Het bericht 'Gitarist en oud-student UvA zucht in Egyptische cel' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gitarist en oud-student UvA zucht in Egyptische cel»?1
Ja.
Heeft u sinds in mei 2018 Rami Sidky is opgepakt contact gehad met de Egyptische autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover nader informeren?
Nederland heeft de zaak van Rami Sidky meerdere malen onder de aandacht gebracht bij de Egyptische autoriteiten. Tijdens haar bezoek aan Egypte in april jl. bracht de mensenrechtenambassadeur de Nederlandse zorgen over deze zaak over aan de Egyptische autoriteiten. Eerder vroeg de Nederlandse ambassadeur in Egypte hiervoor al aandacht en verzocht Nederland op hoog ambtelijk niveau de Egyptische ambassadeur om meer informatie over de zaak.
Is er sinds mei 2018 contact geweest met de UVA om te vragen wat u zou kunnen doen om de UVA te ondersteunen? En zo nee, waarom niet? En zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in contact met de Universiteit van Amsterdam en er wordt informatie uitgewisseld over ontwikkelingen rond de zaak van Sidky.
Heeft u contact gehad met het Europees parlement, de VN-Mensenrechtenraad, de EU external action service, en/of de Duitse overheid die zich hebben uitgesproken over deze zaak? Eb zo nee, waarom niet? En zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Nederland onderhoudt contact met andere EU-lidstaten en gelijkgezinde landen, waaronder Duitsland, over deze zaak. Op voorspraak van Nederland is de zaak van Sidky toegevoegd aan de lijst met zaken die in EU-verband wordt gemonitord. De EU-delegatie zal, samen met één van de lidstaten, de rechter toestemming vragen de zitting bij te wonen.
Voelt u, voor een oud student van een Nederlandse universiteit zoals Rami Sidky, een bijzondere verantwoordelijkheid voor de situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan?
Mensenrechten vormen een belangrijke pijler van het Nederlands buitenlands beleid en de vrijheid van meningsuiting vormt één van de prioriteiten van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De zaak van Rami Sidky maakt veel los in de Nederlandse maatschappij en heeft dan ook de aandacht van het kabinet. Zoals aangeven in antwoord op vraag 2 en 4 heeft Nederland de zaak meerdere malen aangekaart bij de Egyptische autoriteiten en wordt ingezet op monitoring van de rechtszaak.
Bent u bereid in aanvulling op uw laatste brief over de situatie in Egypte waarin u ingaat op de mensenrechtensituatie in Egypte, zich in dit geval rechtstreeks uit te spreken richting de Egyptische autoriteiten en de zorgen over de situatie van Rami Sidky over te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Bent u bereid de Egyptische overheid aan te spreken over de duur en de wijze waarop Rami Sidky in voorhechtenis zit, zonder directe toegang tot zijn advocaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen?
In de Egyptische Grondwet is vastgelegd dat voorarrest maximaal twee jaar mag duren. De berichten dat Sidky geen toegang heeft tot zijn advocaat zijn zorgelijk, en Nederland heeft dit aangekaart bij de Egyptische autoriteiten, meest recent tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Egypte begin april.
Heeft u aanvullende informatie over de gronden waarop Rami Sidky nog altijd in voorhechtenis zit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u laten weten op welke termijn u verwacht dat er een einde komt aan de voorhechtenis en wat de volgende fase zal zijn?
Nederland heeft de Egyptische autoriteiten meermaals verzocht de gronden waarop Sidky sinds mei 2018 wordt vastgehouden te delen. Tot op heden is nog geen aanvullende informatie door de Egyptische autoriteiten beschikbaar gesteld. Zo lang deze informatie niet wordt overhandigd, zal Nederland bij de autoriteiten het verzoek tot informatie blijven herhalen en aandacht blijven vragen voor de zaak van Sidky.
Bent u bereid bij de Egyptische autoriteiten aan te dringen op onmiddellijke vrijlating van Rami Sidky? Zo nee, waarom niet?
Egypte is een soevereine staat met een eigen rechtspraak waar Nederland zich niet in kan mengen. Het kabinet zal de zaak wel blijven volgen en de Egyptische autoriteiten oproepen tot een transparante en eerlijke procedure.
De (bij)stook van biomassa in centrales |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de aflevering van Nieuwsuur gezien over het bijstoken van (houtige)biomassa in kolencentrales?1
Ja.
Onderschrijft u dat het (bij)stoken van biomassa in centrales de meest klimaatvervuilende energie per kilowattuur (kWh, elektriciteit) en gigajoule (GJ, th) oplevert? Zo nee, waarom niet?
Over de duurzaamheid van biomassa in allerlei vormen en voor allerlei toepassingen, zijn vele opvattingen in omloop. Het kabinet baseert zich op de onderzoeken door aangewezen onafhankelijke deskundige organisaties op nationaal (PBL) en internationaal (EU, VN) niveau.
Op basis daarvan wordt biomassa, mits passend in de strikte criteria, beschouwd als duurzaam, omdat de CO2-emissie bij verbranding evenveel is, als de vegetatie bij groei heeft opgenomen uit de lucht
Onderschrijft u dat de CO2-uitstoot door biomassa-bijstook in kolencentrales per kWh. 2,3 maal zoveel is als bij gasstook en dat de uitstoot zelfs 3 keer zoveel is wanneer biomassa wordt verstookt in kleinere biomassa-centrales? Kunt u aangeven welk aandeel afkomstig is van de productie, het transport en de verwerking van biomassa? Zo nee, waarom niet?
Het is een feit dat bij verbranding – ook van biomassa – CO2 vrij komt. Echter, zoals aangegeven in reactie op vraag 2 wordt het (bij)stoken van biomassa op basis van internationale afspraken als CO2-neutraal gezien.
Ik kan geen exacte uitsplitsing geven van de CO2-uitstoot die samenhangt met de productie, het transport en de verwerking van biomassa. In dit kader is het belangrijk te benadrukken dat, om te voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen (hierna: duurzaamheidscriteria), de inzet van biomassa over de gehele keten bezien tot minimaal 70% minder CO2-uitstoot moet leiden dan het gebruik van fossiele brandstoffen. Daarmee is geborgd dat met de inzet van biomassa CO2-winst bereikt wordt.
Onderschrijft u dat de classificatie van het stoken van biomassa als CO2-neutraal slechts een papieren werkelijkheid is, alleen al omdat het transport en de verwerking van biomassa CO2-uitstoot veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik onderschrijf dit niet. Conform internationale afspraken wordt het (bij)stoken van biomassa als CO2-neutraal gezien. Daarnaast zorgen de duurzaamheidscriteria er voor dat de gehele keten in ogenschouw genomen wordt.
Kunt u bevestigen dat de inzet van biomassa vanaf 2016 tot 2020 mogelijk 17 maal zo veel wordt?2 Zo ja, is daarmee de conclusie gerechtvaardigd dat er in 2020 mogelijk 10 á 12 MT meer CO2 de lucht in gaat dan wat nu op papier geschetst wordt? Zo nee, waarom niet?
Volgens de meest recente gegevens in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 zal de totale hoeveelheid energieproductie door middel van inzet van biomassa stijgen van 78,5 PJ in 2016 naar 148,9 PJ in 2020. De conclusie dat dit mogelijk leidt tot 10 á 12 MT meer CO2 in de lucht, deel ik niet, omdat de CO2-uitstoot gecompenseerd door de aanplant van nieuwe vegetatie waarmee een even grote hoeveelheid CO2 uit de lucht wordt gehaald.
Deelt u de mening dat een vrijstelling voor de CO2-heffing een onterechte beloning zou zijn voor biomassa (bij)stook en zo kan werken als een perverse prikkel? Zo ja, bent u bereid de CO2-heffing ook voor biomassa (bij)stook te laten gelden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Biomassa is een vorm van hernieuwbare energie, zoals ik ook in mijn bovenstaande antwoorden heb toegelicht. Omdat de bij- en meestook van biomassa netto niet tot CO2-uitstoot leidt, is er ook geen CO2-uitstoot waarvoor de CO2-heffing zou moeten gelden.
Kunt u een overzicht geven van de (te verwachten) groei van de inzet van biomassa en biobrandstoffen in de energiemix van 2016 (start van omvangrijke bijstook), 2020 (CO2-doelstelling Urgenda Klimaatzaak) en 2023 (EU-doelstelling hernieuwbare energie), aangevuld met een berekening van de daadwerkelijke emissies verbonden aan dat gebruik? Zo nee, waarom niet?
De NEV 2017 geeft realisaties en projecties voor het bruto eindverbruik hernieuwbare energie (vastgesteld en voorgenomen beleid). Hieronder is in een tabel opgenomen wat de NEV 2017 aangeeft over biomassa en biobrandstoffen. Zoals gezegd geldt de inzet van biomassa conform internationale afspraken als CO2-neutraal.
2016
2020
2023
Biomassa
78,5
148,9
155,9
Meestook elektriciteitscentrales
–
148,9
129,9
Afvalverbrandingsinstallaties
20,5
19,8
20,4
Biomassa huishoudens
19,0
19,0
19,0
Biomassa ketels, bedrijven
–
27,7
35,4
Biogas
10,9
13,9
20,1
Vloeibare biotransportbrandstoffen
10,4
41,3
33,3
Onderschrijft u de dreiging en de grote impact van het bereiken van de zogenaamde omslagpunten («tippingpoints»), zoals aan de orde bij het smelten van landijs en de methaanuitstoot uit permafrost, mogelijk al op een termijn van 15 tot 30 jaar? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk van de inzet van biomassa is het beleid van de regering er op gericht dat de temperatuurstijging, conform het Klimaatakkoord van Parijs, ruim onder de 2 graden Celsius blijft ten opzichte van de pre-industriële tijd. Door onze inzet nationaal en internationaal moet voorkomen worden dat de zogenaamde omslagpunten worden bereikt.
Heeft de CO2-uitstoot van een steeds omvangrijkere inzet van biomassa en biobrandstoffen een versnellend effect op de nadering van dergelijke omslagpunten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Onderschrijft u de opvatting van vele deskundigen (onder andere Tropenbos Int.) dat het gemiddeld 60 tot 100 jaar duurt voor de CO2-uitstoot van houtstook weer in bossen is vastgelegd (los van de bijkomende CO2-uitstoot van het transport, het vrijkomen van CO2 uit de achterblijvende wortels, de luchtverontreiniging, het verlies aan biodiversiteit etcetera)? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er tijd overheen gaat om de uitstoot die vrijkomt bij het stoken van biomassa weer op te nemen in nieuwe bomen. In de duurzaamheidscriteria is vastgelegd dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit (vaste) biomassa wordt verkregen groter is dan het verlies aan koolstof. Op die manier treedt geen netto schuld op maar wordt daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot bereikt.
Erkent u dat alleen wanneer een korte termijn wordt genomen en alle bijkomstige CO2-uitstoot zoals opgesomd in vraag tien, het bijstoken van (houtige)biomassa energieneutraal kan worden genoemd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden wordt het (bij)stoken van biomassa in internationaal kader als CO2-neutraal beschouwd en hanteert Nederland hiervoor bovendien zeer strikte duurzaamheidscriteria.
Past de omvangrijke inzet van biomassa -en biobrandstoffen volgens u nog in een efficiënte aanpak van het urgente klimaatprobleem? Zo ja, waar baseert u zich op? Zo nee, welke maatregelen volgen hier uit voort?
Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Uit verschillende PBL-studies blijkt ook dat de inzet van biomassa past in een kostenefficiënte transitie.3 Uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de economie en dat duurzame biomassa op mondiaal niveau op termijn schaars zal zijn. Daarom is op termijn een zo hoogwaardig mogelijke inzet van biomassa nodig.
Het bericht dat het basisonderwijs het meest seizoengevoelige beroep in de Werkloosheidswet (WW) is |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Duiding Arbeidsmarktontwikkelingen» van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en hun bevindingen met betrekking tot de leerkracht in het basisonderwijs?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van het UWV dat «de leerkracht basisonderwijs heeft het sterkste seizoenspatroon, met een sterke piek in de zomer?2
Traditioneel kent het onderwijs en zogenoemde «zomerpiek» wat betreft de instroom in de werkloosheid. Voor een groot deel is deze te verklaren door de wisseling van het schooljaar (einde oude schooljaar en begin van het nieuwe). Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat besturen, waar mogelijk, de instroom in de WW moeten voorkomen door goed personeelsbeleid te voeren.
In de bijlage bij de brief over de arbeidsmarkt leraren 2018, met de titel: »Samenvatting van relevante cijfers en onderzoeken over de arbeidsmarkt voor leraren po, vo en mbo»3 wordt de jaarlijkse zomerpiek toegelicht.
Verder blijkt uit gegevens van het UWV dat de zomerpiek in 2018 in het po met 38% is afgenomen ten opzichte van 20174. Dit vertaalt zich in een afnemende werkloosheid in het po. Ik verwacht dat de instroom in werkloosheid verder zal teruglopen door het lerarentekort. UWV geeft in zijn factsheet onderwijs van februari 20195 aan dat de zomerpiek in 2018 uitblijft in regio’s met weinig werkzoekenden per vacature. In die regio’s is de instroom in de werkloosheid sterk teruggelopen.
Is volgens u – het feit dat de leerkracht basisonderwijs een zeer sterk seizoenspatroon heeft, met een hoge piek in de zomer, zoals het UWV-rapport stelt – een van de oorzaken hiervan het ontslag van leerkrachten in het basisonderwijs gedurende de zomer?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is aangegeven, hangt het seizoenspartoon van instroom in de WW-uitkering in het zomerseizoen samen met het einde van het oude schooljaar en het begin van het nieuwe. Door de formatie die per schooljaar wordt vastgesteld en de ontwikkeling van het aantal leerlingen die jaarlijks per schoolbestuur kunnen fluctueren kent de onderwijssector een groter aantal beëindigingen van tijdelijke dienstverbanden, maar ook vaste dienstverbanden in de zomer dan door het jaar heen. Daarnaast worden vervangingen wegens ziekte vrijwel altijd beëindigd voor de start van de zomervakantie.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is en nadelig voor de aantrekkelijkheid van het beroep dat, in tijden van een lerarentekort, leerkrachten basisonderwijs zo sterk gebonden zijn aan seizoenspatronen en blijkbaar bij aanvang van de zomervakantie worden ontslagen?
Een grootschalige zomerpiek van instroom in werkloosheid komt de aantrekkelijkheid van het beroep niet ten goede. Echter, door het systeem van schooljaren en jaarlijkse formatie die afhankelijk is van de ontwikkeling van het aantal leerlingen, zal er altijd een zekere mate van frictiewerkloosheid zijn. Dit is niet helemaal te voorkomen. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 staat, ben ik van mening dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden door middel van goed personeelsbeleid.
Kunt u nader toelichten of er meer bekend is over de oorzaken van en de situatie rondom de sterkte in het seizoenspatroon van leerkrachten basisonderwijs?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Kunt u nader toelichten wat de percentuele en absolute cijfers zijn van de verdeling tussen vaste contracten en flexibele contracten (arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, uitzendovereenkomst, detacheringsovereenkomst, nulurencontract, seizoenscontracten etc.) binnen het basisonderwijs?
Binnen het basisonderwijs is er personeel in loondienst met vaste en tijdelijke contracten, en is er sprake van (tijdelijk) personeel niet in loondienst (hierna: PNIL) zoals uitzendkrachten, payrollers en zzp’ers.
Van het personeel in loondienst weten we door leveringen van scholen vanuit de salarisadministraties aan DUO, de door u gevraagde informatie in aantallen (en fte’s):
van de ca. 175.000 medewerkers in het primair onderwijs zijn er circa 85% in vaste dienst en 15% in tijdelijke dienst.
Van de PNIL weten we slechts hoeveel geld eraan wordt besteed, maar bijvoorbeeld niet de aantallen, fte’s en functies die worden ingehuurd door basisscholen. Onlangs is de pilot om deze PNIL-informatie op te gaan vragen van start gegaan. Dat heb ik uw Kamer eerder toegezegd6.
Kunt u uiteenzetten hoeveel (percentueel en absoluut) en welke specifieke contracten binnen elke categorie contracten hebben geleid tot een status van WW voor leerkrachten basisonderwijs?
Deze gegevens zijn in het gevraagde verband niet beschikbaar in de systemen van UWV. In de Polisadministratie staan geen beroepen van werkenden. De Polisadministratie biedt UWV daarom geen inzicht in het aantal of aandeel leerkrachten dat in het basisonderwijs heeft gewerkt en dat vervolgens in de WW instroomt. Van personen met een WW-uitkering heeft UWV wel informatie over het beroep waarin zij werk willen vinden (het zogenaamde bemiddelingsberoep). In de notitie Duiding arbeidsmarktontwikkelingen april 2019 heeft UWV gebruik gemaakt van cijfers over het aantal WW-gerechtigden met het bemiddelingsberoep «leerkracht basisonderwijs». Het bemiddelingsberoep is het beroep van WW-gerechtigden waarin zij werk willen vinden, ongeacht het beroep dat zij voorheen vervulden. Het aantal personen met het bemiddelingsberoep «leerkracht basisonderwijs» kan afwijken van het aantal personen dat daadwerkelijk vanuit het beroep leerkracht basisonderwijs in de WW is gekomen. Werkzoekenden kunnen bij werkloosheid voor een andere beroepsgroep kiezen.
Als de werkgever na de zomervakantie dezelfde persoon voor dezelfde functie in dienst neemt, vindt u dan dat de werkgever voor de tussenliggende periode aannemelijk kan maken dat er onvoldoende werk is om deze persoon in dienst te houden? Is de zomervakantie niet een integraal onderdeel van de functie en wat zou dat wat u betreft moeten betekenen voor het recht op WW?
Doorbetalen tijdens vakanties is verplicht wanneer men een dienstverband heeft. Dat geldt ook voor het onderwijs. Bij een eerste indiensttreding is het gebruikelijk in het onderwijs dat men een jaar tijdelijk in dienst is met uitzicht op vast. Ook dan wordt in de vakantie doorbetaald wanneer het dienstverband wordt voortgezet. Dit geldt niet wanneer men in die periode wisselt van werkgever. Dit kan door beëindiging van een tijdelijk dienstverband of wanneer het contract afloopt bij het einde van de vervanging van een afwezige leraar. De werkgever is in deze gehouden aan de afspraken hierover die in de cao po zijn vastgelegd. Daar zit wel flexibiliteit om langer of korter te kunnen doorbetalen in de zomervakantie, c.q. dienstverbanden eerder of later te beëindigen.
Kunt u toelichten welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen het basisonderwijs als het meest seizoengevoelige beroep in de WW stabieler wordt?
Het schoolbestuur is als werkgever verantwoordelijk voor zijn personeelsbeleid en voor de goede uitvoering van de cao-afspraken ter zake. De werkgever heeft de mogelijkheid om personeel aan zich te binden door hen een vast dienstverband aan te bieden en te voorkomen dat men werkloos wordt in de zomervakantie. Bijvoorbeeld via een dienstverband bij een invalpool. Ik heb de werkgevers aan de landelijke tafel lerarentekort hier op gewezen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met werkgevers en vakbonden over de maatregelen die nodig zijn, wettelijk of in de CAO, om deze ongewenste ontwikkeling te keren?
Zie mijn antwoord op vraag 9. De cao bevat al afspraken over doorbetaling tijdens de zomervakantie. Ik ben niet van plan om wettelijke maatregelen te treffen. De werkgevers en werknemers in het po gaan zelf over de totstandkoming van de cao po.
Het bericht dat toezichthouders een rem willen op BV-constructies |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toezichthouders willen rem op BV-constructies»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat na de Inspectie Gezin en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) nu ook de Nederlandse Vereniging Van Toezichthouders in de Zorg (NVTZ) feitelijk pleit voor meer en stevigere controle op allerlei ondoorzichtige financiële constructies in de zorg die het toezicht (zowel door de eigen toezichthouder als door externe toezichthouders c.q. Inspecties) ingewikkelder maken?
Het pleidooi van de NVTZ bevestigt voor mij het beeld dat zowel het interne als externe toezicht op zorgaanbieders in sommige gevallen belemmerd wordt door ondoorzichtige financiële constructies. In mijn beleidsreactie op het IGJ-onderzoek naar Zorggroep Alliade en de gezamenlijke signalering van de IGJ en NZa2 heb ik aangekondigd te werken aan het versterken van het externe toezicht op de integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders. Daarbij wordt zowel gekeken naar de handhaafbaarheid van bestaande normen als de wenselijkheid van aanvullende wet- en regelgeving. Ik zal uw Kamer hier rond de zomer nader over informeren.
Bent u van oordeel dat voor dergelijke constructies (zeker als die de geschetste effecten hebben) geen plaats is in de zorg?
Er kunnen voor zorgorganisaties goede redenen zijn om bepaalde ondernemingsrechtelijke constructies te hanteren. Door activiteiten in aparte rechtspersonen onder te brengen worden risico’s binnen een zorgorganisatie gespreid of kunnen samenwerkingsverbanden met andere zorgaanbieders of bijvoorbeeld een woningcorporatie eenvoudiger worden vormgegeven. Ook wordt kruisfinanciering tussen financieringsstromen binnen de verschillende zorgdomeinen voorkomen. De gekozen constructie moet echter transparant zijn en altijd bijdragen aan de maatschappelijke doelstelling van een zorgorganisatie: het verlenen van goede, betaalbare en toegankelijke zorg. Het mag nooit zo zijn dat bestuurders en interne toezichthouders het overzicht en grip op de organisatie verliezen. Dit is overigens in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van bestuurders en interne toezichthouders zelf.
Hoe en op welke termijn gaat u de hiervoor bedoelde constructies aanpakken?
De Wet toelating zorginstellingen (WTZi) bevat regels rondom de transparante bedrijfsvoering, het verbod op winstoogmerk en onafhankelijk intern toezicht binnen zorgaanbieders. De IGJ kan, als toezichthouder op de WTZi, dus nu al handhavend optreden bij een overtreding van deze regels. Daarnaast kan de IGJ op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg ingrijpen in de bedrijfsvoering van zorgaanbieders indien deze kan leiden tot risico’s voor de kwaliteit en integriteit van de patiëntenzorg.
Tegelijkertijd kunnen de IGJ en NZa niet of slechts indirect handhaven op een overtreding van de Governancecode zorg 2017 en regels op het gebied van goed bestuur die zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.
Zoals aangegeven werk ik daarom samen met de IGJ en NZa aan het verder versterken van het toezicht op de bedrijfsvoering van zorgaanbieders. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Vooruitlopend daarop is de IGJ, in nauwe samenwerking met de NZa, in het najaar van 2018 gestart met het programma Toezicht op Integere Bedrijfsvoering (TIB). Dit programma richt zich onder andere op het uitbreiden van de bestaande toezichtexpertise op het gebied van bedrijfsvoering en de ontwikkeling van nieuwe indicatoren voor financieel en integriteitstoezicht.
Welke instrumenten hebben c.q. welke instrumenten geeft u bijvoorbeeld IGJ en NZa om in afwachting van de in ieder geval door de vragensteller en genoemde organisaties gewenste extra regelgeving c.q. bevoegdheden de onder vraag 2 bedoelde constructies en de negatieve effecten ervan aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat ingeval een bestuurder tevens (groot-)aandeelhouder is de schijn van belangentegenstelling eerder wordt gewekt? Zo ja, wat vindt u daarvan respectievelijk gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Dat een directeur tevens eigenaar is van een zorgorganisatie hoeft niet te leiden tot belangenverstrengeling, mits er binnen de organisatie sprake is van goed gepositioneerd en kritisch intern toezicht, goed functionerende medezeggenschaporganen en een transparante bedrijfsvoering. Deze aspecten worden nadrukkelijk meegenomen bij de eerder genoemde versterking van het externe toezicht. Ik ga hierover ook actief in gesprek met veldpartijen zoals de NVTZ.
De asielbus tussen Ter Apel en Emmen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Staatssecretaris: Ter Apel krijgt asielbus» van 10 april 2019?1
Ja
Deelt u de mening dat deze asielbus er komt omdat overlastgevende asielzoekers het personeel op lijn 73 stelselmatig intimideren en bedreigen?
Overlastgevende asielzoekers zijn een maatschappelijk probleem, dat zich onder andere manifesteert in het openbaar vervoer. Aangezien zowel chauffeurs als medereizigers ondanks de inzet van OV stewards ernstige overlast op lijn 73 ervaren, heb ik besloten om bij wijze van proef drie maanden een pendelbus tussen Ter Apel en station Emmen te laten rijden. Elk incident is er één teveel en het is belangrijk dat de overlastgevers worden aangepakt.
Deelt u de mening dat deze overlastgevende asielzoekers niet beloond moeten worden voor deze agressie met een eigen pendeldienst, maar keihard moet worden aangepakt?
Zoals ik uw Kamer de afgelopen periode meerdere malen heb gemeld2 vindt dit Kabinet dit soort agressie volstrekt onacceptabel. Overlastgevend gedrag wordt niet getolereerd, leidt tot lik-op-stuk maatregelen en kan zowel vreemdelingrechtelijke als strafrechtelijke gevolgen hebben. De pendelbus tussen Ter Apel en station Emmen is niet de oplossing, maar een van de stappen op weg naar een meer structurele aanpak van overlastgevers. Over de invulling van het vervoer worden op korte termijn nadere afspraken gemaakt met vervoerders en andere betrokkenen.
In mijn brief van 17 april 20193 meld ik dat ik opdracht heb gegeven tot de ontwikkeling van een landelijke «Top-X-aanpak» voor de zwaarste groep overlastgevers. Door deze landelijke en gecoördineerde aanpak kunnen al bestaande maatregelen doeltreffender en slagvaardiger worden ingezet en moet het voor de overlastgevende vreemdeling zichtbaar en voelbaar worden dat hij in beeld is en het gedrag niet getolereerd wordt én consequenties heeft.
Ondertussen werken de verschillende ketenpartners aan de terugkeer van die vreemdelingen die niet langer in Nederland mogen verblijven.
Bent u bereid een streep door deze pendeldienst te halen en in plaats daarvan een pendeldienst tussen Ter Apel en Marrakech in het leven te roepen, om hen daar eruit te gooien?
Nee.
Het bericht dat Shell van plan is stakers te korten op hun salaris |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat oliemaatschappij Shell van plan is de lonen te korten van de stakers in Pernis en Moerdijk?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Staken is een sociaal recht en mag niet zomaar worden beperkt of bestraft. De werkgever heeft wel de mogelijkheid het loon over de gestaakte uren in te houden. Zie ook mijn antwoord op de vragen 3 en 5.
Kunt u via de korte lijnen die het kabinet heeft met Shell bevestigen of dit inderdaad het geval is?
De woordvoering van Shell heeft bevestigd dat Shell loonmaatregelen wil treffen in het geval werknemers gaan staken. Inmiddels is bekend dat de stakingen voorlopig zijn opgeschort.
Wat vindt u van de redenatie van Shell dat werknemers het recht hebben om te staken, maar dat zij ook het recht hebben om loonmaatregelen te treffen»?
Kunt u aangeven of het Europees Sociaal Handvest ook voor Nederland geldt en daarmee ook voor Nederlandse werkgevers, waaronder Shell?
Nederland heeft het Europees Sociaal Handvest (ESH) in 1980 geratificeerd. Het stakingsrecht is verankerd in artikel 6, vierde lid, van het ESH. Daarin staat dat werkgevers en werknemers het recht hebben om collectief op te treden als sprake is van een belangengeschil, met inbegrip van het stakingsrecht. Dit artikel is eveneens opgenomen in het Europees Sociaal Handvest (herzien), dat Nederland in 2006 heeft geratificeerd.
Is het waar dat staken een recht is en stakende werknemers niet mogen worden ontslagen of op een andere manier mogen worden gestraft?
Bent u bereid de oliemaatschappij aan te spreken op deze zoveelste middelvinger van Shell richting de Nederlandse samenleving?
Stakingen zijn een zaak tussen werkgevers en vakbonden. Het is aan hen om collectieve onderhandelingen te voeren en invulling te geven aan het recht op collectief optreden. Ik speel hierin geen rol.
De beelden van een paard met een brandend dekje in de Efteling |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de beelden van een show in de Efteling, waarbij een paard met een brandend dekje door een arena gereden wordt?1
Ja.
Wist u dat de paarden bij de Efteling gebruikt worden om, tegen hun instinct in, te galopperen met een brandend dekje?
Dat was mij niet bekend.
Erkent u dat een paard een vluchtdier is en zeer gevoelig is voor zaken die het dier als een potentiële bedreiging ziet?
Ja.
Erkent u dat het brandende vuur daarom, ondanks eventuele training, angst en stress kan opleveren voor het paard?
Ja, dat is mogelijk. Echter, inspecties van de NVWA hebben geen overtredingen aangetoond. Bij het betreffende paard zijn geen stress of verwondingen geconstateerd.
Deelt u de mening dat de Efteling hiermee een onnodig risico neemt voor het welzijn van het paard? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van iedere houder om het welzijn en de gezondheid van zijn paarden te waarborgen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft in verband met deze voorstelling geen overtreding van de dierenwelzijnsregelgeving vastgesteld.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Efteling en hen hierop aan te spreken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat het beeld van het paard met het brandende dekje veel emoties en discussies heeft losgemaakt. Aangezien er geen overtreding is vastgesteld, wil ik terughoudend zijn in het aanspreken van de Efteling op dit punt. Uiteraard zal de NVWA, net als bij andere bedrijven waar dieren worden ingezet, inspecties blijven uitvoeren bij de Efteling.
Wanneer is het welzijn van de paarden in de Efteling voor het laatst gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en met welke frequentie worden deze controles uitgevoerd?
Op 10 april 2019 is er een inspectie uitgevoerd bij de paarden in de Efteling naar aanleiding van een bij de NVWA binnengekomen melding.
Wordt daarbij door een onafhankelijke dierenarts gecontroleerd of de paarden brandwonden oplopen ondanks het beschermende dekje? Zo ja, wat werd er geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
De inspectie is uitgevoerd door een inspecteur samen met een dierenarts van de NVWA. Er is gecontroleerd of de paarden brandwonden vertoonden en of het paard met het brandende dekje voor, tijdens of na de show tekenen van stress vertoonde. Er zijn geen brandwonden vastgesteld en er is geen stress bij de paarden geconstateerd. Het betreffende paard was gedurende de hele tijd rustig, ontspannen, vertoonde ontspannen oren en gedrag en had een constante rustige ademhaling.
De NVWA constateerde ook dat er meerdere lagen dekens worden gebruikt. De Efteling geeft aan veiligheidsmaatregelen te hebben ter bescherming van de paarden, het publiek en de ruiters.
Controleert de NVWA ook of het paard stress of angst signalen laat zien tijdens de show? Zo ja, wat werd er geconstateerd? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Beoordeelt u de gang van zaken in de Efteling in strijd met de Wet dieren artikel 1.3.3 en 2.1? Zo nee, waarom niet?
Bij de inspectie door de NVWA is geen overtreding van artikel 2.1 van de Wet dieren geconstateerd. In artikel 1.3 Wet dieren erkent de wetgever de intrinsieke waarde van het dier, met als basis de «vijf vrijheden», zoals het gevrijwaard zijn van dorst, honger, stress, angst, etc. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het stellen van regels door de overheid. Derhalve houdt de NVWA geen toezicht op de naleving van artikel 1.3, derde lid van de Wet dieren. De «vijf vrijheden» komen tot uiting in de onderliggende regelgeving, zoals het Besluit houders van dieren. De NVWA houdt wel toezicht op de naleving van deze regelgeving.
Erkent u dat een paard rond laten galopperen met een brandend dekje volledig tegen het instinct van het paard in gaat en dat er onnodige risico’s worden genomen door de kans op verwonding?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit bovendien allemaal plaats vindt slechts ter vermaak van mensen?
In dit geval werd de voorstelling met het paard gehouden ter vermaak. Op grond van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren is dit toegestaan.
Deelt u de mening dat het niet meer van deze tijd is om paarden te gebruiken voor entertainment?
Er bestaan veel situaties waarin paarden worden ingezet en waarbij sprake is van vermaak. Dat is niet alleen het geval bij voorstellingen, maar ook bijvoorbeeld bij paardensport. Veel mensen beleven plezier aan het zelf werken met paarden of aan het kijken naar paarden. Ik deel uw mening daarom niet.
De verkoop en distributie van pakketjes door Alibaba in Nederland |
|
Wybren van Haga (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vijf miljoen Nederlandse consumenten winkelen online over de grens»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat van alle «cross-border»-uitgaven een steeds groter deel naar Chinese webshops gaat, in het bijzonder als enkel wordt gekeken naar producten?
Volgens een recente studie uitgevoerd in opdracht van Thuiswinkel.org in samenwerking met PostNL, hebben Nederlanders in 2018 voor € 880 mln. gekocht via buitenlandse webwinkels2. Daarvan is 31% uitgegeven in Chinese webwinkels. Van oudsher is internationale handel van groot belang voor Nederland met zijn open economie. Eerlijke en duidelijke handelsregels zijn daarbij essentieel. Consumenten kunnen door grensoverschrijdend online winkelen profiteren van ruimere productkeuze en lagere prijzen. Bovendien prikkelt de buitenlandse concurrentie Nederlandse ondernemers om hun webwinkels nog innovatiever en klantgerichter in te richten.
Klopt het dat er op AliExpress vele duizenden pakketjes te koop zijn, die tegen een zodanig lage prijs worden verkocht en bezorgd in Nederland dat alleen al de verzendkosten binnen de EU hoger zouden moeten zijn dan het door de consument te betalen product?2 Zo ja, hoe verklaart u dit?
Deze vraag valt niet eenduidig te beantwoorden omdat de commerciële contracten tussen postvervoerders en tussen verzenders en postvervoerders die hieronder liggen niet openbaar zijn. Het tarief dat de consument betaalt voor verzending staat namelijk los van de vergoeding die een verzender (in dit geval een Chinese webshop) betaalt aan het (post)vervoerbedrijf dat de afhandeling verzorgt. Dit kan het Chinese postbedrijf zijn dat vervolgens bijvoorbeeld PostNL een door de Wereldpostunie vastgestelde vergoeding moet betalen voor de uiteindelijke bezorging in Nederland (zie vraag 6), maar het is ook mogelijk dat de Chinese webshop rechtstreeks zakendoet met een vervoerbedrijf (zie bijvoorbeeld het persbericht van PostNL van 4 mei 2017 waarin werd aangekondigd dat PostNL zendingen van AliExpress rechtstreeks vanuit China in haar logistieke proces ging opnemen).
Het kan zijn dat een webshop een bepaalde verkoopstrategie hanteert waarbij de verzendkosten voor de consument laag worden gehouden maar de postvervoerder wel meer vergoed krijgt.
Ten tweede moet er in dit kader voor worden gewaakt dat appels met peren worden vergeleken. Chinese e-commerce bedrijven bieden verschillende verzendopties aan. Factoren als levertijd, track & trace of verzekerd verzenden spelen een belangrijke rol bij de hoogte van het verzendtarief. In geval van het goedkoopste tarief wordt het product meestal per boot verzonden en kan de levering tot 90 dagen duren.
Hebt u, ook tegen de achtergrond van de stappen die de Amerikaanse regering zet om namaakproducten aan te pakken, kennisgenomen van het bericht over de verkoop van kleding met het logo van de Nederlandse politie erop op webwinkels?3 Klopt het dat dit strafbaar is? Zo ja, is er vanuit de Nederlandse overheid actie ondernomen om de aanbieders, onder meer AliExpress, hier op te wijzen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Internationale online handelssites bieden een platform waarop producenten/aanbieders en klanten elkaar kunnen vinden. Het is niet uitgesloten dat Chinese platforms een minder streng beleid hanteren dan in Nederland het geval is voor wat betreft het voorkomen van het aanbieden van merkvervalste spullen. Merken zijn beschermd in Nederland. Het is verboden merkartikelen na te maken en het is niet toegestaan om in valse merkartikelen te handelen. Er zijn ook regelmatig strafrechtelijke onderzoeken op dit gebied. Dit betreft vaak gezamenlijke acties van FIOD, politie, Douane en het Functioneel Parket. De politie kan, indien zij vermoedt dat er inbreuk op intellectueel eigendomsrechten wordt gemaakt, bijvoorbeeld aan de Douane vragen om op te treden (Art 6. Vo (EU) nr. 608/2013). Indien er wordt geconstateerd dat er binnen de Nederlandse grenzen sprake is van handel in of ongeoorloofd gebruik van namaakproducten of inbreuk op merkrecht, dan zal daar tegen worden opgetreden. In dat verband kunnen er ook opsporingmethoden worden ingezet die het onderscheppen van bepaalde postzendingen mogelijk maken. Tenslotte bieden internationale gremia als de World Intellectual Property Organization (WIPO) en de World Trade Organization (WTO) de mogelijkheid voor individuele lidstaten of voor de EU om nadere afspraken te maken of signalen af te geven over inbreuk op rechten.
Bent u bekend met het bericht «Alibaba doet Chinese pakjesstroom exploderen»?4 In hoeverre is de in dit artikel beschreven situatie ook van toepassing in Nederland?
Alibaba is een gesloten bedrijf wat betreft informatieverstrekking. Volgens de prognose van International Post Corporation («IPC Cross-border e-commerce shopper survey 2018») worden uit China (inclusief Hong Kong) in Nederland in 2019 naar schatting zo'n 27 miljoen e-commerce zendingen geïmporteerd. Eén van de marktpartijen, PostNL, bevestigt het beeld dat het aantal brievenbuspakjes uit China de afgelopen jaren is toegenomen.
Klopt het dat onder de afspraken van de Wereldpostunie geldt dat de zogeheten «last mile», het transport van het verdeelcentrum tot aan de voordeur van de consument, van een pakketje van onder de twee kilo dat afkomstig is uit een «ontwikkelingsland» tegen een gunsttarief dient te worden gedistribueerd? Zo ja, hoe verhoudt dit tarief zich tot de verzendkosten van een binnen Nederland gedistribueerd pakketje?
Binnen de Wereldpostunie worden afspraken gemaakt over de afhandeling van internationale post. Een van die afspraken betreft de onderlinge vergoedingssystematiek. Eindkostenvergoedingen zijn vergoedingen die postbedrijven elkaar betalen voor de binnenlandse bezorging van internationale post. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de vergoedingen voor landen die behoren tot het «doelsysteem» (de geïndustrialiseerde landen) en die voor landen in het overgangssysteem (ontwikkelingslanden). Deze classificatie is gebaseerd op verschillen in economische ontwikkeling en het kwaliteitsniveau van de postale dienstverlening. De vergoedingssystematiek is zo ingericht dat de landen in het overgangssysteem worden gesteund in de ontwikkeling van hun postale systeem. Het doel is om deze landen op termijn op hetzelfde postale dienstenniveau te krijgen van de geïndustrialiseerde landen.
Afhankelijk van de betreffende afspraken tussen postvervoerders en Chinese marktpartijen hebben Chinese bedrijven in sommige gevallen langere tijd voordeel gehad ten opzichte van retailers in geïndustrialiseerde landen doordat China in de vergoedingssystematiek tot de ontwikkelingslanden werd gerekend. Hierdoor konden zij hun producten goedkoper versturen. Deze tariefongelijkheid wordt echter gefaseerd weggenomen door de recente afspraken die in 2016 binnen de Wereldpostunie zijn gemaakt en deze zal per 2021 zijn verdwenen. Deze afspraken houden in dat er per 1 januari 2018 een wijziging van het internationale tariefsysteem van de Wereldpostunie van kracht is geworden waardoor het vanuit China versturen van e-commerce post duurder is geworden. Tevens geldt er reciprociteit van tarieven voor landen die in de overgangscategorie zitten. Dat betekent dat China sinds begin 2018, voor zover zijn nog lagere tarieven betalen, ook dezelfde lagere tarieven van andere postvervoerders ontvangen.
Los van de afspraken binnen de Wereldpostunie moeten webwinkels van buiten de EU met ingang van 2021 ook btw gaan afdragen voor cross-border zendingen met een orderwaarde lager dan € 22,–. Hierdoor zal in 2021 ook op dit vlak een gelijk speelveld zijn ontstaan met betrekking tot de verzending van e-commerce producten.
Met betrekking tot de vraag hoe het tarief voor de vergoeding van de «last mile» zich verhoudt tot de verzendkosten binnen Nederland, ga ik ervan uit dat u met «verzendkosten» doelt op de kosten die PostNL moet maken voor het bezorgen van dit pakket binnen Nederland. Door de besluiten van de UPU in 2016 draagt de vergoeding voor de bezorging in Nederland voor pakketten uit China nu positief bij aan het resultaat van PostNL.
Kunt u toelichten aan welke internationale afspraken over een «last mile» Nederland precies gebonden is? Kunt u daarbij alle onderlinge vergoedingen betrekken en toelichten welke afspraak wanneer is vastgelegd?
Nederland is als lidstaat van de Wereldpostunie verplicht om een aanbieder of aanbieders aan te wijzen voor de verzorging van de grensoverschrijdende postale diensten. Op grond van de verdragen van de Wereldpostunie hebben de aangewezen postdienstverleners van de lidstaten de verplichting om elkaar internationale postdiensten te verlenen en te voldoen aan de andere verplichtingen die uit die verdragen voortvloeien, en volgens de voorwaarden en eindvergoedingen die op grond van die verdragen gelden. In 2016 zijn de lidstaten van de Unie akkoord gegaan met een wijziging van de voorwaarden en de hoogte van de geldende eindvergoedingen. De eerste stap van de toen overeengekomen maatregelen is op 1 januari 2018 van kracht geworden. Uw Kamer is over deze wijzigingen geïnformeerd bij brief van 24 november 2017 (Kamerstuk 34 840 (R2095).
Welke instantie vergoedt onder de afspraken van de Wereldpostunie de «last mile»? Om hoeveel geld gaat het hierbij op jaarbasis in de afgelopen vier jaar?
Dit hangt af van de nationale regelgeving en de eigendomsverhoudingen van het aangewezen postbedrijf. De eindkostenvergoedingen worden jaarlijks in rekening gebracht bij nationale postbedrijven op basis van de volumes van de ingaande en uitgaande post. In Nederland is het een private partij (PostNL) die financieel afrekent met alle overige internationale postvervoerders waar het op grond van het Wereldpostunieverdrag zaken mee doet.
Hoe wordt bepaald welke landen onder de afspraken van de Wereldpostunie gelden als «ontwikkelingslanden»? Welke criteria gelden hier voor? Kunt u opsommen welke landen op dit moment onder die definitie vallen?
De methodologie die binnen de UPU wordt toegepast bij de categorisering van landen is in 2016 herzien en is gebaseerd op de postale ontwikkelingsindicator (PDI). De PDI bestaat uit een macro-economisch deel (het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking) en een specifiek postaal element (de reguliere kosten per brief). Het laatste element is een indicatie van de benodigde human resources per brief, land-specifieke eigenschappen en geografische belemmeringen bij het bezorgen van post. Hoe hoger de reguliere kosten per brief als gevolg van deze factoren, des te lager komt het land op de classificatieranglijst.
In 2016 heeft er een herschikking plaatsgevonden op basis van het herziene classificatie systeem. Het huidige systeem gaat uit van vier categorieën: de meest geïndustrialiseerde landen zitten in groep I (ook wel het doelsysteem genoemd), landen met wat minder ontwikkelde of geografisch lastiger postale dienstverlening in groep II en III (de overgangsgroep) en de minst ontwikkelde landen in groep IV. Groepen II en III werken in fasen toe naar het doelsysteem waarbij de eindvergoedingen op termijn gelijk worden getrokken (zie ook beantwoording bij vraag 6). China zit nu in groep III, samen met landen als Argentinië, Brazilië, Mexico, Rusland, Thailand en Turkije.
De groep IV landen zijn: Albanië, Algerije, Afghanistan, Angola, Armenië, Azerbaijan, Bangladesh, Belize, Benin, Bhutan, Bolivia, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Centraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Colombia, Comoren, Congo, Djibouti, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Egypte, El Salvador, Equatoriaal Guinee, Eritrea, Ethiopië, Filippijnen, Gambia, Georgië, Ghana, Guatemala, Guinee, Guinee-Bissau, Guyana, Haïti, Honduras, India, Indonesië, Iran, Irak, Ivoorkust, Jemen, Jordanië, Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Kiribati, Kirgizië, Laos, Lesotho, Liberia, Libië, Madagaskar, Malawi, Malediven, Mali, Mauritanië, Moldavië, Mongolië, Marokko, Mozambique, Myanmar, Namibië, Nepal, Nicaragua, Nieuw Zeeland, Niger, Noord-Korea, Oeganda, Oezbekistan, Oost-Timor, Pakistan, Palestina, Papua Nieuw Guinea, Paraguay, Peru, Rwanda, Samoa, Sao Tomé en Principe, Senegal, Sierra Leone, Soedan, Solomon Eilanden, Somalië, Sri Lanka, Swaziland, Syrië, Tajikistan, Tanzania, Togo, Tonga, Tunesië, Turkmenistan, Tuvalu, Vanuatu, Vietnam, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Soedan.
Bent u bekend met het eerder door de Amerikaanse president geuite voornemen om uit een postverdrag met China te stappen?5 Kunt u toelichten uit welk verdrag de Amerikaanse president wil(de) stappen, welke landen partijen zijn bij dit verdrag en of de Amerikaanse regering al concrete stappen heeft ondernomen om dit voornemen te effectueren?
Ja. De VS hebben op 17 oktober 2018 aangekondigd uit de Wereldpostunie te stappen. Dat zou concreet betekenen dat het land niet langer verdragspartij is bij de afspraken die binnen de Wereldpostunie zijn gemaakt over de wereldwijde afhandeling van postaal verkeer. De VS zet dit besluit in als drukmiddel om een fundamentele wijziging van het huidige systeem van eindkostenvergoedingen te realiseren. De VS hebben aangeven dat de achterliggende reden hiervoor is dat China nog steeds oneigenlijk profiteert van het huidige systeem. Wat de VS betreft zijn de maatregelen waartoe in 2016 reeds is besloten kennelijk onvoldoende. Daarom hebben de VS een voorkeur uitgesproken voor een zeer verregaande hervorming van de eindkostenvergoedingen. De hervorming die door de Amerikanen wordt voorgesteld stuit op verzet van veel andere lidstaten en nationale postbedrijven omdat de impact van de voorgestelde implementatietermijn en de inhoudelijke wijzingen als zeer ingrijpend wordt ervaren. Het voorstel zal leiden tot enorme prijsstijgingen in één keer, en daardoor tot sterke volumedalingen en verstoring van de e-commerce markt. Daarom is door een groep lidstaten een tweetal andere voorstellen uitgewerkt, waaronder een afgezwakte vorm van de voorkeursoptie van de VS, met als doel om de belangen van alle 192 lidstaten op een evenwichtige wijze mee te nemen en ook de VS binnenboord te houden. De bedoeling is dat er later dit jaar over de drie opties wordt gestemd.
De VS hebben via hun ambassades, waaronder die in Nederland, inmiddels ook een uitvraag gedaan wat het voor de postale betrekkingen zou betekenen indien de VS uit de Wereldpostunie zou stappen. Dat zou het geval zijn op 18 oktober 2019 indien de voorkeursoptie van de VS dan niet is aangenomen. Het antwoord op deze vragen komt erop neer dat de VS dan geheel afhankelijk is van bilateraal onderhandelde commerciële afspraken met elke individuele nationale postvervoerder en ze geen gebruik meer kunnen maken van de verschillende faciliteiten die de Wereldpostunie biedt voor een gestroomlijnde internationale afhandeling van postvervoer (bijv. douanefaciliteiten, inklaring, documenten, online tools). Op basis van een door de UPU uitgevoerde impactstudie zullen de (negatieve) gevolgen voor de VS groot zijn (vanwege de transactiekosten die voor 192 landen gemaakt moeten worden en het moeten ontwikkelen van alternatieve uitwisselingssystemen) en voor de overige lidstaten beperkt. PostNL heeft aangegeven dat het bedrijf noch haar klanten negatieve effecten zullen ondervinden van een uittreding van de VS.
Deelt u de zorgen van de Amerikaanse president over de postmarkt en de postafspraken met China? Zo ja, hoe hebt u dit kenbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het huidige systeem van eindvergoedingen kent kritiek. Tegenstanders van het systeem zijn doorgaans landen die veel meer importeren (vaak vanuit Aziatische landen die in veel gevallen lagere eindvergoedingen mogen rekenen bij zendingen) dan dat ze exporteren. Nederland is voor wat betreft e-commerce juist een exporterend land, d.w.z. de export van e-commerce pakketten overtreft de import in ruime mate. Vanwege deze netto-export van e-commerce heeft PostNL voordeel bij lage eindkosten in de landen waar de distributie plaatsvindt. Ongeveer 70% van de kosten van exportpost zit namelijk in de eindkosten. PostNL heeft dus baat bij zo min mogelijk rigoureuze veranderingen van het systeem. Dat neemt niet weg dat de lage classificatie van China in de eindvergoedingensystematiek niet meer in overeenstemming is met de economisch snelle opmars van het land. Juist daarom zijn tijdens het Wereldpostunie congres in 2016 reeds maatregelen afgesproken om de disbalans in tarieven te adresseren. Nederland heeft, evenals de VS, deze maatregelen gesteund. De zorgen die Nederland destijds met de VS deelde, zijn met deze maatregelen goeddeels weggenomen.
Tijdens het Wereldpostunie Congres van 2016 is afgesproken dat de vergoedingen die China moet betalen voor briefpost aan andere landen, omhooggaan. Dit betekent onder meer dat China in de periode 2018–2021 voor small packets per jaar 13% meer gaat betalen. In geval van aangetekende pakketjes vanuit China gaat de toeslag ook fors omhoog: in 2018 met 64% en daarna met 8% per jaar. China heeft aangegeven dat het volume dat wordt verzonden naar andere landen als gevolg van de wijziging in vergoedingen inmiddels met circa 20–30% is afgenomen.
De volgende stappen van het in 2016 overeengekomen pakket aan maatregelen worden de komende jaren geïmplementeerd. De bedoeling is dat het niveau van eindvergoedingen steeds verder naar elkaar toe groeit en dat er op een gegeven moment geen verschil meer is tussen categorieën landen. Deze maatregelen sorteren nu reeds effect en moeten daarom worden doorgezet. Nederland kan zich niet vinden in de opstelling van de VS omdat zij nu terugkomen op de afspraken uit 2016 die in multilateraal verband tot stand zijn gekomen. Deze wijzigingen zullen een negatieve impact hebben op de huidige internationale positie van PostNL. Nederland kan zich wel vinden in de optie om de implementatie van de afspraken uit 2016 te versnellen.
Bestaan er schattingen over het aantal uit China afkomstige pakketten dat tegen het eerder genoemde gunsttarief worden verzonden? Zo nee, waarom niet?
Volgens de prognose van IPC (International Post Corporation) worden uit China (inclusief Hong Kong) in Nederland in 2019 zo'n 27 miljoen e-commerce zendingen geïmporteerd. Dat is 35% van het totaal aantal binnenkomende e-commerce zendingen. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat anno 2019 van een «gunsttarief» geen sprake meer is (zie beantwoording van vraag 6).
Hoeveel (e-commerce)pakketjes worden er jaarlijks vanuit Nederland naar China verzonden?
Deze gegevens zijn niet bekend. Wat wel gezegd kan worden is dat de e-commercestroom naar China bij tijd en wijle zeer substantieel is. Als voorbeeld is hierbij de Chinese babymelkcrisis te noemen.
Is het net zo makkelijk voor Nederlandse e-commercebedrijven om pakketjes aan in China gevestigde consumenten te verkopen en te bezorgen als andersom?
In het rapport «China, cross-border e-commerce; kansen voor Nederlandse bedrijven» van het Nederlandse Consulaat-Generaal in Guangzhou, uit 2015, wordt geconstateerd dat verzending per post vanuit Nederland rechtstreeks aan de Chinese consument voor verzenders «zeer betaalbaar is». Overigens zijn verzendkosten maar één van de onderdelen voor succesvolle e-commerce. De gids «China cross-border e-commerce» van het Nederlandse Consulaat-Generaal in Shanghai uit 2017 laat zien dat dat er verschillende mogelijkheden zijn voor Nederlandse bedrijven om hun producten online in China te verkopen en te distribueren.
Is China Post actief in Nederland of werkt China Post in Nederland samen met een of meerdere in Nederland gevestigde postbedrijven? Kunt u, indien het laatste het geval is, toelichten welke?
Nee, China Post is niet actief in Nederland. China Post heeft net als overige vergelijkbare internationale postbedrijven afspraken met PostNL in het kader van de verplichtingen die voortvloeien uit het Wereldpostunie Verdrag.
Hoeveel via AliExpress bestelde pakketjes worden jaarlijks via PostNL verspreid? Kunt u nagaan hoeveel PostNL hier – voor zover de informatie niet bedrijfsgevoelig is – (gemiddeld) aan verdient?
Dit betreft commercieel gevoelige en bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Kunt u nagaan welke – voor zover niet bedrijfsgevoelig – afspraken PostNL heeft met China Post en/of Alibaba?6
Dit betreft commercieel gevoelige en bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Op welke wijze worden China Post en/of Alibaba gesteund door de Chinese overheid? Kunt u precies toelichten uit welke elementen die steun bestaat?
De Nederlandse overheid heeft geen zicht op de precieze vormen van steun die beide bedrijven al of niet ontvangen van de Chinese overheid.
Bent u van mening dat, gezien de relatie tussen Alibaba, China Post en de Chinese overheid, sprake is van eerlijke concurrentie voor Europese e-commercebedrijven?
Het gebrek aan transparantie over de relatie tussen de Chinese overheid en bedrijven als Alibaba en China Post en de mogelijke gevolgen daarvan voor de concurrentie met Europese e-commercebedrijven verdient nadere aandacht. Om die reden zet Nederland in op het versterken van de monitoringsfunctie van de WTO, door bijvoorbeeld het verbeteren van de notificatieplicht van subsidies aan bedrijven, en op het ontwikkelen van aanvullende WTO-regels voor geoorloofde subsidies.
Kunt u zich herinneren dat u de Kamer informeerde over de gesprekken in internationale gremia over gemeenschappelijke regels voor e-commerce binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en over controlesystemen hiervoor binnen de EU?7 Kunt u toelichten welke ontwikkelingen zich sinds de antwoorden op deze schriftelijke vragen hebben voorgedaan? Wat is hieromtrent de laatste stand van zaken?
Ja, in mijn brief van 27 februari jl. heb ik u over deze onderwerpen geïnformeerd.9 Binnen de WTO hebben 76 leden (inclusief de EU, China en de VS) in januari 2019 de Gezamenlijke Verklaring aangaande e-Commerce ondertekend, waarin zij de intentie uitspraken om onderhandelingen te beginnen over de handelsaspecten van e-commerce.10 Op 3 mei jl. heeft de Europese Commissie een EU-onderhandelingsvoorstel aan de WTO-leden voorgesteld.11 Belangrijke onderdelen uit dit voorstel zijn het regelen van grensoverschrijdende datastromen, het verhogen van consumentenbescherming met betrekking tot e-commerce en het definitief afspreken dat er geen douaneheffingen op elektronische transmissies (inclusief digitale content) worden toegepast. Daarnaast heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan ter bescherming van het Europese acquis rondom de bescherming van persoonsgegevens en privacy.
Nederland steunt de aanpak van de Europese Commissie. Het Commissievoorstel is met alle andere geïnteresseerde WTO-leden, van 13-15 mei 2019 besproken. De eerstvolgende besprekingen staan gepland van 18 – 20 juni en van 15 – 17 juli dit jaar.
Wordt of is de situatie rondom (het ongelijke speelveld in de) e-commerce, ondanks het feit dat er op dit moment geen sprake is van een adequaat handels- en investeringsverdrag met China, besproken in het Breed Handelsberaad? Zo nee, waarom niet?
De agenda van het Breed Handelsberaad volgt die van de Raad Buitenlandse Zaken en deelnemers kunnen de handelsvragen stellen die ze willen, ongeacht of een bepaald onderwerp op de agenda staat of niet. De ontwikkelingen in de WTO komen regelmatig aan bod. Nu de e-commerce onderhandelingen gestart zijn, zal dit onderwerp ook op de agenda van het Breed Handelsberaad terugkeren.
Bent u voornemens de situatie in de e-commerce en de postmarkt te betrekken bij de Nederlandse Chinanotitie in wording? Bent u daarnaast voornemens de situatie aan de orde te stellen tijdens of en marge van de besprekingen van de China-strategie van de EU? Zo nee, waarom niet?
Op 15 mei jl. heeft het kabinet haar China strategie gepubliceerd12. De China notitie zal koersgevend zijn voor een veelheid aan dossiers, waaronder e-commerce en de postmarkt. Belangrijk uitgangspunt hierin is het vergroten van een «gelijk speelveld» en het aanpakken van marktverstorende praktijken. Dit uitgangspunt komt overeen met de mededeling van de Europese Commissie «EU-China, a strategic outlook»13 die Nederland heeft verwelkomd tijdens de Europese Raad (21-22 maart jl.). Ook tijdens de voorbereidingen van de EU-China top (9 april jl.) heeft Nederland deze boodschap uitgedragen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het statement gemaakt door de (werkgroep Legal Affairs en Human Rights van de) parlementaire assemblee van de Raad van Europa |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het statement gemaakt door de werkgroep Legal Affairs en Human Rights van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa van 5 april 2019 over mevrouw Kovesi?1
Ja.
Deelt u de waardering over de situatie waarin mevrouw Kovesi zich thans bevindt, zoals beschreven door deze werkgroep?
Het kabinet heeft, net als de werkgroep Legal Affairs en Human Rights van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, grote waardering voor het verdienstelijke werk van mevrouw Kövesi bij anti-corruptiebureau DNA en haar succesvolle strijd tegen corruptie in Roemenië. Deze verdiensten maken haar bij uitstek een geschikte kandidaat voor de functie van hoofdaanklager van het Europees Openbaar Ministerie.
Zoals Minister Grapperhaus duidelijk heeft aangegeven tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 5 maart jl. heeft het kabinet vertrouwen in de kwaliteiten van mevrouw Kövesi en vindt het dat het oordeel van het onafhankelijk selectiepanel zwaar moet meewegen bij de uiteindelijke keuze.
Het kabinet vindt het van groot belang dat alle kandidaten een gelijke en eerlijke kans moeten krijgen om hun kandidatuur ten volle uit te dragen, dus ook de Roemeense kandidate. De situatie van mevrouw Kövesi wordt door Nederland en gelijkgezinde landen dan ook aandachtig gevolgd. Het is nu echter allereerst aan de Roemeense rechter om zich uit te spreken over de zaken die zijn aangespannen tegen mevrouw Kövesi.
Wat is u opvatting over de dreigende vervolging van mevrouw Kovesi door de Roemeense autoriteiten? Heeft u de indruk dat de Roemeense overheid hiermee probeert te voorkomen dat mevrouw Kovesi de nieuwe voorzitter wordt van het Europees Openbaar Ministerie? Denkt u dat de verdiensten van mevrouw Kovesi op het vlak van bestrijding van corruptie in Roemenië hierin een rol speelt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn opheldering te vragen bij Roemenië over de vervolging en de bejegening van mevrouw Kovesi? Bent u bereid als Nederlandse regering maar ook vanuit Europa een krachtige veroordeling te laten horen over de wijze waarop de Roemeense overheid zich verhoudt tot haar?
Zie antwoord vraag 2.
Gevolgen van de saneringsopdracht van corporatie Vestia voor huurders in Bergeijk |
|
Henk Nijboer (PvdA), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de negatieve gevolgen van de saneringsopdracht voor huurders van Vestia in Bergeijk?1 2 3 4
Ik ben bekend met de berichtgeving rondom Vestia in Bergeijk.
Bent u bekend met het achterstallig onderhoud, gebrekkige communicatie en minachting van de huurders waarmee huurders in Bergeijk worden geconfronteerd? Deelt u de mening dat de saneringsopdracht van Vestia niet mag leiden tot negatieve gevolgen voor huurders? Zo ja, bent u bereid om Vestia hierop aan te spreken?
De operationele activiteiten van een corporatie vallen onder de verantwoordelijkheid van de corporatie zelf. Wanneer bewoners ontevreden zijn over de werkzaamheden van hun corporatie dienen zij hierover in eerste instantie met de corporatie zelf in overleg te treden. Wanneer er onvoldoende opvolging geven wordt aan eventuele klachten, kunnen bewoners zich tot de Huurcommissie wenden, die hier een uitspraak over kan doen. Dat Vestia een saneringscorporatie is ontslaat haar in ieder geval niet van haar verantwoordelijkheid om de kwaliteit van haar bezit op peil te houden, dat betekent ook het doen van regulier onderhoud. Dit maakt ook nadrukkelijk onderdeel uit van het vastgestelde verbeterplan van Vestia. In het verbeterplan van Vestia is opgenomen dat Vestia het reguliere (instandhoudings)onderhoud moet doen en hier zijn middelen voor gereserveerd. Wel is het zo dat voor Vestia geen tot zeer beperkte financiële ruimte is om verbeteronderhoud te plegen (nieuwe badkamers, keukens, grootschalige isolatie). Deze afspraken uit het verbeterplan worden gemonitord door de gemandateerd saneerder, het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), in samenspraak met de Autoriteit Woningcorporaties.
Deze monitoringscommissie heeft hierover het volgende aangegeven: in de monitoring van Vestia is het onderhoud van de woningen een belangrijk onderwerp. Vestia onderhoudt haar woningen en heeft in 2017 een integraal extern onderzoek laten doen naar de conditie van het volledige bezit. Hier valt Bergeijk ook onder. De uitkomsten van de conditiemeting zijn vertaald naar de meerjarenbegroting waarvoor Vestia haar onderhoudsbudget heeft. Uit de extern gevalideerde en objectieve meting komt geen beeld dat er grootschalig achterstallig onderhoud is bij Vestia. De staat van het bezit is gemiddeld genomen vergelijkbaar met het corporatiebezit in Nederland.
Hoe kijkt u aan tegen de overname van Vestia-woningen in Bergeijk door woningcorporatie Woningbelang? Hoe vindt u het dat overname onmogelijk lijkt doordat Vestia bij de verkoop van de woningen (met achterstallig onderhoud) geen verlies mag lijden?
Er loopt momenteel een onderzoek in Bergeijk waarbij wordt bekeken op welke wijze een transactie tussen Vestia en andere woningcorporaties tot stand kan komen. Dit is één van de varianten waar aan gewerkt wordt die er toe moet leiden dat Vestia zich kan richten op hun kernwerkgebied. Als voorwaarde geldt inderdaad dat Vestia het bezit in dat geval tegen minimaal de marktwaarde dient te verkopen, zodat de financiële positie van Vestia niet wordt verslechterd. De marktwaarde van het vastgoed betreft de commerciële waarde van het vastgoed waartegen ook commerciële partijen bereid zijn het vastgoed over te nemen. Conform de voorschriften van het NRVT (Nederlands Register voor Vastgoed Taxateurs) zijn taxaties van de marktwaarde al gecorrigeerd voor achterstallig onderhoud, indien dit aanwezig is. Aan de marktwaardering liggen ficties ten grondslag dat de woningen bij mutatie kunnen worden verkocht of worden verhuurd tegen markthuren. De lagere beleidswaarde van corporaties gaat uit van de fictie dat woningen verhuurd blijven tegen zogenaamde streefhuurprijzen (huurprijzen bepaald op basis van het beleid van de woningcorporatie). Het verschil tussen de marktwaarde en de beleidswaarde betreft de onrendabele top, waarmee corporaties worden geconfronteerd bij overname van het Vestia-bezit. Deze onrendabele toppen bestaan echter ook als corporaties regulier woningen aankopen of nieuw bouwen. Hiertoe krijgen corporaties onder meer staatssteun in de vorm van leningen waarvoor Rijk en gemeenten het achtervangrisico dragen.
Deelt u de mening dat de saneringsopdracht van Vestia niet mag leiden tot een afname van het aantal sociale huurwoningen in Bergeijk en andere gemeenten? Zo ja, bent u bereid om hiertegen maatregelen te nemen?
De sanering van een corporatie is gericht op het kunnen voortzetten van de minimaal noodzakelijke volkshuisvestelijke activiteiten. Goed bestuur en de beschikbaarheid van toereikende financiële middelen zijn daarbij de voorwaarden om de volkshuisvestelijke activiteiten uit te kunnen voeren. De minimaal noodzakelijk volkshuisvestelijke prestaties van Vestia zijn gebaseerd op hetgeen nodig is om voldoende gereguleerde huurwoningen in stand te houden waaraan niet op een andere wijze tegemoet kan worden gekomen. Deze prestaties zijn vastgelegd in het verbeterplan van Vestia, welke in 2014 is vastgesteld en door de toenmalig saneerder (i.c. het CFV) na de zienswijze van WSW is goedgekeurd. De afspraken uit dit goedgekeurde verbeterplan worden gemonitord door de gemandateerd saneerder, het WSW, in samenspraak met de Autoriteit Woningcorporaties (Aw) en kunnen worden bijgesteld na verloop van tijd door de gemandateerd saneerder, zolang dit past binnen de sanering en de gemaakte afspraken. Zo is bij het besluit van de Aw op het definitieve scheidingsvoorstel Vestia daeb – niet daeb bepaald dat, gezien de toenmalige situatie, Vestia in vergelijking met het eerder goedgekeurde verbeterplan ruim 8.200 woningen (in totaal) meer in het gereguleerde segment (DAEB) moest houden. Dit betroffen woningen die Vestia overeenkomstig het verbeterplan aanvankelijk zou liberaliseren. De zogenaamde maatwerkgemeenten wensten echter dat aanvullend nog bijna 4.600 woningen extra gereguleerd zouden blijven. De Aw heeft in haar besluit op het scheidingsvoorstel echter geconstateerd dat het niet in het brede volkshuisvestelijke belang was om hieraan tegemoet te komen, omdat de geleidelijke afname van het aantal gereguleerde Vestia-woningen ook door andere corporaties in de betreffende woningmarktregio’s kunnen worden opgevangen met bij de doelgroep passende nieuwbouw. Het in stand houden van het (volledige) Vestia-DAEB-bezit draagt ook niet bij aan het realiseren van duurzaam financieel herstel. Wel heb ik Hamit Karakus, in afstemming met de Vestiamaatwerkgemeenten en de provincie Zuid-Holland, aangesteld als bestuurlijk regisseur om oplossingen aan te dragen voor de volkshuisvestelijke opgave in de maatwerkgemeenten. Naar verwachting zal deze eind juni / begin juli zijn advies uitbrengen.
Vindt u het ook onwenselijk dat bij corporatie Vestia financiën belangrijker worden geacht dan de volkshuisvestelijke taak? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen?
Zie vraag 4.
Hoe kijkt u naar de opstelling van de Autoriteit Woningcorporaties die Vestia goedkeuring gegeven heeft voor hun plan om honderden sociale woningen in de commerciële tak onder te brengen? Zou de volkshuisvestelijke taak van Vestia voor de Autoriteit Woningcorporaties een belangrijkere rol moeten spelen dan de financiën en het uitvoeren van de saneringsopdracht?
De beoordeling van de scheidingsvoorstellen tussen de DAEB-tak en niet-DAEB-tak van de corporaties is door mij gemandateerd aan de Autoriteit Woningcorporaties. Bij deze beoordeling heeft de Aw, conform het daartoe vastgestelde beoordelingskader zowel het financiële belang en het volkshuisvestelijk belang gewogen. Indien de financiële situatie van een corporatie van dien aard is, dat deze een saneringsaanvraag moet doen, vindt ook een weging plaats van het volkshuisvestelijke belang. Dit gebeurt door de gemandateerd saneerder, WSW, waarbij deze de zienswijze van de Aw betrekt. Sanering is gericht op het continueren van de minimaal noodzakelijke DAEB-activiteiten, tegen de laagst mogelijke financiële kosten. Voor de vaststelling hiervan worden ook de zienswijzen van de betreffende gemeenten en de huurdersorganisaties betrokken. Bij een saneringsbesluit wordt ook getoetst of het continueren van noodzakelijke DAEB-activiteiten, waarvoor een eventuele heffing aan andere corporaties moet worden opgelegd, evenredig is. Hierbij worden de effecten op de sector als geheel (inclusief het borgstelsel), de effecten bij betalende corporaties als de lokale volkshuisvestelijke omstandigheden betrokken.
Het bericht ‘It Wasn’t Just Khashoggi: A Saudi Prince’s Brutal Drive to Crush Dissent’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Op welke termijn kan de Kamer een reactie verwachten op de berichtgeving over het (mogelijke) bestaan van het genoemde interventieteam dat dissidenten surveilleert, arresteert, ontvoert, gevangen houdt en martelt?1
Zoals gesteld in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over deze berichtgeving (Kamerstuk nr. 2162, vergaderjaar 2018–2019) kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken de berichtgeving over het bestaan van het genoemde interventieteam niet bevestigen. Indien een dergelijk team bestaat is dat uiteraard zorgelijk. Nederland spreekt regelmatig met Saoedi-Arabië over zorgen die Nederland heeft met betrekking tot de mensenrechtensituatie en de vrijheid van meningsuiting en positie van critici en andersdenkenden in het bijzonder.
Heeft u inmiddels contact gehad met de Verenigde Staten over de berichtgeving inzake (mogelijke) betrokkenheid van Mohammed bin Salman bij het inzetten van het genoemde interventieteam? Zo nee, op welke termijn verwacht u dat te doen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Nederland onderhoudt regelmatig contact met EU partners en andere gelijkgezinde landen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. Er wordt daarbij ook gesproken over de lastige positie van critici en andersdenkenden. Over de exacte inhoud van deze contacten met partners kan ik geen mededelingen doen. Uiteraard zal de Kamer op de hoogte worden gehouden van relevante ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië.
Heeft u in andere internationaal verbanden contact gehad over de berichtgeving inzake (mogelijke) betrokkenheid van Mohammed bin Salman bij het inzetten van het genoemde interventieteam? Zo nee, op welke termijn verwacht u dat te doen? En zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Wijst u bij het benadrukken van het belang van vrijheid van meningsuiting, een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat, evenals het belang van eerlijke en transparante rechtsgang met proportionele strafbepalingen, ook op de verplichting van de Saoedisch overheid tot het naleven van mensenrechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de reactie?
Ja, dit vormt een onderdeel van de dialoog die Nederland met Saoedi-Arabië voert over deze onderwerpen. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld wordt hierover waar mogelijk en op alle niveaus besproken. Over de inhoud van diplomatieke gesprekken kan niet alles openbaar worden gemaakt, maar doorgaans is de reactie van Saoedi-Arabië op dit onderwerp afhoudend. Saoedi-Arabië ziet dergelijke kwesties als een binnenlandse aangelegenheid, en beschouwt de juridische actie tegen genoemde personen gerechtvaardigd. Dit neemt niet weg dat Nederland, net als veel gelijkgezinde landen, Saoedi-Arabië op het belang van het naleven van mensenrechten blijft aanspreken.
Is er na 24 februari 2019 nog contact geweest met de Saoedische overheid over mensenrechtenschendingen?
Ja. Er is onder meer gesproken met de Saoedische ambassadeur in Den Haag. Ook de Nederlandse ambassade in Riyad spreekt geregeld over mensenrechten met Saoedische instanties. Ambassademedewerkers hebben getracht aanwezig te zijn bij de recente rechtszaken tegen vrouwenrechtenactivisten, maar toegang tot de zittingen werd hen reeds vier maal ontzegd.
Heeft u inmiddels kennisgenomen van het artikel dat na voorlopige vrijlating van drie van de vrouwenrechtenactivisten is verschenen in The Guardian waarin wordt verwezen naar een gelekt rapport over de erbarmelijke omstandigheden waaronder mensen in Saoedi-Arabië worden vastgehouden?2 Zo ja, wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Er zijn meerdere berichten geweest over de omstandigheden waarin mensen in Saoedi-Arabië worden vastgehouden, en specifiek over de omstandigheden van de groep vrouwenactivisten die in mei 2018 werden gearresteerd. De Saoedische autoriteiten ontkennen deze berichtgeving. De berichten zijn evenwel zorgwekkend en Nederland heeft zorgen hier omtrent meerdere malen uitgesproken in bilaterale contacten met de Saoedische autoriteiten.
Bent u bereid in bilateraal of in multilateraal verband de Saoedische overheid te vragen om een reactie op deze berichtgeving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u of gaat u contact opnemen met uw collega’s, onder meer die uit Zweden en Canada, over een gezamenlijke inzet richting Saoedi-Arabië door de aanhoudende berichtgeving over de omstandigheden waaronder mensen mogelijk worden vastgehouden ondanks het feit dat Saoedi Arabië verdragspartij is bij het VN-antifolterverdrag? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderhoudt regelmatig contact met EU-partners en andere gelijkgezinde landen zoals Canada over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. Dit heeft onlangs onder meer geresulteerd in de eerste gemeenschappelijke verklaring over Saoedi-Arabië tijdens de VN Mensenrechtenraad. In deze verklaring roept Nederland met een groep van 34 landen Saoedi-Arabië op ervoor te zorgen dat alle burgers, inclusief mensenrechtenactivisten en journalisten, hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging volledig kunnen uitoefenen, zonder angst voor represailles. Daarnaast werd Saoedi-Arabië opgeroepen om de vrouwenactivisten die sinds mei 2018 werden vastgehouden vrij te laten. Ook heeft Nederland in EU-verband meerdere malen om toestemming gevraagd om detentiecentra te bezoeken. Helaas zijn deze verzoeken tot nu toe niet gehonoreerd.
Bent u bereid om in Europees en internationaal verband steun te vergaren om de oproep van Human Rights Watch tot onmiddellijke vrijlating van alle mensenrechtenactivisten kracht bij te zetten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om in Europees en internationaal verband steun te vergaren voor een oproep aan de Saoedische overheid tot het toelaten van onafhankelijke internationale waarnemers voor het laten uitvoeren van een objectief onderzoek naar de omstandigheden waaronder mensen in Saoedi-Arabië vastgehouden worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u of gaat u contact opnemen met het Comité ter Bescherming van Journalisten om de situatie in Saoedi-Arabië te verifiëren? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft contacten met derde landen, internationale organisaties en ngo’s over de situatie in Saoedi-Arabië. Op dit moment heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen specifieke contacten met het Comité der Bescherming van Journalisten. Uiteraard staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken wel open voor een gesprek met het Comité.
Kunt u bevestigen dat er na de tijdelijke vrijlating van de drie vrouwelijke activisten er een nieuwe arrestatiegolf heeft plaatsgevonden?3 Zo ja, heeft u daarover in bilateraal en in multilateraal verband uw bezwaren bij de Saoedische overheid kenbaar gemaakt?
Op 4 april zijn in elk geval zeven mensen gearresteerd die in contact waren met of zich uit hebben gesproken over de vrouwenactivisten die vorig jaar in mei werden gearresteerd. Voor zover bekend is er nog geen aanklacht tegen deze zeven mensen gedaan. Nederland volgt de zaak rondom de vrouwenrechtenactivisten nauwgezet en heeft meerdere malen geprobeerd aanwezig te zijn bij de rechtszaken die hebben plaatsgevonden. Hiermee maakt Nederland duidelijk de zaak op de voet te volgen en blijven we onze oproep om de vrouwenrechtenactivisten vrij te laten onderstrepen.
Het bericht 'Kinderdagverblijf Montessori Bilthoven op slot: onveilig, vies en ongezond' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderdagverblijf Montessori Bilthoven op slot: onveilig, vies en ongezond»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat het kinderdagverblijf zeer onveilig, vies en ongezond voor kinderen is? Is het waar dat dit kinderdagverblijf al eerder op de vingers is getikt? Welke oplossing komt er voor de kinderen voor wie er nu geen kinderopvang meer is?
In algemene zin vind ik dat kinderen en hun ouders erop moeten kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Daarom zijn er wettelijke eisen gesteld waar alle kinderopvangorganisaties aan moeten voldoen.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op deze eisen. GGD’en voeren dit toezicht in opdracht van gemeenten uit en kunnen gemeenten een handhavingsadvies geven. Het is vervolgens aan de gemeente om te besluiten of en zo ja welk handhavingsinstrument wordt ingezet. De inspectierapporten die de GGD oplevert zijn openbaar en te vinden in het landelijk register kinderopvang2 (LRK). Uit het LRK blijkt dat het betreffende kinderdagverblijf de afgelopen jaren vaak is geïnspecteerd. Tijdens deze inspecties zijn regelmatig één of meerdere overtredingen geconstateerd en heeft de gemeente regelmatig handhavend opgetreden.
De gemeente De Bilt heeft mij laten weten dat de betreffende opvanglocatie – na een gedwongen sluiting van 7 dagen – inmiddels aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet en weer open is. Daarbij heeft de gemeente aangegeven dat wanneer uit een toekomstige inspectie blijkt dat er opnieuw sprake is van één of meerdere ernstige overtredingen, de opvanglocatie definitief gesloten wordt.
Bent u bekend dat achter het kinderdagverblijf Montessori Bilthoven een investeringsclub zit, te weten dat Vastplan BV? Is het waar dat deze investeringsclub al eerder in opspraak is geraakt bij kinderopvangcentra in Arnhem?2 3
Ja. In 2016 heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u bericht5 over het in opspraak geraakte kinderopvangcentrum in Arnhem. Ook daar hebben gemeente Arnhem en GGD handhavend opgetreden om zorg te dragen voor een veilige en gezonde kinderopvang.
Hoe kan het dat deze in opspraak geraakte investeringsclub in andere steden kan blijven doorgaan met onveilige, vieze en ongezonde kinderdagverblijven? Hoe werken lokale Gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) en gemeenten samen om deze wanpraktijken te voorkomen? Gaat u ervoor zorgen dat er een betere uitwisseling komt tussen GGD’s en tussen regio’s en gemeenten? Hoe gaat u er verder voor zorgen dat deze in opspraak geraakte investeringsclubs nog meer onveilige kinderdagverblijven kan exploiteren?
Inspecties in de kinderopvang zijn gericht op elke afzonderlijke kinderopvanglocatie, zodat de toezichthouder gericht kan kijken dáár waar voor kinderen gezorgd wordt. Dit houdt ook in dat overtredingen op één kinderopvanglocatie niet automatisch leiden tot maatregelen bij een andere locatie van dezelfde houder. Wel kunnen uitkomsten van inspecties op een locatie gevolgen hebben voor de intensiteit van het toezicht op andere locaties van dezelfde houder. Gemeenten en GGD’en kunnen gezamenlijk beoordelen wanneer dit nodig is en hoe dit kan worden vormgegeven.
Van de gemeente De Bilt heb ik begrepen dat er in dit specifieke geval nauw is en wordt samengewerkt met de regionale GGD. De gemeente en GGD hebben besloten om – na de geconstateerde overtredingen in combinatie met de inspectiehistorie van het betreffende kinderdagverblijf – alle andere locaties van dezelfde houder in de betreffende regio te inspecteren en het toezicht op deze locaties de komende tijd te intensiveren.
Uitwisseling van kennis en informatie tussen GGD’en en tussen gemeenten gebeurt op verschillende manieren. Lokaal is er intensief overleg tussen GGD en gemeente, bijvoorbeeld over de resultaten van het toezicht. Op regionaal niveau zijn er periodieke bijeenkomsten voor en door GGD’en en gemeenten. Op landelijk niveau faciliteren GGD GHOR Nederland en VNG uitwisseling van kennis en informatie, onder meer via een online platform en landelijke bijeenkomsten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als investeringsclubs, ten koste van de kwaliteit van kinderdagverblijven en ook de zorg van kinderen, heel veel winst willen maken?
Ik hecht belang aan kwalitatief goede kinderopvang die financieel en fysiek toegankelijk is voor ouders en voor kinderen. Het is een plek die ouders in staat stelt hun arbeid- en zorgtaken te combineren, een plek waar zij hun kinderen met een gerust hart naar toe laten gaan, én een plek waar kinderen kunnen groeien in hun ontwikkeling. Investeringen in de kinderopvangsector helpen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders. Vanwege het grote publieke belang van kinderopvang krijgen ouders middels de kinderopvangtoeslag een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Om te participeren in de sector en om een bijdrage te leveren aan het publieke belang, moeten alle kinderopvangorganisaties en diens investeerders voldoen aan de wet- en regelgeving, zodat ouders erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is.
In een studie naar de marktwerking in de kinderopvang die CPB in 2011 Kinderopvang in Kaart6 heeft uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat de commercialisering van de markt de publieke belangen niet heeft geschaad. Ook heeft commercialisering van de sector niet geleid tot kosteneffectiviteit. De weglek van publieke middelen naar ondernemers is een beeld dat zich niet in de cijfers laat zien.
Ik ben mij bewust dat dit een onderzoek is dat al enkele jaren oud is. Ik heb echter nog geen signalen gehad dat dit beeld over de jaren is veranderd. Ook het Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK), dat Sardes en Universiteit Utrecht in opdracht van mijn ministerie uitvoert, laat geen kwaliteitsdaling zien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat investeringsclubs die geld willen verdienen ten koste van kinderen uitgesloten worden bij de opvang van kinderen? Bent u bereid om wetgeving te maken om deze winstgedreven investeringsclubs uit de kinderopvang te weren?
Het primaire belang is dat kinderopvangorganisaties voldoen aan wet- en regelgeving en dat ouders kunnen kiezen voor goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang. Dit zodat zij hun arbeid- en zorgtaken kunnen combineren op een wijze die het meest passend is voor hun situatie en wensen. Hier is de Wet Kinderopvang voor gemaakt en daar houden de GGD-en toezicht op. De wettelijke verplichtingen gelden voor alle organisaties, en daarmee voor alle organisatievormen en financieringsvormen die actief willen zijn in de sector.
Kunt u deze vragen voor het rondetafelgesprek over private equity in de kinderopvang op 16 mei 2019 beantwoorden?
Ik streef naar een tijdige beantwoording van de vragen.
Het bericht dat de trouwkosten per gemeente fors verschillen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de trouwkosten per gemeente fors kunnen verschillen?1
Ja.
Waarom kiezen zoveel gemeenten ervoor dat trouwen op een vrijdag, als doordeweekse dag, zoveel meer kost dan trouwen op een andere doordeweekse dag?
Het vaststellen van de tarieven geschiedt binnen de lokale autonomie die gemeenten hebben. Verschillen in de tarieven per dag zijn lokaal gekozen. Op vrijdag trouwen is doorgaans duurder, omdat dit een populaire dag is om in het huwelijk te treden. Een hoger tarief op vrijdag zorgt voor een betere spreiding van de drukte gedurende de rest van de week. Ook is het mogelijk dat door een hoger tarief op vrijdag te vragen de gemeente de huwelijksvoltrekking op andere werkdagen goedkoper kan aanbieden.
Deelt u de mening dat een mooie plechtigheid op één van de mooiste dagen van je leven voor iedereen betaalbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten moeten de mogelijkheid bieden om gratis te trouwen. Gemeenten met meer dan tienduizend inwoners moeten twee momenten per week bieden. Het zou dientengevolge voor iedereen betaalbaar moeten zijn om te trouwen. Voorgaande blijkt uit art. 4 lid 1 Wet rechten burgerlijke stand. Sommige gemeenten kiezen er daarnaast ook voor om kwijtschelding van trouwleges te verlenen aan personen die in aanmerking komen voor kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen.
Is het voor gemeenten mogelijk om bij het vaststellen van de trouwkosten te kijken naar het inkomen van het bruidspaar? Zo nee, waarom niet?
Op grond van art. 219 lid 2 Gemeentewet mogen gemeenten geen belasting heffen naar inkomen, winst of vermogen. Belastingheffing op die grondslagen is voorbehouden aan de rijksoverheid. Bij het vaststellen van het legestarief voor het trouwen mag een gemeente het inkomen dus niet meewegen.
Waarom is ervoor gekozen om geen maximum te stellen aan wat gemeenten mogen vragen als bijdrage aan de trouwkosten?
Gemeenten bieden verschillende vormen van service aan bij de huwelijksvoltrekking, bijvoorbeeld om het geheel meer feestelijk te maken of op een speciale locatie te laten plaatsvinden. Dit gaat gepaard met hogere kosten. Ook zijn er lokaal verschillen in kosten. Een maximumtarief voor trouwleges zou geen recht doen aan lokaal gemaakte democratische keuzes en lokale kostenverschillen. Als de trouwleges als te hoog worden ervaren, is het aan de gemeenteraad om deze te verlagen. Er is geen reden om aan te nemen dat de lokale democratie ten aanzien van trouwleges niet goed zou functioneren. Overigens is het wel zo dat het totaal aan leges maximaal kostendekkend moet zijn. Een individueel tarief, zoals bijvoorbeeld voor trouwen, hoeft daarbij niet kostendekkend te zijn, maar de kosten zijn wel het uitgangspunt. In die zin is al sprake van een zekere maximering.
De 40dB-contour |
|
Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de wijziging van de aansluitroute, die voorgesteld is na overleg met Wezep en Nunspeet effect heeft op de 40dB-contour?
In overleg met de gemeenten Oldebroek, Hattem, Heerde, Elburg, Kampen en Zwolle en bewoners wordt een mogelijke aanpassing van de vliegroute bij Wezep bekeken. Doel is dat er minder over bebouwd gebied wordt gevlogen. In deze regio liggen geen wettelijke geluidscontouren bij 10.000 en 45.000 vliegtuigbewegingen. In het geactualiseerde MER, welke ter visie heeft gelegen tot en met 21 februari jl., is rekening gehouden met een mogelijke aanpassing van de route middels een gevoeligheidsanalyse. Bij de situatie van 10.000 vliegtuigbewegingen, waar het hier om gaat, ligt in deze regio ook geen 40 dB(A) Lden contour; de niet-wettelijke contour die ter informatie in de MER in beeld is gebracht.
Gezien het feit dat de Notitie Reikwijdte en Detailniveau de 40dB-contour als het onderzoeksgebied van de milieueffectrapportage (MER) benoemt, welke implicaties hebben de veranderingen in de 40dB-contour op de MER?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan stelt u dat de gevoeligheidsanalyse bedoeld is voor wijzigingen in de aansluitroutes, als u schrijft dat in de geactualiseerde MER rekening is gehouden met mogelijke aanpassingen van de route, middels een gevoeligheidsanalyse?
De gevoeligheidsanalyse was bedoeld om te laten zien dat een beperkte routewijziging in dit gebied geen effect heeft op de wettelijke geluidscontouren.
Klopt het dat de gevoeligheidsanalyse slechts bedoeld is voor gebruikte vliegtuigen, hun bestemming en het moment van doorklimmen?
Nee, bij de gevoeligheidsanalyses is ook gekeken wat een routeverschuiving voor geluid zou betekenen. Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat de Commissie voor de milieueffectrapportage in haar rapport stelt dat de gevoeligheidsanalyse niet kan worden beschouwd als een beschrijving van alternatieven?
Deelt u de mening dat een wijziging van de aansluitroute de facto een alternatief is? En dat hiervoor de gevoeligheidsanalyse dus niet bedoeld is?
De routevarianten verschillen qua ligging, niet in de hoogte. Bij de situatie van 10.000 vliegtuigbewegingen, waar het hier om gaat, laat de gevoeligheidsanalyse zien dat er geen effect is op wettelijke geluidscontouren en ook niet op de ter informatie in beeld gebrachte 40 dB(A) Lden contour. In het MER is aangetoond dat de effecten van de tijdelijke situatie tot 10.000 vliegtuigbewegingen binnen de eindsituatie van 45.000 vliegtuigbewegingen blijven. Een mogelijke wijziging past naast geluid dus ook binnen de in het MER beschreven andere milieueffecten. Omdat de routevarianten niet verschillen in hoogte heeft dat voor andere milieueffecten geen gevolgen.
Zoals gemeld in mijn antwoorden op Kamervragen van de leden Bruins (ChristenUnie), Amhaouch (CDA) en Paternotte (D66) is afgesproken dat de effecten van de verschillende routevarianten op het aantal inwoners in beeld gebracht zou worden. Dat is inmiddels gebeurd en toegelicht en besproken met gemeenten en inwoners. De resultaten zijn ook gepubliceerd op www.luchtvaartindetoekomst.nl. Daaruit blijkt dat er regionale aandachtspunten zijn die moeten worden afgewogen. Bewoners mogen hun voorkeur richting hun betreffende gemeente en het ministerie uitspreken voor een van de routeontwerpen. Gemeenten kunnen de reacties meewegen in hun standpuntbepaling en hun reactie richting het ministerie.
Aangezien in deze regio bij de tijdelijke situatie van maximaal 10.000 vliegtuigbewegingen noch sprake is van wettelijke Lden contouren noch van niet-wettelijke 40 dB(A) Lden contour, kon van deze maat geen gebruik gemaakt worden om te laten zien wat de effecten van de routevarianten op het aantal inwoners zijn. Daarom is gebruik gemaakt van tellingen binnen de niet-wettelijke en indicatieve LAmax op ≥55db (zone direct onder de route) en ≥50db (bredere ruimtelijke zone) gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Kadaster.
Met bovenstaande heb ik inzicht gegeven in de effecten en maak ik in samenspraak met de regio de afwegingen alvorens tot een mogelijke aanpassing van de route over te gaan.
Moeten dan niet alsnog de alternatieven en de gevolgen hiervan voor het milieu en de omgeving worden onderzocht en beschreven?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het berekenen en publiceren van een 40dB-contour van grote waarde is voor de omwonenden en deelt u de mening dat hiermee verwachtingen zijn gewekt bij die omwonenden?
De 40 dB(A) contour is ter informatie in beeld gebracht. Dat heeft een zekere informatieve waarde, maar er zijn geen ruimtelijke beperkingen aan gekoppeld. Het doel van een mogelijke routewijziging is dat er minder over bebouwd gebied wordt gevlogen.
Bent u bereid om de milieueffecten van een gewijzigde route en een gewijzigde 40dB-contour in kaart te brengen, te publiceren en het publiek de gelegenheid te geven zich hierover uit te spreken?
Zie antwoord vraag 6.
De zeehondenjacht in Canada |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de zeehondenjacht in Canada, waarbij jaarlijks tienduizenden zeehonden neergeschoten of doodgeknuppeld worden voor zeehondenbont, vandaag van start gaat?1
Ja.
Bent u bereid om de Canadese overheid op te roepen een einde te maken aan deze commerciële zeehondenjacht, net zoals uw ambtsvoorgangers dat de afgelopen jaren deden? Zo ja, hoe gaat u daar op korte termijn invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?2
De Canadese overheid is goed op de hoogte van het standpunt van Nederland over dit onderwerp. Ook de andere EU-lidstaten steunen dit standpunt. Om die reden is ook al jarenlang de import van zeehondenproducten in de EU verboden. Ik zie geen noodzaak om de Canadese overheid of de Canadese ambassadeur van het Nederlandse standpunt persoonlijk op de hoogte te stellen. Daarnaast wordt de commerciële zeehondenjacht niet door de Canadese overheid gesubsidieerd.
Bent u bereid op korte termijn de Canadese ambassadeur de Nederlandse positie ten aanzien van de zeehondenjacht kenbaar te maken, alsmede te pleiten voor een onmiddellijke stop op de subsidiëring van de jacht door de Canadese overheid? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Klachten over Tuindorp-Oost gegrond: onzorgvuldig, onfatsoenlijk, geen compassie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Klachten over Tuindorp-Oost gegrond: onzorgvuldig, onfatsoenlijk, geen compassie»?1
Ja.
Wat vindt u van het oordeel van de klachtencommissie van Careyn? Hoe beoordeelt u deze handelwijze zelf? Hoort deze bij de liefdevolle zorg die ook u voorstaat?
Een liefdevolle bejegening hoort bij persoonsgerichte zorg. Persoonsgerichte zorg is één van de drie hoofdthema’s in het kwaliteitskader verpleeghuiszorg en is één van de thema’s in het toetsingskader van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
De verhuizing van Tuindorp-Oost is al langere tijd onderwerp van media-aandacht en ik heb hierover ook eerder met uw Kamer gecommuniceerd.2
Ik vind het goed dat Careyn een interne klachtenprocedure heeft die hier is gevolgd, zoals beschreven in het nieuwsbericht. Ik heb geen rol bij de behandeling van individuele klachten over de zorgaanbieder. Ik verwacht wel dat Careyn lering trekt uit de uitspraak van de klachtencommissie. Zo mag onder andere worden verwacht dat een zorgaanbieder compassie toont in de communicatie aan bewoners en betrokken familie over een verhuizing en dat er zorgvuldige begeleiding wordt geboden bij een dergelijke verhuizing.
Denkt u dat het hier een uitzondering betreft in de handelwijze van Careyn ten aanzien van bewoners van het hier aan de orde zijnde verzorgingshuis maar ook elders, of heeft u aanwijzingen dat hier van een (hardnekkig) patroon sprake is? Hoe beoordeelt u in dit kader de aan «Tuindorp-Oost» gewijde uitzending van het tv-programma Zembla van 21 februari 2019 («Oude bomen moet je niet verplanten»)?
Verhuizingen hebben helaas vaak grote impact op kwetsbare ouderen. Het is aan bestuurders van zorginstellingen om de zorg dusdanig in te richten dat dit leidt tot goede zorg. Een verhuizing kan zodoende soms nodig zijn. In het specifieke geval van Tuindorp-Oost had de gevolgde procedure beter gekund, zo erkende de bestuurder van Careyn eerder aan de IGJ.
Ik heb geen aanwijzingen dat de handelingen van Careyn waarover de klacht is ingediend, onderdeel zijn van een breder patroon. Het afgelopen jaar heeft de IGJ op diverse momenten bezoeken gebracht aan locaties van Careyn. Daaruit bleek dat Careyn stappen heeft gezet als het gaat om de dossiervoering, de deskundigheid van het personeel en het sturen op kwaliteit en veiligheid. Op 20 december 2018 heb ik u geïnformeerd dat de IGJ de aanwijzing bij Careyn heeft beëindigd. Tevens gaf een inspectiebezoek aan Tuindorp-Oost, naar aanleiding van meldingen en signalen (sinds najaar 2018), geen aanleiding voor specifieke aanvullende toezichtactiviteiten. Ook nu de aanwijzing is beëindigd verwacht ik dat het bestuur van Careyn zich blijft inzetten voor goede, veilige en persoonsgerichte zorg. De IGJ blijft hier nauw op toezien.
Wat voor opstelling verwacht u van het bestuur van Careyn na de hiervoor genoemde tv-uitzending als ook de stevige tik op de vingers die Careyn van de eigen klachtencommissie heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Worden signalen als in bovenbedoeld artikel aan de orde respectievelijk de wijze van bejegening van cliënten/bewoners op de een of andere wijze meegewogen in de beoordeling van een zorginstelling? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, vindt u dat dat wel (uitgebreider) zou moeten?
Ja. De IGJ kijkt bij een bezoek aan een verpleeghuis altijd of er persoonsgerichte zorg wordt geleverd. Persoonsgerichte zorg is een van de drie hoofdthema’s in het kwaliteitskader verpleeghuiszorg en in het toetsingskader van de IGJ. Daarbij beoordeelt de IGJ of cliënten de zorg krijgen die zij nodig hebben en of er voldoende en deskundig personeel is om die zorg te verlenen. Bejegening is daarbij één van de aandachtspunten.
Signalen en andere meldingen worden door de IGJ betrokken in het toezicht en vormen onder andere onderdeel van de risico-analyse die de IGJ maakt. Het inspectiebezoek vorig jaar aan Tuindorp-Oost is gebracht mede naar aanleiding van meldingen en andere signalen, zoals berichten in de media.
Hoe beoordeelt u de door de eigen klachtencommissie in scherpe bewoordingen geuite (dis-)kwalificatie van Careyn in dezen tegen de achtergrond van de recent opgeheven verscherpte ondertoezichtstelling van Careyn? Is een en ander bijvoorbeeld reden (geweest) voor een gesprek met het bestuur van Careyn dan wel nieuwe afspraken?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Het bericht ‘20 jaar terug in de tijd’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «20 jaar terug in de tijd»?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Wat is de reden dat u nu tegen eerder geformuleerd beleid ingaat, zoals dat door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2001 in een brief aan de Kamer is beschreven, waarbij duidelijk werd gesteld dat voor een kunstmatige inseminatie (KI)-behandeling het ontbreken van een mannelijke partner al een voldoende indicatie kan zijn? Waarom wijk u af van het gestelde in de brief dat voor de beoordeling van gelijkheid van gevallen van verzoeken om (KI)-behandelingen moet worden gekeken of een verzoeker zonder een dergelijke behandeling niet in staat is om een kind te krijgen zonder daarbij gebruik te maken van seksuele contacten buiten een eventuele duurzame relatie?2
Bij brief van 25 september 2001 (Kamerstuk 23 207, nr. 26) heeft de toenmalige Minister van VWS het kabinetsstandpunt over het toelatingsbeleid van instituten voor een IVF- of KID-behandeling ten aanzien van lesbische paren en alleengaande vrouwen uiteengezet. Dat standpunt ziet op de beoordeling van behandelingsverzoeken. Het kabinet achtte het niet aanvaardbaar dat lesbische paren en alleengaande vrouwen bij voorbaat worden uitgesloten van behandelingen alleen op grond van hun seksuele geaardheid of burgerlijke staat. De in de vraag vermelde passages uit deze brief gaan dus over die context. De brief ziet niet op de vraag of een KI-behandeling voor vergoeding op grond van de zorgverzekering in aanmerking dient te komen dan wel anderszins moet worden gefinancierd.
Het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) ziet op verzekerde risico’s die relateren aan een bepaalde medische toestand. Dit heeft bijvoorbeeld als gevolg dat een KID-behandeling aangewezen kan zijn voor de persoon die hiervoor een medische indicatie heeft. De medische indicatie voor KID ontstaat bij onvoldoende semenkwaliteit van de man. Het is dan ook de man die de medische indicatie heeft en niet de vrouw. Bij lesbische paren en alleengaande vrouwen kan er uiteraard wel een kinderwens zijn, maar bij enkel ontbreken van een eigen semendonor kan er niet een medische indicatie in het kader van Zvw voor KID ontstaan.
Klopt het dat in 2011 het eerder geformuleerde beleid nogmaals is herbevestigd in een brief van het ministerie naar de besturen van IVF-klinieken, waarbij werd bevestigd dat voor een KI-behandeling het ontbreken van een mannelijke partner al voldoende indicatie kan zijn?
In 2011 is schriftelijk aan de IVF-klinieken bericht dat het genoemde kabinetsstandpunt nog steeds het huidige beleid verwoordt. Zoals hiervoor aangegeven, ziet dat kabinetsstandpunt echter louter op de beoordeling van behandelingsverzoeken. In de betreffende brief aan de klinieken is geen standpunt ingenomen omtrent de financiering van behandelingen.
Hoe verhoudt het niet vergoeden van KI-behandelingen voor alleengaande of lesbische wensmoeders zich tot het onderzoek van de Commissie Gelijke Behandeling uit februari 2000 waarbij de Commissie vaststelde dat drie vergunninghoudende IVF-instellingen een verboden direct onderscheid maakten op grond van homoseksuele gerichtheid door te weigeren lesbische paren te behandelen? Dient een gelijke behandeling en recht op zorg ook niet te resulteren in een gelijke behandeling wat betreft vergoeding? Zo nee, waarom niet?3
De toenmalige Commissie Gelijke Behandeling zag aanleiding tot het onderzoek vanwege het signaal dat lesbische paren, ongehuwde man/vrouw-paren en alleenstaande vrouwen soms worden uitgesloten van IVF-behandeling en heeft in het onderzoek het toelatingsbeleid van IVF-instellingen onderzocht. De betreffende drie instellingen maakten een verboden direct onderscheid omdat zij lesbische paren van behandeling uitsloten, louter op grond van het feit dat zij een lesbische relatie hadden of dat een vader in de relatie ontbrak.
Het onderzoek van de Commissie Gelijke Behandeling laat zich niet uit over het recht op vergoeding van een IVF-behandeling. Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 2 ziet het basispakket van de Zvw toe op verzekerde risico’s die relateren aan een bepaalde medische situatie.
Bent u bereid opnieuw de indicatie, zoals in 2001 geformuleerd door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, te overwegen, waarbij wordt gekeken of zonder een dergelijke behandeling de wensmoeder niet in staat is om een kind te krijgen zonder daarbij gebruik te maken van seksuele contacten buiten een eventuele duurzame relatie?
Zoals hiervoor is aangegeven, is de betreffende passage uit de brief van 2001 gedaan in de context van de beoordeling van de toegang tot behandeling en niet op de vraag of er een recht op vergoeding van die behandeling bestaat. Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 13 maart jl. (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 122) is het kabinet voornemens om uiterlijk rond de zomer een besluit te nemen over de vraag of (en zo ja, hoe) de overheid een rol heeft in het financieren van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische indicatie zoals bedoeld in Zvw ontbreekt.
Kan er bij het niet vergoeden van KI-behandelingen sprake zijn van ongeoorloofd indirect onderscheid, omdat personen met een bepaalde seksuele gerichtheid of leefsituatie door een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze in vergelijking tot andere personen bijzonder worden getroffen? Zo nee, waarom niet, aangezien dit door de Commissie Gelijke Behandeling in februari 2000 al werd geconcludeerd?
Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de toenmalige Commissie Gelijke Behandeling in haar onderzoek het toelatingsbeleid van vruchtbaarheidsinstellingen onderzocht. Het onderzoek laat zich niet uit over het recht op vergoeding van een vruchtbaarheidsbehandeling. KID-behandelingen zonder aanwezigheid van een medische indicatie komen niet voor vergoeding op grond van de zorgverzekering in aanmerking, omdat in de Zorgverzekeringswet de aanwezigheid van een medische indicatie het uitgangspunt is. Aan het hanteren van dit criterium is op geen enkele manier discriminerend bedoeld. De uitwerking in de praktijk van dit criterium voor lesbische paren en alleengaande vrouwen wordt betrokken bij de besluitvorming, zoals aangekondigd in de brief van 13 maart jl.
Waar moet een medische indicatie voor KI-behandelingen precies aan voldoen? Wat is precies de definitie van de medische indicatie? Kunnen sociale omstandigheden, zoals psychisch lijden, daar ook een rol in spelen?
Een medische indicatie voor KID kan ontstaan bij onvoldoende kwaliteit van het semen en daarmee dus bij de man. Niet bij de vrouw. De richtlijnen omschrijven deze medische indicatie op basis van de voorafgaande medische vruchtbaarheidsanamnese en de kenmerken van het semen. De zorgverzekering is een verplichte individuele schadeverzekering met als doel om te verzekeren tegen medische risico’s. Om voor de vergoeding van schade op grond van een zorgverzekering in aanmerking te komen is het noodzakelijk dat het verzekerde risico is ingetreden. De zorgverlener stelt in de spreekkamer vast of er sprake is van een medische indicatie op basis van de geldende richtlijnen.
Wat is precies het onderscheid tussen een medische en een sociale indicatie? Kan er bij een vrouw met een mannelijke partner die onvruchtbaar is, wel van een strikt medische indicatie worden gesproken?
Zie antwoord vraag 7.
Als een vrouw een ziekte of aandoening heeft die gevolgen heeft voor haar vruchtbaarheid, zoals bijvoorbeeld endometriose, is er dan ook bij alleengaande en lesbische wensmoeders wel sprake is van een medische indicatie?
Indien bij een vrouw op medische gronden wordt vastgesteld dat zij verminderd vruchtbaar of onvruchtbaar is, dan heeft zij daarmee een eigen medische indicatie voor de behandeling(en) die daarbij passen. Het zal per situatie verschillen of daar een passende medische behandeling voor is. Er is dan doorgaans geen medische indicatie voor KID, tenzij de persoonlijke donor een semen probleem heeft.
Klopt het dat het Zorginstituut Nederland heeft geoordeeld dat kunstmatige inseminatie met donorzaad (KID) voor alleengaande en lesbische wensmoeders in strijd is met de Zorgverzekeringswet? Zo ja, wat is daarbij de onderbouwing? Met welk artikel is het in strijd? Zijn er eerder uitzonderingen op deze regel gemaakt? Bent u bereid om aan Zorginstituut Nederland te vragen, wat er moet gebeuren of wat er gewijzigd moet worden om KID voor de betreffende groepen wel onderdeel te laten uitmaken van de Zorgverzekeringswet?
Deze vragen zijn mede op basis van informatie van het Zorginstituut reeds eerder beantwoord, in de beantwoording van vraag 5, 6 en 7 van de vragen van Bergkamp en Ramaekers., vraag 7 van set Ploumen (8 april)4.
Wat moet er gebeuren om KID voor alleengaande en lesbische wensmoeders onderdeel te maken van het basispakket? Vraagt dit om wijziging van wet- en regelgeving? Zo ja, welke? Hoeveel tijd kost een dergelijke wijziging en welke stappen moeten worden genomen?
Het aanpassen van de Zorgverzekeringswet om ook de vergoeding van niet medisch noodzakelijke zorg mogelijk te maken, vergt zoals eerder aangegeven een fundamentele wijziging. Een verbreding van het verzekerde pakket met behandelingen zonder medische indicatie zet de solidariteit en kwaliteit van het zorgstelsel onder druk. Daarnaast heeft een verbreding van het verzekerde pakket voor behandeling waarvoor een medische indicatie ontbreekt, tot gevolg dat de zorgkosten zullen stijgen.
Wat moet er gebeuren om KI-behandelingen voor wensmoeders zonder medische indicatie te kunnen vergoeden via een subsidieregeling? Hoeveel tijd kost een dergelijke wijziging en welke stappen moeten worden genomen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 maart dient nog besluitvorming plaats te vinden over de vraag wat de rol van de overheid is bij de financiering van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische noodzaak ontbreekt. Het is derhalve op dit moment nog niet mogelijk om inzicht te geven in het tijdpad van de ontwikkeling van een eventuele subsidieregeling, omdat deze uitwerking ook weer afhankelijk is van de inhoudelijke invulling en afbakening. U wordt rond de zomer geïnformeerd over het besluit en eventuele vervolgstappen.
Kunt u bevestigen dat door het oordeel van het Zorginstituut Nederland er ook onduidelijkheid is ontstaan over de vergoeding van IVF voor alleengaande vrouwen en lesbische koppels?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er ook bij andere behandelingen onduidelijkheid is ontstaan over de vergoeding.
Op welke manier werkt het toelatingstraject voor alleengaande en lesbische wensmoeders voor in-vitrofertilisatie (ivf)? Kan de situatie ontstaan dat doordat KID voor hen niet meer wordt vergoed, deze vrouwen geen toegang meer hebben tot de meer verregaande ivf-behandeling doordat zij niet kunnen aantonen dat KID onvoldoende werkt?
Een medische indicatie voor een behandeling als IVF kan op verschillende medische gronden ontstaan. De richtlijnen van professionals geven daaraan richting. In deze richtlijnen wordt geen onderscheid naar seksuele voorkeur of burgerlijke staat gemaakt
Indien bij alleengaande of lesbische vrouwen sprake is van een medische indicatie kan, net als bij man/vrouw paren een eventuele behandeling voor hen worden vergoed door de zorgverzekeraar. Bij afwezigheid van een medische indicatie, wordt noch een KID-behandeling, noch een ivf-behandeling vergoed.
Realiseert u zich dat de onzekerheid over de vergoeding in de structurele situatie nog steeds grote impact heeft op het leven en vertrouwen van mensen? Wanneer kunt u exact duidelijkheid geven?
Zoals in mijn brief van 13 maart5 aangegeven onderken ik de zorgen van de alleengaande en lesbische vrouwen zonder eigen semendonor over het – vanuit hun optiek – plotselinge wegvallen van de vergoeding uit het basispakket van kunstmatige inseminatie met donorzaad omdat niet wordt voldaan aan het Zvw criterium medische indicatie. Om deze reden heb ik de zorgverzekeraars gevraagd om gedurende 2019 de behandelingen te blijven vergoeden voor vrouwen die nu reeds in een dergelijk traject zitten en vrouwen die zich dit jaar nog voor een dergelijk traject melden.
De Tweede Kamer wordt rond de zomer geïnformeerd over de voornemens van het kabinet omtrent de rol van de overheid in de financiering van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl niet wordt voldaan aan het Zvw-criterium medische indicatie.
Het bericht ‘Rechts-radicalen trainen in Frankrijk voor ‘nieuwe burgeroorlog’’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rechts-radicalen trainen in Frankrijk voor «nieuwe burgeroorlog»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat de organisatie «Identitair Verzet» en andere extreemrechtse organisaties aanhangers sturen naar trainingskampen in Frankrijk? Zo ja, baart u dit eveneens zorgen?
Zoals de AIVD heeft gemeld in zijn jaarverslag staat voor bepaalde rechts-extremisten immigratie nog altijd gelijk aan islamisering. Immigratie en islamisering leveren in hun ogen een gevaar op voor de Nederlandse identiteit. Een zichtbare vertegenwoordiger van dat gedachtegoed is bijvoorbeeld de groepering Identitair Verzet.2 Het is bekend dat enkele leden van Identitair Verzet in het verleden hebben deelgenomen aan internationale trainingskampen onder de noemer van Génération Identitaire in Frankrijk. Er zijn geen indicaties dat dit recent ook is gebeurd.
Ik begrijp dat er zorgen leven omtrent rechts-extremisme. De ontwikkelingen in binnen- en buitenland, zoals de verschrikkelijke gebeurtenissen recentelijk in Nieuw-Zeeland, rechtvaardigen dat we alert zijn op verschillende soorten van extremisme en terrorisme. Zoals beschreven in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) uit de opleving van het rechts-extremisme in Nederland zich vooralsnog niet zozeer in het plegen van geweld, maar in een steeds agressiever en opruiender internetdiscours.3
Klopt het dat deze sympathisanten van extreemrechts gedachtengoed op deze trainingskampen door gezamenlijk vechtsporten te beoefenen zich voorbereiden op «de naderende strijd» in het kader van een «rassenoorlog»? Zo ja, deelt u de mening dat dit verwerpelijk is en gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat extreemrechtse organisaties actief personen proberen te werven voor dergelijke trainingen? Zo ja, wat gaat u doen om deze wervingsactiviteiten te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het in het kader van de veiligheid volstrekt onacceptabel is indien personen met rechts-extremistische ideeën zich collectief voorbereiden op vijandige handelingen jegens andere groepen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Het is onacceptabel als personen buitenwettelijke (gewelds)-middelen inzetten tegen andere groepen, ongeacht de ideologische signatuur. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn alert op personen waarvan een gekende geweldsdreiging uitgaat. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie onderzoek instellen en overgaan tot vervolging.
Ontwikkelingen binnen het rechts-extremisme, en de dreiging die daarvan uitgaat, worden scherp in de gaten gehouden. In mijn antwoord op vraag 10 ga ik nader in op de aanpak van online rechts-extremisme.
Wat doet het feit dat personen met extreemrechte sympathieën zich voorbereiden op een «naderende strijd» met het dreigingsbeeld?
In het DTN is geconstateerd dat de opleving van rechts-extremisme zich in Nederland vooral online uit in agressiever taalgebruik, niet in geweld4.
De AIVD5 en de NCTV6 waarschuwen verder voor de impact van het gepolariseerde maatschappelijke debat op rechts-extreme eenlingen («lone actors») en de mogelijke gevolgen van het polariserende extreemrechtse internetdiscours in de samenleving.
Kent u het rapport «De nieuwe generatie extreemrechts en haar online schaduw»?2 Wat is uw reactie op de conclusies uit het rapport?
Ik ken het rapport en de conclusies zijn in lijn met de bevindingen uit het rapport dat de NCTV op 6 november jl. heeft uitgebracht over extreem rechts en rechts-extremistisch geweld in Europa inclusief Nederland8, het rapport van de AIVD over rechts-extremisme in Nederland dat in oktober 2018 is uitgebracht9 en DTN4910.
Wat is uw reactie op het feit dat volgens het rapport er een «uitgebreide extreemrechtse infrastructuur» op internet bestaat, die resulteert in «offline organisatiekracht» waarvan we «steeds vaker de offline gevolgen voelen»?
Het kabinet is er alles aan gelegen dat alle vormen van extremisme en terrorisme, ongeacht de ideologische signatuur, worden aangepakt. Zoals omschreven in de Kabinetsreactie naar aanleiding van publicaties over rechts-extremisme van 6 november jl.11 zijn de structuren voor de aanpak van extremisme conform het dreigingsbeeld en kunnen, daar waar nodig, worden ingezet.
De basisstructuren van de aanpak van jihadisme zijn in de basis geschikt om iedere vorm van radicalisering tegen te gaan. Gemeenten en andere partners kunnen op dit fundament verder bouwen aan het voorkomen en tegengaan van rechts-extremisme. Zo kan de lokale, persoonsgerichte aanpak ingezet worden wanneer er sprake is van rechts-extremistische uitingen. Ook kan de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding ingezet worden om extremisme en terrorisme te bestrijden. Het is daarnaast van belang dat lokale professionals geëquipeerd zijn om extremisme te herkennen en dat er op lokaal niveau een goede signaleringsstructuur is om problemen te onderkennen. De NCTV en de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) ondersteunen gemeenten hierbij en hebben tevens trainingsaanbod ontwikkeld voor lokale professionals om alle vormen van extremisme te herkennen en ter versterking van hun werkzaamheden in de aanpak.
Voor wat betreft maatregelen tegen extreemrechtse radicalisering en werving op het internet zet het kabinet zich in om ervoor te zorgen dat terroristische en extremistische boodschappen geen vat krijgen op onze samenleving, online én offline. Een voorbeeld hiervan is het onafhankelijk fonds dat sinds 2017 door middel van het mobiliseren van alternatieve en verbindende geluiden poogt de sociale weerbaarheid te versterken. Ook is een module ontwikkeld gericht op het versterken van digitale weerbaarheid, die geïntegreerd is in het burgerschapsonderwijs op MBO-scholen en in het voortgezet onderwijs. Doel hiervan is het stimuleren van kritisch denkvermogen en reflectie over digitale informatievoorziening.
Het kabinet zet in op een integrale multidisciplinaire aanpak van extremistisch én terroristisch gebruik van digitale media. Alle betrokken organisaties streven naar een verdere bundeling van hun taalkundige, technische en inhoudelijke expertise.
De Europese Commissie heeft eind 2018 wetgeving gepresenteerd die lidstaten voorziet van een mandaat om bedrijven te verplichten terroristische content te laten verwijderen. Terroristische content, ongeacht uit welke hoek, valt onder de reikwijdte van de verordening en zal dus moeten worden verwijderd. Er wordt nog verkend welke structuren en inrichting dienstig kunnen zijn bij het verwijderen en het tegengaan van verspreiding van online terroristische content. Hierbij worden ook inrichtingsvraagstukken, competenties van medewerkers, en middelen in acht genomen.
Het tegengaan van verspreiding en het verwijderen van online extremistische content ligt ingewikkelder en is thans in den brede onderwerp van gesprek, zoals ook bijvoorbeeld rond desinformatie. In het geval van mogelijke strafbare feiten gepleegd op het internet kan het Openbaar Ministerie een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan. Bij extremistische uitingen die nog binnen de kaders van de wet vallen ligt dit lastig. In dat opzicht ligt er ook een grote verantwoordelijkheid bij internetbedrijven om hun gebruikersvoorwaarden te handhaven en vanuit dat oogpunt zowel terroristische als extremistische online content te verwijderen. In Europees verband zijn we dan ook doorlopend in gesprek met internetbedrijven zoals Google en Facebook.
Bent u bereid specifieke maatregelen te nemen om extreemrechtse radicalisering en werving via het internet tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid een concreet Actieplan Integrale Aanpak Extreemrechts Geweld op te stellen om de dreiging van extreemrechts tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Opnieuw toestemming voor gaswinning zonder proefboring’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw toestemming voor gaswinning zonder proefboring»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat u in het geval van Westellingwerf en Spijkenisse toestemmingen hebt gegeven voor winning uit gasvelden zonder dat daar proefboringen aan vooraf gingen? Zijn er nog andere velden waarbij dit het geval is?
Ja, dat klopt. Zie ook de eerder gegeven antwoorden op vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) over het ontwerpinstemmingsbesluit voor het gaswinningsplan voor Spijkenisse-Intra en de ontwerpomgevingsvergunning Spijkenisse-Oost, zoals ingezonden op 14 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 915).
Ik heb eerder ingestemd met het winningsplan Q16-Charlie-Noord, gelegen onder de Noordzee. Ik heb momenteel het winningsplan Rottum (provincie Fryslân) in behandeling. Deze winningsplannen beschrijven een winning uit kleine gasvelden waaraan (nog) geen proefboring vooraf is gegaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Mijnraad over de winningsvergunningen voor Weststellingwerf en Spijkenisse?
De Mijnraad stelt in haar adviezen op de winningsplannen Weststellingwerf en Spijkenisse-Intra dat ze geen juridische gronden ziet om niet in te stemmen met deze winningsplannen. Toch lijkt het de Mijnraad beter om eerst een proefboring te doen, zodat er meer data beschikbaar zijn voordat ingestemd wordt met het winningsplan.
Bij Spijkenisse-Intra heb ik ervoor gekozen om de procedure voor de vergunning voor het uitvoeren van de eerste (proef)boring te coördineren met de procedure voor het winningsplan. Bij Weststellingwerf behandel ik deze procedures gelijktijdig. Hierdoor is meteen duidelijk wat wel en wat niet is toegestaan als bij de eerste boring inderdaad aardgas wordt aangetroffen. Dit vloeit ook voort uit de wens van omwonenden en de Tweede Kamer om projecten bij voorkeur niet meer «opgeknipt» te vergunnen, maar juist voorafgaand aan enige activiteit het volledige project onder inspraak en besluitvorming te brengen, zodat alle belangen kunnen worden meegewogen voordat «de schop de grond in gaat».
Conform het regeerakkoord zal ik deze kabinetsperiode geen opsporingsvergunningen afgeven voor nieuwe gasvelden op land. Bestaande vergunningen, zoals in het geval van Spijkenisse en Weststellingwerf, blijven van kracht binnen de bestaande wet- en regelgeving. In mijn Kamerbrief van 30 mei 2018 over de gaswinning uit de kleine velden (Kamerstuk 33 529, nr. 469) heb ik aangegeven dat ik – daar waar gaswinning veilig en verantwoord kan – zal instemmen met winningsplannen voor gaswinning uit kleine velden.
Deelt u het inzicht dat wanneer er geen proefboring heeft plaatsgevonden er niet al het mogelijke is gedaan om zoveel mogelijk informatie te verzamelen over bodemdaling en de gasvoorraad? Deelt u de opvatting dat het gezien de risico’s van gaswinning onwenselijk is dat er gaswinning plaatsvindt wanneer niet al het mogelijke is gedaan om eventuele schadelijke effecten te voorzien?
Nee, dat inzicht deel ik niet. Doordat de gasvelden zijn gelegen tussen gasvelden, waaruit al aardgas wordt gewonnen en waarvan de eigenschappen bekend zijn, kan er van worden uitgegaan dat de eigenschappen van het gesteente van deze gasvelden vergelijkbaar zijn met de eigenschappen van omliggende velden. De desbetreffende gasvelden zijn kleine velden die in dezelfde geologische lagen liggen.
Door gelijktijdige behandeling van een winningsplan en de aanvraag voor een vergunning voor een boring is duidelijk wat de voorwaarden en beperkingen van de winning zijn als bij de (proef)boring inderdaad gas wordt aangetroffen. Het mijnbouwbedrijf krijgt toestemming tot het winnen uit betreffende gasvelden voor zover dit past binnen de grenzen van het winningsplan en de voorwaarden waaronder is ingestemd met het betreffende winningsplan. Ik heb voorgeschreven dat de betreffende mijnbouwonderneming na afloop van de voorgenomen boring de resultaten van de boring, waaronder in ieder geval de te verwachte productie, de gevolgen voor de verwachte bodemdaling en de Seismische Risico Analyse bij mij indient. Het uitvoeren van de boring op zich veroorzaakt geen bodemdaling of bevingen. De genoemde risico’s en voorwaarden zijn wel verbonden aan de gevolgen van de winning van gas gedurende de vergunde periode.
Als uit de data van de boring blijkt dat binnen de vergunde periode de grenzen worden overschreden of niet kan worden voldaan aan de voorwaarden, zal ik nagaan of het mogelijk is de vergunning aan te passen. Indien het niet mogelijk is de vergunning aan te passen, kan er niet meer aardgas worden gewonnen dan is vergund. Het Staatstoezicht op de Mijnen ziet hier op toe.
Bent u bereid toe te zeggen dat er geen winningsvergunningen meer zullen worden afgegeven wanneer daar geen proefboring aan vooraf is gegaan, specifiek met betrekking tot gaswinning in het Waddengebied? Zo nee, waarom niet?
De Mijnbouwwet staat gaswinning alleen toe als dit veilig is. Op basis van de toetsingskaders uit de Mijnbouwwet bepaal ik of het gevraagde besluit kan worden afgegeven. In specifieke gevallen – waar vooraf voldoende gegevens beschikbaar zijn om een afweging te kunnen maken – is het in het kader van transparantie en voorspelbaarheid beter de afgifte van vergunningen te coördineren. In de Mijnbouwwet is een verbod opgenomen tot het afgeven van omgevingsvergunningen voor het oprichten van mijnbouwwerken in Natura 2000-gebieden, en dus ook in de Waddenzee.
Het bericht ‘Gemeente Enschede voorkomt faillissement BVO FC Twente met miljoenensteun’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente Enschede voorkomt faillissement BVO FC Twente met miljoenensteun»?1
Ja.
Hoe beoordeelt het kabinet het feit dat de overheid een commerciële en professionele sportclub miljoenen euro’s financiële steun geeft?
Het is in het kader van de autonomie van decentrale overheden, zoals verankerd in Grondwet en organieke wetten, aan de gemeente zelf om te bepalen welk beleid zij hanteert met betrekking tot een commerciële en professionele sportclub.
Wat is de inhoud van het steunplan van de gemeente Enschede aan BVO FC Twente? Hoeveel gemeenschapsgeld is in de afgelopen jaren naar BVO FC Twente gegaan en staat de komende jaren op de planning?
Met (financieel) betrokken partijen heeft FC Twente een herstructureringsplan opgesteld dat gericht is op een langjarig financieel gezond FC Twente. Naast bijdragen van onder andere de ABN AMRO bank, de club zelf en nieuwe investeerders draagt de gemeente Enschede ook bij aan het herstructureringsplan. De bijdrage van de gemeente bestaat uit een kwijtschelding van 5 miljoen euro en de omzetting van een groot deel (bijna 9 miljoen euro) van de gemeentelening in een achtergestelde lening. Meer informatie over het steunplan is opgenomen in het raadsbesluit van de gemeente Enschede van 8 april 2019 (het raadsvoorstel en onderliggen stukken is te vinden op https://ris2.ibabs.eu/Agenda/Details/enschede/6dd45bf0–679b-4426–881d-c311987a3b73). Op de verstrekte lening aan FC Twente is niet eerder afgeboekt. Door het nu genomen raadsbesluit wordt voor de eerste keer daadwerkelijk verlies geleden op de verstrekte financiering waaronder begrepen de omzetting in een achtergestelde lening. Met de afboeking wordt verondersteld dat de gemeente verder geen bijdragen doet en hiermee een faillissement van de club is afgewend en FC Twente de resterende schulden kan voldoen.
Wat is precies het juridisch kader waarbinnen de overheid een commercieel bedrijf financieel kan ondersteunen?
Als een decentrale overheid een commercieel bedrijf financieel wil ondersteunen, dient dat onder meer te gebeuren binnen de kaders van de Europese staatssteunregels en de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido). Staatssteun is in principe verboden, omdat hiermee de eerlijke concurrentie kan worden verstoord. Echter, de Europese Commissie kan staatssteun onder bepaalde voorwaarden goedkeuren. Op grond van de Wet fido kunnen gemeenten voor de uitoefening van hun publieke taak onder meer leningen verstrekken en garanties verlenen. De publieke taak zelf wordt in de Wet fido niet nader omschreven. Wat de publieke taak is, wordt door de gemeente zelf bepaald. Hiermee wordt in lijn met de hiervoor genoemde wetgeving recht gedaan aan de gemeentelijke autonomie ten aanzien van de afbakening van de eigen publieke taak.
Het correct naleven van de staatssteunregels, inclusief het oordeel of er al dan niet sprake is van staatssteun, is primair aan de gemeente zelf. In dit geval stelt de gemeente zich op het standpunt dat er geen sprake is van staatssteun.
Het Rijk bevordert en faciliteert de goede naleving van de staatssteunregels, onder meer door het geven van voorlichting en het onderhouden van contacten met de Europese Commissie. Als er naar het oordeel van de steunverlenende overheid (mogelijk) sprake is van (meldingsplichtige) staatssteun, dan moet die in beginsel door middel van een meldingsprocedure worden voorgelegd aan de Europese Commissie. De Commissie beoordeelt of er inderdaad sprake is van staatssteun, en zo ja, of en onder welke voorwaarden die is toegestaan. Meldingsprocedures van decentrale overheden worden gecoördineerd door mijn ministerie.
Voldoet het besluit in deze casus aan de Europese en nationale wetgeving ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het moeilijk uit te leggen is aan inwoners van de gemeente Enschede dat de gemeente moet bezuinigen op het sociaal domein, maar wel geld geeft aan een commercieel bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te oordelen over de inzet van middelen door de gemeente.
Zijn er werknemers van BVO FC Twente die een salaris hebben dat boven de norm uit de Wet Normering Topinkomens (WNT) ligt? Zo ja, hoeveel?
De regels van de WNT zijn niet van toepassing op FC Twente, aangezien FC Twente niet een gesubsidieerde instelling is in de zin van de WNT. Hierbij moet sprake zijn van minimaal 500.000 euro subsidie per jaar gedurende 3 jaren die hiermee minimaal 50% van de inkomsten van de organisatie uitmaakt.
Een oordeel hierover is dan ook niet aan mij.
Deelt u de mening dat overheden geen steun zouden moeten verlenen aan professionele sportclubs die werknemers in dienst hebben die meer verdienen dan de norm uit de WNT? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is het voorgekomen dat gemeenten commerciële sportclubs hebben geholpen met het afwenden van een faillissement? Hoe vaak is er onderzoek ingesteld door de Europese Commissie over de vraag of er sprake was van ongeoorloofde staatssteun? Om welke sportorganisaties ging dit?
Ik beschik niet over gegevens met betrekking tot het aantal keer dat gemeenten commerciële sportclubs hebben geholpen met het afwenden van een faillissement. Het is mij evenmin bekend of andere gemeenten het voornemen hebben om financiële steun te verlenen of op dit moment steun verlenen aan professionele sportclubs. Pas als er sprake is van staatssteun die ter goedkeuring moet worden aangemeld bij de Europese Commissie, heeft mijn ministerie een rol.
De Europese Commissie heeft in de periode 2011–2016 onderzocht of Nederlandse gemeenten staatssteun hadden verleend aan een aantal betaald voetbalorganisaties. Het ging om Vitesse, PSV, Willem II, NEC, MVV Maastricht en FC Den Bosch. De Europese Commissie stelde vast dat aan Vitesse en PSV geen staatssteun was verleend. De steun aan Willem II, NEC, MVV Maastricht en FC Den Bosch is als zijnde herstructureringssteun door de Europese Commissie goedgekeurd.
Zijn er op dit moment andere gemeenten die financiële steun verlenen of van plan zijn te gaan verlenen aan professionele sportclubs? Zo ja, welke gemeenten en welke clubs zijn dit?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) tot een handreiking te komen hoe gemeenten om zouden moeten gaan met de financiële steun aan professionele sportclubs? Zo nee, waarom niet?
In het verleden is in samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de VNG, het IPO en de KNVB een «Nationaal referentiekader steun aan betaald voetbal» tot stand gekomen. Dit referentiekader biedt de decentrale overheden een leidraad in de besluitvorming rond het inzetten van publieke middelen voor financiële steun aan betaald voetbalorganisaties (BVO’s). Hoewel het referentiekader gericht is op BVO’s, is de tekst ook relevant voor andere vormen van professionele sport. Meer recent is de publicatie van de «Factsheet staatssteun aan BVO’s» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hierin is onder meer opgenomen wat gemeenten kunnen doen om financiële steun aan BVO’s in overeenstemming met de staatssteunregels te verlenen.
Via onderstaande links zijn genoemde documenten te raadplegen: