Pesticide die schadelijk zijn voor baby’s |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (VVD), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het onderzoek waaruit zou blijken dat het gebruik van pesticiden zou leiden tot vroeggeboortes en geboorteafwijkingen?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het onderzoek dat in het wetenschappelijk tijdschrift Nature is gepubliceerd? Zo ja, wat is uw algehele indruk en mening ten aanzien van dat onderzoek?2
Ja. Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er meer van dergelijke studies bekend met eenzelfde uitkomst? Zijn er vergelijkbare studies bekend die gericht zijn op de Nederlandse situatie? Bent u van mening dat de uitkomst van deze studie (zoals gepubliceerd in Nature) ook op de Nederlandse situatie van toepassing is of zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer wordt dat aangenomen en wat is ondernomen om zwangere vrouwen te waarschuwen en gevallen van vroeggeboorte te voorkomen? Is er vervolgens beleid ontwikkeld om te voorkomen dat de bodem dusdanig vervuild wordt dat baby’s daar schade van kunnen ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er gebieden in Nederland waar de bevolking wordt blootgesteld aan hoge hoeveelheden pesticide? Zo ja, welke gebieden zijn dat en uit welk onderzoek blijkt dat? Wat is met deze kennis gedaan in de richting van de bewoners van die gebieden?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Als er geen gegevens zijn over de relatie tussen groot verbruik van pesticide en de gevolgen hiervan voor de gezondheid van de baby’s, deelt u dan de mening dat een onderzoek in Nederland gestart moet worden, vergelijkbaar met het onderzoek in San Joaquin Valley, California? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt dat onderzoek gestart?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Martelingen in Turkije |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Villagers tortured under custody in Kurdish province: report» en bent u bekend met het rapport «Mass torture and ill-treatment in Turkey»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse autoriteiten zich vorige maand schuldig hebben gemaakt aan marteling van gevangenen in Sapatan, in het zuidoosten van Turkije? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het kabinet kan de individuele berichten uit de aangehaalde rapporten niet bevestigen. De conclusie dat er in toenemende mate sprake is van marteling en daaropvolgende straffeloosheid, is buitengewoon zorgelijk. Deze constateringen passen in het bredere beeld dat het niet goed gaat met de rechtsstaat in Turkije. Het kabinet heeft de zorgen hierover veelvuldig gedeeld. Turkije heeft zich als ondertekenaar van het Folterverdrag (Convention Against Torture) en als lid van de Raad van Europa en kandidaat-lidstaat van de EU verplicht om fundamentele mensenrechten te respecteren.
Herkent u zich in het in het rapport geschetste beeld dat marteling in Turkije sinds de mislukte coup een systematisch karakter heeft gekregen en dat daders steevast vrijuit gaan vanwege een cultuur van straffeloosheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland en de Europese Unie om de druk richting Turkije op te voeren opdat het land deze wrede mensenrechtenschendingen staakt?
Zowel in bilateraal als in EU-verband heeft Nederland Turkije consequent opgeroepen om de beginselen van rechtsstaat, waaronder het respecteren van mensenrechten, fundamentele rechten, het recht op een eerlijk proces en het beginsel van vermoeden van onschuld, te waarborgen. Nederland blijft zich hier via verschillende kanalen sterk voor maken en Nederland blijft dit op consequente wijze opbrengen, bijvoorbeeld in EU-verband en via het spoor van de Raad van Europa. Dit leidde er recent toe dat de EU deze problematiek gezamenlijk en duidelijk opbracht binnen de OVSE en de VN Mensenrechtenraad.
Het Committee to Prevent Torture (CPT) van de Raad van Europa wordt nog steeds door de Turkse autoriteiten in staat gesteld om onafhankelijk onderzoek naar marteling te doen. De bevindingen van het CPT kunnen alleen niet openbaar gemaakt worden zonder toestemming van het gastland. Nederland blijft er bij elke zich hiervoor lenende gelegenheid op aandringen dat Turkije de CPT-rapporten vrijgeeft.
De Nederlandse inzet is naast het consequent opbrengen van onze zorgen omtrent de rechtsstaat in Turkije, ook gericht op ondersteuning van het maatschappelijk middenveld.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen dat onafhankelijk onderzoek naar marteling in het land mogelijk wordt, dat bevindingen kunnen worden gepubliceerd en dat mensenrechtenorganisaties toegang krijgen tot detentiecentra waar marteling plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Ernstige misstanden veroorzaakt door kinderkwakzalvers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderartsen ontdekken 16 ernstige misstanden bij alternatieve kindergenezers»?1
Ja.
Vindt u het net als ons schokkend dat deze misstanden met kinderen, waaronder ondervoeding, shock en gezichtsverlamming, zich hebben voorgedaan en dat deze voorkomen hadden moeten worden?
Ik heb geen inhoudelijke kennis van de lijst van misstanden gerelateerd aan alternatieve zorgverlening en het daaraan vooraf gegane onderzoek. Ik acht het in algemene zin betreurenswaardig dat zorgverleners behandelingen aanbieden die ingrijpende onbedoelde effecten kunnen hebben en/of die geen therapeutische toegevoegde waarde hebben.
Er is in Nederland voor gekozen om de uitoefening van de geneeskunst in principe vrij te laten, echter met uitzondering van het verrichten van voorbehouden handelingen (art. 36 Wet BIG) en het voeren van beschermde titelvoering. Dit heeft tot resultaat dat risicovolle handelingen maar door een beperkte groep zorgverleners mogen worden verricht. Voor iedere zorgverlener geldt op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) de verplichting om goede zorg te verlenen. Voor alternatieve zorgverleners geldt op grond van deze wet de verplichting zorg te bieden die niet leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt. Wanneer daarvan wel sprake is, kunnen betrokkenen een melding doen over tekortschietende zorg bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en, mocht er sprake zijn van een strafbaar feit, zich wenden tot het openbaar ministerie en een beroep doen op het strafrecht.
Patiënten zijn in beginsel vrij om zich te wenden tot zowel reguliere als alternatieve behandelaars. Het is belangrijk dat mensen die een alternatieve genezer bezoeken zich goed (laten) informeren. Het gaat hier immers om niet-wetenschappelijk bewezen methoden.
Voorlichting aan burgers is dus zeer belangrijk. Ik zie het als taak voor het Ministerie van VWS om voorlichting te geven over de werking van wet- en regelgeving en over de rechten en plichten van patiënten en consumenten binnen de gezondheidszorg. Voorlichting over de eventuele effectiviteit van behandelingen beschouw ik als een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders. Het is aan hen om aan te tonen dat de behandeling de gewenste uitkomst heeft. Vanzelfsprekend dienen patiënten daarbij goed geïnformeerd te worden over de resultaten die zij kunnen verwachten.
Hoe worden ouders op de hoogte gebracht van de ernstige gezondheidsrisico’s die alternatieve geneeswijzen met zich kunnen meebrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de lijst met misstanden openbaar gemaakt moet worden om ouders te waarschuwen voor deze kindergenezers? Zo nee waarom niet?
Ik ben niet voornemens om de bestaande wet- en regelgeving aan te passen, dan wel deze lijst met misstanden openbaar te maken. In de huidige Wkkgz is zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 een bepaling opgenomen die inhoudt dat een alternatieve zorgaanbieder geen zorg mag aanbieden die leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt.
De IGZ houdt hierop toezicht. Belangrijk is daarbij op te merken dat de IGZ niet de werkzaamheid van de alternatieve therapie toetst. De IGZ houdt toezicht op de patiëntveiligheid op basis van ontvangen meldingen over onveilige zorg, waarbij schade aan de gezondheid van een persoon is ontstaan. Met de desbetreffende bepaling in de Wkkgz kan de IGZ ingrijpen bij misstanden in de alternatieve zorg. In het geval van strafbare feiten staat voor betrokkenen de weg open naar het strafrecht.
Op grond van het bovenstaande acht ik het belangrijk dat de door de kinderartsen samengestelde lijst met excessen wordt gedeeld met de IGZ.
Bent u bereid alternatieve kwakzalvers zonder medische achtergrond te verbieden kinderen te behandelen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De noodzaak van een onderzoek naar de dwang bij patiënten om ROM-lijsten in te vullen |
|
Antje Diertens (D66), Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over het aantal zorginstellingen dat is gestopt met het aanleveren van ROM (Routine Outcome Monitoring)-gegevens aan de Stichting Benchmark GGZ (SBG), sinds uw uitspraak dat het verkrijgen van expliciete toestemming van de patiënt een vereiste is voor het aanleveren van ROM-gegevens?1
SBG heeft mij geïnformeerd dat 175 zorginstellingen zijn gestopt met de aanlevering van ROM-gegevens.
Erkent u dat er spanning bestaat tussen de inspanningsverplichting voor het aanleveren van ROM-gegevens, opgenomen als veldnorm in het model kwaliteitsstatuut en uw eerdere uitspraak dat het aanleveren van ROM-gegevens voor patiënten vrijwillig is?2
De inspanningsverplichting zoals opgenomen in het «Model kwaliteitsstatuut ggz»3 dat is opgesteld en ondertekend door alle betrokken partijen4, omschrijft dat aanbieders een contract met SBG dienen te hebben in het kader van «matched care» en tijdig op- en afschalen. De inspanningsverplichting uit het model kwaliteitsstatuut hoeft niet in strijd te zijn met het vrijwillige karakter van ROM, omdat het gaat om het hebben van een contract met SBG en een inspanning tot – dus geen verplichting van – het leveren van kwaliteitsgegevens.
De aanleverpercentages worden opgenomen in de contracten tussen zorgverzekeraars en aanbieders.
Erkent u dat de verplichting die op zorgaanbieders rust om 50% van de ROM data aan te leveren, automatisch leidt tot ongewenste prikkels, die patiënten moeten overhalen om deze gegevens aan te leveren?
Zorgverzekeraars en aanbieders zijn tot een percentage van 50% gekomen om op redelijke wijze tot een representatieve database te komen. Als dit percentage onhaalbaar is of prikkels veroorzaakt die het vrijwillige karakter van ROM dreigen aan te tasten zullen aanbieders en zorgverzekeraars hier nieuwe afspraken over moeten maken.
Bent u zich bewust van het feit dat zorgaanbieders wel degelijk worden gekort, door middel van een generieke korting op het zorgbudget, als er minder dan 50% ROM-data aan SBG aangeleverd wordt? Wat vindt u hiervan?
Zorgverzekeraars en aanbieders hebben contractuele afspraken waarin 50% aanlevering of soms meer is vastgelegd. Zorgverzekeraars hebben aangegeven in de huidige situatie coulant om te gaan met deze percentages. Dat houdt in dat zij niet of minder handhaven op de contractuele afspraken over aanleverpercentages. De exacte invulling daarvan is aan de contractspartijen: zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
De zorgverzekeraar kan samen met de zorgaanbieder afspreken of deze coulance in 2018 van toepassing is. Als de afgesproken percentages niet haalbaar zijn gegeven de huidige situatie is het aan zorgverzekeraars en aanbieders om hun afspraken aan te passen waar nodig.
Wat betekent het volgens u dat zorgverzekeraars op dit moment coulant omgaan met het percentage aangeleverde ROM-data en de bijbehorende budget korting bij het niet nakomen van dit percentage? Erkent u dat deze coulance van tijdelijke aard is? Kunt u garanderen dat alle zorgverzekeraars op dit moment coulant zijn met het hanteren van het percentage van 50%?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zorgverzekeraars te verbieden om een budgetkorting bij het niet nakomen van het leveringspercentage toe te passen, zodat er ruimte kan komen voor een vrijwillig afgegeven informed consent van patiënten om hun behandelgegevens al dan niet te delen met databank SBG? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom houdt u het verplichtende karakter in stand?
Zorgverzekeraars en aanbieders dienen hier in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid alsnog te onderzoeken of en hoe vaak het voorkomt dat zorgaanbieders gekort worden door zorgverzekeraars (ofwel per patiënt, ofwel op het hele zorgbudget) bij het niet nakomen van hun verplichting voor de aanlevering van ROM-gegevens? Wanneer kan de Kamer hier duidelijkheid over verwachten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzage geven in de contractuele eisen die zorgverzekeraars voor 2018 opleggen aan GGZ (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen en vrijgevestigde GGZ-professionals met betrekking tot het aan te leveren percentage ROM-gegevens en de bijkomende financiële sancties, wanneer hier niet aan wordt voldaan?
De inkoopvoorwaarden maken zorgverzekeraars altijd openbaar, deze zijn reeds gepubliceerd in de zomer van 2017. Onderhandelingen over de specifieke contracten voor 2018 zijn nu gaande.
Waarom bent u niet bereid te onderzoeken of en hoe patiënten worden gedwongen om de ROM-lijsten in te vullen en af te staan?
Zoals ik aangaf in de antwoorden op uw eerdere Kamervragen over ROM5 heb ik geen signalen over dwang tot het invullen van ROM. Uiteraard zal ik bij concrete signalen die ik ontvang, deze doorzetten naar de desbetreffende verantwoordelijke partijen en hen vragen hierop actie te ondernemen.
Kunt u aangeven op welke wijze patiënten op dit moment tijdens hun behandeling worden geïnformeerd over de inhoud van ROM, de informed consent procedure, het gebruik en de verwerking van deze persoonlijke gegevens?
Een groot deel van de aanbieders (zie ook mijn antwoord op vraag 1) is gestopt met aanleveren van ROM-gegevens. De professional is verantwoordelijk voor goede voorlichting aan de patiënt. Branche- en beroepsverenigingen kunnen hierover adviseren aan professionals.
Bent u van mening dat er voldoende informatievoorziening over de ROM richting patiënten is? Kunt u dit toelichten?
De verantwoordelijkheid voor het geven van informatie over ROM ligt bij professionals. Ook patiëntenorganisaties en beroeps- en brancheverenigingen kunnen hieraan bijdragen.
Bent u bereid GGZ-instellingen te controleren op de informed consent procedure voor het aanleveren van ROM gegevens aan de SGB en het aanwezig zijn en opnemen van informed consent in het Elektronisch Patientendossier (EPD)?
Dat is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Branche- en beroepsverenigingen doen op dit moment onderzoek naar wat er nodig is om met ROM te werken. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoekt de status van de gegevens op dit moment nog, naar aanleiding van een handhavingsverzoek.
Kunt u nagaan in hoeverre de software, die ICT-bedrijven hebben geplaatst om ROM-gegevens uit elektronische medische dossiers te kunnen halen ten behoeve van de SGB, onrechtmatig is omdat op digitale informatie geen eigendomsrecht rust?
Extractie van gegevens uit medische dossiers gebeurt voor allerlei doeleinden; financiële afhandeling van zorg, overdracht, wetenschappelijk onderzoek of doorlevering aan kwaliteitsregistraties. Software voor extractie van gegevens is op zichzelf niet onrechtmatig. Belangrijk is dat er een grondslag is voor de verstrekking/verwerking van de gegevens.
Is u bekend of in de GGZ-instellingen via logging wordt vastgelegd dat medische data uit elektronisch medische dossiers wordt gehaald voor databanken zoals de SBG? Zo ja, kunt u garanderen dat dit in alle instellingen het geval is. Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of logging plaatsvindt?
Logging is één van de informatiebeveiligingsmaatregelen binnen de informatiebeveiligingsnorm NEN7510. Ziekenhuizen zijn verplicht aan de NEN7510- en NEN7512-normen te voldoen. Dit geldt ook voor de ggz. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting houdt hierop toezicht.
Is u bekend of de inspanningsverplichting voor het aanleveren van de ROM-gegevens voor zorginstellingen een reden is geweest om cliëntenraden niet van informatie te voorzien en deze raden hun adviesbevoegdheid te onthouden, dit in strijd met artikel 3, eerste lid, sub j, van de Wet medezeggenschap clienten zorginstellingen (Wmcz)? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend.
Heeft het gesprek met de SGB en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), dat voor de zomer zou plaatsvinden, reeds plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek en waarom heeft u de Kamer hier nog niet over geïnformeerd? Zo nee, waarom duurt het zo lang voordat dit gesprek plaatsvindt, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden en kunt u de Kamer direct na het overleg informeren over de resultaten van het overleg tussen de SGB en de AP?3
Dit gesprek heeft reeds plaatsgevonden. Nadien is er een handhavingsverzoek ingediend bij de AP. Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek heeft de AP een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek bevindt zich in de eerste fase, waarin vragen aan SBG zijn voorgelegd om meer informatie te verkrijgen over de gegevensverwerking door SBG. De AP onderzoekt op dit moment of zij ROM-gegevens beschouwt als persoonsgegevens in de zin van de Wbp.
Het bericht ‘Strengere regels inburgering: geslaagde migranten moeten opnieuw toets afleggen’ |
|
Linda Voortman (GL), Achraf Bouali (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Strengere regels inburgering: geslaagde migranten moeten opnieuw toets afleggen»?1
Het artikel in de Volkskrant wekt de suggestie dat betrokkenen opnieuw een toets moeten afleggen. Dat is niet juist. Tot 1 januari 2015 kon op basis van het diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II (NT2: op taalniveau B1 of B2) vrijstelling van de inburgeringsplicht worden verleend op grond van de Wet inburgering. De regering vond alleen kennis van de Nederlandse taal echter niet voldoende om te kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Vanaf 1 januari 2015 (Staatsblad 2014, 404) bestaat het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (hierna: KNS) uit twee subonderdelen: Kennis van de Nederlandse Maatschappij (hierna: KNM) en Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (hierna: ONA). Het inburgeringsexamen is hiermee vanaf 1 januari 2015 in zoverre verzwaard dat geslaagden voor het NT2 diploma ook KNM en ONA moeten behalen om aan de gehele inburgeringsplicht te voldoen. Het Staatsexamen Nederlands als tweede taal levert wél een deelvrijstelling voor het taaldeel van het inburgeringsexamen op.
Ten aanzien van ONA heb ik uw Kamer bij brief van 4 februari jl.2 en 23 april jl.3 geïnformeerd over de maatregelen die ik zal treffen om de wachttijden bij het afnemen van dit examenonderdeel terug te brengen. Van deze maatregelen kan bovengenoemde groep ook gebruik maken.
Klopt het dat migranten die al via een staatsexamen waren ingeburgerd, van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ineens alsnog extra toetsen moeten maken over Nederlandse gebruiken om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd? Zo ja, waar is dit vastgelegd?
Het behalen van het inburgeringsexamen is nodig om te voldoen aan de inburgeringsplicht op grond van de Wet Inburgering, maar geldt ook als op grond van de Vreemdelingenwet om een sterker verblijfsrecht wordt verzocht. DUO hanteert de term «inburgeringsplicht» voor het vaststellen van de inburgeringsplicht onder de Wet inburgering. Bij de beoordeling of een sterker verblijfsrecht (zoals een vergunning voor onbepaalde tijd) kan worden verleend, beoordeelt de IND of aan «het inburgeringsvereiste» is voldaan.
Het gaat dus om verschillende rechtsregimes, namelijk de Wet Inburgering en de Vreemdelingenwet. Het overgangsrecht dat geldt voor de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering bepaalt dat de aanscherping geldt voor vreemdelingen die vanaf 1 januari 2015 inburgeringsplichtig zijn geworden. Voor de aanvraag om een sterker verblijfsrecht op grond van de Vreemdelingenwet is het moment van indiening van de aanvraag bepalend (namelijk vóór of vanaf 1 januari 2015) voor de vraag of de aanvullende onderdelen moeten worden behaald. Het is dus mogelijk dat iemand die in het bezit is van het NT2 diploma en vóór 1 januari 2015 inburgeringsplichtig is geworden, is vrijgesteld van de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering maar nog wel de onderdelen KNM en ONA moet behalen indien hij ná 1 januari 2015 een aanvraag indient voor een sterker verblijfsrecht. De IND heeft vanaf juni 2017 de verzwaring van het inburgeringsvereiste in de praktijk toegepast (zie de brief van 1 juni 20174).
Aangezien het begrip «inburgering» in verschillende rechtsregimes wordt gehanteerd is het belangrijk dat de voorlichting hierover richting de doelgroep duidelijk is. DUO en de IND zullen bezien waar de voorlichting (zoals de website) verbeterd kan worden en hier passende maatregelen op nemen.
Kunt u in het licht van de «ondeelbare overheid» verklaren hoe het kan dat een migrant die vóór 2015 inburgeringsplichtig werd en zijn staatsexamen heeft gehaald volgens de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) niet de toetsen Kennis van de Nederlandse Maatschappij en Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt hoeft te maken, maar volgens de IND wel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reflecteren op de stelling dat migranten die ervoor kiezen het moeilijkere staatsexamen te doen beloond moeten worden in plaats van te straffen met extra toetsen?
Zoals toegelicht bij vraag 1 is de regering van mening dat alleen kennis van de taal niet voldoende is om deel te nemen aan de samenleving. Bij de invoering van deze wijziging is aangekondigd dat de effecten van deze wijziging gemonitord zullen worden.5 Op dit moment zijn er nog onvoldoende respondenten om het onderzoek uit te laten voeren. In de tweede helft 2018 zal ik u hierover nader berichten.
Hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van de opmerking van de Algemene Rekenkamer dat al steeds minder migranten kiezen voor het staatsexamen? Op welke manier wilt u nieuwkomers gaan prikkelen vaker voor dit staatsexamen te kiezen?2
Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk inburgeringsplichtigen kiezen voor het staatsexamen NT2, omdat dit hun kansen op de arbeidsmarkt en bij het volgen van een vervolgopleiding vergroot. De Algemene Rekenkamer7 concludeerde dat slechts 3% van de examenkandidaten onder de Wet inburgering 2013 voor het staatsexamen koos. Deze conclusie was gebaseerd op het resultaat van cohort 2013 per 1 juli 2016. Een groot deel van het cohort was op dat moment nog niet klaar met inburgeren. Een jaar later ziet dit beeld er beter uit. Per 1 juli 2017 heeft ca. 15% van de examenkandidaten uit cohort 2013 het staatsexamen gedaan. Ik wil bevorderen dat meer mensen voor deze route kiezen. Per 1 juli 2018 wordt de Regeling inburgering aangepast waardoor een aantal belemmeringen voor het op een hoger niveau starten van een opleiding wordt weggenomen.
Bent u bereid om de onnodige extra toets voor migranten die al via een staatsexamen waren ingeburgerd, te schrappen?
Daartoe zie ik geen aanleiding. Ik verwijs u verder naar de beantwoording van de vragen 1 en 4.
Statushouders die klem komen te zitten tussen Participatiewet en de Wet inburgering 2013 |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS) onder 256 gemeenten, waaruit blijkt dat met betrekking tot statushouders 51 procent van deze gemeenten het eens is met de stelling «werk gaat vóór opleiding»?1
Ja
Erkent u dat het doel van de Participatiewet, te weten duurzame uitstroom uit de bijstand, in gevaar kan komen wanneer de nadruk vooral komt te liggen op uitstroom in plaats van passend werk of een opleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verantwoordelijkheid voor het ondersteunen en activeren van mensen die zijn aangewezen op de Participatiewet ligt bij de gemeente. De gemeente kan het beste beoordelen welke combinatie van werken en leren tot de grootste kans op blijvende arbeidsdeelname leidt. Het is dan ook bemoedigend om te zien dat volgens het onderzoek van KIS bijna alle gemeenten (95%) vinden dat de instrumenten die beschikbaar zijn vanuit de Participatiewet ook geschikt zijn voor de arbeidstoeleiding van statushouders.
Erkent u dat de uitvoering van de Participatiewet door bepaalde gemeenten in strijd is met de geest van de wet? Zo ja, bent u bereid gemeenten hierop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten niet handelen naar de geest van de wet. Indien zich hier problemen voordoen, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken.
Wat is uw reactie op de situatie in Amstelveen waarbij statushouders in het kader van de Participatiewet via een reïntegratiebedrijf worden gedwongen werkdagen te maken van tien tot twaalf uur?2
De uitvoering van de Participatiewet is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Ik kan daarom niet ingaan op casuïstiek uit een individuele gemeente. Het is allereerst aan de gemeenteraad om het college te controleren. Het is wel van belang dat aan nieuwkomers voldoende ruimte wordt gegeven te voldoen aan hun inburgeringsplicht waarvoor mensen lessen willen volgen. Gemeenten kunnen een belangrijke rol spelen in het maken van afspraken zodat werk en inburgeren wel goed gecombineerd kunnen worden.
Acht u het wenselijk dat statushouders door deze lange dagen soms niet in staat zijn deel te nemen aan de inburgeringscursus of hiervoor te studeren? Bent u bereid de gemeente Amstelveen hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het bevorderlijk is voor de integratie wanneer Amstelveense statushouders te werk worden gesteld tussen veelal andere werknemers die de Nederlandse taal niet spreken, waaronder Poolse seizoenarbeiders?
Zowel het leren van de taal en het hebben van werk zijn beide belangrijke factoren voor een succesvolle integratie. De keuze voor het soort werk (en de daarbij horende collega’s) is afhankelijk van het beleid van de gemeente en het beschikbare werk in de regio. Het uitgangspunt is dat iemand die bijstand ontvangt zijn best doet om algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen en te behouden.
Erkent u dat de uitvoering van de Participatiewet door bepaalde gemeenten op gespannen voet staat met de Wet inburgering 2013 en dat statushouders daar het slachtoffer van dreigen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is in het belang van zowel de statushouder als de gemeente om inburgering en re-integratie goed op elkaar af te stemmen. Beiden hebben immers tot doel dat betrokkene uiteindelijk zelfredzaam wordt in de Nederlandse samenleving. De Participatiewet biedt daarom gemeenten ook veel ruimte voor maatwerk, zo kunnen zij de bijstand afstemmen op de middelen en mogelijkheden van de bijstandontvanger. Om statushouders te integreren op de arbeidsmarkt heeft het kabinet met de VNG afspraken gemaakt om alle vluchtelingen met een verblijfsstatus zo snel mogelijk naar werk te begeleiden. Dat gebeurt onder anderen met extra taallessen en begeleiding.
Deelt u de mening dat tijdens de periode van inburgering het grootste belang toekomt aan succesvol inburgeren met het oog op het belang hiervan voor de langere termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Inburgering is erop gericht dat nieuwkomers kunnen meedoen en integreren in de Nederlandse samenleving. Dit gebeurt deels door het leren van de Nederlandse taal, maar waar mogelijk ook door actief te zijn op de arbeidsmarkt. Uit het KIS-onderzoek blijkt dat er steeds meer wordt ingezet op een gelijktijdige aanpak, waarbij gemeenten starten met arbeidstoeleiding naast de verplichte inburgering. Ik juich deze initiatieven toe, zij het dat het succesvol afronden van het inburgeringstraject niet belemmerd moet worden.
Deelt u voorts de mening dat werken kan bijdragen aan de inburgering maar dat dit werk tijdens de inburgeringsperiode dan wel in de eerste plaats in dienst van de inburgering dient te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Weet u of er nog meer gemeenten zijn waar statushouders klemzitten tussen de Participatiewet en Wet inburgering 2013? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken, maatregelen te treffen en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dat is mij niet bekend. Zoals gezegd hebben gemeenten er op langere termijn financieel baat bij om beide trajecten op elkaar af te stemmen.
Forse overschrijdingen van het gaswinningplan |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de overschrijdingen van het winningsplan inzake de gaswinning in Hardenberg-Oost (Overijssel), Monster en Maasdijk (Zuid-Holland)?1 Deelt u de mening dat deze absurde overschrijdingen, tot wel 317% in Maasdijk, zo snel mogelijk moeten stoppen?
Met de wijziging van de Mijnbouwwet per 1 januari 2017 is een bredere invulling gegeven aan het belang van veiligheid en daarmee aan de mijnbouwmaatschappijen de opdracht dit op een adequate wijze te adresseren in hun winningsplan. Indien er bij de mijnbouwmaatschappij het vermoeden bestaat dat er veranderingen en/of overschrijdingen ten opzichte van bestaande winningsplannen te verwachten zijn, moet er een gewijzigd winningsplan ingediend worden. SodM zal daar scherp op toezien.
In het kader van de behandeling van een aantal ingediende gewijzigde winningsplannen heb ik onder andere aan SodM advies gevraagd met specifiek de vraag of voor die winningsplannen de totale productie binnen de door mij vergunde maximale productie is gebleven. In haar adviezen van juni 2017 aan mij heeft SodM aangegeven dat voor Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk is geconstateerd dat de maximaal vergunde productie is overschreden.
Uit de casus over de maximaal toegestane productie in de gasvelden Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk blijkt dat in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen niet duidelijk genoeg is aangegeven hoe de maximale productie vastgesteld is. Hiervoor zijn verschillende methodieken. Daarom bezie ik vanuit mijn rol als vergunningverlener hoe de randvoorwaarden in mijn instemmingsbesluiten op de winningsplannen zodanig geformuleerd kunnen worden, dat het zowel voor de mijnbouwmaatschappijen als de omgeving helder is wat op dit punt wel of niet is toegestaan op basis van het instemmingsbesluit.
Ik ga er niet van uit dat hier sprake is van een structureel probleem. Zoals ik eerder in mijn brief van 14 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 348) heb aangegeven ligt een groot aantal winningsplannen voor bij mijn ministerie die in afwachting van de wijzigingen van de Mijnbouwwet waren aangehouden. Deze winningsplannen zijn inmiddels in behandeling genomen en uitgezet voor advies bij de wettelijk adviseurs.
Deelt u de mening dat het feit dat na eerder geconstateerde overschrijdingen bij Wapse (Drenthe) nu ook deze overschrijdingen worden gemeld, aangeeft dat het hier een structureel probleem betreft?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang hebben deze overschrijdingen plaatsgevonden voordat deze opgemerkt werden? Op welk moment werd u hiervan op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre wordt bij overige velden het winningsplan overschreden? Kunt een volledig overzicht geven?
Het is aan SodM om toezicht te houden op hetgeen ik vastleg in mijn instemmingbesluit met het winningsplan. Onderdeel van dit toezicht is dat indien de toezichthouder van mening is dat niet meer gewonnen wordt conform hetgeen vastgelegd is in het instemmingsbesluit, SodM passende maatregelen kan nemen.
Ik heb u eerder met mijn brief van 14 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 348) geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de winningsplannen.
Wat is uw oordeel over de reactie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waarin zij stelt dat zelfs een overschrijding van 300% geoorloofd zou zijn wanneer er sprake is van «einde levensduur» van een veld?3 Deelt u de mening dat dit een schandelijke interpretatie van de regels is?
Ik heb kennis genomen van het genoemde artikel, maar de in het artikel weergegeven reactie van NAM herken ik niet.
Wat is uw mening over de bestaande winningsplannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de door de provinciale staten van Zuid-Holland aangenomen motie «Gaswinning onder bewoond gebied», waaruit blijkt dat de steun voor dit soort gaswinning steeds minder is?4
Ja, ik ben op de hoogte van deze motie.
Bent u bereid om structureel, bijvoorbeeld jaarlijks, te bekijken of er wel of niet te veel wordt gewonnen?
SodM monitort de gaswinning structureel. Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat alle productiegegevens per veld maandelijks aan mij verstrekt moeten worden door de mijnbouwmaatschappij en deze gegevens vervolgens worden gepubliceerd op de website www.nlog.nl.
Is het waar dat voor Maasdijk en Monster inmiddels een nieuw winningsplan is ingediend? Zo ja deelt u de mening dat dit het legaliseren van een illegale situatie is en daarmee een onwenselijke beloning van illegaal gedrag? Zo nee, hoe gaat u de overschrijdingen zo snel mogelijk een halt toe roepen?
Inderdaad is op 2 augustus 2017 voor Maasdijk en Monster een nieuw winningsplan ingediend. Vanuit mijn taak als vergunningverlener behandel ik ingediende winningsplannen en leg op basis van alle adviezen voorwaarden op aan de instemming met een winningsplan. SodM handhaaft de uitvoering van het winningsplan op basis van deze voorwaarden.
Hoe zijn inwoners geïnformeerd over de overschrijdingen en het nieuwe winningsplan?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 heeft SodM in haar advies over de eerder genoemde winningsplannen aangegeven dat de maximaal vergunde productie is overschreden. Deze adviezen van SodM zijn openbaar en worden gedurende de behandelingsprocedure van het winningsplan ter inzage gelegd en een ieder kan daar zienswijzen op indienen. Ook worden er door mijn ministerie informatieavonden georganiseerd, waarbij alle informatie nogmaals wordt gepresenteerd.
Welke effecten hebben de geconstateerde overschrijdingen, voor zowel mens als milieu?
Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, heb ik SodM advies gevraagd over de winningsplannen. Hierbij heb ik SodM ook gevraagd mij te adviseren over de vraag of de bodemdaling nog binnen de vergunde ruimte is gebleven en of het seismisch risico niet is toegenomen. Voor Hardenberg-Oost heeft SodM in haar advies aangegeven dat de laatst gemeten bodemdaling binnen onzekerheidsmarges van de voorspelling in het winningsplan uit 2011 valt en de voorkomens tot de laagste risicocategorie in de Seismische Risico Analyse horen. Voor Monster/Maasdijk heeft SodM aangegeven dat de bodemdaling binnen de vergunde ruimte is gebleven. Met betrekking tot het door NAM bepaalde seismisch risico voor het winningsplan Monster/Maasdijk geeft SodM in zijn advies aan van mening te zijn dat het seismisch risico in een categorie hoger ligt dan zoals bepaald door NAM. Dit betekent dat er extra eisen aan de monitoring gesteld zullen worden en NAM een seismisch-risicobeheersplan moet opstellen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar welke risico's er gelopen zijn? Zo ja, op welke termijn kunt u de inwoners informeren over de uitkomsten van dergelijk onderzoek?
Risico’s dienen geadresseerd te worden in het winningsplan. Dit winningsplan wordt voor advies voorgelegd aan onder meer SodM en de Tcbb. Ik heb geen reden om te twijfelen aan hun deskundigheid en acht het niet noodzakelijk een apart onderzoek te laten uitvoeren. Bewoners zullen in het kader van de behandeling van het winningsplan worden geïnformeerd.
Welke gevolgen heeft het overtreden van de regels voor de NAM?
Op 8 augustus 2017 heeft SodM een vooraankondiging gedaan van een last onder dwangsom door SodM aan NAM van EUR 0,50 per Nm3, die na afloop van de hersteltermijn uit deze drie voorkomens wordt gewonnen, met een maximum van 2 miljoen euro.
Deelt u de mening dat er meer en beter toezicht zou moeten zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u het toezicht verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Per 1 januari 2017 is de Mijnbouwwet gewijzigd, waarbij de onafhankelijke positie van SodM verder is verstevigd. Verder heb ik de afgelopen twee jaar ruimte gegeven aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen om SodM capacitair en kwalitatief te versterken. Daarnaast is SodM bezig voor alle sectoren binnen de mijnbouw de staat van de sector in kaart te brengen, op basis waarvan de toezichtsarrangementen op maat ingericht zullen worden.
Het bericht ‘Buitenlandse studenten slapen noodgedwongen in azc's, op campings of in hotels’ |
|
Zihni Özdil (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse studenten slapen noodgedwongen in azc's, op campings of in hotels»?1
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van dit probleem?
Hier ligt een drieledige ontwikkeling aan ten grondslag. Ten eerste geldt dat het aantal internationale studenten in de periode 2007–2016 is gestegen van circa 38.000 naar circa 74.000 (peilmoment 1 oktober). Internationale studenten hebben per direct behoefte aan huisvesting en zijn ook weinig flexibel wat betreft de periode waarin zij huren. Ook hebben zij niet de mogelijkheid om van hun ouderlijk huis op en neer te reizen om in hun studiestad een woning te zoeken. Derhalve doen zij ook een naar hun aantal evenredig beroep op de beschikbare voorraad van woningen voor studenten.
Ten tweede is het aantal Nederlandse studenten in het hoger onderwijs in dezelfde periode met een kleine 82.000 toegenomen (van ongeveer 558.000 naar ongeveer 639.000).
Ten derde is ondanks uitbreiding van het aanbod, zoals ook gerapporteerd in de voortgangsrapportages over het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijke actieplan 2011–2016, de vraag harder gegroeid. In veel studiesteden is sprake van krapte op de woningmarkt en is er onvoldoende snel beschikbare huisvesting om alle groepen woningzoekenden (waaronder de internationale studenten) per direct te kunnen huisvesten.
Hoe worden internationale studenten voorgelicht over het krijgen van een woning in Nederland?
Internationale studenten worden op verschillende manieren voorgelicht over het krijgen van een woning in Nederland,. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de ontvangende Nederlandse kennisinstelling en via de website van Nuffic: www.studyinholland.nl
Wordt bij campagnes zoals het actieplan «Make it in the Netherlands» rekening gehouden met de huisvesting van internationale studenten?2
In het actieplan «Make it in the Netherlands» (2013–2016) is afgesproken praktische zaken en administratieve procedures zo gemakkelijk mogelijk te maken voor internationale studenten, om eventuele belemmeringen weg te nemen om naar Nederland te komen. Specifiek over huisvesting is in het plan alleen gewezen op het belang van gemende huisvesting van Nederlandse en internationale studenten om daarmee het onderlinge contact en de integratie van internationale studenten te bevorderen.
Wie is in uw ogen de eerst verantwoordelijke voor het zorgen voor voldoende en adequate studentenhuisvesting voor internationale studenten?
Wanneer kennisinstellingen internationale studenten aantrekken dan zijn wij van mening dat de kennisinstelling minimaal de verantwoordelijkheid heeft te zorgen dat de internationale student voldoende geïnformeerd is over hoe hij of zij een kamer in Nederland kan krijgen. Tevens zou een kennisinstelling ten minste moeten signaleren wanneer er groepen van internationale studenten niet op korte termijn binnen de studiestad worden gehuisvest.
De kennisinstellingen zetten zich ook in voor een goede en snelle huisvesting van internationale studenten. Wij verwachten daarbij dat kennisinstellingen afspraken maken met studentenhuisvesters en gemeenten om de huidige en toekomstige instroom van internationale studenten te kunnen accommoderen en dat kennisinstellingen met gemeenten om tafel gaan om te kijken in hoeverre de ambities ten aanzien van buitenlandse studenten opgenomen kunnen worden (of passen in) de gemeentelijke woonvisie en prestatieafspraken.
Uiteraard heeft de student ook zelf de verantwoordelijkheid om tijdig op zoek te gaan naar passende woonruimte.
Op welke manieren stimuleren universiteiten, in samenwerking met de gemeenten, de bouw van studentenwoningen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een beleidsagenda die inspeelt op de huisvestingsproblematiek die ontstaan bij de internationalisering en verengelsing van het onderwijs, die tot een verdubbeling van het aantal internationale studenten sinds 2009 heeft geleid?3
Nee. Zoals in antwoord 4 aangegeven is in het actieplan «Make it in the Netherlands» wel in beperkte mate aandacht geschonken aan huisvesting.
Hoe stimuleert het ministerie voor Wonen en Rijksdienst de bouw van studentenhuisvesting zowel voor binnenlandse – als buitenlandse studenten?
Het is in eerste instantie aan gemeenten om met betrokken partijen te bezien voor welke bouwopgave de gemeente staat. Met de gemeentelijke woonvisie en prestatieafspraken heeft de gemeente een instrument in handen om bijvoorbeeld de bouw van studentenhuisvesting voor zowel de Nederlandse als de internationale student te stimuleren.
Het Ministerie van BZK neemt als partner zitting in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting. In dit platform worden met betrokken actoren problemen aangekaart en wordt naar oplossingen gezocht. De partners in het platform hebben oog voor de problematiek van internationale studentenhuisvesting.
Het Ministerie van BZK stimuleert de bouw van zelfstandige studentenwoningen bijvoorbeeld doordat verhuurders gebruik kunnen maken de heffingsvermindering voor nieuwbouw van zelfstandige woningen met een huurprijs tot de eerste aftoppingsgrens. Dit geeft al invulling aan de gevraagde verlichting van de verhuurderheffing in de regio’s waar de schaarste aan woningen het hoogst is. In de verhuurderheffing zijn onzelfstandige studentenwoonruimten reeds vrijgesteld van heffing.
Overigens blijkt uit de meest recente Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties (IBW) dat er nog ruimte is voor corporaties die zich met studentenhuisvesting bezighouden om te investeren in nieuwbouw (voor studenten).
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat de huisvestingsproblemen op korte termijn worden opgelost?
Wij zijn reeds in gesprek met verschillende kennisinstellingen, Kences, de VH en de VSNU om meer inzicht te krijgen in de specifieke opgave die er ligt voor de huisvesting van internationale studenten en hoe alle partijen hier gezamenlijk iets aan kunnen doen. Daarbij zetten wij in op het bevorderen van de afstemming tussen kennisinstellingen, gemeenten en studentenhuisvesters, met als doel dat alle partijen van elkaars ambities op de hoogte zijn en dat partijen deze ambities kunnen vertalen naar wat er in de praktijk nodig is ten aanzien van huisvesting.
Daarnaast geeft de jaarlijkse landelijke monitor studentenhuisvesting onder meer inzicht in de ontwikkeling van de vraag naar huisvesting voor studenten per stad. Overigens zijn er geen garanties te geven dat dergelijke problemen zich volgend jaar niet meer voordoen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat volgend jaar dezelfde problemen ontstaan aan het begin van het academisch jaar?
Zie het antwoord op vraag 9.
De stijging van CO2 uitstoot in 2016 |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de rapportage van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waarin wordt geconstateerd dat de CO2-uitstoot in 2016 met 1% is gestegen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gestelde doel (25% reductie van CO2-equivalentemissie in 2020 ten opzichte van de uitstoot in 1990), door de rechter bekrachtigd, op dit moment niet gehaald lijkt te worden, nu de reductie op slechts 11% staat? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Op basis van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 blijkt dat nog 4 Mton extra broeikasgasreductie moet worden gerealiseerd om 25% broeikasgasreductie te halen in 2020 ten opzichte van 1990. In eerdere brieven aan de Tweede Kamer is aangegeven dat het volledig realiseren van de doelstellingen uit het Energieakkoord naar verwachting voldoende zal zijn om die 4 Mton extra broeikasgasreductie realiseren. Daarbij is ook aangegeven dat maatregelen buiten het Energieakkoord nog tot aanvullende reductie zullen leiden.
Hoe beoordeelt u de stijging van de CO2-uitstoot in het eerste kwartaal van 2017 en de geringe daling van de CO2-uitstoot in het tweede kwartaal (0,4% daling, gecorrigeerd voor weerseffecten) en passen deze cijfers binnen de door u verwachte trend?2
De emissies veranderen van kwartaal op kwartaal en voor hetzelfde kwartaal van jaar op jaar door verschillende oorzaken. Het CBS vergelijkt in de vermelde kwartaalrapportages, de emissies van het betreffende kwartaal in 2017 met de emissies van hetzelfde kwartaal in 2016. Het CBS verklaart de stijging van de CO2-uitstoot in het eerste kwartaal van 2017 door de hogere productie van elektriciteitsbedrijven en meer vervoersbewegingen in de transportsector. De daling van de CO2-uitstoot in het tweede kwartaal van 2017 verklaart het CBS door de veranderde brandstofmix bij de productie van elektriciteit en het lagere gasverbruik voor verwarming. Schommelingen in de cijfers per kwartaal komen niet noodzakelijkerwijs overeen met de trend over de jaren heen die, zoals blijkt uit de NEV 2016, dalend is.
Kunt u aangeven hoe in de komende drie jaar de overige 14% reductie gerealiseerd gaat worden? Kunt u daarbij per jaar aangeven wat de te behalen percentagedaling moet zijn?
Door de uitvoering van het Energieakkoord zijn op 1 juli jongstleden twee kolencentrales uit de jaren ’80 gesloten. Tevens neemt het aandeel hernieuwbare energie tussen nu en 2020 fors toe, met name door toenemende productie van wind- en zonne-energie. Ook neemt energiebesparing richting 2020 nog verder toe. In de NEV 2016 werd vanwege deze positieve ontwikkelingen een broeikasgasreductie van 23% in 2020 t.o.v. 1990 becijferd, ondanks een groei van de emissies in 2015. Met het behalen van de doelen uit het Energieakkoord van 14% hernieuwbare energie en 100 PJ energiebesparing in 2020, zal dit aandeel naar verwachting toenemen tot 25%. Bij de NEV 2017 zal worden bezien of we nog op koers liggen om uitvoering te geven aan het Urgenda-vonnis. Mocht dit niet het geval zijn dan zullen aanvullende maatregelen getroffen worden, waarbij ook sluiting van de jaren ’90 kolencentrale, die geen bij- en meestook van duurzame biomassa gaat toepassen, in beeld komt. Het Urgenda-vonnis is overigens gericht op het jaar 2020 en wordt niet vertaald in doelen voor tussenliggende jaren.
De aanpassing van de dienstregeling van het treinverkeer in het Rivierengebied |
|
Remco Dijkstra (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aanpassingen in de voorgestelde dienstregeling 2018 van het treinverkeer in het Rivierengebied, zoals gemeld in het artikel van omroep Gelderland van 22 augustus 2017?1
Ja.
NS is verantwoordelijk voor de dienstregeling en informeert mij als concessieverlener regelmatig over de ontwikkelingen in de dienstregeling.
Klopt het dat reizigers via de stations Tiel en Geldermalsen in de voorgestelde dienstregeling 2018 significant langer onderweg zijn en dat in Tiel bijvoorbeeld de overstaptijd van de trein uit Arnhem op de trein naar Utrecht van 4 naar 24 minuten gaat? Kunt u de redenen aangeven waarom de dienstregeling zo is aangepast?
Ja, het klopt dat de nieuwe dienstregeling voor sommige reizigers verslechteringen met zich meebrengt. De dienstregeling is altijd een complexe puzzel waarin de belangen van alle reizigers en ook die van regionale overheden, omwonenden, bedrijven en scholen worden meegewogen. Een verandering op de ene plaats heeft bovendien vaak effecten ergens anders. Het streven van de onder andere NS en ProRail is om zo groot mogelijke verbeteringen voor zo veel mogelijk reizigers te realiseren met zo klein mogelijke verslechteringen voor zo weinig mogelijk reizigers.
In juni 2017 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken rond de dienstregeling 2018.2 De belangrijkste wijziging in deze dienstregeling van NS is de introductie van een hoogfrequente treindienst op een van de drukste spoorverbindingen in het land: de corridor Amsterdam – Utrecht – Den Bosch – Eindhoven. Hier gaat in beide richtingen elke tien minuten een Intercity rijden, en daarnaast tijdens de spits in de spitsrichting tussen Utrecht en Houten Castellum elke tien minuten een Sprinter. Deze hogere frequenties zijn nodig om de vervoersgroei nu en in de toekomst op dit drukke traject te kunnen verwerken en voldoende vervoercapaciteit aan te bieden. In totaal profiteren hier vele tienduizenden reizigers per dag van. Helaas betekent dit ook, ondanks intensief zoeken naar oplossingen, dat er voor een beperkte groep reizigers langere overstaptijden ontstaan op de stations Tiel en Geldermalsen.
Kunt u aangeven welke gevolgen de voorgestelde dienstregeling 2018 verder heeft voor reizigers uit het Rivierengebied die op doorreis zijn naar hun werk of school in Utrecht of naar Den Bosch of verder? Om hoeveel dagelijks reizende scholieren, studenten, werkende forenzen en ouderen voor wie significante extra reistijd ontstaat en geen alternatief hebben voor hun reizen gaat het per dag?
De nieuwe dienstregeling biedt een hogere frequentie voor circa 40.000 Intercity-reizigers van en naar de Intercity-stations tussen Amsterdam Centraal en Eindhoven. Daarnaast zitten de reizigers op dit traject in minder drukke treinen en hebben meer kans op een zitplaats. In Geldermalsen zijn er bovendien ongeveer 500 reizigers per dag (heen en terug, beide richtingen samen op een gemiddelde werkdag) voor wie de aansluiting vanuit Tiel richting Den Bosch beter wordt, waardoor de reistijd met 16 respectievelijk 15 minuten (afhankelijk van de richting) afneemt. Helaas betekent dit dat er in Tiel ongeveer 200 reizigers per dag (heen en terug, beide richtingen samen op een gemiddelde werkdag) te maken krijgen met een slechtere aansluiting, waardoor de reistijd met 18 respectievelijk 19 (afhankelijk van de richting) minuten toeneemt. Een deel van de reizigers stapt zowel in Tiel als Geldermalsen over en heeft per saldo ongeveer een even lange reistijd.
Hoe zijn deze belangen van inwoners van het Rivierengebied gewogen bij het maken van de dienstregeling 2018 en welke mate van inspraak of overleg is er geweest?
NS heeft in januari 2017 in regulier overleg met de provincie Gelderland en regionale vervoerders de ontwikkelingen rond de dienstregeling in het Rivierengebied besproken. Vervolgens heeft NS in februari, juli en september met de Provincie, vervoerders, de gemeente Tiel, de regio Rivierenland en consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het ROCOV gesproken over alle wensen, (on)mogelijkheden en zoekrichtingen met betrekking tot de nieuwe dienstregeling.
Hoe verhouden de voorgestelde veranderingen in de dienstregeling zich tot de afspraken die zijn gemaakt met NS in zijn concessie en onder welke voorwaarden mag NS overgaan tot een verslechtering van een bepaalde dienstregeling?
De dienstregeling moet altijd voldoen aan de voorschriften in de vervoerconcessie over zaken als het minimum bedieningsniveau, het zorgvuldig overleggen en het transparant onderbouwen van keuzes. De voorgestelde veranderingen voldoen hieraan.
Het is niet de bedoeling dat de dienstregeling als geheel verslechtert. Maar zoals gezegd kan een dienstregeling die per saldo verbetert, voor sommige reizigers een verslechtering inhouden. Dit is niet in strijd met de concessievoorschriften. Als geen enkele reiziger erop achteruit zou mogen gaan, zou er niet of nauwelijks verbetering mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat NS, ingeval van ambities op het hoofdrailnet, bij zijn afwegingen met betrekking tot een nieuwe dienstregeling die schadelijke effecten hebben voor de regio moet proberen deze schade zoveel mogelijk te minimaliseren? Hoe is dat in deze regio gegaan?
Ja, die mening deel ik. Dit gebeurt ook: zie de antwoorden 2, 4 en 8.
In hoeverre speelt het treinvervoer op het traject Tiel-Geldermalsen een rol om de Rijksweg A15 te ontlasten van personenverkeer? Wat zijn de consequenties voor de drukte op de Rijksweg A15 van de voorgestelde wijzigingen?
Gezien het beperkt aantal reizigers dat nadeel ondervindt, het feit dat niet elke reiziger overstapt naar de auto als er sprake is van een langere overstaptijd en gelet op het zeer grote aantal auto’s per uur op de A15, is mijn inschatting dat dit effect verwaarloosbaar is.
Wanneer verwacht u de uitkomsten van de studie naar het verbeteren van de aansluitingen in de nieuwe dienstregelingen in Tiel, Den Bosch en Geldermalsen, zoals in uw brief over de dienstregeling NS 2017 en 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 719) genoemd?
NS heeft in overleg met de betrokken vervoerder, decentrale overheden en consumentenorganisaties intensief naar dit onderwerp gekeken. Partijen hebben helaas geen goede oplossing gevonden voor de overstap in Tiel in de dienstregeling 2018. NS heeft geconcludeerd dat er – gegeven de diverse aansluitingen voor verschillende groepen reizigers op Tiel en Geldermalsen, de inbedding in de dienstregeling tussen Den Bosch-Geldermalsen-Utrecht, en de beschikbare infrastructuur – op dit moment geen andere mogelijkheden zijn. Wel heeft NS met een kleine aanpassing ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp de overstap in Geldermalsen vanuit Tiel richting Den Bosch kunnen verbeteren.
In hoeverre zijn de implicaties van andere vervoerders meegenomen in het maken van de afwegingen over de nieuwe dienstregeling van NS? Is bekeken of de nieuwe dienstregeling ook van invloed is op bijvoorbeeld het Arriva-traject tussen Arnhem en Tiel? Zo ja, waar bestaat die invloed uit?
Op basis van hun gewenste dienstregeling vragen alle vervoerders capaciteit aan bij ProRail. Het is de verantwoordelijkheid van ProRail om te bezien of de diverse aanvragen verenigbaar zijn en als dat niet het geval is om keuzes te maken die leiden tot een zo goed mogelijke dienstregeling op het spoor.
De vervoerconcessie voor het hoofdrailnet schrijft voor dat NS moet overleggen met andere vervoerders. Dat heeft NS ook in dit geval gedaan: zie de antwoorden 4 en 8.
Het bericht dat er deze zomer meer mensen verdronken zijn dan in voorgaande zomers |
|
Michiel van Nispen (SP), Peter Kwint (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook zo geschrokken van het alarmerende bericht van de Reddingsbrigade Nederland dat er deze zomer bijna twee keer zoveel mensen verdronken zijn in open water dan in andere zomers?1
De reddingsbrigade geeft aan dat er in het jaar 2017 tot nu toe 15 mensen om het leven gekomen zijn bij zwemmen in open water. Ondanks dat uit de cijfers van de verschillende instanties die dit bijhouden blijkt dat dit cijfer echter vergelijkbaar is met andere jaren2, is iedere verdrinking er één te veel.
Wat is uw reactie op de constatering van een woordvoerder van de Reddingsbrigade die aangeeft dat er aanwijzingen zijn dat mensen minder goed kunnen zwemmen? Hoe verklaart u dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal Nederlanders met een A-diploma is onverminderd hoog3. Zo beschikte in 2014 95% van de 11–16 jarigen over een zwemdiploma en 35% beschikte over een C-diploma. Primair zijn ouders verantwoordelijk voor het leren zwemmen van hun kinderen. Daarnaast bieden veel gemeenten mogelijkheden voor schoolzwemmen. De zwemvaardigheid van kinderen en volwassenen heeft uiteraard de onverminderde aandacht van de Zwembranche en van gemeenten.
Wat is uw reactie op de constatering van een woordvoerder van de Reddingsbrigade die aangeeft dat door bezuinigingen scholen minder doen aan schoolzwemmen en mensen adviseert in ieder geval de zwemdiploma’s A, B en C te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw analyse over de jaarlijkse berichten over verdrinkingen en een verminderde zwemvaardigheid onder kinderen en volwassenen? Deelt u de mening dat, gelet op de alarmerende signalen over verdrinkingen, het nodig is dat kinderen en volwassenen die niet zwemvaardig genoeg zijn beter zouden moeten leren zwemmen? Welke maatregelen zouden volgens u nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met gemeenten en scholen weer te gaan investeren in schoolzwemmen? Zo nee, waarom niet?
Schoolzwemmen is een verantwoordelijkheid van de gemeenten en van scholen. In de rapportage schoolzwemmen 2016 van het Mulier instituut die ik u heb toegezonden4 geven gemeenten en scholen verschillende meningen over het belang en nut van schoolzwemmen.
Zo komt voor gemeenten de belangrijkste reden om het schoolzwemmen te ondersteunen voort uit traditie. Bij het afschaffen van schoolzwemmen speelt financiering een grote rol.
Ik ondersteun de Zwembranche bij het opstellen van het Plan van aanpak «NL Zwemveilig en Zwemvaardig NL 2020. Dit plan is in afronding en zal voor het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen in november van dit jaar naar u toe gezonden worden. Uiteraard zal met betrokken partijen nog overlegd worden over de uitvoering van het plan.
De verkiezing van de ‘afvaardiging deelnemersvergadering’ van de Onderwijscoöperatie |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Suzanne Dekker (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de ophef die is ontstaan over de verkiezing van de afvaardiging deelnemersvergadering van de Onderwijscoöperatie?1
Ik ben ervan op de hoogte dat er een aantal leraren is dat via Twitter vragen heeft gesteld over de verkiezing van de afvaardiging deelnemersvergadering. Ik ben er ook van op de hoogte dat de Onderwijscoöperatie (hierna: OC) via de website een actueel overzicht van vraag en antwoord publiceert, dat onder meer ingaat op vragen over de verkiezing.
Deelt u de mening dat de verkiezing van de afvaardiging deelnemersvergadering vlekkeloos zou moeten verlopen, zeker omdat deze vergaande bevoegdheden heeft met betrekking tot het wettelijk verplichte lerarenregister?
Die mening deel ik zeker. De deelnemersvergadering is hét platform voor de leraren om als beroepsgroep zelf inhoud te geven aan het register. De deelnemersvergadering geeft daarnaast gestalte aan de directe zeggenschap van leraren over hun beroepsuitoefening en -kwaliteit en is dus zeer van belang.
Deelt u de mening dat in artikel 25B, tweede lid, van de statuten van de Onderwijscoöperatie staat dat de afgevaardigden worden benoemd uit en door de deelnemers, en dat uit de begripsbepaling blijkt dat onder «deelnemer» moet worden verstaan de leraar die is ingeschreven in het lerarenregister?
De statuten van de OC regelen inderdaad de instelling van de deelnemersvergadering. Het proces om dit te organiseren is ook helder verwoord in het eerder genoemde overzicht van vraag en antwoord dat de OC publiceert. Elke leraar die zich voor 1 augustus van dit jaar vrijwillig heeft ingeschreven in het register heeft stemrecht. De statuten van de OC voorzien verder met artikel 31 in een overgangsregeling. De overgangsregeling houdt in dat de eerste afvaardiging zo spoedig mogelijk wordt gekozen uit deze groep, en dat er opnieuw verkiezingen zijn als het verplichte register is ingevoerd. Bij het verplichte register kan straks gebruik worden gemaakt van BRP-gegevens (Basisregistratie Personen), wat het verkiezingsproces vergemakkelijkt.
Kunt u bevestigen dat leraren die een zwemdiploma als bewijsstuk voor hun bevoegdheid hebben ingediend niet in het lerarenregister zijn ingeschreven, maar nu wel een stemcode hebben ontvangen waarmee zij onreglementair konden stemmen voor de verkiezing van de 24 afgevaardigden?
Ik heb op persoonsniveau geen inzage in de inschrijvingen in het vrijwillige register. In mijn brief aan uw Kamer van 11 oktober 2016 (TK 2016D38380) en in de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer van 25 november 2016 (Eerste Kamerstuk 34 458, nr. C) heb ik uitgelegd dat de groep van ingeschreven leraren bestaat uit twee categorieën: leraren die alle stappen van het registratieproces hebben doorlopen en degenen die nog in dit proces zitten. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat zij de juiste documenten bij hun inschrijving nog moeten completeren. Beide categorieën leraren hebben op grond van het verkiezingsreglement stemrecht. De overweging die hieraan ten grondslag ligt, namelijk zoveel mogelijk leraren in staat stellen om te kunnen stemmen, steun ik van harte. Het eigenaarschap van en vertrouwen in de beroepsgroep is immers het uitgangspunt van het register. Daarbij mag de samenleving er tegelijkertijd op rekenen dat de onderwijsprofessionals hier integer mee omgaan.
Kunt u tevens bevestigen dat aanbieders van cursussen waarmee leraren registerpunten kunnen behalen stemcodes hebben ontvangen waarmee zij konden stemmen voor de verkiezing van de 24 afgevaardigden?
Nee. Alleen diegenen die zich voor 1 augustus 2017 als leraar hebben aangemeld in het vrijwillige register kunnen stemmen. Overigens kunnen leraren ook aanbieder zijn.
Kunt u aangeven hoeveel leraren thans zijn ingeschreven in het lerarenregister en daarmee statutair over stemrecht zouden beschikken voor de verkiezing van de 24 afgevaardigden? Kunt u tevens aangeven hoeveel personen uiteindelijk een stemcode hebben ontvangen die statutair niet over dit stemrecht beschikken?
Er hebben zich ruim 83.000 mensen als leraar ingeschrevenen in het vrijwillige lerarenregister. Dit is de groep die statutair over stemrecht beschikt. Ik heb geen informatie dat er stemcodes zijn verstrekt aan personen buiten deze groep.
Welke acties gaat u ondernemen om een ordentelijke verkiezing van de afvaardiging deelnemersvergadering te realiseren?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan het proces. Het bouwen aan een sterke beroepsgroep kost tijd en inspanning, die ruimte moeten we de beroepsgroep gunnen. Bovendien is het eigenaarschap van de beroepsgroep leidend, en zie ik geen directe rol voor OCW bij de verkiezing.
Het bericht dat zorginstellingen verontrustend vaak verlies leiden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verontrustend vaak lijden zorginstellingen verlies: 40% in de rode cijfers»?1
Ja.
Hoeveel thuiszorgorganisaties gingen in 2015 en 2016 failliet door te lage tarieven?
Ik heb geen overzicht van thuiszorgorganisaties die in 2015 en 2016 failliet zijn gegaan (door te lage tarieven).
Hoe gaat u zorgen dat de thuiszorg in zijn geheel overeind blijft en kwetsbare ouderen in de toekomst nog zorg kunnen ontvangen?
Vanaf 2015 zijn gemeenten op basis van de Wmo 2015 wettelijk verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht kunnen participeren in de samenleving. Gemeenten hebben de beschikking over de middelen en instrumenten om deze verantwoordelijkheid waar te maken. De Wmo bevat verschillende randvoorwaarden die er voor moeten zorgen dat burgers de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.
De recent in werking getreden AMvB reële prijs Wmo 20152 waarborgt dat gemeenten bij hun inkoop uitgaan van een goede verhouding tussen de prijs en kwaliteit van Wmo-dienstverlening. Daarvoor dienen de gemeenten een reële prijs vast te stellen, op basis van de relevante kostprijselementen zoals gedefinieerd door deze AMvB. De gemeente hanteert deze reële prijs met het oog op kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening als ondergrens voor een inschrijving in de aanbestedingsprocedure. Daarbij moeten de gemeenten en de zorgaanbieder ook in gesprek over het kostenelement «overheadkosten», waarbij zij gezamenlijk moeten bepalen welk percentage nodig is om de organisatie van de zorgaanbieder rendabel te houden. Deze AMvB heeft als doel dat de kwaliteit en continuïteit van de ondersteuning van mensen gewaarborgd wordt door het gemeentebestuur en de gecontracteerde aanbieders. Om gemeenten te ondersteunen in de uitvoering van de AMvB heeft de VNG recent een handreiking uitgebracht en verschillende voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.
Naast de ondersteuning vanuit gemeenten kunnen kwetsbare ouderen ook verpleging en verzorging krijgen van een wijkverpleegkundige. Ik vind het belangrijk dat hiervoor voldoende aanbod beschikbaar is. Een zorgverzekeraar heeft altijd zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de verzekeraar de benodigde zorg voor zijn verzekerden zeker dient te stellen. Dit kan de zorgverzekeraar doen door – als dit nodig is – aanvullende zorg te contracteren bij de betreffende aanbieder of door voor voldoende aanbod in de omgeving te zorgen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen en heeft aangegeven contact op te nemen met partijen wanneer blijkt dat wijkverpleging niet kan worden geleverd. De NZa zal er bovendien bij de betreffende aanbieders en verzekeraars op aandringen dat zij cliënten duidelijk informeren over waar zij terecht kunnen. Mensen die toch problemen ondervinden met de toegang tot wijkverpleegkundige zorg, kunnen contact opnemen met hun verzekeraar. Als dit niets oplevert, kunnen zij zich melden bij de NZa die hiervoor een meldpunt heeft ingericht.
Klopt het dat de personele kosten in de ouderenzorg oplopen omdat de uitstroom van personeel groter is dan de instroom en dit opgevuld wordt met dure uitzendkrachten? Zo nee, waarom klopt dit niet en komt dit niet voor dan?
In het rapport «Barometer Nederlandse Gezondheidszorg» van EY, waar de Volkskrant in het artikel naar refereert, wordt niet zozeer gesteld dat de personeelskosten zijn gestegen, maar dat deze ten opzichte van de omzetontwikkeling relatief minder zijn gedaald. Het is de instellingen dus niet gelukt om de ontwikkeling van de personele kosten in lijn te brengen met de ontwikkeling van de omzet. In het rapport van EY wordt gesteld dat de lagere daling van de personele kosten met name een incidentele oorzaak heeft. Dit betreft de genoemde nabetaling van de onregelmatigheidstoeslag over de opgenomen vakantiedagen over de periode 2012 tot en met 2016 en de eenmalige uitkering van 1,2% in december 2016. Het rapport doet geen uitlatingen over welke andere factoren gezorgd hebben voor de mindere daling van de personeelskosten
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 400 miljoen euro extra voor een minimale bezetting in de verpleeghuizen besteedt gaat worden aan meer personeel in plaats van aan het verbeteren van de financiële positie van instellingen? Hoe kunt u dit controleren?
Zorginstellingen moeten zich maximaal inspannen om hun personeelsbezetting zo snel mogelijk op het niveau, zoals beschreven in het «Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg»3 te brengen. Bij de Voorjaarnota 2017 is € 275 miljoen beschikbaar gesteld om deze ontwikkeling te stimuleren4. Werkgevers kunnen deze middelen aanwenden voor de op-, bij- of omscholing van hun medewerkers. Zorgkantoren geven via het proces van de zorginkoop en de contractering invulling aan hun zorgplicht en letten er op dat het «Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg» leidraad is.
Indien in de praktijk blijkt dat de gewenste verbeteringen niet worden gerealiseerd en geen sprake is van samen leren of verbeteren, kan het zorgkantoor in het kader van contractering en inkoop maatregelen treffen. Daarbij kan gedacht worden aan het neerwaarts bijstellen van afspraken over volumes, prestaties en tarieven of het opzeggen van de overeenkomst.
Klopt het dat banken extra rente zullen gaan vragen van zorginstellingen die de 1,5% winstnorm niet halen? Deelt u de mening dat geld dat voor zorg bedoeld is, aan zorg uitgegeven moet worden en niet verloren mag gaan in een gebrekkige bedrijfsvoering?
Het is niet zo dat een tegenvallend resultaat automatisch leidt tot hogere rentelasten voor een zorgaanbieder. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft mij desgevraagd laten weten dat het voor financiers veel belangrijker is dat een zorgaanbieder een toekomstbestendig beleid voert en laat zien zich te kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en zorgvraag. Dit stimuleert zorgaanbieders juist om de behoefte van hun cliënten centraal te stellen. Natuurlijk is een positief rendement op termijn noodzakelijk om dit waar te kunnen blijven maken, maar uiteindelijk zijn de strategie en visie van een zorgaanbieder leidend. Daarmee wordt juist voorkomen dat gebrekkige bedrijfsvoering leidt tot verspilling van zorggeld.
Worden zorgafhankelijke ouderen zo niet de dupe van het systeem als er hierdoor te weinig zorgverleners aan het bed staan?
Zie antwoord vraag 6.
Het advies van de Coöperatie Laatste Wil omtrent een zelfdodingsmiddel |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Dit middel doodt mensen, en wij maken ons druk om een beetje fipronil»?1
Ja.
Bent u op de hoogte om welk conserveringsmiddel het hier gaat? Zonder de naam ervan in uw beantwoording te noemen, klopt het dat dit middel legaal verkrijgbaar is in Nederland? Klopt het dat slechts 2 gram ervan nodig is voor zelfdoding? In welke volumes wordt dit middel verstrekt en hoeveel mensen kunnen daarmee een eind aan hun leven maken?
Is het middel traceerbaar bij bijvoorbeeld bloedonderzoek? Is een natuurlijk overlijden ermee te ensceneren door kwaadwillenden ofwel hoe kan worden geconstateerd dat het middel bij moord gebruikt is?
Kunt u reageren op de stellingname van hoogleraar gezondheidsrecht Joep Hubben dat «de werking van het middel niet bekend is, er geen onderzoek is gedaan naar de veiligheid, er geen enkele controle is en er geen serieuze waarborgen zijn»?
Is het middel getest op mensen? Wat vindt u ervan dat in de media concrete claims en adviezen circuleren, bijvoorbeeld als het gaat over «rustig mee in slaap vallen», «2 gram in 50 milliliter water» en »raadzaam een pijnstiller tegen hoofdpijn te nemen»?
Wat vindt u van de uitspraak van de Coöperatie Laatste Wil dat «het jammer zou zijn» als de naam van het middel uitlekt? Deelt u de mening dat het ondoenlijk is om de kennis over dit middel te willen beperken tot een kleine groep mensen, en dat alleen al daarom alles op alles gezet moet worden om te voorkomen dat deze lugubere plannen doorgaan?
Ik denk dat het naïef is van de Coöperatie Laatste Wil om te veronderstellen dat de naam van het middel niet buiten de kring van leden bekend zal worden, zeker gezien de snelle verspreiding van informatie via het internet, en meer specifiek via sociale media. Het hangt af van de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een strafbaar feit. Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 9, 10 en 11.
Bent u, gelet op uw antwoorden bij vraag 2 tot en met 6, bereid de vrije verkrijgbaarheid van dit conserveringsmiddel als dodelijk middel tegen te gaan, al dan niet met aanvullende regelgeving?
Het is mij niet bekend of het betreffende middel inderdaad een conserveringsmiddel (voor voedingsmiddelen of voor andere producten) is. Veel stoffen zijn bij een zeer hoge inneming giftig. Het feit dat een middel bij overdosering schadelijk of zelfs dodelijk kan zijn, is niet altijd reden de verkrijgbaarheid daarvan te beperken. Het zou immers kunnen betekenen dat een middel niet meer gebruikt kan worden voor algemeen aanvaarde doelen, zoals voedingssuppletie, zelfmedicatie, ongediertebestrijding of huishoudelijke toepassingen. Als het een stof betreft die bij de voedingsmiddelenproductie of in andere bedrijven gebruikt wordt, is wetgeving van kracht om de werknemer en de consument te beschermen tegen gevaarlijke stoffen. Als overdosering van een stof in de levensmiddelenindustrie een ernstig risico met zich kan meebrengen, wordt van de bedrijven op basis van de voedingsmiddelen- en Arbowetgeving geëist dat zij voorzorgsmaatregelen nemen om gevaar voor de consument of de werknemer te voorkomen.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onzorgvuldig en zelfs gevaarlijk voor mensen is als de Coöperatie Laatste Wil adviezen geeft aan mensen die zij niet kent, waarbij zij niet weet in welke situatie mensen verkeren en aan wie mensen het middel vervolgens verstrekken?
Het verspreiden van informatie over een dodelijk middel zonder duidelijke waarborgen baart mij zorgen, zeker als deze informatie ook beschikbaar komt voor mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden. Hoewel ik het invoelbaar vind dat mensen meer regie wensen over hun eigen levenseinde, is het van groot belang dat dit niet ten koste gaat van de veiligheid of het veiligheidsgevoel van anderen. Zorgvuldigheid, in de vorm van een wettelijk kader met voldoende waarborgen, beschouwt het kabinet als essentieel, zoals ook staat beschreven in de reactie op het rapport van de commissie Schnabel.2
Kent u de uitspraak van de Hoge Raad dat iedere gedraging van een burger die zelfdoding mogelijk of gemakkelijker maakt, strafbaar is? Deelt u de mening dat er met het verstrekken van informatie over het betreffende dodelijke conserveringsmiddel sprake is van strafbare hulp bij (groep)zelfdoding door de Coöperatie? Deelt u de mening dat de coöperatie hierbij geen beroep kan doen op een noodtoestand (zoals bevestigd in de zaak-Heringa), aangezien zij zonder selectie vooraf informatie gaan geven over dit dodelijke poeder?
Artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft een strafbaar feit pleegt, indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt. In de vragen 9, 10 en 11 wordt gevraagd of de in de vragen genoemde specifieke situaties onder de reikwijdte van artikel 294 Wetboek van Strafrecht vallen. Bij de beantwoording van de vragen van de heer Van der Staaij tijdens het mondelinge vragenuur van 5 september jl. heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat het niet aan hem is om individuele gevallen te beoordelen. Het is het Openbaar Ministerie dat op basis van de feiten en omstandigheden beslist of er in een specifiek geval aanleiding is een opsporingsonderzoek in te stellen en een vervolgingsbeslissing te nemen. Mocht het Openbaar Ministerie daartoe besluiten, dan is het uiteindelijk aan de rechter om de feiten te wegen en te waarderen en te beslissen of er sprake is van strafbaar handelen.
Maakt een groothandel die weet dat een bestelling voor zelfdoding gebruikt gaat worden dan wel kan gaan worden, zich volgens u ook schuldig aan strafbare hulp bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het onderling uitwisselen van dit poeder hulp bij zelfdoding betreft? Zijn mensen die het conserveringsmiddel in groepsverband aanschaffen en met elkaar delen, zoals de coöperatie adviseert, volgens u daarom ook strafbaar?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze coöperatie vanwege strijd met de openbare orde of de goede zeden of vanwege het voorkomen van strafbare feiten te verbieden dan wel in ieder geval onmogelijk te maken nog langer adviezen te geven die behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod.3 Wil een verzoek tot verbodenverklaring kans van slagen hebben dan moet bijvoorbeeld kunnen worden aangetoond dat er sprake is van een werkzaamheid waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting. Het verbieden van een rechtspersoon vormt immers een ernstige inbreuk op het grondrecht van vrijheid van vereniging en vergadering waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Of in deze specifieke casus aanleiding bestaat een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek in te dienen is eveneens aan het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u van de voorwaarden op basis waarvan de Coöperatie Laatste Wil voornemens is dit middel te verstrekken, onder meer dat iemand minimaal 18 jaar en een half jaar lid van de coöperatie moet zijn? Deelt u de mening dat de veiligheid van mensen en het veiligheidsgevoel in onze samenleving in het geding komen als een dergelijk middel zonder noemenswaardige drempels beschikbaar komt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Coöperatie Laatste Wil in het licht van overheidsbeleid gericht op preventie van zelfdoding, onder andere via subsidies voor 113 Online?
Gelet op het suïcidepreventiebeleid van de rijksoverheid, acht het kabinet het verspreiden van de naam van een middel voor zelfdoding ongewenst. Het beleid van de overheid is erop gericht zelfdoding en suïcidaliteit zo veel mogelijk te voorkomen door vroegtijdiger signaleren van suïcidaliteit, verbeteren van kennis over het spreken over suïcidaliteit en het doorbreken van het taboe om hierover te spreken. Het spreekt vanzelf dat we als samenleving maar ook zeker als overheid willen voorkomen dat mensen in hun wanhoop in eenzaamheid sterven omdat ze geen perspectief meer zien. Het kabinet heeft 113Zelfmoordpreventie hierin een cruciale rol gegeven en vanuit het Ministerie van VWS worden onder andere de directe hulpverlening door deze organisatie en het overdragen van kennis en inzicht over suïcidaliteit aan beroepsgroepen maar ook breder in de samenleving, gesubsidieerd. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de stappen die op dit terrein zijn gezet.
Kunt u schetsen wat de consequenties voor artsen zijn, bijvoorbeeld als bijwerkingen dusdanig uitpakken dat eventuele omstanders de huisarts of 112 benaderen?
Indien artsen in dergelijke gevallen benaderd worden dienen zij conform de bestaande wet- en regelgeving, waarin verankerd is dat zij de hulp van een goed hulpverlener dienen te betrachten, de benodigde hulp te bieden. Dit is niet anders dan in alle andere situaties van een poging tot zelfdoding waarbij de medische hulp van een arts is ingeroepen.
Is de Coöperatie Laatste Wil al gestart met het geven van adviezen of wanneer zal de Coöperatie hiermee starten? Bent u bereid het Openbaar Ministerie een onderzoek te laten instellen of deze activiteiten in overeenstemming zijn met de wet voordat een grote groep eenvoudig toegang krijgt tot het middel met alle mogelijke gevolgen van dien?
Navraag bij de Coöperatie Laatste Wil leerde dat zij de kennis over het dodelijk middel nog niet hebben gedeeld met hun leden. Ze hebben het voornemen in het najaar regionale informatiebijeenkomsten voor leden te organiseren, waarin onderwerpen als veiligheid en beheer, maar ook zorgvuldig sterven in eigen regie aan de orde zullen komen.
Ten aanzien van de tweede vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 9, 10 en 11.
De werkwijze van de commerciële arbodienst GOED |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ongezonde strijd rond ziekbed van werknemer» over onder andere de werkwijze van commerciële arbodienst GOED?1
Ja.
Bent u inmiddels bereid te erkennen dat de werkwijze van GOED, zoals die in juli jl. door middel van schriftelijke vragen aan is gekaart, geen incident is maar structureel?2
Het is niet aan mij een inhoudelijk oordeel te geven over de individuele casus van de arbodienst GOED. Incidenten kunnen, mede gezien de omvang van het werkveld en de belangen van werknemers en werkgevers, zich altijd voordoen. Ik ben van mening dat het huidige systeem van gecertificeerde arbodiensten en BIG-geregistreerde bedrijfsartsen in het algemeen naar behoren functioneert.
Indien zich incidenten voordoen dan dienen deze binnen het systeem te worden aangepakt. Een werknemer of patiënt kan ondermeer een klacht indienen bij de betreffende arbodienst, een bedrijfsarts verzoeken om een second opinion of zich tot de tuchtrechter of de Inspectie Gezondheidzorg wenden.
Wat vindt u ervan dat GOED structureel «nepbedrijfsartsen» inzet die niet de vereiste opleiding tot bedrijfsarts hebben doorlopen?
Ik vind het verwerpelijk indien een arts of een andere persoon zich onterecht voordoet als bedrijfsarts. Werknemers hebben recht op goede bedrijfsgezondheidszorg en een bedrijfsarts speelt daarin een centrale rol.
Staat u nog steeds achter uw antwoord dat GOED meerdere bedrijfsartsen in dienst zou hebben? Hebben zij ook daadwerkelijk de specifieke opleiding tot bedrijfsarts doorlopen?3
De arbodienst voldoet op dit moment aan de eisen zoals opgenomen in de certificatieregeling arbodiensten waaronder het beschikken over tenminste één BIG-geregistreerde bedrijfsarts. Ik baseer dit op informatie van de certificerende instelling.
Bent u het eens met de Patiëntenfederatie Nederland die in reactie op de werkwijze van GOED stelt: «Je moet er als werknemer op kunnen vertrouwen dat een echte bedrijfsarts tegenover je krijgt en niet één of andere cowboy die maar wat doet»?
Ik ben het met de Patiëntenfederatie Nederland eens dat je erop moet kunnen vertrouwen dat als een persoon zich kenbaar maakt als «bedrijfsarts» deze dat dan ook is.
Bent u bereid per ommegaande handhavend op te (laten) treden bij de commerciële arbodienst GOED? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Arbodiensten worden periodiek beoordeeld door de certificerende instellingen. Ik heb geen handhavende bevoegdheid bij arbodiensten indien een persoon zich ten onrechte uitgeeft voor bedrijfsarts. Meldingen daarover kunnen bij de IGZ worden gedaan.
Ik heb begrepen dat naar aanleiding van de publicatie in de Volkskrant de certificerende instelling die aan GOED het certificaat arbodienst heeft verleend een extra beoordeling inlast die op korte termijn wordt uitgevoerd.
Erkent u dat commerciële arbodiensten vooral de portemonnee van de werkgever dienen in plaats van het welzijn van de werknemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat bedrijfsartsen over het algemeen goed in staat zijn een onafhankelijke positie ten opzichte van de werkgever en de werknemer in te nemen. Bij de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet per 1 juli 2017 zijn additionele bepalingen geïntroduceerd die de onafhankelijke positie van de bedrijfsarts verstevigen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het basiscontract waarover een werkgever moet beschikken en om meer mogelijkheden voor de bedrijfsarts om contacten met de medezeggenschap en de preventiemedewerker te hebben.
Wat zegt het volgens u dat ondanks dat er legio voorbeelden zijn van misstanden bij commerciële arbodiensten er vorig jaar geen enkel certificaat is geschorst?4
Wat betreft het schorsen van certificaten merk ik op dat de certificaatverstrekkende instellingen in voorkomende gevallen wel degelijk tot schorsing en/of intrekking van het certificaat kunnen overgaan. In 2017 zijn van twee arbodiensten de certificaten geschort. In het geval niet aan de door de certificerende instelling gestelde eisen wordt voldaan zullen deze certificaten na het verstrijken van een periode van 6 maanden worden ingetrokken.
Certificatie biedt geen absolute garantie dat er nooit tekortkomingen zijn bij certificaathouders (zie hierover ook het kabinetsstandpunt over certificatie en accreditatie in het kader van het overheidsbeleid, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 29 304, nr.5.
Het voorgaande laat onverlet dat de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten (SBCA) is gesuggereerd de criteria in het certificatieschema arbodiensten voor het schorsen of intrekken van certificaten nog eens tegen het licht te houden en meer mogelijkheden voor maatregelen te overwegen.
Overigens onderschrijf ik uw stelling niet dat er sprake is van legio voorbeelden van misstanden bij arbodiensten.
Erkent u dat, evenals bij de inburgering, marktwerking bij arbodiensten heeft geleid tot chaos en misstanden waarbij zeker het belang van de zieke werknemer niet gediend is?
Neen, ik verwijs hierbij naar de hiervoor vermelde antwoorden.
Bent u bereid de wet aan te passen zodat het eigenrisicodragerschap voor werkgevers niet langer mogelijk is en de perverse prikkel voor zo goedkoop mogelijke arbodiensten komt te vervallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar zie ik geen aanleiding toe. Voor werkgevers spelen financiële motieven een rol bij hun keuze om eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) te worden. Door zelf het ZW-risico te dragen kunnen werkgevers immers hun verzuim- en premielasten beperken. Maar ook immateriële motieven spelen hierbij een rol. Er zijn werkgevers die zelf graag de regie willen houden als hun ex-werknemers ziek worden – in plaats van die over te laten aan UWV. De betrokkenheid bij het personeel kan tevens een overweging zijn voor werkgevers om ZW-eigenrisicodrager te worden. Ook is van belang dat eigenrisicodragerschap de re-integratie van de werknemer vaak ten goede komt. Dit is het gevolg van de band die bij eigenrisicodragen blijft bestaan tussen de werknemer en de werkgever. Werkgevers hebben immers doorgaans meer mogelijkheden – dan UWV – om de werknemer te re-integreren, bijvoorbeeld door re-integratie binnen hun eigen bedrijf. Door het eigenrisicodragerschap wordt het herstel van de werknemer en dienst terugkeer naar werk derhalve bevorderd.
In de ZW is geregeld dat de eigenrisicodragende werkgever de ZW-beslissing voorbereidt, het ziekengeld betaalt en verantwoordelijk is voor de re-integratie. Het UWV is echter eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de ZW. Daarom kunnen werkgevers (of hun dienstverleners, zoals arbodiensten) niet zelfstandig beslissingen nemen over bijvoorbeeld het beëindigen van het recht op ziekengeld. Het UWV neemt dat besluit. Tegen dit besluit staat bezwaar en beroep open. Voorts heeft het UWV een controlerende taak wat betreft de inrichting van de verzuimregistratie door de ZW-eigenrisicodrager. Als de eigenrisicodragende werkgever deze taken niet naar behoren uitvoert, kan het UWV werkzaamheden overnemen en de kosten daarvan in rekening brengen bij de werkgever. Tot slot heeft de werknemer de mogelijkheid een second opinion te vragen bij een andere bedrijfsarts. Dit recht zal ik in de wet expliciteren. Zowel de rechtsbescherming van de werknemer als het toezicht op de uitvoering van de ZW is in mijn ogen gewaarborgd.
De ontslagen bij ziekenhuis Medisch Spectrum Twente (MST) Enschede |
|
Lilian Marijnissen (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de bezuinigingsplannen van het Medisch Spectrum Twente (MST) Enschede, waardoor er 155 fulltime banen zullen verdwijnen?1 2
Het is nooit prettig om te horen dat een organisatie een reorganisatie moet ondergaan, zeker niet wanneer dit mogelijk tot gedwongen ontslagen leidt.
Op basis van welke redenen zet het bestuur van het MST Enschede een reorganisatie in, waardoor heel veel personeelsleden hun baan verliezen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
MST heeft mij laten weten dat het, naar eigen zeggen, een behoorlijke prijsdruk van verzekeraars ervaart waarbij ze zien dat de vraag naar zorg groeit. Met name ten aanzien van de oudere patiënt merkt het MST dat die vaker en meer zorg nodig heeft. Het gaat hierbij ook om complexere zorg (meerdere aandoeningen tegelijk). Niet al deze extra zorg leidt tot extra vergoedingen.
Daarnaast geeft MST aan dat in 2016 een nieuw ziekenhuis in gebruik is genomen, als gevolg daarvan zijn de kapitaallasten (rente+afschrijving) flink gestegen. Blijven werken in het oude ziekenhuis was geen optie in het kader van de kwaliteit en patiëntveiligheid. Ook moet MST ruimte maken om te kunnen investeren in een nieuw elektronisch patiëntendossier (EPD).
Om deze redenen, zo stelt MST, heeft MST over het boekjaar 2016 een verlies geleden van € 17 miljoen. Om dit verlies om te buigen, om de solvabiliteit van MST te versterken zoals afgesproken met de banken en om ruimte te maken om te kunnen investeren in een nieuw EPD, is een rendementsprogramma van € 30 miljoen noodzakelijk.
Waarom moet er precies 30 miljoen bezuinigd worden? Welke oorzaken en/of bestuurlijke beslissingen liggen hieraan ten grondslag? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Uitgaande dat van de 30 miljoen die bezuinigd gaat worden, waarvan 15 miljoen door personeel te ontslaan en 15 miljoen door te bezuinigen op materieel, op welk materieel wordt precies bezuinigd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
MST heeft mij laten weten dat ze de materiële besparing onder andere zoeken in het scherper onderhandelen met leveranciers over de inkoopprijzen. Ook zijn er diverse programma’s gestart om verspilling tegen te gaan en materialen en faciliteiten optimaal te benutten. MST heeft aangegeven dat hierbij gedacht moet worden aan standaardiseren van werkwijzen en materiaalgebruik door het hele ziekenhuis, beter ruimtegebruik, betere logistiek etc. Voorwaarde voor elke materiële besparing is dat dit nooit ten koste mag gaan van de kwaliteit en veiligheid.
Wat voor gevolgen heeft deze enorme bezuinigingsronde voor de patiëntveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een reorganisatie vormt een mogelijk risico voor de kwaliteit van zorg. Het is aan de raad van bestuur om maatregelen te treffen om te zorgen dat de kwaliteit van zorg niet in het geding komt. De IGZ heeft de raad van bestuur bevraagd op mogelijke risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg en zal hier bij de uitvoering van haar risicogestuurde toezicht aandacht aan besteden. MST heeft mij laten weten dat ze er alles aan doen om de patiëntveiligheid te borgen.
Houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg adequaat toezicht op het MST Enschede, zeker gezien de bezuinigingen die doorgevoerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt deze forse bezuinigingen zich met de patiënten die niet terecht kunnen in het Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) Hengelo en daardoor gedwongen naar Enschede moeten reizen of worden gebracht door ambulances? Kunt u uw antwoord toelichten?
MST geeft aan dat de bezuinigingen geen effect hebben op de samenwerking met de zorgaanbieders in de regio. Patiënten kunnen ook nog steeds op eigen verzoek uit het adherentiegebied van ZGT naar MST verwezen worden. MST blijft bovendien haar bovenregionale functie vervullen voor zorg die niet in ZGT of andere regionale ziekenhuizen wordt geleverd.
Kunt u meer duidelijkheid geven over de concentratie van diensten en afdelingen richting de vestiging in Oldenzaal? Welke diensten en afdelingen zijn of worden geconcentreerd en hoe verhoudt dit zicht tot de normen voor bereikbaarheid in acute situaties?3
MST geeft aan dat de vestiging Oldenzaal vooral werd en wordt gebruikt voor planbare en poliklinische zorg. Het MST zal meer poliklinische zorg daarheen verhuizen, mede vanwege de behoefte in dat deel van de regio. Voor de inwoners van Enschede blijft de mogelijkheid en keuze bestaan om in locatie Enschede gezien en behandeld te worden. Er verandert niks voor de bereikbaarheid in acute situaties. MST is het bovenregionale (zelfs euregionale) traumacentrum.
Hoe oordeelt u over de beslissing van de Raad van Bestuur om gigantisch te bezuinigen op noodzakelijk personeel, maar zelf de dans te ontspringen met exorbitante salarissen?4 5
Wat een aanvaardbaar inkomen is van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector is vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning of ontslagvergoeding is. Het CIBG houdt hier toezicht op.
Vindt u het acceptabel dat de drie bestuurders vorig jaar rond twee ton aan salaris hebben opgestreken en daarbovenop ook nog eens een bonus van bijna 11.000 euro hebben ontvangen?6
Het MST heeft mij laten weten dat er geen bonus is ontvangen door de bestuurders. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoeveel medewerkers kunnen behouden worden van deze zeer riante salarissen? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid de bestuurders te laten vervangen, aangezien zij noodzakelijk personeel ontslaan terwijl ze niet de bereidheid tonen een deel van hun exorbitant hoge salaris af te staan om personeel te behouden?
Het is aan de raad van toezicht van de instelling zelf om te beoordelen of een bestuurder voldoet aan de gestelde eisen en salarisafspraken te maken die passen binnen de normen van de WNT.
Bent u bereid alles op alles te zetten om te voorkomen dat personeel gedwongen wordt ontslagen, er bezuinigd wordt op noodzakelijk materieel en te zorgen dat dit ziekenhuis niet verder uitgekleed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is niet mijn verantwoordelijkheid als Minister. MST heeft mij laten weten dat ze met de vakbonden al in 2016 een sociaal plan afgesloten heeft waarin is afgesproken dat personeelsleden die boventallig zijn geworden als gevolg van deze reorganisaties nog 13 maanden recht hebben op professionele bemiddeling naar ander werk. MST geeft daarnaast aan dat zij in haar personeelsbeleid de afgelopen periode sterk rekening gehouden met de aanstaande reorganisatie door tijdelijke contracten niet te verlengen en vacatures waar mogelijk niet in te vullen.
Door maximaal gebruik te maken van het natuurlijk verloop betreft het aantal medewerkers dat in 2017 boventallig is geworden 45 voltijdskrachten. Tussen de 20 en 25 daarvan kunnen naar verwachting nog elders binnen het ziekenhuis worden herplaatst. Waarmee het aantal medewerkers dat gebruik zal moeten gaan maken van het sociaal plan tussen de 20 en 25 zal zijn. In 2016 telde MST ruim 3.000 FTE.
Voor de materiële besparingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Fox IT houdt zeggenschap staat af’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Fox IT houdt zeggenschap staat af»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse overheid (mede)zeggenschap wenste over besluiten en benoemingen bij Fox Crypto, over enig besluit tot fusie, afsplitsing of ontbinding van Fox Crypto, over de zekerheid dat het ICT-systeem van Fox Crypto wordt afgescheiden van de rest van Fox IT/NCC en voorts de zekerheid dat alle lopende en nieuwe overheidsopdrachten ondergebracht worden bij Fox Crypto? Zo ja, kunt u concreet aangeven in hoeverre deze eisen inmiddels in afspraken zijn verwerkt?
Ja. Aan het verzoek om de ICT-systemen van Fox Crypto B.V. te scheiden van die van andere delen van het moederbedrijf en het onderbrengen van de lopende en nieuwe relevante overheidsopdrachten bij Fox Crypto B.V. is voldaan. De voorwaarden met betrekking tot zeggenschap en eigendom zijn nog onderwerp van nadere bespreking met Fox-IT.
Klopt het dat de overheid niet langer inzet op een eerste recht op koop van aandelen in geval Fox Crypto c.q. Fox IT verkocht wordt door NCC Group? Zo ja, waarom heeft u de eis betreffende het eerste recht op koop laten vallen?
Ja, dat klopt. Het afzien van het eerste recht van koop heeft geen consequenties voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie. Er bleken doeltreffender middelen te zijn om eventueel maatregelen te nemen bij een ongewenste overname. Zo heeft het kabinet besloten tot de voorbereiding van wetgeving ter bescherming van nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames van bedrijven die zich bezighouden met de (cryptografische) bescherming van staatsgeheime informatie, zoals Fox-IT. Dit traject bevindt zich in de verkennende fase.
Is met Fox IT/NCC afgesproken dat de overheid c.q. de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) geïnformeerd wordt wanneer technologie, kennis en/of ervaring binnen Fox IT naar het Verenigd Koninkrijk wordt overgebracht?
Ja. In aanvulling hierop merk ik op dat dit reeds voortvloeit uit de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO), waarin staat dat gerubriceerde informatie niet aan anderen dan daartoe gerechtigden beschikbar mag worden gesteld. Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO.
Hoe verklaart u het feit dat bijna twee jaar na de overname van Fox IT door NCC nog geen sluitende afspraken over de bescherming van staatsgeheimen zijn gemaakt? Hoe beoordeelt u in dat licht de betrokkenheid van de Nederlandse regering bij de afspraken over de overname in 2015? Kunt u aangeven in hoeverre de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en MIVD destijds betrokken zijn geweest bij het beschermen van Nederlandse veiligheidsbelangen rondom het overnamebesluit?
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase.
Van het ontbreken van sluitende afspraken over de bescherming van staatsgeheimen is geen sprake. In het geval van Fox-IT is het bedrijfsonderdeel waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, een in Nederland ingeschreven B.V. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie zijn onverkort Nederlandse wetgeving en contractuele eisen van kracht op het gebied van de bescherming van staatsgeheimen. Ook hier geldt dat de Staat toezicht houdt op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen. Zo moeten bedrijven, die in opdracht van Defensie omgaan met bijzondere informatie, voldoen aan de ABDO. Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO. In de nieuwe ABDO 2017 zijn de beveiligingseisen aangepast aan de huidige dreigingen. Hierbij krijgt het hoofdstuk Cyber prominent aandacht.
Over (eventuele) specifieke aandachtsgebieden van de AIVD en MIVD kan ik slechts uitspraken doen via de daartoe geëigende kanalen.
Kunt u aangeven in hoeverre Fox IT dan wel Fox Crypto ook informatie beveiligt van ministeries die betrokken zijn bij de Brexit-onderhandelingen?
Nee. Om veiligheidsredenen ga ik niet in op specifieke vragen over de beveiliging van staatsgeheimen.
Heeft u alternatieve aanbieders in kaart gebracht indien de gesprekken met Fox IT niet tot een gewenste uitkomst leiden?
Zoals gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1349) in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66), zijn er in Nederland maar in beperkte mate alternatieve aanbieders beschikbaar voor de ontwikkeling van producten voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie.
Het bericht dat het bedrijf Fox-IT de zeggenschap van de staat afhoudt |
|
Nevin Özütok (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fox-IT houdt zeggenschap staat af»?1
Ja
Klopt het dat de onderhandelingen met Fox-IT over de zeggenschap nog steeds niet zijn afgerond? Zo ja, waardoor komt dit?
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden, waaronder de voorwaarden over zeggenschap en eigendom. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase. Van een plan B is daarom geen sprake.
Klopt het dat Fox-IT en de Britse eigenaar NCC Group bezwaar hebben tegen het in de statuten opnemen van de vereisten dat de verkoop van het bedrijfsonderdeel en/of de benoeming van nieuwe bestuurders alleen na instemming van het Ministerie van Defensie zou mogen geschieden? Zo ja, waarom hebben Fox-IT en de NCC Group hier bezwaar tegen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de overheid de eis, om bij eventuele verkoop van het bedrijfsonderdeel van Fox-IT waar de staatsgeheimen worden bewaard, als eerste de aandelen te mogen kopen heeft laten varen? Zo ja, waarom worden deze eisen nu niet meer gesteld? Wat zijn de mogelijke consequenties voor de veiligheid van Nederlandse staatsgeheimen wanneer niet aan deze eis voldaan wordt?
Ja, dat klopt. Het afzien van het eerste recht van koop heeft geen consequenties voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie. Er bleken doeltreffender middelen te zijn om eventueel maatregelen te nemen bij een ongewenste overname. Zo heeft het kabinet besloten tot de voorbereiding van wetgeving ter bescherming van nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames van bedrijven die zich bezighouden met de (cryptografische) bescherming van staatsgeheime informatie, zoals Fox-IT (Kamerstuk 30 821, nr. 38). Dit traject bevindt zich in de verkennende fase.
Hoe wordt gewaarborgd dat de randvoorwaarden die van te voren zijn opgesteld om de staatsgeheimen op een veilige manier bij Fox-IT onder te brengen worden nagekomen?
In het geval van Fox-IT is het bedrijfsonderdeel waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, een in Nederland ingeschreven B.V. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie is onverkort Nederlandse wetgeving en contractuele eisen op het gebied van bescherming van staatsgeheimen van kracht. De Staat houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen.
Bedrijven die in opdracht van Defensie omgaan met bijzondere informatie, moeten voldoen aan de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO). Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO. In de nieuwe ABDO 2017 zijn de beveiligingseisen aangepast aan de huidige dreigingen. Hierbij krijgt het hoofdstuk Cyber prominent aandacht.
Welke mogelijke consequenties zijn er wanneer u met Fox-IT niet uit de onderhandelingen komt? Ligt er een plan B klaar voor dit geval? Zo ja, wat is dit plan B? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer van dit soort situaties waarbij de Nederlandse overheid problemen ondervindt met buitenlandse overnames van bedrijven die als vitaal voor de Nederlandse infrastructuur zijn aangemerkt? Zo ja, welke situaties betreft dit?
Hoe wordt voorkomen dat er in de toekomst opnieuw problemen ontstaan in de samenwerking met bedrijven in sectoren die als vitaal voor de Nederlandse infrastructuur zijn aangemerkt? Kunt u daarbij ingaan op de conclusies van onderzoekers van de Radboud Universiteit in Nijmegen in het rapport «Vitale Vennootschappen in Veilige Handen»?
Hoe zijn de belangen van de samenleving in dit proces gewaarborgd door een onafhankelijke toetsing? Ziet u hier een rol weggelegd voor de commissie Toezicht Inlichtingen en Veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat een vertrekkend bestuurder een zorginstelling vier ton kost |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg waarin een bestuurder 400.000 euro meekrijgt?1
Ja.
Vindt u het niet bizar dat een grote zorgorganisatie, die al jaren kampt met grote verliezen en sinds 2016 onder intensief toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) staat, 400.000 euro aan zorggeld verkwanselt?
Het is en blijft inderdaad irritant dat geld moet worden besteed aan schadevergoedingen. Het is aan de Raad van Toezicht om toe te zien op een zorgvuldige ontslagprocedure.
Gaan extra zorgbanen verloren vanwege deze onkostenpost van 4 ton, nog naast de miljoenen die de ziekenhuizen van deze organisatie moeten bezuinigen?
Dat is mij niet bekend. Aangezien dit een eenmalige kostenpost is, lijkt het effect beperkt.
Realiseert u zich dat deze instelling voor dit bedrag een jaar lang 7,5 extra fulltime goed opgeleide verpleegkundigen extra had kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wettelijke mogelijkheden heeft u om deze exorbitante uitspraken tot het verleden te laten behoren of welke wetten moeten hiervoor worden aangepast?
De uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is bindend. Het door het Scheidsgerecht toegekende bedrag van € 400.000 bestaat uit verschillende elementen, waaronder doorbetaling van salaris, een ontslagvergoeding en een tegemoetkoming in de proceskosten. Bij de vaststelling van de verschillende elementen houdt het Scheidsgerecht rekening met relevante wet- en regelgeving, waaronder de normen uit de WNT.
De uitspraak van de Reclame Code Commissie over de informatievoorziening van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over orgaandonatie |
|
Selçuk Öztürk (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 11 augustus 2017 over de informatievoorziening van uw ministerie over orgaandonatie?1
Ja
Wat voor acties heeft uw ministerie ondernomen op grond van de uitspraak van de Reclame Code Commissie, namelijk dat er in uitingen van uw ministerie niet wordt gewezen op de specifieke invulling van de begrippen «dood» en «overleden» in het kader van orgaandonatie en dat het hierdoor aan het publiek zal ontgaan dat de juridische invulling van deze begrippen in een situatie van orgaandonatie kan afwijken van de gebruikelijke invulling?
Naar aanleiding van de uitspraak van de Reclame Code Commissie (RCC) van 11 augustus jl. wordt in de schriftelijke informatievoorziening over orgaandonatie van het Ministerie van VWS en de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) achter de woorden «dood» en «overlijden» de toelichting geplaatst dat het daarbij gaat om hersendood dan wel hartdood. Ook worden de termen hersendood en hartdood toegelicht en kan men via een link naar de NTS voor nog uitgebreidere informatie ten aanzien van hersen- en hartdood.
Bent u bekend met de uitspraak van de Commissie van Beroep, waarin reeds op 8 november 2016 is geoordeeld dat door uw ministerie in informatievoorziening over orgaandonatie onvoldoende informatie is geboden over de begrippen (hersen)dood en overlijden?2
Ja
Wat is er in de periode sinds 8 november 2016 concreet door uw ministerie ondernomen om de informatievoorziening over orgaandonatie op het onderdeel informatie over de begrippen «(hersen)dood» en «overlijden» te verbeteren? Kunt u hier een overzicht van bieden?
Het Ministerie van VWS heeft op de campagnesite www.orgaandonatie.nu en op de website van het donorregister www.donorregister.nl de reeds bestaande informatie over de vormen van overlijden, namelijk hersendood en hartdood, aangevuld. Ook de NTS heeft op hun site www.transplanatiestichting.nl deze informatie aangevuld en zo nodig verduidelijkt. Op deze websites en op www.rijksoverheid.nl zijn, daar waar het van toepassing was, extra verwijzingen naar deze informatie toegevoegd. Ook alle andere vormen van informatievoorziening, zoals de folder bij het donorformulier en de nieuw ingezetenen brief, zijn daar waar nodig aangepast. Evenals de brochures die door de NTS worden uitgegeven.
Verder is op de websites www.orgaandonatie.nu en www.donorregister.nl een rubriek «medische procedure orgaandonatie» toegevoegd.
Hoe kan het dat uw ministerie in augustus 2017 een oordeel heeft ontvangen van de Reclame Code Commissie over onvolledige informatievoorziening over de omstandigheden rondom orgaandonatie, terwijl zich in het jaar daarvoor al een vergelijkbare uitspraak voordeed en de Kamer u in september 2016 bij motie heeft verzocht om «bij de voorlichting over orgaandonatie niet alleen te wijzen op de noodzaak van meer orgaandonoren maar ook de omstandigheden te schetsen waarin de organen van een orgaandonor gebruikt kunnen worden en de manier waarop dat gebeurt»?3
In mijn antwoord op vraag 4 heb ik toegelicht welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de eerdere uitspraak. Uit de recente uitspraak van de RCC blijkt dat de RCC dit nog niet voldoende vond en aanvullende maatregelen wenselijk achtte.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot de naar aanleiding van aangenomen moties door u toegezegde acties met betrekking tot de verbetering van de informatievoorziening over orgaandonatie?4
Ik heb geen acties toegezegd naar aanleiding van de aangenomen moties over de verbetering van de informatievoorziening van orgaandonatie. De informatievoorziening wordt continue geactualiseerd en de toegankelijkheid ervan verbeterd. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 14 december 2016 (33 506 nr. 27) zal ook de komende tijd met het aanscherpen van alle informatie worden doorgegaan.
Bent u bereid de informatievoorziening door uw ministerie over orgaandonatie te laten onderzoeken op onduidelijkheden, onvolledigheden en omissies, bijvoorbeeld door een externe groep bestaande uit experts en belangenverenigingen, waarbij u de uitkomsten hiervan kunt benutten om de informatievoorziening te verbeteren? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en bent u bereid de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle teksten, zowel digitaal als schriftelijk, zullen extern worden beoordeeld en waar nodig op grond daarvan verder worden aangepast. Nu na de laatste uitspraak van de RCC het aanpassen van de websites bijna is afgerond wordt er samen met de Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van AZ een opzet gemaakt voor het aanbesteden van een onderzoek van de genoemde websites. Ook is er contact gezocht met het expertisecentrum gezondheidsverschillen Pharos. Ik zal de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen.