actief beleid om de transparantie rondom zaakwaarnemers te vergroten. Zo kunnen uitsluitend personen die bij de KNVB geregistreerd staan als intermediair als zodanig optreden. Ook zijn de geregistreerde intermediairs gebonden aan het zogeheten «Reglement Intermediairs» van de KNVB.
De KNVB houdt een register bij met intermediairs en publiceert deze jaarlijks.2 Omdat op deze lijst ook de transacties van de intermediairs met Nederlandse clubs zijn opgenomen, is aanvullend inzicht in de Nederlandse situatie wat mij betreft niet nodig.
Het breder afspreken van vergelijkbare regels in Europees verband kan bijdragen aan de transparantie rondom de werkzaamheden en vergoedingen van zaakwaarnemers. De KNVB neemt hierbij een proactieve rol. Zo heeft de KNVB rondom de interland Nederland – Zweden op 10 oktober 2017 een eerste rondetafelgesprek georganiseerd met betrokkenen uit het voetbal, waaronder FIFPro en zaakwaarnemers, om het gesprek te voeren over verdergaande transparantie bij transfers. Op 6 november 2017 hebben FIFPro en FIFA afgesproken om de komende jaren het transfersysteem aan een grondig onderzoeken te onderwerpen en clubs die zich niet aan de regels houden een transferverbod op te leggen. Het treffen van extra maatregelen voorzie ik op dit moment niet.
Nu de enorme bedragen bekend zijn die zaakwaarnemers binnen de UEFA verdienen, is er ook zicht op de Nederlandse situatie? Zo ja, kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te laten zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kunt u treffen, op nationaal en op Europees niveau, om te zorgen voor meer transparantie en het aan banden leggen van de miljoenen die zaakwaarnemers en voetbalspelers opstrijken?
Zie antwoord vraag 3.