Het bericht dat Shell de NAM op afstand zet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Shell zet de NAM op afstand. Wie draait er straks op voor de schade in Groningen?»?1
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Shell heeft aangegeven dat de intrekking van de 403-verklaring is ingetrokken vanwege het feit dat NAM inmiddels een eigen jaarrekening openbaar maakt. Dit naar aanleiding van de Europese transparantierichtlijn (2013/50/EU), waarin bepalingen zijn opgenomen die tot doel hebben de transparantie op betalingen aan overheden te verbeteren.
Klopt het dat Shell zijn 403-aansprakelijkheidsverklaring voor de NAM afgelopen jaar heeft ingetrokken? Zo ja, heeft Shell u op de hoogte gesteld van de redenen daarvoor of kunt u achterhalen wat de redenen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer weet u hiervan en waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Op 8 juni 2017 is de intrekking van de 403-verklaring gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. De intrekking is een zelfstandige bevoegdheid van Shell. Het is aan Shell en niet de Staat hierover informatie naar buiten te brengen. Dit is gedaan door vermelding in het jaarverslag van Shell en door publicatie van een jaarverslag door NAM zelf.
Kan het intrekken van de 403-aansprakelijkheidsverklaring nu en in de toekomst effect hebben op de beschikbaarheid van middelen van de NAM voor het vergoeden van schade en het versterken van huizen in Groningen?
De verplichting tot het vergoeden van aardbevingsschade ten opzichte van gedupeerden in Groningen is een wettelijke verplichting van NAM. Die verplichting van NAM wordt niet geraakt door de intrekking van de 403-verklaring. NAM zal aan haar betalingsverplichtingen blijven voldoen, waarover uw Kamer op 30 januari jl. per brief is geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422). In dezelfde brief licht ik toe dat aardbevingsschade van gedupeerden in Groningen wordt vergoed en dat NAM voldoende financiële middelen beschikbaar heeft om de versterkingsopgave uit te voeren. Shell heeft ook op 30 januari jl. een verklaring afgegeven dat NAM aan haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen voldoet en zal blijven voldoen. In deze verklaring geeft Shell ook aan hiervoor garanties af te geven.
Kunt u aangeven of Shell op deze wijze haar verantwoordelijkheid voor haar dochteronderneming, de NAM, kan ontlopen?
Shell heeft een verklaring op 30 januari jl. gepubliceerd en in de hoorzitting op 1 februari jl. in uw Kamer bevestigd dat NAM niet weg loopt voor haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen, inclusief kosten die voortvloeien uit het nieuwe schadeprotocol. Shell is bereid daarvoor garanties af te geven. NAM heeft bovendien bekend gemaakt dat zij voorlopig geen dividend uitkeert aan haar aandeelhouders. Hierover heb ik uw Kamer op 30 januari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422).
Kunt u aangeven of Shell verplicht kan worden om haar medeverantwoordelijkheid om de bestaande en toekomstige schade ten gevolge van de aardbevingen, ook als NAM niet meer de middelen heeft, voor haar deel te voldoen? Zo ja, op welke wijze?
De Staat, Shell en ExxonMobil zijn in gesprek over een herinrichting van het gasgebouw. In deze gesprekken zal worden verzekerd dat NAM ook in de toekomst bij toenemende kosten als gevolg van de aardbevingen en afnemende opbrengsten bij een verminderende gaswinning aan haar financiële verplichtingen zal blijven voldoen. Deze gesprekken verlopen constructief.
Kunt u deze vragen voor vrijdag 2 februari 2018 beantwoorden?
De antwoorden op deze Kamervragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De herregistratie in het BIG-register voor profielartsen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat profielartsen zich apart moeten herregistreren in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg), dit in tegenstelling tot andere specialisten (waarbij de herregistratie in het BIG-register automatisch gekoppeld is aan de herregistratie als specialist)? Bent u bekend met het feit dat profielartsen hiervoor ook nog een extra gewaarmerkt bewijs aan moeten vragen bij het Register Medisch Specialismen?
Ja. Het beroep van profielarts is geen wettelijk erkend specialisme (niet gereguleerd in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)). Een voorbeeld van een wettelijk erkend specialisme is cardiologie. Een voorbeeld van een profiel is forensische geneeskunde.
Profielartsen dienen zich net als alle andere zorgverleners1 vijfjaarlijks te herregistreren in het BIG-register door middel van het indienen van een aanvraag voor herregistratie. Herregistratie is mogelijk op basis van werkervaring, dan wel op basis van scholing. Voor elf van de twaalf profielen geldt dat zij hun aanvraag tot herregistratie op basis van werkervaring kunnen onderbouwen met een bewijs dat zij staan ingeschreven in het profielregister van de KNMG. Een inschrijving in het profielregister voor deze elf profielen veronderstelt namelijk dat ook aan de eisen voor werkervaring is voldaan zoals het BIG-register die stelt.
Op dit moment bestaat dit bewijs uit een gewaarmerkte verklaring die via de Registratiecommissie Geneeskundig Specialismen loopt. Ik ben met het CIBG, uitvoerder van het BIG-register, en de KNMG reeds in gesprek om te bezien of en hoe deze bewijzen digitaal kunnen worden aangeleverd.
Deelt u de mening dat dit zorgt voor veel overbodige rompslomp, zowel voor de profielartsen zelf als voor het Register Medisch Specialismen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Wanneer een beroepsbeoefenaar zich op basis van werkervaring wil herregisteren in het BIG-register dient deze persoon aan te tonen dat hij/zij voldoende uren heeft gewerkt binnen het betreffende deskundigheidsgebied. Voor elf van de twaalf profielen bestaat een lichtere procedure. Zij hoeven bij hun aanvraag tot herregistratie slechts het bewijs te overleggen dat zij staan ingeschreven in het Profielregister van de KNMG.
Waarom is de herregistratie voor profielartsen in het BIG-register niet automatisch gekoppeld aan de herregistratie in het profielregister van het Register Medisch Specialismen?
De titels die aan de profielen zijn verbonden zijn met de toevoeging «KNMG» beschermd via een privaatrechtelijke regeling en zijn geen wettelijk erkend specialisme door de Minister. Een automatische koppeling tussen het BIG-register en het Specialistenregister geldt alleen voor wettelijk erkende specialismen.
Bent u bereid deze koppeling te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat lage en middeninkomens in de financiële problemen komen bij gasloos wonen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gasloos huis strop voor de bezitters», waarin zorgen worden geuit over de betaalbaarheid van gasloos wonen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden en ook van het achterliggende onderzoek dat door het bureau Ecorys is uitgevoerd in opdracht van Milieudefensie: Van CV-ketel naar duurzame warmte. Twee toekomstbeelden voor een warme Nederlandse gebouwde omgeving in 2030.
Deelt u de mening dat alle woningen zo snel mogelijk van het gas af zouden moeten? Zo ja, deelt u ook de mening dat dit ook voor iedereen betaalbaar moet zijn?
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet ambities heeft op het gebied van verduurzaming, overall een 49% vermindering van de CO2-uitstoot in 2030. Het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving maakt deel uit van deze ambitie. Dit is niet alleen een technische opgave, maar vooral ook een maatschappelijke. De betaalbaarheid van de transitie is daarbinnen uiteraard een belangrijk aandachtspunt.
Hoe oordeelt u over de uitkomsten van het in het artikel genoemde onderzoek, waaruit blijkt dat lage- en middeninkomens financieel de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen wanneer zij hun woning op alternatieve wijze moeten verwarmen?
Hoe dan ook moet worden vastgesteld dat de energietransitie kosten met zich mee zal brengen voor burgers en bedrijven. Het is de inzet van het kabinet om de ambitieuze klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 tegen zo laag mogelijke kosten voor burgers en bedrijven te realiseren. Dit is dan ook een van de centrale uitgangspunten voor het af te sluiten Klimaat- en Energieakkoord. De inzet is bovendien om de transitie in de gebouwde omgeving loopt zoveel mogelijk samen te laten vallen met natuurlijke investeringsmomenten.
De effecten van de energietransitie worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het Centraal Planbureau.
Hoe wordt de betaalbaarheid meegenomen in toekomstige warmteplannen?
De warmteplannen zullen door gemeenten worden vastgesteld. De exacte kaders en criteria voor deze plannen zullen we in gezamenlijkheid vaststellen. Ik kan me goed voorstellen dat de betaalbaarheid van de technische oplossingen hier deel van uit maakt.
Op welke wijze gaat u huishoudens die financiële ondersteuning nodig zullen hebben om hun woning te verduurzamen ondersteuning bieden?
Voor het verduurzamen van huizen zijn investeringen nodig, tegelijk leiden die investeringen tot lagere of geen energiekosten. Voor financiering is er bijvoorbeeld het Nationaal Energiebespaarfonds of de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE) voor de aanschaf van zonneboilers, warmtepompen, biomassaketels en pelletkachels.
De verduurzaming van de gebouwde omgeving en eventuele regelingen ter bevordering hiervan zijn onderdeel van het Klimaat- en Energieakkoord.
Hoe gaat u voorkomen dat het benodigde draagvlak voor de energietransitie afkalft door te hoge kosten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat de verduurzaming van de woningvoorraad vertraging oploopt door te hoge kosten?
Ik wil de transitie slim en efficiënt aanpakken en daarbij de economische kansen voor de bouw en installatiesector ten volle benutten. In het Klimaat- en Energieakkoord zal ik met marktpartijen afspraken maken over een kansrijke aanpak.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat inzake de Wijziging van de Warmtewet?
Ja.
Arbeidsmarktdiscriminatie door uitzendbureaus |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over discriminatie door uitzendbureaus, die in 47% van de gevallen ingaan op een discriminerend verzoek om uitzendkrachten in te huren?1
Hoe kan het dat anno 2018 nog steeds deze verbijsterende discriminerende praktijken plaatsvinden in de uitzendbranche?
Bent u bereid om te onderzoeken of dit in andere sectoren van de arbeidsmarkt ook op een dergelijke grote schaal voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te onderzoeken of deze discriminatie ook op de ondernemersmarkt en bij overheidsaanbestedingen op een dergelijke grote schaal voorkomt?
Wat gaat u doen om deze discriminatie zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Kunt u een overzicht geven van wat er de afgelopen jaren is gedaan tegen arbeidsmarktdiscriminatie? Kunt u een overzicht geven van wat dit heeft opgeleverd?
Kunt u daarbij overwegen om de Inspectie SZW intensiever te laten controleren op arbeidsmarktdiscriminatie? Kunt u daarbij de vijftig miljoen euro uit het Regeerakkoord inzetten? Op welke manier gaat u deze inzetten?
Kan de Inspectie SZW (Team Arbeidsmarktdiscriminatie) daarbij ook onconventionele middelen inzetten? Kunt u middelen inzetten zoals loksollicitaties, mystery guests, het R-register, de discriminatiepolitie (als aparte eenheid), een diversiteitsquotum van 10%, en een xenofoben-taks van 1.000 euro per discriminerende handeling? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat door de Inspectie SZW de simpele, maar doeltreffende, methode toegepast kan worden, namelijk het door lokbedrijven laten bellen naar uitzendbureaus, die het TV-programma RADAR heeft toegepast?
Wanneer kan uw nieuwe Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie naar de Kamer gestuurd worden? Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen hierin meenemen?
De inzet van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips als middel om medicatie op verantwoorde wijze af te bouwen |
|
Nine Kooiman , Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u reageren op de op 30 januari 2018 door de Patiënten Vereniging Afbouwmedicatie aan de Kamer aangeboden petitie over de vergoeding van magistrale bereiding van afbouwmedicatie door een apotheker en het bijbehorende rapport?1
Ik heb kennis genomen van de petitie over de vergoeding van magistrale bereiding van afbouwmedicatie door een apotheker, aangeboden door de Patiënten Vereniging Afbouwmedicatie. De commissie ontvangt hierover gelijktijdig met de antwoorden op deze Kamervragen een aparte brief.
Ik realiseer mij dat het hier lastige problematiek betreft die nadere aandacht verdient. Als aandoening staat depressie al jaren in de top vijf van hoogste ziektelast, hoogste ziektekosten en grootste veroorzakers van arbeidsverzuim. Jaarlijks slikken 1 miljoen mensen antidepressiva. Eenmaal ingesteld op antidepressiva kan afbouwen lastig zijn door het ontstaan van onttrekkingverschijnselen, waardoor het lijkt alsof de eerdere klachten terugkeren. Naast antidepressiva zijn er andere middelen waarbij stoppen lastig kan zijn, zoals antipsychotica en slaap- en kalmeringsmiddelen. Hierdoor is het mogelijk dat een grote groep mensen niet aan afbouwen van deze medicatie toekomt.
Er zijn meerdere mogelijkheden om medicatie af te bouwen. Afbouw met taperingstrips is één van deze mogelijkheden. Taperingstrips bevatten geneesmiddelen die magistraal door de apotheker zijn bereid. Deze apotheekbereidingen komen niet standaard voor vergoeding in aanmerking, maar uitsluitend wanneer er wordt voldaan aan de eis van «rationele farmacotherapie». Zorg wordt vergoed door zorgverzekeraars, mits de zorg voldoet aan het criterium «stand van de wetenschap en de praktijk» en dat tevens het meest economisch is voor de zorgverzekering.
Indien zorgverzekeraars twijfels hebben of er sprake is van rationele farmacotherapie kunnen zij zich wenden tot Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) voor een advies. Zowel het Zorginstituut als zorgverzekeraars nemen hierbij de huidige richtlijnen en het oordeel van de betreffende beroepsgroepen (o.a. psychiaters en huisartsen) in ogenschouw. Ik heb hierin geen formele rol. Het is aan de beroepsverenigingen, in dit geval de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), om richtlijnen op te stellen, en aan artsen om conform richtlijnen goede en doelmatige zorg te leveren, en de juiste behandeling aan te bieden aan de patiënt. Als een geleidelijke afbouw met bestaande fabriekspreparaten niet lukt, kan de beroepsgroep in richtlijnen aangeven welke andere afbouwmogelijkheden er zijn en welke rol taperingstrips daarin kunnen vervullen. Op dit moment maken de taperingstrips geen duidelijk omschreven onderdeel uit van specifieke behandelrichtlijnen van psychiatrische aandoeningen en zijn zorgverzekeraars terughoudend om deze te vergoeden.
Onder leiding van het Zorginstituut zijn betrokken partijen (NVvP, NHG, Landelijk Platform Psychische Gezondheid (MIND) en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)) gezamenlijk in overleg over een goede afbouw van antidepressiva. De betrokken veldpartijen stellen momenteel een consensusdocument op over verantwoorde afbouw van antidepressiva. Dit conceptprotocol is op 12 februari 2018 besproken. De verwachting is dat het gefinaliseerde consensusdocument half mei gereed is. De opstellers zijn van plan om dit document verder te ontwikkelen tot onderdeel van een richtlijn. Dat is voor het Zorginstituut aanleiding om op dit moment niet verder te gaan met de duiding.
Gaat u met de Patiënten Vereniging Afbouwmedicatie in gesprek over het belang van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips als middel om psychofarmaca op verantwoorde wijze af te kunnen bouwen?
Zoals mijn ambtsvoorganger reeds in antwoord op de Kamervragen van
13 april 2017 (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1989) heeft aangegeven, is het aan zorgverzekeraars om vast te stellen of zorg voldoet aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk», bij twijfel met advies van het Zorginstituut. Ik heb geen rol bij deze beslissing. Ik kan mij dan ook niet uitlaten over de inhoud van de huidige richtlijnen, de beste behandeling of de rechtmatigheid van de vergoeding van taperingstrips. Bij vraag 1 heb ik toegelicht dat de diverse beroepsgroepen hierover in gesprek zijn.
Ik vind het belangrijk dat goed afbouwen van medicatie onderwerp is van wetenschappelijk onderzoek. Het is van belang dat onderzoekers in dialoog gaan met de beroepsgroep over hun bevindingen en de (benodigde) onderbouwing voor eventuele aanpassing van de richtlijn.
Kunt u een overzicht geven van de zorgverzekeraars die magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips op dit moment vergoeden en voor hoelang? Zo nee, waarom niet?
Magistraal bereide taperingstrips worden niet vergoed door verzekeraars, als niet is vastgesteld of het rationele farmacotherapie betreft. Begin 2016, toen de zorgverzekeraars voor het eerst geconfronteerd werden met nota’s voor magistraal bereide taperingstrips, zijn deze strips door enkele verzekeraars (uit coulance) vergoed. Nadat bleek dat er niet is voldaan aan de eis van rationele farmacotherapie worden (de meeste) taperingstrips niet meer vergoed, met uitzondering van het middel venlafaxine (een antidepressivum). Sommige verzekeraars vergoeden (eenmalig op machtiging) taperingstrips venlafaxine afbouw van 37.5 mg tot 0 mg (o.a. Zilveren Kruis, Menzis, VGZ). De reden hiervoor is dat er geen andere afbouwmogelijkheden zijn voor venlafaxine 37.5 tot 0 mg dan taperingstrips en dat in deze individuele casussen de rationele farmacotherapie vastgesteld is. CZ vergoedt indien nodig en in afstemming met de behandelaar gedurende een bepaalde periode één magistraal bereide lagere dosering van het af te bouwen geneesmiddel om (gefaseerde) afbouw mogelijk te maken. Ook in dit geval heeft de zorgverzekeraar rationele farmacotherapie vastgesteld.
Is het volgens u logisch dat Zilveren Kruis ervoor kiest taperingstrips slechts eenmalig voor 28 dagen te vergoeden voor het antidepressivum venlafaxine en niet voor het afbouwen van andere middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb gesproken met Zilveren Kruis. Zij geven aan grondig onderzoek te hebben gedaan naar de vraag of de medicatie in taperingstrips kan worden geschaard onder de noemer van «rationele farmacotherapie». Hierbij is ook de literatuur van dhr. Groot in acht genomen. Er is volgens Zilveren Kruis geen wetenschappelijke literatuur aanwezig waaruit de farmacotherapeutische meerwaarde van taperingstrips is gebleken ten opzichte van het afbouwen met geregistreerde (en dus bestaande) fabriekspreparaten. Magistraal bereide taperingstrips komen om deze reden niet in aanmerking voor vergoeding. Alleen voor het afbouwen van venlafaxine van 37,5 mg tot 0 mg ziet Zilveren Kruis dat dit rationele farmacotherapie zou kunnen zijn op grond waarvan patiënten eventueel voor vergoeding van die strip in aanmerking kunnen komen na een machtiging. Daarnaast geeft Zilveren Kruis aan dat er voor veel psychofarmaca geregistreerde alternatieven in de handel zijn, zoals Seroxat®-drank voor het afbouwen van paroxetine of Rivotril®-druppels voor het afbouwen van clonazepam.
Zilveren Kruis stelt dat indien iemand van oordeel is dat de taperingstrips dienen te worden vergoed, het aan deze persoon is om te bewijzen dat er wel sprake is van rationele farmacotherapie. Indien de bereider(s) van taperingstrips opnieuw literatuur aandragen, dan zal deze literatuur opnieuw bestudeerd worden.
Zilveren Kruis geeft aan dat FBTO het vergoedingsbeleid volgt van Zilveren Kruis, ook op het gebied van taperingstrips. Er is bij een aantal medewerkers incidenteel enige verwarring ontstaan. Medio 2017 zijn er enkele namen van deskundigen uit een interne email naar buiten gekomen. Volgens Zilveren Kruis is deze informatie uit zijn verband gehaald, waardoor het leek of FBTO een andere mening had binnen Zilveren Kruis. Zij hebben mij laten weten dat dit niet het geval was en is.
Vindt u dat artsen magistrale apotheekbereidingen moeten kunnen voorschrijven bij alle antidepressiva, als een patiënt die nodig heeft? En dat het niet mag uitmaken of problemen gemiddeld genomen bij een antidepressivum vaak voorkomen of niet, aangezien bij alle antidepressiva er patiënten zijn die problemen hebben bij het afbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij de zorgverzekeraars uitvragen hoe vaak en op welke gronden de vergoeding van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips niet is vergoed, uitgesplitst naar jaartal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bij zorgverzekeraars uitvragen hoeveel klachtenbrieven zij hebben ontvangen over het feit dat magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips niet worden vergoed, uitgesplitst naar jaartal? Zo nee, waarom niet?
De geconsulteerde verzekeraars (Zilveren Kruis, VGZ, Menzis, CZ) geven aan dat er vanaf 2016 tot heden enkele tientallen klachten zijn ontvangen.
Bent u bekend met het onderzoek van de Radboud Universiteit, waaruit blijkt dat slechts 6% van de mensen succesvol kan stoppen met het afbouwen van antidepressiva? Wat is uw reactie hierop?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de oorzaak dat zorgverzekeraars aanvankelijk wel de magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips vergoedden, maar op enig moment besloten dit niet meer te doen?4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de Wob-stukken (Wet openbaarheid van bestuur), waaruit blijkt dat Zorginstituut Nederland (ZiNL) wil dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) zich verweert tegen de taperingstrips?5 6
Het betreft hier een zinsnede uit een interne mail. Er is hier, zo stelt ZiNL, bedoeld te zeggen dat het niet primair aan het Zorginstituut is om over taperingstrips een standpunt in te nemen. Beroepsgroepen formuleren wat goede zorg is.
Vindt u deze ongefundeerde uitlating van ZiNL recht doen aan het onafhankelijk wetenschappelijke karakter van ZiNL? Kunt u hierop reageren?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe is het mogelijk dat ZiNL een informele uitspraak van de NVvP als formeel standpunt van de NVvP gebruikt?7
Het Zorginstituut heeft het initiatief genomen om partijen bij elkaar te brengen en gezamenlijk een oplossing te vinden. Dit is volgens mijn informatie gelukt.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat voormalig Minister Schippers zich met de uitspraak dat verdere actie omtrent de vergoeding van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips niet nodig is, heeft gebaseerd op dezelfde informele uitspraak van de NVvP?8
Deze punten zijn inmiddels achterhaald, gegeven het opstellen van een concept consensusdocument over afbouw van antidepressiva door de NVvP, het NHG, de KNMP en MIND.
Wat vindt u ervan dat de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) stelt dat er volgens de NVvP geen problemen zijn bij het afbouwen van psychofarmaca en dat de specifieke behandelrichtlijnen toereikend zouden moeten zijn, terwijl dit volgens de NVvP niet het juiste standpunt is?9
Zie antwoord vraag 13.
Hoe kan het dat de ervaring van patiënten en de verklaringen van hun artsen met magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips door ZiNL niet zijn meegenomen in zijn adviezen aan de SKGZ in individuele klachtenprocedures? Acht u deze adviezen van ZiNL een reële afspiegeling van de stand van zaken, omdat in deze adviezen wordt gesteld dat er geen wetenschappelijk bewijs zou zijn voor de werking van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips?10 11
Er is op dit moment geen peer-reviewed gepubliceerd wetenschappelijk bewijs, noch zijn er door beroepsgroepen geaccordeerde richtlijnen beschikbaar, op grond waarvan het Zorginstituut in deze gevallen tot een ander oordeel had kunnen komen.
Erkent u dat de totstandkoming van het advies van ZiNL over de vergoeding van de magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips zeer rommelig tot stand is gekomen en dat hier opnieuw naar moet worden gekeken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bekend met het wetenschappelijk onderzoek dat is gedaan naar de werking van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips en het onderzoek van Peter Groot en Jim van Os, waaruit blijkt dat magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips een vorm van rationale farmacotherapie zijn?12
Zie antwoord vraag 2.
Is het volgens u correct dat Zilveren Kruis een oordeel over wetenschappelijk bewijs voor de werking van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips aan de hand van een literatuurstudie baseert op exact dezelfde literatuurlijst die Peter Groot heeft gebruikt om aan te tonen dat de taperingstrips wel werken? Kunt u uw antwoord toelichten?13
Zie antwoord vraag 4.
Is het volgens u correct dat FBTO aan verzekerden mededelingen heeft gedaan die haaks staan op wat de bij naam genoemde deskundigen hebben gezegd?14
Zie antwoord vraag 4.
Is het volgens u correct dat Zilveren Kruis en FBTO weigeren om inzage in de betreffende onderzoeken te geven?15
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reageren op de uitspraak van de onderzoekers Peter Groot en Jim van Os dat de huidige richtlijnen van de beroepsgroepen niet voldoen en dat de huidige afbouwpraktijk slecht is gedefinieerd? Wat gaat u met deze informatie doen? Kunt u uw antwoord toelichten?16
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van Peter Groot en Jim van Os dat artsen en psychiaters hun patiënten tot nu toe niet goed hebben kunnen helpen om op een goede manier met venlafaxine te stoppen omdat ze de daarvoor vereiste lagere doseringen niet konden voorschrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?17
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op het feit dat Pfizer, de fabrikant van venlafaxine, de magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips als mogelijkheid noemt om deze lagere doseringen, die voor geleidelijk afbouwen nodig zijn, te kunnen voorschrijven? Kunt u reageren op het feit dat Pfizer zelf geen plannen heeft om de voor verantwoord afbouwen noodzakelijke lagere doseringen te laten registreren?18
Ik ben niet bekend met de plannen van Pfizer. Ik ga ervan uit dat de oplossingen uit het consensusdocument zullen bijdragen aan maatwerk voor de patiënten die dit nodig hebben.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars geweigerd hebben om afbouwmedicatie in taperingstrips voor venlafaxine te vergoeden met een beroep op de tekst in de bijsluiter van venlafaxine?19
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van Peter Groot en Jim van Os dat het voor verantwoord en op maat afbouwen van medicatie noodzakelijk is dat artsen magistraal bereide doseringen aan hun patiënten moeten kunnen voorschrijven?20
Zie antwoord vraag 2.
Wie dient volgens u te bepalen hoe een patiënt het best kan worden behandeld? De arts, in overleg met de patiënt (op basis van samen beslissen), of de adviseur van de zorgverzekeraar, die daarvoor op de stoel van de arts moet gaan zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de uitspraken die in kort geding en in hoger beroep door verschillende rechters zijn gedaan, waarin wordt gesteld dat een zorgverzekeraar alleen van het oordeel van een arts mag afwijken als de zorgverzekeraar kan motiveren en kan aantonen dat de arts onjuist heeft gehandeld? Bent u van mening dat zorgverzekeraars die vergoeding van magistraal bereide doseringen in taperingstrips hebben geweigerd dit hebben gedaan21 22
Ja, die uitspraken ken ik. Het is geen gegeven dat deze uitspraken van toepassing zijn op de besluiten die verzekeraars genomen hebben inzake verstrekkinggeschillen over de taperingstrips.
Is het volgens u te verantwoorden dat het blijvend gebruik van antidepressiva, in Nederland gebruiken naar schatting 1,1 miljoen mensen antidepressiva, wel wordt vergoed door zorgverzekeraars, maar het afbouwen daarvan niet of zeer beperkt (ofwel volgens de standaard van de zorgverzekeraar), en bovendien alleen voor de genoemde middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat het op de lange termijn zowel voor het welzijn van de patiënt als voor de maatschappelijke zorgkosten winst oplevert als de individuele patiënt die dat wenst geholpen kan worden met de afbouw van deze zware medicatie?
Waar het nodig en verantwoord is, vind ik het belangrijk dat de patiënt geholpen en ondersteund moet worden in het minderen van medicatie. Daarom ben ik blij te horen dat veldpartijen gezamenlijk tot een consensusdocument komen voor verantwoorde afbouw, zie antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met het onderzoek dat de Engelse overheid is gestart naar de problemen die afhankelijkheid en onttrekkingsverschijnselen van door artsen voorgeschreven medicatie kunnen veroorzaken? Kunt u aangeven welke acties u gaat ondernemen aan de hand van het onderzoek dat de Engelse overheid is gestart?23
Ik ben niet bekend met dit onderzoek van de Engelse overheid, maar ik zal hier met interesse kennis van nemen en het Zorginstituut en de betrokken veldpartijen op dit onderzoek wijzen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Peter Groot, Jim van Os en andere psychiaters, alsmede patiënten, om de ervaringen met magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips te bespreken?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in dat zorgverzekeraars te veel macht hebben, zodat goede initiatieven van onderop en vanuit de zorgverleners zelf, geen doorgang meer vinden? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Flixbus wil met camera’s drugssmokkel bestrijden’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Flixbus wil met camera’s drugssmokkel bestrijden»?1
Ja.
Hoe duidt u het feit dat Flixbus overgaat tot het invoeren van cameratoezicht in de bagageruimte, niet zozeer door het risico op drugssmokkel zelf maar door de gevolgen van politiecontroles?
Naar aanleiding van het artikel is er contact geweest tussen de politie en de directie van FlixBus Benelux. De signalen uit het artikel over vertraging die de bussen zouden oplopen door politiecontroles blijken betrekking te hebben op de situatie in Duitsland en zijn niet van toepassing op de Nederlandse situatie. Ook is de samenwerking tussen de Nederlandse Politie, KMar en private bedrijven als Flixbus goed te noemen.
In Nederland zijn er vanaf 2014 in totaal 94 acties gehouden die alle in relatie staan tot internationaal busvervoer. Op dit moment wordt gewerkt met politiemedewerkers in burgerkleding die op de opstapplaatsen afwijkend gedrag signaleren en op basis hiervan een controle starten op de reizigers die afwijkend gedrag vertonen. Hiermee is de overlast beperkt en wordt een bus waar geen extra indicatie op is niet gecontroleerd.
Op welke wettelijke grond vinden dergelijke politiecontroles op passagiers en hun bagage in de bussen plaats? Is hier sprake van stelselmatige controle? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre acht u dergelijke politiecontroles in overeenstemming met het vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie (EU) en het Schengenverdrag?
Politie en Koninklijke Marechaussee voeren geen grenscontroles uit bij het verkeer aan de binnengrenzen met gemeenschappelijke Schengenlanden.
Samen met de Belgische politie zijn onder het Benelux verdrag controles uitgevoerd op internationaal busvervoer. Daarnaast wordt kennis en ervaring gedeeld. De samenwerking met Duitsland krijgt inmiddels vorm. Binnenkort zal daartoe in aanwezigheid van onder meer de Europese directie van Flixbus samenwerkingsafspraken worden gemaakt tussen de Duitse en Nederlandse politie.
Nederland verkent de mogelijkheid om implementatie van de PNR-richtlijn naar andere vervoersmodaliteiten uit te breiden, zoals internationale hogesnelheidstreinen en internationaal busverkeer. Nederland verricht samen met Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk binnen de HST-Taskforce een gezamenlijk impactanalyse voor het gebruik van passagiersgegevens van internationale hogesnelheidstreinen (Thalys en Eurostar). Het gaat om een verkennend onderzoek waarin de impact op de HST-sector (High Speed Train) wordt onderzocht, zodat met de invoering van de maatregelen de vervoerder en de reiziger zoveel mogelijk ontzien worden. Deze Taskforce is in eerste instantie gericht op hogesnelheidstreinen. In het verlengde hiervan wordt informeel ook gesproken over de mogelijkheid voor het gebruik van passagiersinformatie van internationaal busverkeer. Hiervoor zijn verkennende gesprekken gevoerd met Flixbus. Het gebruik van passagiersinformatie, waaronder PNR, belemmert het vrij verkeer niet. Er zullen geen grenscontroles mee worden uitgevoerd.
Is het waar dat gedurende politiecontroles op buslijnen van Flixbus slechts 0,17% van de passagiers verdacht wordt van een misdrijf? Zo ja, in hoeverre acht u de politiecontroles effectief en doeltreffend? Zo nee, wat zijn de werkelijke resultaten van de controles?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dergelijke controle op bagage in de praktijk een verkapte vorm van binnengrenscontroles is? Waarom wel of waarom niet? Welke afspraken zijn hier door Nederland met andere lidstaten, specifiek met onze buurlanden Duitsland en België, gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke schaal politie en/of Koninklijke Marechaussee wordt ingezet om dergelijke controles van buspassagiers en hun bagage uit te voeren?
Zie antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u toelichten op welke juridische gronden Flixbus opereert met dergelijk cameratoezicht? Wat zijn de voorschriften voor wat betreft reikwijdte, bewaartermijn en opslag van de camerabeelden?
Het gaat hier niet om politietoezicht, maar om cameratoezicht door Flixbus ter bescherming van privéeigendommen van de vervoerder en de reizigers. De overheid heeft hier geen rol in. De directie van Flixbus dient zich bij de toepassing van dit cameratoezicht te houden aan het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Hoe duidt u de verscherpte incheckprocedure voor reizigers van Flixbus? In hoeverre acht u deze procedure in overeenstemming met het vrij verkeer van personen binnen de EU en het Schengenverdrag?
De verscherpte incheckprocedure is onderdeel van een pilot in Duitsland, de Nederlandse Politie is daarbij niet betrokken.
Heeft u zicht op de aard en omvang van drugssmokkel van en naar Nederland via grensoverschrijdend bus vervoer? Zo ja, kunt u cijfers hieromtrent aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb hierover geen gegevens.
Het bericht ‘Grote commotie over in Rijswijk verspreid Turks pamflet tegen de PKK’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Grote commotie over in Rijswijk verspreid Turks pamflet tegen de PKK»?1
Ja.
Is bij u bekend wie dit pamflet heeft opgesteld en verspreid onder huishoudens in onder andere Rijswijk, Delft en Rotterdam?
De opsteller van het pamflet lijkt een in Turkije relatief bekende publicist te zijn.
Heeft u ook vernomen dat hetzelfde pamflet in Antwerpen is rondgedeeld en dat de Belgische politie een onderzoek heeft ingesteld? Bent u voornemens hierover in gesprek te gaan met uw Belgische collega?
Er is via de Belgische media vernomen dat de pamfletten in Antwerpen zijn verspreid en dat de Belgische politie een onderzoek is gestart. Ik zie geen noodzaak om hierover in gesprek te gaan met mijn Belgische collega gezien er geen sprake is van strafrechtelijk gedrag. Dit zal verder worden uitgelicht bij vraag 6.
Is bekend met welke binnenlandse en/of buitenlandse middelen dit pamflet is gefinancierd? Zo ja, ziet u aanleiding om hier verdere stappen op te ondernemen? Zo nee, bent u voornemens dit te onderzoeken?
Ik begrijp het ongemak bij een groot deel van de ontvangers van deze pamfletten. Er zijn momenteel echter geen signalen dat hier sprake is van inmenging van een statelijke actor, het gaat hier om een soloactie van een Turkse publicist. Als kabinet zijn we daar uiteraard wel alert op. De Minister van J&V heeft de Tweede Kamer afgelopen vrijdag al geïnformeerd over de omgang met OBI.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Turkse propaganda hier van deur tot deur wordt verspreid? Bent u daarnaast van mening dat Nederland niet de plek is voor politieke campagnes uit andere landen? Wordt bezien of er stappen genomen kunnen worden om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u aanleiding om onderzoek te doen naar de inhoud van het pamflet? In hoeverre bevat dit pamflet strafbare uitingen? Als die er zijn, welke acties worden daar dan op ondernomen?
Ik begrijp het ongemak bij een groot deel van de ontvangers van deze pamfletten. Echter, in de Nederlandse rechtsstaat is de vrijheid van meningsuiting één van de belangrijkste vrijheden. Dit betekent dat ook meningen en politieke standpunten die op weinig steun kunnen rekenen of tot gevoelens van ongenoegen leiden, de ruimte dienen te krijgen. Deze vrijheid van meningsuiting is echter niet ongelimiteerd en mag nooit uitmonden in het plegen van strafbare feiten.
Bij een eerste lezing van het pamflet vallen volgens het Openbaar Ministerie niet direct passages op die een redelijk vermoeden aan het gepleegd zijn van een strafbaar feit doet ontstaan. Ik zie derhalve op dit moment geen aanleiding onderzoek te doen naar de inhoud van het pamflet. Indien mensen van oordeel zijn dat er sprake is van strafbare uitingen, dan kunnen zij onder concrete vermelding van de strafbaar geachte uitingen, aangifte doen.
Heeft u redenen om aan te nemen dat de verspreiding van dit pamflet tot een extra risico kan leiden voor het ontstaan van ongeregeldheden tussen Turken en Koerden in Nederland? Zo ja, hoe wordt hierop geanticipeerd? Ziet u ook breder mogelijkheden om te voorkomen dat Turkse spanningen naar Nederland worden geïmporteerd?
De publicist van dit pamflet lijkt op weinig steun te kunnen rekenen van de Turks-Nederlandse gemeenschap.
Ik richt mij dan ook vooral op het voorkomen van het doorwerken van spanningen die samenhangen met het optreden van Turkije in Noord-Syrië in de Nederlandse samenleving. Hierbij staat voorop dat iedereen die hier woont de regels van de Nederlandse rechtstaat hanteert. Dat betekent dat we met elkaar in gesprek gaan en onze zorgen kunnen uiten over internationale conflicten, zonder dat dit hier tot spanningen leidt.
Het bericht dat je alle controle over je werk kwijt bent als je Turnitin gebruikt |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Als je Turnitin gebruikt ben je alle controle over je werk kwijt»?1
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel hogescholen en universiteiten gebruik maken van Turnitin om te controleren op plagiaat? Kunt u dit toelichten?
Allereerst is het van belang te benadrukken dat het instellingen vrij staat om, binnen de wettelijke mogelijkheden, keuzes te maken in de leermiddelen en onderwijsondersteunende diensten die zij inzetten.
SURF is de ICT-samenwerkingsorganisatie van het hoger onderwijs en onderzoek in Nederland. Voor onderwijsinstellingen die bij SURF zijn aangesloten is het mogelijk om van diensten als Turnitin gebruik te maken. SURF legt gemaakte afspraken met de aanbieder vast in een bemiddelingsovereenkomst. Onderdeel van de bemiddelingsovereenkomst is een licentieovereenkomst.
Desgevraagd heeft SURF mij laten weten dat op dit moment via hen achttien instellingen, waaronder de Universiteit van Amsterdam, een licentieovereenkomst met iParadigms, de uitgever van Turnitin, hebben. Het is echter niet uitgesloten dat meer instellingen gebruikmaken van de software, waarover zij een directe overeenkomst met iParadigms hebben gesloten.
Vindt u het wenselijk dat het bedrijf achter Turnitin, Iparadigms, een «non-exclusive, royalty-free, perpetual, worldwide, irrevocable license» krijgt op het werk dat via Turnitin wordt ingeleverd? Kunt u dit toelichten?
Nee, dit vind ik onwenselijk. Van SURF begrijp ik dat deze bepaling geen onderdeel uitmaakt van de licentieovereenkomst die onderwijsinstellingen sluiten met iParadigms. De eindgebruikersovereenkomst, zoals die online wordt getoond aan docenten en studenten bij het werken met Turnitin, is dus niet van toepassing voor instellingen die via SURF gebruikmaken van Turnitin, zoals de Universiteit van Amsterdam. De medewerker of student die de dienst gebruikt onder de licentieovereenkomst van de instelling is zodoende niet gebonden aan de eindgebruikersovereenkomst waarin bovengenoemde bepaling is opgenomen. iParadigms verkrijgt op grond van de licentieovereenkomst geen gebruiksrechten op de gegevens die door de student of docent worden geüpload.
Klopt het dat niet alleen Iparadigms de rechten krijgt, maar ook «its affliates, vendors, service providers and licensors»?Heeft u inzicht in welke andere bedrijven dan Iparadigms dit zijn?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Deelt u de mening dat de consequenties van het gebruik van Turnitin zich moeizaam verhouden met het beschermen van het auteursrecht van de student, en dat onderwijsinstellingen in dit laatste ook een verantwoordelijkheid hebben?
Ik ben ervan overtuigd dat digitalisering het onderwijs kan verrijken. Door toenemende digitalisering in het (hoger) onderwijs verdient de bescherming van auteursrecht en persoonsgegevens extra aandacht. Onderwijsinstellingen hebben hierin een grote verantwoordelijkheid. Ik heb deze instellingen dan ook verzocht dit onderwerp prioriteit te geven in de uitvoering van de Versnellingsagenda voor onderwijsinnovatie. De instellingen hebben toegezegd dit onderwerp hierin mee te nemen.
Kunt u bevestigen dat de Universiteit van Amsterdam stelt dat de licientieovereenkomst van Turnitin is getoetst op wettelijke eisen en daaraan voldoet?
De Universiteit van Amsterdam heeft mij desgevraagd laten weten dat de licentieovereenkomst destijds, in samenwerking met SURF is getoetst op geldende wet- en regelgeving.
Op 25 mei aanstaande treedt de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in werking. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geldt dan niet meer. Zowel voor de Universiteit van Amsterdam als SURF is de bescherming van auteursrecht en persoonsgegevens van groot belang in de herbeoordeling van de licentieovereenkomst met iParadigms, die dient te voldoen aan de strengere Europese wet- en regelgeving. Deze herbeoordeling zal voor 25 mei aanstaande worden afgerond.
Het bericht ‘Zorgen over Joods cultureel erfgoed buiten grote steden’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen over Joods cultureel erfgoed buiten grote steden»?1
Herkent u het beeld dat het moeilijk is om het Joods cultureel erfgoed buiten de grote steden te bewaren en soms een nieuwe bestemming te vinden?
Ik herken het beeld dat gebouwd erfgoed buiten de grote steden minder makkelijk een nieuwe economische drager vindt dan daarbinnen. Dat geldt zeker voor religieus erfgoed, waaronder Joods religieus erfgoed, met name als de slagkracht bij de eigenaren onvoldoende is om het erfgoed in goede staat te houden. Ik zal daarom ook specifieke aandacht besteden aan het Joods erfgoed in mijn beleidsbrief «Erfgoed Telt», die ik in het voorjaar naar uw Kamer stuur.
Deelt u de mening dat het Joods erfgoed een belangrijke bijdrage kan leveren aan het godsdienstig, cultureel en geschiedkundig bewustzijn van toekomstige generaties?
Ja, dat geldt voor erfgoed in het algemeen en ook voor het Joods erfgoed.
In hoeverre is continuïteit van de bescherming van dit erfgoed volgens u in het geding? Bent u bereid dit mee te nemen in uw verkenning naar bescherming van militair- en herinneringserfgoed?
De continuïteit van de bescherming van Joods cultureel erfgoed is in mijn ogen niet in het geding. Het Joods Historisch Museum in Amsterdam inventariseert, waardeert en ontsluit het roerend Joods erfgoed dat in Nederland wordt bewaard. Eind vorig jaar heeft het museum samen met het Landschaftsverband Rheinland de Amsterdam Machzor kunnen aankopen met een subsidie van het rijk en een bijdrage uit het Mondriaanfonds. Divers Joods gebouwd erfgoed is aangewezen als rijksmonument of, door gemeenten, als gemeentelijk monument. Zo zijn bijvoorbeeld ruim 60 Joodse begraafplaatsen of elementen daarvan als rijksmonument beschermd, evenals tientallen synagogen, de Hollandse Schouwburg en het Anne Frank huis. Voor de instandhouding ervan zijn subsidies of laagrentende leningen ten behoeve van restauratie en herbestemming beschikbaar. Zodoende wordt het behoud van dit erfgoed solide ondersteund.
De verkenning «Herdenkingscultuur» heeft tot doel om de herdenkingscultuur en het herinneringserfgoed in Nederland in beeld te brengen en vast te stellen of er een instandhoudingsopgave is. In die zin zal ook het Joods erfgoed in de verkenning worden meegenomen.
De overname chipbedrijf NXP door Qualcomm |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Mededinging Brussel akkoord met overname chipbedrijf NXP door Qualcomm»?1
Ja.
Kunt u aangeven of bij het chipbedrijf NXP sprake is van een vitale infrastructuur en kunt u hierbij aangeven waarom hier wel of geen sprake van is?
In 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de herijking van vitale infrastructuur (Kamerstuk 30 821, nr. 23). Indien verstoring, aantasting of uitval van vitale processen leidt tot ernstige economische, fysieke of sociaal-maatschappelijke gevolgen, is er sprake van vitale infrastructuur. Deze drie impactcriteria hebben mij tot op heden geen aanleiding gegeven het ontwerpen en maken van chips aan te merken als vitaal proces.
Mocht bij chipbedrijf NXP sprake zijn van vitale infrastructuur, kunt u dan ingrijpen? Zo ja, overweegt u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke elementen is deze overname getoetst door de toezichthouders? Zijn dat alleen economische elementen geweest, of ook elementen zoals de bescherming van vitale infrastructuur?
De mededingingsrechtelijke toets van de Europese Commissie toetst bij een overname niet op andere gronden dan de mededinging, zoals bescherming van de vitale infrastructuur.
Waarom zijn er negen betrokken toezichthouders wereldwijd betrokken bij deze overname?
Veel jurisdicties, waaronder die van de Europese Unie, verklaren hun toezicht van toepassing op het moment dat een overname hun markt kan raken. Een fusie van twee wereldwijd opererende ondernemingen zoals Qualcomm en NXP wordt mededingingsrechtelijk dan ook niet getoetst op basis van waar ondernemingen zijn gevestigd maar waar ze actief zijn.
Wat is de reden dat (een toezichthouder in) China zich moet uitspreken over deze deal?
Zie antwoord vraag 5.
Waar is de termijn van acht jaar op gebaseerd waarbij Qualcomm tegen vergelijkbare voorwaarden als nu licenties moet afgeven?
In het kader van de goedkeuring door de mededingingsautoriteiten hebben partijen een zogenaamde remedie afgesproken, een afspraak of maatregel om eventuele mededingingsrechtelijke bezwaren weg te nemen. De termijn van 8 jaar betreft een afspraak tussen de mededingingsautoriteiten en Qualcomm/NXP.
Hoe lang de termijn is, is afhankelijk van de mededingingsbezwaren in een concrete situatie. In dit geval heeft de Europese toezichthouder geoordeeld dat de termijn van acht jaar passend is om de mededingingsbezwaren weg te nemen. De Nederlandse overheid is daarbij niet betrokken.
Misstanden in de Indiase kledingindustrie |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het rapport Labour Without Liberty – Female Migrant Workers in Bangalore's Garment Industry?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat twee jaar na het verschijnen van een eerder rapport over slechte arbeidsomstandigheden in Bangalore en het doen van onderzoek door diverse kledingmerken, plannen voor verbetering nog steeds in de maak zijn?
Zoals ook in het rapport «Labour without Liberty» naar voren komt, heeft een aantal merken maatregelen genomen sinds het eerdere rapport. Zo werken C&A en twee andere internationale merken samen om misstanden in de regio te onderzoeken en aan te pakken. Ze ontwikkelden een project voor migranten werknemers. De ideeën voor dit project zijn gedeeld met het Textiel Convenant en met lokale vakbonden. C&A zette ook een programma op dat toeleveranciers traint in een goede omgang met hun werknemers. Eén leverancier uit Bangalore droeg naar aanleiding hiervan het management van zijn hostel over aan een lokale gespecialiseerde welzijnsorganisatie.
Ontwikkeling van plannen voor verbetering in de productielanden, als onderdeel van het proces van gepaste zorgvuldigheid, kost echter tijd. Het vergt internationale samenwerking met verschillende bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het is daarbij belangrijk dat de betrokken bedrijven met lokale belanghebbenden contact houden over de voortgang.
Om de genoemde misstanden in het rapport verder aan te pakken, zou het kledingmerken in het algemeen helpen als de namen van de onderzochte productielocaties bekend worden gemaakt. Op deze manier kunnen kledingmerken in dialoog met hun toeleveranciers naar oplossingen toewerken. In het geval van de Nederlandse bedrijven die onder het Convenant vallen, is het wel gelukt om via bemiddeling van het secretariaat van het textielconvenant de onderzochte producenten te spreken en de Convenantbedrijven in contact te brengen met de opdrachtgevers van het rapport. Het SER-secretariaat is namelijk bevoegd op vertrouwelijke basis signalen over problemen bij productielocaties door te geven aan de Convenantbedrijven die daar inkopen.
Kunt u aangeven of ondertekening van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel door de merken die in het rapport worden genoemd (zoals C&A) reeds geresulteerd heeft in betere due diligence door deze merken? Zo ja, hoe kunnen dit soort misstanden in de keten dan nog steeds voorkomen?
De deelnemende bedrijven aan het Convenant hebben de afgelopen anderhalf jaar stappen in het proces van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) gezet. In de zomer van 2017 hebben bijna alle 57 bedrijven hun plan van aanpak ingediend, waarin zij toelichten hoe zij het proces van gepaste zorgvuldigheid hebben ingericht. Bovendien is de publicatie van de productielocaties een belangrijk resultaat. Dit stelt werknemers in fabrieken en betrokken organisaties in staat via het SER-secretariaat klachten in te dienen bij inkopende merken.
Het kabinet verwacht van de deelnemende bedrijven dat zij, conform de OESO- richtlijnen, starten met aanpak van de meest urgente risico’s. In het textielconvenant zijn onder andere kinderarbeid en leefbaar loon geïdentificeerd als risico’s die bedrijven alleen gezamenlijk kunnen aanpakken. Hiervoor worden projecten ontwikkeld samen met de andere Convenantspartijen. Deze projecten gaan in een aantal landen van start, waaronder India.
Rapporten als «Labour without Liberty» houden bedrijven en andere Convenantspartijen scherp op welke risico’s (verder) in de keten spelen en aandacht verdienen.
Deelt u de mening dat het Convenant Duurzame Kleding en Textiel moet leiden tot het voorkomen van deze misstanden door de kledingmerken en -importeurs? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dit te bewerkstelligen?
Het Convenant is op initiatief van het kabinet inderdaad opgezet met het doel om binnen drie tot vijf jaar op specifieke IMVO-risico’s binnen de productieketen van Nederlandse kleding- en textielbedrijven substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve gevolgen ervaren van kledingproductie. Binnen het Convenant wordt samengewerkt met NGO’s, vakbonden en overheid om misstanden in de textielsector tegen te gaan. Partijen van het Convenant ontwikkelden bijvoorbeeld de non-discriminatie gids voor Nederlandse bedrijven. Deze gids besteedt ook aandacht aan de problematiek van migranten in de Indiase textielsector.
Het bereik van het Convenant is echter beperkt. Nederlandse textielbedrijven zijn, met één procent van de wereldhandel, een kleine speler op de wereldmarkt. Problemen kunnen vaak alleen in samenwerking met andere bedrijven en partijen effectief worden aangepakt. Om deze reden bevordert het Convenant gezamenlijke activiteiten en projecten door middel van Europese en internationale samenwerking. Op 30 januari 2018 ondertekenden het Nederlandse Convenant en de Duitse Textilbündnis een samenwerkingsovereenkomst, teneinde het bereik en de impact van beide convenanten te vergroten.
Het kabinet participeert als partij in het Convenant en spoort deelnemende bedrijven aan om risico's in kaart te brengen en aan te pakken. Het kabinet spant zich ook in om de activiteiten van textielprogramma’s die Nederland als donor steunt, zoals het Better Work programma en het Partnerschap met Fair Wear Foundation, ten goede te laten komen aan de uitvoering van de afspraken van het Convenant. Het kabinet heeft ook een eigen rol om bij te dragen aan een oplossing voor de problemen. Door het gesprek aan te gaan met de lokale overheid in productielanden over verbetering en naleving van wetgeving probeert het kabinet de omstandigheden voor werknemers en het ondernemingsklimaat in betreffende landen te verbeteren. Bovendien zet het kabinet zich binnen de Europese Unie actief in voor samenwerking ten behoeve van verduurzaming van de textielsector.
Het bericht dat de aardbevingen in Groningen de gezondheid van Groningers aantasten |
|
Sandra Beckerman , Nine Kooiman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Aardbevingen tasten gezondheid Groningers aan», waarin artsen hun zorgen uiten over de gevolgen van de aardbevingen op de gezondheid van de Groningers?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van bestuursvoorzitter van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), die stelt dat «fysiek en geestelijk lijden is vastgesteld en wordt waargenomen»?
Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de gevolgen van de aardbevingen voor de inwoners van Groningen. Uit deze onderzoeken komt het beeld naar voren dat aardbevingen ingrijpende gebeurtenissen zijn die ook negatieve gevolgen kunnen hebben voor het welbevinden en de gezondheid van de inwoners in de regio. Dit moet zoveel als mogelijk voorkomen worden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat 50 tot 60% van de inwoners zich onveilig voelt en dat bij een aanzienlijk deel van de bevolking in Groningen «een PTSS-achtig beeld» is te zien?
Ja.
Erkent u de verantwoordelijkheid van de Nederlandse staat voor dit fysiek en geestelijk lijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wegnemen van de oorzaken van de stress en onzekerheid heeft de hoogste prioriteit. In het belang van de veiligheid van de Groningers wil het kabinet dat de gaswinning uit het Groningen-veld nog deze regeringsperiode zo veel mogelijk verder omlaag wordt gebracht. Op dit moment worden alle mogelijkheden voor volumebeperkingen in kaart gebracht. Op basis van die inventarisatie zal het kabinet eind dit kwartaal aangeven hoe zij gevolg geeft aan het advies van het Staatstoezicht op de mijnen om de gasproductie uit het Groningen-veld zo snel als mogelijk terug te brengen tot maximaal 12 miljard Nm3 per jaar.
Daarnaast heeft de Minister van EZK overeenstemming bereikt met provinciale en gemeentelijke bestuurders in Groningen over een nieuwe manier van afhandelen van schade als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Met dit nieuwe schadeprotocol wordt de schadeafhandeling publiekrechtelijk georganiseerd. Dit betekent dat bewoners geen zaken meer hoeven te doen met NAM. In het schadeprotocol is opgenomen dat alle bewoners die dat wensen een eigen zaakwaarnemer krijgen om hen te ondersteunen bij de schadeafhandeling. Ook bij de uitvoering van de versterkingsoperatie door de NCG wordt voor problematiek die men «achter de voordeur» tegenkomt gerichte sociaal-maatschappelijke hulp gezocht. Daarnaast heeft de Minister van VWS het RIVM gevraagd om samen met de GGD een «plan van aanpak gezondheidsgevolgen» op te stellen waarin de gevolgen van de aardbevingen voor het welbevinden- en de gezondheid van mensen centraal staan. Dit plan wordt uiterlijk eind april opgeleverd.
Deelt u de mening dat waar als gevolg van handelen door de Nederlandse staat gezondheidsproblemen ontstaan, de oorzaak dan ook zo snel mogelijk door de staat weggenomen dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen aan de door aardbevingen veroorzaakte stress? Wanneer komt u met een afbouwplan voor de gaswinning in Groningen?
Zie het antwoord op vraag 5. Mensen gaan op verschillende manieren om met onzekerheid en stress. Dit betekent ook dat ze verschillende vormen van informatie en hulp zoeken. Het is belangrijk dat mensen de informatie, hulp en zorg krijgen die bij hen past. Mensen die kampen met stress of andere gezondheidsklachten als gevolg van de aardbevingen kunnen via de huisarts passende zorg krijgen. Daarnaast heeft de NCG de GGD gevraagd een «plan van aanpak gezondheidsgevolgen» op te stellen waarin de gevolgen van de aardbevingen voor het welbevinden- en de gezondheid van mensen centraal staan. De Minister van VWS heeft het RIVM gevraagd de GGD en andere organisaties die zijn gericht op gezondheidsbevordering hierbij te ondersteunen. Dit plan wordt uiterlijk eind april opgeleverd. Het plan moet onder meer zorgen voor een meer samenhangend hulpaanbod door de verschillende betrokken organisaties in de regio.
In het regeerakkoord financiering van een regiofonds afgesproken om te investeren in de leefbaarheid en het toekomstperspectief van de regio. Aanvullende ondersteuning voor mensen die psychische klachten hebben door de aardbevingsproblematiek maakt hier deel uit van uit.
Komt u met een actieplan om de gezondheidsproblemen aan te pakken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De verantwoordelijkheid van Nederland voor de offshore en de gokindustrie op Aruba, Curaçao en Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt de uitspraak van de toenmalige Staatssecretaris, de heer Vermeend, in Amigoe van 10 januari 1995 dat offshore op de Antillen een «Koninkrijksbelang» is?1
De vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van het aanbod van offshore kansspelen vallen binnen de autonome bevoegdheid van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Vóór 10 oktober 2010 betrof dit een autonome aangelegenheid van het land de Nederlandse Antillen.
Klopt het dat de ontwikkeling van de eilanden als belastingparadijzen is bevorderd omdat Nederland zoveel belastingverdragen kon sluiten, zoals de heer Vermeend destijds zei?
Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn bevoegd om zelfstandig belastingverdragen te onderhandelen. De verdragen worden echter ten behoeve van die landen door het Koninkrijk, als subject van volkenrecht, gesloten. Na parlementaire goedkeuring worden verdragen vervolgens door het Koninkrijk geratificeerd, waarbij wordt aangegeven ten behoeve van welk deel van het Koninkrijk het verdrag geldt. Ook bij de Nederlandse belastingverdragen, die dus slechts voor Nederland gelden, gaat het op dezelfde manier. De andere landen binnen het Koninkrijk kunnen dan ook geen rechten ontlenen aan de Nederlandse belastingverdragen. Bovendien heeft Nederland beleid om oneigenlijk gebruik van belastingverdragen te voorkomen. Dit komt tot uiting door de opname van antimisbruikmaatregelen in de Nederlandse belastingverdragen en belastingregelingen die gelden binnen het Koninkrijk. De doelstelling om belastingontwijking te bestrijden wordt onder meer versterkt doordat Nederland zich heeft gecommitteerd aan de uitkomsten van het BEPS-project2 en het multilateraal instrument heeft ondertekend.
Is offshore op de eilanden nog steeds een Koninkrijksbelang? Zo nee, sinds wanneer is dat dan niet meer het geval? En waar staat dat dan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de Landsverordening offshore hazardspelen uit 1993?2
Ja, met de Landsverordening buitengaatse hazardspelen ben ik bekend.
Klopt het dat deze regels voor offshore hazardspelen zijn opgezet met de hulp van Nederland, op initiatief van de toenmalige vereniging voor offshore belangen (VOB) onder voorzitterschap van Gregory Elias?
Het opstellen en aannemen van een landsverordening geschiedt door de regering en het parlement van Aruba, Curaçao of Sint Maarten. De Landsverordening offshore hazardspelen uit 1993 is oorspronkelijk een landsverordening van de Nederlandse Antillen. Mij is niet bekend of deze regels voor offshore hazardspelen zijn opgezet met de hulp van Nederland, op initiatief van de toenmalige vereniging voor offshore belangen (VOB).
Waarom heeft de Nederlandse regering het vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 niet nodig gevonden dat toezicht werd ingesteld op offshore hazardspelen, ook wel E-gaming genoemd?
Klopt het dat de Gouverneur offshore gokvergunningen tekende voor trustkantoren, accountants en casinobazen, zonder toezicht in te stellen?
Klopt het dat de Gouverneur offshore gokvergunningen voor trustkantoren en casinobazen goedkeurde en verlengde zonder toezicht en met gedogen van sublicentiëring?
Hoeveel offshore gokvergunningen heeft de Gouverneur in de periode vanaf 1993 tot in ieder geval 10 oktober 2010 getekend? Hoeveel zijn dit er gelet op het aantal sublicentiëringen die waren verbonden aan de masterlicenties?
Klopt het dat vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 sprake was van een gedoogbeleid voor sublicentiëring, zonder dat Nederland toezicht uitoefende?
Binnen welk Nederlands beleid of wettelijk kader paste de genoemde wetgeving voor offshore kansspelen uit 1993?
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering het vanaf 1993 niet nodig vond dat toezicht werd ingesteld op offshore kansspelen/ de E-gamingsector op Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 van mening was dat zij niet verantwoordelijk was voor opsporing en handhaving in de offshore kansspelen/ E-gamingsector? Kunt u uitleggen waarom Nederland het niet nodig vond dat toezicht werd ingesteld op de E-zones van Curaçao en Sint Maarten?
Hoe heeft de Nederlandse regering vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 in afwezigheid van toezicht, opsporing en handhaving op E-gaming en E-zones gewaarborgd dat op de eilanden geen witwassen zou plaatsvinden van crimineel geld en geen andere illegale activiteiten zouden plaatsvinden?
Kunt u aangeven wanneer eindelijk de vragen zullen worden beantwoord die de Minister van Koninkrijksrelaties in september 2016 naar Curaçao heeft gestuurd?3
De vragen omtrent dit onderwerp die door uw Kamer in september 2016 zijn gesteld zijn tot tweemaal toe aan de regering van Curaçao doorgeleid. Hiervan is de Kamer ook op de hoogte gesteld (Kamerstuk 2017Z12390). Ik heb hierop nog geen reactie mogen ontvangen en heb er geen zicht op wanneer ik deze tegemoet kan zien. Ik zal de regering van Curaçao nogmaals per brief verzoeken de vragen te beantwoorden, danwel een indicatie te geven de vragen niet te beantwoorden. Daarnaast zal ik in mijn reguliere contacten met de regering van Curaçao hier aandacht voor vragen. Wellicht is het te overwegen ook via de contacten in het kader van het Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) hier bij de Staten van Curaçao aandacht voor te vragen.
Statushouders die sociale huurwoningen bezet houden |
|
Sietse Fritsma (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u naar aanleiding van eerdere Kamervragen navraag gedaan bij de woningcorporaties en/of gemeenten?1 Zo ja, waarom hebt u zich door hen klaarblijkelijk af laten schepen en hebt u niet aangedrongen op het verkrijgen van de gevraagde informatie? Zo nee, waarom niet? Waarom bent u niet bereid om makkelijk te achterhalen informatie aan de Kamer te verstrekken?
Ik heb geen inzicht in hoeveel sociale huurwoningen momenteel worden bewoond door statushouders, ook niet na afstemming met Aedes en COA. Deze informatie wordt niet centraal geregistreerd.
Het enige dat ik u als alternatieve beantwoording kan bieden is een theoretische beredenering, met alle nodige voorbehouden.
Mij is gebleken dat u met name geïnteresseerd bent in het aantal sociale huurwoningen dat door Syrische statushouders wordt bewoond. Zoals gezegd houden noch COA noch Aedes dit in hun administraties bij. Wel is bekend dat vanaf 2014 er ca 65.000 statushouders met de Syrische nationaliteit uit asielzoekerscentra zijn uitgestroomd naar gemeenten. Het merendeel daarvan zal naar een sociale huurwoning zijn verhuisd, vaak met meerdere mensen samen. Het COA gaat uit van gemiddeld 1,7 personen per woning. Dat zou betekenen dat in de afgelopen drie jaar ca 38.000 woningen beschikbaar zijn gesteld aan mensen die voor de oorlog uit Syrië gevlucht zijn. Dat is een half procent van de totale woningvoorraad van 7.641.0002 woningen. Als we alleen uitgaan van de voorraad sociale huurwoningen, 2.253.0003 woningen, gaat het om 1,7% van de sociale huurwoningen die zijn toegewezen aan Syrische statushouders.
Heeft het achterhouden van bedoelde informatie misschien te maken met uw vrees dat de gewone Nederlanders erachter zullen komen hoezeer zij worden achtergesteld bij het verkrijgen van een sociale huurwoning ten opzichte van statushouders? Zo nee, hoe is uw weigering om inzicht te bieden in de kwalijke gevolgen van de massa-immigratie anders te verklaren?
Ik vrees het delen van inzichten zeker niet, maar zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 beschik ik niet precies over de gevraagde informatie.
Beseft u dat uw weigering afbreuk doet aan het vragenrecht dat democratisch verkozen Kamerleden hebben?
Aan het vragenrecht van Kamerleden doe ik niets af als ik op uw vragen antwoord dat de gevraagde informatie mij niet precies bekend is.
Hoeveel sociale huurwoningen worden momenteel bezet door statushouders? Gaat u deze – vaker gestelde – vraag nu eindelijk inhoudelijk beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het bericht ‘Crisisbedden bestaan niet meer’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Crisisbedden bestaan niet meer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de situatie zoals beschreven in dit artikel als meer dan schrijnend dient te worden gekwalificeerd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het artikel in Medisch Contact betreft een dementerende patiënt met nachtelijke paranoia die op nieuwjaarsnacht de huisartspost bezocht. Het is inderdaad schrijnend voor de mevrouw, de buurvrouw en haar dochter dat pas na drie dagen veel verderop een plek werd gevonden. Ook is het ongewenst dat de huisarts zoveel energie moest steken in het proberen te regelen van een crisisplek. Huisartsen hebben buiten kantooruren al hun handen vol aan het hulp bieden in spoedsituaties. Zij moeten snel naar een passende plek kunnen verwijzen en niet belast worden met het langdurig speuren daarnaar.
Deelt u de mening dat patiënten niet van het kastje naar de muur mogen worden gestuurd terwijl zij spoedig hulp nodig hebben? Zo ja, waar is het hier dan toch misgegaan?
Ja, ik deel deze mening. Wanneer een patiënt met spoed opgenomen moet worden, moet er een passende plek beschikbaar zijn en bij voorkeur dichtbij huis. In dit geval zou volgens de huisarts een crisisbed op een PG-afdeling van een verpleeghuis de best passende plek zijn. Helaas kon er die nacht in de regio geen plek worden gevonden. Dat kan verschillende oorzaken hebben.
Het aantal crisissituaties kan per week verschillen en daarmee ook de beschikbaarheid van plekken. Op grond van de informatie die bij zorgkantoor VGZ is ingewonnen, heb ik niet de indruk dat er structureel te weinig Wlz-crisisbedden in de regio beschikbaar zijn. Vanuit de zorgpartners in de regio wordt echter wel een continu tekort aan bedden en geschikte plaatsen ervaren. De regio constateert dat de problematiek toeneemt mede doordat de capaciteit in de GGZ afneemt. Ik vraag het zorgkantoor hierover in overleg te treden met de zorgpartners in de regio.
Slechts een deel van de verpleeghuizen levert Wlz-crisiszorg. Daarnaast moet voor Wlz-zorg vaststaan dat er een blijvende behoefte is aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de directe nabijheid. De specialist ouderengeneeskunde (SOG) van het verpleeghuis beoordeelt daarom of er inderdaad sprake kan zijn van een Wlz-crisisopname. Indien een SOG daaraan twijfelt, moet men de huisarts aanraden de cliënt op te laten nemen op basis van eerstelijnsverblijf (ELV) of een andere verblijfsvorm als dat meer voor de hand ligt.
De casus roept de vraag of de huidige regelgeving rond spoedzorg niet eenvoudiger kan. In de brief over de Aanpak administratieve lasten in de Wlz (Kamerstuk 29 515, nr. 400) is dit reeds verkend. Dit voorjaar zal ik hierop terugkomen. Voorts is van belang dat de samenwerkende partners in de regio
bezien welke procesverbeteringen zijn door te voeren. Het programma Gedeelde Zorg is een reactie van de samenwerkende partijen in de regio op de problematiek.
Deelt u de mening dat als een huisarts inschat dat een crisisplek noodzakelijk is, dit voldoende moet zijn om een patiënt te plaatsen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat dit in de toekomst ook het geval zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat als een huisarts inschat dat een patiënt opgenomen moet worden, dit ook snel moet kunnen. Het oordeel van de ontvangende arts is daarbij echter doorslaggevend. Als de huisarts van mening is dat vanuit medisch oogpunt direct een opname noodzakelijk is, betekent dit bij inschatting van een Wlz-crisisbed dat een oordeel van een specialist ouderengeneeskunde nodig is. In geval van eerstelijnsverblijf (ELV) kan dat een verantwoordelijke huisarts zijn danwel een specialist ouderengeneeskunde. Welke plaats passend is, is afhankelijk van de situatie. In sommige spoedsituaties is niet direct duidelijk bij welk domein de zorgvraag thuishoort. De opname mag daardoor uiteraard niet worden vertraagd en vergt een proactieve houding van zorgaanbieders in het meedenken met de zorgprofessional. De regionale coördinatiepunten, die inzicht hebben op welke locatie passende plekken zijn, moeten hierin ondersteuning bieden. Verzekeraars nemen het voortouw om ervoor te zorgen dat per april in alle regio’s dergelijke coördinatiepunten voor ELV ingericht zijn en soms, zoals in Deventer en Roosendaal, ook al voor andere vormen van zorg met (tijdelijk) verblijf (zoals Wlz en respijtzorg).
Kent u meer signalen dat er geen of niet op tijd crisisbedden voor acute gevallen beschikbaar zijn? Zo ja, waaruit bestaan die signalen? Zo nee, betekent dit dan dat het in het bericht genoemde geval geheel op zichzelf staat?
Bij het praktijkteam «Zorg op de juiste plek» zijn enkele signalen bekend van zorgverleners die moeilijk vervolgzorg geregeld kregen in acute situaties. In een casus betrof het een zorgmijdend echtpaar waarbij de echtgenote van een dementerende meneer weigerde hulp toe te laten. Bij escalatie van de situatie ondervond de huisarts problemen om een verpleeghuisplek te regelen. De Wlz-crisisregeling is slechts van toepassing als een Wlz-indicatie voor de hand ligt en er sprake is van een plotselinge verandering van de situatie van de cliënt waardoor opname binnen 24 uur noodzakelijk is. Pas dan kan het CIZ de Wlz-aanvraag voorrang geven en de geldigheid van het indicatiebesluit laten terugwerken tot de dag van opname. Casuïstiek en gesprekken met het veld maken duidelijk dat de praktijk er last van heeft dat er voor Wlz, ELV en acute Wmo verschillende procedures gelden en deze onvoldoende op elkaar aansluiten, terwijl de spoedzorg op dezelfde afdelingen met hetzelfde personeel wordt geleverd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zal ik dit voorjaar aangeven of er verbeteringen mogelijk zijn. Voor zorgaanbieders en inkopers op regionaal niveau is het in ieder geval van belang dat zij samenwerken en zich proactief opstellen om er gezamenlijk voor te zorgen dat de cliënt zo snel mogelijk op een passende plek kan komen.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van het aantal crisisbedden en de mate waarin deze bezet zijn?
Er is geen landelijk overzicht van het aantal Wlz-crisisbedden en de bezettingsgraad daarvan. De landelijke gegevens die bij de NZa beschikbaar zijn hebben betrekking op het afgesproken prijs en volume (voor spoedzorg in de verpleging en verzorging betreft het prestatie met code Z110). Uit het afgesproken volume is niet eenduidig het aantal aanwezige crisisbedden af te leiden. Dat komt omdat zorgkantoren verschillende inkoopafspraken maken. Sommige zorgkantoren kopen spoedzorg in door een afspraak over een aantal crisisbedden. Aanbieders reserveren de capaciteit dan voor Wlz-cliënten. Ook de dagen dat het bed niet bezet is door een Wlz-cliënt, wordt dan vanuit de Wlz betaald. In andere gevallen kopen zorgkantoren de zorg cliëntvolgend in en laten zij het aan de zorgaanbieders over hoe zij de spoedzorg die vanuit de verschillende domeinen wordt gevraagd praktisch organiseren.
Het bericht ‘Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, zeker ook ten aanzien van nieuwkomers, het naleven van de taaleis van cruciaal belang is?
Ja, om een grotere kans te maken op de arbeidsmarkt en isolement te voorkomen is het essentieel om de Nederlandse taal te beheersen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de taaleis in het algemeen gaan handhaven, maar specifiek ook als onderdeel van het inburgeringstraject?
De verkenning van CBS schept een divers beeld over de uitvoering en handhaving van de taaleis in de Participatiewet. Doordat gemeenten de uitvoering van de taaleis niet eenduidig registreren, zijn er geen landelijke conclusies te trekken. Helder is echter dat het aantal verlagingen van de uitkering vanwege niet voldoen aan de taaleis, zeer laag is. Ook zien veel gemeenten af van de voorgeschreven taaltoetsen en hebben ze nog beperkt taaltrajecten ingezet. De Staatssecretaris gaat in overleg met de VNG om de uitvoering in lijn te brengen met de wet en meer aandacht te besteden aan het activeren van mensen met een taalachterstand. Het is onacceptabel als zou blijken dat mensen die de taal niet spreken jarenlang een bijstandsuitkering ontvangen en met rust gelaten worden.
Overigens is de taaleis in de Participatiewet gericht op iedereen die bijstand ontvangt en de taal onvoldoende machtig is. Deze groep is groter dan alleen de groep inburgeringsplichtigen. Gemeenten hebben in het huidige stelsel geen rol bij de handhaving van de inburgeringsplicht.
Hoe verhoudt het feit dat gemeenten deze wettelijke taaleis negeren zich wat u betreft tot de plannen van het kabinet om gemeenten een grote rol te geven bij het inburgeringstraject, onder meer in de begeleiding naar werk?
Doordat de Participatiewet een gemeentelijke verantwoordelijkheid is en inburgering een verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige, hebben gemeenten nu geen zicht op de voortgang van het inburgeringstraject. Gemeenten kunnen daardoor onvoldoende sturen op een goede uitkomst en bovendien geen sancties opleggen bij onvoldoende voortgang. Het kabinet wil gemeenten daarom meer regie geven op inburgering, zodat gemeenten taal, werk en inburgering in samenhang kunnen aanpakken.
Als gemeenten al niet inzetten op taalvaardigheid, hoe effectief kunnen gemeentelijke experimenten om nieuwkomers aan het werk te helpen dan nog zijn?
De verkenning van CBS geeft een gemengd beeld. Het is niet gezegd dat alle gemeenten geen werk maken van taalvaardigheid. Ook blijkt uit meerdere voorbeelden uit het land dat er wel degelijk gemeenten zijn die werk maken van het aan het werk helpen van nieuwkomers. Wel is het zo dat er fors ingezet moet worden om aan de wettelijke eisen te voldoen.
Als gemeenten de wettelijke taaleis al weigeren na te leven, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de afspraak uit het regeerakkoord dat nieuwkomers die verwijtbaar niet inburgeren worden gekort op hun bijstand, wel zal worden uitgevoerd?
In het huidige stelsel kunnen gemeenten inburgeraars met een bijstandsuitkering reeds een verlaging opleggen als zij onvoldoende meewerken aan hun integratie op de arbeidsmarkt. Als zij verwijtbaar niet inburgeren, is helder dat zij hun kansen op de arbeidsmarkt verkleinen. Omdat de verantwoordelijkheid echter bij de nieuwkomer ligt, hebben gemeenten nu onvoldoende zicht op de voortgang. Om die reden hebben gemeenten ook gevraagd om meer regie. Het kabinet heeft aangekondigd aan die plannen tegemoet te komen.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen onwelwillige gemeenten en hoe gaat u zorgen dat uw plannen voor een «ontzorgend» systeem met voorzieningen in natura niet gehinderd zullen worden door eenzelfde onwil bij gemeenten?
Indien een gemeente bewust geen activiteiten onderneemt op de taaleis, is het in eerste instantie de taak van de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken. Het CBS onderzoek doet geen uitspraken over individuele gemeenten. Als ik merk dat individuele gemeenten bewust de wet niet uitvoeren, zal ik ze daar uiteraard op aanspreken. De wet is niet vrijblijvend. Dit is ook onderdeel van de regeerakkoordafspraken die de Staatssecretaris, zoals aangegeven in het Algemeen Overleg over de Participatiewet, met nieuwe colleges zal oppakken. Het invoeren van een ontzorgend systeem is in het voordeel van gemeenten en zal hen financieel en maatschappelijk voordeel opleveren. Gemeenten kunnen zo integraal beleid voeren voor een groep zeer kwetsbare nieuwkomers, om daarmee langdurig verblijf in de bijstand te voorkomen.
Gaat u in het gesprek met de VNG ook benadrukken dat bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichtingen er dan handhaving dient plaats te vinden conform de Wet taaleis Participatiewet?
Ja. Het onderzoek laat zien dat veel gemeenten actiever taalbeleid moeten voeren om de hardnekkige groep langdurig werklozen te activeren. Veel mensen die al langere tijd met rust gelaten zijn, zullen dit in dank aanvaarden. Voor diegenen die weigeren mee te werken, moet er een geloofwaardige en stevige stok achter de deur zijn.
Hoe gaat u bevorderen in het gesprek met de VNG dat gemeenten taaltoetsen gaan afnemen, juist ook om de kansen van mensen met een taalachterstand te doen toenemen?
De taaltoets is een middel om te bepalen wie zich moet inspannen om de taal te leren. Taaltoetsen staan echter niet op zichzelf. Het gemeentelijk beleid om bijstandsgerechtigden te activeren moet onderdeel zijn van integraal beleid van onderwijs, zorg en inburgering. De handhaving van de taaleis kan het instrument zijn dat gemeenten nodig hebben om mensen te activeren. Samen met VNG en Divosa willen wij gemeenten wijzen op de mogelijkheden en goede voorbeelden die er al in den lande zijn.
Welke dwingende maatregelen kunt u mogelijk nemen, wanneer gemeenten de taaleis in de bijstand blijvend niet volgens de Wet taaleis Participatiewet uitvoeren?
De Participatiewet is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Het is daarom allereerst aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren. Gemeenten die zich willens en wetens niet aan de wet houden, zal de Staatssecretaris daarop aanspreken. Als ultimum remedium is het mogelijk om gemeenten een korting op te leggen.
De recentelijke benoeming van een rechter die homo- en transgenderonvriendelijke uitspraken deed bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat Maria Elósegui Ichaso vorige week is benoemd tot rechter bij het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM)?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken die Elósegui zowel voor als na haar benoeming deed, waarin zij niet uitsluit dat homoseksualiteit een ziekte is en psychiatrische hulp bepleit voor transgenders? Wat is uw reactie hierop?2
Ik neem afstand van de uitspraken die María Elósegui heeft gedaan over homoseksualiteit en transgender personen. Nederland maakt zich in de Raad van Europa en daarbuiten sterk voor de gelijke rechten van LHBTI’s.
Wat is uw visie op de gevolgen van deze kersverse rechter bij het Europees Hof voor de borging van rechten en veiligheid voor de Europese LHBTI-gemeenschap?
De rechten en veiligheid van de Europese LHBTI-gemeenschap zijn geborgd in nationale wetgeving, internationale verdragen, zoals het EVRM, en door belangrijke instituten, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De uitspraken van een individuele rechter, gedaan buiten de rechtbank, doen hier niets aan af.
Hoe bestempelt u het gegeven dat er vanuit de non-profit sector nauwelijks aandacht is geweest voor kandidaatstelling van Elósegui? Deelt u de opvatting dat dit te maken heeft met het niet optimale publieke inzicht in de agenda voor kandidaatstellingen en benoemingen?
De kandidaatstelling van alle rechters voor het EHRM is een vertrouwelijk proces en niet publiek inzichtelijk. De voordracht van kandidaten ligt bij de nationale regering en de beslissing tot benoeming ligt bij de Parlementaire Assemblee (PACE) van de Raad van Europa (RvE). Alle leden van PACE, ook de Nederlandse, kunnen hun stem uitbrengen en hebben op dat moment inzage in de kandidaturen. De regeringen van andere RvE-lidstaten hebben hierin geen rol en meten zich geen oordeel aan.
Welke mogelijkheden ziet u om dit inzicht voor zowel de Tweede Kamer als het maatschappelijk middenveld te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid er bij uw Spaanse ambtsgenoot op aan te dringen dat LHBTI-rechten onlosmakelijk verbonden zijn met mensenrechten en derhalve ook geborgd moeten zijn bij het EHRM? Zo nee, waarom niet?
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is ingesteld voor de bescherming van mensenrechten, inclusief de rechten van LHBTI’s, en heeft met zijn uitspraken reeds een belangrijke bijdrage hieraan geleverd. Het kabinet heeft geen reden om te twijfelen aan de steun van de Spaanse regering voor het EHRM en gelijke rechten van LHBTI’s.
Jonge en potentiële leraren die massaal afhaken doordat zij carrièreperspectief, uitdaging en salaris missen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Motivaction in het onderzoeksrapport «Bestrijden van het lerarentekort – een zoektocht naar nieuwe doelgroepen»?1
Het is goed om te horen dat er zoveel belangstelling is voor het leraarschap. Het is ook een prachtig beroep. Op 29 januari jl. waren Minister van Engelshoven en ik bij de presentatie van het onderzoek. Het onderzoek was onderdeel van een pilot in de regio Zuid Oost naar het stimuleren van circulaire carrières. Afgelopen jaren hebben scholen, opleidingen en het bedrijfsleven onderzocht hoe er meer circulaire carrières en hybride leraren kunnen worden ontwikkeld. De opdrachtgevers zien veel kansen en waren positief over de resultaten van het onderzoek. Deze bieden hen en de rest van Nederland handvatten om werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken. Interessant is dat is gekeken naar drijfveren van mensen om in het onderwijs te gaan werken. Op basis daarvan worden tips gegeven aan scholen, bedrijfsleven en opleidingen om het werken in het onderwijs gemakkelijker te maken. Zo wordt scholen geadviseerd om bijvoorbeeld meeloopdagen en stages te organiseren en creatief te kijken naar de organisatie van het onderwijs. Bedrijven krijgen de tips mee om hybride banen (laagdrempelig) mogelijk te maken en om werknemers gastlessen te laten geven in het onderwijs. Opleidingen worden opgeroepen om het individu als uitgangspunt te nemen bij het ontwikkelen van een leerroute en niet het curriculum en om nog meer in te zetten op coaching en begeleiding.
Hoe beoordeelt u in dit verband het pleidooi van het Platform Bètatechniek voor een circulaire carrière met de mogelijkheid om over te stappen op het lerarenvak of om het leraarschap te combineren met ander werk? Kan dit een oplossing vormen voor het probleem dat het onderwijs wordt gezien als een fuik? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan voor de lerarenopleidingen?2
Circulaire carrières en hybride leraren of instructeurs zie ik zeker als een kans en een aanvulling. Het kan de loopbaanpaden van zowel leraren als werknemers in andere sectoren interessanter maken, waardoor deze minder als fuik worden ervaren. Ook kan het bijdragen aan het oplossen van het lerarentekort. De opleidingen bieden verschillende mogelijkheden voor een opleiding tot leraar of instructeur. De weg van zij-instroom kan worden gebruikt voor personen die al in het bezit zijn van een relevant hoger onderwijsgetuigschrift. In een geschiktheidsonderzoek wordt vastgesteld welke aanvullende scholing en begeleiding eventueel nog nodig zijn om goed onderwijs te kunnen geven in een specifiek vak en binnen twee jaren te voldoen aan de bijbehorende bekwaamheidseisen. Bezitters van een relevant hoger onderwijs bachelorgetuigschrift kunnen er vaak ook voor kiezen de nominaal vierjarige lerarenopleiding in één jaar af te ronden (de zogenaamde kopopleiding). Het is de verantwoordelijkheid van de opleidingen om, daar waar mogelijk, en in samenspraak met scholen en de betrokken zij-instromers van maatwerk te voorzien.
Kan bestaand en reeds ingezet lerarenbeleid volstaan om het kwalitatieve en kwantitatieve lerarentekort tegen te gaan, nu een derde van de jonge docenten voor zijn 30ste stopt met lesgeven en veel potentiele leraren met een ander beroep afzien van de overstap naar het lerarenberoep, omdat de omscholing tot leraar te duur en te lastig blijkt? Zo ja, op grond van welke overwegingen meent u dat dit mogelijk is? Zo nee, op welke punten verbindt u dan conclusies aan het onderzoeksrapport voor additioneel beleid?
Samen met de sociale partners, de lerarenopleidingen, schoolbesturen en gemeenten werken we aan het terugdringen van het lerarentekort. Over de zes actielijnen waarlangs wij dat doen, heb ik uw Kamer eind november geïnformeerd.3 Het behouden van leraren is één van de lijnen. Onderdeel hiervan is de samenwerking tussen opleidingen en besturen bij de begeleiding van startende leraren, gericht op het voorkomen van uitval. Uit de gegevens op de website trends in beeld van het ministerie blijkt enerzijds dat veel startende leraren binnen één tot vijf jaar uitvallen, maar ook dat de uitval, met name in het primair onderwijs afgelopen jaren licht is gedaald.4 Komende periode is daar naar mijn idee nog winst mogelijk, bijvoorbeeld door niet alleen samen te werken rondom de begeleiding van startende leraren maar ook bij de begeleiding van zittende leraren.
Voorts wordt aangegeven dat potentiële leraren afzien van omscholing omdat dit lastig en duur zou zijn. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, is het leraarschap een beroep dat om specifieke competenties vraagt. Aan omscholing zijn kosten verbonden. Om tegemoet te komen in de kosten, is er de regeling zij-instromers. Per zij-instromer ontvangt het bestuur 20.000 euro voor de kosten van de opleiding en de begeleiding. Van deze mogelijkheid wordt in toenemende mate gebruikt gemaakt. Daarnaast hebben deelnemers aan de eerder genoemde kopopleiding in veel gevallen recht op een extra jaar studiefinanciering, betalen studenten die voor het eerst een opleiding gericht op zorg of onderwijs in het hoger onderwijs volgen het wettelijk collegegeld in plaats van het instellingscollegegeld voor een tweede opleiding in het hoger onderwijs en is in het regeerakkoord opgenomen dat het collegegeld voor de eerste twee jaar wordt gehalveerd voor studenten die een lerarenopleiding volgen.
Verder kunnen andere thema’s waar ik samen met het veld aan werk, zoals het verlagen van de werkdruk, het zorgen voor meer professionele ruimte en het slim inzetten van ICT, een rol spelen bij het aantrekkelijker maken van het beroep van leraar en zo een bijdrage leveren aan het terugdringen van de tekorten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg van 21 februari a.s. over leraren?
Ja.
Het bericht dat energiebedrijven experimenteren met prepaid energie |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) , Eric Wiebes (minister economische zaken) |
|
Deelt u de mening dat toegang tot energie een eerste levensbehoefte is?1
Ja, dit heb ik ook aangegeven in de toelichting op de gewijzigde Regeling Afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas, alsmede de Warmteregeling (gepubliceerd op 1 februari 2018, Stcrt. 5311).
Zo ja, waarom staat u toe dat mensen geen vaste energieleveranties meer krijgen, maar zich slechts met een prepaid-systeem toegang tot energie kunnen verwerven?
Binnen de energiesector is een aantal netbeheerders (Stedin en Liander), energiemaatschappijen (Nuon en Greenchoice) en de Stichting Energiebank Nederland een tweetal kleinschalige pilots gestart (maximaal 50 huishoudens per pilot). In opdracht van deelnemende partijen wordt de technische uitvoering van de pilots mogelijk gemaakt door Prepaid Energy Service. De deelnemende energieleveranciers leveren elektriciteit en gas op basis van een prepaid contract. Deelname aan de pilots gebeurt op basis van vrijwilligheid. Overigens zijn de pilots geen experiment in de zin van artikel 7a van de Elektriciteitswet 1998.
Het uitgangspunt is dat er voor de geleverde energie betaald moet worden, en dat (tijdelijke) stopzetting van de elektriciteitslevering volgt in geval van saldotekort. Dit staat ook expliciet in de deelnemersverklaring. Er kan na de stopzetting geen schuld voor de elektriciteitslevering worden opgebouwd. Voordat de stopzetting plaatsvindt wordt de kleinverbruiker hier op diverse manieren voor gewaarschuwd. Deelnemers aan de pilot kunnen altijd kiezen om weer elektriciteit geleverd te krijgen op de reguliere wijze.
Bent u bereid experimenten met prepaid-energielevering te verbieden?
Ik vind het, net als de Staatssecretaris van SZW, van belang dat in deze pilotfase zeer zorgvuldig gekeken moet worden naar voor wie het prepaid betalen van energie geschikt is (zie ook het antwoord op vraag 6). Het is verder aan de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt om te bekijken of de prepaid dienst (inclusief haar voorwaarden) binnen de wettelijke kaders past.
Ik merk op dat het in casu gaat om een kleinschalige vrijwillige pilot, die onder de huidige condities maximaal een jaar zal duren. De deelnemende partijen hebben als doelstelling om de kwetsbare doelgroep in de samenleving te helpen bij het hebben en behouden van toegang tot energie. Verder willen de betrokken partijen met de prepaid dienst kleinverbruikers meer bewust maken van hun energieverbruik en extra hulp bieden om afsluiting en schulden te voorkomen.
Daarnaast worden betreffende kleinverbruikers bij de aanvraag niet geconfronteerd met een eventuele waarborgsom en kan de prepaid gebruiker een persoon (zoals een bewindvoerder of een ouder) inschakelen om mee te kijken (zo kan er ook voor worden gekozen deze persoon een bericht te laten sturen als het saldotegoed onder een bepaalde drempelwaarde komt). De dienst levert dus ook voordelen op voor de consument. De prepaid dienst wordt door initiatiefnemers gezien als een mogelijke oplossing voor budgetproblemen.
Het Nibud ziet de pilot als een positieve ontwikkeling, omdat de prepaid dienst voor de consument een goede manier zou kunnen zijn op het grip houden van zijn of haar uitgaven. Wel benadrukt ze dat consumenten de vrijheid moeten hebben om voor het ene of het andere systeem te kiezen, waarbij duidelijk moet zijn wat zij kunnen verwachten. NVVK is benieuwd of de prepaid dienst als een preventiemiddel kan dienen voor het ontstaan van problematische schuldsituaties. Zowel NVVK als Divosa geven aan dat de prepaid dienst mogelijk kan bijdragen aan het terugdringen van schulden bij energieleveranciers en bewustwording bij mensen over de gebruikskosten van energie. Wel geven zij aan op dit moment de prepaid dienst nog niet als geschikt te zien voor personen die al problematische schulden hebben en in de schuldhulpverlening zitten. Zij wijzen hier onder meer op het feit dat deze personen minder goed kunnen budgetteren en dat daarnaast de schuldhulpverlening is ingericht op afdracht aan schuldeisers met vaste (en dus geen fluctuerende) lasten.
In antwoord op Kamervragen2 wordt aangegeven dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat voornemens is om de plicht voor energiebedrijven om wanbetalers eerst aan te melden bij de gemeentelijke schuldhulpverlening ook in de zomermaanden te laten gelden, waarbij tijdens het schuldhulptraject niet tot afsluiting overgegaan mag worden; wanneer wordt dit voorstel aan de Kamer gestuurd?
Het gaat hier om de Regeling Afsluitbeleid voor kleinverbruikers voor elektriciteit en gas alsmede de Warmteregeling. In de gewijzigde regelingen is opgenomen dat leveranciers nu ook in de periode van april-oktober klantgegevens aan schuldhulpinstanties doorgeven indien geen contact gekregen kan worden met de betreffende kleinverbruiker. De gewijzigde regelingen zijn afgelopen najaar ter consultatie voorgelegd. De mogelijkheid tot reageren hierop is expliciet gecommuniceerd aan energieleveranciers, VNG, Divosa, NVVK, netbeheerders en consumentenorganisaties (conform artikel 44, tiende lid, Gaswet en artikel 95b, tiende lid, Elektriciteitswet 1998). De gewijzigde regelingen zijn op 1 februari 2018 in de Staatscourant gepubliceerd (nummer 5311).
Onderkent u dat indien mensen zich slechts met een prepaid-systeem toegang tot energie kunnen verwerven de voorwaarden voor afsluiting op hen niet van toepassing zijn, waarmee dit een sluiproute vormt om de voorwaarden voor afsluiting te ontlopen? Bent u bereid deze sluiproute af te sluiten?
Het afsluiten van consumenten valt onder de Regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas (hierna ook: Regeling Afsluitbeleid)) alsmede de Warmteregeling. Deze regelingen zijn ook op de prepaid dienst van toepassing. Zo geldt dat kwetsbare consumenten, waarbij de afsluiting voor ernstige gezondheidsrisico’s kan zorgen, niet mogen worden afgesloten (uitzonderingen daargelaten zoals afsluiting op eigen verzoek, en fraude). Deze personen doen nu niet mee aan de pilots, dit wordt voorafgaand aan deelname aan de pilot daadwerkelijk gecheckt door de deelnemende partijen. Verder geldt, op basis van vrijwillige afspraken in de sector, dat in geval van strenge vorst sowieso niet mag worden afgesloten. Daarnaast zal de procedure wegens wanbetaling uit genoemde regelingen niet van toepassing zijn, aangezien er geen deelnemers zijn die problematische schulden hebben en/of bij een traject voor schuldhulpverlening betrokken zijn.
Verder merk ik op dat er sprake is dat er op de energiemarkt vrije keuze is qua leverancier. De kleinverbruiker kan zelf een energieleverancier kiezen en heeft een eigen keuze in het al dan niet deelnemen aan de prepaid energiedienst, waarbij het hem van tevoren bekend is dat elektriciteitslevering stopt als het tegoed op is, waarna er ook geen schuld voor de elektriciteitslevering kan worden opgebouwd. Daarnaast heeft Energie Nederland een convenant gesloten met NVVK met als doel om bij problematische schulden in een zo vroeg mogelijk stadium effectief samen te werken en een duurzame oplossing te bieden om het aantal kleinverbruikers met betalingsproblemen terug te dingen en het oplopen van schulden te voorkomen.
Erkent u dat mensen in armoede en schulden niet geholpen zijn met een prepaid-systeem voor energie, maar wel met doorgeleiding naar de schuldhulpverlening?
Dat veel mensen problematische schulden hebben is een groot maatschappelijk probleem. Idealiter worden mensen met problematische schulden ondersteund door een vorm van schuldhulpverlening, waarbij wordt veiliggesteld dat vaste lasten betaald worden. Het is echter bekend dat een behoorlijke groep mensen met (dreigende) problematische schulden geen professionele hulp krijgt, aangezien mensen vaak lang wachten met het zoeken naar hulp.
Het kabinet zet stevig in op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en een effectievere hulpverlening aan schuldenaren en wil haast maken met de aanpak. Het gaat hier om een complex probleem waar een grote gezamenlijke opgave en verantwoordelijkheid ligt van heel veel partijen. Voor de kerst heeft mijn collega van het Ministerie van SZW u een brede schuldenaanpak aangekondigd waarin wordt samengewerkt met de meest betrokken collega’s in het kabinet om tot een brede, overkoepelende schuldenaanpak te komen3.
Meerdere departementen, gemeenten, overheidsorganisaties en private partijen zijn – gezamenlijk – aan zet. Het is positief om te zien dat steeds meer private partijen zich actief inzetten om te voorkomen dat mensen in de schulden terecht komen. Nieuwe initiatieven en gedegen onderzoek naar initiatieven om schulden te voorkomen vind ik zeer positief. Ook dit initiatief van netbeheerders en energieleveranciers om een pilot uit te voeren waarbij het doel is om mensen te behoeden voor schulden en meer grip te geven op hun uitgaven kan hieraan bijdragen.
In deze pilotfase zal zeer zorgvuldig gekeken moeten worden naar voor wie het prepaid betalen van energie geschikt is. Een belangrijk aandachtspunt is dat klanten, – waar nodig –, doorverwezen kunnen worden naar schuldhulpverlening als het saldo op is en er niet wordt opgewaardeerd. De NVVK heeft aangegeven met de betreffende leveranciers in gesprek te gaan om hier afspraken over te maken. Voor de Staatssecretaris van SZW, maar ook voor mij, is het interessant om te zijner tijd te weten wat de resultaten van de pilot zijn. Zoals eerder toegezegd (toezegging VAO Energie d.d. 18 januari 2018), zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid het voorstel van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) te onderzoeken om een drinkwaterfonds op te richten waaruit waterbedrijven de kosten vergoed krijgen die ze maken voor mensen die niet kunnen betalen?
Ik ga niet over het drinkwaterbeleid en kan daarom geen toezeggingen doen over een dergelijk onderzoek. Dit onderwerp ligt op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Kunt u aangeven hoe de experimenten met prepaid-energie zijn vormgegeven, hoe lang deze experimenten duren en hoeveel mensen daarbij betrokken zijn?
Uitgangspunt bij de pilots is dat het op basis van vrijwilligheid is, betreffende kleinverbruiker kan altijd besluiten om niet mee te doen en gebruik te maken voor elektriciteitsafname via de reguliere weg. Er lopen momenteel twee pilots: een in Arnhem en een in Rotterdam. Voor de pilot in Arnhem, met Nuon, Alliander en de Energiebank hebben kleinverbruikers zich vrijwillig aangemeld om deel te nemen. De pilot loopt nu met 5 medewerkers van Nuon en het doel is om rond de 40 klanten mee te laten doen. Bij de pilot in Rotterdam met Greenchoice en Stedin worden klanten geselecteerd op basis van twee situaties. Ten eerste gaat het om een kleinverbruiker die elektriciteit afneemt bij een andere leverancier, is afgesloten en normaliter borg zou moeten betalen. Daarnaast gaat het om kleinverbruikers waarbij betalingsproblemen geconstateerd zijn. Voor beide pilots geldt dat het uitdrukkelijk niet gaat om deelnemers die deelnemen aan een traject voor schuldhulpverlening.
Hoe zijn de mensen geselecteerd die aan dit experiment meedoen? Was er sprake van dwang? Konden de betrokken mensen vrijelijk kiezen tussen een gewone aansluiting en een prepaid-aansluiting?
Zie antwoord vraag 8.
Is voor deze experimenten toestemming gevraagd en gekregen van uw ministerie? Welke procedures en regelingen zijn hierbij betrokken?
Nee, er is geen toestemming gevraagd of gekregen. Er is ook geen procedure of regeling die dat voorschrijft.
Onderschrijft u de stelling dat prepaid-energietoevoer niet past in een beschaafd land?
Als hierboven aangegeven, vindt deelname aan de pilots plaats op basis van vrijwilligheid, waarbij het de kleinverbruiker bekend is dat afsluiting kan volgen als het financiële tegoed op is. Het wettelijk kader zoals dat in Nederland geldt op basis van de Elektriciteitswet 1998 zorgt ervoor dat elke kleinverbruiker de mogelijkheid heeft tot het ontvangen van betrouwbare, betaalbare levering van elektriciteit. De doelstellingen van de deelnemende partijen dragen hieraan bij door inzicht te bieden in het energieverbruik, het voorkomen van schulden, waardoor financieel kwetsbare mensen in de samenleving toegang behouden tot energie.
Er zijn vijf lidstaten in de Europese Unie waarin prepaid meters worden aangeboden voor elektriciteit en zes lidstaten die dit doen voor gas.4 Het is wereldwijd in meer dan 40 landen mogelijk gebruik te maken van deze dienst.
Het bericht ´Geruïneerd door het faillissement van iemand anders.’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Opgelicht?! van 23 januari 2018, en in het bijzonder het item «Geruïneerd door het faillissement van iemand anders»?1
Ja.
Is het waar dat sinds de invoering van het civielrechtelijk bestuursverbod op 1 juli 2016 nog geen enkel bestuursverbod onherroepelijk is opgelegd? In hoeveel gevallen is tot nog toe op vordering van een curator dan wel op verzoek van het Openbaar Ministerie door een rechtbank een bestuursverbod opgelegd? Indien er bestuursverboden zijn opgelegd, waarom zijn deze dan nog niet onherroepelijk geworden dan wel waarom zijn deze nog niet gepubliceerd op de site van het Handelsregister?
Er zijn op dit moment nog geen onherroepelijke civielrechtelijke bestuursverboden opgelegd of geregistreerd. De vraag over het aantal opgelegde strafrechtelijke bestuursverboden en het aantal civiele zaken in het kader van bestuurdersaansprakelijkheidsprocedures heb ik recent beantwoord op Kamervragen van het lid Kuiken (PvdA) inzake het opleggen van bestuursverboden. Ik verwijs u kortheidshalve naar die beantwoording.2
Worden er in de praktijk problemen of obstakels ervaren – door curatoren, door het Openbaar Ministerie, door rechtbanken, dan wel door andere partijen of instanties – bij het vorderen en/of opleggen van civielrechtelijke bestuursverboden ex artikel 106a Faillissementswet? Waar bestaan die problemen en/of obstakels uit? Bent u voornemens of is er een wettelijke verplichting om de Wet civielrechtelijk bestuursverbod te evalueren en (indien dit zo is) wanneer gaat dit plaatsvinden? Ziet u aanleiding om tussentijds de Kamer te informeren over de voortgang en uitwerking van deze wet?
Omdat de Wet civielrechtelijk bestuursverbod op 1 juli 2016 in werking is getreden en het enige tijd zal duren voordat ingestelde vorderingen leiden tot onherroepelijke vonnissen, is de verwachting dat naar verloop van tijd civielrechtelijke bestuursverboden effectief kunnen worden toegepast.
Door mijn voorganger is aan uw Kamer toegezegd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 97) om de Wet civielrechtelijk bestuursverbod vijf jaar na inwerkingtreding (2021) te evalueren. In die evaluatie zal het verschil en de verhouding tussen het strafrechtelijk bestuursverbod en het civielrechtelijk bestuursverbod worden bezien. Ook zullen eventuele knelpunten in deze evaluatie aan bod komen. Rekening houdend met een zekere aanloopperiode voordat de wet in de praktijk effectief kan worden toegepast, zie ik thans geen aanleiding om te besluiten tot een tussentijdse evaluatie.
Kunt u op hoofdlijnen schetsen hoe de samenwerking loopt tussen bij faillissementsfraude betrokken partijen (curator, rechter-commissaris, politie, FIOD, Openbaar Ministerie en andere relevante partijen)? Is er sprake van periodiek (casus-)overleg tussen deze partijen, ook bij faillissementen met een schade beneden de 100.000 euro? Is het voor curatoren makkelijk om signalen van misdaad en/of fraude af te geven? Is er sprake van voldoende juridische basis voor informatiedeling, hoe ziet die basis er uit?
Alle meldingen en aangiftes van mogelijke faillissementsfraude komen in beginsel direct of indirect binnen bij het centraal meldpunt faillissementsfraude (CMF) dat ondergebracht is bij de FIOD. Curatoren kunnen hun signaal melden via een digitaal meldformulier. De signalen worden bij het CMF geregistreerd en uitgezet bij de FIOD of bij de politie. In beide gevallen wordt in samenspraak met het OM bekeken of het wenselijk is om meer informatie te vergaren alvorens over te gaan tot een beslissing over strafrechtelijke opsporing en vervolging. Voor die informatie wordt contact met de curator opgenomen. Er is geen landelijk periodiek casusoverleg. Er bestaat in diverse regio’s een spreekuur faillissementsfraude. In de beantwoording van eerdere Kamervragen over faillissementsfraude heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze spreekuren.3
Indien een curator in een afzonderlijk lopende strafzaak informatie wenst van het Openbaar Ministerie, kan de curator bij de zaakofficier een zogenoemd Wjsg-verzoek indienen. De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de daarbij behorende Aanwijzing Wjsg4 geven aan in welke gevallen, onder welke voorwaarden en aan wie het Openbaar Ministerie informatie kan verstrekken. De curator is een apart genoemde, potentieel belanghebbende partij om aan te verstrekken, doch alleen in de specifiek benoemde gevallen. Uit de Aanwijzing Wjsg volgt dat die strafvorderlijke gegevens aan de curator kunnen worden verstrekt die nodig zijn voor «een correcte afwikkeling van een faillissement in geval van faillissementsfraude».
Deelt u de mening dat er in Nederland sprake is van een relatief beperkte groep criminelen die stelselmatig betrokken is bij het plegen van faillissementsfraude? Kunt u een inschatting maken van de omvang van deze groep mensen of criminele organisaties? Deelt u de mening dat een veel meer preventieve, (rechts)persoonsgerichte aanpak effectiever zal zijn dan de huidige aanpak die vooral reactief van karakter is? Is er in Nederland een instantie die actief informatie verzamelt van en rond faillissementsfraudeurs en deze informatie benut om proactief faillissementsfraude tegen te gaan? Bent u bereid te onderzoeken of een (rechts)persoonsgerichte aanpak zinnig kan zijn?
Het is mij niet bekend hoeveel personen of leden van criminele organisaties op dit moment veroordeeld zijn voor stelselmatige faillissementsfraude of financieel-economische fraudedelicten. Beroepsfraudeurs maken zich vaak schuldig aan verschillende vormen van fraude. Zij zoeken actief naar nieuwe mogelijkheden. Dit vraagt om een verbinding tussen het strafrecht en andere vormen van handhaving, toezicht en nalevingsbevordering.
Ik onderschrijf het belang van een dadergerichte aanpak van fraudeurs en facilitators en de rol die burgers en bedrijven daar zelf bij spelen. Er bestaan diverse mogelijkheden. Ik licht deze aanpak hieronder nader toe.
Vanwege de wens om faillissementsfraudeurs in preventieve zin beter aan te kunnen pakken, heeft de wetgever besloten tot invoering van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod. Met een door de rechter opgelegd bestuursverbod is te voorkomen dat frauduleuze bestuurders hun activiteiten met nieuwe rechtspersonen ongehinderd kunnen voortzetten. Een verbod is ook te vorderen tegen indirecte of feitelijke bestuurders en katvangers. Mijn verwachting is dat deze wet op termijn zal bijdragen aan de gerichte aanpak van faillissementsfraudeurs.
In Nederland zijn meerdere overheidsinstanties belast met toezicht en proactieve bestrijding van faillissementsfraude, zoals de Kamer van Koophandel, de Belastingdienst en Justis. Zo valt de aanpak van veelplegers en hun netwerken onder het subjectgerichte toezicht van de Belastingdienst en zal de Kamer van Koophandel inschrijvingen als bestuurder in het Handelsregister weigeren als gevolg van een opgelegd bestuursverbod. Het toezicht op grond van de Wet controle op rechtspersonen wordt uitgevoerd door Justis. Dit doorlopend toezicht betreft rechtspersonen en daaraan gelieerde personen. Aan de hand van risicomeldingen van Justis kunnen toezichthouders of opsporingsinstanties nader onderzoek instellen of Justis vragen om een specifieke risicoanalyse. Het opleggen van gepaste, preventieve maatregelen is vervolgens aan de bevoegde toezichthouders en opsporingsinstanties.
Het beleid is er ook op gericht om samen met burgers en het bedrijfsleven fraude aan de voorkant, preventief, te bestrijden. Met behulp van private partijen, waaronder banken, notarissen en (forensisch) accountants een barrièremodel en een lijst met indicatoren opgesteld die kunnen duiden op de voorbereiding van faillissementsfraude. Deze informatie is via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid raadpleegbaar.5 Dit is erop gericht om het een fraudeur zo moeilijk mogelijk te maken, het fraudebewustzijn van burgers en bedrijfsleven te versterken en schade en slachtofferschap te voorkomen.
Tot slot merk ik op dat ik in overleg blijf met de betrokken partijen, zoals het Openbaar Ministerie, Justis, de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel, en zal bezien hoe de toegelichte (rechts)persoonsgerichte aanpak inclusief de werking van het bestuursverbod in de praktijk zijn beslag krijgt.