Misbruik bij toneelopleidingen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oud-docent Toneelschool Arnhem had seksuele relaties met leerlingen – acht oud-studenten doen hun verhaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een hiërarchische, en daarmee ongelijke, relatie bestaat tussen docent en student? Zo nee, waarom niet?
Ja. De relatie tussen docent en student is altijd een vorm van een afhankelijkheidsrelatie, ongeacht welke discipline. Dit verschil in positie legt extra verantwoordelijkheid bij de docent om hier integer mee om te gaan en bij de instelling om hierop alert te zijn. Ik vind het onacceptabel als een docent de afhankelijkheidsrelatie misbruikt en seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoont richting zijn/haar studenten of anderen.
Heeft u signalen dat binnen de toneelopleiding vaker dan binnen het overige hoger onderwijs op seksueel gebied misbruik wordt gemaakt van deze hiërarchische relatie? Zo ja, welke signalen zijn dit? Kunt u hierbij aangeven of studenten bij een toneelopleiding vaker in een kwetsbare positie komen dan studenten buiten de toneelwereld?
Er zijn de afgelopen jaren zeer weinig signalen binnengekomen die duiden op misbruik en/of grensoverschrijdend gedrag binnen het HO-veld. Tegelijkertijd zijn er geen redenen te veronderstellen dat het in de gehele maatschappij wel voorkomt en niet in het onderwijs. Dit kan betekenen dat – in positieve zin – de instellingen voldoende corrigerend vermogen hebben, of dat – in negatieve zin – de betrokkenen niet overgaan tot het doen van een melding. Vanuit de toneel- en filmwereld komen reacties die duiden op een extra kwetsbaarheid bij het desbetreffende vakgebied.2, 3 En naast de twee opleidingen in het genoemde artikel kwam op 2 november jl. opnieuw een toneelopleiding ter sprake in de media.4 Aan de andere kant hoor ik ook geluiden die aangeven dat de situatie in het genoemde artikel in het verleden ligt.5 Het aantal signalen dat binnenkomt is laag, waardoor het niet mogelijk is om stellige uitspraken te doen over het al dan niet vaker voorkomen van misbruik bij toneelopleidingen, of dat studenten binnen toneelopleidingen vaker in kwetsbare situaties komen dan bij andere opleidingen.
Deelt u de mening dat uit het voernoemde bericht blijkt dat bij de Toneelschool Arnhem en ook de Theaterschool Amsterdam er geen sprake was van een veilige leeromgeving? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend gedrag en misbruik van de afhankelijkheidsrelatie tussen docent en student doen schade aan de veilige leeromgeving. Een veilige leeromgeving zie ik als de ultieme voorwaarde voor leren. Het is dan ook onaanvaardbaar als de veilige leeromgeving wordt geschaad door misbruik en grensoverschrijdend gedrag tussen docent en student. In het genoemde bericht komt het beeld naar voren dat de professionele afstand die dient te worden bewaard tussen docent en student destijds niet is aangehouden. Met als gevolg een situatie die onprofessioneel en grensoverschrijdend was, en daardoor schadelijk voor de veilige leeromgeving. In beide situaties zijn de betreffende docenten door de instellingen ontslagen.
Deelt u de mening dat het onderwijs, en dus ook de toneelopleidingen, te allen tijde een veilige omgeving moet zijn voor studenten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Gaat u ervoor zorgen dat het onderwijs in het algemeen, en de toneelopleiding in het bijzonder, een veilige omgeving is en blijft voor de studenten? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Instellingen moeten zorgdragen voor een veilige omgeving, waarbinnen student en docent bij elke vorm van ongewenst gedrag zich aangemoedigd voelen om tot melding over te gaan. Dit moet kunnen bij een aangewezen functionaris, zonder gevaar voor zijn/haar (studie)loopbaan of rechtspositie. De hogescholen hebben in de «branchecode goed bestuur hogescholen» geregeld dat elke instelling een klachtenregeling ongewenst gedrag heeft. Daarnaast verwacht ik dat instellingen snel en adequaat handelen op het moment dat er wel een incident plaatsvindt. De genoemde instellingen zijn zich hiervan bewust en geven aan op basis van de regeling «Ongewenst Gedrag» en de gedragscode van de instelling direct te kunnen handelen. Bovendien geven deze instellingen aan een zorgsysteem met mentoren, decanen, psychologen en vertrouwenspersonen te hebben, die – om de onafhankelijkheid te waarborgen – geen directe link hebben met het onderwijs. Ook melden de instellingen dat de studenten nadrukkelijk op dit zorgsysteem worden gewezen. Daarnaast geven deze instellingen aan dat het beoordelingsmoment inmiddels een gesprek is waarbij er, naast de docent en student, ook een mentor als derde partij betrokken is. In het mediabericht van 2 november jl., waarin helaas opnieuw een incident van mogelijk grensoverschrijdend gedrag binnen een toneelopleiding ter sprake kwam, zie ik een proactieve handelwijze – waarbij er op basis van informele signalen meteen een onderzoek is gestart – die aansluit bij de verantwoordelijkheden van een instelling om misbruik en grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan.
Beveiligde GGZ-zorg |
|
Corinne Ellemeet (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u de tussentijdse rapportage van het Schakelteam voor personen met verward gedrag?1 Zo ja, wat vindt u van de constatering dat het aanbod van een aantal voorzieningen niet voldoende is, met name de hoog beveiligde zorg, time-out bedden en geschikte woonvormen?2
Ja. Mijn ambtsvoorganger, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft deze rapportage op 5 oktober 2017 naar uw Kamer verzonden.
Ik neem deze constatering serieus en volg de ontwikkelingen op de voet. Mijn ambtsvoorganger heeft in haar brief van 13 juli 2017 u medegedeeld dat met betrokken partijen de afspraak is gemaakt de inkoop van beveiligde ggz-zorg voor patiënten, die agressief of gevaarlijk gedrag vertonen, onmiddellijk te verhogen. De NZa monitort de wachtlijsten en zal aan het eind van dit jaar daarover rapporteren.
Ik vraag GGZ Nederland en Zorgverzekeraars Nederland mij op de hoogte te stellen van de gemaakte afspraken over de inkoop van de beveiligde ggz. Het Schakelteam personen met verward gedrag zal mij daarnaast signalen doorgeven waar plaatsing in de beveiligde zorg niet tot stand komt.
Mocht blijken dat de inkoop van beveiligde ggz toch onvoldoende tot stand is gekomen dan zal ik zo nodig de aanbieders, verzekeraars en de NZa hierop aanspreken.
De constatering dat er onvoldoende beveiligde ggz plaatsen zijn is eerder gedaan in het programma Continuïteit van zorg. Het programma heeft de aanbeveling gedaan om een veldnorm te ontwikkelen voor de beveiligde zorg. Mijn ambtsvoorganger heeft samen met de toenmalige ambtsgenoot van VenJ de aanbeveling overgenomen en aan betrokken partijen verzocht de veldnorm te ontwikkelen. De afspraak is gemaakt de veldnorm 1 april 2018 gereed te hebben.
Mij is nog niet bekend waar het tekort aan plaatsen voor tijdelijke opname (time-out bedden) bestaat en waardoor het wordt veroorzaakt. Conform het regeerakkoord zal ik de beschikbaarheid van deze plaatsen stimuleren. Met aanbieders, gemeenten en zorgverzekeraars bespreek ik wat hiervoor nodig is.
In sommige regio’s kan er een tekort zijn aan betaalbare huisvesting voor mensen uit de ggz-doelgroep. RIBW Alliantie (regionale instellingen voor beschermd wonen), Federatie Opvang en GGZ Nederland geven aan dat hun doelgroep, mede vanwege hun lage inkomen, behoefte heeft aan kleine en betaalbare huurwoningen en dat hier een tekort aan bestaat. We verwachten van gemeenten, woningcorporaties en huurders(organisaties) dat zij afspraken maken over voldoende betaalbare en beschikbare woningen voor de doelgroep en het realiseren van wonen met zorg en ouderenhuisvesting. Deze onderwerpen behoren tot de volkshuisvestelijke prioriteiten.
Inmiddels hebben de betrokken partijen (GGZ-NL, FO, Aedes en VNG) de handen ineen geslagen en een gezamenlijke ambitie vastgesteld om tot voldoende geschikte huisvesting te komen voor de ggz-doelgroep. Het actieprogramma «Weer thuis!» stimuleert de lokale partijen om tot deze afspraken te komen. Door extra woningen te realiseren wil het actieprogramma een bijdrage leveren aan het door hen geschatte tekort van 10.000 betaalbare een- of tweekamerwoningen voor mensen die uit de opvang of beschermd wonen kunnen doorstromen. Het gaat dan om huisvesting in combinatie met de juiste begeleiding.
Kunt u aangeven waarom het aanbod van dit soort voorzieningen tekort schiet? Klopt de veronderstelling dat hierbij de opstelling van zorgverzekeraars ten opzichte van de relatief dure beveiligde GGZ-zorg doorslaggevend is? Zo nee, waarom niet?
Helaas is nog niet overal bekend dat beveiligde zorg een aanspraak is in de Zvw. Ik wil benadrukken dat verzekeraars hiervoor zorgplicht hebben. Het is mogelijk dat aanbieders ten onrechte niet aankloppen bij hun verzekeraar. Ik hoop dat de recente brief van GGZ Nederland aan de leden hierin verandering brengt. Ook het Schakelteam informeert de regio’s over de bereikte resultaten die in het programma Continuïteit van zorg tot stand zijn gekomen. Het is goed om te vermelden dat verzekeraars beveiligde zorg niet apart inkopen, maar een gemiddelde zorgzwaarte contracteren waaruit lichte en zware zorg moet worden geleverd. Voor een ggz instelling die een wat lager gemiddelde zorgzwaarte heeft afgesproken met een verzekeraar, wordt een patiënt die beveiligde zorg nodig heeft, een forse aanslag op de contractafspraken met de verzekeraar. Het realiseren van voldoende beveiligde ggz zorg, vraagt een goede inschatting van zowel de aanbieder als de verzekeraar. De veldnorm die thans wordt ontwikkeld, zal hierbij behulpzaam zijn.
In afwachting van de veldnorm zijn betrokken partijen gewezen op hun verantwoordelijkheden om ervoor te zorgen en er alles aan doen om te voorkomen dat gevaarlijke patiënten op straat terecht komen en voor maatschappelijke onrust zorgen.
Deelt u de grote zorgen van de heer Hoekstra dat in afwachting van de vaststelling van de zogenaamde «veldnorm» niet wordt voorzien in de beschikbaarheid van voldoende acute extra beveiligde GGZ-bedden?3 Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om zorgverzekeraars ertoe te bewegen alsnog voldoende budget voor deze noodzakelijke voorzieningen beschikbaar te stellen, waardoor de benodigde beschikbaarheid van behandeling, begeleiding en opvang voor 2018, nog voordat de «veldnorm» is vastgesteld, gegarandeerd is?
Ik deel de zorgen van de heer Hoekstra. Om te voorkomen dat de zorgen van de heer Hoekstra werkelijkheid worden, zijn in juli 2017 afspraken gemaakt met de betrokken partijen om de inkoop van beveiligde ggz-zorg voor patiënten die agressief of gevaarlijk gedrag vertonen, onmiddellijk te verhogen, vooruitlopend op de realisatie van de veldnorm beveiligde zorg.
Betrokken partijen zijn gewezen op hun verantwoordelijkheid de zorg in te kopen dan wel aan te bieden. ZN is gevraagd om speciale aandacht te geven aan de inkoop van beveiligde zorg los van de reguliere zorg. De NZa is gevraagd actief te reageren op signalen wanneer zorg niet tot stand komt en partijen daarop aan te spreken. Daarnaast zijn partijen opgeroepen wanneer zorg niet tot stand komt hiervan melding te maken bij de NZa.
Het massaal delen van verhalen over grensoverschrijdend seksueel gedrag |
|
Lisa Westerveld (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het massaal delen van verhalen over grensoverschrijdend seksueel gedrag onder de hashtag #metoo?
Ja.
Deelt u de mening dat het percentage vrouwen en mannen die dit meemaken onacceptabel hoog is?1
Hoewel seksueel grensoverschrijdend gedrag wellicht nooit helemaal uit de samenleving verdreven kan worden, vinden wij geen enkel percentage acceptabel.
Ziet u het als uw taak om in het onderwijs te bevorderen dat er aandacht wordt besteed aan het stellen van seksuele grenzen en het bespreken van grensoverschrijdend seksueel gedrag? Vindt u ook dat docenten en sporttrainers in staat moeten zijn wensen en grenzen binnen het geven van seksuele voorlichting te onderwijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is al een taak van het onderwijs. De kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit richten zich nadrukkelijk ook op seksuele weerbaarheid. Het rapport van de onderwijsinspectie Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit (juni 2016) geeft aan dat 95% van de scholen uitvoering geeft aan deze kerndoelonderdelen.
Binnen de lerarenopleidingen (pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen) is aandacht voor het geven van onderwijs over seksuele vorming en seksuele weerbaarheid. Bij de herijking van de generieke kennisbasis voor de pabo’s in 2016/2017 zijn kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en seksualiteit en seksuele diversiteit in het bijzonder meegenomen. In de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen waren deze thema’s al opgenomen. Samen met de Stichting School en Veiligheid (SSV) hebben de lerarenopleidingen de thema’s verder geoperationaliseerd zodat opleidingen handvatten krijgen voor toepassing in het eigen curriculum. Deze operationalisering is gemaakt in de vorm van de richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» en de digitale database met methoden, materialen en goede praktijken.
Seksuele weerbaarheid is niet alleen een taak van het onderwijs: Ook voor jongeren in een jeugdzorginstelling of ambulante setting zijn trainingsprogramma’s ontwikkeld over wensen en grenzen in relaties en seksueel gedrag.
Ook in de sportsector zijn hiervoor verschillende producten ontwikkeld. Zo kunnen sporttrainers in het kader van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» een training volgen in het herkennen en voorkomen van seksuele intimidatie. Daarnaast is er voorlichtingsmateriaal voor sportverenigingen beschikbaar om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken.
Ziet u mogelijkheden om concreter bij scholen en docenten aan te geven dat binnen het kerndoel «seksualiteit en seksuele diversiteit» het bespreken van en het onderwijs geven over grensoverschrijdend seksueel gedrag, seksisme en het stellen van grenzen valt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Uit het onderzoek van de Inspectie (zie antwoord op vraag2 blijkt dat scholen in de praktijk uitvoering geven aan de drie onderdelen die door de Kamer werden beoogd bij de wijziging van het kerndoel «seksualiteit en seksuele diversiteit» in december 2012: seksuele vorming, seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit. Het bespreken van (het stellen en respecteren van) wensen en grenzen is op de meeste scholen dus al onderdeel van het onderwijs over seksualiteit en seksuele diversiteit.
De aangenomen motie Becker c.s. (31 293, nr. 371, bij AO curriculumherziening) verzoekt de regering ervoor te zorgen dat bij de curriculumherziening de kerndoelen en eindtermen voor burgerschap, seksuele diversiteit en techniek duidelijker worden omschreven voor zowel scholen als inspectie. Ook in het Regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst 2017is opgenomen dat de kerndoelen worden aangescherpt voor onder andere seksuele diversiteit. Bij de aanscherping zal worden gekeken naar het hele betreffende kerndoelonderdeel, dus inclusief seksuele weerbaarheid.
Ziet u mogelijkheden om het bespreken van grensoverschrijdend gedrag meer aandacht te geven bij sportclubs, verenigingen en werkgevers in het algemeen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De sportsector voert al jaren beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een belangrijk onderdeel is het bespreekbaar maken van grensoverschrijdend gedrag bij sportverenigingen. Daarnaast heeft de sportsector, ondersteund door VWS, opdracht gegeven voor een onafhankelijk onderzoek naar de aanpak van seksuele intimidatie in de sport. De uitkomsten van dit onderzoek worden in december 2017 verwacht.
Iedereen die werkt moet dat in een sociaal veilige werkomgeving kunnen doen. Ongewenst gedrag als seksuele intimidatie, pesten en discriminatie hoort op het werk niet thuis. Werkgevers en werknemers zijn daar samen voor verantwoordelijk. Sinds enkele jaren voert het Ministerie van SZW actief campagne, en stelt het instrumenten en middelen beschikbaar om te helpen ongewenst en grensoverschrijdend gedrag op het werk meer en beter bespreekbaar te maken.
Gaat u ervoor zorgen dat vaardigheden betreffende het bespreken van grenzen, wensen en seksueel ongewenst gedrag worden getraind in cursussen en opleidingen voor docenten, sporttrainers en vertrouwenspersonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hen hier tot in staat stellen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Een arrestatiebevel tegen een Turkse journalist |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Turkse journalist niet naar Amsterdam wegens arrestatieverzoek»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat journalist Can Dündar, die in Duitsland verblijft, afziet van een bezoek aan Nederland vanwege een verzoek van het Turkse openbaar ministerie aan Interpol om een arrestatiebevel tegen hem uit te vaardigen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Dat kan ik niet bevestigen, omdat deze beslissing aan de heer Dündar is en hij mij hierin niet heeft gekend. Een Turks aanhoudingsverzoek tegen de heer Dündar is mij verder ook niet bekend.
Inmiddels is de heer Dündar overigens naar Nederland afgereisd en heeft hij zijn lezing in Amsterdam gehouden.
Deelt u de opvatting van het Committee to Protect Journalists dat Dündar vorig jaar in Turkije ten onrechte is veroordeeld2 en dat hij in feite is vervolgd vanwege zijn legitieme activiteiten als journalist?3
Het past de Nederlandse regering in het algemeen niet om een oordeel te geven over een buitenlandse rechtsgang. Ik zie geen reden om daar in dit geval een uitzondering op te maken.
Bent u bereid een duidelijk signaal af te geven dat Can Dündar in Nederland welkom is? Zo nee, waarom niet?
Er is geen reden om te veronderstellen dat de heer Dündar niet welkom zou zijn in Nederland. Indien de heer Dündar daar vragen over heeft, kan hij zich wenden tot de Nederlandse overheid.
Kunt u in algemene zin aangeven hoe in Nederland omgegaan wordt met Turkse verzoeken tot arrestatie van personen die in Turkije veroordeeld zijn voor zaken die in een rechtsstaat onder de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zouden vallen?
Aan een buitenlands aanhoudingsverzoek of signalering dat Nederland via INTERPOL kanalen ontvangt, wordt niet automatisch gevolg gegeven: deze worden per geval beoordeeld alvorens deze worden ingevoerd in het nationale opsporingsregister. Indien er aanwijzingen zijn dat het gaat om een persoon die Nederland niet zal uitleveren, wordt het verzoek niet geregistreerd en kan de persoon in kwestie ongehinderd Nederland in- en uitreizen. Hiermee acht ik het voldoende gewaarborgd dat op Nederlands grondgebied geen misbruik kan plaatsvinden van het INTERPOL-systeem.
Is het voor een betrokkene mogelijk te achterhalen of ze wel of niet veilig naar Nederland kunnen komen? Zo ja, hoe?
Ja dat is mogelijk. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4. Wanneer iemand wil weten of hij internationaal gesignaleerd staat, kan hij dit ingevolge de Wet politiegegevens aan het Openbaar Ministerie of de politie vragen. Voor overige vragen op dit punt kan het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden benaderd.
Grotere vermogensongelijkheid door het volkshuisvestingsbeleid |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het promotieonderzoek van de heer Wind «Housing Wealth in Europe», waaruit blijkt dat de stimulering van het eigenwoningbezit door de overheid, zoals in Nederland is gebeurd, ertoe heeft geleid dat ons land één van de koplopers is als het gaat om woonvermogensongelijkheid?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde promotieonderzoek.
Deelt u de conclusie dat onder meer een herregulering van de hypotheekmarkt, het minder vastgoed-afhankelijk maken van de economie, het reguleren van de vrije sector en het terugdringen van ruimtelijke ongelijkheid bijdragen aan het verkleinen van de vermogensongelijkheid en de toegang tot de woningmarkt vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen op het gebied van de huur- en koopsector gaat u nemen, en op welke termijn(en)?2
Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid te zeggen welk effect een verandering van de regels op de hypotheekmarkt of de vrije huursector heeft op de vermogensverschillen en de toegang tot de woningmarkt. Hiervoor is het nodig om concrete maatregelen te analyseren. Dit geldt ook voor het verband tussen ruimtelijke ongelijkheid, vermogensongelijkheid en toegang tot de woningmarkt.
De vermogensongelijkheid en de toegankelijkheid van de woningmarkt zijn afhankelijk van veel verschillende factoren. Niet alle oorzaken van vermogensongelijkheid zijn te beïnvloeden door de overheid, zeker niet op korte termijn. Zo heeft de overheid geen invloed op de hoogte van de rente, die van grote invloed is op de woningprijzen en daarmee ook op de vermogensverdeling.
In het proefschrift zijn de effecten van de wijzigingen van de regels die het vorige kabinet heeft doorgevoerd niet meegenomen. Als gevolg van de verlaging van de maximale Loan-to-Value tot 100 procent in 2018 en de beperking van het recht op hypotheekrenteaftrek voor de eigen woning tot leningen waarop ten minste annuïtair wordt afgelost, bouwen ook lagere en middeninkomens meer vermogen op in de eigen woning.
In het regeerakkoord staat beschreven welke maatregelen dit kabinet neemt op het terrein van de woningmarkt. Het regeerakkoord benadrukt het belang van betaalbare huurwoningen in de vrij huursector. Momenteel wordt via de samenwerkingstafel middenhuur gewerkt aan de versterking van het aanbod in het middenhuursegment.
Wat zijn de voor- en nadelen van het op andere manieren subsidiëren van koopwoningen, zoals premie A-schema’s en/of het belasten van waardestijgingen van grond(bezit)? Wat is uw mening over deze manieren of een combinatie daarvan?
Over het algemeen is de betaalbaarheid van een eigen woning de afgelopen jaren verbeterd, dankzij de lage rente en toenemende inkomens3. Subsidiëring, zoals een koopsubsidie voor lagere inkomens (bijvoorbeeld de premie A in de jaren 80), ligt mede daarom niet voor de hand. Het subsidiëren van eigenwoningbezit draagt niet per direct bij aan een groter woningaanbod en zal in de huidige omstandigheden vooral leiden tot extra opwaartse druk op de prijzen. De waarde van de grond bij een woning wordt, als onderdeel van de woningwaarde, belast via de lokale onroerendezaakbelasting.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huishoudens met een lagere sociaal-economische status dezelfde kansen krijgen als huishoudens met een hogere sociaal-economische status, aangezien de eerstgenoemde huishoudens veel minder hebben geprofiteerd op de woningmarkt de afgelopen tientallen jaren?
De vermogensgroei in de eigen woning is sterk afhankelijk van de huizenprijsontwikkeling en in hoeverre de eigenwoningschuld wordt afgelost. Omdat in Nederland risico’s in hoge mate worden opgevangen door de sociale zekerheid, leidt een ongelijke vermogensverdeling ook niet direct tot ongelijke kansen en uitkomsten.5 De lage rente heeft de betaalbaarheid van koopwoningen de laatste jaren verbeterd. Via de hypotheekregels worden kopers daarbij beschermd tegen onverantwoorde risico’s. De sociale huursector zorgt ervoor dat kwalitatief goede woningen beschikbaar zijn voor mensen met een laag inkomen. Daarnaast wordt gewerkt aan de verdere ontwikkeling van het middenhuursegment voor mensen die niet willen of kunnen kopen en geen toegang hebben tot de sociale huursector.
Het woningmarktbeleid is gericht op een verbeterde werking van de woningmarkt. Door de sterke vraag naar woningen is het aanjagen van de woningbouwproductie een belangrijke prioriteit voor dit kabinet. Onvoldoende aanbod van (grond voor) woningen heeft ook een opwaarts effect op de huizenprijzen waardoor vermogensverschillen kunnen toenemen. Het kabinet zal in overleg met medeoverheden, woningcorporaties en andere stakeholders afspraken maken over het aanjagen van de woningbouwproductie. Zoals aangegeven in het regeerakkoord blijft de kerntaak van corporaties het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen aan mensen met een laag inkomen of aan mensen die om andere redenen moeilijk passende huisvesting kunnen vinden. Op plaatsen waar geen commerciële partij bereid blijkt of in staat is om te investeren in middenhuurwoningen wordt de markttoets vereenvoudigd. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is de vermogensverdeling van veel factoren afhankelijk. Daarom kan geen voorspelling worden gedaan van de effecten van het woningmarktbeleid op de vermogensverdeling.
Bent u van mening dat gebroken moet worden met het neoliberale overheidsbeleid van de afgelopen decennia, wat een averechts effect heeft gehad op het gebied van eigenwoningbezit en het terugdringen van vermogensongelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen decennia is het eigenwoningbezit, mede door het beleid van de overheid, sterk toegenomen. Ongeveer 60% van de huishoudens heeft een eigen woning, ten opzichte van 42% in 1980. Het CPB heeft in 2015 een studie gepubliceerd over de vermogensongelijkheid in de periode 2006–20136. Hierin wordt aangegeven dat de vermogensongelijkheid sterk afhankelijk is van de ontwikkeling van de huizenprijzen. Zo is de vermogensongelijkheid in de periode 2006 tot de crisis in 2009 licht gedaald. Door de daling van de huizenprijzen is de vermogensongelijkheid vanaf 2009 tot 2014 fors opgelopen. Door de stijging van de huizenprijzen de afgelopen jaren daalt de vermogensongelijkheid weer7.
Bent u van mening dat de maatregelen uit het regeerakkoord, zoals een vermindering van de voorraad sociale huurwoningen, het vergroten van de voorraad in de vrije sector en het ontbreken van concrete en grootschalige bouwplannen, de ongelijkheid zullen doen toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat maatschappelijke organisaties zich terug trekken uit onderhandelingen over voedingsmiddelenconvenant |
|
Maarten Hijink |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat FairFood, Hivos, Natuur & Milieu, Oxfam Novib, Save The Children en UNICEF stoppen met onderhandelen over het voedingsmiddelenconvenant?
Ja.
Waarom is bij de opzet van het voedingsmiddelenconvenant en andere convenanten ervoor gekozen om brancheorganisaties te laten ondertekenen in plaats van afzonderlijke bedrijven? Wat zijn de voor- en nadelen van het ondertekenen door brancheorganisaties? Bij welke convenanten waarover wordt onderhandeld wordt ook voor deze aanpak gekozen?
Brancheorganisaties kunnen een convenant tekenen namens de sector of zij kunnen hun leden vragen om individueel te tekenen. De sector bepaalt zelf welke vorm zij kiezen, conform het SER-advies «IMVO-convenanten»1. Voor het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector hebben de brancheorganisaties gekozen het convenant te ondertekenen namens hun leden.
Ondertekening door brancheorganisaties heeft het voordeel dat het convenant alle bij de brancheorganisatie aangesloten bedrijven bereikt, niet alleen welwillende bedrijven. Door de hele sector via de brancheorganisatie te binden aan de afspraken in het convenant ontstaat er een eerlijk speelveld binnen de sector op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het nadeel bij ondertekening door brancheorganisaties kan zijn dat sommige bedrijven zich niet houden aan de afspraken die zijn gemaakt door de gehele sector. Daarom kunnen sectoren ervoor kiezen dat individuele bedrijven zelf een convenant ondertekenen.
Bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector is er ook voor gekozen dat het Verbond van Verzekeraars en Zorgverzekeraars Nederland namens hun leden het convenant zullen ondertekenen, zodra de convenantpartijen overeenkomst hebben bereikt over de afspraken.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een convenant zwaarder wordt zodra bedrijven individueel deelnemen?
Als een brancheorganisatie een convenant ondertekent, neemt zij een grote verantwoordelijkheid op zich om namens al haar leden de afspraken in het convenant na te komen en om de betrokkenheid van haar leden bij de uitvoering van het convenant te waarborgen. De brancheorganisatie zal wel moet bewijzen dat zij de toezeggingen kan waarmaken.
Het is belangrijk dat individuele bedrijven zich commiteren aan de uitvoering van een IMVO-convenant, samen met de convenantpartijen moet worden gemonitord hoe aan deze betrokkenheid vormgegeven wordt.
Afgezien van de afspraken in het convenant blijft het de verantwoordelijkheid van individuele bedrijven om de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de Leidende Principes voor het bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties (UNGPs) na te leven.
Wordt transparantie gewaarborgd bij andere convenanten? Zo ja, hoe vindt dat plaats?
Conform het SER-advies «IMVO-convenanten»2 zijn in ieder convenant afspraken gemaakt over jaarlijkse publieke rapportage over de voortgang van het convenant. De convenantpartijen bepalen gezamenlijk hoe en wanneer er wordt gerapporteerd en om deze reden verschillen de afspraken per convenant.
In het duurzame kleding- en textielconvenant is bijvoorbeeld afgesproken dat alle aangesloten bedrijven hun productielocaties moeten melden. Deze locaties zijn door het secretariaat van het textielconvenant publiek gemaakt. Verder moeten aangesloten textielbedrijven binnen drie jaar hun IMVO-inspanningen publiek maken.
Bij welke convenanten naast deze zijn maatschappelijke organisaties gestopt met onderhandelingen en bij welke hebben zij het convenant niet ondertekend? Kunt u aangeven waarom maatschappelijke organisaties dit hebben gedaan?
Voor het duurzame kleding- en textielconvenant heeft de Schone Kleren Campagne (SKC) geruime tijd mede onderhandeld en een stempel op de inhoud van het convenant gedrukt. Ondanks ultieme inspanningen van beide kanten besloot de SKC in een finaal stadium het convenant niet te ondertekenen, omdat deze organisatie de afspraken met name over leefbaar loon niet concreet genoeg vond. Ook SOMO vond de afspraken niet concreet genoeg en heeft besloten het convenant niet te ondertekenen.
Het steenkoolconvenant (getekend op 17 november 2014) kent een lange voorgeschiedenis (de Dutch Coal Dialogue) en is een voorloper van de IMVO-convenanten. Tot mei 2014 verliepen de gesprekken tussen de energiebedrijven en de ngo’s zeer stroef. Daarom is vanaf mei 2014 alleen onderhandeld over een convenant tussen de energiebedrijven, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken. Ngo’s en vakbonden zijn wel geraadpleegd tijdens het proces van onderhandeling en een jaarlijkse stakeholderbijeenkomst is gegarandeerd. In de uitvoering van het convenant wordt afgestemd en/of samengewerkt met vakbonden (FNV, CNV) en Ngo’s (ActionAid, SOMO, PAX).
Deelt u de mening dat om risico’s in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen tegen te gaan, maatschappelijke organisaties betrokken moeten zijn bij het opstellen van convenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Bij welke convenanten is dit wat u betreft afdoende gebeurd en bij welke niet?
Ja, vakbonden en maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol bij het aanpakken van problemen die bedrijven niet alleen op kunnen lossen en zij kunnen bijdragen aan ambitieuze convenantafspraken. Het SER-advies «IMVO-convenanten» onderschrijft dit. De IMVO-convenanten zijn gebaseerd op de UNGPs. Deze principes schrijven voor dat een betekenisvolle dialoog met stakeholders, zoals maatschappelijke organisaties, onderdeel moet zijn van de due diligence door bedrijven.
Welke deelnemers aan de onderhandelingen over het voedingsmiddelenconvenant onderhandelen nu nog, welke hiervan zijn onderdeel van het maatschappelijk middenveld en vormen zij een goede afspiegeling van betrokkenen in de keten?
De volgende partijen zitten aan tafel bij de besprekingen voor de totstandkoming van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector: Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL), Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), Nederlandse Vereniging voor de Specerijenhandel (NVS), FNV, CNV, ICCO, Global March, IDH, het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tot het maatschappelijk middenveld behoren FNV, CNV, ICCO, IDH, en Global March. Het afhaken van de bovengenoemde maatschappelijke organisaties is een verarming van de bestuurlijke betrokkenheid, maar hoeft samenwerking in de praktijk bij de uitvoering van het convenant niet in de weg te staan.
De partijen werken momenteel aan de afronding van het convenant, daarbij zullen zij ook bekijken of het noodzakelijk is om andere maatschappelijke organisaties te vragen het convenant te ondertekenen of als steunbetuiger mee te werken aan de uitvoering van het convenant.
Kunt u in het licht van dit nieuws aangeven of u de door u ingezette convenantenaanpak geslaagd vindt, mede in het licht van de motie-Smaling/Voordewind?1
De voedingsmiddelensector heeft aangegeven tot een goed ambitieus convenant te willen komen. Daarnaast hebben vijf sectoren een convenant afgesloten, vinden in drie andere sectoren besprekingen plaats voor de totstandkoming van een convenant en bereiden zes sectoren het proces om te komen tot een convenant voor met hun achterban en relevante stakeholders.
Uit de resultaten van de uitvoering van deze convenanten moet blijken of de convenantenaanpak succesvol is. De overheid monitort de voortgang van de afgesloten convenanten derhalve nauwgezet. Zoals aangegeven in het regeerakkoord, zal na twee jaar worden bezien of het noodzakelijk is om dwingende maatregelen te nemen en zo ja, welke maatregelen.
Het bericht dat er met oud-korpschef Welten een uitzonderlijke belastingdeal is gesloten |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeer uitzonderlijke belastingdeal voor oud-korpschef Welten»?1
Ja.
Klopt het dat oud-korpschef Welten over circa € 130.000 geen loon- en inkomstenbelasting hoeft te betalen? Zo ja, wat houdt deze belastingdeal in?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen geen mededelingen doen.
Hoeveel belastinginkomsten loopt de Staat hierdoor mis?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u betrokken geweest bij het maken van deze afspraken of wist u van deze afspraken voordat deze in de media kwamen?
Nee, mijn ambtsvoorganger en ikzelf zijn hier niet bij betrokken geweest.
Bent u bereid het geformuleerde advies openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om ervoor te zorgen dat Welten het belastingvoordeel tot op de laatste cent terugbetaalt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat topgraaier Welten nu ook zijn allerlaatste restje integriteit heeft verloren? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet hierover een uitspraak te doen.
Zijn er nog meer topverdieners, of ze nu wel of niet lid zijn van een linkse partij, die dit soort afspraken met de Belastingdienst hebben gemaakt? Zo ja, kunt u alle namen geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Niet meer geklopt op snelheid!’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Niet meer geklopt op snelheid!»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Chef van de Dienst Infrastructuur in het artikel het volgende stelt: «We gaan steeds meer de digitale kant op. Straks kunnen we op afstand inbreken in de software van een rijdende wagen en de motor uitzetten», terwijl u tijdens de behandeling van de wet Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372) heeft gezegd: «De bevoegdheid om in een geautomatiseerd werk onderzoek te doen, is er alleen voor bepaalde onderzoekshandelingen, zoals het overnemen van gegevens. In de wet staat niet dat je een auto mag stoppen. Daar mag de bevoegdheid niet voor worden gebruikt»?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Het in vraag 2 geduide wetsvoorstel is op dit moment aanhangig in de Eerste Kamer. Het voorstel omschrijft limitatief de onderzoekshandelingen waarvoor de bevoegdheid tot binnendringen in geautomatiseerd werk mag worden ingezet. Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft gemeld is het stoppen van een auto niet als onderzoekshandeling opgenomen. Volgens het wetsvoorstel is het dus niet toegestaan binnen te dringen in het computersysteem van een auto om deze te stoppen. Ik zal dit onder de aandacht brengen van de politie.
Klopt het dat het stoppen van een auto door middel van het inbreken in de software niet mag volgens de genoemde wet? Bent u bereid dit onder de aandacht te brengen van de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat de politie van mening is dat het op afstand stoppen van een auto via het inbreken in de software toegestaan is?
Het desbetreffende citaat betreft niet de mening van de politie. Het organisatieonderdeel van de Landelijke Eenheid dat de uitvoering voorbereidt richt zich op de kaders zoals voorzien in het wetsvoorstel. De behandeling in de Tweede Kamer maakt, indien het wetsvoorstel wordt goedgekeurd en bekrachtigd, deel uit van de wetsgeschiedenis en is daarmee bepalend voor de uitvoering.
Zijn er bij de politie voorbereidingen getroffen om in te kunnen breken in de software van auto’s?
Nee.
Het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Bent u ook zo enorm geschrokken van het bericht dat zorgverzekeraars oogartsen dwingen om uitsluitend goedkope injecties te gebruiken, die bij een deel van de patiënten niet werken en tot gevolg hebben dat zij maatschappelijk blind zullen worden?2
In het verleden heeft het Zorginstituut ranibizumab en bevacizumab (medicijnen die in het door u aangehaalde rapport ondermeer genoemd worden) meerdere keren beoordeeld3 , 4. De conclusie van het Zorginstituut was toen dat er geen therapeutische meerwaarde van het ene medicijn ten opzichte van het andere medicijn was. Ook was er toen geen wetenschappelijke bewijs dat als de patiënt faalt op het ene medicijn, de patiënt wel baat heeft bij het andere medicijn.
Het Zorginstituut heeft in het advies in 2012 aangegeven dat zij met de beroepsgroep hierover afspraken zal maken om inzicht te krijgen in de therapeutische waarde van ranibizumab als tweedelijnsbehandeling.Het Zorginstituut heeft hiervoor het initiatief bij de fabrikanten gelegd.
Navraag bij het Zorginstituut heeft aan het licht gebracht dat geen enkele fabrikant van alternatieven voor bevacizumab aan het Zorginstituut studies ter beschikking heeft gesteld die onderbouwen dat producten als aflibercept en ranibuzimab wel werken bij patiënten die niet reageren op bevacizumab.
Als er nieuwe goed onderbouwde wetenschappelijke studies zijn die een nieuw licht op de beoordelingen van het Zorginstituut kunnen werpen, dan lijkt mij de meest geëigende weg dat de fabrikanten van de betrokken medicijnen een dossier bij het Zorginstituut indienen. Dan kan het Zorginstituut op basis van dit dossier een oordeel vellen.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars bij onderhandelingen met ziekenhuizen en zorginstellingen eigenstandig kunnen afdwingen slechts 10% van de oogbehandelingen met dure injecties te vergoeden, terwijl de dure ooginjecties in het basispakket zitten en oogartsen volgens richtlijnen verplicht zijn deze voor te schrijven?3
De drie dure injecties zitten in het pakket. Onderzoek heeft aangetoond dat deze middelen min of meer gelijkwaardig zijn, zoals ondermeer ook in het eerder genoemde rapport van het Zorginstituut beschreven staat. Er is echter een fors prijsverschil tussen de middelen. Ik vind het daarom heel goed dat zorgverzekeraars gebruik maken van deze kennis, en dus afspraken maken met ziekenhuizen over de inzet van het meest doelmatige middel.
Als een patiënt met een goedkoop middel uitkomt in de behandeling, is het ondoelmatig als de patiënt met een even goed, maar duurder middel wordt behandeld.
Dat patiënten niet allemaal reageren op het goedkoopste middel, is bekend. Dat is precies de reden waarom er door zorgverzekeraars voor gekozen is om niet alleen het goedkoopste middel in te kopen, maar juist nog ruimte over te laten voor de inzet van het duurdere middel als daar in de behandeling behoefte aan is. Dit is niet hard wetenschappelijk onderbouwd, maar de praktijk leert dat het goed is voor patiënten en behandelaren om deze ruimte te hebben.
Erkent u dat zorgverzekeraars hier hun zorgplicht ontduiken? Wat gaat u hieraan doen?
Op basis van de informatie die ik nu heb, kan ik niet stellen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht ontduiken. De vraag is nu aan de orde of er wetenschappelijk bewijs is die aangeeft dat een patiënt die geen baat heeft bij behandeling met bevacizumab, wel baat heeft bij behandeling met de andere medicijnen.
Zoals ik hierboven aangegeven heb, zouden de fabrikant(en) dit in de vorm van een dossier bij het Zorginstituut moeten aanleveren. Pas als deze vraag beantwoord is, komt men aan de vraag toe over de zorgplicht.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de alarmerende signalen dat zorgverzekeraars tijdens de onderhandelingen met instellingen percentages afdwingen over het aantal dure ooginjecties dat mag worden gebruikt?
Zie het antwoord op vraag vier.
Bent u zich bewust van de maatschappelijke kosten van slechtziend- en blindheid door de dreigende onderhandeling van duizenden patiënten? Acht u dit wenselijk?
Zowel voor de individuele patiënt als voor de maatschappij is slechtziend- en blindheid onwenselijk.
De vraag is echter, gezien ook de rapporten die het Zorginstituut eerder over deze middelen heeft uitgebracht, of het therapeutisch zinvol is om een patiënt te behandelen met aflibercept en ranibuzimab als de patiënt niet reageert op bevacizumab.
Wat gaat u doen om te garanderen dat zorgverzekeraars niet langer het verantwoorde gebruik van de meer kostbare ooginjecties kunnen beperken?
Als de fabrikanten in de vorm van een dossier nieuwe bewijslast overleggen, waardoor het Zorginstituut tot een ander oordeel komt dan een aantal jaren geleden, dan zullen zorgverzekeraars rekening houden met dit oordeel.
Het bericht ‘Sint-Maarten wijst voorwaarden hulp af’ |
|
André Bosman (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Sint-Maarten wijst voorwaarden hulp af»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Sint-Maarten niet akkoord gaat met de voorwaarden die u hebt gesteld aan terbeschikkingstelling van financiële middelen voor de wederopbouw na orkaan Irma?
Op 2 november jl. heeft een meerderheid van het parlement van Sint Maarten een motie aangenomen waarmee akkoord wordt gegaan met de Nederlandse voorwaarden voor het wederopbouwfonds, te weten de oprichting van een integriteitskamer en het versterken van het grenstoezicht. Dat is positief nieuws. Door de politieke crisis die op het eiland is ontstaan, is er echter nog veel onduidelijk.
Welke maatregelen neemt u om rechtmatige, doeltreffende en doelmatige besteding van financiële middelen voor de wederopbouw van Sint-Maarten te borgen?
Vanzelfsprekend moeten de projecten die met een Nederlandse bijdrage worden gefinancierd, voldoen aan voorwaarden die zien op een rechtmatige, doeltreffende en doelmatige besteding. De gestelde randvoorwaarden zien op een integere benutting van de financiële middelen voor de wederopbouw. Overige waarborgen worden nader uitgewerkt.
Wat is uw antwoord op het pleidooi van Sarah Wescott-Williams (bij brief van 14 oktober 2017 aan de Rijksministerraad, op persoonlijke titel) om de financiële steun los te koppelen van voorwaarden die niet direct te maken hebben met de transparantie, effectieve en efficiënte aanwending en besteding van de steun voor de wederopbouw vanuit Nederland?
De gestelde randvoorwaarden hebben als doel een integere benutting van de financiële middelen voor wederopbouw te borgen en om goed functionerend, ordentelijk en ongecompromitteerd grenstoezicht te garanderen. Daarmee zijn ze direct gerelateerd aan een transparante, effectieve en efficiënte besteding van de Nederlandse bijdrage aan wederopbouw.
De vastlegging van afspraken tussen het ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank (DNB) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat ik bij de regeling van werkzaamheden van 28 september 2017 de volgende vraag heb gesteld: «Op één punt zou ik graag opheldering willen hebben van de huidige Minister. Er bestaan geen gespreksverslagen van wat hij heeft afgesproken met de directeur van De Nederlandsche Bank. Juist voor een volgende Minister zou het heel fijn zijn als de afspraken die gemaakt zijn voor beiden helder zijn. Helder is wat anders dan openbaar. Ik snap dat juist die gespreksverslagen vertrouwelijk zijn. Maar ik zou van de huidige Minister een brief willen hebben waarin hij toezegt dat in het overdrachtsdossier de afspraken die de afgelopen maanden en jaren met de president van De Nederlandsche Bank gemaakt zijn, op papier staan en dat beiden het daarover eens zijn. Zo voorkomen we dat er straks iets in bankenland gebeurt en we achteraf allerlei verschillende variaties krijgen.»?
Ja.
Herinnert u zich dat ik een aantal keren gerappeleerd heb op deze brief en dat u pas vandaag kwam zonder een helder antwoord op deze kernvraag?
In mijn brief van 25 oktober 2017 (Kamerstuk 32 013, nr. 148) heb ik bovenstaande vraag van dhr. Omtzigt beantwoord.
Herinnert u zich dat de Algemene Rekenkamer op 27 september 2017 schreef: «De Minister van Financiën heeft ook binnen het SSM-systeem een rol bij het uitoefenen van toezicht op DNB. De Minister heeft verschillende mogelijkheden om actief toezicht uit te voeren. In de periode 2011–2016 heeft de Minister het toezicht op DNB beperkt en weinig proactief ingevuld. Op het ministerie zijn geen plannen waarin vastligt hoe het toezicht jaarlijks wordt uitgevoerd. De documenten waarin een beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toezichttaak van DNB te verwachten zouden zijn, zoals de vijfjaarlijkse zbo-evaluatie en de bijlage bij het departementaal jaarverslag, geven hierin beperkt inzicht. Ad-hoc gesprekken en reguliere contacten op hoog ambtelijk en bestuurlijk niveau van het Ministerie van Financiën met DNB worden doorgaans niet schriftelijk vastgelegd. Dit maakt de inhoud ervan oncontroleerbaar en kan tot risico’s voor de continuïteit van besluitvorming leiden.»?
Ja.
Ziet u dat de Algemene Rekenkamer daarmee zegt dat de afspraken onvoldoende duidelijk en soms niet op papier gezet zijn?
Ik deel de mening van de Algemene Rekenkamer dat verslaglegging kan bijdragen aan reconstrueerbaarheid en continuïteit van besluitvorming. Ook kan dit bijdragen aan de verantwoording achteraf in bijvoorbeeld de rapportage «toezicht op toezicht». In mijn bestuurlijke reactie op het rapport Toezicht op banken in Nederland; Uitvoering prudentieel toezicht op middelgrote en kleine banken door DNB van 11 september 2017 heb ik aangegeven dat de interne verslaglegging van contacten tussen het ministerie en het zelfstandig bestuursorgaan DNB dan ook zal worden verbeterd.
Dat de verslaglegging van contacten tussen Financiën en DNB voor verbetering vatbaar is, betekent echter niet dat afspraken tussen Financiën en DNB in het verleden niet zijn vastgelegd. In mijn brief van 25 oktober heb ik toegelicht dat de overleggen die de Minister van Financiën voert met de president dan wel met de voorzitter Toezicht van DNB (en de bestuursvoorzitter van de Autoriteit Financiële Markten), bedoeld zijn om elkaar te informeren over relevante ontwikkelingen. Deze overleggen zijn in beginsel niet besluitvormend van aard. Indien in voorkomende gevallen bij deze overleggen nadere afspraken worden gemaakt, dan werden en worden deze afspraken op schrift gesteld en bevestigd, bijvoorbeeld in de vorm van een briefwisseling tussen DNB en het ministerie. Deze afspraken maken daarmee onderdeel uit van het archief van Financiën en van de overdracht.
Hierbij wil ik volledigheidshalve de positie van DNB als onafhankelijke toezichthouder benadrukken. DNB is als zelfstandig bestuursorgaan niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister van Financiën, en onafhankelijk in de uitoefening van haar toezicht. Dit betekent dat DNB zelfstandig en onafhankelijk oordeelt over individuele gevallen. De Algemene Rekenkamer concludeert in het hierboven genoemde rapport o.a. dat het toezicht van DNB op middelgrote en kleine banken in opzet goed is gestructureerd en dat dit toezicht intensief en streng is. Deze conclusie onderschrijf ik volledig, mede op grond van de informatie die DNB in de afgelopen jaren op verschillende niveaus met het Ministerie van Financiën heeft gedeeld binnen de bestaande overlegstructuur.
Kunt u bevestigen dat de afspraken die de afgelopen jaren op bestuurlijk en hoog ambtelijk niveau gemaakt zijn op belangrijke dossiers, zoals toezicht op banken in Nederland en toezicht op banken in Italië en de eurozone, alsnog vastgelegd en geaccordeerd zijn door beide partijen (DNB en Financiën), zodat er geen risico is voor de continuïteit van besluitvorming en bij mogelijke toekomstige crisissituaties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen vandaag nog beantwoorden?
U ontvangt de beantwoording van bovenstaande vragen op 26 oktober 2017.
Een droneverbod vanwege privacy |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Molenaars Kinderdijk willen droneverbod vanwege privacy»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van privacy-gerelateerde klachten over en schendingen door hobbydrones in Nederland? Zo nee, kunt u hier op korte termijn een studie naar laten doen?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de afgelopen twee jaar niet of nauwelijks signalen ontvangen over het gebruik van drones. Bij de politie worden alle overtredingen of meldingen met betrekking tot drones verwerkt in het bedrijfsprocessensysteem BVH. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen overtredingen die gerelateerd zijn aan privacy en andere overtredingen, zoals gevaar voor de luchtvaart. Een overzicht van deze meldingen en overtredingen laat het volgende beeld zien:
jan–dec 2016
52
5
37
101
jan–jun 2017
35
4
13
54
Hoe beoordeelt u de proliferatie van anonieme hobbydrones met camera's? Hoe beoordeelt u de miniaturisering van hobbydrones en de ontwikkeling van hobbydrones die niet als drone herkenbaar zijn, maar bijvoorbeeld op vogels of insecten lijken?
De productie en verkoop van hobbydrones met camera’s zie ik niet als bezwaarlijk, wel het eventuele gebruik daarvan op een wijze die de privacy schendt. Dit geldt ook voor geminiaturiseerde drones of voor drones die op bijvoorbeeld vogels of insecten lijken. Het gebruik van dergelijke drones kan nuttig zijn bij het maken van bijvoorbeeld een natuurfilm. Daarbij hoeft de privacy van mensen niet in het geding te zijn. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Met welke fysieke middelen kunnen vluchten van hobbydrones, die de privacy van burgers schenden, worden bestreden? Hoe werkt dit als de bestuurder van de drone niet geïdentificeerd kan worden?
Aan het tegengaan van het gebruik van drones waarmee de privacy wordt geschonden, kan worden bijgedragen door deze uit te rusten met een identificatiechip of -unit en een drone-volgsysteem te ontwikkelen. De Europese Commissie is voornemens om de identificatie van drones te realiseren door middel van het opleggen van producteisen aan de industrie. Ook overweegt de Commissie om een drone-volgsysteem te laten ontwikkelen.2 Daarnaast zou ook een zogenoemd geofencingsysteem kunnen bijdragen aan het voorkomen van privacyschendingen door drones. Op dit moment wordt in Europees verband regelgeving voorbereid die producenten van drones door middel van producteisen verplicht om een geofencingsysteem op drones te installeren.3 Weliswaar heeft deze verplichting vooral tot doel om de luchtvaartveiligheid te vergroten, maar op termijn zou geofencing ook kunnen worden ontwikkeld tot een techniek om vliegen boven de bebouwde kom of gebieden waarbinnen zich grote mensenmenigten bevinden, te beperken. In dat geval zou ook de bescherming van de privacy daarmee gediend zijn. Een dergelijk systeem kan ook functioneren zonder identificatie van de bestuurder van de drone.
Met welke juridische middelen kunnen vluchten van hobbydrones, die de privacy van burgers schenden, worden bestreden? Hoe werkt dit als de bestuurder van de drone niet geïdentificeerd kan worden?
Tegen het gebruik van drones dat de privacy schendt, kunnen verschillende juridische middelen worden ingezet. Als bij dat gebruik sprake is van heimelijk filmen, kan dit strafbaar zijn op grond van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht. In dat geval kan men aangifte doen bij de politie. Verder stelt de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voorwaarden aan het verwerken van persoonsgegevens en daarmee ook aan het verwerken daarvan met behulp van drones. Bij een overtreding van deze wet kan een belanghebbende op grond van artikel 60 Wbp aan de Autoriteit Persoonsgegevens verzoeken een onderzoek daarnaar in te stellen. Op 25 mei a.s. wordt de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zal vanaf die datum een betrokkene op grond van artikel 77 AVG een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens kunnen indienen, als hij van mening is dat de verwerking van persoonsgegevens met behulp van een drone inbreuk op deze verordening maakt. De bepalingen uit de Luchtvaartregelgeving, die het vliegen met drones boven mensenmenigten en aaneengesloten bebouwing verbieden, zijn weliswaar opgesteld met het oog op de luchtvaartveiligheid, maar dragen indirect ook bij aan de bescherming van de privacy.4 Bij een overtreding van deze bepalingen kan de politie optreden. Een burger die meent dat het gebruik van drones zijn privacy schendt, kan – tot slot – dit aanmerken als een onrechtmatige daad en de bestuurder van de drone dagen voor de civiele rechter. In dat verband valt te wijzen op een recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin het gebruik van een drone wegens schending van de privacy onrechtmatig werd geacht. Daarbij werd overwogen dat het (mogelijk) filmen ook een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan opleveren, zolang het vliegen een privédomein betreft waar de bewoner in normale omstandigheden, zonder gebruik van de drone, geen toegang van of zicht door derden hoeft te verwachten.5 In al deze gevallen is het uiteraard noodzakelijk dat de bestuurder van de drone wordt geïdentificeerd om de genoemde juridische middelen tegen hem te kunnen inzetten.
Wordt de bestaande regelgeving effectief gehandhaafd? Kunt u cijfers geven?
De politie acteert op meldingen die betrekking hebben op het gebruik van drones. Onderzoek naar gebruik van een drone is altijd gebaseerd op het vinden van de bestuurder van de drone. Uit onderzoek ter plaatse kan eventueel na verhoor van de bestuurder een drone in beslag worden genomen ten behoeve van onder meer de bewijslast door bijvoorbeeld informatie uit de software van de drone en afstandsbediening te verkrijgen of foto’s en filmmateriaal veilig te stellen. Naar gelang de overtreding kan de bestuurder worden aangehouden of proces verbaal worden opgemaakt. De Afdeling Luchtvaart van de Landelijke Eenheid, team Luchtvaarttoezicht (LVT) kan in dit proces ondersteuning geven. In de regel worden alle overtredingen bij beroepsmatige vluchten gemeld bij de Landelijke officier van Justitie te Haarlem. Voor cijfers verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Mede gezien de inzet in het nieuwe regeerakkoord om de privacy van burgers onderling (de horizontale privacy) beter te beschermen, welke maatregelen kunnen hiertoe op het gebied van hobbydrones en privacy al op de korte termijn worden genomen?
De regelgeving over bescherming van persoonsgegevens is ook van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens die met camera’s op drones worden vastgelegd. Ik ben vooralsnog van oordeel dat deze regelgeving op zich afdoende is.6 Omdat zij naar haar aard tamelijk abstract is en vooral criteria bevat aan de hand waarvan in een concrete situatie een nadere afweging dient plaats te vinden, heeft het vorige kabinet een handleiding drones en privacy opgesteld. Deze handleiding zal in de eerste helft van 2018 worden geactualiseerd en aangepast aan de AVG. Verder communiceert de rijksoverheid over de regels voor het vliegen met drones op www.rijksoverheid.nl/drones. In dat kader wordt onder meer aandacht geschonken aan de privacyaspecten van recreatief gebruik van drones.
Het mogelijke baanverlies bij Tata |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad «Directie Tata Steel bezorgd om fusie»?1
Ja.
Deelt u de ernstige zorgen van de directie en de bonden over de banen en de zelfstandigheid van het voormalige Hoogovens? Zo ja, hoe kijkt u terug op uw oorspronkelijke juichtweet over de mogelijke fusie van Tata Steel met ThyssenKrupp gegeven het mogelijke baanverlies?2 Zo nee, waarom deelt u deze zorgen niet?
Vanwege de structurele overcapaciteit van de staalindustrie op mondiale schaal, vindt binnen de staalindustrie een consolidatieslag plaats. In dat kader vonden er reeds enige tijd gesprekken plaats tussen Tata Group en Thyssenkrupp waarbij ook de positie van Tata Steel Nederland in het geding was.
Om ervoor te zorgen dat deze belangrijke werkgever en industrie voor Nederland behouden blijft ondersteunde het vorige kabinet de inspanningen van Tata Steel Nederland om bij een eventuele fusie of joint venture een sterke positie voor IJmuiden te bedingen. Daarbij is een bidbook overhandigd dat de NFIA opstelde waarin voordelen zijn verwoord van vestiging van het hoofdkantoor in Nederland. De beslissing het hoofdkantoor van de joint venture in de regio Amsterdam te vestigen en de Research & Development-activiteiten in IJmuiden te behouden was belangrijk en positief nieuws voor Nederland en een bevestiging van de kwaliteit van ons vestigingsklimaat.
Het nieuwe bedrijf dat uit de joint venture ontstaat, moet de mondiale concurrentie beter aankunnen met een innovatieve, kwalitatief hoogwaardige, efficiënte en duurzame productie van staal.
De verdere stappen in de vorming van de joint venture worden de komende maanden gezet. Het is daarbij zaak goed de belangen van de Nederlandse vestiging te benadrukken. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat houdt daarbij nauw contact met de directie van Tata Steel Nederland en ik zal waar nodig de Nederlandse belangen onder de aandacht brengen van de directie van Tata Group.
Wat is uw inschatting van de werkgelegenheidseffecten van deze fusie?
In recente berichtgeving in de media op basis van uitlatingen door de ondernemingsraad van Tata Steel Nederland wordt aangegeven dat door de samenvoeging mogelijk meer banen verdwijnen dan de circa 4.000 banen die eerder werden genoemd, waarbij de aantallen gelijk verdeeld zouden worden over Thyssenkrupp en Tata Steel Europe (Nederland en het VK). Na de aankondiging van de vorming van een joint venture is dit proces in een volgende fase beland.
In deze fase moeten veel vragen en onduidelijkheden worden opgehelderd en beslissingen worden genomen. De gevolgen die dit precies kan hebben voor de Nederlandse werkgelegenheid zullen de komende tijd duidelijk worden. Ik kan op basis van de nu beschikbare informatie geen verdere inschattingen doen.
Van belang in dit verband is het werkgelegenheidspact dat vakbonden en de directie van Tata Steel Nederland hebben afgesloten, en dat nog loopt tot 2021. De directie van Tata Steel Nederland heeft zich daarin verplicht zich maximaal in te spannen om gedwongen ontslagen te voorkomen.
Deelt u de mening dat de zelfstandigheid en banen bij Tata Steel essentieel zijn bij het beoordelen van de wenselijkheid van deze fusie?
De komende maanden onderhandelen Tata Group en Thyssenkrupp over de nadere uitwerking van de joint venture. Daarbij is het voor de werkgelegenheid op de langere termijn en voor de positionering binnen het nieuwe bedrijf van belang om voldoende investeringsmogelijkheden te behouden voor de vestiging in Nederland.
Deelt u de mening dat deze fusie niet door moet gaan als deze gepaard gaat met gedwongen ontslagen? Wat gaat u doen om betrokken werknemers meer zekerheid te geven over hun toekomst? Wat voor instrumenten heeft de overheid om de continuïteit van het Nederlandse bedrijf en de werkgelegenheid te beschermen? Bent u bereid om actief de belangen van Tata Steel te behartigen en zo nodig alles te doen om een fusie te blokkeren?
Tata Steel Nederland is van groot belang voor de Nederlandse industrie en de economie van de regio IJmond in het bijzonder. Tata Steel Nederland heeft bij de eerste aankondiging van de voorgenomen joint venture – waarbij werd aangekondigd dat in totaal 4.000 banen bij Thyssenkrupp en Tata Steel zouden verdwijnen – aangegeven dat er naar verwachting geen sprake zal zijn van gedwongen ontslagen en dat een verlies van werkgelegenheid grotendeels opgevangen kan worden door natuurlijk verloop. Dit past ook bij de afspraken in het werkgelegenheidspact dat loopt tot 2021 en waarin de directie van Tata Steel Nederland zich verplicht zich maximaal in te spannen om gedwongen ontslagen te voorkomen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord onder vraag 2 zal het kabinet zeer nauw de ontwikkelingen volgen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat houdt daarbij intensief contact met de directie van Tata Steel Nederland. De fusie verbieden is niet aan de orde, maar ik zal waar nodig de Nederlandse belangen onder de aandacht brengen van de directie van Tata Group.
Het bericht dat de door leraren (LerarenAdviesRaad) voorgedragen kandidaat-voorzitter voor de Onderwijscoöperatie is afgewezen door het bestuur van de Onderwijscoöperatie |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de door leraren – middels de LerarenAdviesRaad (LAR) – unaniem voorgedragen kandidaat-voorzitter voor de Onderwijscoöperatie (OC) is afgewezen door het bestuur van de OC? Zo ja, bent u bereid de OC om opheldering te vragen over de gronden waarop deze kandidaat-voorzitter is afgewezen en deze met de Kamer te delen? Welke specifieke onoverbrugbare verschillen waren er volgens het bestuur van de OC? Zo nee, in welke fase van het proces tot het kiezen van een nieuwe voorzitter bevindt de OC zich op dit moment en in hoeverre heeft de LAR daarin een bepalende stem?1 2
De uitkomst van deze benoemingsprocedure heeft het nodige losgemaakt onder leraren. Het gaat hier echter om een benoemingsprocedure van een eigenstandige organisatie. Wij vinden het niet gepast om te vragen naar de beweegredenen om een specifieke kandidaat wel of niet te benoemen. De Onderwijscoöperatie gaat over de eigen afweging.
Het artikel ‘Kind gestoken’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Kind gestoken»?1
Ja.
Klopt het dat de in het artikel genoemde imam, die in Engeland is veroordeeld voor kindermishandeling, in Nederland actief is als voorganger bij de Shane Moestafa Moskee in Rotterdam? Zo ja, bent u dan bereid deze imam zijn Nederlandse nationaliteit af te pakken, hem het land uit te zetten, er voor te zorgen dat hij Nederland nooit meer in komt en de Shane Moestafa Moskee te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik doe geen uitspraken over individuele zaken.
In algemene zin kan ik u mededelen dat de Rijkswet op het Nederlanderschap geen bepaling bevat op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens commune criminele feiten mogelijk is. Invoering van een dergelijke bepaling wordt evenmin overwogen. Het Europees Nationaliteitsverdrag (Trb. 1998, 10), waartoe ook Nederland is toegetreden, staat het invoeren van een dergelijke bepaling niet toe.
Hoeveel voor een misdrijf (in Nederland of het buitenland) veroordeelde islamitische voorgangers zijn er in Nederland actief?
Over dergelijke gegevens beschik ik niet.
Bent u bereid, in het geval er meer veroordeelde imams zijn, hen op dezelfde manier aan te pakken als voorgesteld in vraag 2? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid alle moskeeën te sluiten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaat vrijheid van godsdienst. Het oprichten en in stand houden van een moskee valt in beginsel onder de godsdienstvrijheid. Dit is een belangrijk grondrecht in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Van het sluiten van alle moskeeën in Nederland kan dus geen sprake zijn.
De benoeming van de Zimbabwaanse president Robert Mugabe door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tot ‘goodwill ambassador’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Mugabe door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) benoemd is tot «goodwill ambassador»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Mugabe als ambassadeur voor de WHO in Afrika zijn bekendheid zal inzetten om bepaalde onderwerpen, zoals ziektes, onder de aandacht te brengen?
De Directeur-Generaal (DG) van de WHO heeft tijdens een conferentie over Noncommunicable Diseases (NCDs) op 18-20 oktober 2017 in Uruguay enkel aangekondigd dat «president Mugabe van Zimbabwe bereid is om te dienen als Goodwill Ambassador voor NCDs voor Afrika, om zijn gelijken in deze regio te beïnvloeden om prioriteit te geven aan NCDs».
Vanwege de ophef die volgde, schreef de Directeur-Generaal een kort bericht op de website van de WHO op zondag 22 oktober 2017. Hierin stond dat hij de benoeming heeft ingetrokken. http://www.who.int/mediacentre/news/statements/2017/goodwill-ambassador-rescinded/en/.
De WHO heeft verder niet gecommuniceerd over de benoeming en het mandaat voor deze functie.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De benoeming van president Mugabe stuitte meteen op veel kritiek, ook van de Nederlandse regering. Nederland heeft meteen actie ondernomen toen deze aankondiging bekend werd en haar grote ongenoegen hierover geuit bij de WHO. Het is goed dat de DG WHO Tedros dit besluit kort daarna heeft ingetrokken.
Kunt u aangeven welke redenen aan deze keuze ten grondslag liggen?
Nee, de WHO heeft hier geen nadere informatie over verstrekt.
Kunt u aangeven wat deze functie precies inhoudt en wat de formele status ervan is?
De aanstelling en het mandaat voor dit ambassadeurschap zijn nooit formeel bekendgemaakt door de WHO.
Deelt u de mening dat deze benoeming de geloofwaardigheid van de WHO negatief beïnvloedt, gezien de reputatie van Mugabe op het gebied van mensenrechten en de verwaarloosde gezondheidszorg in zijn land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het zou volstrekt ongeloofwaardig zijn geweest om Mugabe te benoemen als goodwill ambassadeur van de WHO, gezien de slechte staat van mensenrechten in het algemeen en de zorg in het bijzonder in zijn land. Daarnaast heeft de EU heeft sancties ingesteld tegen Mugabe. Deze benoeming zou ook negatief zijn geweest voor de reputatie van de VN als geheel, aangezien de WHO daar onderdeel van uitmaakt. Nederland heeft daarom samen met andere landen bij de WHO bepleit de benoeming ongedaan te maken. Dat is ook gebeurd.
Kunt u aangeven of Nederland deze onbegrijpelijke benoeming aan de kaak gaat stellen en bent u voornemens maatregelen te treffen tegen dit besluit? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft deze benoeming meteen aan de kaak gesteld bij de WHO. Het is goed dat dit besluit is ingetrokken. Op dit moment is er geen noodzaak om verdere maatregelen te treffen. Nederland zal de ontwikkelingen bij de WHO nauwgezet blijven volgen en nader in gesprek gaan met de WHO om mogelijke herhaling tijdig te voorkomen.
Het bericht dat Robert Mugabe benoemd is tot goodwill-ambassadeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) |
|
Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbijstering over benoeming van Mugabe als VN ambassadeur»?1
Ja.
Kunt u aangeven op grond van welke competenties en/of kwaliteiten Robert Mugabe deze positie van goodwill-ambassadeur heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De Directeur-Generaal (DG) van de WHO heeft tijdens een conferentie over Noncommunicable Diseases (NCDs) op 18-20 oktober 2017 in Uruguay enkel aangekondigd dat «president Mugabe van Zimbabwe bereid is om te dienen als Goodwill Ambassador voor NCDs voor Afrika, om zijn gelijken in deze regio te beïnvloeden om prioriteit te geven aan NCDs en weidde niet uit.
Vanwege de ophef die volgde, schreef de Directeur-Generaal een kort bericht op de website van de WHO op zondag 22 oktober 2017. Hierin stond dat hij de benoeming heeft ingetrokken. http://www.who.int/mediacentre/news/statements/2017/goodwill-ambassador-rescinded/en/.
De WHO heeft verder niet gecommuniceerd over de benoeming en het mandaat voor deze functie. Er zijn ook geen uitspraken gedaan over de competenties en/of kwaliteiten benodigd voor deze functie of van de kandidaat.
Bent u bekend met de staat van de gezondheidszorg in Zimbabwe en de algeheel deplorabele staat waarin het land zich bevindt, na bijna 40 jaar schrikbewind van Robert Mugabe?
Ja.
Vindt u het terecht dat Mugabe tot goodwill-ambassadeur is benoemd? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dat besluit zo snel mogelijk ongedaan te laten maken?
Het zou volstrekt ongeloofwaardig zijn geweest als Mugabe zou optreden als goodwill ambassadeur van de WHO, gezien de slechte staat van mensenrechten in het algemeen en de zorg in het bijzonder in zijn land. Daarnaast heeft de EU sancties ingesteld tegen Mugabe. Deze benoeming zou ook negatief zijn geweest voor de reputatie van de VN als geheel, aangezien de WHO daar onderdeel van uitmaakt. Nederland heeft daarom samen met andere landen meteen actie ondernomen en bij de WHO bepleit de benoeming ongedaan te maken. Dat is ook gebeurd.
Bent u bereid de financiële steun aan de WHO, inclusief partnerprogramma’s, per direct op te schorten totdat de benoeming ongedaan is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat dit besluit is ingetrokken. Daarom is er geen noodzaak om verdere maatregelen te treffen. Nederland zal de ontwikkelingen bij de WHO nauwgezet blijven volgen en nader in gesprek gaan met de WHO om mogelijke herhaling tijdig te voorkomen.
Indien de benoeming van Mugabe tot goodwill-ambassadeur niet voor 1 december 2017 ongedaan gemaakt is, bent u dan bereid om Nederland terug te trekken uit de WHO? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De belastingvlucht van brillenketens |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belastingvlucht van brillenverkopers»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de grote brillenketens in Nederland via constructies in het buitenland de afdracht van winstbelasting fors weten te drukken?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen geen mededelingen doen. Ik onthoud mij daarom ook van commentaar of al dan niet sprake is van agressieve belastingplanning.
Kwalificeert deze wijze van werken zich volgens u als agressieve belastingplanning? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat uw goede en open relatie met Specsavers, aangezien het bedrijf sinds 2010 gemiddeld slechts 0,8% van de omzet aan winstbelasting heeft hoeven afdragen en zelf stelt: «Specsavers werkt nauw samen met de Belastingdienst, we hebben een goede en open werkrelatie met hen.»?
Zoals ook eerder door mijn ambtsvoorganger is aangegeven – onder andere in het dertigledendebat van 5 juli 20172 en in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Lee3 – kan het kabinet gelet op artikel 67 AWR niet bevestigen of ontkennen of een APA (Advance Pricing Agreement) is afgegeven aan een individuele belastingplichtige. Ook kan ik niet in gaan op de specifieke toezichtmethodiek en werkrelatie met betrekking tot een individuele belastingplichtige en welke APA’s en ATR’s zijn beoordeeld door de onderzoekscommissie.
In zijn algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst hecht aan een professionele en open werkrelatie met belastingplichtigen omdat dit de doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht ten goede komt. De uitgangspunten bij het toezicht van de Belastingdienst zijn neergelegd in de Handhavingstrategie van de Belastingdienst.4 Voor het toezicht binnen het segment Grote Ondernemingen is bovendien een extra leidraad opgesteld.5 Daarbij wordt ook ingegaan op horizontaal toezicht en de rol van vooroverleg binnen het toezicht.
Nu Specsavers zelf aangeeft een goede en open werkrelatie met de Belastingdienst te hebben, staat niets u toch in de weg over die relatie te spreken en toe te geven dat er een Advance Price Agreement met Specsavers is overeengekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is deze ruling beoordeelt door de onderzoekscommissie die u zelf heeft ingesteld? Zo ja, hoe luidde dat oordeel? Zo nee, kunt u bevorderen dat het aan de Kamer wordt voorgelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien het hoofdkantoor van Specsavers op Guernsey is gevestigd, is het juist te veronderstellen dat – indachtig het voornemen uit het regeerakkoord – Nederland in de toekomst een bronheffing zal leggen op rente- en royaltystromen richting dat eiland? Of is het geen automatisme dat een (ei)land als Guernsey, dat op de zwarte lijst van belastingparadijzen van de Europese Commissie staat, ook op de zwarte lijst komt te staan die Nederland gaat hanteren?
De in het regeerakkoord voorgestelde bronheffingen op dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar zogenoemde low tax jurisdictions zullen in de komende periode worden uitgewerkt. Vervolgens worden de uitgewerkte voorstellen aan uw Kamer voorgelegd.6
Momenteel wordt in de EU door de lidstaten nog gewerkt aan een lijst van niet-coöperatieve jurisdicties. Deze lijst is nog niet vastgesteld. De ministers van Financiën van de lidstaten hebben afgesproken dat de EU-lijst van de lidstaten op 5 december a.s. moet worden vastgesteld. Op het moment dat de lidstaten hierover een akkoord bereikt hebben, geldt deze lijst ook automatisch voor Nederland. Over de eventuele tegenmaatregelen die lidstaten moeten treffen tegen landen op deze lijst, zal ook nog moeten worden besloten.
Klopt het dat de concurrent van Specsavers, Hans Anders, ook heel weinig winstbelasting afdraagt: was 0,6% van de omzet en na ingreep van de fiscus 1,2%? Bent u met dit bedrijf dermate in conflict dat het geschil voor de rechter is gebracht? Bent u bereid, zodra er een uitspraak is, de Kamer te informeren over de uitkomst daarvan?
Gerechtelijke uitspraken worden geanonimiseerd gepubliceerd op https://www.rechtspraak.nl/ en zijn daarmee ook voor uw Kamer vrij toegankelijk. Ik kan gelet op artikel 67 AWR niet ingaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Wel merk ik meer in het algemeen op dat er geen conclusies zijn te trekken uit enkel de verhouding tussen betaalde winstbelasting en omzet. De grondslag voor de vennootschapsbelasting is de (fiscale) winst en niet de (commerciële) omzet.
Wat is uw oordeel over het feit dat de fiscale mogelijkheden voor grote ketens kennelijk zo omvangrijk zijn dat kleine zelfstandige brillenverkopers hier niet tegenop kunnen concurreren?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf voor zowel grensoverschrijdende als nationale situaties, alsmede voor zowel grote als kleine bedrijven en voor particulieren. Het verkrijgen van zekerheid vooraf is daarnaast niet voorbehouden aan bepaalde bedrijfssectoren: iedere belastingplichtige kan zekerheid vooraf krijgen.
De procedure en voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf staat beschreven in het Besluit fiscaal bestuursrecht en is voor iedereen gelijk.7 Met betrekking tot een specifiek aantal categorieën is een bindend advies van het APA-/ATR-team vereist voor het geven van zekerheid vooraf.8 Zekerheid vooraf wordt gegeven binnen de kaders van wet-, regelgeving, beleid en jurisprudentie. De fiscale behandeling van bedrijven met en zonder ruling is daarmee hetzelfde; het al dan niet hebben van zekerheid vooraf heeft hier geen invloed op. Het verlenen van zekerheid vooraf leidt dan ook niet tot een ongelijk speelveld tussen bedrijfssectoren.
Het is evenwel een zorg van het kabinet dat internationaal opererende bedrijven door de mogelijkheid in te spelen op verschillen tussen nationale belastingsystemen een ongewenst concurrentievoordeel op binnenlandse bedrijven kunnen hebben. Het vorige kabinet heeft zich ingezet om internationale belastingontwijking tegen te gaan. Er zijn met steun van Nederland in zowel OESO- als Europees verband, sneller dan eerder voor mogelijk werd gehouden, maatregelen genomen om transparantie te vergroten en belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet continueert de én-én-strategie die door het vorige kabinet in ingezet: krachtig voortzetten van de proactieve aanpak van internationale belastingontwijking én tegelijkertijd een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor zover dat ten goede komt aan bedrijven met reële activiteiten in Nederland.
Dient u uw rulingpraktijk niet ingrijpend te herzien teneinde te borgen dat er sprake is van een gelijk speelveld in alle bedrijfssectoren? Wat gaat u er concreet aan doen om te voorkomen dat uw rulingpraktijk het vormen van oligopolies bevordert en eerlijke mededinging onder druk zet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat bendes het gemak ontdekt hebben van fraude met persoonsgebonden budget (pgb) |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat geld bestemd voor langdurige zorg van zieken en gehandicapten met een pgb nog te makkelijk in de zakken van fraudeurs belandt?1
Ja.
Bent u ook geschokt door de bevindingen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat het bedrag van pgb-fraude nog hoger ligt dan de door Zorgverzekeraars Nederland veronderstelde 13,5 miljoen euro?
Het is ernstig dat er jaarlijks zorggeld uit het systeem «weglekt» vanwege fraude. Geld dat bestemd is voor zorg moet ten goede komen aan de zorg voor – vaak kwetsbare- mensen. Het wekt geen verbazing dat het vastgestelde fraudebedrag lager ligt dan de daadwerkelijke omvang van fraude in de zorg. Fraude vindt per definitie in het geheim plaats en niet alle fraudegevallen zullen op basis van onderzoek aan het licht komen. De cijfers zijn daarmee altijd een onderschatting van de werkelijke omvang van de problematiek. Overigens vorderen zorgverzekeraars onterecht uitbetaalde bedragen altijd terug bij zorgaanbieders of verzekerden, ongeacht of het gaat om onbewuste fouten of fraude. Ook verhalen zorgverzekeraars de kosten van fraudeonderzoeken tegenwoordig op de fraudeurs.
Zorgverzekeraars Nederland publiceert jaarlijks de resultaten van de controles en fraudeonderzoeken die zorgverzekeraars en zorgkantoren in het voorgaande jaar hebben uitgevoerd. Deze cijfers hebben alleen betrekking op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz, voorheen de AWBZ). In de periode van 2013 tot en met 2016 varieerde het bedrag aan vastgestelde fraude met pgb’s van circa € 4,1 tot € 13,6 miljoen per jaar (Wlz en Zvw). De cijfers over 2017 zijn nog niet beschikbaar. Het is niet bekend hoeveel zorgverzekeraars en zorgkantoren hiervan hebben kunnen terughalen.
Daarnaast heeft de Inspectie SZW in 2015 op basis van strafrechtelijk onderzoeken in totaal voor circa € 8 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend. Van dit totale fraudebedrag had circa € 7 miljoen betrekking op het pgb. In 2016 ging het om circa € 5 miljoen aan zorgfraude, waarvan ruim € 1,9 miljoen betrekking had op fraude met pgb’s. Voor deze bedragen geldt dat op grond van deze berekeningen het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering doet, die door de strafrechter al dan niet gedeeltelijk kan worden toe- of afgewezen. Ook voor de Inspectie SZW geldt dat er nog geen recentere cijfers beschikbaar zijn. Ook is niet bekend hoeveel geld er, na toewijzing van de ontnemingsvordering door de strafrechter, daadwerkelijk is teruggehaald.
De genoemde fraudebedragen geven als gezegd geen representatief beeld van de werkelijke omvang van fraude met het pgb, maar vormen een ondergrens. De precieze omvang van fraude in de zorg is niet volledig te kwantificeren.
Wat gaat u op korte en op lange termijn doen om de mogelijkheden voor fraude met pgb’s te minimaliseren? Kunt dit toelichten?
Voor veel mensen met een complexe zorgvraag is het pgb een belangrijk instrument om hun zorg zo op maat te organiseren en zelfstandig en volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. Eigen regie is een voorwaarde en essentie van het pgb. Fraude plaatst het instrument pgb in een kwaad daglicht en schaadt het imago van de vele budgethouders die zorgvuldig en integer met hun pgb omgaan.
De afgelopen jaren zijn al verschillende stappen gezet om het pgb fraudebestendiger te maken, waaronder indicatiestelling in persoon (door het CIZ), de invoering van bewustekeuzegesprekken, het opstellen van een budgetplan en vervolgens zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen. Daarnaast beoordelen de zorgkantoren of de vertegenwoordiger (als de budgethouder het pgb niet zelf kan beheren) de verantwoordelijkheden en verplichtingen kan nakomen. Ook toetsen zorgkantoren of de weigeringsgronden voor een pgb van toepassing zijn. Onder de AWBZ werd het geld nog op rekening van de budgethouder gestort. Sinds 2015 is het trekkingsrecht ingevoerd. De SVB beheert nu het geld. Er kan pas bij de SVB gedeclareerd worden door de zorgverlener nadat de zorg geleverd is en deze is goedgekeurd door de budgethouder. Zorgkantoren leggen voor controle en evaluatie ook huisbezoeken af. Verder is de capaciteit van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie uitgebreid voor de strafrechtelijke aanpak van onder meer fraude met het pgb. Ook heeft de vorige Staatssecretaris van VWS bestuurlijke afspraken gemaakt voor budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en voor jongmeerderjarige budgethouders die worden geconfronteerd met een terugvordering. Tot slot is het mogelijk geworden voor verstrekkers om frauderende zorgaanbieders rechtstreeks aan te spreken via het zogenaamde derdenbeding dat verplicht in de modelzorgovereenkomst is opgenomen.
Er zijn al met al meer waarborgen voor budgethouders en instrumenten voor de zorgkantoren in de regelgeving aangebracht. Ondanks deze maatregelen constateer ik dat het probleem van fraude met het pgb nog steeds voorkomt. Strafrechtelijke handhaving werkt per definitie achteraf. Gepast gebruik van het pgb vraagt om brede en gedifferentieerde benadering. Zoals de NZa in haar aanbevelingen opmerkt, zal het niet mogelijk zijn om alle geschetste belemmeringen volledig weg te nemen zonder dat het instrument pgb in zijn essentie wordt aangetast.
Vindt u het ook zorgelijk dat zorgkantoren te weinig mogelijkheden hebben om fraude tegen te gaan en herhaling te vooromen? Wat is er voor nodig om de zorgkantoren deze mogelijkheden wel te geven? Gaat u de zorgkantoren voorzien van de juiste instrumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld geven van wat de fraude met pgb’s de samenleving in totaal al gekost heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe garandeert u dat pgb’s ingezet gaan worden daar waar ze voor bedoeld zijn, namelijk individueel maatwerk in de zorg, in plaats van als businessmodel om fraude mee te plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen met de aanbevelingen van de NZa? Kunt u een uitgebreide reactie geven per aanbeveling?2
Om nog sterker op te treden tegen onrechtmatig handelende partijen, zoals zorgaanbieders, vertegenwoordigers en bemiddelaars, doet de NZa mij vier concrete aanbevelingen. Hieronder ga ik op iedere aanbeveling afzonderlijk in.
In de afgelopen periode heeft zich inderdaad casuïstiek voorgedaan waarbij pgb-houders buiten hun schuld worden geconfronteerd met een terugvordering. Daarom heb ik de regelingen getroffen die nu door de NZa zijn onderzocht. De regeling te goeder trouw heeft inmiddels via aanpassing van de Regeling langdurige zorg en opname van het derdenbeding in de zorgovereenkomst een meer structureel karakter gekregen. Dit neemt niet weg dat in beginsel de Wlz-budgethouder (degene die de zorg ontvangt) verantwoordelijk is voor het pgb-beheer. In dit kader adviseert de NZa mij om het pgb-beheer te scheiden van de zorgontvangst.
Om inzicht te krijgen in regie en vertegenwoordiging bij pgb- beheer, heeft mijn voorganger afgelopen voorjaar een domeinoverstijgend onderzoek hiernaar uitgezet. Het gaat dan om het in kaart brengen van de huidige praktijk en toepassing van pgb vertegenwoordiging in de vier zorgdomeinen, de eventuele knelpunten die zich daarbij voordoen en de mogelijke oplossingsrichtingen. Het onderzoeksrapport wordt eind 2017 opgeleverd. Mogelijk volgen uit dit rapport ook aanbevelingen over de wijze waarop met de verantwoordelijkheid voor een pgb om kan worden gegaan. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van dit onderzoek.
De NZa constateert in haar rapport dat zorgkantoren zien hoe onwelwillende partijen zonder noemenswaardige inspanningen als zorgaanbieder de markt kunnen betreden of opnieuw kunnen betreden na een faillissement, strafrechtelijke vervolging of andere (financiële) problemen. De NZa geeft aan dat zorgkantoren hierin geen doorzettingsmacht hebben en dan niet anders kunnen dan budgethouders te adviseren zich tot een andere zorgaanbieder te wenden. Weigering kan alleen als de zorgaanbieder om andere redenen geen zorg mag leveren, zoals na ingrijpen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting. De NZa adviseert hierom het Ministerie van VWS de drempels voor (hernieuwde) toetreding van professionele zorgaanbieders tot de zorgmarkt te verhogen.
Zorgaanbieders moeten vanaf het moment waarop de zorgverlening wordt aangeboden voldoen aan de vereisten in diverse wetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). Dit geldt ook voor zorgaanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen op basis van een pgb. Onder de huidige Wet toelating zorginstellingen (WTZi) zijn pgb-zorginstellingen nog uitgezonderd van de toelatingsplicht. Daarbij zijn de huidige toelatingseisen niet specifiek gericht op de kwaliteit van zorg. Hierop heeft de Minister van VWS op 4 september 2017 het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) aan uw Kamer aangeboden3, die de toelatingsparagraaf van de WTZi dient te vervangen. Het wetsvoorstel Wtza richt zich ook op pgb-aanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg willen verlenen. Doel van het wetsvoorstel Wtza is verbetering van het toezicht van de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op nieuwe zorgaanbieders en bewustwording van nieuwe zorgaanbieders van de (kwaliteits)eisen waaraan zij dienen te voldoen bij aanvang van de zorgverlening. Hiertoe wordt een meldplicht geïntroduceerd voor alle nieuwe zorgaanbieders onder het bereik van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Eveneens met meer oog voor kwaliteit wordt de bestaande toelatingsvergunningprocedure en doelgroep van de vergunningsplicht gewijzigd.
De NZa adviseert mij om het voortouw te nemen in het opstellen van het controle- en incassoprotocol voor de Wlz. Op grond van de regelgeving heeft VWS hier echter geen concrete rol in. Het controle- en incassoprotocol geeft invulling aan bepaalde bevoegdheden van zorgkantoren in hun rol van subsidieverstrekker. Daarnaast helpt het hen bij de uitvoering. Over het opstellen van het protocol zal ik in gesprek gaan met Zorgverzekeraars Nederland en de zorgkantoren.
De NZa heeft over de informatiebevoegdheden voor zorgkantoren in het rapport op twee ervaren knelpunten gewezen. Het eerste punt is dat zorgkantoren bij de aanpak van fraude tegen beperkingen in de informatie-uitwisseling tussen domeinen aanlopen. De informatieverplichting zoals die in de AWBZ was opgenomen is niet één-op-één teruggekomen in de Wlz maar is ingeperkt, zo geeft de NZa aan. Op grond van artikel 54 AWBZ was een ieder (dus ook zorgaanbieders) verplicht informatie te verstrekken aan de in dat artikel genoemde partijen. Het tweede punt is dat de mogelijkheden beperkt zijn om informatie uit te wisselen over (mogelijke) fraudegevallen tussen zorgkantoren en gemeenten. De NZa adviseert daarom de mogelijkheid om informatie uit te wisselen tussen pgb-verstrekkers in de wet op te nemen.
Met betrekking tot het eerste punt verwijs ik naar hoofdstuk 9 van de Wlz, waarin de informatiebevoegdheden van zorgkantoren en bepalingen over gegevensuitwisseling staan. Daar is ook opgenomen welke partijen persoonsgegevens met elkaar mogen delen. Zowel zorgkantoren (Wlz-uitvoerders) als zorgaanbieders worden in artikel 9.1.2 van de Wlz genoemd, waardoor het voor zorgkantoren mogelijk is om informatie op te vragen bij zorgaanbieders, maar ook bij het CAK en het CIZ. In artikel 9.1.2, eerste lid, onder i, is verder de mogelijkheid opgenomen dat de genoemde partijen onderling gegevens uitwisselen ten behoeve van het fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders (zorgkantoren). Over het tweede punt van de NZa ben ik voornemens om een juridische verkenning te starten naar de mogelijkheden voor Wlz-uitvoerders om bijzondere persoonsgegevens ook bij gemeenten en zorgverzekeraars te kunnen opvragen voor controle en fraudeonderzoek, en andersom.
Verder is in dit kader relevant dat Zorgverzekeraars Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Ministerie van VWS al werken aan de ontwikkeling van een Waarschuwingsregister Zorg. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de vijfde voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg4. Dit waarschuwingsregister is bedoeld om het mogelijk te maken voor zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om gegevens over door hen vastgestelde fraudes onderling te delen. Door elkaar te waarschuwen voor bekende fraudeurs, zijn alle zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten alert en kunnen zij preventieve maatregelen treffen om herhaling of voortzetting van fraude binnen hun eigen wettelijke kader te voorkomen. Ik heb inmiddels een wetsvoorstel in voorbereiding dat een grondslag creëert voor de partijen om via de beveiligde elektronische infrastructuur van een waarschuwingsregister gegevens uit te wisselen over (rechts)personen waarvan is vastgesteld dat zij fraude hebben gepleegd.
Acht u het haalbaar dat zorgkantoren meer samenwerken voor een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling?3
Over het algemeen geeft het NZa-rapport een positief beeld van de uitvoering door zorgkantoren van beide regelingen. Zorgkantoren spannen zich in om vorderingen te innen, wisselen onderling al ervaringen uit en medewerkers tonen een grote betrokkenheid bij hun budgethouders. De NZa geeft in het rapport aan dat zij mogelijkheden ziet voor nauwere samenwerking tussen zorgkantoren om te komen tot een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling. Ik zal Zorgverzekeraars Nederland vragen om met de zorgkantoren de ruimte voor nauwere samenwerking te verkennen.
Het gebrek aan capaciteit bij het Nederlands Forensisch Instituut en het uitbesteden van zaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Waarom laat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voortaan een deel van de secties op lichamen in België uitvoeren?1 Hoe is het mogelijk dat deze overheidstaak niet meer in Nederland uitgevoerd kan worden?
Het aantal secties nam in 2017 voor het eerst in ruim 10 jaar toe. Het team forensische pathologie bestond begin dit jaar uit vier tekenbevoegde pathologen en twee pathologen in opleiding. Daarmee was er voldoende capaciteit om de vraag naar gerechtelijke secties te kunnen voldoen.
Compleet onverwacht kwam één van de tekenbevoegde pathologen eerder dit jaar helaas plots te overlijden. Op een team van vier pathologen heeft de uitval van een van hen een enorme impact gehad, in combinatie met het stijgende aantal secties. Als gevolg hiervan ontstond een acuut en tijdelijk capaciteitstekort. Vanaf medio 2018 zijn de pathologen in opleiding volledig inzetbaar.
Hoe groot is het capaciteitsprobleem bij het NFI nu precies? Erkent u dat de bezuinigingen op het NFI zeer onverstandig zijn geweest?
Het NFI heeft als gevolg van een onverwachts ontstaan capaciteitstekort de komende negen maanden behoefte aan extra inzet om vijf a tien gerechtelijke secties per maand te laten verrichten.
Er zijn geen bezuinigingen bij het NFI geweest op het gebied van de forensische pathologie.
Hoe kan het dat dit tekort aan forensisch pathologen niet is voorzien en dat niet eerder is begonnen met het opleiden van mensen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke nadelige gevolgen brengt dit met zich mee voor de ketenpartners, zoals de politie?
De gevolgen voor de ketenpartners liggen vooral in extra activiteiten rond de begeleiding van het transport van lichamen naar België en het fotograferen van secties in Antwerpen. Overigens wordt er rekening gehouden met de reisafstand. Zo worden de secties ten behoeve van Noord-Nederland en Noord-Holland niet in België uitgevoerd.
Welke extra kosten zijn er voor het NFI verbonden aan het laten verrichten van secties in het buitenland?
De extra kosten voor het NFI zijn beperkt en kunnen grotendeels budgetneutraal worden uitgevoerd.
Waarom wil het NFI eigenlijk zelf niet reageren op vragen van journalisten hierover?
Het NFI en het departement hebben de vragen van de media over de voorgenomen plannen om een deel van de secties uit te besteden aan het Universitair Ziekenhuis Antwerpen beantwoord.
Wat is de stand van zaken van het verbeterprogramma naar aanleiding van het cultuuronderzoek en het daaropvolgende Kamerdebat over het NFI eerder dit jaar?
Voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid eind november, ontvangt u de al eerder toegezegde brief met daarin de stand van zaken van het verbeterprogramma naar aanleiding van het cultuuronderzoek.
Wat zijn de plannen met betrekking tot het NFI, ook als het gaat om nieuwe uitbestedingen? Welke voornemens en scenario’s zijn er op het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Uitbesteding en doorverwijzing door het NFI vindt plaats in de lijn van het rapport van de Commissie Winsemius in de gevallen dat er sprake is van een tekort aan capaciteit (volume), zoals bijvoorbeeld het geval was bij MH17 en ingeval het NFI niet zelf beschikt over de juiste capaciteit (expertise), zoals bijvoorbeeld ingeval van spraakonderzoek voor sommige buitenlandse talen.
De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie heeft een toekomstvisie op het forensisch onderzoek toegezegd2, waarbij enerzijds het NFI op het gebied van kennisontwikkeling tot de top kan blijven behoren en waarbij anderzijds wordt onderzocht op welke wijze er voldoende aanbieders van forensische onderzoeksmethoden kunnen zijn.
Het vraagstuk voor wat betreft het uitbesteden maakt daar deel van uit. Over het visietraject zal ik u deze maand nog een brief sturen.