De gevolgen van de uitspraak van de CRvB over de toepassing van het woonlandbeginsel |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat uitkeringen die vanuit ons sociale stelsel naar het buitenland worden geëxporteerd moeten worden aangepast aan het lokale kostenniveau, omdat het niet zo kan zijn dat de geëxporteerde uitkering, opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler, hoger is dan het prijsniveau van een land?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de conclusie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)2 niet eerder is opgemerkt toen uw voorganger de Kamer op 6 maart 2015 en 24 mei 2017 meldde dat twintig verdragen met andere landen moesten worden aangepast?
Op basis van de uitspraken van 6 maart 2015 en 24 mei 2017 is er nagegaan wat voor gevolgen deze uitspraken hadden met betrekking tot andere sociale zekerheidsverdragen. Daarbij is ook rekening gehouden met zaken die nog onder de rechter waren en waarbij de SVB of UWV bij een lagere rechter in het gelijk waren gesteld.
Vervolgens is er rekening houdend met het beoogde primaire doel van de verdragen die in het kader van de Wet beperking export uitkeringen zijn afgesloten (namelijk handhaving van Nederlandse wetgeving in het buitenland), besloten om voor deze verdragen verder te procederen bij de Centrale Raad van Beroep om hierover een definitieve uitleg van de hoogste rechter te krijgen. Deze definitieve uitleg is nu beschikbaar en heeft tot gevolg dat de verdragen met dertien extra landen aangepast moeten worden.
Is het, naar uw mening, naar aanleiding van de uitspraak van het CRvB noodzakelijk dat de genoemde verdragen worden aangepast of kan het ook gaan om aanpassing van de toelichting bij de genoemde verdragen?
Ja, het is noodzakelijk om de verdragen aan te passen omdat de verdragstekst in de weg staat aan de toepassing van het woonlandbeginsel. Een aanpassing van de toelichting zou zo lang de huidige verdragstekst ongewijzigd blijft in de weg staan aan de toepassing van het woonlandbeginsel.
Op welke sociale zekerheidsuitkeringen heeft de uitspraak van de CRvB betrekking en om hoeveel geld gaat het per (soort) uitkering en land?
De (nieuwe) uitspraak van de CRvB heeft betrekking op de uitkeringen WGA-vervolguitkering, AKW, ANW en WKB aan dertien landen. Om hoeveel geld het per (soort) uitkering en land gaat, staat in onderstaande tabel vermeld.
Huidige woonlandfactor %
WGA
AKW
ANW
WKB
Totaal
Indonesië
40
0,04
0,10
0,36
0,20
0,70
Zuid-Afrika
50
0,01
0,03
0,02
0,03
0,10
Argentinie
80
0,00
–
0,00
–
0,01
Belize
70
–
–
–
–
–
Ecuador
70
–
–
–
–
–
Egypte
40
0,02
–
0,13
–
0,15
Filipijnen
50
0,03
–
–
–
0,03
Hong Kong
90
–
–
–
–
–
Jordanie
60
0,00
–
–
–
0,00
Monaco
100
–
–
–
–
–
Panama
70
–
–
–
–
–
Paraguay
50
–
–
–
–
–
Thailand
40
0,07
–
0,16
–
0,23
Totaal
0,14
0,13
0,68
0,23
1,21
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is bij het aanpassen van de bilaterale sociale zekerheidsverdragen met die eerder gemelde twintig landen, zodat de Wet Woonlandbeginsel kan worden toegepast? Welke belemmeringen spelen er in het onderhandelingsproces? Kunt u dit per land toelichten?
Het wijzigen van een verdrag duurt doorgaans enkele jaren. Deze onderhandelingen lopen merendeels dan ook nog. Bij sommige landen is de Nederlandse wens tot toepassing van het woonlandbeginsel toegevoegd aan al eerder gestarte onderhandelingen over aanpassing van het verdrag in verband met het beëindigen van de export van kinderbijslag. Nederland is met alle twintig landen in contact getreden over de wens tot aanpassing van het verdrag. Hierbij is prioriteit gegeven aan de landen waar de meeste uitkeringsgerechtigden wonen. Met Marokko, India en Israël zijn de onderhandelingen inmiddels succesvol afgerond. Met Canada, Kaapverdië en Suriname is op ambtelijk niveau overeenstemming bereikt. Met de overige landen lopen de besprekingen nog, waarbij we met Nieuw-Zeeland in een vergevorderd stadium zitten.
Voor alle landen geldt dat Nederland vragende partij is voor aanpassing van het verdrag. Dit geldt voor het toepassen van het woonlandbeginsel, maar bij sommige onderhandelingen van verdragen vragen we ook om in te stemmen met het beëindigen van de export van kinderbijslag en/of het stopzetten van de export van de toeslagen op grond van de Toeslagenwet.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer met regelmaat zal informeren over de voortgang van de aanpassing van de bilaterale sociale zekerheidsverdragen? Kunt u toezeggen dat u de Kamer zo snel mogelijk zal informeren wanneer de wijziging van één van de verdragen belemmerd wordt of, om wat voor reden dan ook, niet lijkt te gaan slagen?
Zoals gebruikelijk wordt, zodra er een akkoord is bereikt over de aanpassing van het verdrag, de Kamer gevraagd de wijziging van het verdrag goed te keuren. Wanneer een verdragspartner niet instemt met het aanpassen van het verdrag zal ik uw Kamer hierover informeren.
Het kappen van oude bomenlanen langs provinciale wegen |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Vogelvrije bomenlanen»?1
Ja.
Klopt het dat «massale bomenkap» dreigt langs doorgaande provinciale wegen als gevolg van het realiseren van een veilige weginrichting?
In mijn brief aan Uw Kamer van 23 april 2018 geef ik aan te investeren in veilige bermen. Menselijk gedrag veroorzaakt een groot deel van de verkeersongevallen. Daarom stimuleren we veilig gedrag met oa campagnes en regels (+ handhaving).
Ook de inrichting van de weg kan bijdragen aan veilig verkeer. Zowel bij de aanleg van nieuwe wegen als bij de maatregelen die we nemen vanuit het programma Meer Veilig wordt hier op ingezet. In de brief aan Uw Kamer geef ik aan dat dit programma voor 2018 uitgebreid is met het vervolgprogramma voor veilige bermen op autosnelwegen (30 miljoen) en nu ook met de aanpak van bermen op N-wegen.
Bij N-wegen behoren bermongevallen tot de grootste groep van ongevallen (ca 30%). Het inrichten van veilige vergevingsgezinde bermen is een van de mogelijke maatregelen. Het gaat daarbij meestal over het afschermen van obstakels met vangrails of struikgewas. Soms kiest een wegbeheerder voor het kappen of herplaatsen van bomen die echt te dicht bij de weg staan. Maar dat is meestal niet zo.
Gezien de ervaringen tot nu toe met bermverbeteringen bij rijkswegen en provinciale wegen is er geen enkele aanleiding om «massale bomenkap» te verwachten.
Erkent u dat oude bomenlanen van soms wel drie- tot vierhonderd jaar oud van grote cultuurhistorische waarde zijn voor het landschap en bovendien belangrijk zijn voor het opnemen van fijnstof en andere schadelijke stoffen?
Ja bomen kunnen inderdaad een grote cultuurhistorische waarde hebben voor het landschap.
Bomen hebben het vermogen om verontreinigende stoffen uit de lucht op te nemen. Over het algemeen hebben bomen dan ook een positief effect op de luchtkwaliteit. De invloed van bomenlanen op de lokale luchtkwaliteit hangt van meer factoren af. Zo kan een bomenlaan voor een tunneleffect zorgen waardoor daar juist de luchtkwaliteit daalt.
Deelt u de mening dat de kap van duizenden veelal oude bomenlanen zoveel mogelijk voorkomen moet worden bij het veiliger maken van wegen? Bent u bereid maatwerk toe te passen bij het veiliger maken van wegen door eerst andere veiligheidsmaatregelen toe te passen, zoals een slimme weginrichting, gedeeltelijke aanpassing van de maximumsnelheid en het hooguit kappen van slechts enkele bomen op risicovolle plekken?
Ja. Bij de verbeteringen van de bermen bij rijkswegen is maatwerk altijd toegepast. Ik verwacht, en dat blijkt ook uit de ervaringen tot nu toe, dat provincies eenzelfde aanpak zullen hanteren.
Het feit dat de Raad van de Europese Unie geen enkel antwoord geeft op de aanbevelingen van de Europees Ombudsman over transparantie en geheimhouding en daarmee het EU werkingsverdrag overtreedt |
|
Renske Leijten (SP), Pieter Omtzigt (CDA), Martin van Rooijen (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Europese Ombudsman op 9 februari 2018 het keiharde oordeel «wanbeheer» uitsprak over twee zaken bij de Raad van de Europese Unie, namelijk:
Ja.
Herinnert u zich dat de Europees Ombudsman, mevrouw Emily O'Reilly, op 9 februari 2018 drie aanbevelingen deed aan de Raad van de Europese Unie en zeven aanbevelingen om dit wanbeleid te beëindigen?1
Ja. Het kabinet heeft kennisgenomen van drie aanbevelingen en de zes suggesties voor verbetering die de Europese Ombudsman heeft gedaan in haar rapport. Het kabinet heeft op 6 april 2018 gereageerd op deze aanbevelingen en suggesties (kamerstuk 22 112 nr. 2533).
Bent u ervan op de hoogte dat de Raad van de Europese Unie (waarvan de Nederlandse regering lid is), volgens het verdrag verplicht is om binnen drie maanden een antwoord te sturen aan de Ombudsman (artikel 228, eerste lid, van het EU-werkingsverdrag)?
Formeel vloeit er geen verplichting voor de Raad voort uit artikel 228 VWEU om binnen drie maanden een antwoord om de Europese Ombudsman zijn standpunt mede te delen. Echter, in het kader van loyale samenwerking is een reactie van de Raad binnen de gestelde termijn wenselijk. Om deze reden heeft het raadssecretariaat op 23 april 2018 een brief naar de Europese Ombudsman gestuurd waarin wordt aangekondigd dat – mede gezien de complexe aard van het onderwerp en het belang dat de Raad hecht aan een substantiële discussie over de aanbevelingen – een inhoudelijke reactie van de Raad begin juli te verwachten is. Uw Kamer kan deze brief vinden op de pagina van de link die u bij vraag 2 van deze set Kamervragen in de voetnoot heeft gevoegd.
Klopt het dus dat de Raad van Europese Unie zich niet aan het verdrag en dus aan formele wetgeving van de Europese Unie (EU) gehouden heeft?
Deze constatering klopt niet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 reeds aangaf, vloeit er formeel geen dergelijke verplichting voort uit artikel 228 VWEU. De Raad heeft op 23 april 2018 een brief naar de Europese Ombudsman gestuurd om deze te laten weten dat gezien de complexiteit van de materie er meer tijd nodig is om de aanbevelingen te bestuderen zodat er een inhoudelijke discussie gevoerd kan worden in Raadsverband.
Heeft u binnen de Raad van de Europese Unie erop aangedrongen dat de Raad zich wel aan de EU-wetgeving houdt en gewoon binnen drie maanden een antwoord geeft? Zo nee, gaat u dat alsnog doen? Zo ja, welke landen wilden dan geen antwoord sturen?
Met het oog op het beginsel van loyale samenwerking, is Nederland voorstander van een reactie binnen de genoemde termijn van drie maanden. Nederland heeft hier de afgelopen periode bij het Raadssecretariaat en het Voorzitterschap ook op aangedrongen. Gezien de complexiteit van de materie is dit echter niet mogelijk gebleken. Het rapport lijkt echter wel het effect teweeg te brengen dat bij meerdere lidstaten het besef is ontstaan dat er een bredere beleidsdiscussie over transparantie dient te worden gevoerd in Raadskader. Dit beschouwt het kabinet als een positieve ontwikkeling, waar op voortgebouwd moet worden. Zie hiertoe ook het verslag van de Raadswerkgroep Informatie van 26 april dat uw Kamer in het verslag van de Raad Algemene Zaken van 14 mei 2018 is toegegaan.2
Indien u niet kunt aangeven welke landen verhinderd hebben dat er een antwoord gestuurd wordt, deelt u dan de mening dat we ons in een kafkaëske situatie bevinden, waarin de Europees Ombudsman constateert dat de landen tegen het verdrag in hun eigen posities geheimhouden, documenten geheimhouden en dat wanneer ze daarop aangesproken worden, hun eigen posities geheimhouden en geen antwoord aan de Europees Ombudsman sturen?
Nee. Allereerst is het kabinet van mening dat een verplichting tot het openbaren van de posities van lidstaten uit het Europees recht noch uit de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie voortvloeit. Ten tweede komt er ook geen verplichting uit het Europees recht voort om alle documenten direct en actief toegankelijk te maken voor het publiek. Jurisprudentie en de Eurowobverordening stellen enkel vast dat er een ruimere toegang moet worden verleend aan wetgevingsdocumenten maar ook voor wetgevingsdocumenten zijn er uitzonderingen op grond waarvan niet hoeft te worden geopenbaard (zie o.a. overweging 6, artikel 2(4), artikel 12 Eurowob). Dit neemt niet weg dat het kabinet mogelijkheden ziet om de transparantie in de Raad op dit vlak te verbeteren, zie ook de kabinetsappreciatie van het rapport van de Europese Ombudsman.3 Het kabinet benadrukt dat de Europese Ombudsman nog een inhoudelijke reactie zal ontvangen vanuit de Raad (zie ook het antwoord op vraag4. Het rapport heeft, wat het kabinet betreft, juist geleid tot een positieve benadering van het onderwerp van transparantie in de Raad (zie ook het antwoord op vraag5. Er is immers tijdens de Raadswerkgroep Informatie van 26 april 2018 besloten om een substantiële en technische discussie te voeren over de aanbevelingen die de Europese Ombudsman in haar rapport doet.
Indien de Raad van de Europese Unie zich niet aan formele EU-wetgeving houdt, zijn de burgers dan wel gehouden zich aan formele EU-wetgeving te houden?
Er is geen sprake van overtreding van formele EU-wetgeving, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Bent u ervan de hoogte dat de Staten-Generaal, gesteund door 24 parlementen, een vergelijkbare brief gestuurd hebben aan de Raad, de Commissie en de Eurogroep? («Opening up closed doors», bijlage bij Kamerstuk 22 660, nr. 67.
Ja.
Kunt u aangeven wanneer deze brief en het rapport in welk gremium besproken zijn en wat de posities van de lidstaten waren ten aanzien van de vier aanbevelingen?
Het kabinet heeft de Kamer hierover mondeling en schriftelijk geïnformeerd, onder andere tijdens het Algemeen Overleg van 12 april 2018 en via het verslag van de bespreking van het rapport in de Raadswerkgroep Informatie.6 Om de Kamer tegemoet te komen is er tijdens het Algemeen Overleg aangeboden om een vertrouwelijke briefing te verzorgen ten aanzien van het COSAC-paper en het krachtenveld.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Twintigers en dertigers trouwen minder’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twintigers en dertigers trouwen minder»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat het doel is van de registers en akten van geboorte, geregistreerd partnerschap, huwelijk, echtscheiding en overlijden van de burgerlijke stand en waar deze concreet voor worden gebruikt? Welke organisaties (publiek, semipubliek of privaat) hebben toegang tot welke registers en akten? Waarvoor gebruiken deze organisaties deze registers en akten?
De akten van de burgerlijke stand hebben tot doel om de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van mensen -life events- vast te leggen en als bewijs daarvan te dienen. De vastlegging is van belang vanwege de juridische consequenties die aan de verschillende vormen van burgerlijke staat zijn verbonden. Dat geldt zowel in de relatie tussen burgers als in de relatie tussen burgers en overheid. Behalve uiteraard de ambtenaar van de burgerlijke stand, heeft alleen het openbaar ministerie toegang tot de registers. Wel is het zo dat gegevens van de burgerlijke stand worden overgenomen door de gemeente in de basisregistratie personen (BRP). Vanuit de BRP vindt verstrekking van gegevens plaats aan geautoriseerde bestuursorganen en derden, voor zover deze organisaties de gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun taken (bijv. de Sociale Verzekeringsbank en de Belastingdienst).
Wanneer komt een persoon in aanraking met de registers en de akten van de burgerlijke stand?
Het eerste contact is over het algemeen bij de geboorte. Daarvan wordt aangifte gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats, die een geboorteakte opmaakt. In aanvulling daarop is er contact met de burgerlijke stand op belangrijke momenten in het leven, zoals het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap.
Kunt u toelichten waarom er een register voor zowel het huwelijk als echtscheidingen bestaat binnen de burgerlijke stand? Wanneer kan iemand geconfronteerd worden met het feit dat hij ingeschreven staat in het register van echtscheidingen?
De veronderstelling dat er zowel een register van huwelijken als een register van echtscheidingen zou bestaan berust op een misverstand. Er bestaat één register, namelijk het huwelijksregister waarin de huwelijksakten worden opgenomen. Als een huwelijk vervolgens wordt ontbonden door echtscheiding, wordt daarvan een aantekening gemaakt op de huwelijksakte. Het feit dat iemand is gescheiden wordt doorgegeven aan de BRP. Geautoriseerde bestuursorganen en derden ontvangen daarvan een bericht.
Deelt u de mening dat een echtscheiding voor iemand een nare ervaring kan zijn en dat deze persoon hier zo min mogelijk mee geconfronteerd wil worden? Waar en wanneer is het zichtbaar als iemand gescheiden is? Kan iemand kiezen voor een andere categorie, zoals bijvoorbeeld alleenstaand, om niet geconfronteerd te worden met de scheiding? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uiteraard de mening dat een echtscheiding een nare ervaring voor mensen kan zijn. Zoals opgemerkt, wordt het gegeven «gescheiden» aangetekend op de huwelijksakte. Een persoon kan niet kiezen voor een andere burgerlijke staat, zoals ongehuwd, omdat aan elke burgerlijke staat rechten en plichten zijn verbonden. Deze raken niet alleen de betrokkene, maar ook andere personen, zoals de ex-partner of eventuele kinderen. Het vrijelijk kunnen kiezen zou met zich mee kunnen brengen dat iemand de mogelijkheid krijgt om zich te onttrekken aan verplichtingen jegens anderen, waardoor er onduidelijkheid ontstaat over het al dan niet bestaan van rechten en verplichtingen (bijv. het voortduren van de verplichting tot het betalen van partneralimentatie).
Klopt het dat de enige manier om van de burgerlijke staat «gescheiden» af te komen is, door te hertrouwen of door het aangaan van een geregistreerd partnerschap?
Het is inderdaad zo dat een burgerlijke staat verandert als er een andere burgerlijke staat voor in de plaats komt.
Bent u ook van mening dat de burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden» uiteenlopende leefvormsituaties kunnen beslaan en dat deze niet altijd recht doen zoals deze door mensen wordt ervaren?
De burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden» hebben verschillende juridische consequenties. Daarom is het van belang om onderscheid te (blijven) maken. Dat staat los van de (feitelijke) leefvorm van betrokkenen. Zij zijn vrij in hun keuze daarin en beleving daarvan.
Deelt u de mening dat de registers en akten van de burgerlijke stand het huwelijk als uitgangspunt nemen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Een ieder kan bepalen of men een relatie wil aangaan met een andere persoon en samen kiezen welke vorm die relatie zal hebben. Het aangaan van een huwelijk is daarbij een van de mogelijkheden.
Wanneer is het functioneren van de registers en de akten van de burgerlijke stand voor het laatst geëvalueerd? Bent u ook van mening dat aangezien het familie- en personenrecht verandert door een veranderende maatschappij, de burgerlijke stand ook zou moeten veranderen? Zo nee, waarom niet?
De burgerlijke stand is nog in 2016 en in 2017 aangepast2. Een aantal procedures voor de burger is eenvoudiger gemaakt, zoals de procedure voor het aangaan van een huwelijk en van een geregistreerd partnerschap.
Wijzigingen in het personen- en familierecht die de burgerlijke stand raken (bijv. het geregistreerd partnerschap) werken daarin door. In die situatie is er sprake van verwevenheid tussen het personen- en familierecht en de burgerlijke stand.
Bent u, mede gezien de lopende onderzoeken met als doel het familierecht te moderniseren aan de hand van de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap, bereid te onderzoeken of aanpassingen aan de burgerlijke stand, waarbij gekeken wordt naar een betere aansluiting bij de brede diversiteit aan leefvormen, ook wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van de onderzoeken in het kader van de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap worden begin 2019 verwacht. Daarna volgt besluitvorming over het vervolg dat aan de aanbevelingen van de Staatscommissie zal worden gegeven. Bij aanpassingen in het personen- en familierecht worden uiteraard de gevolgen voor de burgerlijke stand nadrukkelijk in het oog gehouden.
Het bericht ‘Dierenarts waarschuwt: dodelijke hondenziekte bij Duitse grens geconstateerd’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenarts waarschuwt: dodelijke hondenziekte bij Duitse grens geconstateerd»?1
Ja.
Is bekend hoeveel gevallen van honden met de Ziekte van Carré in de afgelopen tien jaar zijn geconstateerd?
Voor hondenziekte, ook wel ziekte van Carré genoemd, is geen meldplicht. Het is niet bekend of hondenziekte in Nederland of in de Europese Unie (EU) de laatste jaren meer voorkomt bij honden. Hondenziekte is een ziekte die wijdverspreid in de wereld bij hond- en marterachtigen voorkomt en waarvoor vaccinatie goede bescherming biedt.
Kunt u aangeven of in andere Europese landen de genoemde ziekte voorkomt en of dit in de laatste jaren meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld van de lagere vaccinatiegraad bij honden, zoals beschreven in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Er is geen registratiesysteem voor vaccinaties voor honden in Nederland of de EU, hier is derhalve geen informatie over. Zoals gezegd biedt vaccinatie goede bescherming. Bij het achterwege laten van deze vaccinatie neemt het risico op de ziekte toe.
Herkent u het beeld dat zwerfhonden uit bijvoorbeeld Spanje en Roemenië beschikken over valse vaccinatieboekjes, wat kan leiden tot het niet inenten van honden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe worden de vaccinatieboekjes van geadopteerde honden uit het buitenland gecontroleerd op echtheid en juistheid?
Honden uit andere EU-landen mogen Nederland binnenkomen mits voldaan wordt aan de regelgeving. De hond moet gechipt zijn, gevaccineerd zijn tegen hondsdolheid en moet worden vergezeld van een officieel Europees dierenpaspoort. Er is geen Europese vaccinatieplicht tegen hondenziekte. Het Europese dierenpaspoort mag alleen worden afgegeven door dierenartsen. Als in Nederland valse dierenpaspoorten worden geconstateerd wordt dit door dierenartsen gemeld bij de NVWA.
Ik roep bij dezen potentiële kopers van een hond uit het buitenland, bijvoorbeeld via een stichting, op zich goed te informeren over de genoemde eisen die gelden bij invoer en ook over de organisatie die de honden naar Nederland haalt. Onder andere bij het Landelijk informatiecentrum gezelschapsdieren (LICG)2, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)3 en het Stray Animal Foundation Platform (SAFP)4 kunnen toekomstige eigenaren informatie vinden over het invoeren van huisdieren. Op de website van het LICG staat voor alle potentiële kopers van huisdieren informatie, zoals de puppy checklist5.
Wordt er op dit moment samengewerkt met andere Europese landen om te voorkomen dat niet ingeënte honden zonder al te veel problemen geadopteerd kunnen worden?
Vervoersbewegingen van dieren, waaronder honden, is een belangrijk gespreksonderwerp op de agenda van de Europese Commissie. We blijven hierover in gesprek.
Herkent u het beeld dat vossen een belangrijke verspreider zijn van genoemde ziekte? Zo nee, waarom niet?
Hondenziekte is een ziekte die zich ook kan manifesteren in wilde hond- en marterachtigen, waaronder de vos, de das, de steenmarter en de wasbeer. Het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), het nationaal wildziekten centrum dat ziekten onder in het wild levende dieren in Nederland signaleert en onderzoekt, ziet geen verheffing van hondenziekte onder wild in Nederland. De Universiteit van Luik rapporteerde afgelopen jaar enkele gevallen van hondenziekte bij vossen, net als de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Er zijn geen directe aanwijzingen dat door deze vossen honden besmet zijn geraakt. Hondenziekte is ongevaarlijk voor de mens.
Bent u ervan op de hoogte dat als reden voor de gemakkelijke overdraagbaarheid van bovengenoemde ziekte phet niet mogen afschieten van vossen wordt genoemd, waardoor deze zich eerder in bewoond gebied laten zien? Deelt u deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 3 is hondenziekte een ziekte die wijdverspreid in de wereld voorkomt en biedt vaccinatie van honden een goede bescherming.
Zware ongelukken op de A67 |
|
Maurits von Martels (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «A67 het toneel van vele zware ongelukken»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat zijn de oorzaken van deze (ernstige) ongelukken in 2018? Hoe vaak was er sprake van zwaar letsel met dodelijke afloop bij de ongelukken in 2018?
Hierover kan ik op dit moment nog geen uitspraak doen. Ongevallengegevens over het jaar 2018 komen in de loop van 2019 pas beschikbaar in BRON (Bestand geRegistreerde Ongevallen Nederland).
Kunt u een overzicht geven van het aantal, de oorzaken en de gevolgen van de ongelukken in de eerste vijf maanden van 2018 en hoe deze zich verhouden tot het aantal, de oorzaken en de gevolgen van de ongelukken in de eerste vijf maanden van 2017?
Zie het antwoord op vraag 2. In de onderstaande tabel is voor de eerste vijf maanden van 2017 het aantal ongevallen op de A67 met een lengte van 74,8 km weergegeven. Ook staat in deze tabel de afloop van deze ongevallen vermeld. Dit betreffen het aantal ongevallen met gewonden, het aantal dodelijke slachtoffers en het aantal ongevallen met Uitsluitend Materiele Schade (UMS).
Jan. t/m mei 2017
149
138
11
0
De oorzaken van de ongevallen op de A67 in de eerste vijf maanden van 2017 zijn in de volgende tabel weergegeven.
Onbekend
60
Kop/staart
38
Flank
20
Vast voorwerp
23
Eenzijdig
5
Los voorwerp
3
Frontaal
0
Hoeveel vrachtwagens reden er gemiddeld per dag op de A67 in de afgelopen vijf maanden in vergelijking met de eerste vijf maanden van 2017? Hoe vaak waren vrachtwagens betrokken bij de ongelukken in 2018 en hoe vaak waren vrachtwagens betrokken bij de ongelukken in 2017?
De verkeersintensiteit op de A67 in de eerste maanden van 2017 bedroeg gemiddeld ca. 27.000 voertuigen per rijrichting, per werkdag. In de eerste maanden van 2018 is de verkeersintensiteit met 1,4% toegenomen t.o.v. deze periode in 2017. Het aandeel van vrachtverkeer (middelzwaar en zware vracht) op de A67 bedroeg in 2017 op werkdagen gemiddeld ca. 33% van het totale verkeer. In het weekend betreft dit aandeel vrachtverkeer 29%. Voor 2018 zijn deze gegevens nog niet beschikbaar, maar de verwachting is dat de fluctuatie in vrachtverkeer beperkt is.
Voor het jaar 2018 kan ik nog geen uitspraken doen over de betrokkenheid van vrachtwagens bij ongevallen. Ongevallengegevens van 2018 komen in de loop van 2019 pas beschikbaar in BRON (Bestand geRegistreerde Ongevallen Nederland).
Van alle betrokken voertuigen bij ongevallen op de A67 in 2017 betrof 16% een vrachtauto.
Welke maatregelen kunnen er op korte termijn worden genomen om het aantal ongevallen terug te dringen en om de impact/nasleep van de ongevallen te verminderen?
Er wordt breed gekeken naar de mogelijkheden om (de gevolgen van) ongevallen terug te dringen. Eind 2016 is de MIRT-Verkenning A67 Leenderheide- Zaarderheiken gestart. Deze verkenning is ook verbreed met (korte termijn) veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van wensen hiervoor vanuit de regio. Zie ook antwoord 6 en 7
Daarnaast voert Rijkswaterstaat, zoals op alle snelwegen, op de A67 reguliere onderhoudswerkzaamheden uit, zoals het aanbrengen van markering en het aanpassen van de geleiderail.
Om de nasleep van ongevallen te beperken bestaat de mogelijkheid om bergingen versneld of uitgesteld uit te voeren. Dit wordt per geval bekeken en wordt toegepast op alle wegen in Nederland, ook de A67.
Kunt u toelichten waarom ingrijpen nog jaren zal duren? Bent u van plan te kijken welke maatregelen er voor de lange termijn genomen kunnen worden?
De A67 verdient een serieuze aanpak. Daarom is, mede naar aanleiding van de wensen van de regio, de MIRT-verkenning A67 Leenderheide – Zaarderheiken verbreed met mogelijke veiligheidsmaatregelen. Maatregelen die onderzocht worden in dit verband zijn bijvoorbeeld de aanleg van extra pechhavens of de verlenging van in- en uitvoegstroken.
Bij het voorkeursbesluit dit najaar zal ik samen met de betrokken provincies een besluit nemen over de meest effectieve maatregelen.
Kunt u uiteenzetten wat voor maatregelen er genomen kunnen worden om de verkeersveiligheid te vergroten?
Zie antwoord vraag 6.
Kindergeneeskunde in Drenthe |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verloskundigen Hoogeveen sturen brandbrief over sluiting kinderafdelingen»?1 en «Treant concentreert kindergeneeskunde in Emmen?»2
Ja.
Wat vindt u van de brandbrief van verloskundigen waarin grote zorgen worden geuit over het behoud van de veiligheid, kwaliteit, bereikbaarheid en betaalbaarheid van de verloskundige zorg in de regio Hoogeveen?
Het voorgenomen besluit van Treant heeft veel reacties opgeroepen. Er zijn vragen gerezen over de toegankelijkheid en beschikbaarheid van deze zorg. Ook vragen partijen in de brede keten van de perinatale zorg zich af wat de effecten van het voorgenomen besluit van Treant zijn op de kwaliteit en continuïteit van de gehele perinatale zorg. Verder zijn er onder meer zorgen over de keuzevrijheid van zwangeren om bijvoorbeeld thuis te bevallen. Verschillende partijen uit de regio hebben daarnaast aangegeven dat zij onvoldoende betrokken zouden zijn geweest bij de totstandkoming van het voorgenomen besluit van Treant. In de brief over het voorgenomen besluit van Treant die ik vandaag, tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen, naar de Tweede Kamer stuur heb ik aangegeven wat de stand van zaken is en welke verantwoordelijkheden de verschillende partijen hebben en ook pakken met betrekking tot onder meer de toegankelijkheid, beschikbaarheid, kwaliteit en veiligheid van de zorg en de communicatie over de besluitvorming. In aanvulling daarop: de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ) heeft inderdaad contact met de schrijvers van de brandbrief gehad. De IGJ heeft hen bedankt voor het signaal en aangegeven dat zij door Treant is geïnformeerd over het voorgenomen besluit en welke acties de IGJ naar aanleiding daarvan heeft genomen (zie de genoemde Kamerbrief van vandaag over het voorgenomen besluit van Treant).
Is bij u bekend of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd contact heeft gehad met de schrijvers van de brandbrief en wat de reactie is van de Inspectie daarop?
Zie antwoord vraag 2.
Blijft naar uw oordeel met dit besluit het niveau en de beschikbaarheid van kraamzorg voor vrouwen in Drenthe voldoende op peil?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van deskundigen dat met het verdwijnen van de afdelingen verloskunde en kindergeneeskunde de positie van de ziekenhuizen wordt ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Ik weet niet wat de gevolgen van de concentratie van de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde op de locatie Emmen voor de ziekenhuislocaties Stadskanaal en Hoogeveen zouden zijn. Treant heeft mij echter laten weten dat er op korte termijn aan het zorgaanbod op de locaties Hoogeveen en Stadskanaal, naast de voorgenomen sluiting van de afdelingen voor acute verloskunde en klinische kindergeneeskunde, niets verandert. Treant is op dit moment wel met partijen in gesprek over de toekomst van het ziekenhuis. In de concept regiovisie die Treant recent heeft gepubliceerd oppert Treant de mogelijkheid de acute, complexe en klinische zorg in de toekomst te concentreren in een interventiecentrum in het hart van de regio. Dit is volgens Treant een manier om deze zorg toch in een dunbevolkt gebied te kunnen behouden. De ziekenhuislocaties in Hoogeveen en Stadskanaal zouden zich in dat scenario toeleggen op poliklinische zorg, dagbehandeling en voor- en nazorg. In de komende maanden voert Treant gesprekken met betrokken stakeholders over deze concept regiovisie.
De organisatie van de zorg in de regio is, zoals u weet, primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Voorop staat echter dat alle verzekerden in Nederland recht hebben op voldoende en tijdige zorg, binnen een redelijke reisafstand, en dat deze zorg veilig en kwalitatief goed moet zijn. Het zorgstelsel bevat hiervoor belangrijke randvoorwaarden, zoals de zorgplicht voor zorgverzekeraars (die daarbij onder meer moeten voldoen aan de 45 minuten-norm voor de acute verloskunde en spoedeisende hulp), de beschikbaarheidbijdrage voor de SEH en acute verloskunde, en het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. en de Nederlandse Zorgautoriteit. In de brief over het voorgenomen besluit van Treant die ik vandaag, tegelijk met de antwoorden op deze Kamervragen, naar de Tweede Kamer stuur heb ik aangegeven op welke manier de verantwoordelijke partijen in het zorgstelsel op dit moment hun rol pakken om ervoor te zorgen dat er een goed onderbouwd en goed afgestemd besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde van Treant komt, waarbij wordt voldaan aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn geborgd.
Welke mogelijkheden ziet u om te bevorderen dat de kwaliteit van verloskunde en kindergeneeskunde niet verder onder druk komt te staan door een tekort aan artsen?
De beschikbaarheid van voldoende (kinder)artsen is van groot belang voor het bieden van goede zorg. Daar draag ik actief aan bij met de juiste randvoorwaarden rond bekostiging van medische vervolgopleidingen. De beschikbare aantallen opleidingsplaatsen stel ik vast op basis van onafhankelijk advies van het Capaciteitsorgaan. In het Capaciteitsorgaan zijn de beroepsgroep, ziekenhuizen en verzekeraars vertegenwoordigd. Het Capaciteitsorgaan maakt eens in de circa 3 jaar een raming van het aantal specialisten dat moet worden opgeleid om aan de zorgvraag te kunnen blijven voldoen. In het advies hanteert het Capaciteitsorgaan een bandbreedte tussen een minimum- en een maximumadvies. Om te zorgen voor voldoende instroom is de afgelopen jaren nagenoeg steeds het maximumadvies gevolgd. Dit doe ik ook voor 2019. Ik heb geen concrete gegevens over regionale tekorten wat betreft artsen, maar krijg hier wel signalen over uit sommige regio’s. De precieze oorzaken hiervan zijn niet duidelijk. Daarom is afgesproken met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Federatie Medisch Specialisten (FMS) om hiernaar verder onderzoek te doen.
Het sluiten van kinderafdelingen in de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voorgenomen besluit van Treant Zorggroep om de klinische verloskundige en kindergeneeskundige zorg te concentreren in het Scheper Ziekenhuis in Emmen en de kinderafdelingen in de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal te sluiten?1 2
Ja.
Wat betekent de sluiting van deze afdelingen voor de zorgverlening aan zwangere vrouwen en kinderen in de regio’s Hoogeveen en Stadskanaal? Deelt u onze verwachting dat het aantal thuisbevallingen zal afnemen? Zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen voor de zorg aan zwangere vrouwen en kosten van de gezondheidszorg?
Tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen stuur ik ook een brief aan de Tweede Kamer met betrekking tot dit voorgenomen besluit van Treant. Daarin heb ik onder meer aangegeven dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ) de Raad van Bestuur van Treant heeft gevraagd om de IGJ te voorzien van een actuele, afgestemde en complete onderbouwing van het voorgenomen besluit om de perinatale zorg bij Treant te reorganiseren. De consequenties van dit voorgenomen besluit voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor zwangere vrouwen en kinderen, en de keuzevrijheid om thuis te bevallen dienen hier onderdeel van uit te maken. Voor meer informatie hierover verwijs ik graag naar de genoemde brief die ik heden naar de Tweede Kamer stuur. De financiële consequenties van de voorgenomen sluiting van deze afdelingen voor acute verloskunde en kindergeneeskunde zijn mij niet bekend.
In de brief heb ik ook aangegeven dat de bereikbaarheid van de acute verloskunde conform de 45 minuten-norm bij concentratie van de acute verloskunde van Treant op locatie Emmen is geborgd. De mogelijke consequenties voor de partijen in de keten, waaronder ook de ambulancezorg, zullen ook worden besproken in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Noord-Nederland, dat in dit kader een extra overleg met alle betrokken partijen heeft georganiseerd.
Wat zijn de consequenties voor de bereikbaarheid van overige zorg (naast kraamzorg) als gevolg van deze sluiting, onder andere met betrekking tot de aanrijtijden van ambulances?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het sluiten van de kinderafdelingen voor de toekomst van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal?
Dat is mij niet bekend. Treant heeft mij echter laten weten dat er op korte termijn aan het zorgaanbod in Hoogeveen en Stadskanaal, naast de voorgenomen sluiting van de afdelingen voor acute verloskunde en klinische kindergeneeskunde, niets verandert.
Omdat Treant steeds meer moeite ondervindt om voldoende artsen aan te trekken is Treant wel met partijen in gesprek over de toekomst van het ziekenhuis. In de concept regiovisie die Treant recent heeft gepubliceerd oppert Treant de mogelijkheid de acute, complexe en klinische zorg in de toekomst te concentreren in een interventiecentrum in het hart van de regio. De ziekenhuislocaties in Hoogeveen en Stadskanaal zouden zich in dat scenario toeleggen op poliklinische zorg, dagbehandeling en voor- en nazorg. In de komende maanden voert Treant gesprekken met betrokken stakeholders over deze concept regiovisie.
Wat zijn volgens u de onderliggende redenen voor de sluiting van de afdelingen in Hoogeveen en Stadskanaal? Klopt het dat de sluiting een gevolg is van een personeelstekort? Zo ja, wat zijn hiervan de achterliggende oorzaken?
In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven wat de argumenten van Treant zijn om het voorgenomen besluit te nemen om de acute verloskunde en kindergeneeskunde te concentreren op de locatie Emmen. Een tekort aan kinderartsen is voor Treant de belangrijkste beweegreden om tot het voorgenomen besluit te komen.
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea het besluit voorbarig noemt en de Treant Zorggroep dringend heeft verzocht de afdeling verloskunde in Stadskanaal en Hoogeveen niet te sluiten en het besluit in ieder geval uit te stellen?3
Ik wil mij niet mengen in een discussie tussen de zorgverzekeraar en zorgaanbieder. In de brief over het voorgenomen besluit van Treant die ik heden naar de Tweede Kamer stuur ben ik nader ingegaan op het proces met betrekking tot de besluitvorming van Treant. Ik heb daarbij aangegeven dat ik het belangrijk vind dat er een goed onderbouwd en goed afgestemd besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde van Treant komt, waarbij wordt voldaan aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn geborgd.
Bent u nog steeds van mening, zoals u schreef in uw brief van 6 december 2017, dat bij beslissingen die invloed hebben op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in een regio, sprake moet zijn van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen, waaronder ook de gemeenten en de inwoners uit de omgeving, betrokken moeten zijn? Zo ja, is hier volgens u sprake van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, gezien de reacties van de zorgverzekeraar en de betrokken gemeenten?4
Ja. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar mijn brief over dit onderwerp van heden aan de Tweede Kamer.
Wat is het verdere proces van de besluitvorming over het sluiten van de kinderafdelingen in Hoogeveen en Stadskanaal? Welke partijen worden hierbij betrokken?
In dit kader verwijs ik graag naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer waarin ik onder meer ben ingegaan op het proces dat Treant volgt om tot definitieve besluitvorming te komen, de vragen die de IGJ aan Treant heeft gesteld over het voorgenomen besluit en de acties die het ROAZ onderneemt.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er een goede zorginfrastructuur is in het noorden van het land? Zo ja, deelt u de mening dat met het sluiten van de kinderafdelingen in de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal deze zorginfrastructuur in gevaar komt?
Ik vind het zeker belangrijk dat er overal in Nederland sprake is van voldoende toegankelijke, kwalitatief goede en veilige zorg. Het zorgstelsel bevat daarvoor belangrijke randvoorwaarden. Zo moeten zorgverzekeraars er op basis van hun zorgplicht voor zorgen dat er voor hun verzekerden voldoende en tijdige zorg beschikbaar is, binnen een redelijke reisafstand. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet hier op toe. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer ben ik ingegaan op de acties die deze en andere partijen op dit moment ondernemen met betrekking tot het voorgenomen besluit van Treant. Doel daarvan is om ervoor te zorgen dat er een goed onderbouwd en goed afgestemd besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde komt, waarbij wordt voldaan aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn geborgd.
Asielzoekers in Weert |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het interview met de burgemeester van Weert, de heer Heijmans, over de problemen met asielzoekers?1
Ja.
Wat vindt u van de werkwijze van deze burgemeester, waarbij hij regelmatig overleg voert met de bewoners en open is over de problemen? Deelt u de mening dat dit kan helpen problemen te onderkennen en het draagvlak te vergroten?
Ik ben met u van mening dat het van groot belang is om als overheid transparant te zijn en de dialoog te voeren met belanghebbenden, ook juist over maatschappelijk onbehagen. Dit is essentieel voor het behoud en het vergroten van het draagvlak voor migratie en asielopvang. De werkwijze van de burgemeester van Weert vind ik een goed voorbeeld van hoe hier invulling aan kan worden gegeven.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) misstanden verzwijgt en ontevreden is over de openheid van de burgemeester van Weert? Deelt u de mening dat openheid van groot belang is?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 onderschrijf ik het belang van openheid en transparantie. Dit geldt ook voor het COA, in zowel contacten met de gemeente Weert als in algemene zin. Er is dus geenszins sprake van het verzwijgen van misstanden of ontevredenheid over de openheid van andere partijen, zoals de burgemeester van Weert.
Zijn er soortgelijke problemen in andere steden? Zo ja, hoe wordt daar gehandeld?
Zoals aangegeven in mijn brief over de aanpak van overlastgevende asielzoekers, die parallel met deze beantwoording aan uw Kamer is aangeboden, is er recent sprake van een toename van lokale signalen van overlast door asielzoekers. Ik verwijs voorts naar de inhoud van deze brief.
Klopt het dat er een tekort aan personeel was voor de begeleiding van de jeugd in Weert? Klopt het dat er pas extra personeel kwam nadat de burgemeester de landelijke pers opzocht in plaats van direct nadat er meer minderjarige asielzoekers kwamen? Hoe is dit mogelijk?
Er is geen sprake van een personeelstekort voor de begeleiding van alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv) in Weert of in andere amv-opvanglocaties.
Wel is het zo dat het COA hoge eisen stelt aan de medewerkers die deze begeleiding bieden. Amv zijn immers een bijzondere doelgroep in de opvang die om extra zorg en aandacht vragen. Hoewel deze kwaliteitseisen het soms moeilijker maken om geschikt personeel te vinden is er geen sprake van een tekort.
Naar aanleiding van een toename van het aantal amv in de opvang in Weert is er meer personeel bijgekomen, onafhankelijk van uitingen in de media hierover. Daarnaast is er in overleg met de burgermeester voor gekozen om extra beveiliging in te zetten.
Deelt u de mening dat personeelstekorten moeten worden opgelost zonder dat daar media-aandacht voor nodig is?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er personeelstekorten voor begeleiding van minderjarige asielzoekers in andere steden? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit oplossen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het COA vooral bezig is met het saneren van personeel en locaties, terwijl de Inlichtingen- en Naturalisatie Dienst (IND) bezig is met het juridisch zorgvuldig afwikkelen van procedures, waardoor er problemen ontstaan in asielzoekerscentra die nog wel gevuld zijn?
Het beeld dat COA vooral bezig is met het saneren van personeel en locaties doet geen recht aan de werkzaamheden van het COA en de betrokkenheid van de medewerkers. Dat beeld is als zodanig dan ook niet juist.
Het verband dat in de vraag vervolgens wordt gelegd is mij niet helder.
Waarom kunnen sommige overlast gevende asielzoekers niet overgeplaatst worden naar de Extra Begeleiding en Toezichtlocatie? Bent u bereid te realiseren dat ook niet-kansrijke asielzoekers die overlast geven, uit de normale azc’s geplaatst kunnen worden?
Ook niet-kansrijke asielzoekers die verblijven op een azc, zoals asielzoekers met een Dublin-claim die moeten worden overgedragen aan de verantwoordelijke EU- lidstaat, kunnen worden geplaatst in de extra begeleiding- en toezichtslocatie (ebtl). Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat plaatsing in de ebtl de terugkeer van die vreemdelingen die terug moeten naar het land van herkomst of een derde land niet mag frustreren. Dit wordt voorafgaand aan een plaatsing getoetst door de betrokken ketenpartners.
Vreemdelingen uit veilige landen waarvan de asielaanvraag versneld wordt afgedaan worden in beginsel niet in de ebtl geplaatst omdat het van belang is dat zij ter beschikking blijven van het asielproces in Ter Apel of Budel, zodat snel op hun aanvraag kan worden beslist.
Onderkent u dat het niet goed is voor het draagvlak ten aanzien van opvang van asielzoekers, als overlast gevende asielzoekers hun verblijf langdurig kunnen rekken? Wat onderneemt u, in lijn met mijn motie over gedwongen terugkeer2 teneinde ervoor te zorgen dat deze asielzoekers alsnog worden uitgezet?
Ik ben het met u eens dat het van belang is om, onder meer met het oog op het behoud van draagvlak voor de opvang van asielzoekers, die vreemdelingen die geen recht hebben op een verblijf in Nederland zo snel mogelijk te doen laten terugkeren, al dan niet gedwongen. Ik verwijs naar de integrale migratieagenda3 en de brief over overlastgevende asielzoekers, die ik parallel met deze beantwoording, aan uw Kamer heb gezonden, voor de inzet die ik samen met mijn collega’s van het kabinet pleeg om (gedwongen) terugkeer te intensiveren.
Het bericht ‘Ruim 600 euro 'afsluitboete' voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ruim 600 euro «afsluitboete» voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan deze bindende uitspraak van de Geschillencommissie Energie?
De Geschillencommissie Energie heeft in deze casus geoordeeld dat door de betreffende netbeheerder onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid te kunnen waarborgen. Deze uitspraak heeft geen generieke werking.
Over de eventuele gevolgen van deze uitspraak zal ik in overleg met de netbeheerders gaan, zie ook het antwoord op vraag 3.
Dit onderwerp wordt ook besproken bij de tafel Gebouwde Omgeving van het Klimaatakkoord.
Deelt u het oordeel van de Geschillencommissie dat verzegeling geen veiligheidsrisico’s oplevert? Zo nee, waarom niet?
De netbeheerder is conform artikel 10 van de Gaswet verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransportnet. De netbeheerders hebben eerder aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn geborgd is.
De Geschillencommissie Energie heeft in dit geval geoordeeld dat naar haar oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt is door de betreffende netbeheerder dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om deze veiligheid te kunnen waarborgen. Daarmee is het de commissie onvoldoende duidelijk geworden waarom bijvoorbeeld met het volledig drukloos maken van de leidingen het veiligheidsbeleid niet naar behoren kan worden gewaarborgd.
De gezamenlijke regionale netbeheerders zullen naar aanleiding van deze uitspraak kijken naar de noodzaak om de aansluiting te verwijderen en nader bezien of goedkopere oplossingen daadwerkelijk verantwoord zijn. Ik heb de netbeheerders gevraagd mij hierover spoedig te informeren.
Deelt u de mening dat door deze uitspraak de urgentie voor warmtenetten en elektrificatie nog hoger wordt en dat de nieuwe Warmtewet nu alweer door de praktijk wordt ingehaald? Zo nee, waarom niet?
Dat de urgentie van warmtenetten en elektrificatie in het bijzonder door deze uitspraak zou toenemen, zie ik niet direct, maar hun urgentie was wat mij betreft al onomstreden.
Ik ben overigens in overleg met net beheerders om de afsluitkosten zo laag mogelijk te houden.
Wat zou gezien deze uitspraak op dit moment uw oordeel zijn over de motie-Van Tongeren (Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 76) waarin de regering wordt verzocht er zorg voor te dragen dat personen die op eigen verzoek hun gasaansluiting willen laten afsluiten dit tegen een zo laag mogelijk tarief kunnen doen? Deelt u de mening dat het beter zou zijn geweest pro-actiever beleid ten aanzien hiervan te voeren waardoor de Geschillencommissie Energie hierover geen uitspraken had hoeven te doen?
Zoals de Geschillencommissie ook aangeeft, worden er noodzakelijke kosten veroorzaakt en mogen deze kosten in rekening gebracht worden aan de afnemers. Mijn inzet is dat afnemers geconfronteerd worden met zo laag mogelijke kosten en tarieven, zonder dat de veiligheid in het geding is. Ik begrijp dat huishoudens deze kosten als ontmoedigend ervaren. Om die reden vindt overleg plaats met de netbeheerders om deze afsluitkosten zo laag mogelijk te krijgen. De netbeheerders hebben toegezegd hieraan te gaan werken en met één uitvoeringssystematiek te komen.
Het is echter wel zo dat de kosten voor iedereen lager worden wanneer middels een wijkaanpak een gehele wijk in één keer van het gasnet afgaat.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de Wet voortgang energietransitie (Wet VET), waarin geen maatregelen zijn opgenomen om de afsluitkosten van gas te verlagen, in dit opzicht nu al achterhaald is? Zo ja, ziet u dit als een gemiste kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Rekenkamer: OCW controleert slecht op cultuursubsidies’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rekenkamer: OCW controleert slecht op cultuursubsidies»?1
Ja. Overigens wordt in het bericht ten onrechte het beeld geschetst dat de daarin genoemde prestatie-eisen van toepassing waren op alle categorieën van culturele instellingen. Zo had de eis ten aanzien van openingstijden alleen betrekking op de sector musea.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat er in het verleden te makkelijk subsidie werd verstrekt aan culturele instellingen aangezien de vier prestatie-eisen niet worden nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De instellingen die in de periode 2013–2016 deel uit maakten van de landelijke culturele basisinfrastructuur, hebben in 2012 een uitvoerige aanvraagprocedure doorlopen, waarbij tal van aspecten, vastgelegd in wet- en regelgeving, zorgvuldig zijn gewogen. Door de Raad voor Cultuur is kritisch en nauwgezet getoetst of de plannen die de instellingen destijds hebben ingediend, inhoudelijk en financieel aan de gestelde eisen voldeden. Alle instellingen waaraan subsidie is verleend hebben plannen ingediend die door de Raad subsidiabel zijn bevonden. In hun plannen hebben de instellingen ambities neergelegd voor hun kernactiviteiten gedurende de jaren 2013–2016. Voor de uitvoering van die kernactiviteiten ontvingen zij middelen in de vorm van budgetfinanciering; bij de subsidieverlening is een bepaald lumpsumbedrag per jaar vastgesteld ten behoeve van de uitvoering van een zeer breed palet aan (deel)activiteiten die zijn opgenomen in het activiteitenplan. De prestaties waar in het aangehaalde bericht naar wordt verwezen, vormden slechts een onderdeel van het totaal aan ambities die door de instellingen zijn geformuleerd in hun plannen. De subsidie is dus nadrukkelijk niet alleen bedoeld voor het behalen van die specifieke prestaties maar voor het totaal aan voorgenomen activiteiten. Binnen het systeem van budgetfinanciering is het daarbij niet ongebruikelijk om in het kader van de subsidievaststelling tot op zekere hoogte toe te staan dat een lager niveau van prestaties op het ene vlak wordt gecompenseerd met hogere prestaties op een ander vlak, een en ander ter beoordeling door de subsidieverstrekker, die daartoe een discretionaire bevoegdheid bezit.
Deelt u de mening dat het niet meer dan logisch is dat subsidies die ten onrechte worden verstrekt vanwege het niet naleven van de vier prestatie-eisen, moeten worden teruggevorderd? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Rekenkamer is in zijn rapport niet tot het oordeel gekomen dat subsidies ten onrechte zijn verstrekt vanwege het niet naleven van prestatie-eisen. Meer subsidiemiddelen terugvorderen dan ik reeds heb gedaan in het kader van de vaststelling acht ik reeds om deze reden niet aan de orde.
Kunt u aangeven wat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft bewogen om alleen tot terugvordering van subsidie over te gaan indien bezoekersaantallen niet werden gehaald? Kunt u hierbij tevens aangeven waarom een wijziging van het terugvorderingsbeleid heeft plaatsgevonden zonder de Kamer hierover binnen het begrotingsjaar te informeren?
Om de volgende drie redenen is ervoor gekozen over te gaan tot terugvordering van subsidiegelden ingeval van het realiseren van minder reguliere bezoekers dan was voorgenomen:
Hiermee heeft geen wijziging plaatsgevonden van het terugvorderingsbeleid. Uit oogpunt van bestendig, transparant en voorzienbaar overheidsbeleid heeft mijn ministerie bij de vaststelling van de voor de periode 2013–2016 verleende subsidies zo veel mogelijk aangesloten bij eerder toegepaste sanctieprincipes.
Kunt u toezeggen dat nu en in de toekomst op alle vier de prestatie-eisen wordt getoetst en subsidies worden teruggevorderd indien instellingen hier niet aan voldoen?
Door in de verleningsbeschikking slechts enkele specifieke prestatie-ambities op te nemen als prestatie-eis, kan de indruk worden gewekt dat die prestaties belangrijker zijn dan de overige door de instelling zelf voorgenomen prestaties. Om die reden zijn de betreffende prestatie-eisen niet langer separaat opgenomen in de huidige subsidiebeschikkingen. Dat is (en was) subsidierechtelijk overigens ook niet noodzakelijk voor een rechtmatige subsidieverstrekking: de instellingen ontvangen de subsidie immers voor het verrichten van het totaal aan in de aanvraag beschreven activiteiten en daarmee samenhangende prestaties, en op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverstrekker overgaan tot lagere vaststelling, indien niet alle voorgenomen activiteiten zijn verricht. Dat wil overigens niet zeggen dat een subsidieverstrekker bij elke onderprestatie zonder meer over díént te gaan tot terugvordering. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord bij vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2017?
Ja
De museumtramlijn in Amsterdam |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De «oude beestjes» moeten wijken»?1
Ja
Deelt u de mening dat het buitengewoon spijtig en onwenselijk zou zijn als deze historische trams en de museumspoorlijn verloren zouden gaan?
Het verlies van historische trams en de museumspoorlijn zou uiteraard zeer spijtig zijn en ik hoop dan ook dat de Stichting Electrische Museumtramlijn Amsterdam (EMA) en de gemeente Amsterdam tot een passende oplossing komen.
Wat vindt u ervan dat het behoud van dit erfgoed afhankelijk is van een groep vrijwilligers? Deelt u de mening dat er ook een verantwoordelijkheid ligt bij de gemeente en de vervoerbedrijven om dit erfgoed voor latere generaties te behouden, zoals ook in Den Haag en Rotterdam gebeurt?
Veel van het cultureel erfgoed, of dat nu historische gebouwen zijn of, zoals in dit geval, historische trams, wordt met inzet van enthousiaste vrijwilligers in stand gehouden. Zij vormen vaak de schakel naar een breder publiek. Ik heb veel waardering voor vrijwilligers. Uiteraard spelen ook overheden een rol bij de zorg voor cultureel erfgoed. Een gemeente kan erfgoedbeleid voeren door bijvoorbeeld lokale (vrijwilligers)organisaties te ondersteunen of bepaald erfgoed te erkennen. Als het gaat om de rol van vervoerbedrijven ligt dat anders. Het gaat hierbij in de regel om op commerciële basis geschoeide bedrijven die uiteraard de vrijheid hebben om hun eigen inzet met betrekking tot het behoud van mobiel erfgoed te bepalen. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is er echter sprake van gemeentelijke vervoersbedrijven. Het is dan denkbaar dat de lokale overheid als eigenaar van deze bedrijven een rol speelt in het behoud van bijvoorbeeld historische trams. Het vervoerbedrijf in Amsterdam werkt ook samen met de EMA, zodat ook met historische trams op het stedelijk net kan worden gereden.
Vindt u het terecht dat de gemeente Amsterdam een solide beleids- en financieel meerjarenplan verlangt van de stichting Electrische Museumtramlijn Amsterdam, terwijl dit enkel een groep vrijwilligers is die zich belangeloos inzet om dit culturele erfgoed te beheren? Deelt u de mening dat de gemeente zelf alles op alles moet zetten om een oplossing te vinden?
Het gebied waar (een deel van) de tramlijn en de werkplaatsen zich bevinden, is bestemd tot woningbouwlocatie en ik kan mij goed voorstellen dat de gemeente Amsterdam hecht aan een visie op de toekomst van de historische tramlijn tegen deze achtergrond. Van de gemeente mag wel verwacht worden dat zij de EMA daarbij ondersteunt en geen onnodig zware eisen stelt. Een historische tramlijn, waarop bovendien met historisch Amsterdams materieel wordt gereden, kan ook een waardevolle bijdrage aan de kwaliteit en het bijzondere karakter van het plangebied (en daarbuiten) leveren. Het is aan de gemeente om dit aspect te betrekken bij de planvorming.
Welke mogelijkheden hebt u om te bevorderen dat de gemeenten Amsterdam (en Amstelveen) verantwoordelijkheid nemen om er werk van te maken dat de museumtramlijn behouden blijft, desnoods met een loods op een andere plek en/of aanpassingen aan de tramlijn?
Ik voer regulier overleg met de Stichting Mobiele Collectie Nederland (MCN), die zich als koepelorganisatie inzet voor instandhouding van het mobiele erfgoed, waaronder ook historische trams. Ik heb MCN gevraagd of EMA ondersteund kan worden bij het ontwikkelen van de gevraagde toekomstvisie met kennis op het gebied van museale activiteiten, exploitatie en organisatie. MCN heeft hier positief op gereageerd. Daarnaast kan mogelijk een beroep gedaan worden op de regeling «bijdrage mobiel erfgoed» bij het Mondriaan Fonds dat zowel projecten als ook haalbaarheidsonderzoek ondersteunt.
De gemeente heeft richting mijn departement aangegeven dat ze de afgelopen jaren een grote inspanning heeft geleverd om met de tramorganisaties tot een oplossing te komen, maar dat dit tot op heden nog niet tot een haalbaar plan heeft geleid. De gemeente is bereid om plannen voor de inpassing (of alternatieven) te bespreken, maar wacht eerst de uitkomst af van de beroepsprocedure bij de Raad van State die de tramorganisaties hebben aangespannen. Ik hoop dat de gemeente, EMA en de andere tramstichtingen, al dan niet met expertise van MCN, op één lijn kunnen komen zodat de museumlijn een plek kan krijgen in het nieuwe plangebied.
Deelt u de mening dat de bescherming van historische trams onder de reikwijdte van de Erfgoedwet valt? Welke mogelijkheden ziet u om (bijvoorbeeld via de extra middelen voor erfgoed die de komende jaren beschikbaar komen) steun te bieden, zodat dit prachtige erfgoed behouden blijft en de vrijwilligers die zich met hart en ziel hiervoor inzetten dit kunnen blijven doen?
Het mobiele erfgoed valt onder de definitie van cultureel erfgoed zoals deze is opgenomen in de Erfgoedwet. Het gaat in dit specifieke geval niet om cultureel erfgoed met een (rijks)beschermde status. De Erfgoedwet biedt op grond van artikel 3.16 de mogelijkheid aan gemeenten om invulling te geven aan de zorg voor cultureel erfgoed op gemeentelijk niveau.
Over de inzet van de extra middelen voor erfgoed uit het regeerakkoord zal ik de Kamer voor de zomer nader informeren. Daarbij zal ik onder meer nader ingaan op de extra middelen voor mobiel erfgoed die ik recent bekend heb gemaakt voor 2018 en zal ik ook nader ingaan op de waardering en versterking van de positie van vrijwilligers in het erfgoedveld.
Het bericht dat het aantal migranten dat wordt opgesloten in onmenselijke Libische detentiecentra sterk is toegenomen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal gevangenen in Libische detentiecentra sterk toegenomen»?1
Ja.
Acht u het acceptabel dat het aantal migranten dat vanaf de Middellandse Zee is teruggestuurd en opgesloten in onmenselijke Libische detentiecentra, hard is gestegen in plaats van gedaald? Zo nee, waarom blijft u de training en ondersteuning van de Libische kustwacht, die deze pushbacks uitvoert, dan steunen?
De situatie in Libië blijft zorgelijk en de erbarmelijke omstandigheden waarin sommige migranten worden vastgehouden zijn hiervan een voorbeeld.
Het aantal mensen dat vastzit in Libische detentiecentra is de laatste tijd gestegen, maar is nog steeds aanzienlijk lager dan afgelopen november. Destijds zaten ruim 20.000 migranten vast, nu spreekt Amnesty Int. over 7.000 migranten. De stijging zou het gevolg zijn van toegenomen activiteiten van de Libische kustwacht op zee.
Zoals eerder richting uw Kamer benadrukt2, voert de Libische kustwacht een aantal wettelijke taken uit zoals het redden van migranten op zee en het tegengaan van mensensmokkel. Daarmee is er geen sprake van «pushbacks».
Om ervoor te zorgen dat de kustwacht deze taken zo goed mogelijk uit kan voeren ondersteunt Nederland de maritieme missie EUNAVFOR MED Sophia, waarbij trainingen worden verzorgd waarbij ook aandacht wordt besteed aan het naleven van mensenrechten. Bovendien is er een EU-monitoringsmechanisme opgericht om te zorgen dat de kustwacht wordt gemonitord, waarbij Nederland in Europees verband aandacht blijft vragen voor het versterken en verbeteren van de effectiviteit van het mechanisme.3
Doordat IOM en UNHCR ook aanwezig zijn wanneer drenkelingen aan wal worden gebracht, neemt het internationale toezicht op de Libische kustwacht toe.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het Forensisch Instituut van de London University blijkt dat Italië de Libische kustwacht aanstuurt om deze pushbacks uit te voeren?2 Acht u dit in lijn met het recht van de Europese Unie (EU)? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om bilateraal of in EU-verband de Italiaanse regering hier op aan te spreken?
Er is voor zover bekend geen sprake van aansturing door Italië van de Libische kustwacht. Er vindt evident wel afstemming plaats tussen de Italiaanse en de Libische kustwacht bijvoorbeeld in het geval dat er nog geen schip in de buurt is van een gesignaleerde boot met drenkelingen om een reddingsoperatie uit te voeren en de verantwoordelijkheid daarvoor gedetermineerd moet worden. De reddingsoperaties van Libische kustwachtschepen worden gecoördineerd door Libische officieren. Van hen wordt verwacht dat zij mensenrechten respecteren tijdens de reddingsoperaties. Dit is ook onderdeel van de training van de Libische kustwacht die onder andere plaatsvindt binnen het mandaat van de EU-missie EUNAVFOR MED Sophia. Binnen deze zelfde missie wordt het monitoringsmechanisme versterkt. Ook daarbuiten worden aanvullende maatregelen getroffen om de monitoring te versterken. Doordat IOM en UNHCR ook aanwezig zijn wanneer drenkelingen aan wal worden gebracht, neemt het internationale toezicht op de Libische kustwacht toe.
De Libische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de behandeling van migranten en vluchtelingen op het grondgebied van Libië. De Europese Unie richt haar steun vooral op een betere behandeling van vluchtelingen en migranten in Libië door onder andere lokale gemeenten te ondersteunen om de dienstverlening te verbeteren. Verdere Europese steun is vooral gericht op het verbeteren van de omstandigheden in de detentiecentra en het bevorderen van de werkzaamheden van IOM en UNHCR. In het kader van de bredere aanpak in Libië, ondersteunt de EU projecten en initiatieven die zich richten op het stabiliseren van het land en het vinden van een oplossing Libië via onder andere capaciteitsopbouw van lokale overheden, het bij elkaar brengen van de strijdende partijen in Libië onder leiding van de VN en het faciliteren van veiligheidsdialogen. Deze inspanningen zijn vooral gericht op het verbeteren van de algemene situatie in Libië en in het bijzonder die van vluchtelingen en kwetsbare migranten. De suggestie dat de EU daarmee zou doen aan «refoulement met volmacht» deel ik dan ook niet.
De Europese en internationale regelgeving scheppen het juridisch kader voor de mogelijkheid om internationale bescherming in de EU aan te vragen en maken daarnaast de individuele behandeling van asielaanvragen mogelijk. Het is primair aan de Europese Commissie om toe te zien op de toepassing van het EU-acquis. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten aanleiding ziet om deze landen hierop aan te spreken, verwacht het kabinet dat de Commissie dit zal doen.
Bent u bereid de Europese Commissie te verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de betrokkenheid van de Italiaanse regering bij mogelijke schendingen van het EU-recht, in het bijzonder het in de Terugkeerrichtlijn verankerde beginsel van non-refoulement? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat heeft de regering gedaan sinds de uitspraak van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat er zo snel mogelijk een einde moet komen aan de onmenselijke detentiecentra in Libië, om dit doel te bereiken?3 Hoe is vormgegeven aan haar uitspraak dat mensen die niet vanuit de detentiecentra naar het land van herkomst terug kunnen worden geleid, een vluchtelingenstatus moeten krijgen en vervolgens worden hervestigd?
Graag verwijs ik u naar de brief van 25 apirl jl. n.a.v. het verzoek van het lid Jasper van Dijk, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 29 maart 2018, over het sluiten van detentiecentra in Libië (tweede Kamerkenmerk 2018Z07854).
Nederland dringt al geruime tijd zowel in bilateraal als in multilateraal verband bij de Libische autoriteiten aan op het verbeteren van de opvang en toegang tot detentiecentra, het sluiten van detentiecentra, het aanpakken van straffeloosheid en het bevorderen van vrijwillige terugkeer naar herkomstlanden. Dat heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking recent nog gedaan tijdens haar bezoek aan Tripoli, net als de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gesprek met de Libische Minister van Buitenlandse Zaken, dhr. Siyala, op 6 februari jl. te Rome.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld6, zet het kabinet zich in om samen met de AU, EU en VN de situatie in de centra te verbeteren, waaronder het bevorderen van de toegang tot medische zorg en voedselvoorziening. Het uiteindelijke doel is deze detentiecentra te sluiten en te komen tot alternatieve ontvangst- en transit centra. Daar heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, Frederica Mogherini, ook al eerder voor gepleit. Sinds het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn weer vier detentiecentra gesloten. Ook zijn de bouwwerkzaamheden in de open faciliteit van UNHCR in Tripoli hervat. Het zal nog wel enkele maanden duren voor deze operationeel is. In eerste instantie zullen er 160 kwetsbare vluchtelingen worden gehuisvest. De capaciteit voor opvang wordt later uitgebreid tot 1.000 mensen. Vooral kwetsbare vluchtelingen zouden in het vervolg dan rechtstreeks vanuit het disembarkation point worden overgebracht naar dit nieuwe centrum in plaats van naar een detentiecentrum. Maar voortgang blijft moeizaam gezien de complexe situatie in het land.
Welke stappen gaat u nog zetten om op korte termijn een einde te maken aan de onmenselijke detentiecentra in Libië? Vanaf welk moment verwacht u dit resultaat bereikt te hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 22 mei 2018?
Ja.
Het bericht ‘Gedetineerde ontsnapt tijdens vervoer naar andere gevangenis in Grave’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gedetineerde ontsnapt tijdens vervoer naar andere gevangenis in Grave»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze gevangene heeft kunnen ontsnappen tijdens het vervoer?
Dit betreft een individuele casus die nog in onderzoek is. Ik kan hier geen uitspraken over doen.
Klopt het dat deze gedetineerde niet geboeid was? Zo ja, waarom niet?
De betreffende gedetineerde was niet geboeid. Artikel 7 van de Politiewet 2012 geeft de politie de bevoegdheid om «vrijheidsbeperkende middelen» te gebruiken indien het beoogde doel niet op een andere manier kan worden bereikt. Hetzelfde artikel voegt daar echter aan toe dat het gebruik van deze bevoegdheid gematigd dient te zijn en in verhouding dient te staan tot het beoogde doel. Deze bevoegdheid tot het gebruik van vrijheidsbenemende middelen is ten aanzien van het gebruik van handboeien verder uitgewerkt in de Ambtsinstructie Politie. Deze bepaling biedt een mogelijkheid voor het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen, maar geen verplichting, waarbij het daadwerkelijke gebruik afhankelijk is van feiten en omstandigheden. De (politie)ambtenaar dient te bepalen of er sprake is van gevaar voor ontvluchting of voor de veiligheid van personen. Dit gevaar kan slechts gelegen zijn in «de persoon» (diens gedrag/uitlatingen/ervaringen in het verleden) of in de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden.
Dit leidt ertoe dat gevangenen niet standaard mogen worden geboeid. De wet schrijft voor dat er een belangenafweging gemaakt wordt, voordat boeien worden gebruikt. De huidige wettelijke kaders laten in enkele gevallen geen ruimte om verdachten gedurende het transport te boeien.
Indien een verdachte wordt geboeid tijdens het transport zonder dat hier een aanleiding voor bestaat zoals omschreven de Ambtsinstructie, kan een verdachte aanvoeren dat er vormen verzuimd zijn in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Dit vormverzuim kan ertoe leiden dat de rechtbank bij een veroordeling een lagere straf oplegt. Ik acht dit niet wenselijk.
Hoe kunt u zo naïef zijn om gevangenen die vervoerd worden niet standaard te laten boeien?
Zie antwoord vraag 3.
Beseft u dat het nooit mogelijk is vooraf in te schatten of een gedetineerde vluchtgevaarlijk is, en dat alleen al om die reden standaard alle gedetineerden die vervoerd worden geboeid zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid alle kosten die gemaakt worden om deze ontsnapte gevangene op te sporen op hem te verhalen?
Kosten voor opsporing worden niet verhaald op de verdachte. Handhaving van de rechtsorde is immers een kerntaak van de overheid. Als er moet worden opgetreden, zal de overheid dit uit de algemene middelen blijven betalen, ook om eigenrichting te voorkomen. Het kabinet Rutte I heeft een verkenning uitgevoerd naar het doorberekenen van kosten voor politieoptreden. Zoals gesteld in de begroting 2014 is de overheid primair verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid.2 Van doorberekening van politiekosten kan in die gevallen dan ook geen sprake zijn. In het licht van het vorenstaande is het toenmalige kabinet niet over gegaan tot wetgeving inhoudende doorbelasting van politiekosten en worden kosten van optreden door de politie niet bij de burger in rekening gebracht. Dit standpunt is niet gewijzigd.
Het bericht 'Utrecht stemt in met verkoop monumentale woningen door Stadsherstel Midden Nederland' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Utrecht stemt in met verkoop monumentale woningen door Stadsherstel Midden Nederland»?1
Ja.
Onder welke voorwaarden vindt de verkoop van deze monumentale woningen plaats? Hoe zijn deze voorwaarden tot stand gekomen?
De voorwaarden zijn opgenomen bij de raadsbrief van de gemeente Utrecht, welke op 14 juni in de commissie stad en ruimte in de gemeente Utrecht is behandeld.
De gemeente Utrecht heeft uitgebreide voorwaarden gesteld voor de verkoop van de monumentale woningen van Stadsherstel Midden Nederland, gespecificeerd naar adres. De kern van de voorwaarden die de gemeente Utrecht stelt, is dat de woningen de eerste 10 jaar niet mogen worden verkocht. Daarnaast is bepaald welke woningen in het sociale, in het midden en in het vrije huursegment mogen worden verhuurd.
De voorwaarden zijn tot stand gekomen in overleg tussen de gemeente Utrecht, Mitros en Stadsherstel Midden Nederland.
In hoeverre is de verhuur van monumentale woningen een DAEB-activiteit (Diensten van Algemeen Economisch Belang)? Volgt uit de Woningwet dat verkoop van monumentale panden noodzakelijk is of is dit louter een lokale afweging?
De verhuur van monumentale woningen kan zowel een DAEB- als een niet-DAEB activiteit zijn. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor de verhuur van reguliere woningen. In de situatie van Stadsherstel Midden Nederland behoorden alle woningen tot de niet-DAEB-activiteiten, omdat deze zijn ondergebracht in een aparte entiteit. Aparte entiteiten horen tot de niet-DAEB-activiteiten van een corporatie.
Voor monumentale panden gelden in de Woningwet geen andere bepalingen dan voor reguliere woningen. Zo is in de Woningwet is niet opgenomen dat monumentale woningen moeten worden verkocht, noch dat het beheer van monumentale woningen een specifieke kerntaak is van woningcorporaties. De afweging of de woningcorporatie specifieke monumentale woningen zal verkopen wordt door de corporatie gemaakt in afstemming met lokale partijen, net als de afweging die de corporatie maakt om reguliere woningen te vervreemden.
Bent u het ermee eens dat er in een stad met jarenlange wachtlijsten juist meer in plaats van minder sociale huurwoningen bij moeten komen?
De beoordeling of de verkoop van sociale huurwoningen passend is, is lokaal belegd. In het kader van de prestatieafspraken bepalen corporaties in overleg met gemeenten en huurdersorganisaties welke ontwikkelingen ten aanzien van de sociale woningvoorraad zij wenselijk achten. Daarbij geldt dat de verkoop van woningen kansen biedt voor de nieuwbouw van goedkopere, bij de doelgroep passende woningen, hetgeen per saldo ten goede kan komen aan de sociale woningvoorraad.
De verkoop van de portefeuille van Stadsherstel Midden Nederland omvat 225 woningen. Deze woningen staan grotendeels in de binnenstad van Utrecht. Lokaal is geoordeeld dat de verkoop van deze portefeuille passend is. De verkoopopbrengsten van de portefeuille zullen, zo is aangegeven door partijen, worden ingezet voor investering in en uitbreiding van de sociale huurvoorraad.
Wat zijn de gevolgen voor de huurders die in de verkochte panden wonen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat zij niet worden geconfronteerd met torenhoge huurstijgingen, slecht onderhoud of anderszins aantasting van hun rechten? Kunnen zij er bovendien voor kiezen op de plaats waar zij wonen te kunnen blijven wonen of worden ze verdreven naar andere wijken?
De huurders krijgen een andere verhuurder. Aan het huurcontract zelf verandert niets. Artikel 7:226 BW bepaalt dat overdracht van een verhuurde zaak geen einde maakt aan de huurovereenkomst. De koper treedt tegenover de huurder in al die rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke verhuurder die onmiddellijk verband houden met het doen hebben van het gebruik van de woning tegen een door de huurder te betalen prijs.
Ten aanzien van woningen met een gereguleerd huurcontract geldt bovendien dat deze zijn gebonden aan huurprijsbescherming. In de voorwaarden die de gemeente Utrecht, stelt is daarbij als extra zekerheid bedongen dat lopende huurcontracten vanzelfsprekend worden gerespecteerd. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over welke van de verkochte woningen in de toekomst tot het gereguleerde huursegment, danwel middehuursegment, danwel vrije huursegment mogen behoren. Daarbij geldt dat ook voor het middenhuursegment voorwaarden (onder andere over de huurprijsstijging) zijn meegegeven. Voor de woningen met een reeds geliberaliseerde huurcontract bestemd voor het vrije huursegment geldt de huurprijsbescherming niet.
Wat betekent de verkoop voor de diversiteit in de stad Utrecht? Zorgt deze verkoop ervoor dat in sommige wijken straks geen plaats meer is voor mensen met een lager inkomen?
Zie vraag 4.
De verkiezingsprocedure voor leden van het United Nations Committee on the Elimination of Discrimination against Women (CEDAW) |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Bram van Ojik (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de lopende verkiezingsprocedure voor leden van het United Nations Committee on the Elimination of Discrimination against Women (CEDAW)?1
Ja.
Waarom heeft Nederland geen kandidaat voorgedragen?
Nederland heeft verschillende geschikte kandidaten benaderd voor het CEDAW-comité. Helaas waren deze kandidaten om uiteenlopende redenen niet beschikbaar voor de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2022. Kandidaten die zelf hun belangstelling kenbaar hadden gemaakt voldeden onvoldoende aan de vereisten van onafhankelijkheid en/of expertise.
Vindt u dat er in CEDAW voldoende leden met een uitgesproken genderperspectief en kennis van vrouwen-/mensenrechten moeten zitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat met de huidige kandidaten het geval?
Ja. Voor Nederland zijn expertise en onafhankelijkheid de twee belangrijkste voorwaarden voor de (kandidaat)leden van het CEDAW-comité. Nederland heeft eind 2016 een constructieve dialoog gevoerd met het comité en heeft aanbevelingen van het comité ontvangen. Tijdens dit proces toonde het comité zich kritisch en kundig.
Van de nieuwe kandidaten voor het comité zijn er voldoende die aan de voorwaarden van expertise en onafhankelijkheid voldoen. Sommige kandidaten hebben specifiek kennis van vrouwen-/mensenrechten; andere kandidaten zijn gespecialiseerd in bijvoorbeeld arbeid, gezondheid of andere terreinen die relevant zijn voor het toezien op de naleving van het VN-Vrouwenverdrag. Bij het beoordelen van de kandidaten is het maatschappelijk middenveld geconsulteerd. Het advies van vrouwenorganisaties wordt betrokken bij het bepalen van onze stem. De stemming is geheim.
Vindt u dat de huidige door andere staten voorgedragen kandidaten in staat zijn om op doeltreffende wijze toe te zien op de naleving van het VN-Vrouwenverdrag?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het, gezien de vooruitstrevende positie van Nederland op het gebied van vrouwenrechten, goed zou zijn als er een Nederlands lid in CEDAW zou zitten?
Nederland is internationaal een aanjager van gendergelijkheid en vrouwenrechten. Het kabinet zet zich daarvoor in o.a. binnen de VN en de Raad van Europa. Wanneer het kabinet van mening is dat de nominatie van een onafhankelijke Nederlandse kandidaat met de benodigde expertise daaraan kan bijdragen, en een dergelijke kandidaat is beschikbaar, bereid en kansrijk, dan gaat het kabinet over tot kandidaatstelling. Zo is recentelijk nog een Nederlandse kandidaat met absolute meerderheid van stemmen verkozen als lid van GREVIO, het comité dat toeziet op de naleving van het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.
Voor het CEDAW-comité is de termijn voor aanmelding voor deze ronde op 7 maart jongstleden verstreken. Op basis van eerdergenoemde criteria zal het kabinet een volgende ronde opnieuw overwegen een kandidaat te nomineren.
Bent u bereid alsnog een kandidaat voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u, gezien de verkiezing van de nieuwe leden op 7 juni 2018, deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Ze vermoordde haar man toen hij haar verkrachtte. Nu krijgt Noura (19) de doodstraf' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht «Ze vermoordde haar man toen hij haar verkrachtte. Nu krijgt Noura (19) de doodstraf»?1
Ja.
Wat gaat u doen met de huidige feiten, die stellen dat Noura, een meisje van 19 jaar oud, de doodstraf krijgt nadat zij gedwongen werd om met haar neef te trouwen en vervolgens haar man heeft neergestoken omdat hij haar voor de tweede keer wilde verkrachten?
De feiten zoals onder vraag 2 en 3 gesteld zijn ter plaatse door de ambassade nagegaan en lijken een getrouwe weergave te zijn van wat er is gebeurd. Het is nu aan de rechter om in hoger beroep te bepalen of er sprake was van seksueel misbruik en zelfverdediging en daar vervolgens rekening mee te houden bij het bepalen van een nieuwe straf.
Wat Noura is overkomen is afschuwelijk. Het Kabinet leeft mee met deze jonge vrouw en alle andere meisjes en vrouwen die wereldwijd in een soortgelijke positie terecht zijn gekomen.
Zie verder onder de antwoorden bij vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat Noura slachtoffer is geworden van seksueel misbruik en dat zij handelde uit zelfverdediging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Noura een nieuw proces verdient waarin de verzachtende omstandigheden omtrent haar gedwongen huwelijk en seksueel misbruik worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het hoger beroep nog in behandeling. Nederland volgt deze zaak zichtbaar en nauwgezet.
Heeft u reeds contact opgenomen met uw Sudanese ambtsgenoot om hem op deze gebeurtenis aan te spreken en hem te verzoeken het vonnis nietig te verklaren? Zo nee, op welke termijn gaat u dat doen?
Op mijn verzoek heeft mijn Directeur Generaal Politieke Zaken een indringend gesprek gevoerd met de Soedanese ambassadeur in Nederland om opheldering te vragen over deze kwestie en de grote zorg uit te spreken over de gang van zaken, omdat Nederland tegen de doodstraf is en omdat Nederland zich internationaal actief inzet tegen kindhuwelijken, gedwongen huwelijken en geweld tegen vrouwen.
Daarnaast heeft Nederland de kwestie samen met de EU en Zwitserland (mede namens overige EU lidstaten en Noorwegen) aangekaart bij de Soedanese autoriteiten. De in Soedan aanwezige EU-lidstaten, Zwitserland en Noorwegen hebben tevens een gemeenschappelijke verklaring over de kwestie uitgegeven waarin grote zorgen over deze zaak werden uitgesproken.
Voorts onderhoudt de Nederlandse ambassade in Khartoem nauwe contacten met lokale mensenrechten- en vrouwenorganisaties over deze kwestie.
Een verzoek om het vonnis nietig te verklaren is niet aan de orde, omdat het hoger beroep momenteel nog in behandeling is. Gedurende het hoger beroep zal Nederland aandacht blijven vragen voor de zaak van Noura, zowel in bilaterale contacten met de Soedanese autoriteiten, als in EU-verband. Nadat duidelijk is geworden welke uitspraak de rechter in hoger beroep heeft gedaan, zal het Kabinet bezien welke vervolgstappen nodig en mogelijk zijn.
Bent u bereid om op korte termijn andere concrete maatregelen te treffen om te voorkomen dat de doodstraf wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Zie antwoord vraag 5.
De berichten dat dieraantallen in de veehouderijsector veelvuldig worden overschreden |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Kip ik heb je (niet)» en «Twijfel over juiste aantal «IPPC-veehouderijbedrijven» in Nederland»?1
Ja.
Wat vindt u er als verantwoordelijk bewindspersoon van dat bij maar liefst 36 procent van de 188 onderzochte bedrijven in de kippen- en varkenssector te veel dieren werden aangetroffen?
Veehouders dienen te ondernemen binnen het kader van de wet- en regelgeving, waaronder de op het bedrijf geregistreerde dierrechten. De NVWA houdt daarop toezicht. De dierrechten worden strafrechtelijk gehandhaafd. De controle op dierrechten wordt risicogebaseerd uitgevoerd door de NVWA. Deze risicogerichte inspecties hebben ook geleid tot het constateren van een aantal overtredingen. In 2017 zijn er 186 inspecties afgerond op de bedrijven die zijn gecontroleerd op dierrechten. Op 68 bedrijven is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan de beschikbare dierrechten en in 51 gevallen is er ook proces-verbaal opgemaakt. Deze cijfers kunnen niet worden geëxtrapoleerd, want er vindt al een risicogerichte keuze plaats voor het controleren van bedrijven.
Klopt het dat de overschrijdingen in andere sectoren nog forser zijn gezien de gemelde overschrijding van in totaal 42 procent? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit aan te pakken?
Nee. Genoemde cijfers hebben betrekking op de dierrechten voor varkens en pluimvee.
Kunt u aangeven op welke wijze er wordt gecontroleerd op de dieraantallen die door veehouderijbedrijven worden opgegeven?
Op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren zijn ondernemers in een aantal grote veehouderijsectoren verplicht om een sluitende dierregistratie te voeren in een landelijke database. Iedere mutatie op bedrijfsniveau dient in het systeem verantwoord te worden. De registratiesystemen worden door private organisaties beheerd en gecontroleerd en door de NVWA steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de bedrijfsadministratie, al dan niet gepaard met een fysieke telling van het aantal dieren op het moment van controle. Afwijkingen kunnen tot sancties leiden.
Hoeveel fte's zijn voor dit taakgebied belast met de uitvoering en welk aantal bedrijven dienen zij hierop te controleren?
Inspecties dierrechten is onderdeel van een breder takenpakket van de NVWA-inspecteur. In totaal is in 2018 45 fte beschikbaar voor inspecties op het taakgebied meststoffen. Voor het aantal gecontroleerde bedrijven verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Welke percentage van het aantal veehouderijen wordt jaarlijks onderzocht op de correctheid van de opgegeven dieraantallen?
In 2017 zijn 186 inspecties afgerond op bedrijven waarbij gecontroleerd is op de dierrechten. Er zijn in 2017 9609 bedrijven met dierrechten geregistreerd. Het betreft dus ongeveer 2%.
Kunt u een overzicht geven van de controles die op dit punt zijn uitgevoerd in de laatste drie jaar en daarbij voor alle veehouderijvormen uitsplitsen hoeveel bedrijven op dit punt zijn gecontroleerd, welk soort overschrijdingen er (hoofdzakelijk) zijn gesignaleerd ten aanzien van dieraantallen en hoe vaak dit heeft geleid tot waarschuwingen, sancties of beboeting?
In 2015 zijn 155 inspecties afgerond op bedrijven waarbij risico-gebaseerd gecontroleerd is op de dierrechten. Het betrof 65 bedrijven met pluimvee, 84 bedrijven met varkens en 6 bedrijven met pluimvee en varkens. Op 109 bedrijven, 53 bedrijven met pluimvee en 56 bedrijven met varkens, is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. In 75 gevallen is er een proces-verbaal aangezegd waarvan 46 keer voor overschrijding pluimveerecht en 29 keer voor varkensrecht.
In 2016 zijn 198 inspecties afgerond op bedrijven waarbij risico-gebaseerd gecontroleerd is op de dierrechten. Het betrof 26 bedrijven met pluimvee, 167 bedrijven met varkens en 5 bedrijven met pluimvee en varkens. Op 50 bedrijven waarvan 21 bedrijven met pluimvee, 28 bedrijven met varkens en 1 bedrijf met zowel varkens als pluimvee, is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. In 38 gevallen is er een proces-verbaal aangezegd waarvan 20 keer voor overschrijding pluimveerecht en 17 keer voor varkensrecht en 1 keer voor zowel varkens- als pluimveerecht.
In 2017 zijn 186 inspecties afgerond op bedrijven waarbij risico-gebaseerd gecontroleerd is op de dierrechten. Het betrof 58 bedrijven met pluimvee, 125 bedrijven met varkens en 3 bedrijven met pluimvee en varkens. Op 68 bedrijven waarvan 41 bedrijven met pluimvee en 27 bedrijven met varkens, is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. In 51 gevallen is er een proces-verbaal aangezegd waarvan 35 keer voor overschrijding pluimveerecht en 16 keer voor varkensrecht.
Wat zeggen deze overschrijdingen volgens u over de waarde van de aangenomen ammoniakuitstoot van de Nederlandse veestapel? Deelt u de vrees van de leden van de SP-fractie dat de genoemde honderdtienduizend ton per jaar slechts een gissing is, aangezien de werkelijke cijfers kennelijk ontbreken of onvoldoende onderbouwd zijn?
De vraag van de leden van de SP-fractie heeft een nauwe relatie met de discussie over het verschil in de trends tussen berekende emissies en gemeten concentraties van ammoniak. Zoals u weet komt het RIVM eind dit jaar met een nadere duiding van dit verschil. Ik wil bij de beantwoording van deze vraag niet vooruitlopen op deze rapportage van het RIVM.
Herkent u het beeld dat er bij de financiële recherche te weinig capaciteit is om onterecht verdiend geld terug te halen bij frauderende veehouderijen of bent u eventueel bereid om dit na te gaan bij de betreffende bewindspersoon van Justitie en Veiligheid?
De NVWA is de handhavende instantie in deze zaken. De NVWA voert zelf financiële onderzoeken uit en kan eventueel onterecht verdiend vermogen afpakken of beslag laten leggen.
Kunt u aangeven in hoeverre de stelling dat er twee keer zoveel IPPC-veehouderijbedrijven in Nederland zijn als door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt doorgegeven aan de Europese Commissie correct is?
Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd over de Verordening Pollutant Release and Transfer Register (PRTR) (Kamerstuk 21 501–31, nr. 1102). Deze verordening beperkt zich tot vestigingen van varkens- en pluimveebedrijven in Nederland met een bepaalde minimum omvang én met emissies boven een bepaalde drempelwaarde. Dit betreft vestigingen van varkens- en pluimveebedrijven met meer dan 750 plaatsen voor zeugen, 2.000 plaatsen voor vleesvarkens en 40.000 plaatsen voor pluimvee én met een uitstoot van meer dan 10.000 kilogram ammoniak per jaar, 50.000 kilogram fijnstof per jaar, 100.000 kilogram methaan per jaar of 10.000 kilogram lachgas per jaar. Hierbij wordt uitgegaan van het daadwerkelijk gehouden aantal dieren in een bepaald kalenderjaar.
Ik heb in die brief ook aangegeven dat een analyse plaats vond naar de mogelijke verschillen tussen de gegevens tussen RVO.nl en de gerapporteerde gegevens van het RIVM. Deze analyse heeft uitgewezen dat het RIVM per abuis te weinig vestigingen van Nederlandse varkens- en pluimveehouderijbedrijven heeft opgenomen in het register. Dit zal worden gecorrigeerd.
Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd dat slechts een deel van alle veehouderijbedrijven in Nederland verplicht is om in het kader van de Verordening PRTR hun emissies door te geven aan RVO.nl. In de artikelen worden mogelijke verklaringen voor het verschil in aantallen bedrijven die RVO.nl aanschrijft in het kader van de Verordening PRTR en het aantal bedrijven in de provincies Noord-Brabant en Limburg genoemd. Het kan diercategorieën betreffen die niet voldoen aan de criteria van de Verordening PRTR en het kan vergunde dieraantallen betreffen in plaats van daadwerkelijk gehouden dieren.
Hoe verklaart u de aanzienlijke verschillen in de cijfers die hierover door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn verstrekt? Klopt het dat er alleen in al in de provincies Limburg en Noord-Brabant honderden bedrijven actief zijn die niet staan geregistreerd bij de RVO?
Zie antwoord vraag 10.
Acht u het zinvol dat provincies vergunningen in de Bestand Veehouderij Bedrijven op vrijwillige basis registreren?
Er zijn verschillende provincies die informatie uit vergunningen op vrijwillige basis registreren in een eigen openbaar provinciaal «bestand veehouderij bedrijven». Bij het berekenen van emissies in kader van het Programma Aanpak Stikstof ga ik uit van het daadwerkelijk aantal gehouden dieren in plaats van vergund aantal dieren. In het verleden heb ik spaarzaam gebruik gemaakt van de bestanden ter aanvulling van het bestand wat gebruikt wordt om de emissies te bepalen in het rekeninstrument AERIUS van het PAS.
Het bericht dat een zonnebedrijf zich schuldig zou maken aan dubieuze grondtransacties |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage «Grondspeculatie verpakt als groene belegging», waarin blijkt dat het zonnebedrijf Powerfield zich schuldig zou maken aan dubieuze grondtransacties?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de beschuldigingen aan het adres van betreffend bedrijf, dat zij zich schuldig gemaakt zouden hebben aan agressieve grondspeculatie en dubieuze miljoenentransacties? Deelt u de mening dat dit bedrijf op zijn minst de schijn tegen heeft?
Het is niet aan mij te oordelen over grondspeculatie. Het is ook niet aan mij om te beoordelen of dit bedrijf transparant te werk gaat, of deze agressief of dubieus zijn en zo ja, of deze strafrechtelijk dan wel bestuursrechtelijk moeten worden vervolgd.
Ten aanzien van de transparantie begrijp ik van de AFM dat dit afhankelijk is van welke informatie aan beleggers is meegedeeld en wat de gemiddelde belegger op basis van die informatie daaruit kon afleiden. Hierbij is ook van belang welke informatie essentieel was om een geïnformeerd besluit te nemen over de aankoop van deze specifieke effecten. Het is aan de AFM om te beoordelen of in dit geval nader onderzoek naar de handelwijze van dit bedrijf met betrekking tot de verstrekte informatie aan beleggers, nodig is.
De vraag of er sprake is van strafbare feiten, is evenmin door mij te beantwoorden. Bij een vermoeden van strafbare feiten kan aangifte worden gedaan bij de politie.
Kunt u toelichten op welke gronden de miljoenensubsidies zijn verstrekt? Is deze subsidie niet bedoeld voor de aanleg van zonnepanelen in plaats van voor het opkopen van grond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle projecten voor de productie van hernieuwbare energie kunnen meedingen naar subsidiebudget in de SDE+. Op de vaststelling van maximale subsidietarieven ben ik uitgebreid ingegaan in mijn brief over de stimulering van duurzame energieproductie 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 277) en mijn antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 31 239, nr. 278) hierover. Ik heb daarbij aangegeven dat het maximale subsidietarief in de SDE+, het zogeheten basisbedrag, wordt vastgesteld aan de hand van generieke uitgangspunten per technologie. De grondvergoeding is één van de vele componenten die leiden tot een basisbedrag in de SDE+.
De grondvergoeding is alleen van belang voor zon- en wind projecten. Ten aanzien van de grondvergoeding voor windenergie op land wordt gestuurd op een jaarlijkse verlaging van deze component in de berekening van het basisbedrag, ongeacht de werkelijke grondvergoedingen. Ten aanzien van de grondvergoeding voor zonne-energie op land is voor de voorjaarsronde 2018 de aanname gedaan van € 2.500 per hectare. Vanaf de najaarsronde 2018 heb ik het uitgangspunt meegegeven om géén grondvergoedingen voor zonne-energie te betrekken bij de advisering van de maximale subsidietarieven. Om meer inzicht te krijgen in grondvergoedingen voor hernieuwbare energie, is besloten een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) in te stellen. De Minister van Financiën heeft uw Kamer hierover op 5 februari 2018 geïnformeerd (bijlage bij Kamerstuk 34 775, nr. 80).
De SDE+-subsidie wordt alleen uitgekeerd als er daadwerkelijk duurzame energie wordt geproduceerd. Deze wordt bovendien uitgekeerd naar rato van de productie.
Is bekend of het beoogde zonnepark ook daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden? Zo nee, wat is het gevolg voor de al verstrekte subsidies? Kunt u dit ook aangeven voor de andere zonneparkprojecten van dit bedrijf?
Er is altijd een kans dat een project met een SDE+-subsidiebeschikking geen doorgang vindt. Omdat de SDE+-subsidie pas wordt uitbetaald per opgewekte eenheid energie, ontvangt een project dat niet wordt gerealiseerd geen SDE+-subsidie. Wanneer een project niet doorgaat, blijven deze middelen via de begrotingsreserve beschikbaar voor alternatieve projecten.
Wat betekent het voor de hernieuwbare energiedoelen dat de helft van de bedrijven die wel subsidie hebben ontvangen niet tot realisatie van de beoogde zonneparken zijn gekomen? Wat betekent dit voor toekomstige zonneprojecten die nu mogelijk naast de subsidiepot vissen?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, is het niet waar dat bedrijven SDE+-subsidie ontvangen indien een project niet wordt gerealiseerd. Deze middelen blijven beschikbaar voor vervangende projecten. Bij de vormgeving van de SDE+ en de (half)jaarlijkse openstellingsbudgetten om tot het doelbereik van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% hernieuwbare energie in 2023 te komen, wordt rekening gehouden met uitval en vertraging van beschikte projecten. Op 21 maart 2018 heb ik uw Kamer een stand van zaken met betrekking tot de SDE+ gestuurd (bijlage bij Kamerstuk 31 239, nr. 283).
Hoe oordeelt u over het feit dat het bedrijf niet transparant is naar de beleggers in het park? Is er sprake van misleiding? In hoeverre is er sprake van strafbare feiten? Wordt er overgegaan tot het instellen van een onderzoek naar de handelwijze van dit bedrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort bedrijven de energietransitie meer kwaad dan goed doen? Hoe gaat u tegen dit soort uitwassen optreden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit verhaal duidelijk maakt dat de energietransitie niet in veilige handen is wanneer deze aan de markt wordt gelaten en beter af is in publieke handen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een succesvolle energietransitie vereist goede samenwerking tussen private en publieke partijen. In deze samenwerking is het aan de overheid om heldere en stimulerende kaders te stellen waarmee het voor private partijen interessant is om in projecten te investeren. Dat doe ik met de SDE+. Het ontwikkelen van projecten die meedingen naar de SDE+ op private gronden kan beter aan marktpartijen worden gelaten.
Zij kunnen geprikkeld worden om de kosten van de energietransitie zo laag mogelijk te houden, zodat de meeste CO2-reductie met het minste geld kan worden bereikt, en zo het draagvlak voor de energietransitie behouden wordt.
De strijd tegen corruptie in Oekraïne |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «NABU’s future uncertain amid Kholodnytsky scandal»?1
Ja
Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat het Oekraïense anti-corruptie bureau NABU, in opdracht van de Procureur-Generaal, de heer Lutsenko, afluisterapparatuur heeft geplaatst in het kantoor van het hoofd van de Oekraïense anti-corruptie aanklager (SAPO)?
Het nationale Oekraïense anti-corruptie bureau (NABU) beschikte over aanwijzingen dat de speciale anti-corruptie aanklager (SAPO) mogelijk betrokken zou zijn bij het illegaal delen van vertrouwelijke informatie. In overleg met de Procureur Generaal is om die reden afluisterapparatuur geïnstalleerd in het kantoor van SAPO. Ik beschik niet over voldoende informatie om een oordeel te vellen over deze maatregel.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen in het licht van de voortdurende druk op de Oekraïense anti-corruptie instellingen? Welke risico’s ziet u? Deelt u de mening dat deze situatie de samenwerking tussen NABU en SAPO kan schaden?
De Oekraïense anti-corruptie instellingen zijn onvoldoende onafhankelijk en functioneren mede daarom beneden verwachting. Het nationale anti-corruptie bureau NABU is hierop een positieve uitzondering. De uitdaging is vooral dat de door NABU voorgelegde corruptiezaken ook door rechtbanken in behandeling worden genomen. Juist daarom benadrukt de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, het belang van het zo spoedig mogelijk instellen van een speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie.
Herinnert u zich uw antwoorden van 30 januari 2018 op Kamervragen van de leden Groothuizen en Sjoerdsma?2
Ja
Op welke manier heeft u bovengenoemde ontwikkelingen aan de orde gesteld in uw bilaterale contacten met Oekraïne?
Nederland benadrukt via bilaterale, Europese en multilaterale kanalen het belang van versterking van corruptiebestrijding in Oekraïne en blijft dit doen. Zo heb ik tijdens de RBZ op 19 maart jl. en in een gesprek met de Oekraïense Minister van Buitenlandse Zaken Klimkin, voorafgaand aan de RBZ, het belang benadrukt van voortgang met (anti-corruptie) hervormingen in Oekraïne (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1851).
Op welke manier heeft u bovengenoemde ontwikkelingen in multilateraal verband aan de orde gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u ondernemen om schade aan Oekraïense anticorruptie-instellingen te voorkomen? In hoeverre betrekt u deze ontwikkelingen bij de gesprekken over het voorstel van de Europese Commissie voor het toekennen van Macro Financiële Assistentie aan Oekraïne?
Het is in eerste instantie aan de Oekraïense regering zelf om schade aan de anti-corruptie instellingen te voorkomen.
In gesprekken over het vierde EU-Macro Financiële Assistentieprogramma zet Nederland in op scherpe voorwaarden op het gebied van rechtsstatelijkheid en anti-corruptie. Dit wordt breed gesteund door andere lidstaten.
Verder blijft mijn inzet zoals in de beantwoording van uw eerdere vragen uiteen is gezet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2048)
Herinnert u zich uw steun voor een onafhankelijk anticorruptie rechtbank in Oekraïne? Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot de oprichting van een dergelijke rechtbank? In hoeverre betrekt u deze ontwikkelingen bij de gesprekken over het voorstel van de Europese Commissie voor het toekennen van Macro Financiële Assistentie aan Oekraïne?
Ja, zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2481.
1 maart jl. is het wetsvoorstel voor een speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie door het Oekraïense parlement in eerste lezing aangenomen. Dat voorstel is volgens de internationale gemeenschap niet conform de aanbevelingen van de Venetië Commissie. Dat betekent dat het voorstel voor stemming in tweede lezing door het parlement moet worden geamendeerd. Die stemming is voorzien voor de tweede helft van juni.
Het uitkeren van macro financiële steun vanuit de EU is onder andere gekoppeld aan voldoende voortgang ten aanzien van het steunprogramma van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Versterking van anti-corruptie maatregelen is een belangrijke conditionaliteit onder het lopende programma vanuit het IMF.
Momenteel vinden er gesprekken plaats over de afronding van de vierde voortgangsrapportage onder het IMF-programma. De belangrijkste voorwaarde voor het afronden daarvan is het wetsvoorstel rondom het speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie.