Werken bij de Wajong loont niet |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Onderkent u dat mensen die arbeidsbeperkt, ziek of gehandicapt zijn, niet gestimuleerd worden om naast hun uitkering te werken omdat dit vaak niet loont, zoals bij Lilianne, of omdat ze er zelfs op achteruitgaan, zoals Saskia?1 2 Zo ja, bent u bereid hier wat aan te doen?
Uw constatering dat het niet in álle gevallen loont om te gaan werken of meer te gaan werken is juist, maar heel vaak loont werken ook wél. Dit heeft te maken met de wijze waarop de loonaanvullingsystematiek van de Wajong is ingericht. Dit is ook de reden waarom ik uw Kamer heb toegezegd bij de thans lopende beleidsdoorlichting Wajong specifiek aandacht te besteden aan de verschillen in en effecten van de loonaanvullingsystematiek in de Wajong. Deze beleidsdoorlichting wordt eind 2017 aan uw Kamer aangeboden.
Kunt u een overzicht geven van wat de verschillende soorten uitkeringsgerechtigden over mogen houden aan werk?
De verschillende uitkeringsstelsels kennen elk een eigen regime van loonaanvulling of vrijlating. Dit komt onder andere omdat mensen verworven rechten hebben die bij aanpassingen van het stelsel zijn gerespecteerd. Hieronder ga ik eerst in op de regimes gekoppeld aan het sociaal minimum: de oude Wajong, de Wajong 2010, de Wajong2015 en de Participatiewet. Vervolgens ga ik in op de verrekeningssystematiek bij de sociale verzekeringen: de WAO en de WIA.
Arbeidsongeschiktheidsklasse
Uitkering per dag
klasse 25–35%
21% van de grondslag
klasse 35–45%
28% van de grondslag
klasse 45–55%
35% van de grondslag
klasse 55–65%
42% van de grondslag
klasse 65–80%
50,75% van de grondslag
klasse 80% of meer
75% van de grondslag1
Met ingang van 1-1-2018 wordt de uitkering per dag 70% van de grondslag
De Participatiewet kent drie voorwaardelijke vrijlatingsregelingen, waarbij geen samenloop mogelijk is:
Onderstaande grafiek brengt de verschillen in beeld tussen de Participatiewet en de verschillende regimes in de Wajong van het bedrag dat iemand er op vooruit gaat, wanneer deze aan de slag gaat.
Grafiek effect loonaanvulling en vrijlatingsregeling op totaalinkomen*
* Met ingang van 1-1-2018
Kunt u uitleggen welke beleidsmatige gedachte schuilt achter het verschil tussen een Wajong-gerechtigde (als Lilianne) die haar gehele bijverdiensten moet inleveren en iemand met een bijstandsuitkering die een kwart van zijn extra inkomsten mag houden met een maximum van 201 euro per maand?
De Wajong heeft het karakter van een activerende regeling voor mensen met een arbeidshandicap, waarbij uitstroom uit Wajong geen expliciet doel is. De Wajong kent in tegenstelling tot de Participatiewet geen partnerinkomens- of vermogenstoets. Bij de totstandkoming van de Wajong2010 was het uitgangspunt dat een jonggehandicapte in de regel meer zal verdienen dan 20% WML en dat het wenselijk was voor hen een sterkere financiële prikkel in te bouwen om de verdiencapaciteit zoveel mogelijk te benutten. Zoals hierboven vermeld gaat (meer) werken lonen boven de genoemde drempel van 20% WML. Van elke extra verdiende euro aan loon, behoudt de Wajonger2010 50 cent, tot een maximum van 100% WML als totale inkomen. Bij inkomsten van 70% WML of meer wordt aangevuld tot 100% WML. Bij instroom in de Wajong2010 vond nog geen definitieve beoordeling plaats. De veronderstelling was dat jongeren zich nog verder konden ontwikkelen. Na het bereiken van de leeftijd van 27 jaar én 7 jaar arbeidsondersteuning was de verwachting dat deze ontwikkeling gereed was en zou een definitieve beoordeling worden uitgevoerd. Deze definitieve beoordeling is geschrapt, maar de loonaanvulling wijzigt wel op dat moment. Het loon boven de drempel van 20% wordt op dat moment aangevuld tot 100% WML.
De Participatiewet heeft het karakter van een vangnet. Hoofddoel van de Participatiewet is mensen die niet met eigen middelen in het levensonderhoud kunnen voorzien te ondersteunen zodat zij niet meer afhankelijk zijn van dit vangnet. Om mensen te stimuleren meer te gaan werken zijn in de bijstand tijdelijke voorwaardelijke vrijlatingsregelingen opgenomen. Na afloop van de periode worden de inkomsten uit arbeid weer verrekend met de bijstanduitkering.
In welke situaties krijgt een Wajong-gerechtigde wel daadwerkelijk meer geld als hij naast de uitkering gaat werken (bij een werkgever of met een eigen bedrijf) dan met de uitkering alleen? Klopt het dat een Wajong-gerechtigde die 350 euro bijverdient, 700 euro moet terugbetalen en er dus netto 350 euro op achteruit gaat?
oWajongers hebben de mogelijkheid om over te stappen naar de Wajong2010 en stromen dan als zij 27 jaar of ouder zijn in de voortgezette werkregeling in. In het bijzondere geval dat een oWajongers gaat werken met verdiensten van meer dan 20% WML en minder dan 24% WML gaat deze er in de oWajong bruto in inkomen iets op achteruit. Er zijn mij geen gevallen bekend van oWajongers die in deze bijzondere situatie verkeren. Indien deze oWajonger overstapt naar de Wajong2010 wordt zijn loon vanwege verdiensten van meer dan 20% WML aangevuld tot 100% WML. Hij gaat er dan in inkomen op vooruit in plaats van achteruit.
Zoals geschetst in mijn antwoord bij vraag 2 gaat een oWajonger die aan het werk gaat er behoudens in onderstaande situatie altijd in totaalinkomen op vooruit. Wajongers in de Wajong2010 (voortgezette) werkregeling gaan er bij werken op vooruit wanneer zij verdiensten hebben van meer dan 20% WML. Wel is meer gaan werken in de oWajong niet altijd lonend. Een oWajonger kan bij meer werken door de uitbreiding van het aantal uren of het inkomen in een volgende arbeidsongeschiktheidsklasse terecht komen, waardoor het totaalinkomen afneemt (zie ook grafiek bij vraag 2).
De door u aangehaalde casus heeft betrekking op een oWajonger. Het klopt niet dat een oWajonger enkel omdat deze € 350 meer verdient er dan € 350 netto op achteruit gaat. Er kan sprake zijn van wisselende inkomsten uit een dienstverband. UWV stelt altijd op voorschotbasis een uitkering beschikbaar op basis van verwachte inkomsten. Hierover worden afspraken gemaakt met de oWajonger. Na afloop van de voorschotperiode, die 3 tot 6 maanden duurt, wordt bekeken wat de definitieve inkomsten van de oWajonger waren. Indien deze inkomsten hoger of lager blijken te zijn dan vooraf ingeschat, wordt de uitkering achteraf bijgesteld. Dit kan, vanwege de zaagtand in de oWajong bij klassenwisselingen, over meerdere maanden leiden tot forse bedragen die moeten worden terugbetaald of worden nabetaald. Ik wil u er nogmaals op wijzen dat een oWajonger ook de mogelijkheid heeft om over te stappen naar de Wajong2010.
Hoeveel Wajong-gerechtigden gaan er netto op achteruit doordat zij naast hun Wajong-uitkering werken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat arbeidsgehandicapten er op achteruit gaan als zij gaan werken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden de bijverdienmogelijkheden, inclusief het risico er op achteruit te gaan, door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op haar website helder aan de uitkeringsgerechtigden uitgelegd?
Op de website van UWV wordt voor de verschillende Wajong-regimes uitgebreid aandacht besteed aan de vraag wat de gevolgen zijn voor de uitkering als de Wajonger gaat werken of inkomen gaat genieten. Bovendien zijn er voor de oWajong en Wajong2010 rekenhulpen beschikbaar gesteld, waarmee de Wajonger een proefberekening kan maken van de uitkeringshoogte bij een bepaald inkomen. Zo kan de Wajonger een inschatting maken van de gevolgen die het (meer) gaan werken heeft op zijn of haar uitkering.
Hoeveel Wajongers werkten naast hun uitkering in 2017, 2016, 2015, 2014, 2013 en 2012?
Onderstaande tabel geeft inzicht in het aantal werkende Wajongers in de oWajong en Wajong2010. Voor 2017 zijn nog geen gegevens beschikbaar.
2012
2013
2014
2015
20161
oWajong
46.289
44.163
43.368
42.703
42.882
Wajong2010
6.730
8.900
12.228
13.685
14.926
Bron: (bestanden) UWV monitors arbeidsparticipatie
voorlopige cijfers UWV.
Bent u bereid te regelen dat mensen met een Wajong-uitkering of WAO-uitkering ook 25% van hun bijverdiensten mogen houden?
Zoals ik u in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik uw Kamer toegezegd bij de thans lopende beleidsdoorlichting Wajong specifiek aandacht te besteden aan de verschillen in en effecten van de loonaanvullingsystematiek in de Wajong. Voor het aanpassen van de loonaanvullingsystematiek is wetgeving nodig. Ik laat de besluitvorming hierover aan een volgend kabinet.
Zoals aangegeven bij vraag 2, is er geen uniform percentage van het inkomen dat WAO-gerechtigden over houden aan inkomen dat boven de resterende verdiencapaciteit uitgaat. In de beleidsdoorlichting WAO is de beleidsoptie opgenomen de verrekeningssystematiek analoog aan de WIA aan te passen, waar 70% van het inkomen verrekend wordt. Het gevolg van deze optie is dat een deel van de werkende WAO’ers er op vooruit zou gaan, maar ook een deel achteruit. In de kabinetsreactie heeft het kabinet aangegeven deze optie niet over te nemen, omdat het de uitkeringsrechten van WAO’ers niet wil aantasten5.
Bent u bereid het maximumbedrag van 201 euro dat mensen in de bijstand mogen bijverdienen aanzienlijk te verhogen en voor alle relevante uitkeringsgerechtigden te laten gelden?
In het kader van het Tijdelijk Besluit Experimenten Participatiewet dat op 1 april 2017 in werking is getreden, krijgen deelnemende gemeenten de mogelijkheid om onder andere te experimenteren met de inkomensvrijlating die afwijkt van de bestaande vrijlatingsregeling in de Participatiewet. In een experiment kunnen gedurende 24 maanden de inkomsten uit arbeid tot 50%, met een maximum van € 199 per maand worden vrijgelaten. Hiermee is de duur van vrijlating verruimd van zes naar 24 maanden. Daarnaast is er ten opzichte van de huidige situatie het percentage dat vrij gelaten kan worden verdubbeld van 25% naar 50%. Afhankelijk van de uitkomsten van de experimenten is het aan een volgend kabinet om te bezien of de aanpassing van de huidige regeling aan de orde is.
Kunt u helder aangeven wat de gevolgen zijn van het werken van een bepaald aantal uren per week voor het recht op een Wajong-uitkering?3
Het voor een aantal uren aan het werk gaan in een dienstbetrekking kan effect hebben op het recht op een Wajong-uitkering. De Wajong kent drie hoofdregimes en voor elk regime kan aan het werk gaan anders uitwerken.
Hoe wilt u voorkomen dat WAO-gerechtigden afgeschrikt worden om te gaan werken of een eigen bedrijf te beginnen, doordat zij na vijf jaar niet meer aanspraak kunnen maken op de WAO-uitkering indien het weer slechter met ze gaat?
Het inkomen wordt de eerste vijf jaar verrekend met de uitkering zonder definitieve gevolgen voor het WAO-recht. Dit heeft voor de uitkeringsgerechtigde als voordeel dat hij de oude uitkering ontvangt zodra de verdiensten uit arbeid (boven de resterende verdiencapaciteit) wegvallen. Na vijf jaar wordt het WAO-recht herzien. Hieruit kan komen dat het recht op een WAO-uitkering eindigt. Als betrokkene binnen vijf jaar na het eindigen van het recht op uitkering echter weer arbeidsongeschikt wordt uit dezelfde oorzaak als waarvoor hij eerder een WAO-uitkering ontving, is er opnieuw recht op de uitkering. Naar mijn mening is hiermee voldoende geborgd dat betrokkenen niet «afgeschrikt worden» te gaan werken of een eigen bedrijf te beginnen.
De toename van het aantal dakloze jongeren |
|
Jasper van Dijk , Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat het aantal dakloze jongeren schrikbarend is gestegen van 8.000 in 2015 naar 12.000 in 2016?1 Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling in de afgelopen jaren?
Er is inderdaad sprake is van een zorgelijke stijging. Om die reden lopen er twee trajecten om meer zicht te krijgen op dakloze jongeren. Allereerst heeft de Staatssecretaris van VWS aan de Federatie Opvang gevraagd eind 2017 een rapportage «Cijfers maatschappelijke opvang 2016» op te leveren. De rapportage zal een beeld geven van het aantal jongeren (18–22 jaar en 23–30 jaar) dat in 2016 gebruik heeft gemaakt van de maatschappelijke opvang. De Federatie Opvang bekijkt of zij bij een stijging of daling van het gebruik van een bepaalde doelgroep een verklaring kan geven.
Ten tweede wordt er in opdracht van de Staatssecretaris van VWS, de Minister van OCW en mijzelf onderzoek uitgevoerd naar zwerfjongeren en schulden. Aan het onderzoeksbureau wordt onder andere gevraagd in kaart te brengen hoeveel zwerfjongeren er op dit moment in Nederland zijn.
Het CBS publiceert jaarlijks schattingen van het aantal daklozen. De onderstaande tabel geeft een beeld van het aantal dakloze jongeren in de afgelopen vijf jaar.
Periode
Daklozen absoluut
Daklozen percentage
Leeftijd: 18 tot 30 jaar
2012
6.400
23%
2013
7.200
29%
2014
6.800
25%
2015
8.300
27%
2016
12.400
41%
Bron: Statline CBS
Wat gaat u doen om te zorgen dat het aantal dakloze jongeren snel minder wordt? Wat zijn uw doelstellingen voor 2017 en 2018?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van deze doelgroep en het maken van goed beleid om te voorkomen dat mensen dakloos raken. Zoals de Staatssecretaris van VWS in de brief van 3 juli jl.2 heeft aangegeven, werken gemeenten op dit moment aan een inhoudelijke doorontwikkeling van het beschermd wonen en de maatschappelijke opvang. Zij werken in hun regio samen aan een plan over hoe zij de ondersteuning aan de cliënten van beschermd wonen en de opvang vorm gaan geven. Een integrale aanpak op alle probleemgebieden van de cliënt is daarbij het uitgangspunt. Gemeenten geven hierin aan hoe zij invulling geven aan een aantal inhoudelijke uitgangspunten zoals benoemd in het advies van de commissie Toekomst beschermd wonen. Het gaat bijvoorbeeld om het garanderen van langdurige begeleiding met flexibele intensiteit, maar ook om preventie, het bestrijden van wachtlijsten en het bevorderen van de uitstroom naar passende woningeenheden.
Daarnaast lopen er enkele specifieke trajecten die een bijdrage leveren aan een betere aanpak van deze doelgroep. Zo ondersteunt het Rijk de VNG en gemeenten met een landelijke werkagenda18-/18+ waarin de overgang van kwetsbare jongeren naar volwassenheid centraal staat. Zoals aangegeven bij vraag 1 start er binnenkort ook een onderzoek waarin de problemen rondom zwerfjongeren met schulden in kaart worden gebracht en verbetermaatregelen voor de korte en langere termijn op een rij worden gezet. Dit onderzoek zal eind 2017 worden afgerond.
Bent u van mening u dat de kostendelersnorm een factor is die heeft geleid tot een hoger aantal dakloze jongeren (zoals bijvoorbeeld bij Sander)?
De verwachting is dat de rapportage «Cijfers maatschappelijke opvang 2016» van de Federatie Opvang een verklaring zal geven voor een eventuele stijging van het gebruik van de maatschappelijke opvang. Zodra duidelijk is wat de oorzaken zijn, kan bepaald worden of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn en zo ja, welke.
Bent u bereid de kostendelersnorm af te schaffen, nu blijkt dat hierdoor meer jongeren dakloos worden, met alle maatschappelijke kosten van dien?
De bijstand is een tijdelijk vangnet voor mensen die niet in hun onderhoud kunnen voorzien. Het doel is te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. Als mensen samen in een huis wonen hebben ze schaalvoordelen. Ze hebben bijvoorbeeld lagere woonlasten. Daar houdt de kostendelersnorm rekening mee. Overigens biedt de Participatiewet gemeenten de mogelijkheid om de uitkeringshoogte aan te passen als de individuele situatie hier om vraagt en er geen voorliggende voorzieningen aanwezig zijn. Jongeren tot 21 jaar en studenten tellen niet mee voor de kostendelersnorm.
Vindt u dat de bezuinigingen in de psychiatrische zorg ertoe leiden dat meer jonge probleemgevallen op straat eindigen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de mogelijkheden voor daklozen om een briefadres te krijgen waarmee zij worden opgenomen in de Basisregistratie Personen? Hoe verschilt het beleid hierover per gemeente? Waarom zijn er gemeenten die een briefadres slechts tijdelijk toewijzen en hoeveel zijn dit er?
De essentie van de Wet basisregistratie personen (BRP) en het bijhouden daarvan is dat de overheid haar burgers kent en weet te bereiken. Dit betekent dat een inwoner altijd ingeschreven moet zijn in de BRP op een woonadres of op een briefadres3. Uitgangspunt is dat iedereen ingeschreven is op het adres waar hij/zij woont. Als er geen woonadres is, maar betrokkene wel in Nederland verblijft, moet deze ingeschreven worden op een briefadres. Dit betreft mensen die dakloos zijn. Een briefadres kan ook aan de orde zijn vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bijvoorbeeld in geval iemand verblijft in een psychiatrische instelling of bij verblijf in een huis voor vrouwen/mannenopvang. De college’s van B&W die verantwoordelijk zijn voor de bijhouding van de BRP moeten desnoods ambtshalve overgaan tot inschrijven op een briefadres als de persoon daarvoor in aanmerking komt en zelf geen aangifte doet. Zo nodig gebruikt de gemeente haar eigen adres (of van een andere gemeentelijke instantie) als briefadres. Ons is niet bekend dat er verschillen zijn in de uitvoering van de Participatiewet en de BRP door gemeenten.
Aan een briefadres kan in de BRP geen tijdslimiet worden gesteld, net zomin als aan een woonadres. Wel kan de betrokken persoon van tijd tot tijd worden gevraagd inlichtingen te geven waaruit blijkt of hij of zij nog terecht met een briefadres in de BRP is geregistreerd. Dit valt onder de reguliere bijhoudingstaak van de gemeenten. Om dit te kunnen, moeten gemeenten een administratie bijhouden en aan de hand hiervan controles uitvoeren. Iets meer dan 50.000 inwoners van Nederland staan in de BRP geregistreerd met een briefadres.
Wat is er gebeurd met de afspraak in het kader van het aanjaagteam verwarde personen tussen Rijk en gemeenten dat gemeenten mensen zonder een adres actief traceren en een briefadres verstrekken? Hoeveel meer dakloze personen hebben hierdoor een briefadres gekregen? Kunt u de cijfers geven van dit jaar en voorgaande jaren ter vergelijking?
In november 2016 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de circulaire «Correcte registratie op een briefadres in de BRP» vervangen. In de vernieuwde circulaire is expliciet aandacht gevraagd voor de problematiek van dak- en thuislozen en het belang van het hebben van een briefadres. In maart 2017 is ter ondersteuning van het Programmaplan Aanpak problematiek personen met verward gedrag de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden in werking getreden. Op dit moment zijn nog geen cijfers beschikbaar waaruit kan worden afgeleid in welke mate meldingen hebben geleid tot actief traceren van onverzekerden of het verstrekken van een briefadres. De Staatssecretaris van VWS heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gevraagd dit te monitoren. Daarnaast wordt de uitvoering van de genoemde subsidieregeling gemonitord (aantal meldingen, aantal declaraties, aantal toekenningen) zodat te zijner tijd op basis van het aantal meldingen en toegekende declaraties cijfermatige gegevens beschikbaar zullen komen.
Bent u bereid in samenspraak met de gemeenten er voor te zorgen dat het aanzienlijk eenvoudiger wordt voor daklozen om een briefadres te krijgen, aangezien uit het Volkskrant artikel blijkt dat het niet hebben van een briefadres nog steeds een groot probleem is voor dakloze jongeren?
In de afgelopen periode is er veel gedaan om het beleid met betrekking tot het briefadres extra onder de aandacht te brengen bij gemeenten. Behalve de nieuwe circulaire briefadres (met ingangsdatum 1 november 2016) is recent een stappenplan beschikbaar gesteld aan gemeenten met handvatten om de beoordeling4 van de situatie van de persoon en de eventuele hulpvraag beter te kunnen beoordelen. Het geeft onder andere een toelichting op de situaties die niet standaard zijn en dus om maatwerk (binnen de regels van de wet) vragen. Dit stappenplan is het resultaat van de werkbijeenkomsten die in de maanden maart en april 2017 in het land en op het NVVB-congres (Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken) zijn gehouden om de nieuwe circulaire toe te lichten. Aan de hand hiervan kunnen gemeenten een eigen stappenplan c.q. werkproces opstellen.
Wat zijn de mogelijkheden voor daklozen om een uitkering te krijgen en hoe verschilt het beleid hierover per gemeente?
Artikel 40, lid 1 van de Participatiewet biedt de centrumgemeenten5 de mogelijkheid om aan daklozen zonder woonadres een bijstandsuitkering te verlenen. Voortvloeiend uit de Wet Basisregistratie Personen (BRP) moeten daklozen zonder woonadres bij deze gemeenten ingeschreven worden op een briefadres. Dit kan bijvoorbeeld het adres van de sociale dienst zijn. Indien met «postadres» op het briefadres – voortvloeiend uit de BRP – wordt gedoeld, zijn er dus al diverse mogelijkheden waarmee voor daklozen de teruggang naar de maatschappij wordt vergemakkelijkt.
Bij een nieuwe inschrijving controleren gemeenten altijd eerst of de persoon al ingeschreven is, of is geweest. Is dat laatste het geval dan worden de gegevens opgehaald en geactualiseerd. Dit om dubbele inschrijvingen te voorkomen. De centrumgemeenten worden achteraf (na twee jaar) gecompenseerd voor de bijstandsuitgaven aan daklozen. Het is aan gemeenten om – binnen de kaders van de wet – uitvoering te geven aan deze bevoegdheid.
Ziet u mogelijkheden om in bepaalde gevallen een uitkering toe te kennen op een postadres, om zo voor daklozen de gang terug naar de maatschappij te vergemakkelijken?
Zie antwoord vraag 9.
Wilt u met de gemeenten afspreken dat zij ook mensen van een briefadres voorzien die aanspraak maken op een niet gemeentelijke uitkering, zoals de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)?
Iedereen die feitelijk en rechtmatig in Nederland verblijft moet altijd ingeschreven zijn in de BRP, hetzij met een woonadres, hetzij met een briefadres. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6. Dit is de verantwoordelijkheid van gemeenten in het kader van de uitvoering van de Wet basisregistratie personen. De eventuele mogelijkheid aanspraak te kunnen maken op een voorziening of uitkering (al dan niet uitgevoerd door gemeenten) speelt bij de vraag of iemand al dan niet wordt ingeschreven in de BRP dan ook geen rol.
Wat heeft u gedaan om het recht op opname in Basisregistratie Personen, zoals door de Nationale ombudsman bepleit in «Onderzoek naar (problemen rond) inschrijvingen in de Basisregistratie personen (BRP)», vorm te geven?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de berichten «Vijf jaar na de aardbeving die Groningen wakker schudde»1 en «Alders in actie tegen afketsen «Groningen-verzekering»»?2
Ja.
Kunt u de stukken waaruit blijkt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in 2015 het Ministerie van Economische Zaken (EZ) liet weten een jaarlijkse productie onder 20 miljard kuub niet meer rendabel te vinden opsturen naar de Kamer? Waarom heeft u de Kamer daar destijds niet over geïnformeerd?
De door u bedoelde stukken uit het Wob-verzoek zijn als bijlage bij deze brief bijgevoegd3. Ik deel echter niet de conclusie die in het artikel wordt getrokken. De stukken hebben betrekking op een discussie over de manier waarop stikstofinstallaties worden ingezet bij het voldoen aan de vraag naar laagcalorische gas. In 2015 heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar een andere benadering van de gaswinning waarbij is gekeken naar de mogelijkheden en effecten van een zo maximaal mogelijke inzet van kwaliteitsconversie om de gaswinning uit het Groningenveld te beperken. Dit onderzoek is op 18 december 2015 naar de Kamer gestuurd. Uit de stukken blijkt dat NAM in de aanloop naar dit onderzoek een kanttekening plaatst bij een systeem dat in eerste instantie op de inzet van stikstof is gebaseerd en waarbij er daarnaast een nieuwe stikstofinstallatie wordt bijgebouwd. De combinatie van deze twee zou in de ogen van NAM kunnen leiden tot een substantiële reductie van de winning uit Groningen zonder dat daar objectieve redenen voor zouden zijn. De mededeling van NAM heeft in het onderzoek verder geen rol gespeeld.
Herinnert u zich het debat over de schadeafhandeling in Groningen van 4 juli 2017 waar u nog zei dat als er minder dan 20 miljard m3 gewonnen zou kunnen worden, dit volgens u geen consequenties zou hebben voor de commerciële belangstelling van de NAM? Hoe verklaart u uw uitspraken tijdens dit debat in het licht van de stukken die de NOS heeft opgevraagd waaruit wel degelijk blijkt dat de NAM een jaarlijkse winning van onder 20 miljard kuub minder commercieel interessant vindt?
In dit debat werd gesteld dat NAM onder de hoeveelheid van 20 miljard m3 niet meer zou willen winnen. Ik heb tijdens het debat van 4 juli aangegeven dat mij dit signaal niet bekend is, en dat geldt nog steeds. Wel is het zo dat bij stijgende kosten en dalende volumes de gaswinning voor NAM minder rendabel wordt door de werking van de afdrachtensystematiek.
Wat zijn de consequenties nu blijkt dat de NAM mogelijk niet minder dan 20 miljard kuub aardgas wil winnen? Het veld raakt leger en u wilt het aardgasverbruik terugbrengen in lijn met het Akkoord van Parijs? Dan moet toch de gaswinning teruggebracht worden?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik geen indicaties dat NAM mogelijk niet minder dan 20 miljard m3 zou willen winnen. Dat de gaswinning op termijn verder zal teruglopen staat overigens buiten kijf. Met de energietransitie wordt nadrukkelijk ingezet op de afbouw van het gebruik van fossiele brandstoffen, waaronder gas. Met deze ontwikkeling krijgt niet alleen NAM maar alle producenten van fossiele brandstoffen te maken.
Is het in het licht van de positie van de NAM over het winnen van minder dan 20 miljard kuub per jaar niet verstandig om oriënterende gesprekken te voeren met alternatieve gasexploitanten, zoals ook in de motie-Van Tongeren (Kamerstuk 33 529, nr. 361) wordt voorgesteld?
Nee, zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 en in de reactie op de motie geeft de opstelling van NAM daartoe geen aanleiding. Bovendien is het gas dat in het Groningenveld aanwezig is eigendom van NAM.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Verbond van Verzekeraars niet bereid is een collectieve rechtsbijstandverzekering voor het aardbevingsgebied in te voeren? Zult u als reactie hierop dan in ieder geval 200.000 euro uit de begroting van het Ministerie van EZ naar aanleiding van het amendement-Van Tongeren (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 14) beschikbaar stellen voor proefprocessen?
Ik ben op de hoogte van deze berichtgeving. Mijn beleid is er op gericht juridische procedures te voorkomen door in te zetten op kwaliteit vanaf het begin van het traject van schadeafhandeling. De Nationaal Coördinator Groningen heeft mij laten weten op korte termijn in gesprek te zullen treden met het Verbond van Verzekeraars. Ook zal hij in overleg treden met de betrokken departementen.
Dit is in lijn met het gestelde in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. Zoals ik reeds heb toegelicht in het plenaire debat Schadeafhandeling Groningen in uw Kamer op 4 juli 2017, kan ook mijn opvolger nog een besluit nemen over het uitgeven van het beschikbare bedrag van
€ 200.000.
Zorgt u ervoor dat de arbiters beschikbaar blijven voor Groningers, nu een gang naar de rechter financieel buiten bereik is voor veel Groningers?
De Arbiter Bodembeweging is ingesteld om bewoners laagdrempelig en kosteloos toegang te bieden tot onafhankelijke geschilbeslechting. Ik heb grote waardering voor het werk dat de arbiters hebben verricht sinds de start in mei 2016. Momenteel wordt in overleg tussen maatschappelijke en bestuurlijke partijen, onder regie van de NCG, gewerkt aan een nieuw schadeprotocol. Na afronding van dit proces zal moeten blijken welke rol daarin is voorzien voor de arbiters.
De oplopende verschillen tussen de melkprijs voor boeren en voor consumenten |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontwikkeling van de melkprijs voor boeren en voor consumenten in de afgelopen zestien jaar?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat de consumentenprijs sterker stijgt dan de prijs die melkveehouders krijgen?
Het is van belang dat van de in Nederland geproduceerde melk slechts circa 7% wordt verwerkt tot consumptiemelk (-producten). Het segment van consumptiemelk biedt de zuivelindustrie lage marges, mede omdat in de supermarkt veel onder private label wordt aangeboden. Het overgrote deel van de Nederlandse melk wordt verwerkt tot kaas (55%) en daarnaast tot melkpoeder, condens, boter en speciaalproducten. De melkprijs die de zuivelindustrie aan de boer betaalt, is afhankelijk van de marges die in dit totale pakket van verschillende producten wordt gerealiseerd en verschilt per zuivelfabriek. Daarom is bij een hogere melkprijs voor consumenten, maar een gedeeltelijk hogere bijdrage mogelijk aan de melkprijs voor de boer. Dit is afhankelijk van de margeverdeling tussen de schakels in de keten van boer tot retail en betreft een marktaangelegenheid.
In de afgelopen jaren is Nederland voor consumptiemelk vrijwel geheel overgeschakeld op weidemelk, waarvoor de consument een hogere prijs betaalt en waarvoor de boer een toeslag ontvangt. Deze extra verwaarding juich ik toe.
Daarnaast geldt dat de sector sterk internationaal georiënteerd is, waardoor de zuivelprijs sterk afhankelijk is van de mondiale markt van vraag en aanbod. Ruim tweederde van de Nederlandse melkproductie wordt geëxporteerd, waarvan 70% export naar EU-landen is. Uit de internationale melkprijsvergelijking (www.milkprices.nl) blijkt dat de Nederlandse boer in vergelijking met andere EU-landen een relatief gunstige melkprijs ontvangt. Deze was de laatste twee jaar circa 2 á 2,5 cent hoger dan het EU-gemiddelde. Ik heb geen aanwijzingen dat het oplopende verschil te wijten is aan de toenemende machtsconcentratie in de retail in combinatie met het afschaffen van het melkquotum.
Is de veronderstelling juist dat het oplopende verschil te wijten is aan de toenemende machtsconcentratie in de retail in combinatie met de toename van de melkproductie door het verruimen en uiteindelijk afschaffen van het melkquotum?
Zie antwoord vraag 2.
Is de veronderstelling juist dat de genoemde ontwikkeling van de melkprijs voor melkveehouders niet bijdraagt aan versterking van het verdienmodel ten behoeve van investeringen in dierenwelzijn, diergezondheid, weidegang en milieu? Hoe waardeert u dat?
De Nederlandse zuivelketen richt zich op een betere verwaarding van de melk door innovaties en ontwikkeling van producten met een hogere toegevoegde waarde. Duurzame melkproductie draagt daar aan bij, vanwege de hogere maatschappelijke waardering.
Individuele ondernemers in de melkveesector en de sector als geheel zijn primair verantwoordelijk voor het realiseren van een adequaat verdienmodel. Zij dienen daarbij rekening te houden met de maatschappelijke randvoorwaarden en te voldoen aan regelgeving op het gebied van verduurzaming zoals dierenwelzijn, diergezondheid, weidegang en milieu. Het kabinet ondersteunt de verduurzaming van de veehouderij met de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, de ondersteuning van hierop gerichte kennis en innovatie en de inzet in de GLB-onderhandelingen om het instrumentarium sterker op verduurzaming te richten.
Is het uw inzet om het verdienmodel van melkveehouders, mede vanuit het oogpunt van verduurzaming, te versterken? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Jagersvereniging waarschuwt leden: totaalverbod op het gebruik van lokmiddelen bij landelijke vrijstelling’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jagersvereniging waarschuwt leden: totaalverbod op het gebruik van lokmiddelen bij landelijke vrijstelling»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Waarom is er in de Wet Natuurbescherming die op 1 januari 2017 is ingegaan een passage opgenomen waarin het gebruik van lokgeluiden en lokvogels bij de bejaging van soorten op landelijke vrijstelling niet langer is toegestaan? Is dit besluit bewust genomen? Zo ja, kunt u aangeven welke afweging u heeft gemaakt om tot dit besluit te komen?
In artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming is vrijstelling verleend aan grondgebruikers voor schadebestrijding op hun gronden. In artikel 3.3 van de Regeling natuurbescherming zijn de middelen aangewezen die ter uitvoering van deze vrijstelling mogen worden gebruikt. Voor de vogels ten aanzien waarvan de vrijstelling geldt – te weten Canadese ganzen, houtduiven, kauwen en zwarte kraaien – zijn ook de methoden aangewezen die mogen worden gebruikt ter uitvoering van de vrijstelling. Bij de aanwijzing van laatstgenoemde methoden zijn de methoden vangen en doden met gebruikmaking van niet-levende lokvogels en middelen waarmee lokgeluiden kunnen gemaakt en lokvoer niet aangewezen. Dat betekent dat thans deze methoden niet kunnen worden gebruikt ter uitvoering van deze vrijstelling ten aanzien van voornoemde vogelsoorten. In het licht van het feit dat deze methoden onder de Flora- en faunawet wel konden worden gebruikt bij de uitvoering van deze vrijstelling, ligt het in de rede Regeling natuurbescherming op dit punt te wijzigen. Deze wijziging zal op de kortst mogelijke termijn worden gerealiseerd.
Overigens kan voor het gebruik van deze methoden en middelen ontheffing worden aangevraagd bij gedeputeerde staten van de provincies.
Bent u zich bewust van de gevolgen van dit besluit? Bent u ervan op de hoogte dat de Jagersvereniging heeft aangegeven zonder het inzetten van lokmiddelen niet meer op een nette manier te kunnen jagen op soorten op de landelijke vrijstellingslijst? Wat vindt u hiervan? Hoe valt het besluit te rijmen met de regels waaraan jagers willen en moeten voldoen, zoals bijvoorbeeld de weidelijkheidsregels?
Ik verwacht dat de gevolgen beperkt zijn, gezien het feit dat de Regeling natuurbescherming op dit punt op korte termijn zal worden gewijzigd en dat er ontheffing voor het gebruik van deze middelen kan worden aangevraagd.
Realiseert u zich ook wat voor een gevolgen dit besluit heeft voor de landbouw? Erkent u dat het niet bejagen van soorten op landelijke vrijstellingen kan leiden tot grote schade aan bijvoorbeeld gewassen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een schatting maken van de financiële gevolgen van dit besluit? Kunt u in kaart brengen wie er (financieel) voor zullen opdraaien als een kraai, een kauw of een vos grote schade heeft aangericht op bijvoorbeeld een perceel met fruitbomen? Bij wie komt de rekening van de schade te liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Dit besluit heeft toch ook gevolgen voor de predatie op bedreigde diersoorten, zoals de weidevogel en de korenwolf? Is dit wenselijk? Kunt u hierop een reactie geven?
Er zijn geen gevolgen ten aanzien van de vos, aangezien de in het antwoord op vraag 2 beschreven beperking van de bij de vrijstelling te gebruiken methoden enkel gelden ten aanzien van de bestrijding van vogels.
Bent u bereid dit besluit terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Camelia Romer boos op SONA en de pers' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Camelia Romer boos op Sona en de pers»?1
Ja.
Kent u de zorgen geuit door het lid Bosman tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties 2015?
Ja.
In hoeverre komen de destijds geuite zorgen overeen met de huidige situatie? In hoeverre staat u nog achter uw beantwoording van die vragen tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties 2015?
Zoals indertijd aangegeven volgt het Cft gedurende het hele project de uitvoering kritisch. Het Cft heeft met Curaçao afgesproken dat de business case regelmatig zal worden geactualiseerd.
Kunt u uw reflectie geven op de opmerking van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN), Suzy Camelia-Römer, dat de businesscase Hospital Nobo Otrobanda (HNO) niet deugt? In hoeverre bent u het eens met die opmerking?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de business case ligt bij het land Curaçao/SONA. Er heeft eind 2016 een algehele evaluatie van het project plaatsgevonden. Volgens het Cft is de business case vooralsnog sluitend, maar een update zal dit moeten bevestigen.
In hoeverre bent u het eens met de opmerking:"Sona «handelt duidelijk niet in het belang» van het land door Ballast Nedam een onnodig hoog bedrag van 13 miljoen dollar te hebben willen toezeggen»?
Het betreft hier een geschil tussen de regering van Curaçao en Sona.
In hoeverre is het wenselijk dat de huidige directeur van de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (Sona) tevens de directeur van Berenschot is? Is hier sprake van een toezichthouder die zichzelf geld toekent?
De overeenkomst tussen Sona en Berenschot is beëindigd, waardoor niet langer een relatie bestaat tussen beide organisaties. Daarnaast worden de functies van directeur bij Sona en directeur van Berenschot niet door dezelfde persoon bekleed.
In hoeverre is het nieuwe dynamische exploitatiemodel een noodgreep naar het rendabel exploiteren van het ziekenhuis?
Het nieuwe dynamische exploitatiemodel maakt het volgens Sona mogelijk om diverse scenario’s in de ontwikkeling van de organisatie en de kernactiviteiten van HNO door te rekenen naar kosten en budget. De exploitatie van het nieuwe ziekenhuis valt onder verantwoordelijkheid van Sona en het land Curaçao.
Welke financiële risico's loopt Nederland door het Sona-project?
Indien de kosten voor de bouw van het ziekenhuis boven het geraamde budget komt of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, zal het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Curaçao is gehouden aan de aflossing- en rentebetalingen aan Nederland (ongeacht wanneer en hoe het nieuwe ziekenhuis in gebruik wordt genomen).
Het niet toekennen van voldoende financiële middelen aan het ziekenhuis in Den Helder om de acute verloskundige zorg en spoedzorg in de lucht te houden |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het onvoldoende toekennen van financiële middelen aan het ziekenhuis in Den Helder om de acute verloskundige zorg en spoedzorg in de lucht te houden?1
De Noordwest Ziekenhuisgroep (NWZ) heeft mij op 25 augustus jl. per brief laten weten dat de ziekenhuisgroep, als het op 1 oktober a.s. geen toezegging heeft voor 9 mln euro aan inkomsten per jaar, voorbereidingen gaat treffen om de Spoedeisende Hulp (SEH) en afdeling acute verloskunde op locatie Den Helder per 2 januari 2018 te sluiten. NWZ heeft deze brief ook in afschrift naar uw Kamer gestuurd. Ik heb NWZ op 4 september een reactie op deze brief toegestuurd, en ook deze in afschrift naar onder meer uw Kamer gestuurd. Ik verwijs u voor mijn reactie naar deze brief.
Erkent u nog steeds dat het om een essentieel ziekenhuis gaat waarbij acute verloskundige zorg en spoedeisende eerste hulp 7 maal 24 uur per week aanwezig moeten zijn?2
De spoedeisende hulp (SEH) en acute verloskunde op de locatie Den Helder zijn «gevoelig» voor de zogenaamde «45 minutennorm». Dit betekent dat op de locatie Den Helder minimaal 24/7 een SEH en acute verloskunde beschikbaar moeten zijn.
Wat is de reden dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet zorgt voor een adequate oplossing? Hoe komt het dat deze al jaren durende kwestie nog steeds niet is opgelost?3
Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis en de zorgverzekeraar om gezamenlijk te bepalen welke zorg op een bepaalde locatie wordt verleend (het locatieprofiel), en welke vergoeding van de zorgverzekeraar daar tegenover staat. Aanpassing van de voorwaarden voor het ontvangen van een beschikbaarheidbijdrage kan alleen op basis van algemeen geldende normen die voor alle instellingen gelden. Ik ben bereid de regeling voor het ontvangen van een beschikbaarheidbijdrage aan te passen op basis van relevante informatie. Ik heb het betreffende ziekenhuis daarom meerdere malen gevraagd maar nog niets ontvangen.
Hoe beoordeelt u de rol van de verzekeraars? Doen ze wat ze moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn brief aan de Noordwest Ziekenhuisgroep.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de berekeningen van het ziekenhuis, dat stelt dat het 11,3 miljoen euro nodig heeft om de spoedzorg en intensive care unit overeind te houden en de 2 miljoen euro aan beschikbaarheidsgelden die het ziekenhuis krijgt? Heeft het ziekenhuis niet meer middelen nodig dan de twee miljoen die het extra krijgt?
De claim van het ziekenhuis betreft een bedrag dat volgens NWZ nodig is om het nieuwe locatieprofiel, zoals geadviseerd door een externe commissie, op locatie Den Helder door te voeren. Zoals ik in mijn brief aan het ziekenhuis heb aangegeven heb ik NWZ en ook VGZ in mijn brief van 4 september geadviseerd om gelet op de financiële problematiek die NWZ in zijn brief heeft gepresenteerd, gezamenlijk opnieuw naar het door NWZ opgeleverde locatieprofiel te kijken en te bezien of de wensen voor de locatie Den Helder en de beschikbare financiering met elkaar in evenwicht gebracht kunnen worden. Wellicht zijn er andere oplossingen (ook binnen de ziekenhuisgroep) mogelijk. Hoe dan ook zullen minimaal de spoedeisende hulp en acute verloskunde op de locatie Den Helder beschikbaar moeten blijven voor de bevolking uit de regio.
Kunt u vanuit uw verantwoordelijkheid als Minister garanderen dat de acute verloskundige zorg en spoedzorg in het ziekenhuis in Den Helder blijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De SEH en acute verloskunde moeten voor de burgers in de regio van Den Helder beschikbaar blijven. Zoals ik in mijn brief van 4 september aan NWZ heb aangegeven, is NWZ op grond van de beleidsregels bij de Wet toelating zorginstellingen verplicht om zich te houden aan de voorschriften met betrekking tot de spreiding en bereikbaarheid van acute zorg. Met de dreiging van NWZ om de SEH en acute verloskunde in Den Helder te sluiten zou de bereikbaarheid van de acute zorg in Den Helder en omgeving in het gedrang komen. Dat is niet aanvaardbaar. Ik zal mij daarom beraden op het inzetten van de bevoegdheden die in de Wtzi zijn opgenomen. Daarnaast zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) waar nodig actie ondernemen richting zorgverzekeraars. Alle zorgverzekeraars met verzekerden in die regio hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden. Vanwege deze zorgplicht moeten zij zorgen dat de SEH en acute verloskunde in Den Helder beschikbaar blijven. De NZa heeft inmiddels zorgverzekeraar VGZ en de NWZ uitgenodigd voor een gesprek op korte termijn.
Het steunen van de fossiele sector door middel van exportkredietverzekeringen |
|
Lammert van Raan (PvdD), Sandra Beckerman |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Voor welke periode gelden de cijfers die u noemt in uw eerdere antwoorden op Kamervragen over exportkredietverzekeringen (EKV)?1 Wat is de onderbouwing van deze cijfers? Hoe zijn ze tot stand gekomen? Hoe verhoudt het aantal verzekerde projecten voor hernieuwbare energie zich tot het aantal projecten voor fossiele energie? Op welke manier worden deze cijfers in andere rapportages gepubliceerd?
Bij het berekenen van de cijfers moest een aantal keuzes worden gemaakt: het moment van meten, de gehanteerde obligodefinitie, de toerekening aan de fossiele sector en de vraag of alleen definitieve of ook voorlopige verplichtingen worden meegenomen.
Bij de beantwoording op 12 juli 2017 is de meest actuele stand van de verplichtingen als uitgangspunt genomen – mei 2017 – en zijn de cijfers voor het zogeheten netto reëel obligo gehanteerd. Dat wil zeggen de bedragen op basis van alle verzekerde transacties die de Nederlandse staat eind mei nog maximaal zou hebben moeten uitkeren als de gehele verzekeringsportefeuille volledig in de schade zou lopen. Deze bedragen zijn dus geschoond van reeds ontvangen betalingstermijnen en voor herverzekering. De bedragen zijn de zogeheten maximale schades van transacties, en met name bij transacties met een lange krediettermijn komen deze bedragen hoger uit (tot 1,5 keer) dan de omvang van de onderliggende exportcontracten. De cijfers gelden dus niet over een afgebakende periode, maar zijn gemeten per eind mei 2017. Aangezien transacties voor fossiele projecten doorgaans een (middel)lange looptijd hebben bevonden de meeste van dergelijke transacties die de staat de afgelopen jaren heeft verzekerd zich eind mei 2017 nog in de portefeuille.
In alle (begrotings)stukken van het Ministerie van Financiën wordt het geheel aan verplichtingen van de staat gepresenteerd. Met andere woorden, zowel polissen – definitieve verplichtingen – als dekkingstoezeggingen – voorlopige verplichtingen – worden verantwoord, omdat dit immers ook de verplichtingen zijn die de staat is aangegaan als verzekeraar. Een dekkingstoezegging verschaft alle bij een transactie betrokken partijen zekerheid dat als de transactie daadwerkelijk tot stand komt, de staat een verzekering zal verstrekken. Vaak komen transacties via bijvoorbeeld een aanbestedingsprocedure tot stand, en dan is het nog niet zeker of de Nederlandse exporteur een opdracht gaat krijgen.
In totaal gaat het om alle 513 transacties die in de loop van meer dan tien jaar zijn geaccepteerd en waarop de staat op dit moment nog verplichtingen heeft uitstaan. Het is niet altijd meteen duidelijk of een transactie gerelateerd is aan fossiele projecten. Het gaat bij de verzekerde transacties meestal niet om bedrijven die zelf actief zijn in de olie- en gassector maar doorgaans om baggeraars, scheepsbouwers en aannemers. Om het aandeel fossiele brandstoffen in de portefeuille te kunnen vaststellen moet polis voor polis worden bekeken welke van deze transacties in beslissende mate zijn gerelateerd aan fossiele brandstoffen. De 62 grootste transacties in termen van verzekerd bedrag zijn in de praktijk goed voor meer dan 80% van de totale portefeuille. Daarom zijn deze 62 transacties stuk voor stuk nauwkeurig bekeken en is vastgesteld of deze in beslissende mate gerelateerd zijn aan fossiele brandstoffen. Voor de overige 451 transacties is gekeken naar exporteur, NACE-indeling, debiteur en bestemmingsland; twijfelgevallen onder deze 451 transacties zijn in alle gevallen toegerekend aan de fossiele sector, zodat het berekende percentage voor de fossiele sector in werkelijkheid zeker niet hoger maar wellicht lager is. Het berekenen van deze cijfers gaat dus gepaard met een grote hoeveelheid handwerk.
Zoals ook aangegeven in de beleidsdoorlichting van artikel 5 van begroting IX van het Ministerie van Financiën vormt de fossiele sector als afnemer van transacties een bijzonder groot aandeel in de verzekerde portefeuille. Deze sector is de grootste «debiteur» bij Nederlandse ekv-gedekte transacties. De vraag naar verzekeringen voor hernieuwbare energie is ondanks het ruime beleid voor dergelijke transacties tot op heden relatief beperkt geweest. Zoals aangegeven in de antwoorden van 12 juli 2017 worden verdere initiatieven genomen, zowel nationaal als internationaal, om het verzekeringsinstrumentarium nog aantrekkelijker te maken voor toepassing op hernieuwbare energie projecten.
Zoals blijkt uit het voorafgaande zijn deze cijfers niet standaard beschikbaar en worden ze dus ook niet gepubliceerd.
Deelt u de mening dat de omvang van EKV-steun voor fossiel-gerelateerde projecten slecht strookt met de doelstellingen van het Akkoord van Parijs? Bent u bereid een afbouwplan voor exportkredietverzekeringen voor fossiel-gerelateerde projecten te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het Akkoord van Parijs spreekt niet over exportkredietverzekering, dus ook niet over wat de samenstelling van de verzekeringsportefeuille op dit moment zou moeten zijn. De ekv is een generiek en vraaggestuurd instrument dat ertoe bijdraagt dat Nederlandse exporteurs op gelijke voet kunnen concurreren met het buitenland. Het CBS heeft becijferd dat hiermee jaarlijks gemiddeld 20.000 banen gemoeid zijn. De ekv is beschikbaar voor Nederlandse export in den brede. Er worden geen sectoren uitgesloten, ekv-steun is ook toegankelijk voor sectoren die niet bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van Parijs. Mocht Nederland unilateraal besluiten leveringen aan fossiele projecten uit te sluiten van verzekeringen, dan is het enige effect dat Nederlandse export en werkgelegenheid verschuift naar het buitenland, wat vooral de Nederlandse watersector zou schaden. De uitsluiting door Nederland heeft namelijk geen gevolgen voor de afweging van het buitenlandse bedrijf dat heeft besloten te investeren in de fossiele sector en brengt het behalen van de doelstellingen van Parijs niet dichterbij.
Daar komt bij dat de onderliggende transacties uit de categorie olie- en gassector een grote verscheidenheid kennen wat betreft de effecten op het klimaat. Zo komt het vaak voor dat de verzekerde transacties uit de olie- en gassector ertoe bijdragen dat de afnemer juist schonere, veiligere en milieuvriendelijkere technologieën gebruikt. Voor alle transacties geldt dat de staat alleen verzekeringen afgeeft voor transacties waarvan de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar zijn bevonden na beoordeling aan de hand van internationale standaarden.
Omdat de ekv een vraaggestuurd instrument is ligt het voor de hand dat de portefeuille in de komende jaren langs natuurlijke weg, door vraageffecten, zal verschuiven naar meer duurzame projecten. Daarbij is het waardevol dat de bekendheid van de ekv bij exporteurs in de hernieuwbare energiesector wordt vergroot. Ten slotte is het zo dat de bestaande portefeuille zoals eerder vermeld bestaat uit verzekeringsverplichtingen van transacties die in de afgelopen tien jaar zijn aangegaan. Het gaat bij de ekv doorgaans – zeker bij de grotere transacties – om middellange of langlopende verplichtingen. De huidige portefeuille is dus voor het overgrote deel tot stand gekomen voordat het Akkoord van Parijs werd gesloten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de voortgang en monitoring van een afbouwplan voor EKV-steun voor fossiel-gerelateerde transacties publiekelijk inzichtelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven wordt er niet gewerkt aan een dergelijk plan.
Deelt u de mening dat EKV's verlenen aan duurzame energieprojecten leidt tot een betere verhouding tussen (economisch) rendement en risico van die projecten? Zo nee, waarom niet?
Bij de ekv worden betalingsrisico’s van transacties verzekerd die bijvoorbeeld door hun lange looptijd of hun omvang, of een combinatie van beide, niet door de private markt kunnen worden verzekerd. Zonder de ekv komen deze transacties in het geheel niet tot stand. Door de unieke eigenschappen van het instrument dat de staat aanbiedt, wordt het risico beheers- en betaalbaar. Zo bezien is het antwoord op de vraag ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering het EKV-instrumentarium dient te gebruiken voor economische sectoren die gestimuleerd moet worden en niet voor sectoren die afgebouwd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2. De ekv is een generiek instrument ter ondersteuning van de Nederlandse export in den brede. Uit de verruimde verzekeringsmogelijkheden voor hernieuwbare energie blijkt dat de Nederlandse staat dergelijke transacties graag met behulp van ekv mogelijk wil maken. Gezien de concurrentie met het buitenland waarin de Nederlandse exporteurs verwikkeld zijn, is het onverstandig om unilateraal binnen het ekv-instrumentarium specifieke economische sectoren af te bouwen. De transacties in deze sectoren gaan namelijk gewoon door, alleen met een niet-Nederlandse leverancier.
Wat is het tijdpad voor het introduceren van een «information disclosure»-beleid bij de EKV? Wanneer verwacht u een definitieve versie van dit beleid met de Kamer te kunnen delen?
Het streven is om de information disclosure policy rond de jaarwisseling publiek te maken. In het najaar is een tweede consultatieronde gepland.
Bent u bereid in het «information disclosure»-beleid van de EKV op te nemen dat Atradius DSB (ADSB) publiekelijk elk jaar in het duurzaamheidsverslag presenteert in welke mate de EKV de fossiele-energiesector ondersteunt, waarbij exact wordt aangegeven hoe gepubliceerde cijfers worden onderbouwd? Deelt u de mening dat hierbij ook moet worden aangegeven welke stappen het ministerie en ADSB hebben gezet om meer duurzame energietransacties te verzekeren? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Atradius DSB publiceert jaarlijks een duurzaamheidsverslag. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op het mvo-beleid, de geldende internationale afspraken, beleidsontwikkelingen op alle gebieden van duurzaamheid, een doorkijk naar de toekomst en op de gescreende en beoordeelde aanvragen. Ik blijf u graag informeren over onze inzet om het aandeel van hernieuwbare energie in de ekv-portefeuille te vergroten. Dit zal ook aandacht krijgen in het duurzaamheidsverslag van Atradius DSB. We blijven echter afhankelijk van de kansen die Nederlandse exporteurs op het gebied van hernieuwbare energie zien en krijgen om het aandeel hiervan in de ekv-portefeuille te vergroten. Het kabinet zal aan de Tweede Kamer blijven rapporteren in welke mate de portefeuille blootgesteld is aan risico op de olie- en gassector.
Welke opdracht(en) heeft u aan ADSB gegeven om invulling te geven aan de aangenomen motie-Dik-Faber/Van Veldhoven?2
In het stelsel van de ekv is de staat verzekeraar en Atradius DSB uitvoerder. Omdat de staat geen financiële instelling is, heeft de motie geen betrekking op de activiteiten van de staat. In tegenstelling tot private instellingen onderneemt de staat als verzekeraar geen beleggingsactiviteiten (en Atradius DSB uiteraard evenmin), dus ook materieel heeft de motie geen betrekking op de ekv. Dit neemt niet weg dat zowel op nationaal als op internationaal niveau initiatieven worden ontplooid om de ekv optimaal in te richten voor toepassing op duurzame projecten. Zie onder andere de antwoorden op Kamervragen die op 12 juli 2017 naar uw Kamer zijn gestuurd.
Wat is het tijdpad voor het nieuwe beleidsdocument maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) voor de EKV? Hoe worden de risico’s van broeikasgasemissies meegenomen in het nieuwe mvo-beleidsdocument?
Naar verwachting zal nog dit jaar een consultatie op het geactualiseerde mvo-beleidsdocument plaatsvinden. Nadat de eventuele input uit deze consultatie is verwerkt kan het kabinet het nieuwe beleidsdocument zo snel mogelijk vaststellen. Er zijn veel inhoudelijke facetten voor de mvo-beoordeling, waaronder broeikasgasemissies, die waar relevant mee worden genomen tijdens het beoordelingsproces. Deze facetten volgen uit de voor de ekv relevante standaarden waaraan wordt getoetst. In het mvo-beleidsdocument wordt beschreven wat het internationale en nationale beleidskader – inclusief de standaarden voor toetsing – is en wat de werkwijze ten aanzien van mvo-beoordeling inhoudt.
Het proces van toetsing en beoordeling van de milieu en sociale gevolgen geschiedt volgens in OESO-verband gemaakte afspraken, de Common Approaches. Deze vormen een relatief streng en voor de ekv op maat gemaakt beoordelingskader. De Common Approaches verwijzen naar de Worldbank and IFC Performance Standards en Environmental, Health and Safety Guidelines en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights, die het inhoudelijke referentiekader vormen voor toetsing. Indien deze standaarden in specifieke gevallen niet (volledig) voorzien in een passend beoordelingskader voor de mvo-toets, wordt er gezocht naar mogelijke andere internationale standaarden die als benchmark kunnen worden gebruikt. We zullen in het nieuwe beleidsdocument nadrukkelijk aangeven welke standaarden (denk hierbij vooral aan mensenrechten en emissies) versterkt worden in de toetsing.
Bent u zich ervan bewust dat het gebruik van de bestaande reserves in de momenteel operationele olie- en gasvelden alleen, ook zonder kolen, de opwarming van de aarde boven de 1,5°C brengt? Bent u er zich van bewust dat voor de 2°C- of de 1,5°C-limiet, respectievelijk ongeveer 68% of 85% van de reserves in de grond moet blijven (ondanks rendementsverbeteringen en innovaties in verbranding en CO2-opslag)?3 Zo nee, waarom niet? Deelt u, aangezien de EKV een instrument is ter ondervanging van langetermijnfinancieringsrisico’s, de mening dat dit vraagt om een afbouw van ondersteuning voor de ontwikkeling van projecten voor het op de markt brengen van nieuwe fossiele brandstoffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met publicaties van studies die een verband leggen tussen fossiele reserves en het koolstofbudget behorend bij een scenario van 2°C en 1,5°C klimaatverandering, en wijs graag op de bredere analyses van emissiereductiepaden zoals uitgewerkt door onder andere IPCC en PBL. Een van de doelen van het Akkoord van Parijs is om financieringsstromen in overeenstemming te brengen met de overgang naar een koolstofarme en klimaatweerbare samenleving. Het kabinet richt zich op nationale en internationale initiatieven om de ekv zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor duurzame projecten. Zoals gesteld in antwoord op de vragen 2, 3 en 5 is een afbouwplan geen doelmatige of doeltreffende manier om de doelstellingen van Parijs te halen.
Welke concrete stappen zet u om uw wens om projecten voor duurzame energie, klimaatmitigatie en -adaptatie meer te ondersteunen vanuit de EKV te bereiken?
Zie hiervoor de antwoorden die op 12 juli 2017 naar uw Kamer zijn gestuurd.
Hoe geeft u uitvoering aan Artikel 46 van de Common Approaches? Kunt u eventuele rapportages in dit kader aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) verstrekt met de Kamer delen?
In de mvo-beoordeling van een te verzekeren transactie worden broeikasemissies meegenomen conform het beleid zoals neergelegd in het mvo-beleidsdocument. Indien tot afgifte van een polis wordt overgegaan, wordt volgens een vast format aan de OESO gerapporteerd. Het betreft dus steeds rapportages op transactieniveau, die grotendeels bestaan uit bedrijfsvertrouwelijke informatie. Door de OESO wordt niet op generiek niveau bijgehouden in welke mate verzekerde transacties invloed hebben op emissies. De OESO publiceert jaarlijks een geaggregeerd overzicht van de ondersteunde categorie A- en B-projecten op http://www.oecd.org/trade/xcred/category-a-and-b-projects.htm.
Deelt u nog steeds de mening dat EKV voor kolen gestopt moet worden bij de OESO, de positie die premier Rutte en president Obama innamen in 2014?4
Het kabinet staat nog steeds achter het standpunt van premier Rutte en president Obama, zoals destijds verwoord in het statement: «We emphasize that our work to scale up climate friendly investments in developing countries is most effective when combined with reducing public incentives for high-carbon infrastructure. To this end, the Netherlands is joining the United States, the United Kingdom, and others in agreeing to end support for public financing of new coal-fired power plants abroad except in rare circumstances.» Zie voor het volledige statement: https://www.government.nl/documents/reports/2014/03/24/joint-statement-by-the-united-states-and-the-netherlands-on-climate-change-and-financing-the-transition-to-low-carbon-investmen. In 2015 zijn vervolgens internationale afspraken gemaakt over het beperken van de mogelijkheden om exportkredietverzekeringen af te geven ten behoeve van de export van kolencentrales. Op 1 december 2015 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Nederland heeft samen met de VS het voortouw genomen om te komen tot een zo sterk mogelijk akkoord. In zijn algemeenheid behoort Nederland tot de meest ambitieuze landen bij het maken van internationale afspraken op het terrein van ekv en duurzaamheid. Het uitsluiten van projecten gerelateerd aan olie en gas zou echter een onrealistische onderhandelingsinzet zijn en is niet in lijn met het kabinetsbeleid.
Bent u bereid om bij de OESO en/of de EU te pleiten voor een uitsluitingslijst voor ondersteuning aan kolen, olie en gas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke concrete manier (of anderszins) heeft het Nederlandse bedrijfsleven kunnen profiteren van de Climate Change Sector Understanding (CCSU) en de Sector Understanding on export credits for coal-fired electricity generation projects (CFSU)?
Aangezien er nog (nagenoeg) geen aanvragen ontvangen zijn voor klimaatrelevante transacties profiteren Nederlandse transacties ook nog niet van de mogelijkheden die het CCSU en CFSU bieden. Overigens is het CFSU pas sinds begin van dit jaar van kracht en zal er daarom in het algemeen nog beperkte ervaring zijn met het gebruik van deze sector understanding. Atradius DSB informeert exporteurs nadrukkelijk over de mogelijkheden die de understandings bieden.
Op welke manier laat het initiatief om in OESO-verband een gezamenlijk systeem te ontwikkelen voor de rapportage over de klimaatrelevantie van de verzekerde transacties ook de negatieve klimaatimpact zien?
Het initiatief is erop gericht om de Participanten van de Arrangement bewust te laten worden van de positieve bijdrage die de ekv kan leveren aan klimaatrelevante projecten. Het gaat niet om een systeem voor rapportages over klimaatrelevantie van de verzekerde transacties. De gedachte is om hierdoor bewustzijn te creëren voor de aanvullende mogelijkheden die ekv wellicht kan bieden aan partijen met een tekort aan financieringsmogelijkheden voor dergelijke projecten. Het kabinet ondersteunt dit initiatief van harte.
Bent u bereid om, net zoals het CBS de economische toegevoegde waarde heeft onderzocht, te laten onderzoeken in welke mate de EKV bijdraagt aan de doelstellingen van Parijs?
Het kabinet zal samen met Atradius DSB bekijken of het mogelijk is in het duurzaamheidsverslag verzekerde transacties te vermelden die bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs in de landen waaraan de Nederlandse goederen of diensten worden geleverd.
Op welke manier bent u van plan om de EKV in te zetten in het nieuwe fonds Climate Investor One?
Climate Investor One richt zich op het bij elkaar brengen van hernieuwbare energie projecten in ontwikkelingslanden enerzijds en (institutionele) investeerders in ontwikkelde landen anderzijds. Het fonds zal naar verwachting een omvang van 1 miljard euro krijgen en beoogt telkens nieuwe projecten te ondersteunen gedurende de looptijd van twintig jaar. De ekv-dekking wordt toegepast om maximaal 200 miljoen euro aan private investeringen te verzekeren (en daardoor te mobiliseren) die door beleggers worden ingebracht in het fonds. De ekv-dekking richt zich hierbij op de (relatief risicovolle) bouwfase van projecten. Het marktfalen dat de ekv hiermee (vergelijkbaar met de «reguliere» operaties) adresseert, is de private onderinvestering in relevante projecten als gevolg van ontbrekende ervaring van veel investeerders met het financieren van hernieuwbare energie projecten in ontwikkelingslanden. De aan dergelijke investeringen verbonden risico’s zijn niet noodzakelijkerwijs te groot, maar onbekendheid maakt dat veel investeerders hier – zonder garanties – niet aan beginnen. Relevant voor de toepassing van de ekv is ook dat de structuur van het fonds de kostendekkendheid van de ekv waarborgt. Door de ekv in te zetten wordt het fonds in de gelegenheid gesteld om private investeringen aan te trekken voor duurzame projecten, waarbij het gaat om een veelvoud van de verzekerde 200 miljoen euro.
Het bericht dat meerderheid van de zorgsites onbeveiligd is |
|
Kees Verhoeven (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meerderheid zorgsites onbeveiligd, privacy autoriteit dreigt met boetes»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het feit dat twee op de drie websites van zorginstellingen geen gebruik maken van een veilige verbinding?
De vertrouwelijkheid van medische informatie en de vertrouwelijke omgang met persoonsgegevens in de gezondheidszorg is essentieel en is een kernwaarde voor zowel patiënten als zorgaanbieders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders hun verantwoordelijkheid moeten en kunnen nemen ten aanzien van informatiebeveiliging.
Zoals aangegeven in mijn eerdere reactie op vraag 2, 4 en 5 van Kamerlid Oosenburg (PvdA) over de beveiliging van ziekenhuiswebsites (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1216) zijn informatiebeveiliging en privacybescherming in de eerste plaats verantwoordelijkheden van de zorgaanbieder zelf. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verplicht de verantwoordelijke het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen waarbij het beveiligingsniveau passend moet zijn bij de aard van de te beschermen gegevens. In de gezondheidszorg zijn de NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513 de normen om dit beveiligingsniveau te bereiken. Het versleutelen van het informatieverkeer via een beveiligde (https-) verbinding is een voorbeeld van een maatregel, die uit die norm kan voortkomen. Voor iedere website en dienst zal de verantwoordelijke organisatie moeten bepalen of een beveiligde verbinding nodig is.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet hierop toe en kan zo nodig handhavend optreden. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de naleving van relevante wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging in de zorg, voor zover die raakt aan kwaliteit en veiligheid van zorg.
Om zorgaanbieders nog beter toe te rusten om hun verantwoordelijkheden ten aan zien van informatiebeveiliging te nemen heb ik aanvullend hierop met branchepartijen het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» opgesteld. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 20 juni jl. (Kamerstuk 31 765, nr. 275). Het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» benoemt in de praktijk bewezen «good practices». Deze «good practices» hebben betrekking op de cultuur, structuur en compliance aan bestaande regelgeving van zorgaanbieders. Ik ben voornemens het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» uit te breiden naar andere sectoren (zoals bijvoorbeeld apothekers en huisartsen) ter verhoging van informatieveiligheid en de privacybescherming. De NVZ-campagne ZEKER is mijns inziens een mooi voorbeeld van het oppakken van de eigen verantwoordelijkheid door de zorgsector om de bewustwording op informatiebeveiliging en privacybescherming te verhogen.
Ik wil tot slot benadrukken dat patiënten er op moeten kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische gegevens goed is geregeld. Dit is noodzakelijk voor de vertrouwensrelatie met de zorgverlener. Beveiliging van patiëntgegevens is een doorlopend punt van aandacht en zal altijd een onderwerp blijven waar alle partijen zich voor moeten hardmaken. Met het «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» heeft de sector een belangrijke stap gezet om de bescherming van medische gegevens verder te verbeteren. De Autoriteit Persoonsgegevens kan ook handhavend optreden als een aanbieder de beveiliging desondanks niet op orde heeft.
Heeft u een verklaring waarom minder dan een kwart van de websites van de geestelijke gezondheidszorg, verloskundigen, thuiszorg en fysiotherapie een veilige verbinding afdwingt? Zo ja, wat is deze verklaring? Zo nee, kunt u dit laten uitzoeken?
Ik heb niet een specifieke verklaring waarom de ene zorgsector een hoger percentage beveiligde verbindingen heeft dan de andere zorgsector. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in een conclusie van PBLQ-rapport «Onderzoek naar de beveiliging van patiëntgegevens» (Kamerstuk 31 765, nr. 259). Daarin staat dat er groeiende bewustwording is bij zorgaanbieders als het gaat om informatiebeveiliging en privacybescherming. Dat leidt tot het nemen van maatregelen en beschikbaar stellen van capaciteit door zorgaanbieders op dat terrein. Het bewustwordingsproces is dus gaande, maar nog niet voltooid. In het nieuwsbericht van de NOS van 17 augustus jl. wordt bewustwording ook als verklaring genoemd. Ik wil door middel van de verbreding van het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» bijdragen aan een vergroting van de bewustwording en daarmee betere beveiliging, maar dat is niet een vrijblijvende keuze. Iedere zorgaanbieder zal dit op orde moeten hebben.
Hoe komt het dat ziekenhuizen en huisartsen het relatief gezien goed doen? Is er een «best practice» te destilleren die door andere professionals overgenomen kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als informatie onderschept wordt via onbeveiligde websites? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de veiligheid van gegevens wordt beschermd en dat de zorgsector voldoende geëquipeerd moet zijn om zich te kunnen wapenen tegen kwaadwillende meelezers?
Zie antwoord vraag 2.
De voorgestelde forse daling van de subsidiebedragen voor duurzame energie productie (SDE+) |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Voorgestelde SDE+ tarieven baren zorgen», waaruit blijkt dat de voorgestelde subsidiebedragen in de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) in 2018 onverwacht laag uitvallen ten opzichte van 2017 (een daling van meer dan 15%)?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de doelstelling dat in 2020 14% van de gebruikte energie duurzaam wordt opgewekt? Kunt u aangeven hoe het verlagen van de SDE+ subsidies bijdraagt aan het halen van deze doelstelling?
Ja. Ter voorbereiding van de SDE+ 2018 heb ik de adviesbureaus ECN en DVN GL, net als in voorgaande jaren, gevraagd een advies uit te brengen over de basisbedragen voor de SDE+ 2018. Dit advies wordt onderworpen aan een review door gezaghebbende partijen uit het buitenland, in dit geval Fraunhofer-Institut en TU Wien. Het doel bij de vaststelling van de basisbedragen is om te komen tot bedragen waarmee het merendeel van de projecten uit moet kunnen. Daarbij wordt de markt gevolgd. Met andere woorden, lagere kostprijzen voor hernieuwbare energie in de markt leiden tot lagere basisbedragen. Op deze manier worden de doelstellingen van het Energieakkoord op een kosteneffectieve wijze gerealiseerd en de risico’s op overstimulering beperkt. Als onderdeel van het proces om te komen tot het advies voor de basisbedragen hebben ECN en DVN GL op 25 juli 2017 het conceptadvies basisbedragen gepubliceerd. Dit advies is beschikbaar op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Met dit conceptadvies zijn belanghebbenden uitgenodigd om te reageren op de voorgestelde basisbedragen en verdere informatie aan te leveren over de kosten van hernieuwbare energieprojecten. De consultatieperiode is op 18 augustus 2017 gesloten. Op dit moment worden de reacties die zijn ontvangen op het conceptadvies door ECN en DVN GL verwerkt, waarna het eindadvies wordt opgesteld. Op basis van het eindadvies zal ik samen met de Minister van Financiën besluiten over de openstelling van de SDE+ 2018. Hier zal ik uw Kamer in het najaar over informeren.
Deelt u de mening dat het de taak van de overheid is om aanjager van de energietransitie te zijn en dat de SDE+ regeling momenteel een van de belangrijkste instrumenten daarvoor is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet spant zich samen met de andere partijen uit het Energieakkoord in om in 2020 14% hernieuwbare energie en in 2023 16% hernieuwbare energie te realiseren. De SDE+ is het belangrijkste instrument dat het kabinet hiervoor inzet.
Welk signaal geeft u af aan zowel de maatschappij als het bedrijfsleven die zich inspannen voor de energietransitie indien u besluit tot verlaging van de subsidiebedragen? Deelt u de mening dat u daarmee afbreuk doet aan uw aanjaagfunctie?
Zie voor het proces rondom de basisbedragen voor de SDE+ 2018 mijn antwoord op vraag 2. Indien er in het najaar besloten zal worden tot een verlaging van de basisbedragen, is dit enkel vanwege een verlaging van de kostprijs van hernieuwbare energie in de markt en niet vanwege lagere ambities van het kabinet op het gebied van hernieuwbare energie.
Deelt u de zorg dat de focus van de SDE+ regeling op de goedkoopste technologieën en verlaging ervan ten koste kan gaan van de zorgvuldigheid van duurzame energiewinning en mogelijk kan leiden tot onnodige veiligheids- en milieurisico’s? Zo nee, waarom niet?
Nee. De SDE+ heeft als doel om de grootschalige uitrol van hernieuwbare energieproductie op een kosteneffectieve wijze te bespoedigen. Daartoe worden basisbedragen vastgesteld waarvoor het merendeel van de projecten gerealiseerd moet kunnen worden. Hierbij wordt uitgegaan van de bestaande wet- en regelgeving en de meest gangbare technieken. Het is dus niet zo dat de basisbedragen op zo’n manier worden vastgesteld dat projecten enkel kunnen worden gerealiseerd indien er onnodige veiligheids- en milieurisico’s worden genomen. Daarbij blijft de projectontwikkelaar uiteraard verantwoordelijk voor een zorgvuldige uitvoering van het project en het besluit om wel of niet subsidie aan te vragen.
Deelt u de mening dat de transitie naar een duurzame energievoorziening ingrijpende gevolgen heeft voor het landschap en dat daarom bij het plannen, ontwerpen en bouwen van duurzame energieprojecten voldoende rekening dient te worden gehouden met omwonenden, natuur en dieren?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, de transitie naar een duurzame energievoorziening heeft aanzienlijke ruimtelijke gevolgen. De kaders waarbinnen ruimtelijke inpassing van specifieke projecten plaatsvindt, liggen vast in wetgeving en beleid op het gebied van ruimtelijke ordening. Deze zijn erop gericht dat onder meer met landschap, natuur en leefomgevingskwaliteit rekening wordt gehouden. De Omgevingswet biedt hiervoor het toekomstig instrumentarium.
Deelt u de mening dat de focus op de goedkoopste technologieën deze zorgvuldige afstemming mogelijk in de weg staat, zoals in het geval van de aan te leggen hoogspanningskabel van de Eemshaven naar Groningen, waar niet gekozen is voor een (gedeeltelijk) ondergronds traject, maar voor de goedkope bovengrondse variant die ten koste gaat van de natuur en het landschap en die belangrijke vogelbroedgebieden verstoort? Zo nee, waarom niet?3 Hoe gaat u bewerkstelligen dat bij het plannen van toekomstige duurzame energieprojecten hier standaard rekening mee gehouden zal worden?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals uiteengezet in mijn brief van 7 december 2016 (Kamerstuk 29 023, nr. 212) heb ik voor het bepalen van een voorkeurstracé tussen de hoogspanningsstations in de Eemshaven en in Vierverlaten de meerwaarde van gedeeltelijke ondergrondse aanleg afgewogen tegen de meerkosten. Om die afweging te kunnen maken, heb ik de gevolgen voor natuur, landschap en leefomgevingskwaliteit van zowel boven- als ondergrondse aanleg in het milieuonderzoek inzichtelijk gemaakt. Mijn afweging daarbij is dat de meerkosten van ondergrondse aanleg in dit specifieke project niet opwegen tegen de maatschappelijke meerwaarde.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 liggen de kaders voor een ruimtelijk besluit voor een energieproject vast in beleid en regelgeving. Dit besluit is daarmee altijd het resultaat van een zorgvuldige belangenafweging.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het dertigledendebat over het aandeel hernieuwbare energie?
Ja.
Het bericht 'Greenpeace spant kort geding aan om biomassameestook RWE te stoppen' |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Greenpeace spant kort geding aan om biomassameestook RWE te stoppen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de partijen die deze zaak hebben aangespannen dat het van groot belang is dat er goede, inhoudelijke afspraken komen over de herkomst van het zaagsel vóórdat wordt begonnen met het bijstoken?
Zoals ik uw Kamer op 18 maart 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 300) heb geïnformeerd zijn er naar aanleiding van het Energieakkoord (waarbij de rijksoverheid partij is) afspraken gemaakt over de duurzaamheidscriteria van biomassa voor energietoepassingen. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen biomassa die direct uit het bos wordt gehaald (primaire residuen) en biomassa die in zagerijen (als zaagsel) vrijkomt bij de productie van bijvoorbeeld bouwmaterialen (secundaire residuen). Deze biomassastromen kunnen beiden worden gebruikt voor de productie van houtpellets die als brandstof in de kolencentrales worden toegepast. De afspraken over de duurzaamheidscriteria heb ik opgenomen in de SDE+ regeling en in de afgegeven subsidiebeschikkingen. Voor zover zij voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de SDE+, is het aan de energiebedrijven zelf om te bepalen bij welke producent zij welke biomassa kopen.
Daarnaast hebben de energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties een privaatrechtelijk convenant met aanvullende afspraken afgesloten, om het vertrouwen tussen de partijen te vergroten dat de bij- en meestook op verantwoorde wijze plaatsvindt. De rijksoverheid is geen partij bij dit convenant. Voor de beoordeling of een energiebedrijf voor subsidie in aanmerking komt voor de bij- en meestook van biomassa zijn de afspraken die zijn gemaakt in het private convenant niet relevant.
In het private convenant is een geschillenprocedure opgenomen, die nu wordt toegepast voor het geschil over de bij- en meestook van houtpellets uit zaagsel (secundaire residuen). Dit geschil betreft een verschil van interpretatie ten aanzien van de gemaakte afspraken. Gelet op het privaatrechtelijke karakter van de afspraken uit het convenant, wil ik mij niet mengen in deze discussie. Eventuele niet-nakoming van afspraken uit dit convenant heeft, tenzij daarmee tevens de duurzaamheidscriteria uit de SDE+ worden geschonden, ook geen consequenties voor het publiekrechtelijke subsidieverlening voor de bij- en meestook van biomassa.
Klopt het dat er slechts procesafspraken zijn gemaakt over de herkomst van het zaagsel en dat hier nog geen inhoudelijke overeenstemming over is bereikt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voorbarig was om de subsidie voor biomassabijstook uit te keren voordat er duidelijke, inhoudelijke afspraken waren over de herkomst van het zaagsel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de subsidie voor biomassabijstook terug te trekken totdat er een duidelijke afspraak over de herkomst van het zaagsel is gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
De sluiting van de afdeling cardiologie in ZGT Hengelo |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen van huisartsen over de tijdelijke sluiting van de afdeling cardiologie van Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) in de locatie Hengelo?1
ZGT heeft laten weten dat besloten is om de Cardio Care Unit (CCU) / EersteHartHulp (EHH) en de verpleegafdeling cardiologie van locatie Hengelo tot en met 1 september 2017 te sluiten. Het betreft volgens ZGT een tijdelijke sluiting in verband met de aanwezigheid van onvoldoende personeel tijdens de vakantieperiode. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat deze beslissing genomen is om de kwaliteit en continuïteit van zorg voor de patiënten tijdens de vakantieperiode te kunnen blijven garanderen.
Ik begrijp dat de huisartsen in Hengelo zich afvragen of er een verband bestaat tussen deze beslissing van ZGT en het eerdere bericht van het ziekenhuis, dat het maatregelen moet treffen om een structurele resultaatsverbetering te kunnen realiseren en in dat kader onder meer kritisch zal bekijken welke zorg op welke locatie zal worden aangeboden. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Zoals u weet vind ik het van groot belang dat daarbij sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen waaronder ook de inwoners uit de omgeving betrokken zijn.
Deelt u de vrees van huisartsen dat het sluiten van de afdeling cardiologie een voorbode is voor het verder uitkleden van het Hengelose ziekenhuis? Hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke precieze redenen heeft ZGT Hengelo besloten de afdeling cardiologie tijdelijk te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het personeel van ZGT Hengelo betrokken geweest bij de beslissing om de afdeling cardiologie te sluiten? Zo ja, is het personeel het eens met deze beslissing? Zo neen, waarom is het personeel hier niet naar gevraagd?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat patiënten in deze periode worden verwezen naar de locatie van ZGT in Almelo. Het ziekenhuis heeft aanvullende maatregelen getroffen om in ZGT Almelo extra patiënten te kunnen opvangen. De polikliniek op de locatie Hengelo is wel open tijdens deze vakantieperiode.
Patiënten met een acuut levensbedreigend hartprobleem worden met de ambulance altijd naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede gebracht. De eventuele extra reistijd die er voor andere hartpatiënten ontstaat, heeft geen gevolgen voor hun cardiale gezondheid, aldus ZGT.
ZGT geeft aan dat het personeel betrokken is bij het besluit om de CCU/EHH en de verpleegafdeling cardiologie van locatie Hengelo tot en met 1 september 2017 te sluiten. Volgens ZGT zijn de gevolgen voor het personeel beperkt, omdat het personeel al sinds 2015 op beide locaties (in Hengelo en Almelo) werkt.
Wat zijn de gevolgen van de sluiting van de afdeling cardiologie voor patiënten en personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de afdeling cardiologie geslachtofferd wordt vanwege bezuinigingen die het bestuur van ZGT Hengelo doorzet? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
ZGT heeft mij laten weten momenteel volop bezig te zijn met de samenstelling van het pakket van maatregelen om te komen tot een toekomstgericht en financieel gezond ZGT. Het uitgangspunt hierbij is behoud van de kwaliteit van zorg, en de toegankelijkheid ervan. ZGT zal keuzes in het zorgpakket maken en kritisch kijken welke zorg op welke locatie wordt aangeboden. Ook wordt de samenwerking gezocht met andere zorgaanbieders, zodat zorg zo doelmatig mogelijk wordt aangeboden. Daarnaast worden interne processen geoptimaliseerd en wordt een slagvaardige organisatie ingericht. Het ziekenhuis verwacht eind oktober meer duidelijkheid te hebben over de te nemen maatregelen.
ZGT heeft medegedeeld dat de besluitvorming over het pakket van maatregelen uiteindelijk plaatsvindt door de Raad van Bestuur, in nauwe afstemming met de Medische Staf. ZGT betrekt hierbij de medewerkers van ZGT en andere interne en externe stakeholders waaronder de Ondernemingsraad en Cliëntenraad, huisartsen, verzekeraars en de gemeentelijke politiek. Inmiddels zijn informatiebijeenkomsten gepland met de stakeholders, waaronder de gemeenteraden van Hengelo en Almelo.
Brengt de sluiting van de afdeling cardiologie problemen met zich mee in verband met langere reistijden voor patiënten met (acute) hartproblemen die nu gedwongen worden naar Enschede of Almelo te reizen? Is dit voldoende onderzocht?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt de Inspectie voor de Gezondheidszorg van de beslissing van het bestuur van ZGT Hengelo om de afdeling cardiologie te sluiten in verband met de kwaliteit van zorg en bereikbaarheid van medisch noodzakelijke zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is door de raad van bestuur geïnformeerd over de tijdelijke sluiting. Het is voor de kwaliteit en veiligheid van zorg vooral van belang dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig zijn. De IGZ ziet erop toe dat de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig zijn. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio is zoals gezegd primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In dit geval kan de bereikbaarheid van deze zorg worden opgevangen door omliggende ziekenhuislocaties. De IGZ heeft er bij ZGT op aangedrongen dat in de keten goed te regelen.
Het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse preclearance faciliteiten op Schiphol |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Onbezorgd op vakantie naar de Verenigde Staten» over het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse «preclearance»-faciliteiten op Schiphol?1
Ja.
Weet u inmiddels op welke gronden de Nederlandse cabaretier en leraar Engels Ismael en zijn vriend Othman de toegang tot de Verenigde Staten (VS) zijn ontzegd? Zo nee, wat heeft de regering gedaan om zich hierover te informeren? Zo ja, op welke gronden is deze twee Nederlanders de toegang tot de VS ontzegd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over deze twee reizigers geen contact gehad met Amerikaanse overheidsinstanties, ook niet over de redenen van de niet-toelating. Hierover werd de Kamer eerder geïnformeerd in antwoord op de vragen van het lid Öztürk (DENK) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2551).
Als mensen door de VS de toegang is ontzegd door de Custom Border Protection Agency, wordt de Nederlandse regering dan actief geïnformeerd door de Amerikaanse overheid? Zo ja, ontvangt de Nederlandse regering informatie over de gronden waarop de toegang tot de VS is ontzegd?
De Nederlandse regering wordt niet actief geïnformeerd indien Nederlanders de toegang tot de VS is ontzegd. De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied. De autoriteit voor de grenscontroles van de Verenigde Staten, de Customs and Border Protection (CBP), voert daartoe op basis van het Amerikaanse recht controles uit en bepaalt zelfstandig, behoudens de internationaalrechtelijke verplichtingen, of personen tot Amerikaans grondgebied worden toegelaten.
Wel kunnen Nederlanders die in het buitenland in problemen komen, zich 24 uur per dag en 7 dagen in de week met consulaire hulpvragen wenden tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Afhankelijk van de hulpvraag wordt proactief bekeken of, en hoe, die hulp kan worden geboden.
Hoe vaak is Nederlanders de toegang tot de VS ontzegd? Is dit aantal toegenomen sinds het aantreden van president Trump?
Alleen de Amerikaanse autoriteiten kunnen deze informatie verstrekken. Er zijn evenwel geen indicaties dat het aantal Nederlanders dat de toegang wordt ontzegd toeneemt.
Heeft u bezwaar aangetekend bij de Amerikaanse regering vanwege weigering van Nederlanders met een dubbel paspoort (Iran, Irak, Libië, Somalië, Soedan, Syrië en Jemen)? Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daags na de invoering van het inreisverbod, op aandringen van Nederland en andere (Europese) landen, verduidelijkt wat de gevolgen van het decreet zijn voor personen met een dubbele nationaliteit (bipatriden). Onder het decreet kunnen alle houders van Nederlandse paspoorten (ook zij die naast het Nederlanderschap de nationaliteit van één van de genoemde landen bezitten) toegang krijgen tot de VS indien hun Nederlandse paspoort een geldig visum bevat.
Voor de uitgebreidere kabinetsreactie verwijs ik graag naar de Kamerbrief betreffende het Amerikaanse inreisverbod d.d. 1 februari 2017 (uw referte: 2017Z01406).
Indien de Custom Border Protection Agency Nederlanders toegang tot de VS ontzegt, waar en op welke manier kunnen zij dan bezwaar maken? Informeert u reizigers daarover actief? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om in geval van weigering van toegang aan te geven welke bezwaarmogelijkheden de reiziger heeft.
Indien Nederlandse reizigers zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken melden, kan het ministerie betrokkenen in contact brengen met relevante
Amerikaanse instanties waar zij een klacht kunnen indienen.
Welke conclusies trekt u uit de recente uitspraak van het Europees Hof van Justitie over passenger name records (PNR) en Canada? Wat betekent deze uitspraak specifiek voor de uitwisseling van data met de VS?
In de brief aan uw Kamer van 17 augustus 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 483) is al ingegaan op het Hofadvies ten aanzien van het voorgenomen verdrag tussen de Europese Unie en Canada. De conclusie van het Hof is dat de PNR-overeenkomst niet in de huidige vorm mag worden afgesloten, omdat verschillende bepalingen ervan onverenigbaar zijn met de door de Unie erkende grondrechten (eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens). Volgens het Hof is het weliswaar in wezen toegestaan om stelselmatig alle gegevens van passagiers door te geven, te bewaren en te gebruiken, maar verschillende bepalingen van de ontwerpovereenkomst beantwoorden niet aan de vereisten die voortvloeien uit de grondrechten van de Unie.
De Europese Commissie zal de Raad een voorstel doen voor te nemen vervolgstappen. De verwachting is dat de Commissie hierover informatie zal geven tijdens de JBZ-Raad van 14 september aanstaande.
Het advies van het Hof heeft geen betrekking op de uitwisseling van PNR-data met de VS. Deze uitwisseling zal dan ook worden voortgezet op grond van het ter zake geldende verdrag tussen de EU en de VS inzake de doorgifte van passagiersgegevens. Mutatis mutandis geldt dit eveneens voor andere overeenkomsten over informatie-uitwisseling met de VS, in het bijzonder de TFTP-overeenkomst tussen de EU en de VS.
Bent u op de hoogte van de gang van zaken in Ierland, waar men na de aankondiging van de zogenaamde Muslim ban een «complete review» van het «preclearance»-verdrag met de VS uitvoert? Zo ja, welke conclusies trekt de regering hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse regering trekt hier geen conclusies uit omdat er geen sprake is van een preclearance verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. Er vinden thans technische besprekingen plaats met de VS over preclearance.
Een eventuele overeenkomst dient verenigbaar te zijn met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten. Daarover is het kabinet altijd zeer helder geweest.
Aan welke voorwaarden op het gebied van mensenrechten moet de regering-Trump voldoen om de onderhandelingen over «preclearance» op Schiphol te hervatten? Aan welke voorwaarden op het gebied van mensenrechten moet het «preclearance»-verdrag voldoen voor ondertekening?
Zoals vermeld in de brief van Staatssecretaris Infrastructuur en Milieu van 23 juni 2017 blijft de Nederlandse inzet gedurende de technische onderhandelingen over «preclearance» gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse en Europese wet -en regelgeving, in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie ook Kamerstukken 31 936, nr. 369 en 2016-2017-2196). Daarnaast dient «preclearance» op Schiphol steeds verenigbaar te zijn met het internationaal recht, inclusief de mensenrechten.
Over welke informatie van Nederlanders beschikken de Amerikaanse «ground marshalls» die rondlopen bij de gates op Schiphol? Is er verschil met de voorgestelde «preclearance»-zone? Zo ja, wat zijn de verschillen?
Er zijn geen Amerikaanse ground marshalls actief op Schiphol maar Immigration Liaison officers (ILO’s). Deze ILO’s opereren op Schiphol op basis van een Memorandum of Understanding tussen Nederland en de VS. Zij adviseren luchtvaartmaatschappijen om personen wel/niet mee te nemen naar de VS, daarbij rekening houdend met de eisen omtrent toegang conform Amerikaanse regelgeving. Een mogelijk verschil tussen de huidige ILO’s en Custom Border Protection(CBP)- preclearance officieren is de eventuele bevoegdheid van de CBP om Amerikaanse grens -en douanecontroles uit te voeren.
Gaat u de Tweede Kamer regelmatig en tijdig informeren over (voornemens tot) veranderingen in het Amerikaanse Custom Border Protection beleid in relatie tot Nederlanders die reizen naar de VS, de medewerking van de Nederlandse regering bij de uitvoering van het beleid en de gesprekken die met de VS gevoerd worden over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
De Tweede Kamer wordt periodiek nader geïnformeerd.
Het bericht dat gemeenten hun aandelen Eneco verkopen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat gemeenten hun aandelen Eneco in de verkoop gooien?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het verkopen van deze publieke belangen in de energievoorziening? Deelt u de mening dat een belangrijke taak zoals de energievoorziening en de verduurzaming daarvan in publieke handen dient te blijven?
Voor een aantrekkelijk investeringsklimaat dat bijdraagt aan een CO2-arme energievoorziening is het nodig dat de overheid zorg draagt voor de juiste randvoorwaarden, opererend vanuit een langetermijnvisie. De overheid bevordert de kosteneffectieve energietransitie met een samenhangend pakket aan maatregelen en kaders.
Met de implementatie van de Wet onafhankelijk netbeheer (Won) is geregeld dat de gas- en elektriciteitsnetten in publieke handen moeten blijven. Hiermee is de onafhankelijkheid van het netbeheer wettelijk gewaarborgd. Dit draagt bij aan een betrouwbare netinfrastructuur en concurrentie op leverings- en groothandelsmarkten en hiermee aan de betaalbaarheid van elektriciteit en gas. De betrokken gemeenten zijn en blijven dus eigenaar van hun aandelen in de beheerder van de lokale elektriciteits- en gasnetwerken. Met het behoud van onafhankelijk netbeheer in publiek eigendom is het belang van de Nederlandse consument beschermd.
Naast de wettelijke borging van de onafhankelijkheid van netbeheer, stelt de rijksoverheid in het publiek belang regels aan het functioneren van de elektriciteitsmarkt, de gasmarkt en de warmtemarkt. Deels gebeurt dit op basis van Europese Richtlijnen en Verordeningen. Deze regelgeving is van kracht op de in de verschillende markten opererende productie- en leveringsbedrijven, ongeacht wie de eigenaar is van die bedrijven.
Ten behoeve van de verduurzaming van de energievoorziening zijn Europese afspraken gemaakt, nationale doelstellingen gesteld en wordt een breed instrumentarium ingezet om deze doelstellingen te halen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de instrumenten SDE+, de Energie-investeringsaftrek en ook afspraken als het Energieakkoord en Green Deals dragen hieraan bij.
De huidige aandeelhouders van Eneco, de 53 gemeenten, buigen zich nu over de vraag of ze hun eigendom in Eneco als commercieel productie- en leveringsbedrijf willen houden. Het is aan de aandeelhouders van Eneco is om te besluiten of zij afstand willen doen van hun aandelen.
Hoe ziet u in dit licht de wereldwijde terugdraaiing van privatisering, waaronder ook Duitse energiebedrijven?2
Het artikel van Trouw waarnaar wordt verwezen, is gebaseerd op het rapport van The Transnational Institute getiteld «Reclaiming Public Services, how cities and citizens are turning back privatisation». Er wordt ingegaan op voorbeelden vanuit de gehele wereld waarbij gemeenten activiteiten in onder meer afval, gezondheidszorg, de watervoorziening, elektriciteitsnetwerken en energieproductie (deels weer) in publieke handen namen. De focus van het rapport ligt op lokaal niveau en de rol van steden. De parallel tussen dit rapport en een eventuele verkoop van Eneco die ik zie, is dat het in beide gevallen gaat om een afweging op lokaal niveau van de vraag of het bezien vanuit publieke belangen al dan niet wenselijk is om een bedrijf of dienst in publieke handen te hebben of om de publieke belangen op een andere manier te borgen.
Verder heb ik in mijn brief van 29 juni 2015 aan de Kamer n.a.v. het arrest van de Hoge Raad inzake de wet onafhankelijk netbeheer er melding van gemaakt dat in Duitsland een aantal malen is overwogen een regionaal netwerk weer door de lokale overheid te laten beheren en te ontkoppelen van de grote energieconcerns. Er is een precedent in Hamburg waar het energienetwerk van het geïntegreerde energiebedrijf is aangekocht door de deelstaat. In Nederland zijn de regionale elektriciteitsnetwerken en gasnetwerken al in publieke handen.
Ziet u mogelijkheden om bestaande initiatieven voor publieke energievoorzieningen die worden opgezet door inwoners te ondersteunen en uit te breiden? Kunt een toelichting geven?
Met onder meer de salderingsregeling en de postcoderoos regeling (regeling verlaagd tarief) ondersteunt het kabinet dat lokaal duurzame elektriciteit wordt opgewekt. Voor de salderingsregeling geldt dit uitsluitend voor productie achter de meter van de kleinverbruiker. Met mijn brief van 12 juli (Kamerstuk 31 239, nr. 263) heb ik u op de hoogte gebracht van het onderzoek dat ik heb gedaan naar de toekomst van de salderingsregeling. Voor de postcoderoos regeling dient een VvE of coöperatie te beschikken over een lokale gezamenlijke productie-installatie en ontvangen de leden van de coöperatie een korting op hun energierekening. Een beslissing over de toekomst van deze instrumenten is aan een volgend kabinet.
Deelt u de zorg dat met de verkoop van de aandelen de energietransitie vertraging dreigt op te lopen, omdat er minder invloed uit te oefenen valt op geprivatiseerde bedrijven die ook heel andere belangen hebben dan het behalen van klimaatdoelen? Kunt een toelichting geven?
Eneco levert, net zoals vele andere bedrijven, organisaties, overheden en burgers, een goede bijdrage aan de energietransitie. De doelstellingen met betrekking tot de energietransitie en het reduceren van de uitstoot van CO2 staan vast en zijn niet afhankelijk van individuele bedrijven. Ook het instrumentarium om de energietransitie te ondersteunen is – zoals bij vraag 2 aangegeven – aanwezig. Ook voor eventuele nieuwe eigenaren of aandeelhouders van Eneco is de energietransitie een gegeven en binnen deze transitie zullen ze hun strategie en bedrijfsvoering verder moeten ontwikkelen.
Hoe oordeelt u over de signalen dat Eneco zelf ook de gevolgen van de verkoop vreest en het liefst de aandelen in publieke handen zou willen houden?3
Ik vind het aan de aandeelhouders, in dit geval de gemeenten, om te bepalen of zij hun aandeelhouderschap van Eneco voort willen zetten, welke randvoorwaarden ze stellen aan het vervreemden van hun aandelen en ook om goed contact te onderhouden met Eneco over het proces.
Deelt u de zorg van vakbond CNV dat met de verkoop van de aandelen banen op de tocht komen te staan, gezien het verlies van werkgelegenheid na de verkoop van Essent en Nuon?4 Kunt een toelichting geven?
Of er effecten zullen zijn op de werkgelegenheid, positief of negatief, en op welke termijn en hoe groot deze eventueel zullen zijn, is momenteel niet te zeggen.
In het consultatiedocument van de aandeelhouderscommissie Eneco wordt rekenschap gegeven van mogelijke effecten op de werkgelegenheid. Hierin is de mate waarin een bieder bereid is duidelijkheid te geven over de gevolgen voor de werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden en vestigingslocaties en de mate waarin in een eventueel sociaal plan wordt voorzien als beoordelingscriterium opgenomen.
Patiënten die onder druk gezet worden om bijzondere persoonsgegevens af te staan in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Antje Diertens (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boete van Centiv-GGZ i.v.m. niet invullen ROM-lijsten»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat ROM-data (Routine Outcome Monitoring) gebruikt mogen worden voor benchmarkonderzoek? Kunt u aangeven in welke mate u het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, en haar conclusies, meeneemt in uw antwoord?2
De data mogen worden gebruikt in benchmarkonderzoek, mits zij op de juiste manier zijn verzameld, onder de geldende wet- en regelgeving.
Ook dienen de data voldoende representatief te zijn om de benchmark voor beoogde doelen te gebruiken. Dit moet per doel beoordeeld worden. Zoals ik al aangaf in mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer3 en in de beantwoording van eerdere Kamervragen4 zullen partijen steeds moeten (blijven) nagaan en benoemen waar de grenzen van het zinvolle gebruik van ROM-gegevens liggen, wat de zeggingskracht is en wat de tekortkomingen zijn van de ROM-informatie.
Is het u bekend dat aanbieders van geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor 50% van de patiënten ROM-gegevens moeten aanbieden aan Stichting Benchmark GGZ (SBG) en zorgverzekeraars? Kunt u aangeven in hoeverre dit een realistisch percentage is? Hebt u signalen ontvangen dat een lager percentage, bijvoorbeeld 30%, meer recht zou doen aan het vrijwillige karakter van ROM-data?
Ja, het is mij bekend dat is afgesproken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat 50% van de data moet worden aangeleverd5. Hoe hoger het percentage ligt, hoe beter de representativiteit van de data is. Daarbij moet een patiënt wel altijd de mogelijkheid hebben te weigeren om mee te werken aan ROM of geen toestemming te geven voor doorlevering van persoonsgegevens aan Stichting Benchmark GGZ (SBG). Zorgverzekeraars hebben aangegeven in het licht van dit toestemmingsvereiste coulant om te gaan met de afgesproken aanleverpercentages.
Deelt u de mening dat het de patiënt vrijstaat om al dan niet ROM-lijsten in te vullen, omdat het hier gaat om bijzondere persoonsgegevens, ook ondanks pseudonimisering? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voorstander van inzetten van ROM in het belang van de patiënt. Ook de patiëntenorganisatie in de GGZ is hier een voorstander van. Daarbij moet de patiënt ook de keuze hebben om niet mee te werken. Het financieel onder druk zetten van patiënten voor het invullen van ROM-vragenlijsten vind ik niet acceptabel.
Deelt u de mening dat het financieel onder druk zetten van de patiënt om ROM-lijsten in te vullen de patiënt de vrijheid ontneemt om zelf te kiezen om al dan niet te participeren aan ROM-lijsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het gegeven dat patiënten die geen ROM-lijst invullen tijdens hun behandeling bij Centiv BasisGGZ een verzoek kregen om 45 euro te betalen als «afkoopsom»?
Ja, ik heb dit bericht vernomen. Ik vind dit niet acceptabel. Voor de volledigheid verwijs ik u naar het persbericht6 van Centiv BasisGGZ, waarin zij aangeven dat zij nooit daadwerkelijk zijn overgegaan tot het innen van een boete. Inmiddels heeft Centiv BasisGGZ haar beleid veranderd en wordt er ook niet meer gedreigd met een boete.
In hoeverre klopt het dat de zorginstelling per patiënt gekort zou worden door de zorgverzekeraar indien de zorginstelling onvoldoende ROM-data aanlevert? Indien u deze informatie niet heeft, kunt u hierover dan informatie opvragen bij Zorgverzekeraars Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat zorginstellingen per patiënt gekort worden bij het niet voldoende aanleveren van ROM-gegevens.
Zijn u signalen bekend dat patiënten op een of andere wijze geweigerd worden of onder druk worden gezet om ROM-lijsten in te vullen? Bent u bereid hier navraag naar te (laten) doen?
Nee, deze signalen zijn mij niet bekend. Ik zie op grond van deze ene kwestie geen aanleiding om hier zelf verder navraag naar te doen.
De winstgroei in hypotheken van ABN AMRO |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe kijkt u aan tegen de nieuwe bankregels van Basel IV van het «Basel Committee on Banking Supervision» in verband met de Nederlandse hypotheekmarkt? Deelt u de mening dat deze maatregelen grote invloed zullen hebben op hypotheekportefeuilles van Nederlandse banken?1 Hoe ziet u mede in dat licht de groei van hypotheken bij ABN AMRO?2
Tijdens de financiële crisis stond de solvabiliteit van banken flink onder druk. In het Bazelse Comité is naar aanleiding hiervan een pakket maatregelen overeengekomen (het Bazel III raamwerk) dat de kwaliteit en de hoeveelheid kapitaal die banken wereldwijd moeten aanhouden, substantieel heeft verbeterd en vergroot. Dit raamwerk heeft als doel om de risico-inschattingen ten aanzien van diverse activa te verbeteren. In het Bazelse Comité zijn de onderhandelingen momenteel nog gaande over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden (ook vaak aangeduid als Bazel IV).
Als lid van het Bazelse Comité zal DNB zich bij het definitief vormgeven van de hervormingen blijven inzetten voor een proportionele behandeling van onder andere Nederlandse hypotheken. Het doel is dat de risicogewogen kapitaaleisen in redelijke verhouding blijven staan met de daadwerkelijke onderliggende kredietrisico’s.
Ik laat me niet uit over de (groei van) hypotheekportefeuilles van individuele banken.
Deelt u de mening dat in de originele bankregels van Basel IV «eigen» risicomodellen van banken vervangen moeten worden door standaard modellen? Bent u op de hoogte van het feit dat ABN AMRO afgelopen maanden enkele eigen risicomodellen voor reserveringen op verliezen op leningen aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) en hypotheekleningen versoepelde?
Het gebruik van eigen risicomodellen door banken kan bijdragen aan een betere risico-inschatting en efficiëntere kapitaalallocatie. De financiële crisis heeft echter laten zien dat te veel vrijheid hierin tot een te lage inschatting van de onderliggende risico’s kan leiden. Om die reden worden op dit moment in het Bazelse Comité meerdere initiatieven geconsulteerd en/of uitgewerkt, waaronder het verder harmoniseren en stellen van beperkingen aan het gebruik van interne modellen voor het bepalen van de risicogewogen activa of de introductie van een herziene kapitaalvloer.3
Ik ben ervan op de hoogte dat ABN AMRO in de kwartaalrapportage4 over het tweede kwartaal 2017 heeft aangegeven dat de modellen t.a.v. woninghypotheken en midden- en kleinbedrijf zijn aangepast.
Kunt u, gezien het staatsbelang van 60%, uitleggen waarom ABN AMRO op deze wijze vooruitloopt op Basel IV en waarom ze haar hypotheekportefeuille op deze wijze in gevaar brengt?
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de operationele activiteiten van de bank, waaronder de vormgeving van de risicomodellen, valt onder de directe verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van ABN AMRO. Als aandeelhouder ben ik niet betrokken bij de afwegingen die ABN AMRO maakt bij dergelijke activiteiten.
Hoe denkt u de vergaande consequenties van Basel IV te implementeren in de Nederlandse bankensector? Hoe denkt u de onconventionele maatregelen, die nodig zijn om meer kapitaal te verwerven voor eventuele buffers, te gaan organiseren?
In een eerder stadium heeft DNB richting de banken gecommuniceerd dat zij rekening moeten houden met een aanscherping van de kapitaaleisen als gevolg van lopende discussies in het Bazelse Comité en de introductie van een kapitaalvloer5. Aangezien hier nog geen akkoord op is bereikt, geldt deze verwachting nog steeds en ziet DNB erop toe dat banken hierop voldoende anticiperen.
Is de transparantie van de kapitaalpositie van Nederlandse banken die nodig is voor implementatie van de Basel IV-maatregelen toereikend? Zo nee, hoe denkt u deze transparantie te gaan realiseren?
Nederlandse banken zijn onder CRD-IV/CRR verplicht om jaarlijks te publiceren over hun kapitaalpositie. In jaarverslagen rapporteren banken vanuit deze verplichting onder meer hun kapitaalratio’s, leverage ratio, en hoogte van de risicogewogen activa. Op dit moment is nog niet duidelijk of een akkoord over Bazelse raamwerk mogelijk additionele transparantie-eisen zal bevatten.
Deelt u de mening van de Deense Minister van Financiën dat hij met de Europese Unie (EU) een soepeler risicoweging voor hypotheken wil bespreken, mochten de Basel IV-regels werkelijkheid worden?3
Nadat de onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn afgerond, volgt nog een EU-traject. Nederland zal haar inzet in dit traject bepalen nadat de uitkomst van de onderhandelingen in Bazel bekend is.
Is de groei van de hypotheken van ABN AMRO toe te schrijven aan meer verkochte hypotheken of aan een andere waardering van de hypotheekportefeuille in het kader van de kapitaalmarktunieregels?
In het kwartaalverslag7 over het tweede kwartaal 2017 heeft ABN AMRO aangeven dat het aantal nieuwe woninghypotheken de aflossingen oversteeg. Het volume aan uitstaande woninghypotheken is gestegen met 0,3 miljard euro. De hogere productie is een gevolg van de positieve ontwikkeling van de Nederlandse economie, waardoor zowel het aantal transacties als de huizenprijzen stegen.
Hoe verhouden de nieuwe uitgangspunten voor risicowaardering van hypotheken en andere leningen vanuit de kapitaalmarktunie zich met de striktere regels die in Basel IV zijn geformuleerd?
Er is mij niet bekend dat in het kader van de kapitaalmarktunie er andere of versoepelde regels zouden gelden voor de risicowaardering van hypotheken voor banken.
In hoeverre is de hypotheekportefeuille van Nederlandse banken inmiddels gesecuritiseerd? Is daarmee de risicoweging van de hypotheekportefeuille van Nederlandse banken afgenomen? Kunt u de cijfers naar de Kamer sturen?
Het volume van door Nederlandse banken uitgezette gesecuritiseerde hypotheken is van ongeveer 90 miljard euro in 2006 afgenomen tot minder dan 50 miljard in 2016. Door securitisatie wordt een deel van het risico overgedragen aan derde partijen. Daarmee wordt de hypotheekportefeuille op de balans van de bank kleiner. Dat zegt op zichzelf niet direct iets over de risicoweging van de bestaande hypotheekportefeuille. Die is afhankelijk van de samenstelling en onderliggende kwaliteit van de portefeuille.
Bent u gelukkig met de schone schijn die door de regels van de kapitaalmarktenunie worden gecreëerd, inclusief de nieuwe mogelijkheden om risico’s te herwaarderen en op zo een wijze te verpakken dat onduidelijker wordt wat de inhoud (en het risico) van een product is?
Ik ga ervan uit dat gedoeld wordt op de nieuwe regelgeving voor securitisaties, een van de concrete onderdelen van het actieplan kapitaalmarktunie. Over deze voorstellen is kort geleden een politiek akkoord bereikt, dat nog moet worden bekrachtigd. Ook nu al is het mogelijk om (hypotheek)leningen te securitiseren en eventueel door te verkopen. Maar in de nieuwe regelgeving is juist veel aandacht voor transparantie en worden daaraan geharmoniseerde eisen gesteld. Daarnaast worden investeerders in securitisaties verplicht adequate due diligence te doen. Kern is dat aan leningen altijd risico’s zijn verbonden. Zolang deze risico’s bekend zijn en goed kunnen worden ingeschat, kunnen ze ook worden beprijsd. Daarvoor is het cruciaal dat kopers ook voldoende kennis van de leningportefeuilles hebben. Ik ben van mening dat de nieuwe regelgeving daar in belangrijke mate aan zal bijdragen.
Bent u van mening dat de «internal rating based»-kapitaalmodellen, zoals omschreven in Basel IV, strijdig zullen zijn met de versoepelde modellen van de kapitaalmarktunie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Bazelse raamwerk heeft als doel om financiële instellingen veiliger en weerbaarder te maken, om risico’s daadwerkelijk te kunnen ondervangen. Deze regels zijn complementair aan de doelen van de kapitaalmarktunie, aangezien ze bijdragen aan een stabiele omgeving waarin de markt voor financiering tot verdere ontwikkeling kan komen.
Het bericht ‘weer paraffine gevonden op Noord- en Zuid-Hollandse stranden’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Weer paraffine gevonden op Noord- en Zuid-Hollandse stranden»1 en «Geloosde paraffine doodt vogels»?2
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving.
Kunt u in een overzicht aangeven hoeveel paraffine de afgelopen zomermaanden is aangespoeld op de Nederlandse stranden? Kunt u tevens aangeven welke kosten er voor Rijkswaterstaat mee gemoeid zijn om de (aangespoelde) paraffine te verwijderen?
Over de hoeveelheid aangespoelde paraffine van de afgelopen maanden en kosten voor het ruimen ervan kan ik u nog niet informeren. De kosten zijn nog in onderhandeling met de aannemer die de paraffine heeft opgeruimd en bij die onderhandeling zal ook de hoeveelheid opgeruimde paraffine duidelijk worden. Normaliter variëren de hoeveelheden grofweg tussen de 10m3 en 50m3 per jaar, op een enkele uitschieter naar boven en naar beneden na. Jaarlijks houdt Rijkswaterstaat € 80k als gemiddelde kosten voor het ruimen van paraffine aan. De daadwerkelijke kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid en specifieke situatie waar de paraffine is aangespoeld.
Welke voorzorgsmaatregelen worden momenteel getroffen om te voorkomen dat er schadelijke chemicaliën, zoals paraffine, worden geloosd? Is bekend hoeveel schepen jaarlijks in Nederland paraffine vervoeren? Worden er momenteel extra controles uitgeoefend op zee om te kijken of er ongeoorloofd wordt geloosd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is wettelijk geregeld dat havenbedrijven zorg dienen te dragen voor toereikende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingrestanten, waaronder paraffine. De havenbedrijven informeren de bezoekende schepen hierover. Bij afgifte wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of de afgifte op een veilige manier wordt uitgevoerd.
Uit navraag bij het havenbedrijf Rotterdam blijkt dat in 2016 in totaal 20 (zeegaande) tankers wax en paraffine in Rotterdam en Moerdijk hebben gelost. Van die 20 reizen zijn twaalf keer de tanks gewassen en zijn de waswaters afgegeven aan een havenontvangstvoorziening. In de overige acht gevallen is het schip naar zee vertrokken, zijn de tanks op zee gewassen en is het waswater (legaal) geloosd.
De Kustwacht inspecteert dagelijks de scheepvaart en andere zaken op de Noordzee door middel van een uitgebreid inspectieprogramma. Er wordt momenteel niet extra gecontroleerd op lozingen op zee. Mijn inzet is primair gericht op een internationaal lozingsverbod voor waswater met ladingrestanten van alle persistente, hoogvisceuze stoffen die op het water blijven drijven, zoals paraffine en wax. De effectiviteit van de inspecties zal worden vergroot als dit lozingsverbod van kracht is, omdat lozingen van deze stoffen dan per definitie illegaal zijn.
Hoe staat het met internationaal overleg in om de eisen van voor het lozen van een chemicaliën, zoals paraffine, binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) verder te verscherpen? Is daar al voortgang op geboekt? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om daarnaast ook aanvullende nationale maatregelen te nemen om zo lozing van paraffine tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Door inzet van Nederland en een aantal andere Europese landen ligt er in IMO een concepttekst voor een mondiaal verbod op tafel. Daarnaast heeft Nederland een voorstel ingediend voor de IMO-vergadering van oktober 2017 over een gefaseerde inwerkingtreding, waarmee het lozingsverbod juist in Europese wateren eerder kan gelden. Aanpassing van een mondiaal verdrag vereist zorgvuldigheid en is helaas geen snel proces. Verdere besluitvorming zal in 2018 plaatsvinden.
Voor de periode totdat een lozingsverbod effectief is, ga ik met havenbedrijven en afnemers van de lading verkennen of effectieve en efficiënte maatregelen genomen kunnen worden om de afgifte van waswater met restanten van paraffine en waxen aantrekkelijker te maken. Net zoals dat geldt voor alle scheepsafvalstoffen hecht ik hierbij belang aan het toepassen van het principe vervuiler/afgever betaalt.
Welke acties worden ondernomen om bezoekers van stranden te waarschuwen over mogelijke aanwezigheid van paraffine op het strand? Welke risico’s lopen mensen en dieren als ze deze stoffen binnenkrijgen? Kunt u bevestigen dat drijvende paraffine extreem gevaarlijk is voor vogels? Wordt er momenteel onderzoek gedaan naar vogelsterfte door paraffine? Zo nee, waarom niet? Worden bezoekers van stranden tevens op de hoogte gebracht van de risico’s als zij of hun dieren paraffine binnenkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat heeft actief media benaderd en social media ingezet om de bezoekers van stranden te informeren over het aanspoelen van de paraffine op het strand en hoe ermee om te gaan. Ook heeft Rijkswaterstaat de relevante gemeenten ingelicht over de aangespoelde paraffine, omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de openbare orde en bevolkingszorg.
Paraffine is niet giftig bij aanraking en levert geen blijvende schade voor de mens of het mariene milieu. Het eten van de stof kan mens en dier wel ziek maken, omdat deze in de maag ophoopt. Ook kunnen vogels besmeurd raken met de meer visceuze paraffine-achtige stoffen. Er wordt geen onderzoek gedaan naar vogelsterfte, omdat er geen indicatie is dat de paraffine leidt tot het massaal overlijden van vogels of vissen.
Het bericht dat recent twee ernstige incidenten hebben plaatsgevonden op Schiphol |
|
Cem Laçin |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Weer twee ernstige incidenten op Schiphol, verkeersleiding blunderde», waaruit blijkt dat er sinds de publicatie «Veiligheid vliegverkeer Schiphol», die de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in april uitbracht, opnieuw twee ernstige incidenten hebben plaatsgevonden op Schiphol?1
Ja.
Wat is u, afgezien van de berichtgeving van de OVV in zijn «Kwartaalrapportage Luchtvaart april-juni 2017», bekend over de aard van deze incidenten? Hoe bent u daarover geïnformeerd?2 Welke rol hebben het Veiligheidsplatform Schiphol en de Inspectie Leefomgeving en Transport hierbij gespeeld?
De incidenten die in het artikel van het AD worden beschreven zijn een «runway incursion» en een «tailstrike».
Het runway incursion incident vond plaats op 31 mei 2017 op de Polderbaan. De verkeersleiding werd gecoördineerd vanuit de verkeerstoren ter plaatse. Kort na het geven van de toestemming aan een vliegtuig om te mogen starten meldde de vogelwacht over de radio dat deze zich ook op de baan bevond. De luchtverkeersleider heeft vervolgens onmiddellijk de startklaring van het vliegtuig ingetrokken. Het vliegtuig is nadat de vogelwacht de baan had verlaten zonder vertraging van Schiphol vertrokken. Naar aanleiding van dit incident wordt onderzoek door de LVNL uitgevoerd en worden aanbevelingen opgesteld. Over de voortgang wordt aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: de ILT) in september gerapporteerd.
Runway incursions zijn wereldwijd aangemerkt als één van de belangrijkere veiligheidsthema’s waar veel tijd en geld in wordt geïnvesteerd. Op de luchthaven Schiphol wordt onafgebroken aandacht besteed aan het verminderen van de kans op runway incursions.
Het tailstrike incident met de Boeing 777 vond plaats op 21 april 2017 op de Zwanenburgbaan. Tijdens de start raakte de staart van het toestel de grond. Het toestel is na het incident uit voorzorg voor een veiligheidscontrole teruggekeerd naar de luchthaven. Het toestel is na een inspectie alsnog vertrokken.
In geval het van het tailstrike incident is de betrokken luchtvaartmaatschappij zelf verantwoordelijk dat na controle van onderhoudsspecialisten het toestel veilig en luchtwaardig is. De luchtvaartmaatschappijen moeten het incident ook onderzoeken en maatregelen nemen om dit in de toekomst te voorkomen.
Het Analyse Bureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) van de ILT doet geen zelfstandig onderzoek naar afzonderlijke incidenten. Dit is een verantwoordelijkheid van de sector zelf.
Het toezicht is op een zodanige wijze gereguleerd, dat de ondertoezichtstaanden primair zelf verantwoordelijk zijn voor borging en vergroting van de veiligheid en de beheersing van de risico’s. De regelgeving stelt ook eisen aan de uitvoering en het veiligheidsmanagementsysteem inclusief voorvallenonderzoek. De ILT ziet hier op toe.
Om de gemeenschappelijke risicogebieden te bespreken heeft de sector het Veiligheid Platform Schiphol (VPS) ingericht. In VPS verband worden incidenten en daaruit voortvloeiende verbetermaatregelen besproken. De ILT stelt vast of de incidenten met de juiste deskundigheid en diepgang worden geanalyseerd en of tijdig maatregelen worden genomen. Als de ILT van mening is dat maatregelen uitblijven of niet tijdig worden opgevolgd kan zij overgaan tot handhavende acties.
Hoe ver bent u gevorderd met de uitvoering van de aanbevelingen van de OVV, zoals u heeft aangekondigd in uw brief van 8 mei 2017?3
Na de publicatie van het rapport Veiligheid vliegverkeer Schiphol door de OVV op 6 april 2017 is gestart met het uitwerken van standpunten ten aanzien van de aanbevelingen die de OVV doet aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Onder meer wordt momenteel een integrale veiligheidsanalyse uitgevoerd en wordt de rolinvulling van het Ministerie (beleid en toezicht) nader uitgewerkt. Dit doe ik op onderdelen met de sectorpartijen, ook om aansluiting te houden met de aanbevelingen die zij zelf uitwerken.
Zoals eerder vermeld in de Kamerbrief van mei zal ik conform het verzoek van de OVV binnen een halfjaar na publicatie van het onderzoek de OVV informeren over mijn standpunten. Mijn reactie aan de OVV zal ik begin oktober versturen en dan informeer ik ook uw Kamer nader. Overigens constateert de OVV in het onderzoek dat er geen aanwijzingen zijn dat de veiligheid onvoldoende is.
Bent u van mening dat hier sprake is geweest van vermijdbare incidenten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit soort incidenten te voorkomen in de toekomst?
Het is belangrijk dat sector en overheid leren van ervaringen van voorvallen en incidenten om herhaling in de toekomst te voorkomen. In Nederland is er een transparant en open systeem van melden en informatiedeling en een hoge meldingsbereidheid. De genoemde incidenten worden onderzocht waarbij zal blijken of deze incidenten vermijdbaar waren. De ILT intensiveert haar aandacht en inspecties indien blijkt dat het aantal of de ernst van incidenten toeneemt. Voor wat betreft het aantal incidenten in 2016 heeft de ILT vragen gesteld in het VPS en ziet zij erop toe dat de sector continue aandacht heeft om verbetermaatregelen, waar nodig, door te voeren. Er lopen momenteel vanuit de sector diverse acties om het aantal runway incursion incidenten op Schiphol verder terug te dringen.
Hoe is er door de betrokken partijen gehandeld na de foutieve inschatting van de verkeersleiding bij het incident met de vogelwacht? Wat is u bekend over de werkdruk bij de verkeersleiding? Heeft u aanwijzingen dat werkdruk bij de verkeersleiding een rol heeft gespeeld bij dit concrete incident?
Zowel Schiphol als LVNL hebben de ILT binnen de wettelijke termijn op de hoogte gebracht van het incident met de vogelwacht.
LVNL en de OVV doen beiden onderzoek naar het voorval, deze zijn nog lopende waardoor ik geen conclusies kan trekken over de oorzaken die aan dit voorval ten grondslag lagen. De ILT heeft tot op heden niet geconstateerd dat werkdruk bij verkeersleiders tot niet beheerste of verhoogde risico’s leidt.
Het bericht ‘We horen niets meer van OM’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «We horen niets meer van OM»?1 Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat is de reden dat het op 2 april 2017 mishandelde homostel uit Arnhem, dat door meerdere jongens aangevallen is met een betonschaar, nog steeds niets heeft gehoord van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot het verloop van het strafproces?
Sinds het voorval op 2 april 2017 zijn de slachtoffers een aantal malen geïnformeerd over de stand van zaken in het onderzoek. Aanvullend technisch onderzoek was noodzakelijk. Een dergelijk onderzoek kost uiteraard tijd. Het definitieve proces-verbaal is op 11 augustus jl. ingezonden naar het OM en inmiddels ook verstrekt aan betrokken raadslieden. In overleg met alle procespartijen wordt momenteel een zittingsdatum gepland. Ook is er na de berichtgeving in de media nog contact geweest met de advocaat van de slachtoffers.
Kent u de VVD-slogan «Slachtoffers verdienen de aandacht, niet de dader»?2 Zo ja, waarom handelt u daar niet naar en welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het OM slachtoffers, zoals het op 2 april 2017 mishandelde homostel, niet in de kou laat staan?
Slachtoffers verdienen de aandacht. Ik heb met het OM afspraken gemaakt over een goede bejegening en informatievoorziening aan slachtoffers. Deze afspraken komen deels voort uit de op 1 april 2017 aangenomen Wet minimumnormen voor de rechten, ondersteuning en de bescherming van slachtoffers. Het OM moet het slachtoffer op de hoogte houden over de voortgang van zijn zaak indien het slachtoffer dit wenst. Daarnaast kan het slachtoffer de officier van justitie gedurende het strafproces en de fase van de tenuitvoerlegging te allen tijde verzoeken om hem te informeren over de voortgang van de zaak en andere informatie die relevant is voor het slachtoffer. In deze zaak zijn er diverse momenten geweest waarop de slachtoffers zijn geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de belangen van deze slachtoffers zwaarder moeten wegen dan de belangen van de daders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom geeft het OM dan aan terughoudend te zijn met informatie omdat de verdachten allemaal minderjarig zijn, aangezien ze wel een volwassen daad hebben begaan?
Slachtofferbelangen wegen zwaar mee. In elke zaak worden de belangen tegen elkaar afgewogen. Wanneer het gaat om minderjarige verdachten, zoals in de onderhavige casus, is het standaard beleid om terughoudend te zijn met het delen van inhoudelijke informatie in verband met privacybelangen van de verdachten. Ook wordt bij minderjarigen in beginsel, in lijn met verdragen waarbij Nederland partij is, terughoudendheid betracht in vordering c.q. toepassing van voorlopige hechtenis. In de onderhavige zaak zijn alle verdachten voorgeleid aan de rechter-commissaris. Deze heeft besloten de vordering bewaring af te wijzen.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers dat deze verdachten niet vastzitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit zo snel mogelijk te veranderen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat ook minderjarige daders van gruwelijk geweld zwaar gestraft moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Elk delict verdient een passende reactie. Wat passend is kan per casus verschillen. Het uitgangspunt van het jeugdstrafrecht is dat het gedrag van minderjarigen door begeleiding, behandeling en heropvoeding bijgestuurd kan worden.
Wanneer komt u tot het heldere inzicht dat het invoeren van minimumstraffen de enige manier is om ervoor te zorgen dat daders van gruwelijk geweld, zoals in dit geval het toeslaan met een betonschaar, daadwerkelijk zwaar gestraft worden?
Bij brief van 12 februari 20133 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Kamer geïnformeerd over de intrekking van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven). Deze intrekking was onderdeel van de uitvoering van het huidige Regeerakkoord. In lijn hiermee acht ik de invoering van minimumstraffen in het algemeen niet wenselijk. Dit delict, dat ik ten zeerste betreur, brengt mij niet tot een ander standpunt.
Het mogelijk steunen van de fossiele sector door middel van exportkredietverzekeringen, in dit geval Boskalis en van Oord |
|
Sandra Beckerman , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boskalis en Van Oord in omstreden gaspijpleiding», waaruit blijkt dat Boskalis en Van Oord mee gaan bouwen aan de omstreden pijpleiding Nord Stream 2?1
Ja.
Heeft de overheid in enige vorm ondersteuning verleend dan wel gaat zij die verlenen aan dit project via diplomatieke diensten of door publieke financiering? Meer in het bijzonder, gaat Atradius DSB deze opdracht met een grootte van 250 miljoen euro verzekeren? Is in enig geval van ondersteuning rekening gehouden met aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Atradius DSB heeft medio 2016 namens de staat, evenals de andere betrokken Europese en niet-Europese exportkredietverzekeraars, een niet-bindende letter of interest aan de projectorganisatie van Nord Stream 2 afgegeven. Hiermee heeft het kabinet aangegeven bereid te zijn eventuele verzekering van het aandeel van het Nederlandse bedrijfsleven in de orders van het project in overweging te nemen.
Bij de beoordeling van eventuele aanvragen zal naar de politieke en financiële risico’s worden gekeken en zal een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen worden uitgevoerd. Vanzelfsprekend zullen alle projecten moeten passen binnen het geldende sanctieregime alsook de Europese energie wet- en regelgeving.
Conform het aan uw Kamer gezonden mvo-beleidsdocument worden alle aanvragen voor exportkredietverzekering (ekv) gescreend. Door deze screening wordt bepaald of een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen moet worden uitgevoerd voor een aanvraag. Bij aanvragen waarbij de contractprijs hoger ligt dan 10 miljoen euro, of projecten met een lagere contractprijs die een gevoelige sector of gevoelig gebied betreffen, wordt altijd een dergelijke beoordeling uitgevoerd. Als gevoelige sectoren zijn onder meer geïdentificeerd: de olie- en gasindustrie, de baggerindustrie en de chemische industrie. Ook voor Nord Stream 2, inclusief de werken van de Nederlandse bedrijven, zal dus een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen plaatsvinden. Deze beoordeling zal vervolgens aan mij en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden voorgelegd. Voor goedkeuring geldt dat de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar moeten zijn na beoordeling aan de hand van internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de aanleg van Nord Stream 2 een verdere uitbreiding van de infrastructuur voor fossiele brandstoffen behelst en dat dit project daarmee niet bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen van Parijs? Zo nee, waarom niet?
Om te voldoen aan het Akkoord van Parijs zet Nederland met de uitwerking van de Energieagenda stappen op weg naar een CO2-arme energievoorziening in 2050. Om die reden wordt bij de uitwerking van de Energieagenda in Nederland gewerkt aan een duurzame warmtevoorziening.
Echter, in de transitieperiode kan aardgas op de Europese gasmarkt voorlopig nog niet worden gemist om burgers en bedrijven van warmte en elektriciteit te voorzien. Mede door de dalende gasproductie in Nederland en andere Europese landen kunnen tijdens de transitieperiode dan ook investeringen in de transportinfrastructuur nodig zijn om te kunnen voldoen aan de Europese vraag naar warmte en elektriciteit.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een politiek omstreden project? Waarom wel/niet?
Er is in Europees en trans-Atlantisch verband veel discussie over het project. Elementen in de discussie zijn de importafhankelijkheid van Rusland, de betrokkenheid van Gazprom, de gevolgen voor Oekraïne en de ontwikkeling van de vraag naar gas in Europa tegen de achtergrond van de afnemende gasproductie in de EU, onder meer door de teruglopende Nederlandse gasproductie.
De Nederlandse overheid speelt geen actieve rol bij de totstandkoming van deze pijplijn. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 13 mei 2015 (Kamerstuk 34 000-V nr.69) is het no business as usual in de relatie met Rusland vanwege de illegale annexatie van de Krim en de voortdurende ondermijning van de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een controversiële transactie?2 Waarom wel? Waarom niet?
In het beleid en begrippenkader met betrekking tot de ekv komt het begrip controversieel niet voor. Aanvragen voor ekv worden op zakelijke wijze beoordeeld op de aanvaardbaarheid van financiële risico’s, alsmede op het voldoen aan het mvo-beleidskader voor de ekv. De politieke discussie rondom de wenselijkheid van de totstandkoming van Nord Stream 2, die momenteel zowel in Nederland als in Europa wordt gevoerd, is van een andere orde en valt buiten het toetsingskader van de ekv. Het reputatierisico voor de Nederlandse staat maakt overigens wel integraal onderdeel uit van deze beoordeling.
Hoe draagt de aanleg van dit grootschalige en politiek omstreden infrastructuurproject bij aan de omschakeling naar een fossielvrije energievoorziening?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat transacties die bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten kunnen worden uitgesloten van toegang tot overheidssteun, gezien de bindende verplichtingen aangegaan in Parijs om de klimaatdoelstellingen te halen? Zo nee, welke andere, meer effectieve mogelijkheden ziet u om overheidssteun te laten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen uit het akkoord van Parijs?
Zoals ik reeds op 12 juli 2017 aan uw Kamer heb geschreven in de antwoorden op Kamervragen over het steunen van de fossiele sector door de ekv, zie ik geen reden om de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten uit te sluiten van toegang tot de ekv. De ekv is een generiek en vraaggestuurd product. De ekv maakt het voor Nederlandse bedrijven (in het algemeen) mogelijk op gelijke voet te concurreren met hun buitenlandse concurrenten. Indien Nederland er eenzijdig voor zou kiezen geen exportkredietverzekering meer te verstrekken, zou dat een concurrentienadeel betekenen en zouden meer orders naar het buitenland gaan of zouden Nederlandse bedrijven hun productiefaciliteiten naar het buitenland verplaatsen. Op de afweging met betrekking tot een investering in fossiele projecten in het land waar de opdracht wordt verstrekt zou de uitsluiting geen enkele consequentie hebben. Wanneer Nederlandse bedrijven niet meer kunnen participeren in olie- en gasprojecten zullen buitenlandse bedrijven dit gat opvullen en zullen de projecten alsnog tot stand komen.
De ekv staat in beginsel open voor alle Nederlandse bedrijven die behoefte hebben aan de verzekering van betalingsrisico’s gerelateerd aan hun transacties.
Tegelijkertijd maak ik me sterk voor internationale afspraken en overeenkomsten ten aanzien van het exportkredietverzekeringsbeleid die klimaatrelevante initiatieven kunnen stimuleren. Meer algemeen draagt overheidssteun op verschillende manieren bij aan het realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Voor de Nederlandse internationale inzet in ontwikkelingslanden verwijst het kabinet u graag naar de HGIS-nota 2017 (Kamerstuk 34 551 nr. 1) waarin de publieke klimaatuitgaven staan opgenomen alsook naar de Kamerbrief (Kamerstuk 33 625 nr. 154) over de betrokkenheid van de private sector bij deze inzet. Het kabinet streeft naar maximale synergie tussen klimaat en ontwikkeling. Daarom zet het kabinet zich, zoals beschreven in de Energieagenda (Kamerstuk 31 510 nr. 64), in voor vergroening van energie-investeringen in opkomende economieën en ontwikkelingslanden en zal het Rijk voor de coherentie van het internationale beleid positie bepalen hoe om te gaan met publieke bilaterale bijdragen aan de exploratie van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen in relatie tot de emissieruimte.