Lelystad |
|
Jan Paternotte (D66), Suzanne Kröger (GL), Eppo Bruins (CU), Remco Dijkstra (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u het bericht gelezen «Dijksma klapt uit de school over Lelystad Airport»? Wat is uw reactie daarop?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraken zoals opgenomen in het betreffende bericht. Het ministerie beschikt over kundige en betrokken medewerkers. De hoge werkdruk en de rol die van de rijksoverheid gevraagd wordt op het gebied van luchtvaart vraagt om extra inzet en aanvullende kennis en vaardigheden. Ik ben bezig dit vorm te geven. Dit vloeit voort uit het interne onderzoek van ABDTopConsult waarover uw Kamer op 12 september jl. door mijn ambtsvoorganger is geïnformeerd.
Deelt u de visie dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat met een tekort aan kundige mensen kampt die ingewikkelde dossiers kunnen doorgronden? Zo ja, sinds wanneer bestaat dat probleem en wat moet er gebeuren om dat probleem op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er, zoals voormalig staatsecretaris Dijksma stelt, nog nauwelijks mensen zijn die zelfstandig in staat zijn een hele MER-berekening te maken? Wat vindt u van deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft de uitlating van voormalig staatsecretaris Dijksma voor gevolgen voor de toegezegde nieuwe MER-beoordeling, waarover zij in haar laatste Kamerbrief spreekt van 16 oktober 2017?2 Hebben haar uitlatingen invloed op dit proces? Wat betekent dit voor de zorgvuldigheid waarmee een MER-berekening wordt gemaakt?
Deze uitspraken hebben geen gevolgen voor het gevolgde proces. De zorgvuldigheid staat voor mij voorop.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de technische briefing over het MER op 23 november 2017?
Ja.
Het bericht dat er een studentenstop is aan de verpleegkunde opleidingen |
|
Frank Futselaar , Lilian Marijnissen |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe kijkt u aan tegen de studentenstop van de verpleegkunde opleidingen in het licht van het enorm nijpende tekort aan verpleegkundigen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Gelet op de toenemende zorgvraag is het belangrijk dat scholieren, die belangstelling hebben voor dit werk, dit ook kunnen gaan doen. Gelukkig stijgt de instroom van studenten in het zorgonderwijs, dit geldt vooral voor de opleiding hbo-verpleegkunde. Voor het schooljaar 2017–2018 leiden de hogescholen circa 2000 extra voltijd studenten op. Om goed te kunnen opleiden, is een verantwoorde groei van opleidingsplekken nodig. De kwaliteit van de opleiding moet immers behouden blijven en er moeten genoeg stageplaatsen zijn. Onderwijsinstellingen en werkgevers zijn ambitieus in hun doelstellingen, ze zetten zich in voor maximale verantwoorde groei van het aantal studenten en voor kwalitatief goed onderwijs. Ondanks het invoeren van een numerus fixus bij 10 van de 17 hogescholen blijft het aantal plaatsen groeien, maar blijft de groei beheersbaar en daardoor verantwoord. Niet alle hogescholen hanteren een numerus fixus en de grens bij de hogescholen, die er wel één hanteren, ligt op een dusdanig niveau dat de verwachting van de hogescholen is dat alle studenten die dat willen, een hbo-v opleiding kunnen volgen.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort aan stageplekken voor verpleegkundigen is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Volgens het Landelijk Overleg Opleiding Verpleegkunde zijn er geen harde gegevens over studenten die hun studie hebben moeten stoppen vanwege een tekort aan stageplaatsen. Voor hogescholen gaat het vooral om de kwaliteit van stageplaatsen die is vereist om tot een goed eindniveau van de student te komen. Een belangrijk element in deze is de begeleiding van een hbo-student door een professional met hbo-niveau. Hogescholen nemen verschillende stappen om de kwaliteit hoog te borgen. Bijvoorbeeld met duostages van eerstejaars en vierdejaars, buddy projecten, leerafdelingen waar ook een docent lesgeeft in de instelling of zorginnovatiecentra.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat er voldoende stageplekken zijn om de verpleegkunde studenten te kunnen opleiden? Kunt u toelichten hoe en wanneer dit tot een oplossing van het tekort aan stageplekken gaat leiden?
Met de brieven over de arbeidsmarkt voor zorgpersoneel van 12 juli en 26 september jongstleden bent u geïnformeerd over de maatregelen die al worden genomen voor een maximale verantwoorde groei in opleidingsplekken. Werkgevers en hogescholen hebben zich verbonden aan de arbeidsmarktagenda Aan het werk! Ze zijn in de regio gezamenlijk verantwoordelijk voor de afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, de benodigde vernieuwing van het onderwijs en de beschikbaarheid van voldoende en kwalitatief goede stages. Ik steun de sector hierin actief door middel van het Stagefonds (€ 112 miljoen euro per jaar) waarbij nog nadrukkelijker dan voorheen wordt ingezet op stages voor beroepen in de zorg waar een tekort dreigt. Naast deze lopende initiatieven ga ik in 2018 samen met het Ministerie van OCW opnieuw in gesprek met opleidingsinstellingen over de numerus fixus voor de hbo-opleiding verpleegkunde. De combinatie van een regionale aanpak, financiële ondersteuning vanuit VWS en goede afspraken over de toegang tot hbo-v opleidingen moet ervoor zorgen dat er voor hbo-v studenten voldoende kwalitatief goede opleidings- en stageplaatsen zijn.
Maakt u zich ook zorgen over signalen dat stagiairs worden ingezet om personeelstekorten van verpleegkundigen op te vullen? Bent u ervan op de hoogte hoe vaak dit voorkomt? Hoe gaat u dit voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken deze signalen niet, ook bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd i.o. zijn ze niet bekend. Ik zou het zorgelijk vinden als de inzet van stagiairs nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zorginstellingen zijn op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz) verplicht om goede zorg te leveren en moeten beschikken over een kwaliteitssysteem om dit te monitoren. Het is aan de zorginstellingen om hieraan invulling te geven en te bepalen op welke manier stagiairs in hun instelling worden ingezet. Een stage is onderdeel van de opleiding en vindt onder begeleiding plaats. Als stagiairs worden ingezet voor het in opdracht verrichten van voorbehouden handelingen, moeten ze hiervoor wel voldoende bekwaam zijn en moet dit gebeuren onder supervisie van de beroepsbeoefenaar aan wie de handeling is voorbehouden. Een stagiair kan, gelet op het opleidingsaspect en de vereiste supervisie bij het verrichten van voorbehouden handelingen, een verpleegkundige niet vervangen. Ik vertrouw erop dat zorginstellingen hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe kijkt u aan tegen het bericht dat verpleegkundigen veel tijd kwijt zijn aan taken als post wegbrengen, afvalbakken opruimen, wificodes regelen en andere taken die ten koste gaan van de directe zorg, dit in het licht van het tekort aan verpleegkundigen?
Om het tekort aan verpleegkundigen te verminderen zet ik de komende tijd in op het aantrekken van meer mensen in de zorg, het behoud van mensen voor de zorg en het gebruik van innovatie en technologie door middel van de Arbeidsmarktagenda Aan het werk!. Onderwijs, werkgevers en overheid werken op regionaal niveau samen aan een concrete uitwerking van de agenda en VWS steunt dit met een totaalbedrag van € 347 miljoen voor het verbeteren van het beeld van werken in de zorg, loopbaanoriëntatie en begeleiding en voor op-, bij-, en nascholing van medewerkers. Dit geldt ook nadrukkelijk voor mensen met een lager opleidingsniveau die een belangrijke toegevoegde waarde hebben waar het gaat om de kwaliteit van leven van patiënten. Veel verzorgende taken, waarvoor nu vaak -onnodig- hoger opgeleiden worden ingezet, kunnen door deze groep worden vervuld. Met deze middelen kunnen ruim 50.000 kwalificerende scholingstrajecten worden aangebonden en ruim 100.000 gerichte trainingen en opleidingsmodules. Ook worden mensen ondersteund in hun loopbaankeuze en in duurzame inzetbaarheid.
Hoe wordt de € 112 miljoen uit het Stagefonds Zorg ingezet om deze problemen op te lossen? Wie is eindverantwoordelijk voor het organiseren van meer stageplekken of wordt dit enkel overgelaten aan hogescholen en werkgevers? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De € 112 miljoen uit het Stagefonds Zorg wordt ingezet als een tegemoetkoming in de kosten van het bieden van een stageplaats en begeleiding op de stageplaats door zorgaanbieders. Zorgaanbieders die een stageplaats gerealiseerd hebben voor een student van in de subsidieregeling stageplaatsen zorg II gespecificeerde zorgopleidingen komen in aanmerking voor een subsidie. De verdeling van het budget over de verschillende opleidingen wordt periodiek herzien zodat de inzet van de middelen aansluit op de verwachte arbeidsmarktsituatie voor de verschillende beroepen waartoe wordt opgeleid. Voor stageplaatsen die gerealiseerd worden bij opleidingen tot tekortberoepen is een hogere vergoeding per gerealiseerde stageplaats beschikbaar. Aldus wordt het aanbieden van stageplaatsen voor studenten in die opleidingen aantrekkelijker. Het Stagefonds Zorg is één van de instrumenten die ik hiertoe inzet.
Het organiseren van voldoende stageplaatsen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen en de werkgevers in zorg en welzijn. Het is van belang dat onderwijsinstellingen en zorg -en welzijnsinstellingen in de regio hier met elkaar het gesprek over aangaan en samen gaan werken. Via het «Zorgpact3» wordt de samenwerking in de regio tussen onderwijsinstellingen, werkgevers in de zorg – en welzijn en de overheid gefaciliteerd. Het Zorgpact roept deze partijen op om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor het opleiden in de regio. Ook in de uitwerking van de hierboven genoemde arbeidsmarktagenda is aandacht voor het belang van voldoende en goede stageplaatsen. Sociale partners committeren zich eraan om vanaf 2018 voldoende stage- en opleidingsplaatsen inclusief de bijbehorende begeleiding te bieden. De onderwijsorganisaties werken aan voldoende (zij-) instroom in het mbo en hbo om de stage- en opleidingsplaatsen in te vullen. Op regionaal niveau werken 14 regionale werkgeversorganisaties, aangesloten bij RegioPlus, samen met andere partijen aan oplossingen op regionaal niveau met Regionale Actieplannen Aanpak Tekorten (RAAT). In verschillende regio’s hebben onderwijsinstellingen en werkgevers afspraken gemaakt over het aantal stageplaatsen.
In het licht van het tekort van verpleegkundigen, vindt u het wenselijk dat in de afgelopen jaren verdwenen zorgbanen (niveau 1 en3 en ontslagen zorgmedewerkers terugkomen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om ervoor te zorgen dat deze zorgbanen en de ontslagen medewerkers weer terugkomen?
Ik deel uw zienswijze dat, met de huidige krappe arbeidsmarkt voor verpleegkundigen en verzorgenden, iedereen die een bijdrage kan leveren aan goede zorg nodig is. Daarom zet dit kabinet in op een ambitieuze implementatie van de arbeidsmarktagenda Aan het werk!, waarover op 7 juli een akkoord is bereikt. Hiermee zetten we in op voldoende mensen voor de zorg, het behoud van mensen van de zorg en een andere manier van werken die nodig is voor het borgen van kwaliteit. De inzet van mensen van alle opleidingsniveaus en aandacht voor de juiste werkomstandigheden, zoals gunstigere roosters en contracten, zijn onderdeel van deze brede inzet.
Op dit moment zijn partijen op regionaal niveau hard aan de slag met het ontwikkelen van regionale actieplannen tegen de tekorten. Sinds 21 november kunnen zorginstellingen een beroep doen op de eerste € 30 miljoen van de € 325 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers en met ontslag bedreigde medewerkers. Voorwaarde, naast een eigen bijdrage, is een aantoonbare commitment op de brede regionale aanpakken.
Deze aanpak sluit aan op uw zorgen en die van de V&VN. De landelijke actiedag gericht op minder regeldruk heb ik actief gesteund
Bent u ervan op de hoogte dat de Beroepsvereniging Verzorgenden Verpleegkundigen (V&VN) aangeeft dat de werkdruk van verpleegkundigen verlicht kan worden door gunstiger roosters en contracten met meer zekerheid? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Weet u dat verpleegkundigen op 20 november 2017 een landelijke actiedag hebben aangekondigd? Hoe beoordeelt u het feit dat verpleegkundigen blijkbaar eerst in actie moeten komen voordat ze gehoord worden? Bent u bereid om de eisen van de verpleegkundigen in te willigen? Zo ja, kunt u toelichten op welke manier u dit gaat doen? Zo neen, kunt u dit toelichten?4
Zie antwoord vraag 7.
Elektromagnetische velden en elektrohypersensitiviteit |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat in Nederland geen of weinig voorzorgsmaatregelen worden genomen ten aanzien van elektromagnetische straling in vergelijking tot andere landen?1
Het Rijksbeleid is gebaseerd op de meest actuele wetenschappelijke inzichten.
Onlangs heb ik u mijn reactie op het advies van de Gezondheidsraad over mobiele telefonie en kanker aangeboden. Een wetenschappelijk verband tussen gebruik van een mobiele telefoon en gezondheidseffecten is volgens de Gezondheidsraad onwaarschijnlijk. Het is mij bekend dat landen verschillend omgaan met de beschikbare kennis over gezondheidseffecten van radiofrequente elektromagnetische velden op lange termijn, en dat zij in hun beleid verschillende keuzes maken tussen wetenschappelijk bewijs, sociale, economische en politieke argumenten.
Hierbij merk ik op dat in Nederland de Europese aanbeveling (1999/519/EG) ter bescherming van de bevolking tegen de mogelijke schadelijke effecten van elektromagnetische velden wordt gevolgd. In deze aanbeveling worden blootstellingslimieten gehanteerd die door de International Commission on Non-Ionizing Radiation (ICNIRP) zijn aanbevolen. Deze ICNIRP-blootstellinglimieten bevatten een ruime veiligheidsmarge, zodat ook rekening gehouden wordt met ouderen, kinderen en mensen met een zwakke gezondheid.
Hoe geeft u invulling aan het advies van de Gezondheidsraad om de blootstelling aan mobiele telefonie zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden en de effecten te blijven onderzoeken?2
Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad heb ik, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, besloten om het lopende cohortonderzoek op dit terrein na 2017 voort te laten zetten. Hierdoor wordt eraan bijgedragen dat er in de toekomst met meer zekerheid conclusies kunnen worden getrokken over gezondheidseffecten van mobiele telecommunicatie op lange termijn. Ook omdat het gebruik van communicatietechnologie aan snelle verandering onderhevig is, blijft het verzamelen van gebruiksgegevens van belang.
De Gezondheidsraad geeft in zijn advies over mobiele telefonie aan dat een verband tussen gebruik van mobiele telefoon en gezondheidseffecten onwaarschijnlijk is. Omdat de waarde van maatregelen om de blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden te verminderen onduidelijk is, voorziet het beleid niet in dwingende maatregelen om het gebruik van mobiele telefoons te beperken.
Zoals aangegeven in mijn reactie op het advies van de Gezondheidsraad, dat ik mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat naar de Kamer heb gestuurd, zijn met de telecomsector de mogelijkheden besproken om op vrijwillige basis blootstelling aan elektromagnetische velden zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden. De telecomsector heeft hierop aangegeven dat met de doelstelling van een goed bereik tegen lage kosten een bijdrage wordt geleverd aan een zo laag mogelijk energieverbruik en daarmee aan een zo laag mogelijke blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden.
Daarnaast is in het Antenneconvenant 2010 – dat de afspraken tussen de rijksoverheid, gemeentes (VNG) en de operators van mobiele netwerken bevat om de zorgvuldige plaatsing van bouwvergunningvrije antennes te borgen – de afspraak opgenomen dat de operators ervoor zorg dragen dat de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden zo laag als redelijkerwijs mogelijk is.
Verder voorziet het beleid in voorlichting over elektromagnetische velden. Zo is op de website van het Kennisplatform Elektromagnetische Velden toegankelijke informatie te vinden over hoe men zelf bij het gebruik van apparatuur blootstelling aan elektromagnetische velden kan verminderen.
Ziet u mogelijkheden om richtlijnen te geven om elektromagnetische straling redelijkerwijs zo laag mogelijk te houden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een verband tussen radiofrequente elektromagnetische velden en effecten op de gezondheid op de lange termijn is onwaarschijnlijk. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de waarde van maatregelen om de blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden te verminderen, onduidelijk. Er is dan ook geen aanleiding om richtlijnen vanuit de rijksoverheid op te leggen.
Wel voorziet het beleid in het beschikbaar zijn van toegankelijke informatie via de website van het Kennisplatform Elektromagnetische Velden, het RIVM en via het Antennebureau. Iedereen die in dit onderwerp geïnteresseerd is, kan hier toegankelijke en betrouwbare informatie vinden.
Wordt in het beleid betreffende elektromagnetische velden rekening gehouden met onderzoeken waaruit blijkt dat elektromagnetische velden naast opwarming van weefsel ook andere schadelijke biologische effecten op celniveau kunnen veroorzaken? Zo ja, op welke wijze?
De adviezen van de Gezondheidsraad vormen een belangrijke basis voor het beleid ten aanzien van radiofrequente elektromagnetische velden. In het meest recente advies heeft de Gezondheidsraad zowel epidemiologische als dierexperimentele gegevens systematisch geanalyseerd, waarbij ook gelet is op de kwaliteit van de onderzoeken. Bij het beoordelen van effecten van blootstelling aan elektromagnetische velden wordt onderscheid gemaakt tussen biologische effecten en gezondheidseffecten. Pas als biologische effecten zo sterk zijn dat deze niet meer door het lichaam kunnen worden opgevangen, is sprake van een gezondheidseffect. De Gezondheidsraad concludeert dat er geen bewijs is dat langdurige of herhaalde blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden, zoals die van mobiele telefonie, kanker kan veroorzaken.
Is er sprake van een toename van elektrohypersensitiviteit in Nederland? Welke gegevens zijn hierover bekend?
In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning wordt voor een groot aantal ziekten en aandoeningen het voorkomen in Nederland beschreven. Deze Verkenning wordt periodiek uitgevoerd. Elektrohypersensitiviteit is niet opgenomen in de meest recente verkenning uit 2014. Mij zijn verder geen andere bronnen bekend die over betrouwbare informatie beschikken als het gaat om het aantal mensen dat gezondheidsklachten ervaart als gevolg van bronnen van elektromagnetische velden.
Bent u, met het oog op het rapport «Meewegen van gezondheid in het omgevingsbeleid» van de Gezondheidsraad dat adviseert om bij complexe en onzekere risico’s belanghebbenden te betrekken, bereid een inspanning te doen om belanghebbenden weer aan tafel te krijgen bij het kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid door het platform meer bij hun wensen aan te laten sluiten?3
Het Kennisplatform Elektromagnetische velden en Gezondheid is een samenwerkingsverband tussen het RIVM, TNO, DNVGL, Agentschap Telecom, GGD GHOR Nederland, ZonMw en Milieu Centraal. Het Kennisplatform duidt op een onafhankelijke wijze wetenschappelijke informatie over elektromagnetische velden. Het uitgangspunt hierbij is dat burgers en professionals deze informatie kunnen gebruiken om hun standpunten ten aanzien van elektromagnetische velden te bepalen.
Daarnaast beantwoordt het Kennisplatform vragen van burgers, overheden en bedrijfsleven over elektromagnetische velden. Ook faciliteert het Kennisplatform de interactie tussen de betrokken partijen, waaronder maatschappelijke organisaties. Ik hecht er belang aan dat alle partijen zoveel mogelijk bij de activiteiten van het Kennisplatform betrokken worden. Het Kennisplatform beoogt bij de uitvoering van zijn taken een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Hierbij past het niet dat de inspanningen van het Kennisplatform specifiek op één groep belanghebbenden gericht zijn.
Werklozen die bij de NS met levensgevaarlijke chroomverf moesten werken |
|
Bart van Kent , Cem Laçin , Jasper van Dijk (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van het artikel «Chroom-6: hoe 800 Tilburgse werklozen in gevaar werden gebracht»?1
Ik kan me de zorgen en onzekerheid die ik lees in het artikel goed indenken. Gezond en veilig werken is voor iedereen het uitgangspunt. Mensen moeten niet ziek worden door hun werk.
Deelt u de mening dat zowel de Nederlandse Spoorwegen (NS) als de gemeente Tilburg enorme steken hebben laten vallen bij het treinenproject voor 800 werkloze Tilburgers?
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom VI is aan strenge regels gebonden. Dat betekent dat er doeltreffende beschermende maatregelen genomen moeten worden.
Wanneer gemeenten een re-integrant plaatsen bij een andere werkgever dan de gemeente, hebben zowel de gemeente als de andere werkgever een verantwoordelijkheid om de gezondheid en de veiligheid van de re-integrant te waarborgen. De gemeente blijft eindverantwoordelijk.
De gemeente Tilburg heeft naar aanleiding van signalen over risicovolle werkomstandigheden in 2015 een «Onafhankelijke Onderzoekscommissie Tilburg Chroom-6» (verder: onafhankelijke onderzoekscommissie) ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van zowel werkgevers- als werknemerszijde, een onafhankelijk voorzitter en een onafhankelijk wetenschappelijk expert. In opdracht van deze commissie doet het RIVM onderzoek naar de omstandigheden waaronder in het project tROM2 gewerkt is. De NS verleent hieraan volledige medewerking. Ik wil graag eerst de resultaten van dit onderzoek afwachten; deze worden eind augustus 2018 verwacht.
Wat vindt u van de behandeling van de werklozen in dit project («schuren, en niet zeuren»), waarbij zieke medewerkers gebeld werden door de projectleider met de mededeling dat zij gekort werden op hun uitkering als zij niet toch kwamen opdagen?
De regels voor gezond en veilig werken gelden voor mensen die aan het re-integreren zijn net zozeer als voor mensen die in loondienst werken. De onafhankelijke onderzoekscommissie onderzoekt in dit verband onder andere de arbeidsomstandigheden en de genomen beschermingsmaatregelen.
Hoe is het mogelijk dat de NS, de gemeente Tilburg en de Inspectie SZW niet ingrepen toen duidelijk werd dat de werklozen zonder adequate bescherming moesten werken met chroomverf?
Vragen naar het arbeidsregime maken ook deel uit van het onderzoek in opdracht van de onafhankelijk onderzoekscommissie. Voor wat betreft de rol van de Inspectie SZW, zie het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de NS lang van tevoren op de hoogte was van de risico’s van het werken met chroomverf? Zo ja, waarom werden geen maatregelen genomen?
In het onderzoek dat door RIVM inzake tROM wordt uitgevoerd, wordt onder meer gekeken naar de manier waarop de verplichtingen uit de Wet werk en bijstand (Wwb) zijn ingevuld. Naast het onderzoek van de onafhankelijke commissie naar het tROM-project heeft NS aangekondigd zelf een extern onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door het RIVM. Dit is het zogeheten «Onderzoek Verleden». Dit onderzoek ziet specifiek op de arbeidsomstandigheden bij NS in het verleden. Dit onderzoek zal binnenkort van start gaan.
Hoe kan het dat u op eerdere vragen antwoordt dat de toenmalige Inspectie SZW geen signalen heeft ontvangen, terwijl er wel degelijk anonieme klachten binnenkwamen over het vele stof?2
In 2005 heeft een inspecteur van de Inspectie SZW de betreffende Nedtrain-locatie bezocht naar aanleiding van een klacht van werknemers over blootstelling aan lawaai en stof. De klacht was niet afkomstig van werknemers die werkten aan het verwijderen van verf en had ook niet specifiek betrekking op chroom VI. Door plaatsing van deze werknemers in een andere ruimte is toen een oplossing gevonden voor die klacht.
Voor de volledigheid meld ik nog dat de Inspectie SZW in 2008, in het kader van een inspectieproject machineveiligheid, een inspectie heeft uitgevoerd op dezelfde locatie.
Bij de beantwoording van genoemde Kamervragen zijn deze bezoeken niet boven water gekomen vanwege het ontbreken van de link met chroom VI.
Kunt u garanderen dat werknemers – die nu nog in aanraking komen met chroomverf – geen enkel risico meer lopen?
Veiligheid is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers. Zij dienen risico’s te inventariseren en doeltreffende beschermende maatregelen te nemen. In de huidige wet- en regelgeving zijn enkele aanscherpingen doorgevoerd. Zo mag een aantal chroomVI-houdende verbindingen nu alleen nog gebruikt worden indien een vergunning van de Europese Commissie is verkregen. Deze zogeheten autorisatieplicht is geregeld in de REACH-verordening4. Daarbij worden strenge voorwaarden aan het gebruik gesteld. Bedrijven5 die deze vergunning niet hebben of niet tijdig hebben aangevraagd, mogen sinds 21 september 2017 geen gebruik meer maken van deze stoffen.
Verder heeft de Gezondheidsraad advies uitgebracht over de gezondheidsrisico’s van chroom VI. Naar aanleiding van dit advies6 is er een verlaagde wettelijke grenswaarde vastgesteld. Deze grenswaarde omvat alle blootstelling aan de stof, dus niet alleen in productieprocessen maar ook bij bewerkingen nadat bijvoorbeeld verf is toegepast die dergelijke verbindingen bevat.
De Inspectie SZW is in het najaar van 2016 gestart met het benaderen van branches waar blootstelling aan chroom VI kan plaatsvinden. Zij zijn geïnformeerd over de verlaging van de grenswaarde die per 1 maart 2017 is ingegaan. Aan de branches is gevraagd om de manier waarop ze met chroom VI werken in kaart te brengen en ze zijn aangespoord hun verantwoordelijkheid te nemen en zo nodig maatregelen te treffen.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het rapport «Slachtoffers van gevaarlijke stoffen bij defensie» ook toe te passen op deze ernstige zaak?3
Ik onderschrijf de algemene aanbevelingen uit het rapport «Slachtoffers van gevaarlijke stoffen», zoals het recht op een eerlijke en rechtvaardige behandeling van gevolgen van het werken met gevaarlijke stoffen, het garanderen van de veiligheid van werknemers en het voldoen aan veiligheidsvoorschriften.
De aanbevelingen richten zich verder op een redelijke schadevergoeding en het oprichten van een schadefonds. Het is aan de werkgever om een financiële vergoeding voor gezondheidsschade van werknemers te overwegen. Defensie heeft de regeling ook in die hoedanigheid getroffen.
In het geval van het treinenproject in Tilburg heeft de gemeente Tilburg voor de jaren 2016, 2017 en binnenkort ook voor 2018 aan betrokkenen een financiële tegemoetkoming verstrekt ter hoogte van het eigen risico om de drempel weg te nemen om zich eventueel medisch te laten onderzoeken. Het onderzoek van het RIVM zal meer inzicht geven in de toedracht, de (gezondheids)schade en de causaliteit met de uitgevoerde werkzaamheden. Hiermee zal nader kunnen worden bepaald of en welke schadevergoeding op z’n plaats is. Eventueel kan een rechter hier in laatste instantie een uitspraak over doen.
Deelt u de mening dat sprake is van een keihard misdrijf, omdat de mensen die zijn blootgesteld aan gevaarlijke stoffen onvoldoende werden beschermd en omdat de kennis over die gevaarlijke stoffen aanwezig was of tenminste had moeten zijn? Zo ja, waarom. Zo nee, waarom niet?
Om hierover uitspraken te kunnen doen zal inzicht nodig zijn in de feiten en omstandigheden rond het tROM-project. Of er sprake is van een misdrijf, mocht hier op grond van de onderzoeksresultaten een vermoeden van rijzen, zal door de rechter moeten worden vastgesteld.
Komen de slachtoffers – zolang het onderzoek nog loopt – in aanmerking voor een coulanceregeling, zoals die ook voor defensie geldt? Zo ja, waarom? nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Komen de slachtoffers uiteindelijk in aanmerking voor een ruimhartige schadevergoeding? Bent u bereid hiervoor een schadefonds in te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat een Marokkaans-Nederlandse vrouw en haar kinderen zijn bekogeld met uitwerpselen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
kent u het bericht «Marokkaans-Nederlandse vrouw en kinderen bekogeld met uitwerpselen»?1
Ja.
Heeft u reeds contact gelegd met de slachtoffers? Zo ja, heeft u namens de Nederlandse regering uw bezorgdheid en medeleven betuigd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. Het zijn zaken met vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, die echter ook de samenleving als geheel raken.
Ook in dit geval hebben de slachtoffers iets meegemaakt dat veel impact heeft, zowel op henzelf als op hun omgeving. Aan slachtoffers wordt bij de aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt. Het Kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van delicten aangeboden krijgen.
Wat vindt u ervan dat de vrouw, die met haar kinderen op straat liep, een walgelijke uiting als «klote moslima» naar haar hoofd geslingerd kreeg en bekogeld werd met uitwerpselen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze specifieke gebeurtenis?
De politie heeft in deze zaak een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, maar er zijn (nog) geen verdachte(n) in beeld gekomen. Mochten er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen dan zal de zaak weer worden opgepakt. Nu opsporingsindicaties ontbreken kan uw vraag of de bovenstaande gebeurtenis het resultaat is van groeiende islamofobie en moslimhaat niet worden beantwoord.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op basis van het door u genoemde incident te komen tot beleidswijzigingen.
In hoeverre wordt er slachtofferhulp verleend aan het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de strafrechtelijke vervolging van de verdachte(n)?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de bovenstaande gebeurtenis geen incident is, maar het resultaat van groeiende islamofobie en moslimhaat in Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u de groeiende angst en zorgen die de islamitische gemeenschap in Nederland voelt? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst en zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen merk ik op dat het regeerakkoord de doelstellingen van het kabinet beschrijft van de aanpak van discriminatie. Een democratische samenleving kan alleen functioneren als we een grens trekken als vrijheden van de ander worden bedreigd, als iedereen meedoet en discriminatie wordt bestreden. Voor homohaat, antisemitisme, moslimhaat, eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden en tegen minderheden is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet staat voor een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Het kabinet neemt verschillende maatregelen tegen discriminatie, zoals de aanvulling van artikel 1 van de Grondwet tegen discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en een beperking. De behandeling van het initiatiefvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en intersekse personen wordt voortgezet en de discriminatieverboden in het Wetboek van Strafrecht blijven ongewijzigd.
In het vorig jaar aan uw Kamer aangeboden Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie is specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. Begin volgend jaar zal een voortgangsrapportage van het Actieprogramma aan uw Kamer worden aangeboden.
Het kabinet wil ook arbeidsmarktdiscriminatie met kracht aanpakken. De overheid zal als werkgever het goede voorbeeld geven door een actief diversiteits- en antidiscriminatiebeleid te voeren.
Kunt u precies aangeven wat het nieuwe kabinet anders gaat doen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden, ten opzichte van het vorige kabinet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u precies aangeven welke aanvullende maatregelen het nieuwe kabinet gaat nemen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u per maatregel beargumenteerd aangeven of het nieuwe kabinet bereid is de volgende voorstellen uit te voeren2: het invoeren van een educatieve maatregel discriminatie, het invoeren van een racismeregister, het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), verzwaring van de strafmaat voor discriminatieverboden en het invoeren van een contacttaakstraf?
Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of transactie), indien de zaak zich daarvoor technisch leent. Indien sprake is van een discriminatiefeit wordt er in beginsel gedagvaard.
Voor commune delicten met een discriminatoir aspect geldt dat in de Aanwijzing Discriminatie is opgenomen dat een discriminatoir aspect door de officier van justitie in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. Daarbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%.
Ten aanzien van de invoering van een educatieve maatregel discriminatie, een racismeregister en een contacttaakstraf verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van respectievelijk 31 mei 2016, 21 november 2016 en 24 november 2016 gesteld door het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk)3.
Voor wat betreft de maatregel tot het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), acht de Staatssecretaris van SZW aanpassing van de bevoegdheden van de Inspectie SZW op dit punt, gelet op de aard van de werkzaamheden van de Inspectie, niet wenselijk. Tijdens de begrotingsbehandeling van SZW heeft de Staatssecretaris wel toegezegd dat de ideeën in de motie Kuzu over o.a. het hanteren van mystery guests bij de aanpak van arbeidsdiscriminatie worden meegenomen in het denken over het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie voor juni 2018. Dat staat overigens los van de vraag of de ideeën uit de motie ook daadwerkelijk worden gehonoreerd.
De bevoegdheden van het team Arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW richten zich op (non)discriminerend beleid op de werkvloer. Dit volgt uit de Arbeidsomstandighedenwet welke bepalingen betrekking hebben op werknemers. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, omdat sollicitanten niet de status van werknemer bezitten. De Inspectie toetst generiek beleid en ziet niet op de beoordeling van individuele gevallen. De beoordeling van individuele gevallen is een competentie die toebehoort aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. Zij zijn hiertoe het beste uitgerust. De Anti Discriminatie Voorzieningen kunnen hierbij een ondersteunende en adviserende rol vervullen.
De inzet van loksollicitaties door het team Arbeidsdiscriminatie past niet in dit toetsingskader en de bevoegdheden van de Inspectie SZW. Daarbij heeft de Inspectie SZW een transparante werkwijze, waar het inzetten van het middel loksollicitaties tegenin druist. Bovendien neigt het middel naar (strafrechtelijke) uitlokking, omdat werkgevers niet bewust op zoek zijn naar een sollicitant om af te wijzen. Een dergelijke werkwijze wordt dan ook niet wenselijk geacht.
Het bericht ‘Slachtoffer Chris vreest lagere straf door verstrijken van de tijd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slachtoffer Chris vreest lagere straf door verstrijken van de tijd»?1
Ja.
Wat is er toch mis met de strafrechtketen waardoor nu misschien wederom een kopschopper er makkelijk vanaf komt?
De zitting moet nog plaatsvinden. Uw conclusie dat een verdachte of verdachten er makkelijk van af komen, deel ik dan ook niet.
Kent u de antwoorden op de schriftelijke vragen ontvangen op 5 september 2017 en kloppen deze antwoorden nog steeds? Zo nee, waarom niet?2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het slachtoffer nu wederom zo lang op een reactie van het openbaar ministerie (OM) moet wachten over het verloop van het strafproces?
Het slachtoffer is geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en over de planning van de zitting. Het OM ontving het dossier in mei 2017 en in september is verzocht een zitting te plannen. Het onderzoek was toen afgerond. Bij het plannen van een zitting met meerdere verdachten is het afstemmen van de agenda’s van hun raadslieden en advocaat van slachtoffer leidend. Bovendien gaan zaken waarin verdachten vast zitten, vanwege de termijnen die het Wetboek van Strafvordering daarvoor stelt, bij het plannen van een zitting voor.
Kunt u garanderen dat er geen lagere straf zal worden geëist vanwege het lange tijdsverloop tussen het incident en de zitting, zoals in de Arnhemse kopschopperzaak wel is gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, over de eis en de op te leggen straf gaan het OM respectievelijk de rechter. Zoals bij u bekend, heb ik daarin geen rol.
Het bericht dat 62% van de studenten in het dagelijks leven prestatiedruk ervaart |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe kijkt u aan tegen prestatiedruk die 62% van de studenten in het dagelijks leven ervaart volgens een onderzoek onder studenten van het Windesheim College?1
Studenten ervaren druk in het dagelijks leven, zo blijkt ook uit het onderzoek. Druk die hen door de maatschappij wordt opgelegd en druk die zij zichzelf opleggen. Een student kan dit ervaren op het sportveld, in een gezinssituatie, op sociale media en ook in het hoger onderwijs.
Goed hoger onderwijs daagt de student uit. Het haalt de student uit zijn of haar comfortzone en spreekt de student aan op zijn of haar passie en talenten. Met de maatregelen uit de Strategische Agenda en de middelen uit het studievoorschot wordt een extra impuls gegeven aan het uitdagender maken van het hoger onderwijs, bijvoorbeeld door de verbreding van talentprogramma’s.
Een student is gebaat bij uitdagend onderwijs. Maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de student en, al dan niet indirect, op het studieverloop. Preventie en tijdige interventie bij een te hoge of langdurige prestatiedruk acht ik daarom van groot belang.
In het licht van de motie Bruins/Asante2 ben ik in gesprek met de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, studentenorganisaties en experts. Ik constateer dat hogeronderwijsinstellingen dit thema op hun netvlies hebben en hier actie op ondernemen, zoals de ontwikkeling van het platform Studentenwelzijn door de hogeschool Windesheim en Inholland. Ik verwacht uw Kamer in het voorjaar van 2018 over de uitwerking van de motie te kunnen informeren.
Welke oorzaken ziet u voor prestatiedruk van studenten en welke maatregelen gaat u nemen om de ervaring van prestatiedruk bij studenten te verminderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat uit eerder onderzoek van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) blijkt dat de financiële situatie van studenten een rol speelt bij de mentale gezondheid van studenten? Erkent u dat het afschaffen van de basisbeurs en het stijgende collegegeld negatief bijdraagt aan de mentale gezondheid van studenten? Zo nee, welke factoren spelen dan wel een significante rol volgens u?2
De Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) geeft in het onderzoek aan dat er nog niet veel bekend is over hoe financiële zorgen precies de psychosociale gezondheid beïnvloeden.4 Uit het onderzoek van de LSVb, onder een beperkte groep van 325 studenten, blijkt dat huidige en toekomstige financiële zorgen een voorspeller kunnen zijn voor emotionele uitputting, cynisme en de ervaren gezondheid.
Uit de monitor beleidsmaatregelen van Researchned5 blijkt dat het aandeel studenten dat financiële problemen ervaart, sinds 2012 is afgenomen. De invoering van het studievoorschot heeft hier geen verandering in gebracht. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Als de studenten volgens het onderzoek van de LSVb een hoge werkdruk ervaren, zowel binnen als buiten het onderwijs, wat gaat u doen om deze werkdruk te verminderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat selectie aan de poort, het bindend studieadvies (BSA), de ingangseisen voor de vele honourstrajecten, de beurzen en prijzen voor excellente studenten en de nadruk op nominaal afstuderen mede oorzaak zijn van de hoge werkdruk die studenten ervaren? Kunt u hier op ingaan?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is de ervaren werkdruk het gevolg van meerdere factoren. De maatregelen die het lid Futselaar noemt, dragen, samen met maatregelen zoals de verbetering van loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding, de invoering van de studiekeuzecheck en de invoering van de associate degree-opleiding, bij aan een toegankelijk, kwalitatief en uitdagend hogeronderwijsstelsel.
Deelt u de mening dat als er volgens het onderzoek van de LSVb er een taboe rust op psychische klachten onder studenten, er een veilige plek gecreëerd moet worden waar studenten over hun psychosociale problemen kunnen praten? Vindt u dat universiteiten en hogescholen hier een voortrekkersrol in moeten nemen?
Ik deel de mening dat studenten moeten kunnen praten over psychosociale problemen. Daarbij kunnen zowel de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, zoals we deze kennen in onder andere Nijmegen, Amsterdam en Eindhoven, de huisarts, generalistische basis GGZ en gespecialiseerde GGZ een rol spelen. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, voer ik hier op dit moment het gesprek over met de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, studentenorganisaties en experts in het kader van de motie Bruins/Asante.
Bent u bereid een groot landelijk onderzoek te doen naar werkdruk en prestatiedruk onder studenten, zoals ook wordt aanbevolen in het onderzoek onder de studenten van Windesheim?
Ik heb het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) opdracht gegeven om een call voor onderzoek te plaatsen waarbij één van de drie prioriteiten is: kleinschalig onderwijs en het studentwelzijn. Deze call zal naar verwachting in het vroege voorjaar van 2018 verschijnen.
Het bericht 'Aardbeien zes keer giftiger dan ander fruit door cocktaileffect’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aardbeien zes keer giftiger dan ander fruit door cocktaileffect»?1
Ja.
In hoeverre kijkt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook naar de combinatie-effecten en opteleffecten van de verschillende schadelijke stoffen waarmee elke aardbei wordt bespoten? Zijn hier normen voor? Zo nee, lijkt het u verstandig deze normen op te stellen?
De NVWA controleert of resten van gewasbeschermingsmiddelen op levensmiddelen die in Nederland op de markt komen de maximum residuwaarde (MRL) niet overschrijden. De MRL geeft aan wat het maximale gehalte is van een residu van een werkzame stof dat, bij goed landbouwkundig gebruik, op een gewas mag achterblijven, zonder dat de gezondheid van mensen een risico loopt. Deze MRL’s worden in Europees verband vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 396/2005 en gelden voor specifieke combinaties van gewasbeschermingsmiddelen en levensmiddelen. Deze waarden gelden dus voor residuen van afzonderlijke werkzame stoffen.
De Verordening voorziet niet in MRL’s die rekening houden met combinaties van stoffen, de zogenoemde «cocktails». Daarom heeft de NVWA geen wettelijke basis om te kijken naar cumulatieve (opgetelde) blootstelling (dat is gelijktijdige blootstelling aan verschillende stoffen die een schadelijk effect op hetzelfde orgaan of orgaansysteem kunnen hebben). Wel wordt bij de vaststelling van de MRL’s rekening gehouden met de optelling van blootstelling aan een stof via verschillende levensmiddelen.
Er wordt in Europees verband gewerkt aan een methode voor de berekening van cumulatieve blootstelling aan verschillende gewasbeschermingsmiddelen tegelijk en aan een risicobeoordeling daarvan. Nederland, onder meer het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), levert hieraan een belangrijke bijdrage. Samen met de Minister van LNV ondersteun ik de ontwikkeling van deze methode van harte.
Is het waar dat de European Food Safety Authorithy (EFSA) al sinds 2005 een methode dient op te stellen voor combinatie-effecten? Zo ja, wat is de reden dat deze methode er nog niet is? Bent u bereid bij EFSA aan te dringen op het op korte termijn opstellen van deze methode?
In de Verordening (EG) 396/2005 staat dat het van belang is dat de ontwikkeling wordt voortgezet van een methode die rekening houdt met cumulatieve en elkaar versterkende gevolgen. Verder schrijft de verordening voor dat er MRL’s moeten worden vastgesteld in overleg met de EFSA vanwege de blootstelling van mensen aan combinaties van werkzame stoffen en eventuele onderling versterkende gevolgen voor de gezondheid van mensen.
Momenteel is de EFSA in samenwerking met onder andere het RIVM bezig met het opstellen van zogenaamde Cumulative Assessment Groups. Dit zijn groepen van werkzame stoffen uit gewasbeschermingsmiddelen die schadelijke effecten kunnen hebben op dezelfde organen of orgaansystemen.
Dit zijn zeer complexe wetenschappelijke studies die veel tijd kosten. Daarnaast zijn er nog veel onzekerheden in de ontwikkelde methode geconstateerd. Dit vraagt om verfijning van de methode. Hieraan is de laatste jaren hard gewerkt, mede door Nederland. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat er flinke stappen worden gezet en dat de resultaten bruikbaar zullen zijn voor het maken van de risico-inschattingen van combinaties van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. Ik hecht er waarde aan dat dit snel maar ook zorgvuldig gebeurt. Ik deel de zorgen van de Kamer over de duur van dit traject. Daarom heb ik de Kamer toegezegd dat ik EFSA zal aansporen om dit proces te versnellen en zal ik vragen om een tijdsplanning, waarvoor ik ook steun zal zoeken bij ambtgenoten van andere lidstaten. Ik zal uw Kamer hierover zo snel mogelijk informeren.
De misstanden bij Thebe |
|
Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u ook zo geschrokken van de signalen over grove misstanden die gemeld worden door medewerkers van zorgorganisatie Thebe?1 2 3
Ik heb kennis genomen van het Zwartboek over zorgorganisatie Thebe, opgesteld door een (onbekend) aantal medewerkers, met daarin klachten en meldingen van uiteenlopende aard over de zorgverlening. Ik vind het zorgelijk wanneer dit soort signalen over een zorgaanbieder naar voren komt. Het feit dat een andere groep medewerkers van Thebe, die zich niet herkende in het beeld, daags na het Zwartboek met een Witboek kwam als tegengeluid, geeft aan dat er verschillende beelden zijn. De Raad van Bestuur van een zorginstelling dient te zorgen voor veilige en kwalitatief verantwoorde zorg. Het is dan ook zaak dat zij deze signalen van medewerkers serieus nemen. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet het geval is. Thebe heeft de afgelopen maanden diverse gesprekken gevoerd met vakbond FNV over de werkdruk en personeelsbezetting binnen de zorg. Daarnaast zijn zowel de Centrale Cliëntenraad als de Ondernemingsraad meegenomen in de gesprekken en de lijn die Thebe daarin kiest.
Wat is uw reactie op het zwartboek waarin zorgmedewerkers 305 misstanden over de situatie binnen Thebe hebben toegelicht?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat veel misstanden worden veroorzaakt door chronische personeelstekorten en de inzet van flex- en uitzendkrachten, waardoor onveilige situaties ontstaan voor zowel cliënten als het personeel en de werkdruk gigantisch hoog is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is primair aan de Raad van Bestuur van een zorginstelling om te zorgen voor veilige en kwalitatief goede zorg. Passende personeelsinzet is daar onderdeel van. Daarvoor is het onder meer belangrijk naar de juiste functiemix in de teamsamenstelling te zoeken. In dat verband geldt dat er meer wegen naar Rome leiden, zolang dat maar tot goede zorg leidt.
Thebe heeft, net als veel andere organisaties, te maken met een krappe arbeidsmarkt. Het aantal moeilijk vervulbare vacatures stijgt en voor een aantal beroepen is het op dit moment moeilijk om voldoende mensen te vinden. Er is de afgelopen periode al veel in gang gezet met tal van maatregelen en initiatieven. De huidige tekorten bij specifieke beroepen en (vooral) de verwachte zorgbrede tekorten aan verzorgend en verpleegkundig personeel op mbo- en hbo-niveau vragen echter om blijvende inzet. Daarom zijn ActiZ, BTN, CNV, FNV, de MBO-raad, NVZ en VWS samen aan de slag gegaan met een arbeidsmarktagenda 2023. Dat heeft geleid tot de agenda «Aan het werk voor ouderen» die op 12 juli van dit jaar naar uw Kamer is gestuurd. In deze agenda zijn vier doelstellingen geformuleerd: behouden van zorgprofessionals, vergroten van de instroom, verminderen van de zorgafhankelijkheid en verbeteren van de kwaliteit. Om die doelstellingen te realiseren zijn in de arbeidsmarktagenda elf actielijnen benoemd die zowel landelijk als regionaal richting geven aan concrete acties. Ook in de regio waar Thebe werkzaam is, wordt dit actief opgepakt.
Waarom investeren bestuurders van Thebe enkel in zorgmedewerkers vanaf niveau 3 en zijn alle helpenden wegbezuinigd? Begrijpt u hoe waardevol juist medewerkers van niveau 1 en 2 zijn binnen een organisatie? Wat gaat u doen om de ontslagen helpenden weer terug te krijgen bij Thebe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om te bewerkstelligen dat Thebe voldoende zorgmedewerkers vanaf niveau 1 tot en met 5 inzet, zodat flex- en uitzendkrachten niet meer nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over de signalen dat er een angstcultuur heerst binnen de organisatie van Thebe? Bent u dat bereid uit te zoeken en niet alleen onder de bestuurders van Thebe, maar juist ook onder de zorgmedewerkers? Zo nee, waarom niet?
Wanneer dit aan de orde is, is het aan de Raad van Toezicht van een zorginstelling – als interne toezichthouder – om daar naar te handelen. Ik constateer in ieder geval dat het beeld van een angstcultuur niet door iedereen wordt herkend. Naast de Raad van Bestuur van Thebe geven ook de ondernemingsraad en de Centrale Cliëntenraad van Thebe aan zich niet in dit beeld te herkennen. Zij hebben afzonderlijk een reactie gegeven op deze aantijgingen en nemen hier beide afstand van. Daarnaast blijkt ook een groot deel van de medewerkers het oneens te zijn met het beeld dat wordt geschetst van Thebe. In de verhalen in het Witboek wordt door medewerkers zelf aangegeven dat zij zich niet herkennen in het beeld dat in de media is geschetst.
Klopt het dat het bestuur meermalen zou zijn ingelicht, maar daar niets mee heeft gedaan? Kunt u uitzoeken waarom de bestuurders van Thebe niets hebben gedaan met de signalen van de vakbond over de vele klachten? Zo nee, waarom niet?
Thebe heeft aangegeven na het ontvangen van het Zwartboek in gesprek te zijn gegaan met medewerkers. Er zijn ook twee bijeenkomsten geweest waarin de FNV en een groep medewerkers hun ongenoegen hebben geuit, waarna dit zo concreet mogelijk is gemaakt en vervolgens duidelijke afspraken zijn gemaakt. Ook heeft Thebe in deze gesprekken toegelicht wat zij al aan acties heeft uitgezet om personeel te werven en de werkdruk te verlagen. Deze gesprekken zijn volgens Thebe in oktober eenzijdig door de FNV stopgezet. Thebe is doorgegaan met de afgesproken actiepunten.
Wat is uw visie op goed bestuur en hoe oordeelt u over de handelwijze en bekwaamheid van de bestuurders en de toezichthouders van Thebe, dit in het licht van het feit dat al vier jaar op rij er door het handelen van Thebe commotie ontstaat over de kwaliteit van zorg of dat geld voor zorg niet aan zorg besteed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?4 5 6
Ik zie in de zorg bestuurders en interne toezichthouders die hun functies met toenemende professionaliteit vervullen. Naast de bedrijfsmatige kant krijgt ook het sturen op gedrag en cultuur steeds meer aandacht. Om deze positieve ontwikkeling kracht bij te zetten is begin 2015 de agenda goed bestuur aan de Tweede Kamer gepresenteerd. De speerpunten van deze agenda zijn:
aanscherpen van verantwoordelijkheden over en weer van bestuurders en interne toezichthouders,
versterken van het externe toezicht en aanpak van onbehoorlijk bestuur en wanbeleid,
het optimaliseren van checks and balances langs de weg van medezeggenschap en
het stimuleren van (het debat over) goed bestuur.
Om invulling te geven aan het speerpunt «versterken extern toezicht» is een beleidskader gemaakt, dat op 13 januari 2016 eveneens aan de Kamer is gestuurd. Enerzijds wordt hiermee duidelijk voor bestuurders en interne toezichthouders wat de overheid van hen verwacht, anderzijds schetst dit beleidskader hoe de externe toezichthouder zich verhoudt tot de besturing van de zorginstelling. Daarmee wordt voor zorginstellingen helderder waar zij aan moeten voldoen en geeft het de externe toezichthouders een kader voor ingrijpen. Ook voor Thebe geldt bovengenoemd kader, dat is toegepast door de interne – en externe toezichthouders die zowel toezien op de kwaliteit van zorg als op een rechtmatige besteding van middelen. Aan hun oordeel heb ik niets toe te voegen.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat goed bestuur bij Thebe geborgd is?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen reden ziet om in te grijpen om het toezicht van Thebe aan te scherpen? Kunt u uw antwoord toelichten?7
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: de inspectie) hield na eerdere media-aandacht in de periode 2016–2017 intensief toezicht bij Thebe. De inspectie bezocht verschillende locaties en de thuiszorg. Uit deze bezoeken bleek een overwegend positief beeld van de kwaliteit van zorg bij Thebe. De inspectie zag daarop geen aanleiding om aanvullende toezichtactiviteiten uit te voeren. Op dit moment heeft de inspectie geen zorgen over de wijze waarop de raad van bestuur van Thebe stuurt op de kwaliteit van zorg. De inspectie heeft er vertrouwen in dat Thebe de verbeterpunten die er nog zijn, zelf oppakt.
De inspectie is door de raad van bestuur geïnformeerd over de huidige situatie, het Zwartboek, het Witboek en de wijze waarop de raad van bestuur overleg pleegt en contact zoekt met de vakbond. De inspectie heeft begrepen dat de interne medezeggenschapsorganen van Thebe de raad van bestuur steunen. De inspectie neemt de geanonimiseerde signalen uit het Zwartboek en Witboek serieus. Zij neemt deze mee in haar toezicht bij Thebe en laat zich blijvend informeren over ontwikkelingen rondom deze situatie bij Thebe.
Gezien de Inspectie niet wenst in te grijpen naar aanleiding van de honderden meldingen van misstanden van zorgmedewerkers in het zwartboek, wat zegt dit over de bekwaamheid van de Inspectie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 8, 9 en 10. De inspectie heeft in dit geval gehandeld zoals van haar verwacht mag worden; ik zie in het handelen van de inspectie geen aanleiding om uitspraken te doen over de bekwaamheid van de inspectie.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de Inspectie naar Thebe te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 10 en concludeer hiervoor geen aanleiding te zien; de inspectie volgt de situatie bij Thebe.
Bent u bereid om naar Thebe te gaan en te spreken met zorgmedewerkers, bewoners en familieleden om hun verhaal aan te horen in plaats van deze vragen eenzijdig aan de bestuurders van Thebe voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de beantwoording van voorgaande vragen, zie ik daartoe geen aanleiding.
Welke maatregelen gaat u inzetten om te zorgen dat de kwaliteit van zorg weer op orde komt en zorgmedewerkers met voldoende collega’s weer kunnen werken in een prettige omgeving binnen Thebe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 en 8 en 9.
Het bericht ‘Corrupte constructies: Shell in het nauw’ |
|
Maarten Hijink , Sadet Karabulut (SP), Sandra Beckerman |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Corrupte constructies: Shell in het nauw» in Vrij Nederland, waarin een reconstructie wordt gegeven van de onderhandelingen bij de aankoop van een Nigeriaans olieveld?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, het artikel «Corrupte constructies: Shell in het Nauw»» in Vrij Nederland is bekend. Het OM en de FIOD doen onderzoek naar deze zaak. Lopende dit onderzoek zal niet inhoudelijk worden gereageerd.
Deelt u de mening dat Shell op geen enkele wijze zaken had mogen doen met Etete, die op onwettige wijze oliemeer OPL 245 aan zijn eigen bedrijf Malabu toewees? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Shell ondanks kennis over de corruptie van Etete aandrong op een deal omdat OPL 245 een «big apple» was waarvan ze zich niet konden veroorloven die te verliezen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de «alternatieve structuur» van Shell, waarbij een betaling werd gedaan aan de Nigeriaanse staat, die vervolgens werd doorbetaald aan Malabu/Etete?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Shell zich bij de beoordeling van de deal vooral richtte op eventuele reputatieschade en niet op morele en mensenrechtelijke overwegingen? Hoe kan deze enkel op winstbejag gerichte denkwijze bestreden worden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze worden corrupte constructies als deze momenteel bestreden? Welke mogelijkheden ziet u om corrupte constructies in de toekomst beter te voorkomen?
Zoals uit bovenstaand antwoord blijkt, is het onderzoek naar Shell momenteel nog lopende.
In zijn algemeenheid kent Nederland een integrale aanpak van corruptie, van preventie tot repressie. Dit beleid is uiteengezet in de Kamerbrief van 10 maart 2015 (Kamerstuk 34 000 VII, nr. 40) en wordt voortgezet door het huidige kabinet. Het Nederlandse Openbaar Ministerie, de rijksrecherche en de FIOD zijn belast met de detectie, opsporing en vervolging daarvan. De FIOD richt zich daarbij op zowel binnenlandse als buitenlandse corruptie, met dien verstande dat de binnenlandse ambtelijke corruptie tot het taakgebied van de Rijksrecherche behoort. In 2016 heeft het kabinet een investering van 20 miljoen euro gedaan voor de bestrijding van corruptie en witwassen (Kamerstuk 29 911, nr. 134). Met deze investering is onder meer het Anti Corruptie Centrum bij de FIOD opgericht dat zich bezighoudt met het taakgebied van de FIOD aangaande corruptie.
Naast opsporing en vervolging is het bevorderen van integriteit en bewustzijn bij het internationaal opererende bedrijfsleven van groot belang als preventieve maatregel om buitenlandse corruptie te bestrijden. In de communicatie tussen de
Nederlandse overheid en bedrijven, zoals in de aanloop naar economische missies en rondetafelgesprekken, wordt het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen aan de orde gesteld. Ook wordt actief samengewerkt met Nederlandse en buitenlandse Ambassades om bewustzijn aangaande corruptie te verbeteren en mogelijkheden voor het melden van (het vermoeden van) corruptie bespreekbaar te maken.
Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader (Kamerstuk 26 485, nr. 164) en omvatten naast thema’s als mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu ook corruptie.
Hoe beoordeelt u de noodzaak voor een bindend mensenrechtenverdrag voor multinationals in het licht van het feit dat Shell zijn eigen «business principles en code» of conduct niet na lijkt te kunnen leven?
In het geval van corruptie is er al sprake van bindende wetgeving. Corruptie, waaronder omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland, is strafbaar voor de Nederlandse wet. Deze verplichting vloeit voort uit het OESO anti-omkopingsverdrag, dat door Nederland is geratificeerd. Een bindend mensenrechtenverdrag voor multinationals zal in dit kader dus geen verandering brengen.
Zal Nederland gehoor geven aan de oproep van Olanrewaju van de Nigeriaanse NGO HEDA Resource Center om een diepgaand onderzoek en vervolging in te stellen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Opsporingsinstanties in diverse landen, waaronder de FIOD, zijn betrokken bij het onderzoek naar deze zaak. Opsporingsinstanties en het Openbaar Ministerie zijn bevoegd te beslissen over onderzoek en vervolging.
Gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor omwonenden |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving op RTV Oost over de weigering van de provincie Overijssel om, anders dan de provincies Noord-Brabant en Gelderland, onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen en de weigering om aan de (nieuwe) vestiging van geitenhouderijen beperkingen op te leggen?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is dat in de provincie Overijssel de gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor de bevolking deugdelijk worden onderzocht?
In opdracht van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken is onderzoek uitgevoerd naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen op de gezondheid van omwonenden in een deel van Noord-Brabant en het noorden van Limburg.
Dit onderzoek is verricht onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) en heeft onder andere geleid tot het rapport «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies), analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bioaerosolen».
In het rapport staat onder andere dat mensen die rondom geitenhouderijen wonen een grotere kans hebben om een longontsteking op te lopen. Tot op heden is de oorzaak niet duidelijk. De voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken heeft uw Kamer dit rapport, mede namens de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op 16 juni 2017 toegestuurd (Kamerstuk 28 973, nr. 192) en vervolgonderzoek aangekondigd.
Ik deel de noodzaak om inzicht te krijgen in de oorzaken van verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen, want dit is een zorgelijk signaal. Ik deel ook de opvatting dat daar deugdelijk onderzoek naar gedaan moet worden. Meer informatie over de oorzaak van de verhoogde ziektedruk is nodig om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen. Het heeft niet mijn voorkeur en ik vind het ook niet effectief als iedere provincie eigenstandig onderzoek laat uitvoeren. Het vinden van de oorzaak is van belang voor de gehele Nederlandse bevolking.
Het vervolgonderzoek bestaat uit een aantal deelonderzoeken en behelst onder andere een epidemiologische analyse van huisartsengegevens over de jaren 2014–2016 in het VGO-gebied (deel van Noord-Brabant en het noorden van Limburg) om na te gaan of de eerder gevonden verbanden ook in deze jaren optreden. De verwachting is dat dit deelonderzoek medio 2018 kan worden afgerond. Een van de aanbevelingen uit het laatste onderzoek is om deze analyse ook in andere gebieden uit te voeren om te zien of hetzelfde effect hier ook optreedt. Op dit moment wordt gekeken welke gebieden in andere provincies dan Noord-Brabant en Limburg voldoen aan de randvoorwaarden voor een dergelijke analyse. Dit deelonderzoek kan naar verwachting medio 2019 worden afgerond. Tegelijkertijd vindt er onderzoek plaats naar de oorzaken van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Het totale onderzoek kan naar verwachting in 2020 worden afgerond. Het onderzoek naar de oorzaken van de verhoogde ziektedruk is ingewikkeld en kost tijd. Ik realiseer mij dat dit, in het perspectief dat je snel tot een oplossing wilt komen en gepaste maatregelen wilt nemen, spanning oplevert.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat in de ene provincie geen en in de andere provincie wel deugdelijk onderzoek wordt gedaan naar gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor de bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om te bewerkstelligen dat in de provincie Overijssel, in navolging van de provincies Gelderland en Noord-Brabant, alsnog deugdelijk onderzoek wordt verricht en heeft u in het geval de provincie dat weigert zelf de bereidheid zorg te dragen voor deugdelijk onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor de bevolking van Overijssel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de ophef, nu in Overijssel, aantoont dat het gewenst en noodzakelijk is op nationaal niveau nadere normen en regels te stellen aan de blootstelling van de bevolking aan de risico’s van veehouderij om ongerijmde verschillen in blootstelling aan risico’s uit te sluiten?
Gelet op de gevonden effecten zoals beschreven in het laatste VGO-rapport lijken maatregelen noodzakelijk, maar zoals aangegeven is meer inzicht in de oorzaken nodig alvorens vastgesteld kan worden welke risicoreducerende maatregelen effectief kunnen zijn.
Het bericht ‘Videos. Universitaire kindbruidjes over de zegeningen van islam’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Videos. Universitaire kindbruidjes over de zegeningen van islam»?1
Ja.
Is het een taak van het Nederlandse onderwijs om ieder kritisch vermogen af te breken aangaande de islam? Zo nee, wat is dan het leerdoel van de Leiden Islam Academie aangaande de grootste existentiële bedreiging van ons land?
Nee. Het is juist een taak van het Nederlands onderwijs kritisch vermogen te stimuleren. Daarin staat het universiteiten vrij een religie, zoals de islam, tot onderwerp van studie te maken. De Leiden Islam Academie biedt in dit kader korte onderwijsmodulen en onderwijs op maat aan om op deze manier de aanwezige kennis en expertise op het gebied van islamonderzoek in Nederland ook buiten de universiteit aan te bieden. De Academie heeft namelijk als visie dat bredere kennis over de islam – als religie, maar ook als ethiek, mystiek of in radicale en politieke vorm – helpt het maatschappelijke debat over de islam in een bredere context te plaatsen. Dit aanbod wordt ontwikkeld op verzoek van en in samenwerking met maatschappelijke partners zoals islamitische studentenverenigingen, politie, huisartsenopleiding, rechterlijke macht, diplomatieke diensten en scholen. Het specifieke programma waar de vraag naar verwijst, valt hieronder en is op verzoek van de Faculteit ontwikkeld.
Deelt u de mening dat het sponsoren van een leerstoel over de islam door het land Oman, dat de sharia als basis van haar rechtssysteem hanteert, geen goed idee is vanwege de invloed die Oman daarmee kan uitoefenen op het Nederlandse onderwijs, zoals in de filmpjes aangetoond wordt?
Ik deel uw mening niet.
Het sultanaat Oman heeft in 2008 eenmalig een bedrag betaald aan de Universiteit Leiden voor de financiering van een leerstoel op het gebied van «Oriental Studies». De invulling van de leeropdracht van de leerstoel, alsmede de betaling van het salaris van de leerstoelhouder, is de exclusieve verantwoordelijkheid van Universiteit Leiden. Oman heeft geen invloed op, noch betrokkenheid bij de onderzoek- of onderwijsprogramma's die door de leerstoel worden ontwikkeld. De universiteiten van Harvard, Cambridge, Melbourne en Georgetown ontvingen van het sultanaat soortgelijke financieringen voor leerstoelen.
De uitgangspunten voor de gesponsorde leerstoel staan beschreven in het «Hooglerarenbeleid» van de Universiteit Leiden. Hierin is bepaald dat in de overeenkomst tussen partijen, afspraken worden gemaakt over de omvang van de aanstelling en de financiering van de leerstoel. Ook is de onafhankelijkheid van de leerstoelhouder ten opzichte van de sponsor vastgelegd. Dit sluit aan bij de principes van eerlijkheid, zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid die tot uiting komen in de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening. Gezien deze waarborgen, zie ik dan ook geen reden sponsoring van Nederlands onderwijs door islamitische landen te verbieden.
Bent u bereid de sponsoring van Nederlands onderwijs door islamitische landen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De financiële problemen van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT), waar bestuurders enorme bezuinigingen doorvoeren in het ziekenhuis vanwege financiële problemen? 1 2 3 4
Ja.
Hoe oordeelt u over de handelwijze van de bestuurders van het ZGT die voor een tekort van 9.7 miljoen hebben gezorgd, waardoor nu bezuinigingen worden doorgevoerd in het ziekenhuis en 150 banen worden geschrapt?5 Kunt u een reactie geven op de bestuurders van ZGT die aangeven dat het ziekenhuis in Hengelo in financiële problemen terecht is gekomen door onder andere de toegenomen stroom van patiënten, de behandeling van ouderen met complexe aandoeningen, meer onderzoek, meer ingrepen, dure geneesmiddelen en een langere ligduur van patiënten? Wat is uw reactie op de uitspraak van bestuurders van het ZGT die aangeven dat zorginkoop een vak is, maar dat de balans houden tussen kosten en inkomsten er dit jaar niet is?
Het is altijd bijzonder vervelend om te horen dat een ziekenhuis in financieel zwaar weer verkeerd, zeker wanneer dit mogelijk tot gedwongen ontslagen leidt. Ik sluit hierbij dus aan op antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer6. Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ik stel vast dat ZGT de afgelopen periode transparant is geweest over de financiële problemen binnen het ziekenhuis en de achterliggende oorzaken. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van ZGT om in goed overleg met alle betrokken stakeholders de noodzakelijke verbetermaatregelen te nemen. Dat betekent ook dat er goede afspraken gemaakt moeten worden met de betrokken zorgverzekeraars over een passende vergoeding voor de geleverde zorg. Desgevraagd heeft ZGT mij laten weten dit in de toekomst zakelijker aan te pakken dan voorheen.
Ervan uitgaande dat voormalig bestuurder van het ZGT, de heer M. Schmidt, eind vorig jaar bij zijn vertrek aangaf dat hij een gezond financieel ziekenhuis achterliet, hoe is het mogelijk dat er binnen een jaar een verlies van 9.7 miljoen is ontstaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?6 7
ZGT heeft mij desgevraagd laten weten dat het ziekenhuis over 2017 voor het eerst sinds jaren een negatief resultaat verwacht. Als belangrijkste oorzaak voor het verlies noemt het ZGT een onverwacht hoge toestroom van patiënten met een complexe zorgvraag. Voor een uitgebreidere toelichting op de financiële situatie bij ZGT verwijs ik u naar eerdere antwoorden van mijn ambtsvoorganger op vragen van uw Kamer9. Zoals aangegeven is ZGT de afgelopen periode transparant geweest over de financiële problemen van het ziekenhuis en de achterliggende oorzaken.
Wat was de rol van de toezichthouders die het hebben laten gebeuren dat de bestuurders financieel wanbeleid hebben gevoerd, waardoor het ziekenhuis Hengelo nu in grote financiële problemen is gekomen? Hebben de toezichthouders hun taken goed uitgeoefend? Wat is uw oordeel hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan vanuit mijn positie niet oordelen over de handelwijze van de interne toezichthouder van ZGT. Het is natuurlijk wel buitengewoon vervelend dat het ziekenhuis nu in deze situatie verkeert en dat dit niet is voorkomen. Desgevraagd heeft ZGT heeft mij laten weten dat de financiële situatie de hoogste aandacht heeft van de raad van toezicht. Naast de reguliere en extra vergaderingen wordt de auditcommissie financiën van de raad van toezicht voortdurend op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. In mijn antwoord op vraag 5 hieronder ga ik in op de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.).
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de financiën van dit ziekenhuis onderzocht in haar toezicht op ZGT Hengelo? Zo ja, waarom hebben zij niet ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft laten weten10 houdt de IGJ i.o. toezicht op de kwaliteit van zorg en de patiëntveiligheid. De informatie over de financiële positie van een ziekenhuis wordt door de IGJ i.o. betrokken bij haar risicogestuurde toezicht. Met andere woorden, de IGJ i.o. onderzoekt de financiële bedrijfsvoering van zorgaanbieders niet, maar houdt wel in de gaten hoe het ziekenhuis er financieel voorstaat. Wanneer de financiële situatie daar aanleiding toe geeft, treedt de IGJ i.o. tijdig met de raad van bestuur in gesprek over mogelijke risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van zorg.
Wat is uw oordeel over het handelen van de bestuurders die afgestevend zijn op een miljoenenverlies, waardoor er nu bezuinigd moet worden? Is het niet wenselijk dat er ander beleid wordt ingezet om bezuinigingen en ontslagen te voorkomen en het ziekenhuis weer financieel op orde te krijgen? Hoe kan dit volgens u worden georganiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Nieuw peilbesluit IJsselmeer negatief voor watersport' |
|
Erik Ziengs (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u bericht «Nieuw peilbesluit IJsselmeer negatief voor watersport»?1
Ja.
Klopt de informatie van de brancheorganisatie voor de watersport HISWA? In hoeverre is het acceptabel of nodig dat 20% van de pleziervaart in de problemen komt door een flexibeler waterstand in het IJsselmeer?
De actualisatie van het peilbesluit volgt op een jarenlang proces, waarin via het Deltaprogramma 2015 en het Nationaal Waterplan (NWP) wordt geanticipeerd op de verwachte klimaatveranderingen. De belangrijkste reden voor het flexibiliseren van de peilen in het IJsselmeergebied is het versterken en robuuster maken van de strategische zoetwatervoorraad. Daarnaast is er in het Deltaprogramma voor gekozen om middels flexibel peilbeheer een natuurlijker verloop van het zomerpeil te realiseren, wat gunstig is voor de natuur (Natura 2000 doelen). De vervroegde peilverlaging aan het einde van het recreatieseizoen is onderdeel van het natuurlijker peilverloop.
Uit de milieueffectrapportage (MER) bij het Ontwerp Peilbesluit IJsselmeergebied blijkt dat jachthavens met een vaardiepte van minder dan 2 meter last kunnen hebben van het eerder uitzakken van het meerpeil in augustus. De toegankelijkheid van deze jachthavens (circa 20% van het totaal) zal aan het einde van het recreatieseizoen afnemen. De omvang van het effect is echter vooraf moeilijk in te schatten en is onder meer afhankelijk van autonome ontwikkelingen, wind, golfslag en onderhoud.
In het Ontwerp Peilbesluit is, na afweging van alle belangen, waaronder die van de watersportsector, besloten de peilverlaging vanaf 15 augustus in te zetten. Dit is twee weken later dan in het Deltaprogramma werd voorgesteld.
In hoeverre is het nu al relevant om het waterpeil met 10 cm te verlagen voor natuurdoelen dan wel de gevolgen van klimaatverandering? Kunt u beide doelen expliciet maken? Wat gaat er precies veranderen en hoe wijkt u af van huidige baggerwerkzaamheden als het gaat om vaardieptes en vaargeulen?
De Natura 2000 instandhoudingsdoelen in het IJsselmeergebied staan onder druk. Voor de aanwezige en potentiële natuurwaarden is het huidig peilbeheer met vaste streefpeilen niet gunstig. Resultaat van het Deltaprogramma is flexibilisering van het zomerpeil in IJsselmeer en Markermeer, dat naast het versterken van de zoetwatervoorraad, ingezet kan worden voor het behoud en versterken van natuurwaarden in het IJsselmeergebied. Voor het verkrijgen van een voor de natuur gunstiger peilverloop is daarom het vervroegd uitzakken van het peil, in principe jaarlijks, vanaf 15 augustus richting het winterpeil van belang. Voor de natuur betekent het vervroegd uitzakken een positief effect op de groei van diverse plantensoorten. Ook het gebied waar vogels hun voedsel kunnen vinden wordt groter. In het Ontwerp Peilbesluit IJsselmeergebied is vastgelegd dat de waterbeheerder kan besluiten om, alle belangen afwegend, het peil niet ieder jaar vervroegd te laten dalen. Wanneer sprake is van (extreme) droogte vindt de verlaging niet plaats.
In het Ontwerp Peilbesluit wordt vanaf 15 augustus het zomerpeil in het IJsselmeer en Markermeer geleidelijk met 10 cm verlaagd naar NAP – 0,30m. Dit verlaagde meerpeil blijft vervolgens ongewijzigd tot eind september. In de winter wordt gewerkt met een bandbreedte, die aansluit bij de huidige praktijksituatie. In het oude peilbesluit wordt het meerpeil van het Markermeer vanaf 15 september, en het IJsselmeer vanaf 20 september, geleidelijk verlaagd met 20 cm naar NAP – 0,40m.
Rijkswaterstaat (RWS) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het hoofdvaarwegennet. Daarnaast zijn in een verder verleden lokaal aanvullende afspraken gemaakt met gemeenten en provincies. De hierbij gehanteerde vaarwegdiepte is gekoppeld aan het winterpeil (NAP – 0,40m). In de reguliere baggerwerkzaamheden wordt daarom op dit punt geen aanpassing verwacht.
Waarop is de stelling gebaseerd dat ondernemers uit de watersportsector op een mogelijk verlies van 30 miljoen euro per jaar rekenen en de horeca en middenstanders in omringende havenstadjes op tientallen miljoenen? In hoeverre is er dan nog sprake van een positief effect en weegt een beoogd natuureffect dan op tegen een economisch verlies? Is die waterstandverlaging echt nodig? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Op basis van de MER bij het Ontwerp Peilbesluit IJsselmeergebied zijn geen significante effecten vastgesteld, die aanleiding geven tot wettelijk geregelde compenserende maatregelen. De kostenraming over mogelijke nadelige economische effecten voor de watersportsector is afkomstig van de sector zelf en is door het ministerie niet te verifiëren. Wel worden in verband met de problematiek rond jachthavens en vaargeulen door RWS aanvullende gesprekken gevoerd met gemeenten en de recreatiesector. Het positief effect van het nieuwe peilbesluit is primair gelegen bij het creëren van een zoetwatervoorraad ten behoeve van de watervoorziening van de omliggende regio’s. Hierbij gaat het onder meer om landbouw, natuur, drinkwater, scheepvaart en vele andere gebruiksfuncties. Uit de MER bij het Ontwerp Peilbesluit IJsselmeergebied blijkt een positief natuureffect als gevolg van vervroegde peilverlaging in het najaar. Het nadelige effect hiervan voor de recreatiesector wordt verkleind door het uitzakken niet te starten op 1 augustus, maar op 15 augustus. Het positieve natuureffect van de peilverlaging in het najaar is meegenomen in de afweging bij de totstandkoming van de Deltabeslissing IJsselmeergebied in 2015.
Als er schade ontstaat, welke compenserende maatregelen zijn er dan van toepassing? Kunt u dit toelichten? Hoe weegt u, als er geen schade ontstaat, de balans tussen natuurontwikkeling en werkgelegenheid en welvaart? Welke factoren spelen hierbij een rol? Welke locaties, in omvang en aard, spelen een rol en worden geraakt door het nieuwe peilbesluit? Wie is beslissingsbevoegd en wie slechts adviserend? Bent u bereid in gesprek te gaan met HISWA en betrokken ondernemers over vaardieptes en aanpassingen in de waterstand?
Bij het vaststellen van het Nationaal Waterplan (NWP) is beleidsmatig reeds een maatschappelijke afweging tussen verschillende belangen gemaakt. De Deltabeslissing IJsselmeergebied vormt de basis voor het nieuwe peilbesluit en deze is in het NWP vastgelegd. Alle bij de Deltabeslissing IJsselmeergebied betrokken partijen hebben destijds met deze beslissing ingestemd. Op basis van de MER bij het Ontwerp Peilbesluit IJsselmeergebied zijn geen significante effecten vastgesteld, die aanleiding geven tot wettelijk geregelde compenserende maatregelen. Voor schade als gevolg van het nieuw peilbesluit biedt de rijksregeling Nadeelcompensatie mogelijkheden tot vergoeding. In de MER bij het Ontwerp Peilbesluit IJsselmeergebied is geconstateerd dat verminderde toegankelijkheid, als gevolg van de peilverlaging in het najaar, met name jachthavens en ondiepe toegangsgeulen in het Markermeer betreft.
Het Ontwerp Peilbesluit IJsselmeergebied heeft recent ter inzage gelegen en zal, met inachtneming van de lopende gesprekken en zienswijzen, naar verwachting rond de zomer van 2018 door RWS worden vastgesteld. Regionale partijen, waaronder waterschappen, gemeenten, provincies en maatschappelijke organisaties worden in dit traject om advies gevraagd. Zo is RWS reeds geruime tijd in gesprek met gemeenten en de watersportsector (inclusief HISWA). De gemeenten zijn gevraagd om de belangrijkste knelpunten als gevolg van peilverlaging, inclusief mogelijke maatregelen en kosten, in beeld te brengen. Hierover vindt het gesprek plaats.
De afhandeling van de zaak Artez |
|
Zihni Özdil (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hogeschool Artez kan het topsalaris-dossier sluiten»?1
Ja.
Kunt u een indicatie geven van de kosten aan publieke middelen die met deze zaak gemoeid zijn geweest? Onderschrijft u dat die kosten een veelvoud bedragen van het geld dat hogeschool Artez uiteindelijk heeft teruggekregen? Zo nee, waarom niet?
Deze specifieke zaak, inzake de bezoldiging van de interim--topfunctionaris bij ArtEZ, betrof een van de eerste onderzoeken naar een overtreding van de Wet normering topinkomens (WNT). Het was de eerste keer dat een toezichthouder – in dit geval de Inspectie van het Onderwijs namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – een sanctiebesluit nam op grond van de WNT. Dit betrof het opleggen van een last onder dwangsom, voor de Onderwijsinspectie een nieuw instrument.
Naar schatting is er bij de Onderwijsinspectie en de betrokken ministeries, verspreid over de jaren 2013 tot en met 2017, in totaal een bedrag van € 350.000 gemoeid met de behandeling van deze zaak. Deze middelen zijn besteed aan onderzoek naar de naleving van de WNT, afstemming tussen de Onderwijsinspectie en de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), het opstellen van sanctiebesluiten, het afhandelen van bezwaarschriften, het voeren van een beroepsprocedure en de afhandeling van meerdere Wob-verzoeken die betrekking hadden op deze zaak. De externe inhuur van juridische bijstand en afhandeling van de Wob-verzoeken vormen een substantieel deel van het genoemde bedrag. Het voorgaande betreft in hoofdzaak de kosten die door de Onderwijsinspectie zijn gemaakt, naar schatting € 320.000. De overige € 30.000 betreft de kosten bij de departementen van OCW en BZK voor beleidsadvisering en afhandeling van Kamervragen over dit onderwerp.
De kosten voor handhaving in deze specifieke casus liggen inderdaad hoger dan het bedrag waarmee het maximum van de WNT werd overschreden. Voor het kabinet staan het belang van effectief toezicht op de naleving van de WNT en consequente handhaving bij overtredingen echter voorop. Indien het WNT-maximum niet wordt gehandhaafd verliest dit zijn waarde. Bovendien was deze zaak van belang voor de afhandeling van vergelijkbare zaken door de Onderwijsinspectie en andere WNT-toezichthouders.
Welke lessen kunt u trekken uit de zaak Artez? Kunt u aangeven of en hoe dergelijke processen in de toekomst soepeler en goedkoper kunnen verlopen? Zo nee, waarom niet?
Omdat dit de eerste WNT-zaak was in zijn soort, is het van belang hier lessen uit te trekken. Het Ministerie van BZK treedt voor het topinkomensbeleid op als coördinerend departement, ook voor wat betreft het decentraal belegde toezicht op de WNT. De WNT-toezichthouders delen periodiek informatie over handhavingszaken en leren op die manier van elkaars ervaringen. Deze afstemming draagt eraan bij dat het toezicht in vergelijkbare zaken op een zelfde manier plaatsvindt. Ook kan het WNT-toezicht door wederzijds van elkaar te leren efficiënter worden uitgeoefend.
Gaat u deze zaak nog nader en uitgebreider evalueren? Zo nee, waarom niet?
In de volgende evaluatie van de WNT, voorzien in 2019, zullen onder meer het toezicht en de handhaving gericht worden geëvalueerd.
Spelen er op dit moment andere zaken binnen het onderwijs, waarbij een terugvordering op basis van de WNT een rol speelt? Zo ja, gaat u deze (ook) evalueren en bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stuurt op grond van art. 7.1 WNT in de maand december de WNT-jaarrapportage 2016 naar uw Kamer. Deze rapportage omvat het complete overzicht van geconstateerde overtredingen en getroffen handhavingsmaatregelen.
Het plan van 100.000 hectare nieuw bos |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bos- en houtsector wil 100.000 hectare nieuw bos bouwen in Nederland»?1
Ja.
Kunt u een stand van zaken geven over dit plan?
Genoemd voorstel voor bosaanleg maakt onderdeel uit van het Actieplan Bos & Hout onder de titel «meer bos». Dit is opgesteld door partijen in de bos- en houtsector samen met andere organisaties. In het Actieplan staan acties voor «meer met bos» (klimaatslim bosbeheer) en «meer met hout» (hoogwaardige en langdurige toepassing van hout). Bij elkaar zou dit een extra bovengrondse CO2-opslag moeten opleveren van naar schatting 4,2 Mton per jaar tegen 2050. Tegelijkertijd kan het een bijdrage leveren aan de aanpak van andere maatschappelijke opgaven, zoals het realiseren van biodiversiteitsdoelstellingen, het leveren van grondstoffen voor de circulaire economie en het scheppen van extra recreatiemogelijkheden.
Op 31 oktober jl. is een conceptprogrammaplan gepresenteerd. De boodschap is dat de uitvoering ervan een flinke gezamenlijke inspanning over een langere tijd zal vergen. Men wil daarom binnenkort met alle betrokken partijen, dus ook met de rijksoverheid, spreken over de uitvoering en de aansluiting op lopende beleidstrajecten voor onder meer klimaat, circulaire economie en energie.
Onder bosaanleg wordt overigens een breed palet aan mogelijkheden voor de aanplant van meer bomen verstaan: in bestaande natuur- en recreatiegebieden, in waterbergingsgebieden, als erfbeplanting, enz.
Bent u bereid om met de opstellers van het plan te bespreken in hoeverre dit plan in de uitwerking van de klimaatambities van het kabinet een rol kan spelen?
Daartoe ben ik bereid. De klimaatopgave is omvangrijk en zal ieders inzet vragen. Het is dan ook wenselijk de bijdrage die bossen en bomen kunnen leveren goed in beeld te brengen. Ik wil deze verkenning doen met andere overheden zoals provincies, organisaties en bedrijfsleven.
Het bericht “Stoot Nederlandse melkkoe meeste of minste methaan uit binnen Europa” |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stoot Nederlandse melkkoe meeste of minste methaan uit binnen Europa»?1
Ja.
Klopt het dat EU-lidstaten verschillende berekeningsmethoden hanteren voor het bepalen van de methaanuitstoot van in dit geval melkkoeien? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat lidstaten verschillende methoden gebruiken. Deze methoden zijn voorgeschreven voor de berekening van broeikasgasemissies, zoals verwoord in de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) Guidelines. Dit betekent dat ieder land een analyse moet maken van de emissiebronnen en hun omvang en op basis daarvan moet bepalen welke berekeningssystematiek van toepassing is. Voor kleine emissiebronnen kan gebruik worden gemaakt van een gegeven norm, terwijl voor grote emissiebronnen specifieke informatie moet worden verzameld op basis waarvan berekeningen moeten worden uitgevoerd. Het gebruik van de berekeningswijzen volgens de richtlijnen van de IPCC is Europees voorgeschreven. Voor enkele landen, waaronder Nederland, Duitsland, Denemarken is de melkveehouderij een grote emissiebron en wordt via dezelfde vergelijkbare systematiek bepaald. Genoemde systematiek geeft een goede inzage in de mate van emissie uitstoot in de betreffende landen en biedt aangrijpingspunten voor meer milieuefficiënte melkproductie.
Komen de verschillende berekeningsmethoden alleen voor bij de berekening van de methaanuitstoot of is dit ook het geval bij andere broeikasgassen?
De werkwijze zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 geldt in algemene zin voor de gehele broeikasgasseninventarisatie, dus ook voor andere broeikasgassen dan methaan. Het mechanisme zorgt ervoor dat per lidstaat de grootste bronnen methodologisch de meeste aandacht krijgen met als doel deze inzichtelijk te maken.
Kunt u uitleggen waarom Nederland een hogere methaanuitstoot hanteert terwijl de Europese Commissie de Nederlandse melkkoe typeert als «een van de beste meisjes van de klas»?
In het bericht «Stoot Nederlandse melkkoe meeste of minste methaan uit binnen Europa» zijn verouderde gegevens gebruikt en is onduidelijkheid over de methaanemissie per dier en de methaanemissie uit mestopslag.
Vanaf 2013 is Nederland (verplicht) overgestapt op de IPPC 2006 Guidelines en is de methaanuitstoot volgens deze nieuwe richtlijnen herberekend voor de hele tijdreeks vanaf 1990. Daarmee is de oude cijferreeks komen te vervallen. Voor de volledigheid geef ik u de recente cijfers uit het National Inventory Report van de Emissie Registratie en de link naar de website waar het rapport terug te vinden is. Hieruit blijkt dat de methaanemissie als gevolg van pens- en darmfermentatie van de Nederlandse melkkoe 129 kg per jaar is en de methaanemissie uit mestopslag 42 kg per jaar, samen 161 kg per jaar.
jaar
1990
1995
2000
2005
2010
2013
2014
2015
Melkproductie
Per koe kg/jaar
6.003
6.596
7.416
7.568
8.075
7.990
8.052
8.338
kg methaan per melkkoe/jaar uit pens- en darmfermentatie
110,3
114,3
119,9
124,9
128,1
128,1
127,2
129,1
Kg methaan per melkkoe per jaar uit mestopslag
26,2
27,4
31,8
35,3
40,2
41,4
41,5
42,2
Welke invloed heeft het hanteren van verschillende berekeningsmethoden voor een eerlijk speelveld in Europa (immers de lidstaten die een te lage uitstoot hanteren, hebben een lagere opgave)? Kunt u een uitgebreide toelichting geven? Kunt u hier ook ingaan op de efficiëntie van de koe in relatie tot de methaanuitstoot?
De invloed van de verschillende methoden is beperkt. In lidstaten met een aanzienlijke melkveesector zal de emissie ook met complexere methodes berekend moeten worden (inclusief bijbehorende onderbouwing en jaarlijkse review) dan in landen met een kleine melkveesector. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 2.
De Nederlandse melkkoe heeft een van de hoogste melkproducties. De methaanuitstoot per kg melk is daardoor juist laag en productie dus efficiënt.
Welke stappen zijn er gezet om de verschillende berekeningsmethoden gelijk te trekken? Indien er geen stappen zijn gezet, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Tevens wordt in diverse gremia door (ook Nederlandse) wetenschappers en beleidsmedewerkers samengewerkt om methoden te harmoniseren en verder te verbeteren.
Deelt u de mening dat de aanpak van broeikasgassen in Europa alleen maar effectief kan zijn als in heel Europa dezelfde berekeningsmethode gehanteerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het werken met de gedifferentieerde berekeningsmethoden overeenkomstig de genoemde richtlijnen van de IPCC effectief. Een juist beeld van de emissies is noodzakelijk voor goed beleid. Dat geldt voor elk land. Verbeteringen in Nederland worden door de meer specifiekere berekening ook zichtbaar gemaakt, met de daarbij behorende emissiewaarden. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 2.
Welke berekeningsmethode hanteert Nederland bij de berekening van en de communicatie over de methaanuitstoot in de melkveehouderij?
De methodiek is beschreven in «Methodology for estimating emissions from agriculture in the Netherlands» (Vonk et al., 2016). Resultaten worden jaarlijks gerapporteerd in een Nederlandstalig rapport en gepubliceerd als onderdeel van het National Inventory Report, waarvan de link in het antwoord op vraag 4 is opgenomen.
Deelt u de mening dat de huidige manier van meten (het hanteren van verschillende berekeningsmethoden) een te lage of een te hoge opgave aan de sector oplegt?
Nee. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de meeste lidstaten de methaanuitstoot lager inschatten dan de Europese Commissie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is dit gegeven gebaseerd op gedateerde cijfers.
Welke stappen gaat u zetten om een gelijke berekeningsmethode te hanteren voor alle lidstaten?
Ik acht aanvullende stappen niet nodig, want de verschillen in berekeningsmethode zijn overeenkomstig internationale afspraken en afhankelijk van de omvang van de bron.
Bent u bereid om tot het moment van gelijke berekeningsmethode de Europese benadering te kiezen?
De systematiek bevordert een effectief beleid rekening houdend met de omvang en het belang van de melkveesector per land. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is elke lidstaat verplicht te voldoen aan de richtlijnen van de IPCC. Door af te wijken zou Nederland zich hier niet aan houden en daarom in gebreke gesteld kunnen worden door de Europese Commissie met mogelijke financiële consequenties tot gevolg.
Zwerfjongeren |
|
Linda Voortman (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Honderden spookjongeren thuisloos in Nijmegen»?1
Ja.
Wat vindt u van de schatting van kennisinstituut Movisie dat er landelijk zo’n 32.000 zwerfjongeren zijn en het aantal stijgt? Herkent u zich in het genoemde aantal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u de oorzaken van de stijging van het aantal zwerfjongeren?
Het CBS brengt jaarlijks in beeld hoeveel zwerfjongeren er naar schatting in Nederland zijn. Volgens het CBS waren er op 1 januari 2016 12.400 zwerfjongeren in de leeftijd van 18–30 jaar. Het aantal dat in het krantenartikel wordt genoemd, herken ik niet.
Er lijkt sprake te zijn van een (zorgelijke) stijging van het aantal zwerfjongeren. Zoals de toenmalige staatssecretarissen van SZW en VWS uw Kamer op 13 september jl.2 hebben gemeld, lopen er om die reden op dit moment twee trajecten om meer zicht te krijgen op dakloze jongeren.
Allereerst is de Federatie Opvang gevraagd eind 2017 een rapportage «Cijfers maatschappelijke opvang 2016» op te leveren. De rapportage zal een beeld geven van het aantal jongeren (18–22 jaar en 23–30 jaar) dat in 2016 gebruik heeft gemaakt van de maatschappelijke opvang. De Federatie Opvang bekijkt of zij bij een stijging of daling van het gebruik van een bepaalde doelgroep een verklaring kan geven.
Ten tweede wordt er in opdracht van de Staatssecretaris van SZW, de Minister van OCW, de Minister van VWS en mijzelf onderzoek uitgevoerd waarin de problemen rondom zwerfjongeren met schulden in kaart worden gebracht en verbetermaatregelen voor de korte en langere termijn op een rij worden gezet. Dit onderzoek zal begin 2018 worden afgerond. Aan het onderzoeksbureau wordt onder andere gevraagd in kaart te brengen hoeveel zwerfjongeren er op dit moment in Nederland zijn.
Ten aanzien van de kostendelersnorm kan ik het volgende melden. De bijstand is een tijdelijk vangnet voor mensen die niet in hun onderhoud kunnen voorzien. Het doel is te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. Als mensen samen in een huis wonen hebben ze schaalvoordelen. Ze hebben bijvoorbeeld lagere woonlasten. Daar houdt de kostendelersnorm rekening mee. Overigens biedt de Participatiewet gemeenten de mogelijkheid om de uitkeringshoogte aan te passen als de individuele situatie hier om vraagt en er geen voorliggende voorzieningen aanwezig zijn. Jongeren tot 21 jaar en studenten tellen niet mee voor de kostendelersnorm. De Staatssecretaris van SZW, de Minister van VWS en ik zien om die reden op dit moment geen noodzaak wijzigingen aan te brengen met betrekking tot de kostendelersnorm.
Ten aanzien van de overgang van de jeugdhulp naar de Wmo-ondersteuning geldt dat jongeren onder bepaalde voorwaarden ook na de 18e verjaardag bij dezelfde zorgaanbieder zorg mogen ontvangen. Jeugdhulp kan doorlopen tot het 23e levensjaar. Bovendien staat in de Wet maatschappelijke ondersteuning 20153 dat gemeenten in een beleidsplan dienen op te nemen op welke wijze zij de continuïteit van ondersteuning waarborgen aan de jongeren die tot hun 18e onder de Jeugdwet vallen. De overgang van jeugdwet naar Wmo-ondersteuning kent dus geen juridische belemmering. SZW en VWS willen samen met de VNG en de ministeries van JenV, OCW en BZK in het kader van de «Werkagenda 18-/18+» gemeenten en zorgaanbieders stimuleren en ondersteunen om een soepele overgang naar volwassenheid te bewerkstelligen.
Herkent u het beeld in andere gemeenten dat steeds meer jonge vluchtelingen op straat leven?
Ik herken dit beeld niet en constateer dat het beeld ook niet wordt onderbouwd in het artikel. Ook de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid herkent dit beeld niet. Het beleid met betrekking tot de alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) is er juist op gericht om, wanneer zij een verblijfsvergunning krijgen, hen zo goed mogelijk naar de samenleving te begeleiden. In het bestuursakkoord van november 2015 is afgesproken dat amv’s direct meetellen voor de taakstelling na plaatsing in een opvangvoorziening in de gemeente. Nadat zij 18 zijn geworden, worden zij door de gemeente gehuisvest. Zodoende blijven de jong volwassen vergunninghouders zo veel mogelijk in dezelfde omgeving of regio als tijdens hun opvang. Daardoor kunnen zij hun sociale contacten aanhouden en de eventueel ontvangen zorg, begeleiding en het onderwijs voortzetten. Om de overdracht van amv’s bij het bereiken van de 18de verjaardag zo goed mogelijk te laten verlopen is een handreiking opgesteld. Deze handreiking biedt een leidraad voor samenwerkingsafspraken tussen de gemeenten, Nidos en de contractpartner(s) en betrokken organisaties zoals woningbouwcorporaties en zorgverleners4. Amv’s die (nog) geen verblijfsstatus hebben en 18 jaar worden stromen vanuit de amv-opvangvoorziening door naar een reguliere opvangvoorziening.
Herkent u de bewering in het artikel dat de kostendelersnorm een van de oorzaken is? Bent u bereid om maatregelen te treffen om deze ongewenste gevolgen van de kostendelersnorm aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met andere bepalingen uit de Participatiewet waardoor zwerfjongeren in de problemen (bijvoorbeeld in de schulden) komen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Bij de Staatssecretaris van SZW, de Minister van VWS en mij zijn geen specifieke bepalingen bekend uit de Participatiewet waardoor jongeren of zwerfjongeren in de problemen komen. Binnen de Participatiewet geldt dat school voor werk gaat. Jongeren tot 27 jaar moeten eerst hun mogelijkheden voor onderwijs volledig benutten. Ook moeten jongeren eerst vier weken zelf naar werk zoeken voordat zij een aanvraag voor bijstand kunnen indienen. De bijstandsuitkering geldt nadrukkelijk als het laatste vangnet, omdat voorkomen moet worden dat jongeren langdurig afhankelijk worden van bijstand. Dat neemt niet weg dat bij kwetsbare jongeren het soms nodig is (tijdelijk) bijstand te verlenen. De gemeenten hebben beleidsruimte om maatwerk te bieden in de financiële ondersteuning van jongeren bij het toekennen van een bijstandsuitkering. In de handreiking voor gemeenten die in het kader van de aanpak 16–27 is gemaakt, wordt uiteengezet welke mogelijkheden gemeenten hebben5.
Weet u hoeveel zwerfjongeren een verleden hebben in een jeugdzorginstelling? Zo nee, bent u bereid een onderzoek uit te voeren naar de aantallen jongeren met een jeugdzorgverleden in de maatschappelijke opvang en op straat?
Nee, dat is mij niet bekend. Zoals ik bij vraag 8 en 9 toelicht, lopen er op dit moment reeds diverse trajecten om te komen tot een verbeterde aanpak van deze problematiek. Om die reden zie ik op dit moment geen noodzaak hier apart onderzoek naar te laten verrichten.
Denkt u dat de stijging van het aantal zwerfjongeren ook veroorzaakt wordt door een slechte overgang van jeugdhulp naar Wmo-ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke oplossingen ziet u om te voorkomen dat het aantal zwerfjongeren de komende jaren verder stijgt? Kunt u toelichten hoe u dit gaat vormgeven? Wat gaat u doen met het geld dat hiervoor in het regeerakkoord is gereserveerd?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van deze doelgroep en het maken van goed beleid om te voorkomen dat mensen dakloos raken. Zoals de toenmalig Staatssecretaris van VWS in de brief van 3 juli jl.6 heeft aangegeven, werken gemeenten op dit moment aan een inhoudelijke doorontwikkeling van het beschermd wonen en de maatschappelijke opvang. Zij werken in hun regio samen aan een plan over hoe zij de ondersteuning aan de cliënten van beschermd wonen en de opvang vorm gaan geven. Een integrale aanpak op alle probleemgebieden van de cliënt is daarbij het uitgangspunt. Gemeenten geven hierin aan hoe zij invulling geven aan een aantal inhoudelijke uitgangspunten zoals benoemd in het advies van de commissie Toekomst beschermd wonen. Het gaat bijvoorbeeld om het garanderen van langdurige begeleiding met flexibele intensiteit, maar ook om preventie en het bevorderen van de uitstroom naar passende woningeenheden.
Daarnaast lopen er enkele specifieke trajecten die een bijdrage leveren aan een betere aanpak van deze problematiek. Zo ondersteunt het Rijk de VNG en gemeenten met een landelijke werkagenda 18-/18+ waarin de overgang van kwetsbare jongeren naar volwassenheid centraal staat. Ook is er onderzoek gestart waarin de problemen rondom zwerfjongeren met schulden in kaart worden gebracht en verbetermaatregelen voor de korte en langere termijn op een rij worden gezet. Dit onderzoek zal begin 2018 worden afgerond. Op basis van de uitkomsten van dit rapport bekijk ik of aanvullende maatregelen gewenst zijn en zo ja, welke. Op dit moment wordt nog bekeken op welke manier de middelen uit het Regeerakkoord het meest effectief kunnen worden ingezet.
Deelt u de mening dat er een actieplan met oplossingen op de korte en lange termijn nodig is om te voorkomen dat de komende jaren meer jongeren dakloos worden? Zo ja, wanneer kunnen we deze verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat cipiers ziek van angst zouden zijn door onveilige situaties in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cipiers ziek van angst»?1
Ja.
Hoeveel noodkreten moeten er nog komen vanuit het gevangenispersoneel voordat u de situatie in het gevangeniswezen gaat verbeteren? Welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de veiligheid van gevangenispersoneel te verhogen?
De veiligheid staat bij DJI altijd voorop. Ik heb geen aanwijzingen dat kwaliteitsstandaarden en veiligheidsnormen niet gehaald worden.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft getroffen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. 2
Juist door in lijn met de motie Krol de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, is verlichting van de werkdruk gerealiseerd en blijft de veiligheid van het personeel en de gedetineerden gewaarborgd. 3
Voorts wordt momenteel, zoals eerder aan uw Kamer gemeld op 23 oktober 2017 een grote, landelijke wervingscampagne gehouden door DJI zodat zo snel mogelijk voldoende complexbeveiligers kunnen worden aangesteld. 4 Waar nodig wordt (tijdelijk) extern personeel ingehuurd.
Daarnaast is op 28 november 2017 een convenant gesloten tussen vakbonden, de centrale ondernemingsraad en DJI. De gemaakte afspraken zien o.a. op het verlagen van de werkdruk, het verhogen van de veiligheid en het vergroten van de aandacht van het management voor de medewerkers. Voor de volledigheid verwijs ik graag naar de tekst van het convenant dat ik uw Kamer bij brief van 28 november jl. heb toegezonden.
Wanneer denkt u de problemen met de levering van boodschappen definitief te hebben opgelost? Hoe kan het dat deze problemen zo hardnekkig zijn?
Sinds 15 september 2017 werkt DJI met een nieuwe toeleverancier. Dit heeft tot opstartproblemen (voornamelijk leveringsproblemen) geleid. Deze zijn nu echter grotendeels verholpen. DJI is het proces van de winkel continue aan het verbeteren, waardoor de leveringsbetrouwbaarheid toeneemt.
Is het waar dat er gevangenisdirecteuren zijn die zelf spullen zoals sigaretten inkopen en verspreiden om gevangenen rustig te houden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ten tijde van de genoemde opstartproblemen is gezocht naar een alternatieve manier om de levering van inkopen te garanderen. Dit was in mijn ogen een tijdelijke oplossing.
Klopt het dat het gevangenispersoneel zich zelfs uit voorzorg ziek meldt op de dagen dat de bestellingen eigenlijk binnen moeten komen? Wat vindt u daarvan?
Ik herken deze signalen niet op basis van de bij mij bekende cijfers.
Het kortverzuim cijfer binnen DJI is stabiel. Op de peildatum 30 september 2017 was het gemiddelde percentage voor het kort verzuim 1,0%. Dat is hetzelfde percentage als een half jaar, een jaar en twee jaar geleden.
Deelt u de mening dat het tekenend is voor de staat van het gevangeniswezen dat een relatief klein incident, zoals verkeerde levering van boodschappen, direct bijdraagt aan een toenemend gevoel van onveiligheid bij het personeel?
Tijdige en juiste levering van de door gedetineerden bestelde goederen is belangrijk voor gedetineerden en draagt bij aan de rust in de inrichting.
Als dit proces niet goed verloopt leidt dit tot ontevredenheid bij de gedetineerden en druk op het personeel.
Uit het in 2017 gehouden Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) blijkt dat de ervaren veiligheid weliswaar licht is gedaald, maar nog steeds voldoende scoort.
DJI heeft het verbeteren van de ervaren tevredenheid van het personeel tot speerpunt benoemd en met de centrale ondernemingsraad afgesproken dat alle onderdelen van DJI acties en maatregelen formuleren om dit te verbeteren. Zeer binnenkort start bij DJI een onderzoek naar het werkklimaat met de focus op veiligheid van personeel en aandacht van het management voor de medewerkers.
Daarnaast zijn in het hiervoor genoemde convenant o.a. afspraken opgenomen over het verhogen van de veiligheid.
Hoe verklaart u dat er soms 50 gedetineerden bewaakt moeten worden door twee mensen? Is de afspraak niet dat twee bewaarders maximaal 24 gedetineerden bewaken?
Het uitgangspunt is dat er zoveel personeel wordt ingezet als nodig uit oogpunt van de veiligheid.
Voor een gemiddelde situatie en populatie wordt door inrichtingen een richtlijn gehanteerd van twee penitentiaire inrichtingswerkers op 24 uitgesloten gedetineerden. Bij zwaardere populaties en regimes als de Extra Zorgafdeling, de Extra Beveiligde Inrichting en de ISD geldt een hogere personeelsinzet.
Vindt u het wenselijk dat twee mensen 50 gevangenen moeten bewaken? Zo nee, wat voor maatregelen gaat u nemen om dit probleem aan te pakken?
Ik heb geen aanwijzingen dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten of dat aan de richtlijn van 2 piw’ers op 24 uitgesloten gedetineerden wordt getornd.
Gedetineerden hebben recht op het voor het betreffende regime vastgestelde dagprogramma.
Juist door in lijn met de motie Krol gedetineerden en personeel bijeen te brengen is het mogelijk te garanderen dat er voldoende personeel aanwezig is om de volledige dagprogramma’s op een veilige wijze aan te bieden.
Klopt het dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten omdat minder personeel meer gevangenen moet bewaken? Zo ja, vindt u dit wenselijk en waarom?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ernstig is het precieze tekort aan personeel? Wat zijn de gevolgen van deze personele krapte? Blijft er wel voldoende flexibiliteit over om pieken en andere vormen van drukte op te vangen?
De structureel toegewezen formatie is voldoende voor de geplande operationele capaciteit: als DJI alle vacatures heeft vervuld bestaan er geen tekorten en is geen extra budget nodig.
Het gevangeniswezen heeft op dit moment in totaal 450 vacatures. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Momenteel loopt bij DJI een grote landelijke wervingsactie met als doel het tekort aan personeel zo snel mogelijk op te lossen. In het kader van deze actie zijn advertenties geplaatst in zowel landelijke als regionale bladen, en op social media. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
De werving leverde tot op heden (peildatum 27 november 2017) 7.701 sollicitatiebrieven op en er komen nog steeds nieuwe sollicitatiebrieven binnen. 239 vacatures zijn inmiddels vervuld.
Binnen DJI is momenteel echter sprake van een kwetsbaar evenwicht tussen de operationele capaciteit en de personele beschikbaarheid.
Om de huidige onderbezetting op te vangen wordt gewerkt met tijdelijk ingehuurde krachten. Door alle genomen maatregelen op personeelsgebied is het voor DJI evenwel mogelijk om op juiste en veilige wijze al zijn taken uit te voeren.
Op dit moment zijn er enkele honderden lege (direct beschikbare) cellen. Wel is als gevolg van de personele krapte de operationele flexibiliteit om in te spelen op fluctuaties afgenomen.
Kunt u garanderen dat, ook als het aantal mensen dat een gevangenisstraf krijgt opgelegd de komende tijd zou toenemen, hier ook altijd voldoende detentiecapaciteit voor is om deze straffen op verantwoorde wijze ten uitvoer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft het gevangeniswezen niet structureel fors meer mensen nodig in plaats van tijdelijke externe krachten? Zo ja, per wanneer zal het gevangeniswezen kunnen rekenen op meer budget om meer personeel aan te nemen? Om hoeveel budget zal dat gaan? Zo nee, waarom denkt u de huidige problemen op te kunnen lossen met tijdelijke, flexibele, externe krachten?
Zie antwoord vraag 10.
De uitzending van Kassa 'Nabestaanden dupe van niet-transparante uitvaartondernemers' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Kassa over «Nabestaanden dupe van niet-transparante uitvaartondernemers «van 4 november 2017 gezien? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. In de uitzending komen verschillende vraagstukken aan de orde die elk om een eigen oplossing vragen. Rode draad daarbij is goede communicatie en informatievoorziening tussen nabestaanden en de uitvaartondernemers / mortuariumbeheerders.
Wat vindt u van de regeling dat ziekenhuizen drie uur verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de overledenen en deze zorg vervolgens overdragen naar een commerciële uitvaartondernemer zonder dat de nabestaanden hiervan op de hoogte zijn?
Als een patiënt in het ziekenhuis komt te overlijden, zal de verpleging zorg dragen voor de laatste verpleegkundige verzorging van de overledene. Aansluitend zal de overledene om redenen van hygiëne na 3 uur worden overgebracht naar een mortuarium, tenzij hierover andere afspraken zijn gemaakt. Zoals de uitzending laat zien, zal de zorg voor overledenen in een aantal gevallen moeten starten zonder dat de nabestaanden op de hoogte zijn. Op het moment dat nabestaanden geïnformeerd zijn door de uitvaartondernemer, dienen zij volledige openheid van zaken te krijgen en hebben zij keuzevrijheid ten aanzien van de invulling van de verdere zorg voor de overledene.
Nabestaanden zijn vervolgens vrij in hun keuze van de uitvaartondernemer. Zij zouden zich niet gedwongen moeten voelen om een bepaalde keuze te maken. Ik begrijp uit de signalen dat dit toch voorkomt en daarom vind ik het belangrijk dat de uitvaartsector dergelijke situaties voorkomt en haar verantwoordelijkheid hierin neemt.
De Branchevereniging Gecertificeerde Nederlandse Uitvaartondernemingen (BGNU) heeft mij laten weten dat zij samen met de Vereniging van Mortuariumbeheerders in de Gezondheidszorg (VMG) de bestaande werkafspraken met elkaar aanscherpen, de brochure voor patiënten gaan verhelderen en dat voorlichting aan het publiek zal worden gegeven. Tevens vindt overleg plaats over uitbreiding van het Keurmerk Uitvaartzorg met objectieve toetsingscriteria voor mortuariumbeheerders.
Wat vindt u ervan dat commerciële uitvaartondernemingen mortuariumruimte huren in ziekenhuizen of instellingen?
Zij hebben de mogelijkheid om die keuze te maken en er zijn geen formele beletsels.
Deelt u de mening dat nabestaanden zich vervolgens gedwongen kunnen voelen deze uitvaartondernemer de laatste zorg (wenselijke zorg) te laten uitvoeren? Zo ja, kunt u in gesprek gaan met ziekenhuizen en zorgverzekeraars over dit punt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of mortuariumkosten moeten worden betaald door nabestaanden indien voorafgaand aan het verlenen van diensten, waarvoor achteraf kosten in rekening worden gebracht, er geen overeenkomst (inclusief informatie over de financiële gevolgen van die overeenkomst) is gesloten tussen nabestaanden en opdrachtnemer? Zo ja, waarom zouden in deze situatie deze kosten moeten worden betaald?
Ik heb vernomen van de sector dat het gebruikelijk is dat de mortuariumbeheerder de kosten voor het mortuarium factureert aan de uitvaartondernemer die door de nabestaanden is gekozen. De nabestaanden moeten hierover duidelijk geïnformeerd worden. Dat het mortuarium door haar gemaakte kosten in rekening brengt, lijkt mij niet onredelijk mits de nabestaanden hierover vooraf duidelijk worden geïnformeerd.
Het mortuarium mag geen kosten maken die niet nodig zijn zonder de nabestaanden hierover te hebben geïnformeerd en hiervoor vooraf expliciete toestemming van de nabestaanden te hebben verkregen.
Hebben nabestaanden mogelijkheden om de mortuariumkosten, waarvoor zij geen toestemming hebben gegeven, niet te betalen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Is het reëel dat nabestaanden klachten over postmortale kosten moeten indienen bij een partij waarmee geen overeenkomst is gesloten?
Het aanspreekpunt voor nabestaanden is de uitvaartverzorger. Nabestaanden kunnen klachten het beste indienen bij de veroorzaker van de klacht ongeacht of hier een overeenkomst mee gesloten is. Wanneer nabestaanden een beroep willen doen op bepaalde rechten die zij hebben ten aanzien van informatievoorziening en duidelijkheid over kosten, dan dienen zij zich te wenden tot degene met wie zij een overeenkomst hebben gesloten.
Wanneer zij samen niet tot een oplossing komen, dan kunnen nabestaanden gebruik maken van de klachtmogelijkheid van de Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen. Uiteraard staat ook de gang naar de rechter open.
Bij welke instantie kunnen nabestaanden terecht als mortuariabeheerders hun verantwoordelijkheid niet nemen doordat zij achteraf kosten in rekening brengen zonder dat er een overeenkomst is afgesloten tussen nabestaanden en opdrachtnemer?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze zou de informatievoorziening van ziekenhuizen en verpleeghuizen ten aanzien van de mortuariumkosten kunnen worden verbeterd? Bent u bereid om met hen hierover in gesprek te gaan?
Zoals uit de uitzending blijkt, kunnen de verschillen van inzicht tussen uitvaartondernemers en nabestaanden, zich ook voordoen buiten instellingen. De kern van de oplossing ligt in goede communicatie tussen die partijen. Het is aan uitvaartondernemers en mortuariumbeheerders om tijdig te communiceren met de nabestaanden zodra die in beeld zijn. Zoals gezegd vind ik het belangrijk dat de uitvaartsector haar verantwoordelijkheid hierin neemt en zij heeft mij laten weten dit op te pakken. Zie in dit kader mijn antwoord op vraag 4.