Het bericht dat zaakwaarnemers ruim 600 miljoen aan zomertransfers hebben verdiend. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er in de voetbalwereld voor ruim 5 miljard euro is verhandeld aan spelers deze zomer, waarbij zaakwaarnemers ruim 600 miljoen euro verdienden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Leterme, financieel toezichthouder bij de Union of European Football Associations (UEFA), die de betalingen aan zaakwaarnemers «een uitwas binnen de almaar groeiende voetbaleconomie» noemt, en dat volgens hem de Europese politiek maatregelen moet treffen om percentages bij transfersommen terug te dringen? Deelt u deze mening? Zo ja, bent u bereid op dit gebied initiatieven te nemen en dit samen met uw Europese collega’s aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen zomer zijn voor hoge bedragen spelers verkocht, waarbij ook grote bedragen zijn uitgekeerd aan de zaakwaarnemers. De betalingen die zaakwaarnemers ontvangen vormen onderdeel van de afspraken die partijen maken rondom de transfers van voetballers. Ik zie in het bestrijden van dergelijke uitwassen primair een rol weggelegd voor de betrokken organisaties vanuit de sport. Ik vind het dan ook een goede zaak dat de UEFA hier zicht op houdt en onderzoek doet in gevallen waarbij mogelijk regels omtrent Financial Fair Play worden omzeild.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van De Jong, secretaris-generaal van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), die van mening is dat er meer transparantie moet komen wie bij transfers betrokken is, welke activiteiten zij hebben verricht en welke vergoeding ze daar voor krijgen? Hoe kan dit op Europees niveau en in Nederland uiteindelijk worden bewerkstelligd?
Ik deel de mening van de heer De Jong dat de transparantie over de betrokkenen bij transfers verbeterd moet worden. De KNVB voert al sinds enkele jaren actief beleid om de transparantie rondom zaakwaarnemers te vergroten. Zo kunnen uitsluitend personen die bij de KNVB geregistreerd staan als intermediair als zodanig optreden. Ook zijn de geregistreerde intermediairs gebonden aan het zogeheten «Reglement Intermediairs» van de KNVB.
De KNVB houdt een register bij met intermediairs en publiceert deze jaarlijks.2 Omdat op deze lijst ook de transacties van de intermediairs met Nederlandse clubs zijn opgenomen, is aanvullend inzicht in de Nederlandse situatie wat mij betreft niet nodig.
Het breder afspreken van vergelijkbare regels in Europees verband kan bijdragen aan de transparantie rondom de werkzaamheden en vergoedingen van zaakwaarnemers. De KNVB neemt hierbij een proactieve rol. Zo heeft de KNVB rondom de interland Nederland – Zweden op 10 oktober 2017 een eerste rondetafelgesprek georganiseerd met betrokkenen uit het voetbal, waaronder FIFPro en zaakwaarnemers, om het gesprek te voeren over verdergaande transparantie bij transfers. Op 6 november 2017 hebben FIFPro en FIFA afgesproken om de komende jaren het transfersysteem aan een grondig onderzoeken te onderwerpen en clubs die zich niet aan de regels houden een transferverbod op te leggen. Het treffen van extra maatregelen voorzie ik op dit moment niet.
Nu de enorme bedragen bekend zijn die zaakwaarnemers binnen de UEFA verdienen, is er ook zicht op de Nederlandse situatie? Zo ja, kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te laten zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kunt u treffen, op nationaal en op Europees niveau, om te zorgen voor meer transparantie en het aan banden leggen van de miljoenen die zaakwaarnemers en voetbalspelers opstrijken?
Zie antwoord vraag 3.
Het beëindigen van de collectieve zorgverzekering voor minima door zorgverzekeraar Zilveren Kruis |
|
Henk Nijboer , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Zilveren Kruis het contract met Assen, Tynaarlo en Aa en Hunze voor de collectieve ziektekostenverzekering voor minima per 1 januari heeft opgezegd tenzij de zorgverzekeraar de exclusieve aanbieder in een gemeente is?1
Ja. Zilveren Kruis heeft wel laten weten de contracten met 1 jaar te verlengen met die gemeenten die nog geen oplossing voor 2018 hebben gevonden. Hiermee worden partijen in staat gesteld met elkaar in overleg te treden en alternatieven te onderzoeken.
Deelt u de mening dat Zilveren Kruis hiermee de bijl aan de wortel van het landelijk goed werkende systeem van de collectieve verzekeringen zet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
In Nederland hebben we een uitgebreide zorgverzekering die alle Nederlanders van noodzakelijke zorg voorziet. De reikwijdte van de aanspraken is bij wet geregeld: het basispakket. Zorgverzekeraars hebben de acceptatieplicht voor die basisverzekering: ziek, gezond, arm, rijk, jong, oud, iedereen moet voor dezelfde zorgverzekering voor dezelfde premie worden geaccepteerd.
Daarnaast ondersteunt de zorgtoeslag Nederlanders met een lager inkomen om de premie voor de zorgverzekering en het verplicht eigen risico te kunnen betalen. De hoogte van de zorgtoeslag volgt de ontwikkeling van de premie en het verplicht eigen risico. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet en de Wmo de opdracht om, daar waar dit aangewezen is, minima en/of inwoners met een chronische ziekte of handicap gericht extra ondersteuning te bieden. Gemeenten hebben diverse instrumenten tot hun beschikking om de ondersteuning aan hun burgers vorm te geven. Dat kan via de individuele bijzondere bijstand, een collectieve voorziening of op grond van de Wmo. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe ze – inspelend op lokale behoeften en mogelijkheden – deze ondersteuning voor hun burgers het meest effectief kunnen vormgeven. Dit in ogenschouw nemend, hebben we in Nederland een solidair stelsel om minder gezonde en minder draagkrachtige inwoners te ondersteunen.
Ik onderschrijf de maatschappelijke waarde van gemeentelijke collectiviteiten en het is positief dat in bijna elke gemeenten een collectiviteit wordt aangeboden voor specifieke groepen. Tegelijkertijd zijn gemeentelijke collectiviteiten geen doel op zich en gemeenten en zorgverzekeraars maken daarbij hun eigen afweging. Zorgverzekeraars hebben de maatschappelijke taak om alle Nederlanders te verzekeren, maar niet de verplichting om iedereen voor alle collectiviteiten te accepteren. Gemeenten kunnen ook voor andere instrumenten kiezen.
In het verlengde van uw opmerking over een goed functionerend stelsel van collectiviteiten, attendeer ik u op de analyse van collectiviteiten in de zorgverzekeringswet die vorig jaar is gemaakt. De idee was dat zorginhoudelijke afspraken zouden leiden tot meer doelmatige zorg door de afspraken die de verzekeraar namens het collectief met zorgaanbieders maakt. Dit zou zich moeten vertalen in de korting. Uit de rapporten2 die aan uw Kamer zijn gestuurd blijkt dat er in de praktijk niet anders wordt ingekocht voor of vanwege collectiviteiten. Ook maken relatief weinig collectiviteiten zorginhoudelijke afspraken. Aangezien er wel erg veel collectiviteiten zijn en van relatief geringe omvang, ervaren veel mensen een woud aan polissen. Aan uw Kamer is toegezegd om te bezien in hoeverre dit instrument verbeterd kan worden. De NZa is gevraagd te adviseren hoe het begrip zorginhoudelijke afspraken beter geoperationaliseerd kan worden. Ook wordt gekeken of alternatieve maatregelen mogelijk zijn om meer uit collectiviteiten te halen dan thans het geval is. U wordt daar dit najaar over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook een maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid hebben? Deelt u de mening dat zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moet zijn? Vindt u dat Zilveren Kruis hiermee de maatschappelijke taak die zorgverzekeraars hebben verloochent en de solidariteit binnen het zorgstelsel beschadigt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent het besluit van Zilveren Kruis voor de minima die gebruik maakten van de regeling? Zitten zij nu zonder verzekering of met een te dure verzekering? Hoe wordt dit voor hen opgelost?
Zoals in antwoord op uw eerste vraag is aangegeven laat Zilveren Kruis de contracten volgend jaar doorlopen. Wel zal de korting op de basisverzekering vervallen en de korting op de aanvullende verzekering worden verlaagd of vervallen, afhankelijk van de betalingsafspraken die de gemeente met Zilveren Kruis heeft gemaakt. De bijdrage van de gemeente voor de premie van de aanvullende verzekering staat hier los van.
Overigens geldt dat bij beëindiging van een collectiviteit niemand onverzekerd raakt. Zoals gezegd is iedere zorgverzekeraar via de Zorgverzekeringswet verplicht iedereen te accepteren en is beëindiging van de collectiviteit geen grondslag om de verzekering te beëindigen.
Bent u bereid contact op te nemen met Zilveren Kruis en deze verzekeraar te wijzen op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid en aan te dringen op continueren van de collectieve zorgverzekering voor minima? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer van het resultaat op de hoogte stellen?
VWS is in beginsel geen partij in de onderhandelingen tussen verzekeraars en gemeenten. Wel ben ik in gesprek gegaan met het Zilveren Kruis. Ik vind het belangrijk dat beide partijen hun overleg voortzetten – waarbij beide partijen uiteraard hun eigen afwegingen kunnen maken. Verzekerden moeten tijdig weten waar ze aan toe zijn en wat hun alternatieven zijn. Daarom stel ik op prijs dat Zilveren Kruis voor die gemeenten die (nog) geen alternatief hebben, de collectiviteit verlengt in 2018.
Containercongestie bij de binnenvaart |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zogenoemde containercongestie de binnenvaart lading gaat kosten?1
Ja.
Deelt u conclusies van ondernemingsvereniging Evofenedex dat sprake is van forse vertraging van de aan- en afvoer van containers bij de binnenvaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer zijn die congestieproblemen u bekend?
Zoals ik op 15 augustus 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2474) naar uw Kamer heb aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Jetten (D’66) ben ik op de hoogte van de congestie in de Rotterdamse haven. De wachttijden voor de containerbinnenvaart zijn in de zomerperiode door meerdere oorzaken opgelopen. Sommige oorzaken treden incidenteel op, andere zijn meer structureel van aard en spelen ook in andere zeehavens. Of er sprake is van forse vertraging kan ik niet goed beoordelen. Op piekmomenten zal dat vermoedelijk het geval zijn (zie antwoord vraag 3). De problemen zijn bij mij bekend. De EBU heeft de problematiek bij brief d.d. 10-7-2017 gemeld en eerder hebben de brancheorganisaties dat ook al mondeling gedaan. Daarnaast is in de pers aandacht besteed aan de situatie.
Beschikt u over een analyse van het probleem? Is dat vooral gelegen in havenlogistiek en de ketensamenwerking, of wordt de congestie veroorzaakt door het aanbod van zeerederijen die steeds groter wordt en zelden op tijd aankomt? Waar zit exact het knelpunt in uw visie?
In mijn beeld zijn er meerdere oorzaken, waarbij het ene probleem complexer is dan het andere. Het uitwisselen van logistieke informatie tussen ketenpartners is essentieel maar kan op gevoeligheden stuiten, zoals concurrentieoverwegingen. Mijn indruk is dat hier haperingen in het logistieke systeem door kunnen ontstaan. Daarnaast deelt de binnenvaart veel van de kades en overslagfaciliteiten met de zeevaart. Andere modaliteiten zoals het weg- en spoorvervoer hebben eigen specifieke en toepassingsgerichte faciliteiten. In tegenstelling tot de zeerederijen heeft de binnenvaart voor afhandeling van containers geen directe commerciële relatie met de containerterminals of de havenbeheerder. Verder hebben de nieuwe vaarschema’s van de allianties in de zeescheepvaart ertoe geleid dat de terminals onverwachte uitschieters te verwerken kregen, met daar bovenop moeizame omstandigheden voor de afhandeling van containers door een zomerstorm en de cyber aanval op APM Terminals van eind juni. Een andere oorzaak van congestie is dat containerschepen steeds groter worden en er bij piekmomenten zeer veel containers op de kades worden gezet. In de haven zijn al maatregelen genomen zoals het invoeren van minimum «call sizes» voor de binnenvaart en het gebruik van een extra terminal als overloop. Duidelijk is dat de logistieke druk voor de afvoer van containers naar de eindbestemming op piekmomenten erg hoog is, terwijl de binnenvaartsector uit veel zelfstandige ondernemingen bestaat met wie afzonderlijke contracten worden gesloten. Binnenvaartschepen doen daarbij vaak meerdere terminals in de haven aan en vertragingen krijgen daardoor een versterkend effect. Dat alles maakt afstemming in de multimodale vervoersketen complex, met oplopende wachttijden voor de binnenvaart tot gevolg.
Wat vindt u van de conclusie van Evofenedex dat 70% van de betrokken Rotterdamse bedrijven overweegt hun goederen voortaan weer met een truck te laten vervoeren? Welke economische schade voor Nederland zou dit met zich meebrengen en wat is de schade voor de binnenvaart? Wanneer heeft u hierover contact gehad met het havenbedrijf? En wat is uit dat overleg gekomen?
Het is aan bedrijven zelf om te bepalen hoe zij hun goederen vervoeren, maar ik zou het vanuit maatschappelijk oogpunt teleurstellend vinden als bedrijven overwegen om meer over de weg te gaan vervoeren. We zetten als maatschappij juist in op een belangrijk aandeel van vervoer over water. Enerzijds doen we dat vanuit het perspectief van duurzaamheid, anderzijds om de druk op het gebruik van de weg te ontlasten. En op de vaarwegen is nog voldoende capaciteit naar het achterland aanwezig, dus laten we daar vooral gebruik van maken. Natuurlijk besef ik dat niet elk type goederen hiervoor in aanmerking komt, maar het zou nadelig zijn voor Nederland als het aandeel van de binnenvaart terug zou lopen als gevolg van containercongestie in de Rotterdamse haven. Met het Havenbedrijf Rotterdam (hierna: HbR) ben ik hierover in contact geweest en ook zij hebben vervoer over water hoog in het vaandel staan. Bij de uitgifte van haventerrein op de Maasvlakte 2 heeft het HbR de modal shift prestaties ook contractueel laten vastleggen met de bedrijven die zich daar wilden vestigen. Het Havenbedrijf benadrukt dat de vervoersprestaties over water niet achteruit mogen gaan maar verder gestimuleerd moeten worden. HbR pakt daar samen met alle stakeholders de regierol voor op en heeft toegezegd mij op de hoogte te houden van de vorderingen. HbR gaat ook onderzoek doen naar de containerbinnenvaart keten en met HbR ben ik in overleg over een (kleine) financiële ondersteuning.
Kunt u aangeven wat uw concrete voornemens zijn om de logistieke problemen in de overslag van zee- naar binnenvaart in Rotterdam op te lossen?
De brancheorganisaties CBRB, LINC en ledengroep containeroperators hebben de problematiek aan mij kenbaar gemaakt en oplossingsrichtingen voorgesteld. Bij HbR heb ik om aandacht gevraagd voor de congestie bij de containerterminals die binnenvaartschippers ervaren in de Rotterdamse haven. HbR heeft aangegeven intensief bezig te zijn met alle betrokken partijen om maatregelen te treffen waarmee verbetering kan worden bereikt. Op 8 september 2017 heeft HbR een rondetafel overleg georganiseerd met alle belanghebbenden zoals verladers, binnenvaart en containerterminals, dat onder voorzitterschap van de CEO van HbR heeft plaatsgevonden. HbR heeft in het overleg aangekondigd € 3 miljoen beschikbaar te stellen om plannen uit te werken om vertragingen bij de containeroverslag op binnenvaartschepen tegen te gaan. De komende maanden zullen de betrokken partijen de plannen uitwerken en beoordelen. In november vindt vervolgoverleg plaats. Als partijen er behoefte aan hebben ben ik bereid om mee te denken. De voortgang naar de gewenste resultaten houd ik vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten.
De voorgenomen ontruiming van twee Palestijnse dorpen |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de brief van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem waarin wordt gesteld dat het voornemen om twee Palestijnse dorpen op de Westelijke Jordaanoever, Susiya en Khan al-Ahmar, te ontruimen een oorlogsmisdaad is?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Israël voornemens is om deze twee Palestijnse dorpen te ontruimen?
Ja. Susiya staat al een geruime tijd onder dreiging van sloop. In 2013 ontving het lokale bestuur een bericht van de Israëlische autoriteiten dat het dorp volledig ontruimd zou worden. Khan al-Ahmar ontving dit jaar eenzelfde bericht. Susiya staat als Palestijnse gemeenschap ten zuiden van Hebron onder druk door de groeiende nederzettingen in dat gebied. Hetzelfde geldt voor Khan al-Ahmar, vlakbij de nederzetting Ma’aleh Adumim. Het Israëlisch kabinet heeft het Israëlisch Hooggerechtshof om toestemming gevraagd om beide dorpen te mogen ontruimen. Het hooggerechtshof heeft nog geen uitspraken gedaan over de zaken.
Deelt u de analyse van B’Tselem dat ontruiming van beide dorpen een oorlogsmisdaad zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de plannen van de Israëlische regering om spoedig tot ontruiming van Susiya en Khan al-Ahmar over te gaan. Op basis van het bezettingsrecht heeft Israël als bezettende mogendheid specifieke verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied niet toegestaan. Tevens is het Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval. Het kabinet roept Israël op tot strikte naleving van deze verplichtingen.
De EU heeft zich in Raadsconclusies, verklaringen en bilaterale contacten krachtig uitgesproken tegen de Israëlische plannen voor gedwongen verplaatsing. De EU roept Israël hierin op het slopen van Palestijnse eigendommen in Susiya en andere Palestijnse dorpen te staken. Samen met andere partners ondersteunt Nederland organisaties die de bewoners van Susiya bijstaan, onder meer in de rechtszaken die gevoerd worden om hen te betrekken bij de ruimtelijke ordening en planning, maar ook bij het voorzien in hun dagelijkse levensonderhoud. Via diplomatieke en politieke contacten blijft het kabinet – zowel bilateraal als via de EU – er bij Israël op aandringen dat wordt afgezien van de plannen tot ontruiming en dat de rechten van Palestijnse gemeenschappen in bezet gebied worden gewaarborgd.
Bent u bereid met spoed contact op te nemen met uw Israëlische collega’s om erop aan te dringen dat afgezien wordt van dit voornemen tot ontruiming? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat orkaan Irma is de zwaarste orkaan is die de Bovenwindse Eilanden ooit heeft getroffen |
|
Tunahan Kuzu , Selçuk Öztürk |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Irma zwaarste orkaan ooit op Bovenwindse Eilanden»?1
Ja.
Kunt u een (getalsmatige) analyse geven van de (menselijke en materiële) schade die is geleden op de eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius als gevolg van de orkaan?
De schade op Sint-Maarten als gevolg van Orkaan Irma is enorm. Naast de materiële schade zijn er op Sint Maarten, voor zover bekend, vier doden gevallen en in de hele regio, inclusief Saba en Sint-Eustatius, zijn tientallen mensen gewond geraakt. Het is nog niet mogelijk om een getalsmatige analyse te geven van de materiële schade die is geleden op de eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius. Momenteel zijn er teams, zowel nationaal als internationaal, ter plaatse om een assessment te maken van de materiële schade. Duidelijk is dat nagenoeg de gehele bevolking in meer of mindere mate schade aan private eigendommen heeft.
Op welke wijze biedt de Nederlandse regering ondersteuning aan de getroffen gebieden? Kunt u aangeven of de geboden ondersteuning, zowel vanuit uw optiek als vanuit de optiek van de eilandbewoners, voldoet?
Zie voor de beantwoording van deze vraag mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 18 september 2017 (Kamerstuk 34 773, nr. 2).
Op welke wijze gaat de Nederlandse overheid de wederopbouw van de gebouwen en de infrastructuur op de eilanden ondersteunen en hoeveel middelen maakt de regering hiervoor vrij?
Het is nu nog te vroeg om aan te geven op welke wijze de Nederlandse overheid de wederopbouw van de gebouwen en de infrastructuur op de eilanden gaat ondersteunen en hoeveel middelen de regering hiervoor vrijmaakt. Vooralsnog ligt de focus vooral op noodhulp en het weer op gang krijgen van de vitale infrastructuur. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren wanneer hier meer duidelijkheid over is.
Waren de lokale overheden en de Nederlandse overheid goed genoeg voorbereid op de orkaan?
In Sint Maarten en door de overige landen binnen het Koninkrijk zijn voorbereidingen getroffen om de eilanden bij te staan, schade te beperken en mogelijke gevolgen het hoofd te bieden. Al vóór de passage van de orkaan was militaire bijstand vanuit de eilanden aangevraagd en door Nederland toegezegd. Vanuit Curaçao en Aruba waren reeds voor de orkaan bijna 100 Nederlandse militairen naar Sint Maarten, 13 naar Sint Eustatius en 13 naar Saba gestuurd en zijn voorbereidingen getroffen om zo snel mogelijk na de passage van Irma extra militairen die kant op te kunnen sturen. Twee schepen van de Marine zijn vanaf Curaçao en Aruba vertrokken om na het passeren van Irma meteen extra militairen en hulpgoederen af te leveren. Er worden ieder jaar op de Caribische eilanden van het Koninkrijk zogenoemde «hurricane excercises» uitgevoerd, onder leiding van het Ministerie van Defensie. Echter, een orkaan van deze omvang heeft zich niet eerder of zelden in deze mate voor gedaan.
Bent u bereid om deze vragen, gezien de ernst van het natuurgeweld, met grote urgentie te beantwoorden?
Ja.
De vermindering van het aantal zetels in het Europees Parlement na Brexit |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent U bekend met het artikel «Krijgen we meer Europarlementariërs na Brexit»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogtye dat de Tweede Kamer op 29 april 2017 een motie heeft aangenomen, die de regering verzoekt zich binnen de Europese Raad hard te maken voor een vermindering van het aantal zetels van het Europees parlement, met de 73 Britse zetels, na de Brexit.2 Heeft u dit standpunt al kenbaar gemaakt in Brussel? Zo nee, waarom niet en wanneer bent u voornemens dat te gaan doen? Hebben andere landen hun positie al bekend gemaakt?
Het kabinet is van de motie op de hoogte. Het Nederlandse standpunt is in Raadsverband bij herhaling en op verschillende niveaus uitgedragen. Tijdens de werklunch van de Raad Algemene Zaken op 25 september, waar institutionele aspecten van het Europees Parlement aan de orde kwamen, heeft Nederland bepleit het zetelaantal van het Europees Parlement na Brexit met 73 zetels van het VK te verminderen. Slechts een klein aantal lidstaten deelde de Nederlandse positie ten aanzien van de vermindering van de omvang van het EP als gevolg van de uittreding van het VK. Het principe dat met het vertrek van het VK ook de omvang van de begroting daalt, en dat daardoor ook de omvang van het EP zich dient te beperken, kan daarentegen op brede steun bij lidstaten rekenen. Ten aanzien van de door u gevraagde brief verwijs ik u naar het verslag van de Raad Algemene Zaken van 25 september 2017 (zie Kamerstuk 21501–02, nr. 1776).
Kunt u de op 29 april 2017 gevraagde brief over de uitvoering van deze aangenomen motie vóór de plenaire behandeling van de Europese Top van 19 en 20 oktober 2017 aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van twee Europarlementariërs, zoals genoemd in het artikel, over de zetelverdeling van het Europees parlement na het vertrek van de Britten?
Op 11 september 2017 heeft het Europees Parlement gesproken over een voorstel voor de zetelverdeling van het Europees Parlement. Het betreft echter niet het definitieve voorstel voor de zetelverdeling van het Europees Parlement aan de Raad. Het kabinet wacht het definitieve voorstel voor de zetelverdeling van het Europees Parlement af en zal zijn standpunt daarop te zijner tijd bepalen. De positie van het kabinet en uw Kamer zijn bij de betrokken Europese instellingen bekend.
Deelt u de mening dat er in het voorstel gegoocheld wordt met zetels en dat de twee Europarlementariërs een vergroting van het Europees parlement na Brexit verkopen als een inkrimping?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat uitbreiding van de Europese Unie (EU) volstrekt onwenselijk is en dat er op geen enkele manier vooruit moet worden gelopen op de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU?
Uitbreiding van de EU en de kwestie van de zetelverdeling van het Europees Parlement bij uitbreiding zijn thans niet aan de orde.
Bent u voornemens Brussel duidelijk te maken dat er na Brexit gewoon 73 zetels minder in de plenaire zaal van het Europees parlement moeten staan?
Zie antwoord vraag 2 en 3.
Het onderzoek van RTL nieuws dat ouders hun keuze voor een school zouden laten afhangen van de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van RTL Nieuws naar de vrijwillige ouderbijdrage op middelbare scholen? Zo ja, wat vindt u van de uitkomsten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek van RTL Nieuws. De uitkomsten van het onderzoek van RTL Nieuws sluiten aan bij de resultaten van het onderzoek dat periodiek wordt uitgevoerd om de ontwikkeling van de schoolkosten voor ouders te monitoren.2 Ook uit de schoolkostenmonitor blijkt dat er verschillen bestaan tussen de bedragen die scholen aan ouders vragen voor de vrijwillige ouderbijdrage. De bedragen verschillen per school, maar ook binnen de school verschillen de bedragen per leerjaar en per schoolsoort. Een nieuw element in het onderzoek van RTL Nieuws is het verband tussen de ouderbijdrage en het inkomen van ouders. Op welke manier de hoogte van de ouderbijdrage tot stand is gekomen, doet niets af van het feit dat het om een vrijwillige bijdrage gaat.
Deelt u de mening dat verschillen tussen de vrijwillige ouderbijdrages geen probleem hoeven te zijn zolang scholen duidelijk aan ouders communiceren dat de vrijwillige ouderbijdrage ook echt vrijwillig is en ouders het gesprek kunnen aangaan over de hoogte van het bedrag?
Ja.
Heeft u inzicht in de mate waarin scholen helder communiceren dat de vrijwillige ouderbijdrage vrijwillig is? Hoeveel scholen doen dit niet op de juiste wijze en hoe vaak heeft de Inspectie hier al op moeten ingrijpen? Kunt u dit inzicht aan de Kamer verstrekken? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Bij de beantwoording van vraag 1 verwees ik al naar het periodieke onderzoek dat wordt uitgevoerd om de ontwikkeling van de schoolkosten voor ouders met leerlingen in het vo te monitoren. Hierin wordt ook gemeten in hoeverre ouders geïnformeerd worden over de schoolkosten en hun tevredenheid hierover. Uit deze monitor blijkt dat alle onderzochte scholen ouders informeren over de schoolkosten. Dit gebeurt niet alleen via de schoolgids, maar ook via de websites van de school, de nieuwsbrief, tijdens ouderavonden en via de medezeggenschapsraad.
Ik beschik niet over exacte gegevens hoeveel scholen onvoldoende helder of zelfs onjuist communiceren over de vrijwillige ouderbijdrage. De inspectie heeft de afgelopen vijf jaar 126 signalen over de ouderbijdrage ontvangen. De inspectie heeft deze signalen afgehandeld binnen het reguliere toezicht dat zij op de scholen heeft. In geen van de gevallen heeft dit geleid tot een sanctie. In 2018 is handhaving van de vrijwilligheid van de ouderbijdrage één van de thematische activiteiten bij de inspectie. Dit betekent dat zij hier extra aandacht aan geeft.
Kunt u aangeven of scholen ouders in voldoende mate in staat stellen het gesprek aan te gaan over de hoogte van de bijdrage? Is het in de regel een onderwerp dat wordt besproken in de medezeggenschapsraad? Kunt u dit inzicht aan de Kamer verstrekken? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Scholen hebben een plicht om de medezeggenschap binnen de onderwijsorganisatie goed te regelen. De oudergeleding binnen de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht op de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage. Tevens heeft de MR ook de belangrijke taak om er op toe te zien dat de totale kosten voor ouders beheersbaar blijven. De oudergeleding heeft instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid. Het wel of niet, geheel of gedeeltelijk, betalen van de ouderbijdrage is een afweging die iedere ouder voor zichzelf kan maken. Ouders kunnen hierover in gesprek gaan met de schoolleiding. Ik heb geen signalen ontvangen dat ouders niet in staat worden gesteld om het gesprek met de school aan te gaan over de schoolkosten.
Is het waar dat de vrijwillige ouderbijdrage niet gebruikt mag worden voor de kerntaken van het onderwijs, maar bedoeld is voor extra activiteiten? In hoeverre houden scholen zich hieraan en hoe houdt de Inspectie daar toezicht op?
Ja. De vrijwillige ouderbijdrage is inderdaad bedoeld voor extra activiteiten als excursies, sportdag, buitenlandreizen of kerstviering. Als de extra activiteiten buiten het voor de leerlingen voorgeschreven onderwijsprogramma vallen, kunnen ouders kiezen of hun kind hier wel of niet aan deelneemt.
De inspectie heeft geen algemene gegevens over hoe scholen zich houden aan de regels die gelden voor de vrijwillige ouderbijdrage. Als de inspectie signalen krijgt dat een school zich niet aan de regels houdt, spreekt zij de school daarop aan.
Het bericht ‘Onrust in je hoofd en geen plek waar je hulp kunt krijgen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onrust in je hoofd en geen plek waar je hulp kunt krijgen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het aantal opnameplekken de afgelopen jaren is afgebouwd, en hoe dit zich verhoudt tot de ontwikkeling in het gebruik van ambulante zorg?
Ik informeer uw Kamer met de Monitor Ambulantisering en hervorming van de langdurige ggz (hierna: Monitor Ambulantisering) jaarlijks over de afbouw van de klinische capaciteit en de ontwikkelingen en opbouw van de ambulante zorg. Deze Monitor Ambulantisering heb ik u op 14 december 2016 aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr. 337). Uit de Monitor Ambulantisering bleek dat de afbouw van de klinische capaciteit doorzet en een verschuiving heeft plaatsgevonden van behandeling van de specialistische ggz naar de basis ggz. Ook kwam naar voren dat het totaal aantal cliënten dat ambulante basis ggz of ambulante specialistische ggz ontvangt afneemt en binnen de ambulante specialistische ggz het aantal intensievere trajecten (licht) daalt.
Kanttekening bij deze uitkomsten is wel dat er een grote toename te zien is bij de inzet van de praktijkondersteuner huisartsenzorg ggz (poh-ggz). Uit de Monitor generalistische basis-ggz (Kamerstuk 25 424, nr. 358) blijkt dat in 2015 relatief gezien negen keer zoveel patiënten met psychische problemen en symptomen de poh-ggz raadplegen dan in 2011. De poh-ggz is echter niet meegenomen in de uitkomsten van de Monitor Ambulantisering.
Het beeld dat de Monitor Ambulantisering schetst, stemt mij niettemin ontevreden. De opbouw van de ambulante zorg en ondersteuning moet worden versneld en geïntensiveerd en de ondersteuning vanuit het sociaal domein moet naar een hoger plan worden getild. Ik heb dan ook nadere afspraken hierover gemaakt met zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de Aanpak wachttijden ggz die ertoe moeten leiden dat zorgverzekeraars goede plannen van ggz-aanbieders zullen financieren.
Heeft daarmee in uw ogen de beoogde verschuiving van het beroep op opnameplekken naar ambulante zorg plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het geschetste beeld in het bericht dat mensen met een ernstige psychische aandoening met een acute zorgvraag nul op het rekest krijgen wanneer zij om hulp vragen?
Met mijn brief van 19 september jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 860) heb ik aangegeven dat voor mij voorop staat dat de patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ik verwacht dat zorgverzekeraars en aanbieders hun
verantwoordelijkheid nemen om in het belang van de patiënt te handelen. De NZa heeft mij laten weten specifiek toezicht te houden op de ggz en de komende periode bovenop de gemaakte afspraken te zitten en zodra instellingen of verzekeraars zich niet aan de afspraken houden, alle partijen aan de tafel te roepen om hieraan een einde te maken. Zo nodig zal de NZa handhavend optreden.
Hoe zijn voorzieningen voor acute geestelijke gezondheidszorg (ggz) nu geregeld?
De acute ggz wordt verleend door een dertigtal crisisdiensten die heel Nederland bestrijken en zich in het bijzonder richten op het beoordelen en zo nodig stabiliseren van mensen die verwezen zijn naar, of gemeld zijn bij de crisisdienst. Voor een goed overzicht en inzicht van deze deelsector, verwijs ik u naar het rapport van het bureau SiRM. Dit rapport heb ik bij brief van 25 februari 2015 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr. 265).
Ik heb uw vraag naar inzicht in vraag en aanbod van acute ggz opgevat als een vraag in hoeverre vraag en aanbod op elkaar aansluiten en of zich hier wachttijden voordoen. De NZa heeft op mijn verzoek in 20152 onderzoek gedaan naar de wachttijden in de acute ggz. De uitkomst van dit onderzoek was dat de wachttijd die er is om beoordeeld te worden door de crisisdienst, voornamelijk veroorzaakt wordt door reistijd en soms door een samenloop van meerdere aanvragen tegelijk. Uit het onderzoek bleek verder dat er wél wachttijden zijn om cliënten na de crisisbeoordeling/opvang door te verwijzen naar de gespecialiseerde ggz voor een vervolgbehandeling. Het probleem zit dus niet zozeer in de wachttijd voor de crisiszorg zelf, als wel in de wachttijd voor het vervolgtraject in de gespecialiseerde ggz ná de crisisopvang.
De problematiek in de acute ggz om mensen die dit nodig hebben snel te beoordelen en zo nodig snel in zorg te krijgen, komt daarmee niet voort uit onvoldoende beschikbaarheid van de acute ggz.
Het is wel van groot belang dat de samenwerking tussen de ketenpartners in de acute ggz verbeterd wordt en de organisatie en inrichting verbeterd wordt.
Partijen hebben met elkaar begin dit jaar de generieke module acute psychiatrie vastgesteld die een groot aantal knelpunten in de acute ggz aanpakt. Een groot aantal crisisdiensten is inmiddels in de praktijk aan de slag met deze verbeteringen.
Voldoende aanbod van acute ggz is geborgd via de Zorgverzekeringswet: de zorgverzekeraar heeft een zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg tijdig en binnen redelijke afstand voor zijn verzekerden beschikbaar is. De Nederlandse Zorgautoriteit ziet toe op de naleving van deze zorgplicht.
Is er inzicht in vraag en aanbod de afgelopen jaren? Zo ja, kunt u dat verstrekken?
Zie antwoord vraag 5.
Waar wordt de in het artikel beschreven «intensive home treatment» ingezet? In hoeverre wordt deze gefinancierd?
Intensive home treatment is een vorm van zorg die gefinancierd wordt op basis van de aanspraken die voorvloeien uit de Zorgverzekeringswet. Deze vorm van zorg wordt ingezet bij die mensen die intensievere zorg nodig hebben in hun eigen omgeving. Een dergelijke vorm van zorg kan aangewezen zijn na (langdurige) opname in een ggz-instelling of juist in het geval een verdergaande escalatie (met uiteindelijk opname) te voorkomen.
Deelt u de zorgen dat er mensen met een acute zorgvraag zijn die tussen wal en schip vallen doordat er niet voldoende acute psychiatrische hulpverlening beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Is het voldoende aanbod voor acute geestelijke gezondheidszorg in de wet gewaarborgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dit nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘reclameborden op Amsterdam CS weten wanneer en hoelang jij kijkt’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reclameborden op A’dam CS weten wanneer en hoelang jij kijkt»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de aanwezigheid van camera’s in reclameborden op Nederlandse stations?
Wij zijn op de hoogte van deze reclameborden en de daarin aanwezige camera’s, nadat wij daarover lazen in de media.
Op hoeveel stations zijn er reclameborden aanwezig met camera’s?
Op 27 september stonden er op 6 van de ca. 400 stations in Nederland reclameborden met camera’s, namelijk Amsterdam Centraal, Den Haag, Eindhoven, Amersfoort, Delft en Rotterdam Centraal. De reclameborden op Amsterdam Centraal zijn gefaseerd aangebracht sinds medio 2015, op de overige 5 stations zijn de reclameborden zeer recent geplaatst. Ook de komende tijd worden nieuwe reclamebroden geplaatst of vervangen.
De afgelopen weken heeft NS naar aanleiding van de gestelde vragen en publiciteit met de exploitant Exterion Media gesproken. Naar aanleiding van het gesprek is besloten om de camera’s en achterliggende software op de borden uit te zetten, ondanks het feit dat het volgens Exterion Media binnen alle geldende wet- en regelgeving valt. Dus op dit moment zijn er geen camera’s van Exterion Media actief op de stations in Nederland.
Staan reclameborden met camera’s alleen op stations of ook op andere plekken in de openbare ruimte?
Het is ons niet bekend hoeveel reclameborden met camera’s buiten stations staan. Reclameborden staan overal in Nederland en het is dus aannemelijk dat ook op andere plaatsen in de openbare ruimte er reclameborden met camera’
Wordt het beeldmateriaal gemaakt met camera’s in reclameborden opgeslagen? Zo ja, waar, door wie en voor hoe lang? Zijn er naast beeldmateriaal ook andere gegevens die worden gegenereerd door deze reclameborden? Wordt het beeldmateriaal, of andere gegenereerde data, gedeeld met derden?
Volgens de informatie die Exterion Media aan NS heeft verstrekt, wordt er geen beeldmateriaal opgeslagen. De camera’s worden alleen bestuurd door software waarmee statistische gegevens worden gegenereerd. Het gaat om volledig anonieme tellingen die op geen enkele wijze tot geïdentificeerde of identificeerbare individuen herleid kunnen worden, conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
De gegenereerde statistische gegevens zijn volgens Exterion Media tot op heden incidenteel met adverteerders gedeeld op campagne-niveau, dat wil zeggen voor specifieke reclamecampagnes. Daarnaast zijn dit soort statistische gegevens een enkele keer door Exterion Media aan NS op locatieniveau gepresenteerd.
Voor welke doeleinden wordt het beeldmateriaal of andere gegenereerde data gebruikt?
Volgens opgave van Exterion Media aan NS is er geen sprake van beeldmateriaal, maar van statische gegevens en worden deze gegevens op dit moment incidenteel gebruikt op campagne-niveau. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor doelgroep-programmering van de reclameborden gedurende de dag (zowel commercieel, als niet-commercieel). Tenslotte worden de gegevens gebruikt voor verfijning en validatie van de gegevens van «buiten reclame onderzoek», een onderzoek van adverteerders, mediabureaus en exploitanten naar het bereik van reclame die wordt aangeboden met behulp van reclameborden.
Maakt alleen Exterion gebruik van reclameborden met camera’s of gaat het om meerdere bedrijven?
Zoals weergegeven in het antwoord op vraag 4, hebben wij alleen informatie over reclameborden met camera’s op de stations die NS beheert. Naast Exterion Media is ook Ngage Media op de stations actief met digitale media. Zij beheert en exploiteert groot formaat digitale schermen (Digital Walls en Calamiteiten schermen) en kleinere schermen op de perrons (RailTV). Volgens Ngage hebben zij vanaf mei 2017 de mogelijkheid om met camera’s op de schermen een interactieve toepassing te laten zien, dat noemen ze «Augmented Reality». Op het scherm worden de mensen die voor de camera staan vertoond in een andere (virtuele) wereld. Deze functie is alleen getest en voor niet commerciële doeleinden ingezet. Er zijn twee schermen die dit kunnen, één scherm op Amsterdam Centraal en één scherm op Amsterdam Bijlmer Arena.
Is het plaatsen van dergelijke camera’s in reclameborden in lijn met de privacywetgeving?
Volgens Exterion Media valt de toepassing binnen alle geldende wet- en regelgeving. Naar aanleiding van de publiciteit is besloten om de toepassing op de borden uit te zetten. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven dat zij vragen stellen over wat hier aan de hand is. Uit de berichtgeving in de media is namelijk nog niet duidelijk wat er precies wordt gedetecteerd en of er persoonsgegevens worden verwerkt. Mogelijk stelt de Autoriteit Persoonsgegevens naar aanleiding van de antwoorden op die vragen een onderzoek in.
Vindt u het plaatsen van reclameborden met camera’s in de openbare ruimte een wenselijke ontwikkeling?
De recente ontwikkelingen rondom CETA |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat België het Europees Hof van Justitie om advies zal vragen over de vraag of het vrijhandelsverdrag tussen de Europese Unie (EU) en Canada (CETA-verdrag), en met name het geschillenmechanisme dat het verdrag bevat (Investment Court System (ICS)), verenigbaar is met Europese verdragen, inclusief de grondrechten?1
Ja.
Welke gevolgen heeft deze stap voor de voorlopige inwerkingtreding en de ratificatie van het CETA-verdrag?
Deze adviesaanvraag heeft geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA. De bepalingen waarover België het EU-Hof om advies vraagt (het Investment Court System) zijn uitgesloten van de voorlopige toepassing. Deze bepalingen kunnen pas in werking treden als het gehele akkoord in werking treedt. Daartoe dienen alle betrokken partijen (de EU, de EU-lidstaten en Canada) CETA eerst te ratificeren. De EU-lidstaten kunnen hun nationale goedkeuringsprocedures voortzetten, terwijl de adviesprocedure bij het EU-hof loopt.
Bent u bereid om de aanvraag van België officieel te steunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende vragen wilt u stellen?
België heeft het EU-Hof om advies gevraagd op grond van artikel 218, lid 11, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Volgens deze bepaling kan een lidstaat, het Europees parlement, de Raad of de Commissie het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de Verdragen. Dit vereist niet de steun van andere EU-lidstaten of instellingen. Het is binnen deze procedure ook niet mogelijk om aanvullende vragen te stellen.
Mocht blijken dat ICS niet verenigbaar is met de Europese verdragen, betekent dit dan dat de voorlopige inwerkingtreding van CETA-verdrag beëindigd wordt en het verdrag van tafel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze adviesaanvraag heeft geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA, aangezien het Investment Court System niet onder de voorlopige toepassing valt. Indien het EU-Hof van oordeel is dat het Investment Court System in CETA onverenigbaar is met de EU-verdragen, dan betekent dat dat CETA niet in werking kan treden, tenzij het akkoord op dit onderdeel gewijzigd wordt.
Wanneer vindt de «planned signing summit» van CETA-verdrag plaats?2
CETA is ondertekend op 30 oktober 2016 door Canada, de EU en de EU-lidstaten.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ook Polen bezwaar maakt tegen ICS en daarmee een deel van het CETA-verdrag dreigt te blokkeren?3
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Financial Times d.d. 6 september 2017 en ben bekend met enkele van de Poolse bezwaren tegen het Investment Court System. Ik ben ook bekend met het feit dat Polen heeft ingestemd met de ondertekening van CETA door de EU en het akkoord zelf heeft ondertekend. Ik ga ervan uit dat Polen nog steeds achter zijn handtekening staat.
Welke gevolgen heeft deze stellingname voor de voorlopige inwerkingtreding en de ratificatie van het CETA-verdrag?
De stellingname van Polen heeft geen directe gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA. De afspraken over het Investment Court System worden overigens ook niet voorlopig toegepast. Deze afspraken kunnen pas van kracht worden nadat Canada, de EU en alle EU-lidstaten CETA hebben geratificeerd. Als Polen besluit CETA niet te ratificeren, kan het akkoord niet in werking treden. Een gemengd akkoord als CETA treedt namelijk pas in werking als het door alle verdragspartijen is geratificeerd (zie hiervoor ook artikel 30.7, tweede lid van CETA). De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval hierover een beslissing moeten nemen.
Hoe oordeelt u over het voorstel van Polen om het ICS-panel om te vormen tot een model waarbij er 28 rechters uit de huidige lidstaten deelnemen?4
Voor het kabinet zijn kwaliteitseisen aan de rechters doorslaggevend en niet hun nationaliteit. Ook bij veel internationale gerechtshoven is het gebruikelijk dat er niet een rechter uit elke verdragspartij wordt benoemd. Ik heb daarom twijfels bij het voorstel van Polen om één rechter uit elke EU-lidstaat te benoemen in het Tribunaal. Het voorstel betekent dat er 28 rechters met de nationaliteit van een EU-lidstaat moeten worden benoemd. Daarnaast moet Canada nog rechters voordragen. Het aantal rechters en de daarmee gepaard gaande kosten staan daarmee niet in verhouding tot het aantal te verwachten zaken.
Kunt u het volgende bevestigen: «Should Warsaw really take the step of refusing to ratify Ceta, it would hold up the full legal entry into force of the deal and, notably, the establishment of the investor court itself»?5
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat zowel Canada als de EU een zeer goed ontwikkelde rechtsstaat hebben en dat het ICS derhalve overbodig is? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het afsluiten van een handels- en investeringsakkoord met een gelijkgezind land als Canada heeft de mogelijkheid geboden om het systeem voor investeringsbescherming grondig te moderniseren. Canada en de EU en haar lidstaten hebben het verouderde Investor State Dispute Settlement (ISDS) hervormd tot het nieuwe Investment Court System met onder andere onafhankelijke rechters, transparante procedures, duidelijke waarborgen voor de beleidsvrijheid van overheden, afgebakende standaarden van investeringsbescherming en het voorkomen van misbruik van arbitrage. Ook is afgesproken nauw samen te werken in het opzetten van een multilateraal investeringshof. Hiermee zetten Canada en de EU en haar lidstaten de toon voor de toekomst en maken gebruik van de kans om het mondiale systeem voor de beslechting van investeringsgeschillen te hervormen.
Erkent u dat ICS een ondermijning van de 28 nationale rechtsstaten van de EU impliceert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, artikel 8.31 van CETA bepaalt dat het Tribunaal enkel uitspraken kan doen op basis van CETA of op basis van andere regels en beginselen van internationaal recht die toepasselijk zijn tussen Canada, enerzijds, en de EU en haar lidstaten, anderzijds. Het Tribunaal heeft niet de bevoegdheid om te toetsen of een maatregel in overeenstemming is met nationaal recht. Bovendien voorkomt het Investment Court System parallelle procedures: op grond van artikel 8.22 kan een investeerder enkel een claim over een vermeende schending van het verdrag bij het Tribunaal indienen, wanneer lopende procedures over eenzelfde schending bij een (inter)nationale rechtbank zijn ingetrokken en de investeerder zijn recht om een procedure bij een (inter)nationale rechtbank te starten, intrekt.
Acht u de ratificatie van CETA-verdrag, in het licht van de huidige ontwikkelingen, waarschijnlijk?
Ik ga ervan uit dat alle verdragspartijen achter hun handtekening staan.
Kunt u reageren op het bericht dat de Europese Commissie voornemens zou zijn om het EU-Australië verdrag en het EU-Nieuw-Zeeland verdrag middels de «fast track»-procedure te ratificeren?6
Het kabinet is voorstander van brede, diepgaande, duurzame en inclusieve handelsakkoorden. Het karakter van een EU-handelsakkoord (EU-only of gemengd) wordt bepaald door de inhoud van het akkoord en de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten. Die bevoegdheidsverdeling is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. In zijn advies ten aanzien van het EU-Singapore handelsakkoord heeft het EU-Hof vastgesteld dat het voorgenomen handelsakkoord tussen de EU en Singapore grotendeels onder de exclusieve bevoegdheid van de EU valt. De afspraken over indirecte investeringen en het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen buitenlandse investeerders en staten (het Investment Court System) vallen buiten de exclusieve EU-bevoegdheden.
Op 13 oktober komen de handelsministers van de EU-lidstaten informeel bijeen om van gedachten te wisselen over de gevolgen van de uitspraak van het EU-Hof inzake het EU-Singapore handelsakkoord. Daarbij komt ook het door Juncker gepresenteerde pakket aan handelsvoorstellen aan de orde. Nederland zal tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken de gedachtewisseling aanhoren om zo een standpunt te kunnen innemen bij de volgende formele Raad Buitenlandse Zaken Handel op 10 november 2017.
Erkent u dat de «fast track»-procedure een forse ondermijning van de soevereiniteit van de lidstaten impliceert? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om zich tegen de «fast track»-procedure inzake het EU-Australië verdrag en het EU-Nieuw-Zeeland verdrag te verzetten? Bent u breid om zich hier eveneens tegen te verzetten als het gaat om toekomstige handelsverdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
De Drentse gasopslag bij Steenbergen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook in Drenthe splijten de huizen»?1
Ja.
Kunt u, precies vanaf de afgifte van de eerste vergunning in het gasopslag gebied Norg, in een transparante tijdlijn zetten welke aanpassingen op welk moment in het gebied op basis van welke specifieke (gewijzigde) vergunning hebben plaatsgevonden? Kunt u tevens aangeven welke aanpassingen in de capaciteit op welk moment, en op welke wijze/methode hebben plaatsgevonden?
De tijdlijn van de vergunningverlening voor de opslag is als volgt:
Om in een gasveld gas te kunnen opslaan is niet alleen een goedgekeurd opslagplan nodig, maar ook een omgevingsvergunning voor de inrichting waarbinnen of het mijnbouwwerk waarmee de daadwerkelijke gasopslag en daarmee verband houdende werkzaamheden plaatsvinden (de zogenoemde installatie). In het kader van de omgevingsvergunning worden de bovengrondse gevolgen van de daadwerkelijke gasopslag op de locatie en de daaraan gerelateerde werkzaamheden voor natuur en milieu afgewogen.
Het betreft voor de gasopslag in Norg verschillende bouwvergunningen en vergunningen onder Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangevraagd en afgegeven op 30 oktober 2012 (vergunning nr. 490615), 21 februari 2013 (vergunning nr. 713597) en 29 maart 2013 (vergunning nr. 669867).
Op welke wijze zijn in/rond 2011 onderzoeken gedaan naar de effecten van de toename van de productie- en injectiecapaciteit, waarbij de toenmalige installatie is aangepast en naast twee bestaande compressoren van elk 39 megawatt een derde is aangebracht? Welke onderzoeken waren dat en in opdracht van wie zijn de onderzoeken uitgevoerd? Welk instituut heeft de onderzoeken uitgevoerd? Is om deze ingreep uit te kunnen voeren, gebruik gemaakt van een bestaande vergunning? Zo ja, welke vergunning was dat? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een bestaande vergunning aangepast? Zo ja, op welke wijze? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een geheel nieuwe vergunning afgegeven? Zijn er voor genoemde aanpassingen ander vergunningen aangepast, of nodig geweest? Zo ja, welke?
De aanpassingen die gedaan zijn aan de installatie vielen binnen hetgeen beschreven staat in artikel 2.1, lid 1 en artikel 3.10, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Ook zijn de aanpassing zodanig dat er geen nieuwe Milieu Effect Rapportage opgesteld hoefde te worden. Er is daarom door NAM een zogenoemde milieuneutrale milieuvergunning aangevraagd. Als onderdeel van deze aanvraag zijn verschillende studies uitgevoerd naar belasting van het milieu na de uitbreiding tijdens normaal bedrijf, zoals emissies naar de lucht, geluidscontour, veiligheid en transportbewegingen. De aanvraag voor een omgevingsvergunning en alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM. In het kader van de beoordeling van deze aanvraag zijn deze onderzoeken getoetst.
Voor de bouwwerkzaamheden zijn verschillende tijdelijke (water)vergunningen verleend. Zie ook het vergunningenoverzicht als gegeven in het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er in 2011 tevens vijf nieuwe putten zijn geboord (bovenop het toenmalige aantal van zes putten)? Zo ja, op welke wijze is deze ingreep vergund?
Er zijn in 2011 geen putten geboord in Norg.
Op welke wijze zijn in/rond 2014 onderzoeken gedaan naar de effecten van de uitbreiding van de gasopslag Norg, met de naam Norg+, gedaan? Waaruit heeft de uitbreiding Norg+ destijds bestaan? Welke vergunningen, of gedeelte(n) van vergunningen zijn daarbij aangepast en/of uitgebreid? Of is Norg+ destijds verwezenlijkt op basis van een bestaande vergunning?
De uitbreiding van de gasopslag in Norg bestond uit het boren van drie injectie/productieputten, het plaatsen van een additionele gasinjectiecompressor, het aanpassen en uitbreiden van de procesfaciliteiten en het installeren van een pijpleiding tussen het Groningenveld en de gasopslag. Alle mogelijke effecten van de uitbreiding van Norg zijn beschreven in de onder vraag 2 genoemde opslagplannen en omgevingsvergunningen.
Kan transparant en nauwkeurig worden aangegeven waarom de aanleg van een tweede pijplijn in 2014, die uitsluitend aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zou gaan toebehoren, noodzakelijk was?
Als onderdeel van het uitbreidingsproject heeft NAM een leiding tussen het Groningenveld en de gasopslag Norg aangelegd. Reden hiervoor is dat de transportcapaciteit van de bestaande Gasunie leiding onvoldoende was om de productiecapaciteit van de gasopslag na de uitbreiding af te voeren. De transportcapaciteit van de Gasunie leiding was ook onvoldoende om het gas aan te voeren om het volledige beoogde werkvolume na de uitbreiding te injecteren. Alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM.
Is de reden van de aanleg, namelijk het mogelijk niet kunnen voldoen aan de piekvraag naar aardgas door de bestaande Gasunieleiding tussen het Groningen gasveld en Friesland/Noord Holland, destijds onderzocht? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was de reden dat de NAM destijds minder afhankelijk wilde zijn van de bestaande leiding van de Gasunie?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er vervolgens in 2014 nog eens drie nieuwe putten zijn geboord, waarbij het werkvolume van 2,5 miljard naar 5 miljard kubieke meter gas toenam? Welke vergunningen zijn daartoe uitgebreid en/of aangepast? Waarom was de uitbreiding van dat werkvolume nodig?
In 2014 zijn 2 putten geboord met als doel de capaciteit van de gasopslag te vergroten van 3 miljard m3 naar 7 miljard m3. Voor deze boringen zijn meldingen in het kader van Besluit algemene regels milieu mijnbouw (BARMM-meldingen) gedaan. De vergroting van de capaciteit van de gasopslag Norg was nodig om te kunnen voldoen aan de veranderende capaciteitsvraag.
Heeft er sinds 2014 nog een uitbreiding van werkvolume of overslagcapaciteit plaatsgevonden? Zo ja, waarom en waar bestond deze uit?
Nee, er hebben sinds 2014 geen uitbreidingswerkzaamheden plaatsgevonden.
Bent u bereid het hele vergunningentraject rond de gasopslag Norg vanaf de afgifte van de oorspronkelijke vergunning onafhankelijk te laten toetsen en beoordelen? Zo ja, door wie en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de instemmingsbesluiten heb ik mij gebaseerd op de adviezen van mijn adviseurs Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), die telkens het opslagplan of een wijziging van het opslagplan onafhankelijke hebben beoordeeld. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken.
Welke andere gasopslagen zijn er in Nederland? Van wie zijn die gasopslagen? Staan die gasopslagen onderling met elkaar in verbinding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overige gasopslagen in Nederland zijn:
Alle gasopslagen zijn verbonden met het hogedrukleidingnetwerk van Gasunie. De gasopslagen Bergermeer en Grijpskerk zijn gevuld met hoogcalorisch aardgas. De gasopslagen EnergyStock, Norg en Alkmaar zijn gevuld met gas van zogeheten Groningengaskwaliteit.
Hoe hoog was de maximaal toegestane druk in compartiment 2 van Norg in 2014? Klopt het dat u in de zomer van 2015 heeft ingestemd met een voorstel van de NAM om de maximale toegestane druk te verruimen tot gemiddeld 347 bar? Wat was de reden voor deze instemming? Wanneer er sprake is van een gemiddelde van 347 bar, wat zijn in dat geval de minimale en maximale waarden bar?
De gemiddelde maximale reservoirdruk op basis van het opslagplan 2014 is 327 bar (wijzigingsbesluit van 26 juni 2014). In het wijzigingsbesluit van 6 augustus 2015 is de minimale en maximale gemiddelde reservoirdruk voor compartiment 2 gewijzigd (van 235 bar naar 225 bar en van 327 bar naar 347 bar) en is ten aanzien van de injectie van gas bepaald dat de toegepaste maximale injectiedruk op reservoirniveau daarbij een waarde van 360 bar niet mag overschrijden. Ik heb ingestemd met deze wijziging van het opslagplan op basis van de adviezen van SodM en Tcbb over het seismisch risico. Uit de adviezen van 2017 blijkt dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat. De instemming is bedoeld om de uitbreiding naar een werkgasvolume van 7 miljard Nm3 mogelijk te maken.
Kunt u vanaf 1990 in chronologische volgorde aangeven welke aanpassingen er hebben plaatsgevonden in opslagcapaciteit met bijbehorende minimale, maximale en gemiddelde druk, minimale, maximale en gemiddelde werkvolumes in kubieke meters, en datzelfde voor in- en uitvoervolumes? Zo nee, waarom niet?
Waarom is er een noodzaak van drukverhoging? Klopt het dat een hogere druk inderdaad opslagverruiming mogelijk maakt? Zo ja, op welke wijze is het gebruik van deze techniek onderzocht op effecten die op kunnen treden?
Het reservoir kan opgedeeld worden in vier met elkaar communicerende compartimenten. In compartiment 2 bevindt zich het gesteente met de beste reservoireigenschappen en het grootste deel van het opgeslagen gas. De meeste injectie- en productieputten bevinden zich in compartiment 2. Sinds de ingebruikname van de gasopslag Norg geldt een maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar voor het gehele reservoir, hierbij is de druk in compartiment 2 in bijna elk jaar rond de 347 bar geweest. De druk in compartiment 2 ligt hoger en lager dan de gemiddelde reservoir druk om het gas te kunnen injecteren en het eruit te kunnen halen. Omdat het veld is opgebroken in meerdere compartimenten moet, om het gas ook in de verder gelegen delen van het voorkomen te krijgen, de druk rondom de putten (in compartiment 2) verhoogd/verlaagd worden.
In het instemmingsbesluit uit 2014 is voorgeschreven dat de maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar en minimaal gemiddelde reservoirdruk van 235 bar voor elk afzonderlijk compartiment geldt in plaats van voor het gehele gasveld. Dit heeft de mogelijkheid om gas te injecteren en eruit te halen beperkt. Bij een lagere maximaal gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 kan, in combinatie met de geldende gemiddelde minimum reservoirdruk, het werkvolume van 7,0 miljard Nm3 niet benut worden. Er zijn door NAM geomechanische studies uitgevoerd om de mogelijke effecten van de verruiming van de maximale en minimale reservoirdruk in compartiment 2 in kaart te brengen. Door SodM en de Tcbb zijn deze studies getoetst. In de adviezen uit 2017 concluderen zij dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat.
Waarom gaan de adviezen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO niet in op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging? Is het ontbreken van dergelijke adviezen geconstateerd door uw ministerie? Zo ja, wat is er met deze constatering gedaan?
De adviezen van SodM – daarbij geadviseerd door TNO – uit 2014, 2015 en 2017 gaan wel in op de seismische risico’s. In 2014 zijn deze risico’s integraal getoetst. In 2015 heeft SodM beoordeeld in hoeverre de specificatie van de drukverdeling over de verschillende blokken in het gasveld tot een andere inschatting van het seismisch risico leidde. Conclusie hiervan was dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014.
Aangezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 22 maart 2017 heeft geoordeeld dat de mogelijke effecten van de verruiming van het drukbereik op de seismiciteit onvoldoende zijn gemotiveerd, heeft SodM in het advies van 2017 nogmaals onderzoek verricht en daarbij ook nieuwe feiten en omstandigheden betrokken. In zijn advies van 2017 heeft SodM de conclusie, dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014, nogmaals bevestigd en uitgebreid onderbouwd en toegelicht. De Tcbb heeft de conclusie van SodM onderschreven. De doelmatigheid van de verhoging van de druk, namelijk voor het vergroten van het werkvolume en de optimale benutting, is in de adviezen opgenomen.
Waarom is er door u besloten in te stemmen met het verhogen van de maximale toegestane druk in compartiment 2, terwijl rapporten van SodM en TNO niet ingaan op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging, terwijl TCCB in haar rapport heeft benadrukt dat er onvoldoende bekend is over het gedrag van het veld?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u aangeven welk advies voor u van doorslaggevend belang is geweest om in te stemmen met het voorstel om de toegestane druk in compartiment 2 van Norg te verruimen?
Zie antwoord vraag 16.
Zijn de breuklijnen van het gasreservoir in beeld gebracht? Zo ja, door wie en op welk moment? Waar zijn deze breuklijnen gelegen?
Ja, de breuklijnen zijn in beeld gebracht door NAM (zie onderstaande kaart).
Bent bereid het door de Nationaal Coördinator Groningen toegezegde onafhankelijke onderzoek naar de schades in en rond de gasopslag Norg alsnog te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1626) ben ik hierop ingegaan. Het werkingsgebied van het schadeprotocol is nog onderwerp van gesprek.
Klopt het dat, anders dan in Groningen, de bewoners in Drenthe geen recht hebben op contra-expertise bij schade? Waarom is dat zo? Zo ja, bent u bereid ook de Drenten het recht te geven op contra-expertise? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat een mijnbouwonderneming wettelijk aansprakelijk is voor alle schade die hij veroorzaakt met zijn activiteiten. Schade wordt dus vergoed, waar die zich ook in Nederland voordoet, dus ook in Drenthe. Het nieuwe schadeprotocol zal alleen betrekking hebben op schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. De Mijnbouwwet bevat overigens al een vorm van contra-expertise met de mogelijkheid de Tcbb in te schakelen. Daarnaast heb ik de Tcbb gevraagd om de optie te verkennen om voor heel Nederland een gelijkluidend schadeprotocol in te richten voor schade veroorzaakt door mijnbouw met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt. De Tcbb zal mij hierover in december 2017 adviseren.
Op welk moment zijn alle benodigde en door de Raad van State gevraagde onderzoeken afgerond? Moet er vanwege alle gerezen onduidelijkheden niet uitgegaan worden van het voorzorgsprincipe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan het instemmingsbesluit van 5 augustus 2015 heb ik een aantal voorschriften en beperkingen verbonden onder andere betreffende een aantal nog uit te voeren onderzoeken. NAM heeft aan deze onderzoeksverplichtingen voldaan. De adviezen van SodM en de Tcbb zijn beschikbaar. Op dit moment zijn de decentrale overheden in de gelegenheid advies uit te brengen. Vervolgens zal de Mijnraad gevraagd worden een advies uit te brengen op basis van de onderzoeken en de bevindingen van Sodm en de Tcbb en zal er de gelegenheid zijn zienswijzen in te dienen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft niet over specifieke onderzoeken gesproken, maar spreekt over de verschillende adviezen, die gevraagd dienen te worden voordat een besluit wordt genomen.
Bij uitspraak van 7 september 2017 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het instemmingsbesluit uit 2015 dat een verruiming van de opslagcapaciteit van de opslag Norg mogelijk maakte geschorst tot 6 weken na de te nemen beslissing op de bezwaren die zijn ingediend tegen het instemmingsbesluit uit 2015. Dit betekent dat de NAM in ieder geval tot medio maart 2018 niet 5.6–6.1 miljard m3 gas kan opslaan maar 4.8–5.3 miljard m3 gas. De gasopslag Norg is hiermee beperkter inzetbaar deze winter. Op basis van de adviezen en zienswijzen zal de Minister in het kader van de te nemen beslissing op bezwaar zijn instemmingsbesluit uit 2015 heroverwegen. Het is niet helder naar welke onduidelijkheden de vraag refereert en het is daardoor niet mogelijk een adequaat antwoord daarop te geven.
Wat is de reden dat u de in maart 2017 door de Raad van State gevraagde onderbouwing van het besluit nog steeds niet is verschenen? Is het uit laten blijven van een dergelijke onderbouwing naar uw mening een correcte wijze van omgang met betrokken gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 1 januari 2017 is de gewijzigde Mijnbouwwet in werking getreden. Hiermee is onder meer de procedure om te komen tot een opslagplan gewijzigd. Concreet betekent dit voor de instemmingsprocedure in het kader van opslagplannen dat naast de reeds bestaande adviseurs SodM en de Tcbb nu ook de betrokken provincies, gemeenten, waterschappen (artikel 34, vijfde lid, van de Mijnbouwwet) en de Mijnraad (artikel 105, derde lid, van de Mijnbouwwet) in de gelegenheid moeten worden gesteld advies te geven. Tot slot zal een ieder de gelegenheid moeten hebben een zienswijze in dienen. Omdat de beslissing op bezwaar niet alleen een heroverweging van het primaire besluit op basis van de huidige feiten is maar ook genomen moet worden op basis van het geldend recht en de wijziging van de Mijnbouwwet geen overgangsrecht bevat ten aanzien van lopende bezwaarzaken, zijn de nieuwe bepalingen van de Mijnbouwwet van toepassing op de behandeling van het bezwaar. Met het oog hierop zijn de nieuwe procedurevoorschriften geïncorporeerd in de lopende bezwaarprocedure, die daarmee een doorlooptijd krijgt van ongeveer 9 maanden. Ik heb inmiddels de adviezen van SodM en Tcbb ontvangen en ik heb de overheden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 24 oktober 2017 advies uit te brengen.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de Mijnbouwwet, waardoor het indien van zienswijzen door provincies en gemeenten mogelijk is geworden, een lege huls is wanneer de afhandeling ervan niet serieus wordt genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik neem alle zienswijzen serieus. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Bent u bereid het opvoeren van de druk in Norg te stuiten en een nieuw opslagplan niet in behandeling te nemen zo lang de procedure hieromtrent nog niet volledig is gevoerd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment mag er conform het instemmingsbesluit uit 2014 geproduceerd en geïnjecteerd worden inclusief de daarbij horende drukken. Verder is er geen grondslag om de nu ter beoordeling van de Minister voorliggende opslagplannen niet in behandeling te nemen.
Klopt het dat u nog geen besluit hebt genomen om de druk dusdanig op te voeren, zodat de capaciteit opgevoerd kan worden tot 7 miljard kuub? Bent u bereid, in het licht van alle ontstane commotie een dergelijk besluit niet te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het klopt dat ik nog geen besluit genomen heb. Elke aangevraagde wijziging van een opslag- of winningsplan wordt behandeld en beoordeeld op grond van de weigeringsgronden genoemd in artikel 36, eerste lid, van de Mijnbouwwet. Ik kan instemming weigeren in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen of indien nadelige gevolgen voor het milieu of milieu ontstaan. Als het opslagplan voldoet aan de gestelde wettelijke criteria heb ik geen wettelijk instrument om het opslagplan af te wijzen. Ook hier geldt dat ik advies zal vragen aan SodM, de Tcbb, de decentrale overheden en de Mijnraad.
Bent u, in het licht van alle ontstane ruis en commotie, bereid om in gesprek te gaan met de bewoners over de huidige en eventuele toekomstige situatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik toe bereid.
Klopt het dat omdat de Raad van State het besluit, waarmee u het bezwaar van de gemeenten had afgewezen, heeft vernietigd, u nu de toegestane drukverruiming moet heroverwegen? Zo ja, bent u, alvorens u over gaat tot deze heroverweging, bereid alle eerdere rapporten, winningsplannen en vergunningen in dezen onafhankelijke te (laten) toetsen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik het instemmingsbesluit van 2015 moet heroverwegen. Ten behoeve van de nieuwe te nemen beslissing op bezwaar heb ik inmiddels advies ingewonnen van SodM en de Tcbb. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken. De te nemen beslissing op bezwaar zal hoofdzakelijk betrekking hebben op de toegestane drukverruiming in compartiment 2. Het is niet mogelijk in het kader van die procedure eerdere opslagplannen of omgevingsvergunningen opnieuw te toetsen of te beoordelen.
Het ontbreken van meetresultaten ammoniakconcentraties |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat ammoniakconcentraties in stikstofgevoelige natuurgebieden, gemeten door middel van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN), sinds 2014 niet meer worden vermeld op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1 Kunt u aangeven wat hiervan de reden of oorzaak is?
Ja. Vanwege technisch-inhoudelijke redenen zijn de metingen van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) vanaf 2014 niet geactualiseerd. Eind 2015 is van meetprocedure gewisseld, waarbij is gebleken dat er een kleine systematische fout gecorrigeerd moest worden. De correctie op deze systematische fout is inmiddels afgerond. Uit efficiëntie-overwegingen is besloten om de actualisatie van de website in één keer te realiseren. Het RIVM geeft aan dat de meetdata van 2015 en 2016 in september op de website van het MAN worden geplaatst.
De meetgegevens zijn dan weer voor iedereen toegankelijk.
Bent ervan op hoogte dat ook in publicaties van het RIVM geen actuelere cijfers worden gebruikt dan die van 2014? Hangt dit samen met de inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Het samenvallen van de inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) met het technisch probleem van de website van RIVM berust louter op toeval. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de gemeten concentraties ammoniak voor eenieder inzichtelijk moeten zijn per natuurgebied?
Ja.
Hoe is deze informatievoorziening momenteel toegankelijk voor omwonenden, natuurliefhebbers en bedrijven? Bent u van zins om deze gegevens weer openbaar te publiceren?
Het RIVM geeft aan dat de meetdata van 2015 en 2016 in september van dit jaar worden geplaatst op de website van het MAN.
Kunt u de Kamer inlichten over de huidige status van het MAN?
Het MAN is een doorlopend meetnet van de ammoniakconcentraties boven natuurgebieden. Het MAN bestaat momenteel uit 70 Natura2000-gebieden die onder het PAS vallen. Daarnaast worden metingen gedaan in 13 niet-Natura2000-gebieden. Het volledige MAN omvat 279 meetpunten. Op deze meetpunten wordt maandelijks de ammoniakconcentratie gemeten.
Problemen met de Participatiewet |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van de Inspectie SZW, waaruit blijkt dat veel gemeentes onderdelen van de Participatiewet niet werkbaar vinden? Deelt u de mening dat (delen van) de Participatiewet niet uitvoerbaar zijn?1
Mijn reactie op het rapport heb ik op 5 september jl. aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 34 352, nr. 64).
Begrijpt u dat veel ambtenaren de straffen te zwaar vinden, bijvoorbeeld om de uitkering met 100 procent te korten?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer vind ik het van het grootste belang dat gemeenten de beleidsvrijheid die zij hebben, ook benutten. Ze kunnen maatwerk bieden bij het opleggen van maatregelen.
Hoe vaak is de strafmaatregel opgelegd om een bijstandsgerechtigde met 100 procent te korten op zijn/haar uitkering?
In het Inspectierapport worden geen uitspraken gedaan over het absolute aantal maatregelen waarbij een bijstandsgerechtigde voor tenminste één maand en ten hoogste drie maanden met 100 procent wordt gekort op de bijstandsuitkering. Wel staat in het Inspectierapport (blz. 28 en 29) dat op basis van de dossierstudies en interviews bij 12 gemeenten, bij het niet naleven van de arbeidsverplichtingen in ongeveer 50% van de dossiers een maatregel tot verlaging van de uitkering met 100 procent van de uitkeringshoogte is opgelegd. Uit navraag bij de Inspectie SZW blijkt dat bij de dossierstudies bij de 12 gemeenten 110 dossiers zijn onderzocht van personen aan wie deze gemeenten vanwege niet naleving van de arbeidsverplichtingen een maatregel hebben opgelegd. Ook blijkt uit navraag bij de Inspectie dat in het merendeel van deze gevallen de gemeenten de maatregel tot verlaging van de uitkering met 100 procent voor één maand hebben doorgevoerd. Deze verlaging werd in twee gevallen over twee maanden uitgesmeerd en in vier gevallen over drie maanden.
De maatregel tot verlaging van de uitkering met 100 procent leidde dus niet tot beëindiging van de uitkering maar tot verrekening.
Bent u bereid deze rigide strafmaatregel te beëindigen of op zijn minst te versoepelen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u uitkeringsgerechtigden beter informeren over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot herziening van een opgelegde maatregel?
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd naar de colleges van burgemeester en wethouders. Zij informeren bijstandsgerechtigden over de mogelijkheden om herziening van een maatregel te vragen. De gemeenteraden controleren de colleges van burgemeester en wethouders.
Bent u bereid met gemeentes in gesprek te gaan over een minder rigide uitvoering van de Participatiewet?
In voornoemde reactie op het Inspectierapport heb ik aangegeven dat de uitkomsten van het Inspectieonderzoek besproken zullen worden met de VNG bij het eerstvolgende bestuurlijk overleg.
Deelt u de mening van de Inspecteur-generaal van de Inspectie SZW dat de Participatiewet moet worden aangepast, met name als het gaat om de zwaarte van de sancties?
Zie antwoord vraag 2.
De berichtgeving omtrent het alarm slaan van de Nederlandse spoorsector over Duitse stremming bij Rastatt |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Spoorsector slaat alarm over Duitse stremming»?1
Ja.
Wanneer en door wie is uw ministerie erover geïnformeerd over een incident bij bouwwerkzaamheden aan het spoor bij het Duitse Rastatt op 12 augustus 2017 waardoor het spoorgoederenvervoer geblokkeerd is?
Op dinsdag 15 augustus 2017 is het ministerie door spoorgoederenvervoerders geattendeerd op de calamiteit bij het Duitse Rastatt.
Wat vindt u van deze stremming?
De stremming is buitengewoon hinderlijk en veroorzaakt economische schade. In de spoorgoederencorridor Rijn-Alpen is het belangrijkste traject geblokkeerd voor het spoorgoederenvervoer tussen de Nederlandse zeehavens en Nederlandse handels- en industriegebieden enerzijds en terminals in Zwitserland en Italië anderzijds. Bovendien zijn omleidingsroutes wegens gepland onderhoud beperkt beschikbaar. De stremming leidt daarmee tot forse vertragingen, uitval van treinen, hogere kosten en verlies van productie voor verladers, vervoerders en terminals en is schadelijk voor de concurrentiepositie van het spoorgoederenvervoer.
Hebt u contact gezocht met het Duitse Ministerie van Verkeer en Infrastructuur? Zo ja, wat is de uitkomst van dat gesprek? Zijn er toezeggingen gedaan over de oplossing van de stremming, de afhandeling van de schade en/of de capaciteitsverdeling? Zo ja, worden deze tot nu toe nagekomen? Zo nee, op welke termijn gaat u dat doen?
Op 17 augustus 2017 heb ik contact gezocht met het Duitse Bondsministerie voor Verkeer en digitale Infrastructuur. Sindsdien heeft het ministerie regelmatig contact onderhouden met de Duitse partners over de stand van zaken en de voortgang. Tevens is er regelmatig contact tussen DB Netz en ProRail op basis waarvan de goederenvervoerders en de zeehavens worden geïnformeerd. Ook informeert het management van de spoorgoederencorridor Rijn-Alpen mij wekelijks over de stand van zaken.
De stremming heeft de absolute aandacht van het Bondsministerie en de infrastructuurbeheerder DB Netz heeft als eerstverantwoordelijke alles in het werk gesteld om de stremming zo snel mogelijk te repareren en het getroffen verkeer zo goed mogelijk om te leiden. Dit bleek geen gemakkelijke opgave omdat de schade aan de infrastructuur enorm was in combinatie met beperkte capaciteit op de omleidingsroutes.
In de afgelopen weken heeft mijn ministerie de zorgen van goederenvervoerders en zeehavens overgebracht en aangedrongen op maximale creativiteit in het vinden van oplossingen. DB Netz heeft met man en macht gewerkt aan het vinden van oplossingen voor de problemen van vervoerders. Zo zijn de geplande bouwwerkzaamheden op omleidingsroutes ingekort en is onderhoud uitgesteld. Dit heeft gezorgd voor extra capaciteit. Vervoerders lopen echter aan tegen andere beperkingen. Zo is het profiel waarbinnen treinen moeten rijden op omleidingsroutes (bijvoorbeeld de diameter van tunnels) kleiner dan op de oorspronkelijke route via Rastatt, waardoor sommige treinen geen gebruik konden maken van de omleidingsmogelijkheden. Ook zijn vervoerders geconfronteerd met beperkingen ten aanzien van de inzetbaarheid van machinisten (taaleisen, wegbekendheid) en locomotieven (verschillen in beveiligingssystemen en toelating). Al met al bleef de uiteindelijke benutting van de gevonden extra capaciteit op omleidingsroutes beperkt.
Op 27 augustus 2017 heeft DB Netz gecommuniceerd dat het spoor nabij Rastatt vanaf 7 oktober aanstaande weer beschikbaar zal zijn. Inmiddels heeft DB Netz aangegeven dat dit vijf dagen eerder zal zijn, i.c. vanaf 2 oktober.
Bent u bekend met de oproep van de Zwitserse Bondspresident Doris Leuthard?2
Ja, die is mij bekend. Zij heeft zich op 25 augustus jongstleden tot Minister Dobrindt gericht en aandacht gevraagd voor zo spoedig mogelijk herstel en in de tussentijd voldoende omleidingsmogelijkheden.
Recentelijk heb ook ik mij per brief tot Minister Dobrindt gericht met een vergelijkbaar verzoek. Tevens heb ik gevraagd om een evaluatie opdat lering getrokken kan worden voor de toekomst.
Is er nu contact tussen de Duitse en Nederlandse overheid over de stremming? In hoeverre wordt u geïnformeerd over de voortgang bij het oplossen van de stremming? Hoe lang zal deze situatie voortduren?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u een beeld van de schade die Nederlandse goederenvervoerders en havens nu dagelijks oplopen? Hoe wordt deze schade gemonitord? Hoeveel treinen vallen er door de stremming dagelijks uit of worden omgeleid? Wat zijn de financiële gevolgen van deze stremming voor de Nederlandse goederenvervoersector en havens tot nu toe?
Mij is geen exact beeld van de schade bekend. Volgens inschattingen in de sector loopt de schade voor Nederlandse goederenvervoerders, terminals en havens in de tientallen miljoenen euro’s. In mijn brief aan Minister Dobrindt heb ik gevraagd om de economische effecten van de stremming in kaart te brengen, het resultaat daarvan te delen en duidelijkheid te bieden over de aansprakelijkheid.
Met dagelijks gemiddeld 200 goederentreinen is het nu gestremde tracé één van de drukste trajecten voor het spoorgoederenvervoer in Europa. In de eerste weken na de stremming is tot 25 procent van dit aantal daadwerkelijk omgeleid over alternatieve routes door Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk. Zoals hiervoor geschetst, zijn er verschillende beperkingen die de benutting van alternatieve treinpaden hinderen.
Bent u bekend met de brandbrief die 19 belangenorganisaties op 4 september aan de Duitse Minister van Verkeer en Infrastructuur Alexander Dobrindt en de Europese Commissaris Violeta Bulc hebben gestuurd?3 Is er, gezien het feit dat alternatieve routes, zoals omrijden door Frankrijk, vaak lastig in gebruik blijken te nemen, bijvoorbeeld door een tekort aan Franse machinisten, door uw ministerie ook contact gezocht op Europees niveau? Zo ja, wat waren de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u voornemens dat te doen?
Ja, ik ben bekend met de brandbrief. De Europese Commissie heeft op 12 september jongstleden een ronde tafel bijeenkomst met sectorpartijen georganiseerd over de stremming. Voorts zal op 11 oktober 2017 een extra bijeenkomst plaats vinden van het uitvoerend comité van de spoorgoederencorridor Rijn-Alpen. Ministeriële vertegenwoordigers zullen dan met het management van de spoorgoederencorridor een eerste evaluatie bespreken van de stremming; Nederland is momenteel voorzitter van dit uitvoerend comité. De calamiteit laat zien dat het traject dat de gezamenlijke uitvoerende comités van de spoorgoederencorridors in gang hebben gezet om de afspraken uit de Ministersverklaring «Rail freight corridors to boost international freight» van 21 juni 2016 van Rotterdam te effectueren, onverminderd urgent is. Er moeten lessen getrokken worden uit deze stremming, zodat we verder kunnen bouwen aan een robuust Europees spoorwegnet.
Deelt u de conclusie dat er zo snel mogelijk een oplossing moet komen en er alles aan gedaan moet worden om Nederlandse verladers, havens en goederenvervoerders precies op de hoogte te houden van de tijdstabel en stappen naar het volledig oplossen van de stremming? Zo ja, op welke manier worden zij op de hoogte gehouden?
Ja. De Duitse partners spannen zich verregaand in om, in samenwerking met alle partijen, de schade aan de infrastructuur te Rastatt te herstellen en het getroffen verkeer zo goed mogelijk om te leiden. Nederlandse belanghebbenden worden op allerlei manieren geïnformeerd. Zo staat de klantendienst van DB Netz de Nederlandse vervoerders ter zijde met informatie op de website, met dagelijkse telefonische conferenties en specifieke, bilaterale contacten.
Het nieuws dat grote industrieën verdienen aan het ETS |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat grote industrieën geld verdienen aan het Emissions Trading System (ETS) zonder zich te hoeven inspannen?1
Bij de toewijzing van gratis emissierechten speelt het risico op carbon leakage een belangrijke rol. Er is sprake van carbon leakage als de productie zich verplaatst van binnen de EU naar buiten de EU vanwege de lasten voor bedrijven door deelname aan emissiehandel. Carbon leakage is ongewenst omdat de uitstoot van CO2 bij productieverplaatsing naar derde landen niet of minder gereguleerd wordt. Bovendien is er sprake van een negatief effect op de Europese economie. Daarom wordt afhankelijk van de «carbon leakage status» van de activiteiten van een bedrijf, een groter of kleiner deel van de berekende hoeveelheid gratis emissierechten toegewezen.
Het bericht uit De Groene Amsterdammer sluit aan bij eerdere onderzoeken die lieten zien dat de toewijzing van gratis emissierechten in de beginjaren van het ETS te ruimhartig was. Dat was onwenselijk. Als gevolg van aangescherpte Europese regels wordt in de huidige fase van het ETS (2013–2020) een kleiner deel van het totale aanbod emissierechten gratis verstrekt. Op 28 februari jl. is de Milieuraad tot een algemene oriëntatie gekomen over de herziening van de ETS richtlijn voor de periode 2021–2030, waarmee de Raad op enkele essentiële punten, waaronder het totale aanbod aan gratis emissierechten, inzet op een verdere aanscherping van het ETS-systeem. Zoals ik in mijn brief van 21 maart jl.2 heb aangegeven, had ik het liefst gehad dat de lijst met bedrijfssectoren die voor gratis emissierechten in aanmerking komen, sterk werd ingekort, conform de motie Dijkstra/Van Veldhoven (Kamerstuk 21 501-08, nr. 591). Hiervoor was echter geen draagvlak.
Overigens is de berekening van het mogelijke overschot per bedrijf in het artikel uit De Groene Amsterdammer in een aantal gevallen onvolledig uitgevoerd, met name doordat geen rekening is gehouden met de overdracht van warmte- en restgassen tussen bedrijven. Hierdoor valt de berekening van het overschot voor een aantal bedrijven te hoog uit. Als een bedrijf een overschot heeft, bijvoorbeeld omdat het emissiereducerende maatregelen heeft genomen, is het gezien de werking van het systeem passend dat ze deze emissierechten te gelde kan maken.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat grote industriële bedrijven, goed voor driekwart van de opwarming door industrie in Nederland, in de afgelopen tien jaar een overschot aan rechten hebben kunnen opbouwen, om dit vervolgens te verkopen, te gelde te maken of op te sparen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de conclusie in dit artikel dat de prijs van emissierechten minimaal zou moeten verachtvoudigen om het systeem het gewenste effect te laten behalen?
Het ETS is in beginsel een goed instrument om kosteneffectief te sturen op CO2-reductie, waarbij het eventueel opsparen van emissierechten het functioneren van het ETS in principe niet belemmert. Ik deel het beeld dat de CO2-prijs momenteel onvoldoende prikkels geeft om ook op langere termijn significante CO2-reductie te realiseren. De prijs is echter geen doel op zich, maar een middel om bedrijven ertoe aan te zetten om bij te dragen aan CO2-reductie.
Het is de verwachting dat de prijsprikkels vanuit het ETS om bij te dragen aan CO2-reductie voor de Nederlandse energieproducenten en de energie-intensieve industrie voorlopig beperkt zullen blijven. Dit komt onder meer doordat de energiecentrales en bedrijven in Nederland op Europese schaal relatief efficiënt zijn. Het kabinet geeft in de Energieagenda daarom aan dat het aanbeveling verdient om voor de bedrijven die onder het ETS vallen aanvullend beleid vast te stellen en bij de invulling van dit aanvullend beleid keuzes te maken gericht op een kosteneffectieve invulling van de transitie richting 2050. Het is aan een volgend kabinet om hier eventuele besluiten over te nemen.
Deelt u de mening dat het ETS nog altijd niet functioneert, ook na de herziening? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel deze mening niet. Het ETS functioneert goed voor wat betreft het kosteneffectief realiseren van de gewenste CO2-reductie op Europees niveau. Voor 2020 realiseert het ETS de afgesproken 21% CO2-reductie ten opzichte van 2005. Na de herziening zal het ETS in 2030 de afgesproken 43% emissiereductie ten opzichte van 2005 realiseren. Bij de lopende onderhandelingen over de herziening is er bovendien zicht op aanvullende maatregelen om het overschot aan emissierechten, en daarmee de lage prijs van emissierechten, aan te pakken. Zoals ik in mijn voorgaande antwoord heb aangegeven, zullen de prikkels voor de Nederlandse energieproducenten en de energie-intensieve industrie om bij te dragen aan CO2-reductie voorlopig beperkt zijn, wat maakt dat aanvullend beleid wenselijk is.
Deelt u de mening dat het gratis weggeven van het recht om te vervuilen haaks staat op onze gezamenlijke taak om de CO2-uitstoot versneld en drastisch terug te brengen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het weggeven van emissierechten staat niet haaks op het reduceren van de CO2-uitstoot. Door het absolute en jaarlijks afnemende plafond aan de uitstoot- waarbinnen ETS-bedrijven emissierechten mogen verhandelen- garandeert het ETS dat de gewenste CO2-reductie op Europees niveau wordt behaald. De wijze van op de markt brengen, via veiling of gratis weggeven, heeft hier geen invloed op. Overigens is de hoeveelheid emissierechten die een bedrijf gratis ontvangt, alleen voor de 10% schoonste bedrijven binnen een bepaalde sector voldoende om hun emissies geheel mee af te dekken.
Bent u bereid zich in te zetten voor het afschaffen van het ETS? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik ben geen voorstander van afschaffing van het ETS. Ik zet me juist in voor versterking van het ETS, aangezien het in beginsel een goed instrument is om kosteneffectief te sturen op CO2-reductie.
Pesticide die schadelijk zijn voor baby’s |
|
Henk Nijboer , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (VVD), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het onderzoek waaruit zou blijken dat het gebruik van pesticiden zou leiden tot vroeggeboortes en geboorteafwijkingen?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het onderzoek dat in het wetenschappelijk tijdschrift Nature is gepubliceerd? Zo ja, wat is uw algehele indruk en mening ten aanzien van dat onderzoek?2
Ja. Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er meer van dergelijke studies bekend met eenzelfde uitkomst? Zijn er vergelijkbare studies bekend die gericht zijn op de Nederlandse situatie? Bent u van mening dat de uitkomst van deze studie (zoals gepubliceerd in Nature) ook op de Nederlandse situatie van toepassing is of zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer wordt dat aangenomen en wat is ondernomen om zwangere vrouwen te waarschuwen en gevallen van vroeggeboorte te voorkomen? Is er vervolgens beleid ontwikkeld om te voorkomen dat de bodem dusdanig vervuild wordt dat baby’s daar schade van kunnen ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er gebieden in Nederland waar de bevolking wordt blootgesteld aan hoge hoeveelheden pesticide? Zo ja, welke gebieden zijn dat en uit welk onderzoek blijkt dat? Wat is met deze kennis gedaan in de richting van de bewoners van die gebieden?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Als er geen gegevens zijn over de relatie tussen groot verbruik van pesticide en de gevolgen hiervan voor de gezondheid van de baby’s, deelt u dan de mening dat een onderzoek in Nederland gestart moet worden, vergelijkbaar met het onderzoek in San Joaquin Valley, California? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt dat onderzoek gestart?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat er deze zomer meer mensen verdronken zijn dan in voorgaande zomers |
|
Peter Kwint (SP), Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook zo geschrokken van het alarmerende bericht van de Reddingsbrigade Nederland dat er deze zomer bijna twee keer zoveel mensen verdronken zijn in open water dan in andere zomers?1
De reddingsbrigade geeft aan dat er in het jaar 2017 tot nu toe 15 mensen om het leven gekomen zijn bij zwemmen in open water. Ondanks dat uit de cijfers van de verschillende instanties die dit bijhouden blijkt dat dit cijfer echter vergelijkbaar is met andere jaren2, is iedere verdrinking er één te veel.
Wat is uw reactie op de constatering van een woordvoerder van de Reddingsbrigade die aangeeft dat er aanwijzingen zijn dat mensen minder goed kunnen zwemmen? Hoe verklaart u dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal Nederlanders met een A-diploma is onverminderd hoog3. Zo beschikte in 2014 95% van de 11–16 jarigen over een zwemdiploma en 35% beschikte over een C-diploma. Primair zijn ouders verantwoordelijk voor het leren zwemmen van hun kinderen. Daarnaast bieden veel gemeenten mogelijkheden voor schoolzwemmen. De zwemvaardigheid van kinderen en volwassenen heeft uiteraard de onverminderde aandacht van de Zwembranche en van gemeenten.
Wat is uw reactie op de constatering van een woordvoerder van de Reddingsbrigade die aangeeft dat door bezuinigingen scholen minder doen aan schoolzwemmen en mensen adviseert in ieder geval de zwemdiploma’s A, B en C te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw analyse over de jaarlijkse berichten over verdrinkingen en een verminderde zwemvaardigheid onder kinderen en volwassenen? Deelt u de mening dat, gelet op de alarmerende signalen over verdrinkingen, het nodig is dat kinderen en volwassenen die niet zwemvaardig genoeg zijn beter zouden moeten leren zwemmen? Welke maatregelen zouden volgens u nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met gemeenten en scholen weer te gaan investeren in schoolzwemmen? Zo nee, waarom niet?
Schoolzwemmen is een verantwoordelijkheid van de gemeenten en van scholen. In de rapportage schoolzwemmen 2016 van het Mulier instituut die ik u heb toegezonden4 geven gemeenten en scholen verschillende meningen over het belang en nut van schoolzwemmen.
Zo komt voor gemeenten de belangrijkste reden om het schoolzwemmen te ondersteunen voort uit traditie. Bij het afschaffen van schoolzwemmen speelt financiering een grote rol.
Ik ondersteun de Zwembranche bij het opstellen van het Plan van aanpak «NL Zwemveilig en Zwemvaardig NL 2020. Dit plan is in afronding en zal voor het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen in november van dit jaar naar u toe gezonden worden. Uiteraard zal met betrokken partijen nog overlegd worden over de uitvoering van het plan.
De situatie van de Rohingya in Myanmar |
|
Tunahan Kuzu |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent het bericht «De Rohingya zitten tussen twee vuren en niemand wil ze hebben»?1
Ja.
Wat is het kabinetsstandpunt met betrekking tot de actuele situatie van de Rohingya in Myanmar?
Het kabinet heeft de afgelopen weken met afschuw kennisgenomen van de berichten over het geweld in Rakhine State dat heeft geresulteerd in grote vluchtelingenstromen van leden van de Rohingya-minderheid uit Myanmar naar Bangladesh. Het kabinet heeft de aanvallen op politieposten door gewapende militanten en het daaropvolgend geweld van het Myanmarese leger veroordeeld en de regering van Myanmar opgeroepen tot de-escalatie en tot het verlenen van toegang voor humanitaire hulp. Ook heeft het kabinet Aung San Suu Kyi, als leider van de civiele regering, opgeroepen duidelijk afstand te nemen van de ernstige mensenrechtenschendingen en zich uit te spreken tegen het geweld. Het kabinet roept de autoriteiten in Myanmar – zowel de regering als het leger – ertoe op hun verantwoordelijkheid te nemen, het geweld te beëindigen en kwetsbare groepen te beschermen. Ook via de EU Hoge Vertegenwoordiger is een zeer duidelijke, gelijkluidende boodschap overgebracht aan de autoriteiten in Myanmar.
Tevens stelt Nederland de situatie in Myanmar aan de orde tijdens de VN-Mensenrechtenraad in Genève, in een nationale verklaring en door in EU-verband een besluit in te dienen voor het verlengen van het mandaat van de onafhankelijke Fact Finding Mission. Deze missie was reeds ingesteld om onderzoek te doen naar het geweld in oktober 2016, en kan met deze verlenging ook onderzoek doen naar het recente geweld. Ook onderhoud ik nauw contact met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi, om zodoende de Indonesische inspanningen voor de-escalatie in Rakhine State te steunen.
Kunt u een geverifieerde getalsmatige analyse aan de Kamer doen toekomen van de aard van de humanitaire ramp in Myanmar, waarbij u ingaat op het aantal vluchtelingen, het aantal slachtoffers, de hulpvraag en de vernielingen?
Het is vanwege het gebrek aan toegang zeer moeilijk om goede informatie uit Rakhine State en het grensgebied te verkrijgen. Inmiddels zijn volgens een recente VN-schatting ca. 420.000 Rohingya-vluchtelingen in Bangladesh aangekomen als gevolg van het recente geweld. Deze vluchtelingen komen bovenop de ca. 400.000 Rohingya-vluchtelingen die al langere tijd in Bangladesh verblijven. Er zijn naar schatting van de Myanmarese autoriteiten 27.000 niet-moslims ontheemd in het centrale deel van Rakhine State. Wegens het gebrek aan toegang tot de provincie is dit aantal echter niet te verifiëren. Er zouden nog ongeveer 300.000 Rohingya in Noord-Rakhine aanwezig zijn.
Uit informatie van vluchtelingen in Bangladesh en andere betrokkenen lijkt duidelijk dat de reactie van het Myanmarese leger gepaard gaat met veel geweld en ernstige mensenrechtenschendingen. Het Myanmarese leger geeft aan dat er 400 doden zijn gevallen van wie 370 Rohingya militanten, 7 Rohingya burgers en 21 andere burgerslachtoffers. VN-Mensenrechtenrapporteur Lee schat in dat het dodental reeds boven de 1.000 ligt, terwijl Bangladesh spreekt van minimaal 3.000 dodelijke slachtoffers. Ook zouden honderden dorpen en tienduizenden huizen zijn verbrand. Aung San Suu Kyi stelde in haar toespraak voor het Myanmarese parlement op 19 september 2017 dat meer dan 50% van de dorpen in Noord-Rakhine onaangetast is door het geweld. Dit zou omgekeerd redenerend betekenen dat bijna de helft van de dorpen deels of geheel is vernietigd tijdens het legeroptreden. Mensenrechtenorganisaties schatten het percentage afgebrande dorpen overigens hoger in.
Wat vindt u ervan dat de regering in Myanmar aangeeft dat de Rohinya zelf verantwoordelijk zijn voor onder andere 2600 platgebrande huizen van de Rohingya?2
Door het gebrek aan toegang ter plaatse is het zeer moeilijk om aan betrouwbare informatie te komen. Volgens betrouwbare bronnen, zoals hulporganisaties die interviews afnemen met vluchtelingen in Bangladesh en mensenrechtenorganisaties, zouden het Myanmarese leger en burgermilities zich op grote schaal schuldig hebben gemaakt aan brandstichting. De Myanmarese autoriteiten wijzen op hun beurt vooral met de vinger naar de militanten van het Arakan Rohingya Salvation Army (ARSA) als schuldigen voor de brandstichting.
Wat vindt u van de rol van de regering in Myanmar in het kader van de escalatie van de situatie in Rakhine?
Het kabinet is van mening dat de regering van Myanmar te weinig doet om de-escalatie te bevorderen, de retoriek van geweld te verminderen, de moslimbevolking van Rakhine State te beschermen en toegang te verlenen tot humanitaire hulp. Het kabinet houdt het Myanmarese leger primair verantwoordelijk voor het geweld in Rakhine.
Gezien de schrijnende humanitaire situatie, het grote aantal vluchtelingen en de zorg die de Hoge Commissaris voor Mensenrechten uitte over mogelijke etnische zuiveringen in Rakhine State, had het kabinet gewenst dat Aung San Suu Kyi duidelijker het geweld van het leger had veroordeeld. Aung San Suu Kyi heeft wel alle mensenrechtenschendingen in Rakhine veroordeeld en zich gecommitteerd aan het stabiliseren van het conflict en het vinden van duurzame oplossingen. Het is goed om te horen dat Aung San Suu Kyi aangeeft gecommitteerd te blijven aan een lange termijnoplossing en aan het implementeren van de aanbevelingen van het Annan-rapport. Daarbij blijft het van belang om samen te werken met de Fact Finding Mission, deze toe te laten en zo snel mogelijk te beginnen met het implementeren van de aanbevelingen van het Annan-rapport.
Kunt u een analyse geven van de rol van het leger inzake de escalatie van de situatie in Rakhine, waarbij u mede ingaat op de vele berichten van wandaden die door het leger worden gepleegd?3
De recente geweldsgolf begon op 25 augustus 2017 met gelijktijdige aanvallen van een gewapende Rohingya organisatie, Arakan Rohingya Salvation Army(ARSA), op 30 politieposten in Noord-Rakhine. Het Myanmarese leger reageerde met grootschalig en hardhandig optreden, waardoor een grote vluchtelingenstroom ontstond van Rohingya uit Rakhine State naar Bangladesh. Myanmar heeft het recht zich te verdedigen tegen de aanval van de ARSA-militanten, maar deze reactie moet proportioneel zijn, in lijn met het internationale recht en de mensenrechten. De berichten uit Rakhine State en van gevluchte Rohingya duiden op een disproportionele en hardhandige reactie van Myanmarese veiligheidstroepen die deze parameters duidelijk te buiten gaat. Het Myanmarese beveiligingsapparaat heeft een verantwoordelijkheid de veiligheid van alle inwoners van Myanmar te beschermen.
Heeft volgens u de in Rakhine uitgeroepen noodtoestand als gevolg dat het leger in Myanmar buitensporige mogelijkheden bezit om de onderdrukking van de Rohingya door te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om er bij de regering van Myanmar op aan te dringen om de noodtoestand op te heffen?
Het uitroepen van de noodtoestand in Rakhine geeft het leger ruime bevoegdheden op te treden tegen extremistische groepen. Betrouwbare bronnen en verklaringen van ooggetuigen bevestigen dat het leger zich daarbij schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair recht. Het kabinet heeft Myanmar reeds opgeroepen tot de-escalatie en tot het verlenen van toegang tot humanitaire hulp. Dit zal het kabinet blijven doen, ook in multilateraal kader.
Vindt u dat de regering van Myanmar genoeg doet om het leger tot de orde te roepen voor de door het leger begane wandaden in Rakhine? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u bereid om de regering van Myanmar te verzoeken om afstand te nemen van de wandaden van het leger?
Het kabinet is van mening dat de regering van Myanmar tot op heden nog niet genoeg heeft gedaan om het leger tot de orde te roepen. Het kabinet heeft daarom Aung San Suu Kyi opgeroepen om duidelijk afstand te nemen van de ernstige mensenrechtenschendingen en het geweld en om verantwoordelijkheid te nemen en kwetsbare groepen te beschermen. Ook zal tegenover de Myanmarese autoriteiten worden benadrukt dat daders van geweld en mensenrechtenschendingen vervolgd en berecht moeten worden.
Klopt het dat Myanmar de hulpverlening aan de Rohingya blokkeert en bijvoorbeeld VN-organisaties ervan weerhoudt om essentiële levensmiddelen naar de Rohingya te brengen?4 Zo ja, bent u bereid om hier met klem in de richting van de regering van Myanmar afstand van te nemen en concrete inspanningen te leveren, in internationaal verband, om ervoor te zorgen dat hulp de Rohingya kan bereiken? Zo nee, waar baseert u dit op?
Ja, dat klopt. Humanitaire hulpverlening in Rakhine State wordt ernstig gehinderd door afsluiting van Noord-Rakhine en een vijandige opstelling van de boeddhistische Rakhine bevolking jegens de VN en andere internationale organisaties. Wel heeft de Rode Kruis Beweging (ICRC, IFRC en Myanmar Rode Kruis) op 15 september overeenstemming bereikt met de Myanmarese overheid over toegang op basis van humanitaire principes. Het kabinet blijft de autoriteiten in Myanmar oproepen tot het verlenen van volledige toegang tot humanitaire hulp. De constructie dat alleen het Rode Kruis hulp levert is echter een tijdelijke oplossing en kan op de lange termijn niet de hulp die de VN en internationale hulporganisaties bieden vervangen. Het kabinet dringt er bij de Myanmarese overheid op aan om toegang te verlenen voor de VN en de internationale hulporganisaties tot het gebied. In de tussentijd zal via het Rode Kruis een bijdrage voor humanitaire hulp worden gegeven.
Klopt het dat er namens de regering van Myanmar uitingen zijn gedaan die erop neer komen dat hulpverleners zich schuldig maken aan het helpen van terroristen?5 Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, bent u bereid om er bij de regering van Myanmar met klem op aan te dringen om hiermee te stoppen?
Via sociale media heeft een woordvoerder van de Myanmarese overheid de VN en internationale hulporganisaties ervan beschuldigd medestanders van Rohingya-militanten te zijn, nadat VN-hulpgoederen in kampen van de militanten waren aangetroffen. Het kabinet heeft Myanmar opgeroepen de escalatie van geweld en retoriek van geweld te stoppen, de Rohingya-bevolking van Rakhine State te beschermen en toegang te verlenen aan humanitaire hulp en hulpverleners.
Deelt u de mening van de president van Maleisië dat er in Myanmar sprake is van genocide op Rohingya?6 Zo ja, bent u bereid dit internationaalgerechtelijk te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitspraak van Premier Najib van Maleisië. De VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten Zeid Ra'ad Al Hussein heeft in een toespraak op 11 september 2017 gezegd dat de situatie lijkt op een schoolvoorbeeld van «etnische zuivering». Het kabinet vindt de aantijging van etnische zuivering zeer zorgwekkend. Etnische zuivering kan onderdeel uitmaken van het misdrijf genocide of andere internationale misdrijven. Het kabinet benadrukt echter dat de vaststelling of er in juridische zin sprake is van internationale misdrijven voorbehouden is aan de rechter. Deze opvatting lijkt te worden gedeeld door de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten die in zijn toespraak verwees naar vaststelling door een rechtbank. Om een duidelijk beeld te krijgen van hetgeen zich sinds 25 augustus 2017 in Myanmar heeft voorgedaan, is het noodzakelijk gedegen feitenonderzoek uit te voeren. Nederland steunt daarom in samenspraak met andere EU-lidstaten de verlenging van het mandaat van de onafhankelijke Fact Finding Mission die op 24 maart 2017 is ingesteld door de VN Mensenrechtenraad om onderzoek te doen naar de situatie in Myanmar.
Deelt u de mening van internationale organisaties dat de situatie van de Rohingya in Myanmar het risico loopt om uit te monden in genocide? Zo nee, waarom niet?7
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is volgens u de situatie van gevluchte Rohingya in buurlanden van Myanmar?
De situatie van de Rohingya die inmiddels naar Bangladesh zijn gevlucht, is schrijnend. Volgens UNHCR heeft een aanzienlijk aantal vluchtelingen mes- en schotwonden en kampen zij met zware vermoeidheid, ondervoeding en infecties. Tevens wordt melding gemaakt van verwondingen veroorzaakt door landmijnen. De geïmproviseerde kampen zijn overvol. Hulpverlening wordt bemoeilijkt door de aanhoudende moessonregens in het grensgebied en er is een tekort aan hulpmiddelen. Bangladesh heeft inmiddels een begin gemaakt met het uitbreiden van de bestaande vluchtelingenkampen door ca. 600 hectare land beschikbaar te stellen in Cox’s Bazar en de registratie van vluchtelingen ter hand te nemen. Het leger van Bangladesh en een aantal hulporganisaties zijn bezig met de voorbereidingen voor de bouw van 14.000 onderkomens. De Rohingya beginnen zich inmiddels te verspreiden over Bangladesh, wat hulpverlening en terugkeer bemoeilijkt. Er zijn berichten over mensensmokkelaars, ontvoering, en hoge prijzen voor relocatie.
Bent u bereid om middelen vrij te maken om de situatie van de Rohingya in vluchtelingenkampen te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel middelen?
Gezien de omvang en urgentie van de situatie heeft het kabinet aangekondigd om bovenop de reeds bestaande financiële bijdragen aan het ICRC, VN-organisaties en internationale hulporganisaties, extra bij te dragen aan de verlening van humanitaire hulp in Bangladesh. In eerste instantie is 500.000 euro aan extra financiële middelen vrijgemaakt. Dit bedrag zal worden besteed via het World Food Programme, voor vluchtelingen die de grens over zijn gestoken en nu in Bangladesh verblijven.
Daarnaast heeft Nederland eenzelfde bedrag beschikbaar gesteld aan de Rohinya vluchtelingen in Bangladesh via het Nederlandse Rode Kruis. Het Central Emergency Response Fund van de VN, waarvan Nederland de grootse bilaterale donor is, besteedt USD 7 miljoen om de noden van deze mensen te lenigen. Zodra de situatie in Myanmar het toelaat wordt steun voor ontheemden in Myanmar overwogen om ook de kwetsbaarste groepen in Rakhine te bereiken.
Is de Nederlandse regering bereid om actief Rohingya vluchtelingen op te nemen als asielzoeker in Nederland, bijvoorbeeld een aantal van 1.000, en andere landen aan te sporen om hetzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor het hervestigingsbeleid en de uitvoering daarvan. Zoals gemeld in diens brief aan de Kamer over het meerjarig beleidskader hervestiging 2016–2019 (Kamerstuk19 637, nr. 2087) wordt de bestemming van hervestigingsmissies bepaald aan de hand van de jaarlijkse Projected Global Resettlement Needs van de UNHCR, relevante ontwikkelingen in het Europese en multilaterale kader, evenals het bredere Nederlandse migratie- en terugkeerbeleid. Ook spelen operationele overwegingen een rol, zoals de veiligheidssituatie in het land van opvang. Vanaf 2016 staat hervestiging grotendeels in het teken van de Europese ontwikkelingen, zoals hervestiging in het kader van de EU-Turkije verklaring van maart 2016. De missieplanning voor 2018 is nog niet bepaald. Zonder op de besluitvorming vooruit te lopen, is gelet op voornoemde factoren hervestiging van grote aantallen Rohingya niet voorzien.
Is de Nederlandse regering bereid om alle handelsbetrekkingen met Myanmar die door de Nederlandse regering worden gefaciliteerd stil te leggen totdat ondubbelzinnig is aangetoond dat de positie van de Rohingya verbetert en de regering in Myanmar concrete acties onderneemt om de Rohingya burgerrechten te verlenen en de mensenrechtensituatie in Rakhine te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het volledig stoppen van handelsbetrekkingen met Myanmar op dit moment geen bijdrage zal leveren aan het verbeteren van de situatie van de Rohingya, noch een vreedzame oplossing dichterbij brengt.
Nederland heeft besloten bij te dragen aan de politieke en economische transitie van een land dat jarenlang een militaire dictatuur is geweest. Dat gaat moeizaam en betreft een zeer complex politiek proces waar het leger nog een erg sterke positie heeft ten opzichte van het democratisch gekozen bestuur. Het kabinet beoogt bevordering van inclusieve duurzame ontwikkeling van het hele land en voor alle gemeenschappen, inclusief de Rohyinga. Nederland spant zich via de ambassade in Yangon dan ook in voor duurzame verbetering van de situatie in Rakhine State via activiteiten gericht op documentatie van mensenrechtenschendingen en, meer gericht op de lange termijn, verzoening en bevordering van interreligieuze dialoog.
De EU heeft nog altijd een wapenembargo tegen Myanmar en daar wil het kabinet ook zonder meer aan vasthouden. Dat embargo is immers ook direct gerelateerd aan de positie van het leger. Nederland heeft er, samen met gelijkgestemde lidstaten, met succes bij de Europese Commissie op aangedrongen dat besluitvorming over het verstrekken van begrotingssteun, ter ondersteuning van de democratische transitie in Myanmar, wordt uitgesteld totdat de situatie is verbeterd. Daarnaast is de missie die was voorzien vanuit de EU, om te werken aan een investeringsakkoord tussen de EU en Myanmar, voorlopig uitgesteld.
Klopt het bericht dat de overheid van Myanmar landmijnen legt in de grensstreek tussen Myanmar en Bangladesh, om te voorkomen dat gevluchte Rohingya terugkeren naar Myanmar?8 Zo ja, bent u bereid om uw afschuw hierover uit te spreken in de richting van de regering van Myanmar? Zo nee, waar baseert u dit op?
Het is juist dat er melding wordt gemaakt van verwondingen bij vluchtelingen uit Rakhine veroorzaakt door landmijnen. Het is echter zeer moeilijk om goede informatie uit Rakhine State en het grensgebied te verkrijgen. Daardoor is het op dit moment niet te verifiëren of er mijnen met dit doel gelegd zijn en zo ja, door wie. In een verklaring van 13 september 2017 heeft het kabinet in duidelijke bewoording het geweld tegen Rohingya’s in Myanmar veroordeeld en gepleit voor een onafhankelijk onderzoek naar de recente geweldplegingen door de Fact Finding Mission ingesteld door de VN.
Is het gebrek aan geverifieerde informatie uit Rakhine een reden om in internationaal verband aan te dringen op een factfinding mission onder de vlag van de VN, om zodoende zicht te krijgen op de humanitaire situatie en de begane misdaden? Zo ja, hoe gaat u aan dit streven uitvoering geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens de zitting van de VN-Mensenrechtenraad in maart 2017 is mede op initiatief van de EU een onafhankelijke Fact Finding Mission ingesteld. Deze missie doet onderzoek naar vermeende mensenrechtenschendingen tijdens het geweld in Rakhine State van oktober 2016. Nederland heeft tijdens de zitting van de VN-Mensenrechtenraad in september 2017 het belang van de missie via een nationale verklaring en via de EU opnieuw aan de orde gesteld en Myanmar wederom oproepen tot het verlenen van toegang voor de missie tot Rakhine State. Tevens zal Nederland in EU-verband een besluit indienen voor het verlengen van het mandaat van de Fact Finding Mission. Verlenging biedt de mogelijkheid tot het doen van onderzoek naar zowel de mensenrechtenschendingen in oktober 2016 als naar het recente geweld.
Statushouders die klem komen te zitten tussen Participatiewet en de Wet inburgering 2013 |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS) onder 256 gemeenten, waaruit blijkt dat met betrekking tot statushouders 51 procent van deze gemeenten het eens is met de stelling «werk gaat vóór opleiding»?1
Ja
Erkent u dat het doel van de Participatiewet, te weten duurzame uitstroom uit de bijstand, in gevaar kan komen wanneer de nadruk vooral komt te liggen op uitstroom in plaats van passend werk of een opleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verantwoordelijkheid voor het ondersteunen en activeren van mensen die zijn aangewezen op de Participatiewet ligt bij de gemeente. De gemeente kan het beste beoordelen welke combinatie van werken en leren tot de grootste kans op blijvende arbeidsdeelname leidt. Het is dan ook bemoedigend om te zien dat volgens het onderzoek van KIS bijna alle gemeenten (95%) vinden dat de instrumenten die beschikbaar zijn vanuit de Participatiewet ook geschikt zijn voor de arbeidstoeleiding van statushouders.
Erkent u dat de uitvoering van de Participatiewet door bepaalde gemeenten in strijd is met de geest van de wet? Zo ja, bent u bereid gemeenten hierop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten niet handelen naar de geest van de wet. Indien zich hier problemen voordoen, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken.
Wat is uw reactie op de situatie in Amstelveen waarbij statushouders in het kader van de Participatiewet via een reïntegratiebedrijf worden gedwongen werkdagen te maken van tien tot twaalf uur?2
De uitvoering van de Participatiewet is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Ik kan daarom niet ingaan op casuïstiek uit een individuele gemeente. Het is allereerst aan de gemeenteraad om het college te controleren. Het is wel van belang dat aan nieuwkomers voldoende ruimte wordt gegeven te voldoen aan hun inburgeringsplicht waarvoor mensen lessen willen volgen. Gemeenten kunnen een belangrijke rol spelen in het maken van afspraken zodat werk en inburgeren wel goed gecombineerd kunnen worden.
Acht u het wenselijk dat statushouders door deze lange dagen soms niet in staat zijn deel te nemen aan de inburgeringscursus of hiervoor te studeren? Bent u bereid de gemeente Amstelveen hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het bevorderlijk is voor de integratie wanneer Amstelveense statushouders te werk worden gesteld tussen veelal andere werknemers die de Nederlandse taal niet spreken, waaronder Poolse seizoenarbeiders?
Zowel het leren van de taal en het hebben van werk zijn beide belangrijke factoren voor een succesvolle integratie. De keuze voor het soort werk (en de daarbij horende collega’s) is afhankelijk van het beleid van de gemeente en het beschikbare werk in de regio. Het uitgangspunt is dat iemand die bijstand ontvangt zijn best doet om algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen en te behouden.
Erkent u dat de uitvoering van de Participatiewet door bepaalde gemeenten op gespannen voet staat met de Wet inburgering 2013 en dat statushouders daar het slachtoffer van dreigen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is in het belang van zowel de statushouder als de gemeente om inburgering en re-integratie goed op elkaar af te stemmen. Beiden hebben immers tot doel dat betrokkene uiteindelijk zelfredzaam wordt in de Nederlandse samenleving. De Participatiewet biedt daarom gemeenten ook veel ruimte voor maatwerk, zo kunnen zij de bijstand afstemmen op de middelen en mogelijkheden van de bijstandontvanger. Om statushouders te integreren op de arbeidsmarkt heeft het kabinet met de VNG afspraken gemaakt om alle vluchtelingen met een verblijfsstatus zo snel mogelijk naar werk te begeleiden. Dat gebeurt onder anderen met extra taallessen en begeleiding.
Deelt u de mening dat tijdens de periode van inburgering het grootste belang toekomt aan succesvol inburgeren met het oog op het belang hiervan voor de langere termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Inburgering is erop gericht dat nieuwkomers kunnen meedoen en integreren in de Nederlandse samenleving. Dit gebeurt deels door het leren van de Nederlandse taal, maar waar mogelijk ook door actief te zijn op de arbeidsmarkt. Uit het KIS-onderzoek blijkt dat er steeds meer wordt ingezet op een gelijktijdige aanpak, waarbij gemeenten starten met arbeidstoeleiding naast de verplichte inburgering. Ik juich deze initiatieven toe, zij het dat het succesvol afronden van het inburgeringstraject niet belemmerd moet worden.
Deelt u voorts de mening dat werken kan bijdragen aan de inburgering maar dat dit werk tijdens de inburgeringsperiode dan wel in de eerste plaats in dienst van de inburgering dient te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Weet u of er nog meer gemeenten zijn waar statushouders klemzitten tussen de Participatiewet en Wet inburgering 2013? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken, maatregelen te treffen en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dat is mij niet bekend. Zoals gezegd hebben gemeenten er op langere termijn financieel baat bij om beide trajecten op elkaar af te stemmen.
Martelingen in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Villagers tortured under custody in Kurdish province: report» en bent u bekend met het rapport «Mass torture and ill-treatment in Turkey»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse autoriteiten zich vorige maand schuldig hebben gemaakt aan marteling van gevangenen in Sapatan, in het zuidoosten van Turkije? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het kabinet kan de individuele berichten uit de aangehaalde rapporten niet bevestigen. De conclusie dat er in toenemende mate sprake is van marteling en daaropvolgende straffeloosheid, is buitengewoon zorgelijk. Deze constateringen passen in het bredere beeld dat het niet goed gaat met de rechtsstaat in Turkije. Het kabinet heeft de zorgen hierover veelvuldig gedeeld. Turkije heeft zich als ondertekenaar van het Folterverdrag (Convention Against Torture) en als lid van de Raad van Europa en kandidaat-lidstaat van de EU verplicht om fundamentele mensenrechten te respecteren.
Herkent u zich in het in het rapport geschetste beeld dat marteling in Turkije sinds de mislukte coup een systematisch karakter heeft gekregen en dat daders steevast vrijuit gaan vanwege een cultuur van straffeloosheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland en de Europese Unie om de druk richting Turkije op te voeren opdat het land deze wrede mensenrechtenschendingen staakt?
Zowel in bilateraal als in EU-verband heeft Nederland Turkije consequent opgeroepen om de beginselen van rechtsstaat, waaronder het respecteren van mensenrechten, fundamentele rechten, het recht op een eerlijk proces en het beginsel van vermoeden van onschuld, te waarborgen. Nederland blijft zich hier via verschillende kanalen sterk voor maken en Nederland blijft dit op consequente wijze opbrengen, bijvoorbeeld in EU-verband en via het spoor van de Raad van Europa. Dit leidde er recent toe dat de EU deze problematiek gezamenlijk en duidelijk opbracht binnen de OVSE en de VN Mensenrechtenraad.
Het Committee to Prevent Torture (CPT) van de Raad van Europa wordt nog steeds door de Turkse autoriteiten in staat gesteld om onafhankelijk onderzoek naar marteling te doen. De bevindingen van het CPT kunnen alleen niet openbaar gemaakt worden zonder toestemming van het gastland. Nederland blijft er bij elke zich hiervoor lenende gelegenheid op aandringen dat Turkije de CPT-rapporten vrijgeeft.
De Nederlandse inzet is naast het consequent opbrengen van onze zorgen omtrent de rechtsstaat in Turkije, ook gericht op ondersteuning van het maatschappelijk middenveld.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen dat onafhankelijk onderzoek naar marteling in het land mogelijk wordt, dat bevindingen kunnen worden gepubliceerd en dat mensenrechtenorganisaties toegang krijgen tot detentiecentra waar marteling plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.