Het voorstel tot een 'Slim Reisbudget' vanuit 50 grote werkgevers |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de voorstellen vanuit de 50 «beeldbepalende bedrijven», de B50, om het voor werkgevers mogelijk te maken om (prijs)prikkels te bieden om duurzamer en slimmer reisgedrag te realiseren?
Zoals ik ook al heb aangegeven in het debat tijdens het vragenuurtje van dinsdag 24 januari jl. vind ik de voorstellen van de 50 «beeldbepalende bedrijven» zonder meer interessant. De voorstellen bieden aan werkgevers en werknemers een ruime mate van vrijheid in de toedeling van de mobiliteitsbudgetten. Werkgever en werknemer kunnen in gezamenlijk overleg kiezen voor een ander reisgedrag, zowel waar het gaat om het beoordelen van de noodzaak van een reis, het tijdstip waarop de reis wordt gemaakt als het vervoermiddel waarmee de reis wordt gemaakt. In die zin beoordeel ik de voorstellen dan ook vanuit een positieve insteek. Tegelijkertijd zal ik de voorstellen moeten toetsen op budgetneutraliteit, de gevolgen op de uitvoeringskosten voor de belastingdienst en uiteraard ook op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De voorstellen passen overigens prima in het onderzoek naar de mogelijkheden om met fiscale maatregelen een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de files zoals aangekondigd in de zogenoemde Autobrief. Ik heb eerder toegezegd de resultaten van dat onderzoek voor het zomerreces aan uw Kamer te zullen toezenden. Daarbij zal ik dan ook melden of en op welke wijze ik invulling kan geven aan de voorstellen van de B50.
Deelt u de mening van de B50 dat in het huidige systeem van de kilometervergoeding niet zozeer het reisgedrag wordt beloond, maar juist de reisafstand?
De huidige onbelaste kilometervergoeding voorziet in de mogelijkheid van een belastingvrije vergoeding voor woon-werk- en zakelijke kilometers tot een maximum van 19 cent per kilometer. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de wijze van vervoer. Deze 19 cent geldt voor de auto, de fiets, de motor- of bromfiets en voor de kilometers die te voet worden afgelegd. Indien gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer kunnen de werkelijke kosten onbelast worden vergoed ook indien deze hoger zijn dan 19 cent per kilometer. Juist omdat de huidige regeling geen onderscheid maakt tussen de verschillende wijzen van vervoer, bevat deze naar mijn mening wel een prikkel om te kiezen voor de goedkoopste wijze van vervoer zoals de fiets of de benenwagen, waarmee indirect de prikkel voor duurzaam reizen groter is. De huidige regeling kent geen limiet aan het aantal kilometers waarvoor de onbelaste reiskostenvergoeding kan worden toegekend. Hierdoor ontbreekt een prikkel om bijvoorbeeld dichter bij de werkplek te wonen. Ik zie dat de voorstellen van de B50 voor een persoonlijk mobiliteitsbudget wel de mogelijkheid bieden tot een stimulans om dichter bij de werkplek te gaan wonen. Mede om die reden is dit voorstel interessant en de moeite waard om verder te onderzoeken in samenwerking met de B50.
Deelt u de mening dat het huidige systeem weinig stimulans biedt voor slim en duurzaam reizen? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze en op welke onderdelen u de twee door de B50 uitgewerkte concepten, te weten het Persoonlijk Mobiliteitsbudget en het Bonus Malus Leasebudget, gaat beoordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u kwantitatief aangeven in hoeverre het voorstel van de B50 leidt tot een besparing op aanleg van wegcapaciteit, verbetering van luchtkwaliteit en geluid, en hoeveel economische schade wordt voorkomen door minder files?
Zoals ik hiervoor heb gemeld, zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over onder meer de wijze waarop ik invulling zal geven aan de voorstellen van de B50. Bij die gelegenheid hoop ik ook meer te kunnen zeggen over de effecten van de voorstellen. Deze effecten zijn overigens niet alleen afhankelijk van de fiscale invulling van die voorstellen, maar ook van de wijze waarop en mate waarin werkgevers en werknemers uitwerking geven aan de voorstellen.
Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar fiscale maatregelen om files te bestrijden, zoals aangekondigd in de Autobrief?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek naar de voorstellen van de B50? Bent u bereid hierover de Kamer te informeren en hierbij aan te geven welke concrete maatregelen u naar aanleiding van de voorstellen van de B50 voornemens bent te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel 'Slimme dijken op komst' |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slimme dijken op komst»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat een aanzienlijk deel van de 200 000 breedbandloze huishoudens nabij dijken liggen en dat daardoor ambities op het gebied van dijkversterking, -monitoring en digitalisering wellicht op slimme wijze gecombineerd kunnen worden?
In het kader van het Europese programma « Urban Flood» wordt op dit moment gewerkt aan het digitaliseren van dijkmonitoring. Urban Flood is een 3-jarig Europees onderzoekproject over sensordijken en overstromingswaarschuwingen, financieel ondersteund via het 7e kaderprogramma (KP7). Het project monitort de eerste «livedijken» op diverse plekken in Nederland, zoals bij Eemshaven en Vechtdijk Amsterdam, via sensortechnologie. Daarnaast wordt door de stichting IJkdijk en haar partners gewerkt aan een dijk data service centre (DDSC). Dit DDSC moet het mogelijk maken om gemeten data, waarmee het gedrag van de kering kan worden geanalyseerd en mogelijk voorspeld, centraal te ontsluiten.
Momenteel wordt onderzocht of en hoe sensortechnologie in dijken rendabel is te maken. Het is daarom nog niet te zeggen of deze technologie op grote schaal, of specifiek op de hier bedoelde locaties, zal gaan worden toegepast. Laat staan of de uitrol van deze technologie gecombineerd kan worden met de uitrol naar breedbandloze huishoudens nabij een dijk.
Bent u bereid om de beoogde aanleg van datacommunicatievoorzieningen naar en in dijken in het kader van «Slimme Dijken» te doen plaatsvinden in zogenaamde kabelgoten, waarin naast de kabels voor Rijkswaterstaat (RWS) ook ruimte is voor die van meerdere kabel- en telecombedrijven?
Zoals gezegd, valt nog niet aan te geven of en hoe sensortechnologie in dijken zal worden toegepast. Het is natuurlijk al wel zo dat er nu al kabels en leidingen door en langs waterkeringen liggen en dat ook nu al slimme combinaties hun vruchten af kunnen werpen, waarbij wel opgemerkt moet worden dat vreemde objecten de waterkering niet mogen verzwakken en dat hierbij moet worden voldaan aan de telecomwet en mededingingswet. Er wordt op dit moment gewerkt aan een convenant tussen de Unie van Waterschappen en het Platform Netbeheerders (kabel- en leidingbeheerders), dat beoogt de samenwerking – juist ook met telecombedrijven – bij dijkverzwaringsprojecten te verbeteren.
Op welke wijze worden de waterschappen geïnformeerd en uitgedaagd om dergelijke slimme combinaties te maken, nu de aanleg, het beheer en onderhoud van de dijken in het kader van het hoogwaterbeschermingsprogramma en het bestuursakkoord Water voornamelijk bij de waterschappen ligt?
Waterschappen, kennisinstellingen en de markt worden binnen diverse programma’s, zoals het IJkdijkontwikkelprogramma en Floodcontrol 2015, gestimuleerd samen te werken en ook buiten de sector samenwerking aan te gaan. Ik wijs ook nogmaals op het convenant in wording in het antwoord op vraag 3. Deze programma’s worden (mede financieel) ondersteund door het Rijk. Daarnaast is water natuurlijk aangemerkt als topsector. Diverse initiatieven op het vlak van hoogwaterbescherming, waarbij ook wordt samengewerkt met de private sector, zullen in dat verband een plaats krijgen in het voorgestelde Innovatiecontract van de Topsector Water.
Is het waar dat kabelgoten die nodig zijn voor deze «Slimme Dijken» nu al door Nederlandse bedrijven zoals Wavin zijn ontwikkeld?
Het klopt dat Wavin een nieuw soort kabelgoot heeft ontwikkeld die sterker is dan de reguliere kabelgoten en zich daardoor wellicht beter leent voor toepassing in dijken. Deze nieuwe kabelgoten zijn echter niet specifiek voor dijken ontwikkeld.
Deelt u de mening dat een dergelijke aanleg een uit overheidsperspectief vrijwel kosteloze stimulering betekent voor de ook door de Regering zo gewenste breedbandaansluitingen? Op welke wijze zult u deze kans benutten?
Het kan in de toekomst kosten besparen indien de combinatie van breedbandaansluitingen met slimme dijken grootschalig gerealiseerd zou kunnen worden. Gegeven mijn antwoord op vraag 3 zal dit op het juiste moment worden meegenomen. Meer algemeen is het bestaande beleid om kosten voor aanleg van netwerken te verlagen door werkzaamheden op elkaar af te stemmen. In de Handreiking Breedband worden gemeenten dan ook opgeroepen om bijvoorbeeld de graafwerkzaamheden in hun gemeente goed af te stemmen met diverse kabeleigenaars. Naast het belang van een reductie in kosten voor aanleg ontstaan in de markt innovatieve financieringsmodellen om de aanleg van glasvezel te stimuleren. Zo zijn er voorbeelden vanuit de bewoners zelf die via vraagbundeling of het opzetten van een coöperatie de marktpartijen alsnog overhalen om aan te leggen, waarbij de bewoners de meerkosten ten opzichte van het rendabele (dorps)gebied over meerdere jaren kunnen terugbetalen. Ook over financieringsmodellen informeert de Handreiking. Overigens betekent het niet hebben van een vaste breedbandinfrastructuur niet dat de laatste 100 000- 150 000 huishoudens zonder breedband zitten. Er is altijd beschikking over een mobiel netwerk en/of satelliet.
Bent u bereid de voor dergelijk medegebruik door Rijkswaterstaat in rekening te brengen kosten te beperken tot uitsluitend de aantoonbare meerkosten?
Ja, met inachtneming van hetgeen gesteld bij het antwoord op vraag 3 en 6.
Deelt u voorts de mening dat een grootschalig (mede-) gebruik kan leiden tot een innovatief en bijgevolg zeer goed exporteerbaar samenstel van voorzieningen en diensten? Hoe kunnen we dat het beste benutten?
Ja ik deel deze mening en ik probeer dan ook daar waar samenwerking en combineren van beleid mogelijk is, dit aan te moedigen. Dit, zoals eerder gesteld, met inachtneming van bestaande wet- en regelgeving. Of dit nu gaat over slimme dijken of ander beleid. Het is de insteek waarop ook het topsectorenbeleid op is gebouwd.
Het bericht dat Afghanen valse papieren kopen voor een asielverzoek |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afghanen kopen valse papieren voor asielverzoek»?1
Ja.
Zijn in Nederland Afghaanse vreemdelingen in het bezit van valse documenten aangetroffen, bijvoorbeeld bij de behandeling van een asielaanvraag? Zo ja, om hoeveel personen gaat het hier en is er sprake van een stijgende lijn in dit aantal? Welke maatregelen zijn inmiddels getroffen om deze vorm van fraude aan te pakken?
Ja, er zijn in Nederland Afghaanse vreemdelingen in het bezit van valse documenten aangetroffen. Binnen de IND zijn de medewerkers alert op het laten onderzoeken van de documenten. In de asielprocedure worden de door de asielzoeker overgelegde documenten onderzocht door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en/of het gespecialiseerde Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Voor zover op moment van beantwoording van deze vraag bekend, zijn in 2011 ruim 300 documenten door Afghaanse asielzoekers overgelegd die door specialisten van de KMar en Bureau Documenten van de IND vals/vervalst zijn bevonden. Er is sprake van een stijgende lijn. De omstandigheid van het overleggen van valse of vervalste documenten wordt mede betrokken bij het onderzoek naar de asielaanvraag en dit kan tot afwijzing leiden.
Er zijn geen aanvullende maatregelen getroffen om deze vorm van fraude aan te pakken. Het zorgvuldig onderzoeken van documenten en alert zijn op fraude is vast onderdeel van het werk van genoemde medewerkers.
Zo neen, heeft u inmiddels informatie ingewonnen over deze valse documenten, bijvoorbeeld met behulp van de Nederlandse ambassade in Kabul of bij de collega-immigratiediensten in andere landen, teneinde deze documenten in de praktijk te kunnen herkennen?
Gezien het antwoord op vraag 2 zie ik geen aanleiding om de huidige methode van onderzoek naar de in asielprocedures ingebrachte Afghaanse documenten aan te passen.
Bent u bereid om alle recentelijk ingewilligde Afghaanse asielaanvragen opnieuw te beoordelen, teneinde te kunnen vaststellen of er mogelijk (mede) op grond van dergelijke valse informatie verblijfsvergunningen zijn verstrekt aan Afghaanse onderdanen?
Gezien het antwoord op vraag 2 zie ik hiertoe geen aanleiding.
Bent u bereid om, wanneer wordt vastgesteld dat asiel is verleend (mede) op grond van vervalste documenten, de betreffende verblijfsvergunningen in te trekken en de betreffende vreemdelingen onmiddellijk uit Nederland te verwijderen?
In het beleid is reeds opgenomen dat als na het verlenen van een vergunning alsnog blijkt dat door de betrokken vreemdeling onjuiste gegevens zijn verstrekt (ook het overleggen van valse documenten als waren zij onvervalst, voor zover aanleiding tot het nemen van een inwilligend beslissing) dit een grond is voor intrekking van de vergunning.
Multi Systeem Therapie voor jongeren |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over de financiering van Multi Systeem Therapie (MST)?1 Hoe verhoudt uw antwoord dat u niet de inzet van één type programma of behandeling kunt stimuleren zich tot uw eerdere (enthousiaste) belofte dat u de toepassing van deze therapievorm verder gaat bevorderen omdat deze een effectieve combinatie van behandeling en controle biedt?2
Ja.
Ik bedoel daarmee dat ik de inzet van effectieve gedragsinterventies, waaronder systeemgerichte als MST, stimuleer, maar dat eerst afhankelijk van het risicoprofiel van een jongere en zijn omgeving moet worden nagegaan welk type gedragsinterventie daarbij aansluit en effectief kan zijn. In de brief over het adolescentenstrafrecht heb ik aangegeven dat de inzet van systeeminterventies bevorderd kan worden in het geval dat het gezinssysteem van jongeren heropgevoed moet worden om structurele verbeteringen in het gedrag te realiseren.
Is het waar dat in 2011 slechts elf van de 685 MST-behandelingen in Nederland (2%) in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen is uitgevoerd en dus betaald is door Veiligheid en Justitie? Is het eveneens waar dat 98% van de MST-behandelingen wordt betaald op basis van de Zorgverzekeringswet? Vindt u het wenselijk dat het merendeel van de behandelingen gefinancierd wordt op basis van de zorgverzekeringswetten, gelet op het feit dat dit kan leiden tot de onwenselijke situatie dat een behandeling door een rechter opgelegd wordt en dat het vanwege (gebrek aan) de financiering uit zorgverzekeringswetten niet uitgevoerd kan worden?
Bij de eerdere vragen3 heb ik aangegeven dat MST het afgelopen jaar ongeveer 175 keer is ingezet in een strafrechtelijk kader, waaronder de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM). Het merendeel van de MST-behandelingen vindt buiten strafrechtelijk kader plaats.
Daarbij heb ik ook aangegeven dat MST veelal wordt gefinancierd via de zorgkantoren op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Deze wijze van financiering is enkele jaren door het ministerie van VWS zo afgesproken met het Interprovinciaal Overleg (IPO), vanwege eenduidigheid in de financiering voor zowel geïndiceerde jeugdzorg als zorg in gedwongen kader. Een eenduidige wijze van financiering geeft ook meer mogelijkheden voor integrale en daarmee effectieve hulp aan jeugdigen en gezinnen.
Is het niet gebruikelijk dat maatregelen die worden opgelegd in justitieel kader door Veiligheid en Justitie worden betaald? Waarom geldt dan ten aanzien van Multi Systeem Therapie dat deze tijdelijk is gefinancierd?
Maatregelen die in strafrechtelijk kader worden opgelegd, zoals de uitvoering van een taakstraf, de begeleiding door de jeugdreclassering en het verblijf en de behandeling in een justitiële jeugdinrichting worden betaald door Veiligheid en Justitie. Indien naast de begeleiding door de jeugdreclassering zorgprogramma’s zoals MST worden ingezet, is de financiering geregeld via de Zvw of de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
Ik heb bij de eerdere vragen4 aangegeven dat naast de reguliere wijze van financiering de inzet van programma’s zoals MST bij de GBM tijdelijk door Veiligheid en Justitie wordt gefinancierd om de toepassing van de GBM te bevorderen en dat dit binnenkort wordt geëvalueerd.
Bent u bekend met de knelpunten in de huidige financiering van MST op basis van de Zorgverzekeringswet als gevolg van de forse bezuinigingen in de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ), zoals deze beschreven worden in de brief van de directeur MST-Nederland en de Programmaleider MST Overijssel?3 Wat is uw reactie op al deze knelpunten?
Ik ben bekend met de bezuinigingen van het ministerie van VWS in de GGZ. Gezien de economische situatie in Nederland is het noodzakelijk om in tal van sectoren bezuinigingen door te voeren. In de brieven waar u naar verwijst, wordt als één van de knelpunten genoemd dat het aantal GBM’s beperkt is. De afgelopen jaren is er in de jeugdstrafrechtketen sprake van een minder grote instroom van minderjarige verdachten. Dit heeft geleid tot een daling in het aantal opgelegde straffen en maatregelen. Dit heeft ook consequenties gehad voor het aantal GBM’s dat is opgelegd. Het is dan ook van belang de inkoop van programma’s als MST niet alleen op de GBM te richten, maar breder te organiseren. Een ander knelpunt dat wordt genoemd, is dat de toeleiding naar programma’s als MST complex is. Er worden hoge eisen aan de wijze van toeleiding gesteld omdat zorgvuldig moet worden vastgesteld of een jongere een behandeling echt nodig heeft en dat er kans op succes is. Bovendien is een dergelijke toeleiding noodzakelijk in het licht van de kosten die voor de uitvoering van deze programma’s moeten worden gemaakt.
Erkent u nu wel of niet dat er problemen zijn met de financiering van dit bewezen effectieve behandelprogramma voor jongeren met ernstige gedragsproblemen?
Het is mij bekend dat er problemen zijn met de financiering van MST. Eerder heb ik aangegeven wat de mogelijkheden tot financiering zijn (zie vraag 3).
Het stoppen een MST-team heeft echter niet te maken met de financiering van de GBM, maar met een bezuiniging bij een regionale GGZ-instelling. Dat valt onder de verantwoordelijkheid van deze instelling.
Hoe beoordeelt u het feit dat een eerste MST team in Overijssel heeft moeten stoppen omdat de financiering (op basis van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen) zo is tegengevallen?
Zie antwoord vraag 5.
Nu u in uw antwoorden op eerdere vragen benadrukt dat er ten aanzien van MST een vraaggerichte benadering wordt gevolgd, hoe kan het dan dat bijvoorbeeld in Overijssel de vraag naar MST het aanbod al snel oversteeg, maar dat de financiering dus niet is geregeld? Wat is uw reactie op de vrees van de briefschrijvers dat circa 50 Overijsselse jongeren en hun gezinnen in 2012 dus geen MST behandeling krijgen, met het risico dat een substantieel deel van die 50 jongeren in detentie terecht zullen komen waarvan de kosten vele malen hoger zijn dan van een MST behandeling?3
De zorgkantoren zijn samen met de BJZ’s verantwoordelijk voor de inschatting van de vraag. Zorgkantoren maken jaarlijks productie-afspraken met aanbieders. Op basis van de inschattingen is de financiering voorzien.
Waarom staat u het toe dat bezuinigingen, al dan niet bij een regionale GGZ-instelling1 of binnen de GGZ in het algemeen3, ertoe leiden dat deze bewezen effectieve gedragsinterventie minder kan worden opgelegd en uitgevoerd dan wenselijk is?
Bezuinigingen zijn kabinetsbeleid waaraan ook Veiligheid en Justitie zich committeert. Ook in economisch lastige tijden zijn er naar mijn mening voldoende mogelijkheden om daarop in te spelen, hetgeen tot de verantwoordelijkheid van de BJZ’s, GGZ-instellingen en de zorgkantoren behoort.
Bent u bereid te overleggen met uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met de directeur van MST-Nederland en de Programmaleider MST Overijssel over de knelpunten in de financiering van MST en deze voor zover mogelijk op te lossen? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau zal overleg worden gevoerd met VWS en MST Nederland. Ik zal u binnenkort over de uitkomsten van dit overleg informeren.
De gevolgen van bezuinigingen op het geldmuseum |
|
Boris van der Ham |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat het Geldmuseum in Utrecht, naar aanleiding van het stopzetten van de subsidie door het ministerie van Financiën, het overgrote deel van het wetenschappelijke werk van het museum stopzet?
Ja, dat klopt, met dien verstande dat het een tijdelijke aanvullende subsidie van het ministerie van Financiën betreft die beëindigd is. De reguliere subsidie van het ministerie van Financiën aan het Geld- en Bankmuseum is in stand gebleven.
Bent u bereid te onderzoeken of het wetenschappelijke werk van het geldmuseum kan worden ondergebracht bij een andere instelling, om te voorkomen dat ontwikkelde expertise op dit vlak verloren gaat?
Ik laat graag aan het Geld- en Bankmuseum zelf over hoe met de wetenschappelijke functie van het museum omgegaan wordt. In mijn brief van juni 2011 aan uw kamer heb ik aangegeven in de volgende subsidieperiode niet langer subsidie te zullen verstrekken voor die wetenschappelijke functie aan de Rijksmusea, enkele uitzonderingen, eveneens genoemd in die brief, daargelaten. Het Geld- en Bankmuseum is niet één van die uitgezonderde musea.
De staking in de olieproductie in Zuid-Sudan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de oproep van de Zuid-Sudanese regering aan oliebedrijven om binnen twee weken de olieproductie in het land te staken?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat buurland Sudan 630 miljoen euro aan olie van Zuid-Sudan heeft gestolen?
Zuid-Sudan stelt dat Sudan sinds 25 december 2011 op basis van de Sudanese Petroleum Transit and Service Fees Act 2011 olie heeft geconfisqueerd ter waarde van 815 miljoen US dollar. Sudan stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van diefstal van olie, maar van betaling in natura voor het gebruik door Zuid-Sudan van de Sudanese olie-infrastructuur. Onafhankelijke informatie is niet beschikbaar.
Wat is uw oordeel over de oproep van de Zuid-Sudanese President Salva Kiir aan «bevriende landen» om Zuid-Sudan te helpen indien er geen olie-inkomsten gegenereerd kunnen worden?
Zowel Sudan als Zuid-Sudan moeten hun eenzijdig genomen stappen herzien. Het is van belang dat beide landen op constructieve wijze hun onderhandelingen hervatten om tot definitieve afspraken te komen over het transport van Zuid-Sudanese olie over het grondgebied van Sudan en het gebruik van de Sudanese olie-infrastructuur.
Kunt u aangeven of Nederland een rol van betekenis speelt dan wel kan spelen in dit conflict en de onderhandelingen over de olieproductie tussen Noord- en Zuid-Sudan?
Nederland speelt een ondersteunende rol bij deze onderhandelingen. Primair faciliteert het African Union High Level Implementation Panel (AUHIP) onder leiding van Thabo Mbeki de onderhandelingen tussen de beide landen over de uitstaande zaken van het Comprehensive Peace Agreement (CPA). Nederland ondersteunt het AUHIP met de detachering van een civiel expert bij Intergovernmental Authority for Development (IGAD) dat als secretariaat van het AUHIP fungeert. Daarnaast ondersteunt Nederland de capaciteitsopbouw van de Zuid-Sudanese overheid op uiteenlopende terreinen, waaronder op het terrein van olie.
Op welke wijze wordt de EU betrokken bij de onderhandelingen over de olie-inkomsten tussen beiden landen? Wat is uw oordeel over de mate van betrokkenheid van de EU bij deze onderhandelingen?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 23 januari jl. heeft de EU Sudan en Zuid-Sudan opgeroepen om onder leiding van het AUHIP tot overeenstemming te komen over alle uitstaande zaken van het CPA en de gevolgen van de afscheiding van Zuid-Sudan. De EU ondersteunt onder andere via Speciaal Vertegenwoordiger Marsden het AUHIP. Namens de EU heeft Commissaris Piebalgs aan de bijeenkomst van regeringsleiders van de Afrikaanse Unie op 29 en 30 januari jl. deelgenomen. Nederland en de EU hebben tijdens de AU-top de boodschap uitgedragen dat beide landen zich moeten onthouden van eenzijdige stappen en dat zij naar de onderhandelingstafel moeten terugkeren. Ik zie vooralsnog niet een andere dan een ondersteunende rol voor de EU weggelegd.
Bent u bereid bilateraal dan wel in EU verband u in te spannen om de humanitaire situatie in Zuid-Sudan, waar inmiddels 120 duizend ontheemden zijn te betreuren, nauwlettend in de gaten te houden? Indien ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Ja. Nederland onderhoudt hierover nauwe contact met UNMISS, andere donoren en hulporganisaties en onderzoekt voor 2012 de mogelijkheden opnieuw bij te dragen aan de humanitaire hulpverlening ter plaatse. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 januari jl. heb ik de humanitaire situatie in het gebied met mijn collega’s besproken en krachtige, gecoördineerde inspanningen bepleit.
Thuiszitters |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het EO-programma «De vijfde dag» over kinderen met een Downsyndroom die geweigerd worden op school?1
Ja.
Kunt u zich vinden in het beeld dat in het programma geschetst wordt als een onderwijsadvocaat stelt dat scholen de laatste jaren keihard zijn geworden in het weigeren van kinderen met bijvoorbeeld het Downsyndroom?
Nee, ik heb geen signalen die dit beeld bevestigen.
Deelt u de mening dat kinderen met een Downsyndroom, die bewezen goed participeren op een reguliere school, daar absoluut zouden moeten kunnen blijven?
Ja, vooropgesteld dat de reguliere school een passend onderwijsaanbod voor de leerling kan realiseren.
Kunt u aangeven hoe veel kinderen er nu thuis zitten zonder onderwijs?
Jaarlijks zitten naar schatting 2 500 leerplichtige jongeren langer dan 4 weken thuis. Sinds het najaar van 2010 worden cijfers over thuiszitters meegenomen in de rapportages die gemeenten opstellen op het gebied van leerplicht. De nieuwste gegevens worden de Kamer toegezonden op de dag van de leerplicht, 15 maart 2012. Hiermee heeft het Rijk een indicatief landelijk beeld van het aantal thuiszitters.
Kunt u aangeven of het aantal thuiszitters in aanloop naar passend onderwijs is toegenomen, met het oog op de observatie van de onderwijsadvocaat dat het feit, dat scholen de laatste jaren steeds vaker kinderen weigeren, zou kunnen wijzen op strategisch gedrag van scholen in aanloop naar de invoering van de wet passend onderwijs?
Nee, zie antwoord op vraag 4.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat het thuiszitten van kinderen ook nu al, vóór de invoering van de wet passend onderwijs, effectiever en actiever wordt aangepakt?
Er zijn nu goede structuren voor een regionale aanpak van thuiszittende leerlingen. Ik zal ervoor zorgen dat binnen deze structuren de informatie over passend onderwijs beschikbaar komt zodat regionaal gewerkt kan worden aan het zo spoedig mogelijk terugbrengen van het aantal thuiszitters. Gedragswerk, een project dat erop gericht is om scholen te leren omgaan met individuele gedragsproblematiek, gaat samen met alle betrokken partijen in de RMC-regio’s aan de slag om thuiszitters weer terug te begeleiden naar het onderwijs.
Kunt u de deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
De reis- en onkostenvergoedingen bij de TU Delft |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat bent u van plan te ondernemen naar aanleiding van de berichtgeving over te ruime kostenvergoedingen bij de TU Delft?1 Vraagt u slechts opheldering of volgt er ook actie?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de Inspectie van het Onderwijs een verkennend vooronderzoek bij TU Delft uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de feiten uit de berichtgeving van het NRC correct zijn. De Inspectie van het Onderwijs heeft het College van Bestuur van TU Delft op 6 februari 2012 een brief gestuurd over een aantal verbeterpunten bij TU Delft. In deze brief gaat de Inspectie in op het inkoopbeleid, inkoopprocedures, nevenwerkzaamheden, beheer van het vastgoed en de onkostenvergoedingen. Met deze brief vraagt de Inspectie TU Delft actie te ondernemen op deze punten en hierover in het najaar danwel bij het jaarverslag 2011 te rapporteren. TU Delft heeft hiermee met de brief van 13 februari 2012 ingestemd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de TU Delft de regeling zodanig oprekt dat de te hoge vergoedingen, door de TU «staande praktijk» genoemd, voortaan onder de regeling zullen vallen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de signalen over bestuurdersdeclaraties heeft de Inspectie van het Onderwijs inzage gevraagd in de gegevens die ook aan de NRC ter beschikking zijn gesteld.
De inspectie concludeert daaruit dat de berichtgeving van de NRC over de omvang van de declaraties van bestuurders van TU Delft berust op feitelijk juiste en volledige informatie. De inspectie had daarom geen reden om eigen onderzoek te doen naar de totale omvang van de declaraties van de bestuurders.
Uit de stukken leidt de inspectie af dat de bestuurders van TU Delft geen gepaste soberheid betrachten in het declareren van de onkostenvergoedingen, die voornamelijk betrekking hebben op reis- en verblijfskosten. De inspectie heeft het College hierop in haar brief van 6 februari 2012 aangesproken.
De Raad van Toezicht heeft mij toegezegd de komende tijd extra aandacht te besteden aan het op- en bijstellen, naleven en handhaven van de interne regelgeving.
Waarom maakt een universiteit meer dan 900 000 euro op aan onkosten en faciliteiten voor drie collegeleden over de periode 2008–2011 en is dat echt nodig? Waaruit bestaan die kosten en faciliteiten precies?
Het bestuur en de Raad van Toezicht bepalen in hoeverre deze onkosten en faciliteiten noodzakelijk zijn. TU Delft heeft inmiddels de onkostenvergoedingen van de bestuurders gepubliceerd.
Bent u het eens met de bewering van de TU Delft dat het opstappen van de decaan los staat van de hoge vergoedingen en/of de berichtgeving daarover? Zo nee, wat is dan het verband daartussen?
Uit de verkenning van de Inspectie van het Onderwijs komt naar voren dat de betrokken decaan verdiensten had op het gebied van het valoriseren van kennis, ook in relatie tot projecten die vanuit het innovatieplatform waren geïnitieerd. De rol van de decaan zelf is in deze zaak te betreuren, maar ook het bestuur van TU Delft moet worden aangesproken. De Inspectie van het Onderwijs heeft dit inmiddels gedaan met de brief van 6 februari 2012.
De sluiting van de GGNet- (poli)kliniek in Zevenaar en Winterswijk en groei aantal patiënten GGZ (Geestelijke gezondheidszorg) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over de sluiting van de kliniek GGNet en de sluiting van poliklinieken in Zevenaar en Winterswijk?1
Het besluit van het bestuur van GGNet om de beddencapaciteit terug te brengen sluit aan op mijn beleid. Ik betreur het dat patiënten voor korte behandelmomenten verder moeten reizen, omdat ook poliklinieken worden gesloten. Het bestuur van de instelling is echter verantwoordelijk voor de keuzes die men hierin maakt.
Hoeveel bedden zullen er verdwijnen in de psychiatrische kliniek in Winterswijk?
In Winterswijk zullen 8 bedden, bestemd voor ouderenpsychiatrie, verdwijnen. De ouderenzorg voor de regio Achterhoek zal geconcentreerd worden in het Regionaal GGZ Centra (RGC) in Doetinchem en Apeldoorn. Hiertoe zal het aantal ouderenbedden in het RGC in Doetinchem uitgebreid worden met 5.
Is het waar dat de sluitingen zullen plaatsvinden per 1 maart aanstaande? Zo neen, op welke termijn worden welke afdelingen gesloten, dan wel het aantal bedden verminderd? Kan een toelichting worden gegeven?
De plannen tot sluiting van (poli)klinieken worden pas definitief na instemming van de medezeggenschapsorganen van GGNet. Dit is op zijn vroegst per 1 maart 2012. Daarna zal worden bekeken op welke termijn en op welke wijze de sluitingen worden uitgevoerd. Het voornemen is om in de loop van 2012 de plannen vorm te geven.
Klopt het dat GGNet er 7 miljoen euro op achteruit gaat vanwege de bezuinigingen op de GGZ door het kabinet? Zo ja, waaruit is dit bedrag opgebouwd? Kan een toelichting worden gegeven?
Bij GGNet is eind december duidelijk geworden dat de totale korting 7,2 miljoen euro bedraagt: van 95 miljoen euro naar 87,7 miljoen euro. Deze korting zal volledig ten laste van het ZVW-budget komen.
Hoeveel formatieplaatsen zullen er verdwijnen en hoeveel medewerkers zullen worden ontslagen?
Het gaat in totaal om 90 fte. Dit betreft 110 medewerkers die daarmee boventallig worden. GGNet zet zich ervoor in deze medewerkers zoveel mogelijk te herplaatsen binnen GGNet.
Vindt u het wenselijk dat het aantal bedden vermindert en de polikliniek sluit, terwijl er wachttijden zijn die momenteel maximaal 8 weken betreffen?2
Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de besluiten die zij neemt. Indien de exploitatie van een klinische afdeling evenals de poliklinieken niet langer haalbaar is dan zal men keuzes moeten maken. De keuze die de instelling maakt, de klinische zorg terug te brengen, past in het door mij voorgestane beleid. Ik ga ervan uit dat GGNet bij de keuze die zij maakt de zorg voor de patiënt op verantwoorde wijze blijft waarborgen.
Waar kunnen mensen terecht die nu hulp en zorg ontvangen van GGNet, en die in de zeer nabije toekomst niet meer zullen kunnen krijgen, aangezien er in de regio geen tweedelijns alternatief is?
In Zevenaar en Winterswijk zullen satellietposten worden ingericht waar patiënten terecht kunnen voor o.a. intake en verwijzing. Voor overige ambulante hulp en opname kunnen patiënten terecht bij GGNet in Doetinchem, Zutphen en Apeldoorn of andere GGZ-instellingen in Arnhem en Nijmegen. Ook zal de praktijkondersteuning bij de huisartsen (POH), de crisisdienst en de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) actief blijven. Bij de OGGZ of bemoeizorg gaan het om hulp aan mensen die zorg mijden, maar de stap naar hulp niet meer kunnen of willen zetten. Daarbij wordt door meerdere hulpverleningsinstanties samengewerkt. Voor mensen met een langdurende behandeling gaat GGNet FACT-teams inzetten, die meer zorg thuis gaan bieden en opnamevoorkomend werken.
Bent u ervan op de hoogte en vindt u het wenselijk dat er mensen zijn die aangeven vanwege de veel langere reistijd niet langer gebruik te kunnen maken van het zorgaanbod van GGNet?
Ik ben van mening dat GGNet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, voldoende alternatieven heeft aangereikt om de noodzakelijke zorg te bieden. Bij poliklinische behandeling is er inderdaad sprake van een langere reistijd (zie ook het antwoord op vraag3. Voor een klinische opname zal er eveneens sprake zijn van een langere reistijd maken, die vooral voor het bezoek consequenties heeft. Voor de ambulante behandeling zal GGNet ook gebruik gaan maken van FACT-teams waardoor mensen thuis behandeling ontvangen. In zo’n geval is er geen sprake van reistijd.
Welke andere drempels bent u van plan op te werpen, naast een veel langere reistijd en het innen van een eigen bijdrage, om mensen te ontmoedigen van de GGZ gebruik te maken, hoewel deze mensen wel zorg nodig hebben?
Ik ben me ervan bewust, dat de maatregelen die in 2011 zijn getroffen in de GGZ fors ingrijpen in de sector. Op dit moment wil ik niet vooruitlopen op eventuele nieuwe bezuinigingen.
Hoe kunt u de bezuinigingen van bijna 600 miljoen euro op de GGZ en de negatieve consequenties daarvan verantwoorden, nu blijkt dat het aantal cliënten nog steeds groeiende is met percentages tussen de 9 en 23%?3
Er is circa 600 miljoen euro op de GGZ bezuinigd, omdat de vraag naar de GGZ de afgelopen jaren fors is gegroeid. Door meer gebruik te laten maken van de eerstelijnszorg en ambulante zorg in de gespecialiseerde tweedelijns GGZ kunnen meer mensen worden geholpen.
Waarom gaat u door met het innen van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, met als reden een rem op de instroom, nu uit cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat het invoeren van een eigen bijdrage voor de eerstelijns GGZ geen effect heeft gehad, gezien het feit dat het aantal cliënten met 23% groeit? Kan een toelichting worden gegeven?
Door ook in de tweedelijns GGZ een eigen bijdrage in te voeren per 2012, heb ik een perverse prikkel in het systeem, waarbij mensen direct naar de relatief goedkopere tweedelijns zorg gingen, weggenomen. Daarnaast is de eigen bijdrage in de eerstelijns GGZ per 2012 verhoogd tot 20 euro per zitting. Daarmee leveren patiënten een financiële bijdrage aan hun behandeling.
Het bericht dat het aantal onveilige abortussen wereldwijd is toegenomen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Induced abortion: incidence and trends worldwide» van de World Health Organisation (WHO) en het Guttmacher Institute?1
Ja, ik ben bekend met deze, mede door Nederland gefinancierde studie.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het aantal onveilige abortussen in ontwikkelingslanden is gestegen, waardoor 50 000 vrouwen onnodig sterven en 8 500 000 vrouwen complicaties overhouden aan de onveilige abortus?
Deze cijfers zijn schokkend. Ze zijn des te schrijnender omdat, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het omschrijft, «sterfte en blijvende schade als gevolg van onveilige abortus voorkomen kunnen worden».
Hoe beoordeelt u in het bijzonder de constatering dat de toename samenvalt met een vermindering in gebruik van voorbehoedsmiddelen?
Het rapport constateert naast de toename van het aantal onveilige abortussen een stagnatie in de stijging van het gebruik van anticonceptie. Dit is zeer zorgwekkend omdat achterblijvend gebruik van voorbehoedmiddelen leidt tot meer onbedoelde
zwangerschappen, waarvan vele eindigen in abortus – vaak onder onveilige omstandigheden uitgevoerd. Een belangrijke oorzaak van sterfte onder vrouwen en moeders wordt zo in stand gehouden.
Ik zie dit als een gevolg van jarenlang achterblijvende investeringen in programma´s voor seksuele voorlichting en gezinsplanning. Deze dienstverlening houdt geen gelijke tred met de stijgende behoefte – onder meer veroorzaakt door bevolkingsgroei, een toenemend aantal jongeren en een snel groeiende wens van vrouwen, paren en jongeren, om later kinderen te krijgen, geboortes beter te spreiden en het kindertal te verminderen. Daarnaast blijkt er helaas nog te weinig interesse bij het bedrijfsleven om te investeren in anticonceptie. Zo worden de MDG 5 doelstellingen niet behaald.
Wat is uw reactie op de conclusie dat strenge wetgeving die toegang tot veilige abortus verbiedt een tegenovergesteld effect heeft en dat er juist ingezet moet worden op anticonceptie en seksuele voorlichting?
Deze studie bevestigt onze visie dat wet- en regelgeving die toegang tot veilige abortus verbiedt of bemoeilijkt, niet de weg is om gezondheid van vrouwen en moeders te verbeteren en hun reproductieve rechten te beschermen en te vervullen.
Dit kwam ook duidelijk naar voren in het rapport van de Speciaal Rapporteur van de Mensenrechten Raad betreffende het recht op gezondheid, de heer Anand Grover, die zijn rapport op 24 oktober 2011 in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties presenteerde. Nederland heeft de conclusie van Grovers rapport – dat belemmerende wet- en regelgeving onverwijld moet worden opgeheven – van harte ondersteund. De realiteit is echter dat in vele landen reproductieve rechten op grove wijze worden geschonden en in sommige landen zelfs steeds meer onder druk staan.
Ik deel de visie dat inzet op anticonceptie en seksuele voorlichting de te bewandelen weg is, en niet strenge en restrictieve abortuswetgeving.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze Nederland precies bijdraagt aan de verwezenlijking van Millenniumdoel 5: Verbetering van de gezondheid van moeders?
De specifieke rol die Nederland speelt en blijft spelen heeft betrekking op die delen van de MDG 5 agenda die verwaarloosd zijn en die voor velen moeilijk bespreekbaar, taboe of verboden zijn. Dat betreft het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; seksuele voorlichting met name voor tieners en jongeren; verbeteren van de beschikbaarheid van en toegang tot anticonceptie, ook voor tieners; veilige(r) abortus; decriminalisering van abortus en het nastreven van minder restrictieve wet- en regelgeving.
Voor zorg rond zwangerschap, bevalling, in de kraamtijd (een kritieke periode voor zowel moeder als kind) en voor sommige anticonceptiemethoden is een goed functionerend gezondheidszorg systeem nodig, inclusief voldoende gekwalificeerd personeel. Ik ondersteun daartoe versterking van de beroepsgroep van vroedvrouwen, hun scholing en opleiding, bijvoorbeeld via het NICHE programma. Ook is er een focus op de inzet van particuliere zorgverleners. Met een mix van publieke en private dienstverlening kan de zorg uitgebreid worden, kunnen meer mensen bediend worden, en kunnen reproductieve rechten beter vervuld worden. Ik breid samenwerking met de private sector uit voor verbreding van het productenpakket en de dienstverlening. Zoals reeds toegezegd zal ik u in april 2012 uitgebreider informeren over mijn concrete beleidsvoornemens.
Welke specifieke rol is volgens u voor Nederland weggelegd ten aanzien van deze ontwikkelingen, in relatie tot Millenniumdoel 5?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u aanleiding om de Nederlandse inzet te intensiveren of anderszins te wijzigen naar aanleiding van dit rapport? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Dit rapport is voor mij aanleiding om te blijven bijdragen aan dit type onderzoek, en aan de publicatie en verspreiding van onderzoeksgegevens. Ook zet ik nadrukkelijker in op anticonceptie, gezinsplanning en seksuele voorlichting, onder andere via gerichte programma’s en voorlichtingscampagnes in onze partnerlanden. Met andere spelers op internationaal en landenniveau wordt in 2012 grotere aandacht gevraagd voor anticonceptie en andere benodigdheden voor MDG 5. Wat betreft het tegengaan van onveilige abortus zet ik in op betere verspreiding van medicijnen door een publiek-privaat partnerschap.
Het bericht ‘OPTA waarschuwt ondernemers voor ongewilde telefonie overstap’ |
|
Pieter Omtzigt , Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) «OPTA waarschuwt ondernemers voor ongewilde telefonie overstap»?1
Ja, met dit persbericht heeft OPTA zakelijke gebruikers willen waarschuwen voor een probleem waar OPTA veel klachten over ontvangt.
Hoeveel klachten heeft de OPTA gekregen over dit onderwerp in het afgelopen half jaar?
OPTA heeft klachten ontvangen over bedrijven die zich richten op de zakelijke markt. Op dit moment zijn er 162 klachten bekend. Van deze 162 schriftelijke klachten hebben 102 klachten betrekking op het afgelopen half jaar.
Herinnert u zich nog het antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u over ongewilde overstappen meldde: «Wel vind ik alles overziend dat er ruimte is voor verbetering. Uitgangspunt moet zijn dat contracten willens en wetens worden afgesloten en dat met oog daarop klanten goed worden geïnformeerd door hun aanbieder. Ik vind dat voor de bestaande procedure die geldt voor overzettingen (en wordt gefaciliteerd door de Vereniging COIN) aanscherpingen wenselijk zijn. Ik heb de betrokken partijen daarom opgeroepen om de bestaande procedures te versterken om overzettingen zonder adequate wilsuiting te voorkomen dan wel er voor te zorgen dat dergelijke overzettingen op een voor de gebruiker simpele manier ongedaan kunnen worden gemaakt. De betrokken aanbieders hebben aangegeven dat zij bereid zijn om mee te werken aan een oplossing als het betrokken bedrijf aangeeft terug te willen naar zijn «oude» aanbieder. Dit zal ik blijven volgen en ik stel uw Kamer op de hoogte van de uitkomsten?2
Ja.
Kunt u aangeven of aanscherpingen hebben plaatsgevonden, of ongewenste oversluitingen fors zijn afgenomen?
De bestaande door aanbieders van telefoondiensten gehanteerde procedure voor overzettingen is onlangs aangescherpt. Als de oorspronkelijke aanbieder een redelijk vermoeden heeft van overzetting zonder instemming van de abonnee, dan kan deze partij de nieuwe aanbieder vragen om de wilsuiting te overleggen. Als deze wilsuiting niet kan worden overlegd, dan kan een boete aan het bedrijf worden opgelegd. Deze aanscherpte procedure biedt een uitkomst voor klachten waarbij er geen instemming is van de abonnee. Het zal echter niet alle problemen rondom ongewenste overzettingen kunnen oplossen, bijvoorbeeld in de gevallen waarin wel een wilsuiting kan worden overlegd maar deze niet op een rechtsgeldige manier is verkregen.
De vraag of het aantal ongewenste oversluitingen fors zijn afgenomen is lastig te beantwoorden. Feit is wel dat de klachten hierover niet zijn afgenomen, maar eerder zijn toegenomen. De klachten die sinds juni vorig jaar bij OPTA zijn binnengekomen zijn wel van karakter veranderd. In het begin hadden de klachten vooral betrekking op het overstappen zelf. Klagers waren in de veronderstelling dat zij een vernieuwd product van hun oorspronkelijke aanbieder gingen afnemen door het ondertekenen van een antwoordkaart, maar de aanbieding bleek echter van een nieuwe aanbieder te zijn. Veel van de klagers hebben aangegeven dat zij zich misleid voelen door deze wervingstechniek. Thans richten de klachten zich op de problemen die ontstaan bij het teruggaan van de nieuwe aanbieder naar de oude aanbieder. Het is bijvoorbeeld erg lastig om van het nieuwe contract af te komen.
Vindt u dat de telecomsector haar leven verbeterd heeft?
De klachten rondom ongewenste overzettingen bij zakelijke klanten doen zich thans voornamelijk voor bij ZakelijkeTelefonie.nl dat zich richt op zakelijke klanten. Voor zover mij bekend doen er zich bij andere bedrijven die zich richten op zakelijke klanten ongewenste oversluitingen veel minder voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat het bedrijf, http://www.zakelijketelefonie.nl/home/, dat eerder aanleiding gaf tot de kamervragen, van de Reclame Code Commissie gehoord heeft dat haar uitingen strijdig zijn met de Nederlandse Reclame Code3 en dat het nog steeds klachten regent4?
In de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 1 september 2011 (dossiernr. 2011/00584A) stelt de commissie dat de bestreden uiting van ZakelijkeTelefonie.nl in strijd in met de waarheid als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code. Het bedrijf heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er door de klager verplichtingen zijn aangegaan jegens het bedrijf. In haar beslissing beveelt de Commissie ZakelijkeTelefonie.nl aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Ik ben van mening dat de Commissie met deze uitspraak een duidelijk signaal afgeeft dat gebezigde reclame-uiting in strijd is met de Nederlandse Reclame Code.
Deelt u de mening dat het advies van de OPTA ondernemers niet veel verder helpt?5
Deze problemen kunnen niet met inzet van de bevoegdheden van OPTA worden opgelost. Binnen de wettelijke bevoegdheden die OPTA heeft moet OPTA zich dan ook beperken tot het geven van adviezen. Wel zullen ondernemers door deze adviezen extra alert zijn op ongewild overstappen.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat kwalijke acquisitiepraktijken snel tot het verleden gaan behoren in de telecomsector?
Om de problemen op de korte termijn aan te pakken wijs ik op de verschillende mogelijkheden die erop zijn gericht om de klachten over ongewenste overzettingen te verminderen.
Ten eerste hebben de aanbieders van telefoondiensten recentelijk onderling een boeteregeling afgesproken (zie ook beantwoording op vraag 4). Deze aangescherpte procedure biedt alleen een uitkomst voor klachten waarbij er geen wilsuiting kan worden overlegd door de nieuwe aanbieder. Bij de oorspronkelijke partij kan dan een boete in rekening worden gebracht. In dat kader vraagt KPN naar aanleiding van de ontvangen klachten, de wilsuitingen van de zakelijke eindgebruiker op. Als deze wilsuiting niet kan worden overhandigd, heeft KPN het recht de overzetting naar de nieuwe aanbieder niet uit te voeren. Als de wilsuiting wel kan worden overhandigd dan gaat KPN na of uit de wilsuiting kan worden opgemaakt dat de zakelijke eindgebruiker daadwerkelijk heeft willen overstappen naar de nieuwe aanbieder.
Ten tweede kunnen ondernemers die menen dat zij zijn misleid door een verkeerde voorstelling van zaken, op grond van dwaling een beroep doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst (artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek). Bij het bewust achterhouden van informatie door de aanbieder kan de overeenkomst worden vernietigd op grond van bedrog (artikel 3:44, tweede lid, BW). Als de ondernemer desondanks aanmaningen krijgt dan kan hij hiertegen bezwaar maken bij de nieuwe aanbieder en het incassobureau. Indien partijen onderling er niet uitkomen dan kan de ondernemer de zaak voorleggen aan de rechter.
Ten derde staat bij misleidende reclame gericht op zakelijke afnemers (artikel 6:194 BW en verder) de weg naar de rechter open. KPN heeft een kort geding procedure aangespannen tegen ZakelijkeTelefonie.nl waarin KPN eist dat de misleidende reclame wordt gestaakt. De zitting is op 28 maart jl. geweest; de uitspraak volgt nog.
Ten slotte is er meer bewustwording van dit probleem. Ondernemers worden via allerlei kanalen gewaarschuwd voor ongewenste overzettingen (bv. op de site van OPTA en de site van «Antwoord voor bedrijven»). Ook MKB Nederland is actief op dit dossier en wijst ondernemers erop dat ZakelijkeTelefonie.nl en KPN verschillende bedrijven zijn en geeft ook adviezen aan ondernemers wat te doen bij klachten.
Ik zal de ontwikkelingen volgen en mochten de problemen op korte termijn niet substantieel zijn verminderd dan is een meer structurele aanpak wenselijk. In dat kader wil ik wijzen op het voornemen van de Minister van Veiligheid en Justitie om voor kwalijke acquisitiepraktijken te onderzoeken of de wet- en regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken als voorbeeld kan dienen voor een eventueel op ondernemers toe te snijden maatregel (zie Kamerstukken II, 2011/12, nr. 337, p. 17). De uitwerking van dit voornemen dat tot doel heeft ondernemers beter te beschermen tegen kwalijke aquisitiepraktijken, zal ter hand worden genomen in samenwerking met mijn ministerie.
Ticketprijzen van vliegreizen van en naar Nederland vanaf de Caribische eilanden |
|
Ronald van Raak , Jeroen Recourt (PvdA), Bas Jan van Bochove (CDA), Ineke van Gent (GL), André Bosman (VVD), Wassila Hachchi (D66), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u nader inzicht geven in de gemiddelde ticketprijzen van vliegreizen van en naar Nederland vanaf de Caribische eilanden in het Koninkrijk?
Onder het nieuwe Luchtvaart protocol «Multilateral Protocol on the Liberalization of Air Transport dat op 1 januari 2012 tussen de Koninkrijksdelen in werking is getreden en dat de protocollen tussen Nederland en Aruba en dat tussen Nederland en de (voormalige) Nederlandse Antillen vervangt, worden de tarieven tussen de Koninkrijksdelen door de luchtvaartmaatschappijen zelf bepaald op basis van commerciële marktafwegingen.
Kunt u verklaren waar de prijsverschillen op zijn gebaseerd terwijl de afstanden van Amsterdam naar Curacao/Bonaire/Sint Maarten vergelijkbaar zijn?
Zoals in het antwoord onder vraag 1 als is aangegeven zijn het de luchtvaartmaatschappijen zelf die de tarieven bepalen op basis van commerciële marktafwegingen. Het staat luchtvaartmaatschappijen dus ook vrij om verschillende prijzen te hanteren op verschillende bestemmingen binnen het Koninkrijk.
Kunt u inzicht geven in de verschillende belastingen die worden geheven op vluchten binnen het Koninkrijk? Kunt u daarbij een vergelijking opschrijven van de verschillen van voor en na 10 oktober 2010 (staatkundige verhoudingen) bij de nationale en internationale bestemmingen (waarbij de vluchten naar de landen Aruba, Curacao en Sint Maarten worden aangemerkt als buitenlandse vlucht)?
Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt btw geheven over tickets voor vliegreizen binnen Nederland. Over de vluchten van en naar Nederland, met inbegrip van de vluchten van en naar andere delen van het Koninkrijk, wordt geen btw geheven. Dit is een reeds lang bestaande situatie. Voor genoemde wet blijft ook na de staatkundige veranderingen van 10 oktober 2010 gelden dat onder Nederland het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk wordt verstaan.
Op de BES eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt een algemene bestedingsbelasting (ABB) geheven. De ABB wordt echter niet geheven over het vliegverkeer tussen de BES eilanden onderling, noch over het vliegverkeer tussen de BES eilanden en Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Wat betreft de op Curaçao geheven omzetbelasting geldt dat er een vrijstelling is voor het vliegverkeer met andere delen van het koninkrijk. Hetzelfde geldt voor de op Aruba en Sint Maarten geheven belasting over bedrijfsomzetten.
Concluderend zijn de tickets voor vliegreizen tussen de verschillende
onderdelen van het koninkrijk niet belast met enig soort van omzetbelasting.
Met betrekking tot de kerosine die wordt gebruikt voor het vliegverkeer tussen de Caribische eilanden onderling en met Nederland geldt dat deze steeds buiten de accijnsheffing blijft. Voor zover bij het vliegverkeer op benzine wordt gevlogen is na 10 oktober 2010 accijns verschuldigd wanneer die benzine wordt getankt op de BES eilanden. Dit laatste is het gevolg van een omissie in de desbetreffende wetgeving. Het ligt in de bedoeling zo snel mogelijk wettelijk alsnog een vrijstelling te regelen in overeenstemming met de internationale regelgeving. Vooruitlopend daarop wordt goedgekeurd dat reeds nu in overeenstemming met die regelgeving wordt gehandeld.
Daarnaast zijn er geen andere belastingen van toepassing op het vliegverkeer. Wel wordt op de Caribische eilanden van vertrekkende passagiers een vertrekbelasting geheven die varieert naar gelang de bestemming. Dit is echter een locale heffing.
Deelt u de mening dat vluchten van Aruba, Curacao en Sint Maarten naar Bonaire, Sint Eustatius en Saba (en vice versa) moeten worden aangemerkt als binnenlandse vluchten?
Nee. Ik beschouw dergelijke vluchten als vluchten binnen het Koninkrijk der Nederlanden.
Bent u bereid om met de aanbieders van vluchten (KLM en anderen) in gesprek te gaan over deze prijsverschillen, ook in het licht van de mogelijkheden die Frankrijk biedt aan bijvoorbeeld studenten en senioren voor vluchten van en naar Frankrijk vanaf de overzeese gebiedsdelen van Frankrijk?
Met de beantwoording van de vragen 1,2 en 4 heb ik aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de tariefstelling door luchtvaartmaatschappijen.
De verantwoordelijkheid ten aanzien van de tarieven door de luchtvaartautoriteiten onder het bovengenoemd protocol beperkt zich tot ingrijpen in geval van extreem hoge of lage tarieven.
Hypotheekverstrekking aan mensen met een studieschuld |
|
Jacques Monasch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studieschuld geeft moeilijkheden bij hypotheek»?1
Ja.
Bent u van mening dat lenen voor een studie een verantwoorde keuze is, gezien de kans op een hoger inkomen, en daarom niet beperkt moet worden door stroeve hypotheekverstrekking?
Ik vind het verantwoord dat studenten voor het volgen van een opleiding een studielening aangaan. Het is ook verstandig de maandelijkse lasten van een studieschuld – evenals de andere vaste lasten – te laten meenemen in de hypotheekbeoordeling. Oud-studenten kunnen het geld voor de terugbetaling van hun studieschuld immers niet gebruiken voor de aflossing van een hypotheek.
Studieleningen hebben wel een sociaal karakter, dat gekenmerkt wordt door een gunstige rente, een lange terugbetaalperiode, terugbetaling naar draagkracht en kwijtschelding van de restschuld. Dit om problemen bij het terugbetalen te voorkomen.
Bent u van mening dat het kopen van een huis voor starters op de arbeidsmarkt in principe mogelijk moet zijn?
Zoals volgt uit de Woonvisie die in juli 2011 aan de Tweede Kamer is gestuurd zijn startende huizenkopers van belang voor de woningmarkt. Zij zijn van belang voor een goede werking van de woningmarkt als geheel, dus niet alleen voor de starters zelf, maar ook voor de doorstroming tussen de huur- en koopsector en binnen de huursector. Dit laat echter onverlet, dat starters het advies moeten krijgen een verantwoorde hypotheek af te sluiten.
Is er sprake van een verandering in de eisen die banken hanteren om hypotheken aan mensen met een studieschuld te verstrekken? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, wat veroorzaakt dan de in het bericht vermelde stroeve kredietverlening?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken (NvB) heb ik vernomen, dat de normen ten aanzien van het verstrekken van een hypotheek aan mensen met een studieschuld niet strenger zijn geworden. Bij het verstrekken van een hypotheek werd altijd al gevraagd naar eventuele andere schulden (o.a. studieschuld). Dit gebeurt op grond van artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht. Daarin wordt gesteld dat aanbieders van krediet (waaronder hypothecair krediet) voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet informatie over de financiële positie van de consument dienen in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Bij het bepalen van de financiële positie van de consument worden de lasten van studieleningen meegenomen. De manier waarop de studieschuld wordt meegerekend verschilt per bank.
De NvB geeft aan dat de normen niet strikter zijn geworden, maar wel dat ze scherper worden toegepast. Door de economische crisis is de nadruk meer komen te liggen op verantwoord lenen en letten de banken bij de verstrekking van de hypotheek extra op de financiële positie van de consument.
De vergoeding van hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie ter behandeling van chronische pijn |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat chronische pijn een ernstige aandoening is die in ieder geval niet als «lage ziektelast» kan worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heb ik op 7 maart 2011 gevraagd te adviseren over de toepassing van de lage-ziektelastbenadering. Ik verwacht dit advies binnen niet al te lange tijd van het CVZ te ontvangen. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies van het CVZ zal het kabinet een standpunt innemen en daarover de Kamer informeren.
Het advies dat CVZ gaat uitbrengen over de elektrostimulatie vloeit overigens niet voort uit het advies over de lage-ziektelastbenadering.
Deelt u de mening dat verlaging van de ziektelast bij chronische pijn uw aandacht verdient, gelet op de hoge prevalentie van rond de 20%, de aantasting van de kwaliteit van leven, het functioneren en de arbeidsproductiviteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze onderneemt u actie om dit veelvoorkomende gezondheidsprobleem terug te dringen?
Het is mij bekend dat het CVZ voornemens is te adviseren over hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie. Betrokken partijen zijn inmiddels geconsulteerd over het conceptadvies. Ten behoeve van deze consultatie hebben deze partijen het conceptadvies strikt vertrouwelijk ontvangen. Op basis van de commentaren uit het veld en de beraadslagingen in de Duidingscommissie Pakket en de Adviescommissie Pakket kunnen er nog wijzigingen aangebracht worden. Er is dus nog geen openbaar advies van het CVZ waarop ik een standpunt kan innemen. Overigens zou ik het ook niet opportuun en zinvol achten een standpunt in te nemen op een conceptadvies dat nog – al dan niet in belangrijke mate – kan wijzigen.
Ik ga er vanuit dat het advies meeloopt in het pakketadvies 2012. Als dat zo is verwacht ik mijn oordeel mee te nemen bij mijn standpunt over het jaarlijkse pakketadvies. Dit standpunt ontvangt u uiterlijk begin juni.
Hoeveel patiënten in Nederland met chronische pijnklachten worden behandeld met Transcutaneous electrical nerve stimulation (TENS)? Voor hoeveel van deze patiënten is TENS, of een vergelijkbare therapie, de enige behandeling die nog verlichting brengt? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken, alvorens te beslissen over het pakketadvies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat het CVZ voornemens is te adviseren om uitwendige elektronische stimulatie ter behandeling van chronische pijn niet langer te vergoeden? Bent u van plan dit advies over te nemen?1
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende passage uit het in opdracht van het CVZ uitgevoerde literatuuronderzoek naar de effectiviteit van uitwendige elektrostimulatie bij chronische pijn: «Het CVZ staat, als pakketbeheerder, voor de principiële keuze of het bereid is positief te adviseren over de vergoeding van een behandeling die in de praktijk aanzienlijke pijnverlichting kan bewerkstelligen, maar waarvan in onderzoek het effect voor een mogelijk belangrijk deel aspecifiek lijkt te zijn.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Waarom geeft in de afweging van het CVZ de stand van de literatuur in dit geval de doorslag, en niet de stand van de praktijk, anders dan de bezuinigingsagenda van dit kabinet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de opvatting van de onderzoekers dat vermindering van de ziektelast ten gevolge van chronische pijn een valide argument is om positief te adviseren over vergoeding van uitwendige elektrotherapie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een gehanteerd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat het de deur open zou zetten naar «vergoeding van allerlei interventies waarvan het effect vermoedelijk langs aspecifieke weg tot stand komt»? Kunt u concrete voorbeelden noemen van behandelingen waarop dit argument van toepassing zou zijn?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een ander genoemd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat er steeds meer gezocht zal worden naar andere, meer effectieve interventies om de mechanismen waarlangs patiënten zelf controle kunnen uitoefenen over hun pijnsensatie, te activeren? Deelt u de mening dat het verstandig is eerst de ontwikkeling van die alternatieven af te wachten alvorens de huidige hulpmiddelen en behandelingen uit het pakket te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de in de medische wetenschap gebezigde uitspraak «absence of evidence is not evidence for absence»? Hoe beoordeelt u in dit licht de opvatting van de onderzoekers dat, ondanks het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, patiënten in de praktijk wel degelijk baat kunnen hebben bij TENS en vergelijkbare behandelingen?3
Ik ben bekend met deze uitspraak. Voor de op grond van de Zorgverzekeringswet te verzekeren zorg geldt als uitgangspunt dat de zorg van bewezen waarde is.
Het is dus niet relevant of onderzoekers beweren dat mensen baat hebben bij een interventie, maar of de interventie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Deze voorwaarde geldt niet alleen bij chronische pijnklachten, maar voor alle klachten die complex zijn. Ik teken daarbij nog aan dat de verplichting om na te gaan wat werkt en wat niet, niet alleen voortkomt uit pakketbeheer, maar ook vanuit het perspectief van het leveren van verantwoorde zorg.
Deelt u de mening dat het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur over de werkzaamheid van uitwendige elektrostimulatie voor een belangrijk deel kan worden verklaard door de complexiteit van chronische pijnklachten en de veelheid aan verschijningsvormen en oorzaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Indien u de redenering van het CVZ overneemt, is dan niet de consequentie dat veel behandelingen voor complexe aandoeningen met een veelheid aan oorzaken zullen verdwijnen uit het basispakket vanwege gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, terwijl de stand van de praktijk aantoont dat patiënten er baat bij hebben? Wilt u uw antwoord toelichten ?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 9.
Deelt u de mening dat, indien de behandelende arts van oordeel is dat de patiënt is aangewezen op TENS of een vergelijkbare behandeling, deze behandeling vergoed dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Het is namelijk niet de behandelend arts die bepaalt of een behandeling in het pakket zit.
Examinering op de Antillen van leerlingen in het voortgezet onderwijs |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van mogelijke problemen op het Vespucci College op Curaçao als gevolg van verplichte examinering vanaf komend jaar (schooljaar 2011–2012) op Bonaire?
Mij is bekend dat het Vespucci College denkt in de toekomst minder leerlingen te krijgen omdat de opleiding niet kan worden afgesloten met een op Curaçao afgelegd Nederlands examen en diplomering op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Er is overigens geen sprake van een verplichting voor de leerlingen van het Vespucci College om examen te doen op Bonaire. Wel is het voor deze leerlingen een mogelijkheid om een diploma in het voortgezet onderwijs te halen op grond van Nederlandse wetgeving.
Bekend is verder dat het bestuur van het Vespucci College liever wil dat Nederlandse staatsexamens ook op Curaçao kunnen worden afgenomen, maar de wetgeving verzet zich hier tegen. Dit laat onverlet dat scholen op Curaçao wel onderwijs mogen inrichten naar het Nederlandse model en niveaus.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin er gevreesd wordt dat het Vespucci College vanwege de examenregeling met examens op Bonaire leerlingen zal verliezen en daarmee onder het minimum aantal leerlingen dreigt te raken?
Het Vespucci College is een particuliere (niet door de overheid bekostigde) school en bepaalt zelf haar bestaansrecht.
Overigens ben ik van mening dat de optie om examens te doen op Bonaire zodanig laagdrempelig is, dat dit geen reden kan zijn voor ouders om de school vanaf nu links te laten liggen.
Deelt u de zorgen dat de huidige regeling de school in zijn bestaansrecht kan aantasten, onder andere vanuit een daardoor gebrekkige financiële situatie?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het een buitenproportionele en daarmee drempelverhogende maatregel is als leerlingen geen examen kunnen doen op Curaçao en Aruba maar alleen op Bonaire? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen?
Op verzoek van uw Kamer heb ik vorig jaar advies gevraagd aan de Raad van State.
Het advies is u op 26 januari 2012 toegestuurd en luidt kortheidshalve: alleen via een rijkswet is het mogelijk examinering op grond van de Nederlandse wetgeving op Curaçao, Aruba of Sint Maarten te laten plaatsvinden en dit lijkt de Raad een zware weg voor de kleine doelgroep.
Gebruik maken van de mogelijkheid staatsexamen te doen op Bonaire is dan de meest praktische oplossing. Het gaat hierbij derhalve niet om een maatregel, maar om een mogelijkheid.
Welke mogelijkheden heeft u en tot welke inzet bent u bereid om ervoor te zorgen dat leerlingen zo snel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld om op Curaçao examen te doen zodat daarmee ook het Nederlandstalig voortgezet onderwijs op de Antillen behouden kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Verder zijn voor de leerlingen op de voormalige eilanden van de Nederlandse Antillen die op Bonaire staatsexamen willen afleggen en in het bijzonder de leerlingen van het Vespucci College door het College voor Examens al uitzonderingen gemaakt om nachtelijke examens te voorkomen en wordt een voorziening geboden bij terugkeer naar Nederland (niet zijnde een vakantie) tijdens de examenperiode.
Overigens wordt er op Curaçao ook buiten het Vespucci College Nederlandstalig onderwijs aangeboden. De Raad van State geeft dan ook aan dat voor deze kandidaten de weg open staat naar een examen in Curaçao (op grond van de Curaçaose wetgeving), waarbij de diploma's – mits niet te zeer afgeweken wordt van de profielstructuur in het Nederlandse onderwijs – dezelfde doorstroom mogelijkheden bieden als Nederlandse diploma's.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg BES (onderdeel onderwijs) op 6 februari a.s.?
Ja.
Te hoge prijzen voor hotelkamers |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hotelkamer veel te duur»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat online bemiddelaars hoge tarieven hanteren waardoor consumenten al jaren tot dertig procent extra betalen voor het boeken van een hotelkamer via grote boekingsites? Zo ja, deelt u de mening dat het hier om een buitensporig hoog tarief gaat in relatie tot de kamerprijs?
Online bemiddelaars hanteren een percentage van de kamerprijs als commissie. Het vragen van een vergoeding voor een dergelijke dienst is op zichzelf niet vreemd. Ook reiswinkels of reisorganisaties vragen een vergoeding voor de door hun aangeleverde gasten. Het percentage commissie dat bemiddelaars hanteren loopt sterk uiteen. Een eensluidend oordeel over de hoogte van de tarieven in relatie tot de kamerprijs kan ik dan ook niet geven.
Bent u met de online bemiddelaars van mening dat het hotels volledig vrij staat om al dan niet een contract aan te gaan met deze online bemiddelaars of bent u met onder meer Koninklijke Horeca Nederland van mening dat eigenlijk geen sprake is van een vrije keuze voor hoteleigenaren omdat zij anders inkomsten mislopen? Weet u in dit verband welk percentage van het totaal aantal verkochte hotelovernachtingen in Nederland op dit moment via grote online bemiddelaars wordt verkocht?
Hoewel ik begrip heb voor de situatie waarin sommige hoteleigenaren zich bevinden, staat het hoteleigenaren in beginsel vrij om al dan niet een contract af te sluiten met online bemiddelaars. Online bemiddelaars kunnen, zoals blijkt uit het artikel, een gunstig effect hebben op de bezettingsgraad van hotels. De consequentie van de keuze om geen contract af te sluiten met een bemiddelaar kan zijn dat het aantal boekingen terugloopt. De hoteleigenaar moet zelf een (economische) afweging maken tussen enerzijds een hogere bezettingsgraad en anderzijds het niet hoeven afdragen van commissie. Deze afweging zal voor elke hoteleigenaar anders zijn. De markt voor het online bemiddelen van hotels is sterk in beweging. Als voorbeeld noem ik de eigen boekingssite van Koninklijke Horeca Nederland www.horecahotelsholland.com. Deze site hanteert een commissie van 5% van de hotelkamerprijs van een daadwerkelijke boeking. Ook zijn recent het Nederlandse www.bookingsquare.com en het Amerikaanse www.roomkey.com van start gegaan. Deze initiatieven beogen meer aan de wens van hoteleigenaren tegemoet te komen en hanteren dan ook geen of een lagere commissie. Ik juich het ontstaan van dergelijke nieuwe initiatieven toe. Deze zullen de concurrentie doen toenemen en daarmee de tarieven van bestaande bemiddelaars onder druk zetten.
Mij zijn geen cijfers bekend over welk percentage van het totaal aantal verkochte hotelovernachtingen in Nederland via grote online bemiddelaars wordt verkocht.
Is het waar dat de contracten tussen boekingsites en hotels zo vorm zijn gegeven dat hotels niet vrij zijn om hun eigen prijs te bepalen en dat hotels die toch lagere prijzen berekenen niet langer via deze boekingsites worden bemiddeld? Zo ja, hoe kwalificeert u deze praktijk? Is u bekend of het hoteleigenaren vrij staat om wel lagere tarieven te berekenen indien klanten rechtstreeks bij het hotel zelf boeken?
Ik ben niet op de hoogte van de precieze inhoud van de contracten tussen boekingssites en hotels. Het betreft contracten tussen private partijen die, zolang zij geen schending van het recht, zoals het Burgerlijk Wetboek of het Mededingingsrecht, bevatten, vrij zijn naar inhoud. Voor zover mij bekend staat het hotels vrij de hoogte van hun eigen prijs te bepalen. In het gesprek tussen de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en Koninklijke Horeca Nederland is wel naar voren gekomen dat contracten tussen hoteleigenaren en boekingssites vaak een «online rate parity» clausule bevatten. Deze clausule heeft als doel dat de hoteleigenaar richting de desbetreffende bemiddelingssite dezelfde prijs hanteert als richting andere sites. Voor zover de NMa op de hoogte is, staat een dergelijke clausule er niet aan in de weg dat een hoteleigenaar andere prijzen hanteert voor boekingen aan de balie of via de telefoon.
Hebben consumenten inzicht in de kostenstructuur die wordt gehanteerd voor het boeken van hotelovernachtingen via boekingsites, specifiek in de gehanteerde tarieven door online bemiddelaars? Zo ja, hoe? Zo nee, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en dat consumenten een bewustere keuze kunnen maken indien zij dit inzicht wel hebben? Bent u bereid om actief te bevorderen dat de tarieven die online bemiddelaars berekenen inzichtelijk worden gemaakt voor de consument?
Consumenten hebben op dit moment vaak geen inzicht in de tariefstructuur die wordt gehanteerd voor het boeken van hotelovernachtingen via online bemiddelaars. De bemiddelingskosten worden door de sites bij de hoteleigenaren in rekening gebracht en niet rechtstreeks bij de consument. Voor consumenten is het praktisch dat zij snel een overzicht hebben van de totale kosten die in rekening zullen worden gebracht voor een hotelovernachting. Ik moedig online bemiddelaars aan om daarnaast inzicht te geven in de gehanteerde prijsstructuur. Een wettelijke verplichting hiertoe acht ik niet wenselijk. Een dergelijke verplichting zal niet effectief zijn vanwege het internationale karakter van de markt voor online bemiddelaars. Buitenlandse sites zouden zich eenvoudig kunnen onttrekken aan een wettelijk regeling. Dit kan leiden tot een verstoorde concurrentie tussen binnen- en buitenlandse bemiddelaars.
Zijn er bij mededingingsautoriteiten klachten vanuit de hotelbranche of consumentenorganisaties binnengekomen over de tarieven die online bemiddelaars voor hotelkamers berekenen? Zo ja, wat hebben mededingingsautoriteiten met deze klachten gedaan? Zo nee, ziet u in bovenstaande berichtgeving aanleiding om de tarieven en de machtstructuur tussen online bemiddelaars en hotels nader te (laten) onderzoeken?
De NMa heeft aangegeven dat zij geen formele klachten heeft ontvangen vanuit de hotelbranche of van consumentenorganisaties. Wel is er, zoals eerder aangehaald in het antwoord op vraag 4, contact geweest met Koninklijke Horeca Nederland over de commissie die online bemiddelaars voor hotelkamers hanteren. Er zijn op dit moment geen indicaties dat er sprake is van een overtreding van de Mededingingswet door hotels onderling of tussen de online bemiddelaars. Het is aan de NMa zelf om te beslissen of zij een onderzoek start. Op basis van de informatie zoals deze tot dusverre bekend is bij de NMa, ziet zij geen reden tot het doen van nader onderzoek naar online bemiddelaars en hotels. Onderbouwde klachten of signalen dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen bij de NMa worden ingediend. Indien de NMa een gegronde reden heeft om aan te nemen dat de Mededingingswet wordt overtreden, dan kan zij alsnog een onderzoek starten.
De remmende werking van preventie op de stijging van de zorgkosten een het terughoudende beleid inzake overgewicht |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Marc Pomp, waaruit blijkt dat investeren in preventie en gezond ouder worden de kostengroei in de zorg met 6% kan doen dalen?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Healthy Ageingbeleid de zorguitgaven in 2050 kan beperken tot 18% van het bruto binnenlands product, terwijl het Centraal Planbureau eerder becijferde dat deze kosten in 2050 24% van het bruto binnenlands product (BBP) zullen uitmaken?
Lang en gezond leven is voor iedereen belangrijk en het kabinet ondersteunt dit dan ook met beleid, los van de vraag tot hoeveel procent beheersing van de zorgkosten dit zou kunnen leiden. We moeten namelijk voorzichtig zijn met deze cijfers. De verwachtingen zijn gebaseerd op rekenmodellen waaraan verschillende aannames ten grondslag liggen. Zo beschrijft de heer Pomp zelf meerdere scenario’s. In de meeste daarvan dalen de zorguitgaven niet of nauwelijks. Slechts in het meest extreme scenario, met de minst waarschijnlijke aannames, wordt een substantieel lager groeipad ten opzichte van de scenario’s van het CPB berekend. Daar komt bij dat Pomp de kosten van (nieuwe) preventieve activiteiten niet in zijn berekeningen meeneemt.
Wat is uw mening over het feit dat Marc Pomp positiever is over de effecten van preventie dan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), omdat het RIVM een stijging van de zorguitgaven mee rekent ten gevolge van langer leven?
Zoals ik bij vraag 2 al heb aangegeven is er in één van de doorgerekende scenario’s, met de minst waarschijnlijke aannames, een substantieel effect van preventie op de stijging van de zorguitgaven. In de meeste andere scenario’s in zijn rapport wordt geconcludeerd dat de zorguitgaven niet zullen afnemen door preventie. Dit is in lijn met de analyses van het RIVM.
Daaruit blijkt dat meer gezondheid en meer ziekte vaak hand in hand gaan. Het gaat in de volksgezondheid om dynamische processen waarin epidemiologische trends, demografische ontwikkelingen en zorguitgaven op een complexe manier in elkaar grijpen. Om een goed beeld te vormen moeten al deze aspecten worden meegenomen dus ook de stijging van de zorgkosten ten gevolge van langer leven. Neem hart- en vaatziekten als voorbeeld. Door een daling van het aantal rokers, het gebruik van cholesterolverlagers en betere zorg is de sterfte aan hart- en vaatziekten in de achterliggende decennia spectaculair gedaald. Daardoor is ook de ziektelast enorm afgenomen. In dezelfde beweging is echter het aantal patiënten met chronisch hartfalen gestegen, evenals de zorguitgaven hieraan. En daar komt nog bij dat de bevolking als gevolg van de succesvolle behandeling van hart- en vaatziekten ouder is geworden, waardoor helaas ook het aantal mensen met typische ouderdomsziekten zoals dementie is gestegen.
Wat vindt u van de stelling dat het RIVM een te enge definitie van preventie hanteert, en dat maatregelen op het gebied van levensstijl een bredere werking hebben en kleinere aandoeningen, die tweederde van de zorguitgaven betreffen, voorkomen?
Ook hierbij gaat het om verschillen in de aannames die onder de rekenmodellen liggen. Pomp gaat er, in zijn meest extreme scenario, vanuit dat de uitgaven voor alle ziekten door het healthy ageing beleid met 20% zullen dalen. Het RIVM neemt in haar berekening alleen de ziekten mee waar een effect van preventie mag worden verwacht en waarvoor de omvang van dat effect wetenschappelijk is onderbouwd. Daarin wordt een breed scala van preventieve activiteiten, van collectieve preventie tot «personalized prevention», meegenomen. Dit betekent dus dat er minder ziekten worden meegenomen omdat dit, volgens de onderzoekers van het RIVM, een realistischere voorspelling oplevert.
Het tweederde deel van de zorguitgaven waar de heer Pomp over spreekt betreft niet zozeer kleinere aandoeningen (het gaat bijvoorbeeld ook om verstandelijke handicaps en aangeboren afwijkingen), maar zorguitgaven waarvoor geen relatie met preventie of healthy ageing bekend is. Het is evenmin zo dat kleinere aandoeningen bij elkaar tweederde deel van de zorguitgaven voor hun rekening nemen. Het overgrote deel van de zorguitgaven houdt verband met psychische stoornissen, verstandelijke handicaps, dementie, beroerte, hart- en vaatziekten, kanker, artrose en andere aandoeningen van het bewegingsstelsel (zie www.kostenvanziekten.nl). Dit zijn allerminst kleinere aandoeningen.
Bent u van mening dat uw huidige beleid ten aanzien van preventie de kostengroei met 6% kan doen dalen? Zo ja, hoe? Zo nee, welke beleidswijzigingen gaat u voorstellen om dit wel te bereiken?
Het is niet realistisch om te verwachten dat alleen met preventie een daling van de kostengroei met 6% kan worden gerealiseerd. Daarvoor zijn de aannamen van Pomp te onwaarschijnlijk. Uit andere onderzoeken en uit de meerderheid van de scenario’s van Pomp zelf leiden we af dat preventie geen grote effecten heeft op de zorgkosten. Het onderzoek van Pomp biedt geen aanknopingspunten voor beleidswijzigingen. Dit laat onverlet dat dit kabinet blijft investeren in preventie, ook in healthy ageing-onderzoek, omdat gezondheid de kwaliteit van leven verbetert, en omdat dat bijdraagt aan arbeidsparticipatie en voor ouderen die langer zelfstandig willen blijven functioneren.
Bent u op de hoogte van het promotieonderzoek de heer De Gouw, directeur GGD Hollands Midden, waaruit blijkt dat het beleid ten aanzien van de publieke gezondheid en met name inzake de bestrijding van overgewicht, onvoldoende werkt?2
Ja.
Bent u van mening dat er sprake is van een integraal beleid ten aanzien van het terugdringen van overgewicht? Vindt u dat er voldoende samenwerking bestaat tussen verschillende ministeries en gemeenten, en dat er sprake is van een integraal lange termijnbeleid?
Ja, vanuit de Rijksoverheid zetten we in op integraal lange termijn gezondheidsbeleid. Ons beleid gericht op het tegengaan en terugbrengen van overgewicht is hier onlosmakelijk onderdeel van. Overgewicht staat al jaren als speerpunt in onze preventienota’s. Met gebundelde krachten vanuit publieke en private sectoren werken we over de grenzen van kabinetsperiodes heen aan effectief gezond gewicht beleid. Denk bijvoorbeeld aan ons beleid gericht op de gezonde werkplek, de gezonde school(omgeving), kennis- en productinnovatie en betrouwbare informatie voor de consument.
We doen aanpassingen indien nodig; aan de hand van ontwikkelingen en nieuwe inzichten houden we oog voor verbetering en versterking van ons beleid. Overigens heb ik in mijn nieuwe leefstijlbeleid diverse thema’s gebundeld ten gunste van integraal beleid. Zo heb ik gezond gewicht, sporten en bewegen en letselpreventie meer met elkaar in lijn gebracht.
Lokaal gezondheidsbeleid kent vele uitdagingen. Ik zie daar mooie verbindingen tot stand komen en initiatieven ontstaan in en tussen sectoren. Centrale faciliteiten zoals die van de Buurtsportcoach en van het Convenant Gezond Gewicht kunnen hier een stimulerende rol in spelen.
Bent u bereid voorstellen te doen voor een meer integraal beleid, waarbij de verantwoordelijkheid voor preventie en het terugdringen van overgewicht bij het hele kabinet komt te liggen in plaats van alleen bij u? Op welke wijze zou een dergelijk beleid kunnen worden vormgegeven?
De Landelijke nota Gezondheidsbeleid is een kabinetsbrede nota en beschrijft reeds onze gezamenlijke inzet vanuit gedeelde verantwoordelijkheid en overeenkomstige doelen.
Weegt de keuze voor een terughoudend beleid, dat gebaseerd is op het principe van eigen verantwoordelijkheid en eigen keuze van mensen, op tegen de wetenschap dat daarmee overgewicht onvoldoende zal worden teruggedrongen, en daarmee samenhangend de kosten van de zorg zullen stijgen en de individuele kwaliteit van leven van mensen nadelig wordt beïnvloed?
Overgewicht is een complex maatschappelijk probleem dat niet door de overheid alleen is terug te dringen. Maar ik heb er vertrouwen in dat het beleid van dit kabinet de beste kansen biedt om hier goede stappen vooruit in te zetten samen met alle andere partijen in de samenleving die daarbij nodig zijn. Ik lever een extra inspanning om jongeren te beschermen en hen een gezonde basis te geven. Voor mijn gezond gewicht beleid maak ik zo veel mogelijk gebruik van effectieve interventies en aanpakken. De Gezonde Schoolkantine en JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht) zijn hier mooie voorbeelden van die laten zien dat onze aanpak en inzet werkt. Doordat ik kennis over goede voorbeelden en effectieve aanpak verspreid, verbindingen leg met sport en bewegen, opensta voor initiatieven en de dialoog met private partijen aanga, geloof ik dat we een stevige positieve bijdrage leveren aan de volksgezondheid.
Bent u bereid schriftelijk een uitgebreide reactie op beide onderzoeken aan de Kamer te zenden, ruim vóór het geagendeerde nota-overleg publieke gezondheidsbeleid op 5 maart 2012?
Ja, bij deze.
Het artikel “Uitbrander voor landmachtbaas” |
|
André Bosman (VVD) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Uitbrander voor landmachtbaas»?1
Ja.
Is het waar dat de Commandant Landstrijdkrachten door u «op de vingers is getikt» of op een andere wijze is teruggefloten naar aanleiding van zijn voornemen om bij personeelsreducties binnen de Landmacht bij uitstromers vooral te kijken naar kwaliteit? Zo ja, waarom vond u dit nodig?
Er is regelmatig contact met de commandanten van de defensieonderdelen. In een van de gesprekken is dit onderwerp aan de orde geweest.
Is het beleid om bij personeelsreducties binnen de Landmacht bij gedwongen uitstromers vooral te kijken naar kwaliteit teneinde het niveau van de organisatie zo veel mogelijk op peil te houden? Zo ja, hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in de brief van 20 mei 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 2) gebruiken commandanten bij de reorganisaties wel degelijk ook de criteria «kwaliteit» en «ervaring». In het antwoord op de vragen 4 en 7 wordt uiteengezet in welk kader de commandanten deze criteria toepassen.
Is het waar dat interne promoties bij de krijgsmachtonderdelen tijdelijk zijn bevroren? Zo ja, is dit om te voorkomen dat militairen in hun nieuwe rang een bedreiging vormen voor de collega’s met hetzelfde aantal strepen en zo nee, waarom dan? Deelt u de mening dat bij een moderne flexibele, organisatie promotie altijd een mogelijkheid moet zijn en zeker niet mag worden uitgesloten omdat dit een bedreiging zou zijn voor het hogere kader?
Ik heb de Secretaris-Generaal op 1 augustus 2011 de opdracht gegeven de maatregelen van de beleidsbrief uit te voeren. Met mijn brief van 1 augustus 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 37) heb ik de Kamer hierover geïnformeerd. De defensiebrede personeelsrichtlijnen aangaande de reorganisatie betreffen alle medewerkers. De commandanten van de defensieonderdelen hebben met de numerus fixuskaders gekregen voor hun personeelsbestand. Verder wordt het aantal bevorderingen beperkt met het oog op de gewenste verkleining van het aantal hogere officieren en onderofficieren, maar van een bevriezing is geen sprake.
De defensieonderdelen voeren zelf in hun domein de reorganisaties uit die voortkomen uit de beleidsbrief. Zij hebben daartoe de defensiebrede personeelsrichtlijnen verder uitgewerkt. De brief waarmee de commandant van het CLAS zijn personeel heeft geïnformeerd, heeft onbedoeld tot misverstanden geleid. De commandant van het CLAS zal in een nieuwe brief de misverstanden wegnemen.
Wat zijn de afspraken die met de bonden zijn gemaakt over de aanpak bij de reductie van tienduizend banen bij Defensie?
Met de vakbonden is overeenstemming bereikt over een Sociaal Beleidskader voor de periode 2012–2016,2 In bijlage ontvangt u een afschrift van dit beleidskader.
Bent u van mening dat bij de reducties het behoud van kwaliteit altijd voorop dient te staan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de AFMP dat wanneer de afspraken met de bonden over de reducties ten koste gaan van de kwaliteit van de gehele organisatie dit maar voor lief genomen moet worden, of bent u het ermee eens dat een dergelijke instelling niet bijdraagt aan de ambitie om een moderne en hervormde krijgsmacht te hebben in 2014?
In de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik uiteengezet dat Defensie structureel moet bezuinigen en dat daardoor onder meer 12 000 functies komen te vervallen. Naast de vermindering van het aantal functies is het noodzakelijk de opbouw van het personeelsbestand aan te passen om de operationele gereedheid van de krijgsmacht en de betaalbaarheid van de defensieorganisatie structureel te waarborgen. Daartoe moet de gemiddelde leeftijd van het personeelsbestand worden verlaagd en moet het aantal militairen en burgers in hogere functies worden verkleind. Door deze maatregelen zal Defensie in 2014 beschikken over een kleinere krijgsmacht met goed personeel, gereed voor elke inzet binnen haar mogelijkheden.
De jacht op illegale werksters door de vreemdelingenpolitie |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat de vreemdelingenpolitie jacht heeft gemaakt op illegale werksters door gekleurde vrouwen, die per bus reizen, te volgen naar hun werkgevers in de villawijken rond Haarlem vanuit de veronderstelling dat het ongebruikelijk is dat gekleurde vrouwen zich ophouden in plaatsen zoals Aerdenhout, Heemstede en Bloemendaal? Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, ik ken het bericht. Het bericht mist echter enige nuance. De politie Kennemerland heeft in het kader van de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen naspeuringen verricht. Zij heeft zich hierbij gericht op personen die vermoedelijk niet rechtmatig in Nederland verbleven en werkzaam waren als huishoudelijke hulp. Daarbij is bij het algemene signalement geleund op de uiterlijke kenmerken van een deel van de doelgroep op een wijze die zich niet verhoudt met de daarvoor geldende bepalingen.
Deelt u de mening dat deze handelswijze generiek als onrechtmatig moet worden beschouwd na een eerdere rechterlijke uitspraak in een vergelijkbare zaak? Zo ja, waarom is deze onrechtmatige praktijk niet onmiddellijk gestaakt en blijkt uit onderzoek dat in 2011 nog 13 illegale werksters op vergelijkbare wijze zijn opgepakt?
Nadat er in de jurisprudentie in eerste aanleg verschillend mee om is gegaan, is door de hoogste rechter geoordeeld dat er in de voorbereiding van het vreemdelingentoezicht te veel nadruk is gelegd op de uiterlijke kenmerken. Om die reden is de staandehouding van deze personen – die overigens niet rechtmatig in Nederland verbleven en in strijd met de wetgeving arbeid verrichtten – onrechtmatig geacht. Dit oordeel van de hoogste rechter wordt uiteraard gevolgd en is leidend in vergelijkbare gevallen.
Wat vindt u ervan dat de politie deze handelswijze pas staakt als de Raad van State de werkwijze onrechtmatig verklaart? Wordt hiermee niet ernstig afbreuk gedaan aan de voorafgaande rechterlijke uitspraak waarin de onrechtmatigheid wordt uitgesproken?
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gedaan nadat het inleidende beroep van de vreemdeling ongegrond is verklaard. Zoals gezegd werd in de jurisprudentie verschillend omgegaan met vergelijkbare zaken. Ik vind het te rechtvaardigen dat de Vreemdelingenpolitie haar handelswijze voortzet totdat de hoogste rechter een oordeel heeft gegeven, als in eerste aanleg verschillend is geoordeeld. De personen waarover het hier gaat zijn immers illegaal in Nederland en waren in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen aan het werk.
Bent u bereid om de vreemdelingenpolitie Kennemerland ogenblikkelijk te sommeren af te zien van verdere toepassing van deze onrechtmatige, discriminatoire handelswijze en de slachtoffers eenzelfde schadevergoeding toe te kennen als die de rechter in eerdere instantie ook al had toegekend? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak is bekend bij de Politie Kennemerland. De politie houdt in haar handelswijze rekening met de grenzen die uit deze uitspraak volgen.
Ik zie geen reden voor een aanvullende regeling voor schadevergoeding. Door een vreemdeling kan beroep worden ingesteld tegen de maatregel van bewaring, welk beroep van rechtswege geldt als een verzoek om schadevergoeding. De vreemdeling kan eventueel tegen die uitspraak in hoger beroep gaan.
Ik verwijs verder naar de antwoorden op de vragen van de leden Karabulut en Ulenbelt (beiden SP), gesteld aan de ministers voor Immigratie, Integratie en Asiel en van Veiligheid en Justitie en aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de klopjacht op de negroïde werkster.
Het bericht dat er nog steeds te weinig hulp is voor zwaarst gehandicapten |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een jaar na Brandon: nog steeds te weinig hulp»?1
Ja.
Herkent u de verhalen van ouders die geen kant uit kunnen met hun zwaar gehandicapte kinderen met gedragsproblemen, omdat er geen uitzicht is op passende zorg?
Ja, ik heb vaker ouders gesproken die uit onvrede met het bestaande zorgaanbod er voor kiezen hun kind thuis te verzorgen. Ik heb bijvoorbeeld ook met de ouders van één van de kinderen over wie het artikel gaat gesproken. Hun ervaringen zijn voor mij belangrijk, omdat zij een beeld geven van de handelingsverlegenheid die rond complexe zorg aanwezig kan zijn.
Hoe groot is de groep zwaarst gehandicapten waarvoor een-op-een-zorg nodig is? Welk deel van hen zit noodgedwongen thuis?
Uit de bestaande registraties is niet af te leiden hoeveel cliënten één op één begeleiding nodig hebben, noch hoeveel van hen noodgedwongen thuis zitten. Zoals uit het artikel naar voren komt, zijn er helaas ouders die, omdat zij geen geschikte (logeer)opvang voor hun kind kunnen vinden, hun kinderen thuis verzorgen. Ook zijn er ouders die om die reden een ouderinitiatief starten. Zoals vaker in complexe zorgsituaties is het niet uitsluitend een kwestie van één-op-één zorg, maar van een heel palet aan benodigde randvoorwaarden om geschikte, op de specifieke kenmerken van de cliënt afgestemde zorg te kunnen verlenen. Juist daarover heb ik de denktank complexe zorg gevraagd mij te adviseren.
Is het waar dat er geen, of onvoldoende, zorginstellingen zijn die een-op-een-zorg kunnen verlenen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er voor deze groep zwaarst gehandicapten ook geen, of onvoldoende, geschikte logeeropvang beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is voor zowel de cliënten als de ouders of verzorgers dat er passende zorg beschikbaar is, zodat voorkomen kan worden dat de situatie voor alle betrokkenen escaleert, cliënten onnodig verder afglijden en verzorgenden overspannen raken, en dat gezinnen in deze situatie niet meer gedwongen zijn te «survivallen»?
Ja, ik vind dat elke cliënt recht heeft op de zorg die hij of zij nodig heeft. Waar deze zorg niet toereikend is, moet actie worden ondernomen om de cliënt wel de juiste zorg te kunnen bieden. Die zorg begint vaak in de thuissituatie. Ook daarover kan het CCE adviseren. Waar het gaat om instellingsgebonden zorg, heb ik onder andere de denktank complexe zorg ingesteld om mij (en de sector) te adviseren hoe om te gaan met complexe problematiek.
Deelt u de mening dat er nu gehandeld moet worden om deze zorg beschikbaar te maken en dat twee jaar wachten op de uitkomsten van een denktank alvorens tot actie over te gaan absoluut onverantwoord is?
Ik vind dat er zo snel als mogelijk gehandeld moet worden. Daarom heb ik de denktank gevraagd mij een tussenrapportage uit te brengen waarin de werkwijzen en organisatie van de complexe zorg beschouwd worden. Ik wil dat er zo snel mogelijk met de verbetervoorstellen aan de slag wordt gegaan. Ik zie geen reden om twee jaar met verbeterstappen te wachten. Ik wil mij op basis van de adviezen in de tussenrapportage beraden op de inrichting van de complexe zorg. Ik wil daarmee de zorg verbeteren gericht op de kwaliteit van leven van cliënten. Het gaat dan zowel om mensen die thans noodgedwongen thuis verblijven als mensen in een instelling.