Het bericht dat insecten en vogels verdwijnen door gif |
|
Gerard Schouw (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het verdwijnen van insecten en vogels door gif?1 Bent u van mening dat de genoemde studie2 aantoont dat ingrijpen noodzakelijk is, niet alleen op basis van Europese pesticidenwetgeving, maar ook op basis van de Vogelrichtlijn?
Bent u bereid om in Europees verband de European Food and Safety Organisation (EFSA) een oordeel te vragen over deze schadelijke effecten? Hoe snel kan zo’n beoordeling zijn afgerond?
Bent u van mening dat op grond van het voorzorgsbeginsel al op korte termijn maatregelen genomen zouden moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u zetten?
Het bericht dat de marineleiding helikopters wil kopen als alternatief voor de NH-90 |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Marineleiding wil ruilheli’s kopen?»1
Ja.
Deelt u de mening dat u, na het debacle met de NH-90, zo snel mogelijk een alternatieve gevechtshelikopter moet aanschaffen om te voorkomen dat de Koninklijke Marine jarenlang niet operationeel kan worden ingezet?
Nee. De corrosie- en slijtageproblematiek heeft weliswaar grote gevolgen voor het tempo waarmee de NH-90 in de krijgsmacht kan worden geïntroduceerd, maar de inzet is om die problemen samen met NAHEMA en de fabrikant op te lossen. Daaraan wordt nu hard gewerkt. Voor het capaciteitstekort de komende jaren worden compenserende maatregelen uitgewerkt. De NH-90 helikopters functioneren indien inzetbaar naar wens. Zo was de inzet van de NH-90 helikopter tijdens de antipiraterijmissie voor de kust van Somalië en in het Caribisch gebied succesvol.
Dat de Koninklijke Marine jarenlang niet operationeel kan worden ingezet, is een verkeerde voorstelling van zaken. In mijn brief van 27 juni jl. over de voortgang van het NH-90 project (Kamerstuk 2014Z12237) en in het algemeen overleg over de NH-90 op 2 juli jl. heb ik u bijvoorbeeld gemeld dat de helikoptercapaciteit in grote lijnen toereikend is voor antipiraterijmissies, maar dat voor inzet in het Caribisch gebied aanvullende capaciteit zal moeten worden gevonden. Dat kan onder meer door de inzet van een Cougar vanaf Curaçao of van een helikopter van de US Coast Guard aan boord van onze schepen.
Klopt het dat door het ontbreken van een gevechtshelikopter op marineschepen o.a. de antipiraterijmissies niet optimaal kunnen worden uitgevoerd en goedgetrainde piloten en andere experts massaal Defensie zullen verlaten?
Indien de schepen niet worden uitgerust met een boordhelikopter, zijn er gevolgen voor de operationele inzetmogelijkheden. De Kamer is daarover eerder geïnformeerd, bijvoorbeeld in de brief over de inzet van maritieme helikopters in 2013 (Kamerstuk 32 706, nr. 43 van 10 april 2013). Zo zullen de mogelijkheden afnemen om objecten in een zeegebied te detecteren en te onderscheppen. Zeegebieden worden minder doeltreffend bewaakt. Daarnaast is het lastiger om medische evacuaties en search and rescue taken uit te voeren.
Defensie stelt dan ook alles in het werk om alsnog vervangende helikoptercapaciteit te verkrijgen, dan wel andere maatregelen te treffen om de beperkingen zo veel mogelijk op te heffen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat in de buurt wordt geopereerd van een schip met een role 2 capaciteit aan boord. Over dit soort maatregelen hebben wij ook van gedachten gewisseld tijdens het algemeen overleg over de verlenging van Ocean Shield en Atalanta op 22 januari 2014.
Welke mogelijkheden ziet u om bijvoorbeeld SH-60 Seahawks te kopen, die momenteel in de etalage staan bij de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland?
Defensie werkt momenteel compenserende maatregelen uit om het capaciteitstekort te verminderen, waaronder de inzet van extra eigen Cougar-helikopters. Er is vooralsnog geen aanleiding om de aanschaf van een ander helikoptertype te overwegen.
Deelt u de mening dat u zo snel mogelijk voldoende (financiële) middelen moet krijgen om uw operationele taken uit te voeren? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat het defensiebudget voor volgend jaar fors wordt verhoogd?
De defensie-uitgaven maken deel uit van de integrale afweging tijdens de begrotingsbesprekingen.
Het bericht ‘Twee op de drie Nederlanders steunen windmolens’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twee op de drie Nederlanders steunen windmolens»?1
Ja.
Bent u van mening dat de provinciale overheden zich maximaal inspannen om de afspraken, die zij in het kader van het energieakkoord over de uitrol van windenergie gemaakt hebben, na te komen?
Op basis van de monitor wind op land (juni 2014) en het Bestuurlijk Overleg van 3 juli jl. dat ik heb gevoerd met het IPO, heb ik geconstateerd dat de meeste provincies voldoen aan de prestatieafspraken zoals ik die met het IPO heb gemaakt. In nagenoeg alle provincies is de ruimte voor 6.000 MW windenergie planologisch vastgelegd. Ik zal uw Kamer op korte termijn een actueel overzicht van de stand van zaken in alle provincies toesturen.
Heeft u inmiddels alle provinciale plannen voor zoekgebieden voor wind op land ontvangen, zoals was afgesproken?
Ja, de provincies hebben alle gegevens met betrekking tot structuurvisies/ omgevingsplannen openbaar gemaakt en aangeleverd voor de monitor wind op land. Ik zal uw Kamer de monitor wind op land op korte termijn toesturen.
Zo ja, wilt u deze plannen met de Kamer delen en tevens voorzien van een oordeel? Voldoen de plannen aan de afspraken en geven ze een realistisch pad voor het behalen van de opgave?
Zie het antwoord op vraag 3.
Zo nee, welke plannen zijn wel binnen en welke niet? Bent u op de hoogte gesteld van de redenen van de eventuele vertraging? Wat zijn de redenen voor vertraging en wat is uw oordeel hierover? Wanneer kunnen de plannen dan wel verwacht worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de stappen die u gaat nemen ten aanzien van de plannen die te laat zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u garanderen dat de uitrol van wind op land geen vertraging op loopt door eventueel uitstelgedrag van provinciale overheden?
Garanties geven kan ik niet omdat realisatie van windenergie van vele factoren afhankelijk is. Wel zet ik mij samen met het IPO en andere partijen die het Energieakkoord hebben ondertekend maximaal in voor de realisatie van 6.000 MW windenergie op land in 2020.
De veel te linkse publieke omroep |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Raad van Cultuur: NPO te links»?1
Ja.
In hoeverre begrijpt u dat velen in Nederland de visie van de heer Weggeman, dat de publieke omroep een te hoog VARA-gehalte heeft, delen?
Uit het betoog van de heer Weggeman heb ik begrepen dat hij het belang wilde benadrukken van talentontwikkeling, innovatie en pluriformiteit bij de publieke omroep. Ik baseer dat op de reactie van de Raad voor Cultuur van 15 juli jl. in NRC Handelsblad.
Daarnaast onderschrijf ik uw aanname niet dat: «velen in Nederland de visie van de heer Weggeman, dat de publieke omroep een te hoog VARA-gehalte heeft, delen». Ik verwijs u graag naar de conclusies van onderzoek op dit punt die dit beeld nuanceren.
Uit imago onderzoek van november 2013 van Ipsos in samenwerking met de NPO, blijkt dat een ruime meerderheid van de Nederlanders – 66% – de publieke omroep noch links noch rechts vindt. 30% vindt de publieke omroep links en 5% rechts. De uitkomsten zijn representatief voor de Nederlandse bevolking van 13 jaar en ouder.
Ook relevant is het onderzoek van de Nederlandse Nieuwsmonitor naar de diversiteit en pluriformiteit in de nieuws- en opinieprogrammering van de publieke omroep. Hieruit blijkt dat een meerderheid van de politici die aan het woord zijn in dit type programma uit een rechtse partij komt, te weten ruim 60%. Alleen in Pauw&Witteman waren ten tijde van het onderzoek in 2011 meer linkse dan rechtse politici te zien.2
Verder is er een grote diversiteit aan nieuws- en actualiteiten programma’s bij de Nederlandse publieke omroep. Die variëren van WNL op zondag tot Buitenhof en van Eenvandaag tot Nieuwsuur. De VARA maakt een aantal veelbekeken actualiteiten programma’s. Dat rechtvaardigt naar mijn mening de conclusie niet dat de publieke omroep als geheel een «te hoog VARA gehalte» heeft.
Kunt u aangeven op welke wijze u de veel gehoorde en terechte kritiek, dat de publieke omroep veel te links georiënteerd is, meeneemt in uw beleid en hoe u deze linkse onevenwichtigheid tracht te herstellen?
Ik sta wel voor een onafhankelijke en pluriforme publieke omroep. Een omroep die een weerspiegeling is van diverse opinies en geluiden in het maatschappelijk debat, die onderscheidend programmeert en waar creatieve competitie leidend is. Ik verwijs u verder naar mijn beleidsbrief over het publieke mediabestel, die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen. Ik zal daarin uiteenzetten welke acties nodig zijn om de publieke omroep ook in de toekomst die diversiteit aan opinies een plek te geven in het bestel.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk toe te werken naar de ontmanteling van de publieke omroep in haar huidige vorm en te komen tot een publieke omroep die slechts bestaat uit één neutraal informatief net? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Nu al even veel drugsafval gedumpt als in heel 2013’ |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de speciale themasite van de Omroep Brabant bekeken over synthetische drugs naar aanleiding van de vele dumpingen in deze provincie?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de inschattingen die zijn gemaakt met betrekking tot het aantal drugsdumpingen en de daaraan gerelateerde kosten voor 2013 en 2014?
Uit door de provincie Noord-Brabant aan mij verstrekte informatie blijkt dat er in 2013 ongeveer 150 dumpingen hebben plaatsgevonden. De gemiddelde opruimkosten per dumping zijn 20.000 euro. In totaal bedroegen de opruimkosten in 2013 dus 3 miljoen euro. In 2014 zijn er in Noord-Brabant tot eind mei 90 dumpingen geregistreerd. De opruimkosten bedragen dit jaar dus bijna 2 miljoen euro. De provincie Noord-Brabant verwacht dat over heel 2014 de opruimkosten zo’n 5 miljoen euro zullen bedragen.
Indien u van mening bent dat (een aantal van) deze inschattingen niet kloppen, kunt u ze dan corrigeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat vanaf 2014 jaarlijks 1,8 miljoen euro naar de Taskforce Brabant Zeeland gaat?
De TaskForce Brabant Zeeland (TaskForce BZ) speelt een belangrijke aanjagende rol bij de gezamenlijke aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Ik ondersteun deze aanpak in Brabant en Zeeland onder meer door het leveren van een financiële bijdrage. In 2014 betreft mijn bijdrage € 750.000 voor het werk van het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland en € 500.000 voor de andere activiteiten van de TaskForce BZ.
Hoeveel geld wordt vanaf 2014 jaarlijks besteed aan de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO)?
Vanuit mijn ministerie wordt jaarlijks een bedrag van € 520.000 in de algemene bijdrage voor de politie gereserveerd voor de LFO. Inmiddels heeft de politie aangegeven dat de kosten voor de LFO voor 2014 zijn geprognosticeerd op tenminste € 832.000,–. Gezien het feit dat de capaciteit van de LFO in 2014 is verdubbeld (van 4 naar 8 LFO-coördinatoren) betekent dit dat deze kosten verder zullen stijgen en worden geprognosticeerd op € 1.223.000,–.
Welke doelstelling legt u zichzelf op met betrekking tot de vermindering van het aantal drugsdumpingen, zowel in Brabant als Limburg?
Het aantal drugsdumpingen moet worden teruggebracht. Met het aanpakken van de productie van synthetische drugs wordt ook het aantal drugsdumpingen teruggedrongen. De aanpak van de productie van drugs heeft daarom onverminderd prioriteit, ook na 2014. Een belangrijke focus daarbij ligt op het verstoren van het productieproces. Het wordt criminelen moeilijk gemaakt om aan het benodigde gereedschap en de chemische grondstoffen te komen, bijvoorbeeld door intensieve internationale samenwerking met de bronlanden van deze grondstoffen. Naast deze aanpak aan de voorkant loopt in Noord-Brabant een project gericht op de aanpak van dumpingen. Diverse partners werken daarin samen om de gevolgen van de drugsdumpingen en de daarmee gepaard gaande opruimkosten te beperken. Ook wordt er in het kader van dit project door politie en openbaar ministerie (OM) bij drugsdumpingen onderzocht of de dader kan worden achterhaald om zo, naast een mogelijk strafrechtelijk vervolg, de opruimkosten te kunnen verhalen. De aanpak van synthetische drugs is bovendien een van de prioriteiten van de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland. Concreet ziet de intensivering in Zuid-Nederland op het inzetten van meer capaciteit door de politie, binnen de bestaande capaciteit, ten behoeve van de integrale aanpak van ondermijning. Met behulp van vaste ondermijningsteams kan sneller geacteerd worden op signalen van ondermijnende criminaliteit, waaronder drugsdumpingen. Voor een nadere uitwerking van de intensivering verwijs ik graag naar mijn brief van 4 september 2014 over dit onderwerp.
Hoe wordt in de opsporing van drugslaboratoria rekening gehouden met de trend dat deze labs steeds vaker mobiel van aard zijn?
De aanpak van mobiele labs in bijvoorbeeld vrachtwagens, containers en aanhangers, maakt onderdeel uit van de training en voorlichting van opsporingsambtenaren die zijn belast met de bestrijding van synthetische drugs. Tevens is de nodige kennis overgebracht aan verkeersdiensten en specialistische onderdelen van de Nationale politie.
Hoe definieert u de door u vaak gebezigde term «topprioriteit»?
Bepaalde vormen van criminaliteit hebben een zodanig ondermijnend karakter, of een zodanige impact op de samenleving dat ik het van belang vind te benadrukken dat het een bijzonder belangrijke aangelegenheid betreft die topprioriteit verdient.
Waarom verwijst u in de beantwoording op eerdere vragen over drugsdumpingen op uw doelstelling dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld? Niet ieder crimineel samenwerkingsverband is toch gelieerd aan georganiseerde drugscriminaliteit en evenmin is toch niet iedere drugsdumping het werk een criminele groepering?3
Ik heb gewezen op de doelstelling dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld, omdat deze doelstelling op een beperkt aantal thema’s ziet waarvan synthetische drugs er één is. In de beantwoording is tevens gewezen op het belang van een gezamenlijke aanpak van drugsdumpingen, zoals in het project in Noord-Brabant en de verdubbelde capaciteit bij de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) om de problemen rondom dumpingen van drugsafval aan te pakken.
Wat hebben de gesprekken met uw Duitse, Franse, Belgische en Luxemburgse ambtgenoten om te bezien hoe de gezamenlijke inspanningen om de georganiseerde drugscriminaliteit te bestrijden geïntensiveerd kunnen worden, tot nu toe opgeleverd en wanneer wordt het gezamenlijke actieplan naar de Kamer gestuurd?4
Het actieprogramma waar ik momenteel aan werk met mijn Franse, Belgische en Luxemburgse collega’s zal later dit jaar gereed zijn en naar uw Kamer worden gestuurd. Ik acht het niet wenselijk op de inhoud daarvan vooruit te lopen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal verdachten, alsmede het aantal uiteindelijke veroordelingen dat het onderzoek in de provincies Noord-Brabant en Limburg door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) naar daders van dumpingen, de afgelopen twee jaar heeft opgeleverd?5
Nee, het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat het niet beschikt over een overzicht van zaken waarin verdachten zijn veroordeeld ter zake van het dumpen van drugsafval. Zoals ik reeds heb gemeld in antwoord op vragen van de leden Jacobi en Rebel over «Handhaving dumping drugsafval in de natuur»6, kan het dumpen van drugsafval onder verschillende feiten worden vastgelegd, hetzij als een milieudelict hetzij als overtreding van de Opiumwet. Het dumpen van drugsafval wordt als zodanig niet geregistreerd in de bedrijfsprocessensystemen van het OM. Navraag bij de Eenheid Limburg van de Nationale politie heeft uitgewezen dat ook door de politie voor dit soort incidenten niet tevens een afzonderlijke classificatie wordt gebruikt. Deze incidenten zijn derhalve niet onder de noemer van «dumpen van drugsafval» in het bedrijfsprocessensysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH) te identificeren.
Kunt u de meest actuele cijfers met betrekking tot het landelijke aantal drugszaken, de afdoening daarvan en het aantal betrokken verdachten zoals deze jaarlijks gepubliceerd worden in het Jaarbericht van de Nationale Drug Monitor, weergeven in de beantwoording van deze vragen?
Uit het meest recente jaarbericht van de Nationale Drugs Monitor (NDM), de NDM 2012, blijkt dat bij politie en Koninklijke Marechaussee in 2012 in totaal 18.327 verdachten van Opiumwetdelicten zijn geregistreerd en 18.098 Opiumwetzaken zijn ingestroomd bij OM. Per verdachte kan meer dan één zaak geregistreerd zijn. De zaken die door OM zijn afgedaan zijn onder te verdelen in: dagvaarding (59,8%), transactie (15,8%), beleidssepot (8,7%), technisch sepot (9,4%), voeging (1,0%), strafbeschikking (5,4%). Uit de cijfers blijkt verder dat 9.491 zaken door de rechter zijn afgedaan. Dit heeft in 3.211 zaken geleid tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, in 3.610 zaken tot een taakstraf en in 1.040 zaken tot een geldboete.
Kunt u bedenken waarom het een meerwaarde heeft als behalve registratie in de Basisvoorziening Handhaving (het zogenaamde BHV-systeem) ook het OM het dumpen van drugsafval als zodanig gaat registreren?6
Nee. De nationale politie ontvangt meldingen en aangiften van dit soort delicten.
Slechts de zaken die leiden tot een verdachte, worden ingezonden naar het OM. Vanuit deze optiek leidt afzonderlijke registratie door het OM niet tot het genereren van extra informatie, maar slechts tot extra registratiedruk voor de medewerkers van het OM. Ik zet mij er juist voor in om administratieve lasten terug te dringen.
Hoeveel geld stelt u beschikbaar aan Noord-Brabant, alsmede aan andere provincies, ten behoeve van het vergroten van kennis over de aanpak van drugsdumpingen?7
In mijn brief van 20 mei 20149 aan uw Kamer heb ik gemeld dat ik bereid ben om een financiële bijdrage te leveren om de kennis over de aanpak van drugsdumpingen in Noord-Brabant ook voor andere provincies beschikbaar te stellen. Daarvoor heb ik een bedrag van 20.000 euro gereserveerd. Over de uitvoering daarvan is inmiddels op ambtelijk niveau tussen Noord-Brabant en mijn ministerie overleg gaande.
Waarom wilt u wel geld besteden aan het vergroten van kennis, maar weigert u extra geld uit te geven aan extra capaciteit voor bestrijding van drugscriminaliteit alsmede geld voor een bijdrage aan een waarborgfonds dat de provincie Noord-Brabant wil instellen?8
In de voorbije periode zijn forse inspanningen geleverd voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Naar aanleiding van signalen van politie, OM en het openbaar bestuur is besloten de geïntegreerde aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland te intensiveren. Concreet ziet de intensivering in Zuid-Nederland op het inzetten van meer capaciteit door de politie, binnen de bestaande sterkte, ten behoeve van de aanpak van ondermijning. Met behulp van vaste ondermijningsteams kan sneller geacteerd worden op signalen van ondermijnende criminaliteit, waaronder drugscriminaliteit. Voor een nadere uitwerking van de intensivering verwijs ik graag naar mijn brief van 4 september 2014 over dit onderwerp. Voor wat betreft het waarborgfonds wijs ik er op dat er geen wettelijke beperkingen zijn aan het vormen van een waarborgfonds, zoals de provincie Noord-Brabant dit heeft voorgesteld. Het staat deze provincie dus vrij om een dergelijk fonds te vormen, maar voor zover mij bekend is dat nog niet gebeurd. Het verzoek van de provincie Noord-Brabant om een waarborgfonds (mede) te vullen uit Plukze-gelden heb ik, zoals ik op 20 mei van dit jaar (TK 2013–2014, 29 911, nr. 91) aan uw Kamer heb laten weten, afgewezen omdat deze gelden in de algemene middelen vloeien.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de totstandkoming van dit waarborgfonds?
Zie antwoord vraag 15.
Waarom is het niet mogelijk om uit de registratiesystemen van het OM en de Raad voor de rechtspraak gegevens te destilleren om de vraag te beantwoorden in hoeveel (straf)rechtszaken in 2012 en 2013 door onherstelbaar vormverzuim strafvermindering of vrijspraak volgde terwijl uit de bewijsmiddelen onomstotelijk is vast komen te staan dat er sprake was van een hennepkwekerij? Behoort een indicatie aan de hand van bestudering van onlinegepubliceerde uitspraken wel tot de mogelijkheden?9
In het registratiesysteem van het OM worden wel de rechterlijke uitspraken geregistreerd met het oog op de executie van die uitspraken. Registratie van de motivering van de uitspraken vindt niet plaats, omdat zo’n registratie zou leiden tot een grote werklastverzwaring van het OM. Bovendien worden niet alle vonnissen schriftelijk gemotiveerd en is (met name in politierechterzaken) vaak sprake van een verkort (mondeling) vonnis. Registratie van vonnissen zou niet leiden tot betrouwbare gegevens met betrekking tot de redenen die hebben geleid tot strafvermindering of vrijspraak. Onlinegepubliceerde uitspraken bevatten niet de informatie die nodig is om deze vraag te beantwoorden. Daarvoor zal zeer arbeidsintensief dossier- en jurisprudentieonderzoek noodzakelijk zijn.
Waarom heeft het OM mede op grond van beperkte onderzoeksmogelijkheden geen hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van een hennepkwekerij10, terwijl uit de bewijsmiddelen onomstotelijk was vast komen te staan dat er sprake was van een hennepkwekerij?11
Zoals ik uw Kamer reeds heb gemeld in de beantwoording van de vragen van het lid Oskam14 heeft het OM geen hoger beroep ingesteld vanwege de ouderdom van de zaak en de beperkte onderzoeksmogelijkheden die resteren op het punt van de start van het onderzoek. De kans dat het Hof tot een ander oordeel zou komen werd als klein ingeschat.
Het rapport van United Nations Relief and Works Agency (UNRWA) |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van UNRWA van 9 juli jl. waarin wordt bericht dat 169 raketten en 3 mortieren zijn afgevuurd richting Israël, 362 raketten en 142 granaten zijn afgevuurd op Gaza, 37 huizen gebombardeerd, 24 Palestijnen gedood en ruim 180 gewond?1
Ja.
Acht u de reactie van Israël op de raketbeschietingen vanuit Gaza proportioneel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland erkent het recht van Israël om zijn eigen burgers en grondgebied te beschermen tegen raketbeschietingen van Hamas vanuit de Gaza-strook, met inachtneming van de grenzen die het oorlogsrecht hieraan stelt. Conform dit recht moeten de genomen maatregelen noodzakelijk en proportioneel zijn in relatie tot de dreiging die van de beschietingen vanuit de Gaza-strook uitgaat. De Nederlandse regering verwacht van Israël dat het zich hieraan houdt.
Israël heeft een groot aantal specifieke Hamas-doelen in de Gaza-strook bestookt waarmee de militaire slagkracht van de organisatie lijkt te zijn afgezwakt. Uiteindelijk is een staakt-het-vuren gevolgd door een hervatting van de vredesonderhandelingen het enige dat werkelijk de veiligheid van Israël ten goede komt.
Acht u de reactie van Israël op deze raketbeschietingen effectief in het kader van de zelfverdediging van Israël? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de uitspraak van de Israëlische minister van inlichtingen «Hoewel het zwaar, gecompliceerd en duur zal zijn, zullen we Gaza tijdelijk moeten overnemen»?2
Ja.
Ziet u enige internationaal rechtelijke legitimatie voor een overname van Gaza? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is vooralsnog geen sprake van een Israëlisch voornemen om de Gaza-strook over te nemen.
Is een overname van Gaza op te vatten als een collectieve straf zoals omschreven in de Vierde Conventie van Geneve?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kan de EU meer doen om te komen tot een onmiddellijk staakt-het-vuren tussen beide conflictpartijen?
De-escalatie van de huidige crisis is de hoogste prioriteit van de EU. De EU heeft alle partijen in de regio opgeroepen bij te dragen aan een onmiddellijk staakt-het-vuren. Het is belangrijk dat de EU gezamenlijk optrekt om bij partners de juiste boodschappen af te geven. Daarnaast wordt achter de schermen voortdurend druk uitgeoefend op partijen om tot een oplossing te komen.
Voorts is de boodschap van de noodzaak van een staakt- het-vuren bij beide partijen tot op het hoogste niveau duidelijk overgebracht, onder anderen door bezoeken van de Duitse en Italiaanse Ministers van Buitenlandse Zaken aan verschillende regionale spelers. Deze boodschap wordt derhalve internationaal breed (uit)gedragen. Het is nu zaak dat beide partijen hiernaar gaan handelen. Volgende week is de kwestie onderwerp van de RBZ op dinsdag 22 juli aanstaande.
Ook in mijn telefoongesprekken met Ministers Lieberman en Malki heb ik de noodzaak tot zo snel mogelijk de-escaleren door betrokken partijen overgebracht.
Bent u bereid om bij uw Europese collega’s aan te dringen op meer druk op beide partijen om te komen tot een staakt-het-vuren? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Berichten dat ouders zelf moeten betalen voor het vervoer van hun gehandicapte kind |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat gemeenten ouders laten betalen voor het leerlingenvervoer van hun kinderen met een beperking, ook wanneer de kinderen in kwestie niet in staat zijn zelfstandig te reizen?1
Nee, dat acht ik niet wenselijk. Het is ook niet aan de orde. Indien een leerling vanwege zijn of haar handicap niet of niet zelfstandig kan reizen heeft een leerling recht op leerlingenvervoer. Een ouder hoeft dan geen eigen bijdrage te betalen.
Op welke wijze beoordelen gemeenten het wel of niet «zelfstandig» kunnen reizen van een kind? Vindt genoemde beoordeling in elke gemeente op dezelfde wijze plaats? Kunt u dit toelichten?2
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt sinds 1987 bij de gemeenten. Gemeenten zijn verplicht een regeling vast te stellen op basis waarvan ouders van leerlingen – onder bepaalde wettelijke voorwaarden – aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerkosten van en naar school. De wetgeving schrijft voor dat deze regeling bepaalt op welke wijze het college van burgemeester en wethouders (B en W) advies van deskundigen inwint over de wijze waarop het vervoer passend is voor de leerling. Daartoe behoort ook de beoordeling of de leerling zelfstandig kan reizen.
De VNG heeft een Modelverordening uitgebracht waarop gemeenten hun regeling kunnen baseren. In de Modelverordening is geregeld dat het college van B en W relevante adviezen van deskundigen bij de beoordeling van de aanvraag betrekt als het gaat over de vraag of een kind zelfstandig kan reizen (artikel 9, lid 4 en artikel 16, lid 2).
Acht u het wenselijk dat een ambtenaar eenzijdig beslist dat een kind zelfstandig naar school kan reizen en dus niet meer in aanmerking komt voor vergoeding van het leerlingenvervoer, terwijl de ouders duidelijk aangeven dat hun kind helemaal niet in staat is zelfstandig naar school te gaan? Wie heeft er in dergelijke situaties de doorzettingsmacht?
De beslissing over de toekenning van een vervoersvoorziening binnen de door de gemeenteraad vastgestelde regeling en op basis van het deskundigenadvies, ligt bij het college van B en W. Als ouders het niet eens zijn met het oordeel van de gemeente kunnen zij daartegen in bezwaar en beroep. Het eindoordeel is indien nodig aan de rechter.
Welk effect heeft het meewegen van financiële argumenten door ouders op de «passendheid» van de onderwijsplek voor kinderen met een beperking?
De vraag of een plaatsing in een school passend is voor een leerling die extra ondersteuning nodig heeft vanwege een handicap of beperking, moet worden beantwoord op basis van het onderwijs- en ondersteuningsaanbod dat de school kan bieden. Overwegingen inzake het leerlingenvervoer vormen niet de basis voor de beantwoording van de vraag of de leerling een passend aanbod krijgt.
Is het waar dat het nooit de bedoeling van de wet passend onderwijs is geweest om ouders zelf op te laten draaien voor de reiskosten naar school van hun kind dat een beperking heeft? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om betreffende gemeenten tot de orde te roepen en een einde te maken aan het financieel belasten van ouders van kinderen met een beperking voor het vervoer naar school?
De wetgeving passend onderwijs heeft wat betreft het leerlingenvervoer geleid tot een wijziging van de wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs en de wet op de expertisecentra. Deze wijziging houdt in dat de gemeentelijke regeling inzake het leerlingenvervoer rekening houdt met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet. Bedoeld is hier de inzet qua tijd, zoals uit de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer blijkt, en daarmee dus niet een inzet in de vorm van een financiële bijdrage.
Daarnaast heeft de wetgeving tot een andere wijziging geleid van de wet op de expertisecentra. Deze wijziging houdt in dat leerlingen die voortgezet speciaal onderwijs volgen alleen nog aanspraak op bekostiging van vervoerskosten kunnen maken, indien zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Dat betekent dat deze leerlingen als zij wel zelfstandig met openbaar vervoer kunnen reizen, met de invoering van de wet passend onderwijs niet meer voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking komen.
Het is aan de gemeenten om deze wijzigingen te verwerken in hun regeling leerlingenvervoer.
Indien een leerling, ook een leerling in het voortgezet speciaal onderwijs, vanwege zijn of haar handicap niet of niet zelfstandig kan reizen heeft een leerling recht op leerlingenvervoer. Een ouder hoeft dan geen eigen bijdrage te betalen. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten in deze situatie ouders financieel belasten voor het leerlingenvervoer.
Het bericht dat minimaal 33% en mogelijk zelfs 60% van de inwoners van Herpen besmet is met Q-koorts |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het lopende onderzoek en de analyse van de onderzoeksresultaten veel teveel tijd kost en er een versnellingsagenda nodig is?
Het lopende onderzoek en de analyse van de onderzoeksresultaten worden uitgevoerd binnen de in de subsidievoorwaarden opgenomen termijnen.
Hoe denkt u ervoor te zorgen dat de mensen die nu door Q-koorts veroorzaakte vermoeidheidsklachten hebben, zo snel mogelijk worden opgespoord, een en het ander in verband met het teruglopen van de antilichamen in hun bloed?
Het overgrote deel van de mensen die chronische Q-koorts hebben wordt opgespoord via onderzoek bij hetzij patiënten met acute Q-koorts, hetzij patiënten met de bekende risicofactoren zoals hartklep- en vaataandoeningen. Genoemd onderzoek is bedoeld om na te gaan of op die manier nog mensen gemist worden en of een onderzoek op grotere schaal effectief zou kunnen zijn. De eerste resultaten wijzen niet op een grote groep gemiste patiënten.
Genoemd onderzoek richt zich overigens niet op mensen met vermoeidheidsklachten na Q-koorts (QVS), voor die groep patiënten is opsporing niet aangewezen.
Wat zijn de effecten op de volksgezondheid, indien ervoor wordt gekozen om pas over een jaar (voorjaar 2015) als het onderzoek in Herpen is afgerond een besluit te nemen over het mogelijk uitbreiden van het bevolkingsonderzoek?
De eerste resultaten van het onderzoek wijzen niet op een grote groep gemiste patiënten. Ik meen daarom dat het verantwoord en noodzakelijk is de uiteindelijke resultaten van dit onderzoek en de daarbij behorende conclusies en aanbevelingen af te wachten, voordat ik mij laat adviseren over nut en noodzaak van een uitgebreider onderzoek.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat u in reactie op onze vragen stelt dat het van belang is dat bij de bewoners van Herpen waar sprake is van mogelijk chronische Q-koorts snel een diagnose wordt gesteld, maar dat u ook van mening bent dat de analyse van het bevolkingsonderzoek niet hoeft te worden versneld en dient te worden uitgebreid naar andere dorpen in de buurt van Herpen?
Het is voor individuele patiënten waarbij mogelijk sprake is van chronische Q-koorts inderdaad van belang dat zij zo snel mogelijk duidelijkheid hebben over de vraag of zij daadwerkelijk chronische Q-koorts hebben.
De eerste resultaten van het onderzoek in Herpen zijn zodanig dat ik van mening ben dat een grondige analyse van de resultaten en van de voor en nadelen van een uitgebreider onderzoek nodig en verantwoord is.
Deelt u de mening dat het waardevol kan zijn een regievoerder aan te stellen die de regie voert op dit onderzoek en de registratie van de Q-koortstest, in plaats van dat de betrokkenen het naast hun eigen werk doen?
De regie voor dit onderzoek is belegd bij de GGD Hart van Brabant. Validatie en registratie van de Q-koorts test is en blijft de eigen verantwoordelijkheid van InnatOss.
Wat is er volgens de maker van de test (InnatOss) nodig om de validatie en registratie van de Q-koortstest te versnellen?
Wij hebben van de makers van de test geen vragen gekregen t.a.v. validatie en registratie van de test.
Wat is uw mening over het recent gepubliceerde promotieonderzoek dat aan de Universiteit van Utrecht is uitgevoerd, waaruit blijkt dat met een éénmalige controle van antistoffen tegen de bacterie die Q-koorts veroorzaakt ongeveer een jaar na de acute Q-koortsinfectie, 98% van het aantal patiënten met chronische Q-koorts kan worden opgespoord?
Het is van groot belang om na acute Q-koorts de antistoffen te controleren om na te gaan of de patiënt chronische Q-koorts ontwikkelt. Vanuit de internationale literatuur was niet duidelijk hoe vaak en wanneer de controle moet plaatsvinden. Op basis van het promotieonderzoek wordt een éénmalige controle een jaar na de acute Q-koorts aanbevolen. Dat geldt voor patiënten zonder bekende risicofactoren. Deze onderzoeksresultaten zijn breed gecommuniceerd bij verschillende bijeenkomsten met o.a. artsen en in de wetenschappelijke literatuur. Bij de volgende revisie van de LCI-richtlijn Q-koorts zal deze aanbeveling opgenomen worden.
Kunt u zich vinden in de bevinding van dit promotieonderzoek dat een dergelijke test bij patiënten met acute Q-koorts noodzakelijk en voldoende is om een chronische infectie op te sporen bij patiënten die geen bijzondere risicofactoren (hartklep- of vaataandoening) hebben voor het ontwikkelen van chronische Q-koorts?
Ja.
Klopt het dat er geen nieuw ZonMW onderzoek meer gedaan mag worden naar beschermende immuun-respons tegen Q-koorts, zodat de vraag beantwoord kan worden waarom zoveel mensen wél positief reageren op beide testen en niet ziek worden?
Het programma Q-koorts bij ZonMw is gesloten maar dit betekent niet dat er geen onderzoek naar Q-koorts meer gedaan zou kunnen worden. Dit onderzoek kan ingediend worden binnen het programma non-alimentaire zoonosen of infectieziekten en loopt dan mee in de normale procedure.
Ook is de stichting Q-support een onderzoeksprogramma naar Q-koorts gestart, met een budget van € 1,6 miljoen. De eerste mogelijkheid voor het aanvragen van subsidie voor onderzoek is nu geopend.
De zesvoudig moordenaar Cevdet Yilmaz die met onbegeleid verlof mag |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag in kort geding tegen de Staat waarin is bepaald dat Cevdet Yilmaz, zesvoudig moordenaar, met onbegeleid verlof mag?1
Ja.
Deelt u de mening dat het jegens nabestaanden een grove schande is dat deze moordenaar dankzij het justitieel wanbeleid een gezin heeft kunnen stichten en naast 12 jaar regelmatig begeleid verlof nu ook mag genieten van onbegeleid verlof? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat deze ontwikkeling voor slachtoffers en nabestaanden zwaar en ingrijpend is. Voorts wijs ik erop dat de casus Yilmaz uniek is. Er is geen andere levenslang gestrafte in een tbs-kliniek met een machtiging voor verlof, begeleid of onbegeleid. De basis voor de vrijheden die dhr Yilmaz zijn toegekend, is gelegen in het beleid met betrekking tot de detentie en verpleging van dhr Yilmaz dat mijn ambtsvoorganger heeft neergelegd in een memo van 9 juli 2001. De Van der Hoevenkliniek was destijds bereid om betrokkene op te nemen en te behandelen, op voorwaarde dat hij als een reguliere tbs-gestelde kon worden bejegend, dus inclusief trapsgewijze toekenning van vrijheden wanneer die behandelinhoudelijk aan de orde zouden komen. Op 13 september 2002 is voor dhr Yilmaz een machtiging begeleid verlof aan de kliniek afgegeven. Deze machtiging is op 24 augustus 2007 – als gevolg van het gewijzigde (verlof)beleid ten opzichte van levenslang gestraften – ingetrokken. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, de hoogste rechterlijke instantie voor penitentiair-rechtelijke geschillen, heeft echter op 31 maart 2008 het daartegen door dhr Yilmaz aangetekende beroep gegrond verklaard. Daarom heeft dhr Yilmaz sinds die datum wederom begeleid verlof. Nu volgt daarop, door de recente uitspraak van de voorzieningenrechter, een machtiging voor onbegeleid verlof, gedateerd 18 juli 2014. Het is thans niet meer het beleid levenslang gestraften in een TBS-kliniek te plaatsen. zie ook antwoord 4.
Wat gaat u per direct doen om deze crimineel alsnog weg te houden uit de samenleving?
In de uitoefening van het verlof zal rekening worden gehouden met de woon- en verblijfplaats van slachtoffers en nabestaanden. De kans op een ongewenste confrontatie met dhr Yilmaz wordt zo geminimaliseerd.
Klopt het dat Cevdet Yilmaz weliswaar de enige levenslanggestrafte is die in aanmerking komt voor verlof, maar dat het nog altijd zo is dat levenslanggestraften in een tbs-kliniek kunnen worden opgenomen en aldaar in aanmerking kunnen komen voor resocialisatie?
Op grond van artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht kunnen gedetineerden wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van hun geestvermogens worden overgeplaatst naar een FPC. Dit betekent dat in de uitzonderlijke situatie dat sprake is van een indicatie voor medisch noodzakelijke psychiatrische behandeling, de gedetineerde kan worden overgeplaatst naar een FPC. Daarmee is niet gezegd dat altijd een op resocialisatie gerichte behandeling wordt geboden. Ook in FPC’s wordt de vrijheidsstraf ten uitvoer gelegd.
Klopt het dat er ook bij levenslanggestraften die in de gevangenis verblijven aan resocialisatie wordt gewerkt? Zo ja, deelt u de mening dat in het geval van levenslanggestraften, of zij nou in een tbs-kliniek of in de gevangenis verblijven, niet moet worden gewerkt aan resocialisatie aangezien het niet de bedoeling is dat zij ooit nog in de samenleving zullen terugkeren ondanks een piepkleine kans op gratie? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld naar aanleiding van vragen van het lid Recourt (PvdA) d.d. 20 december 20132, is in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel «met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf», als uit het zinsdeel «zo veel mogelijk» moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.
Hoeveel kost het doelloos werken aan de resocialisatie van een levenslanggestrafte de belastingbetaler?
In de V&J-begroting 2014 (TK, vergaderjaar 2013–2014, 33 750 VI, nr. 2, blz. 98) is vermeld dat de gemiddelde dagprijs van de rijks- en particuliere FPC’s € 527,– bedraagt. Dit bedrag is inclusief de toerekening van DJI-brede overhead. Volgens dezelfde V&J-begroting 2014 (blz. 97) is de gemiddelde dagprijs GW € 244,– (incl. DJI-brede overhead).
Deelt u de mening dat een persoon aan wie door de rechter een levenslange gevangenisstraf is opgelegd in de gevangenis thuis hoort en niet in een dure tbs-kliniek? Zo nee, waarom niet?
In beginsel worden vrijheidsstraffen in een PI ten uitvoer gelegd. Wanneer een gedetineerde aan de criteria van artikel 13 Wetboek van Strafrecht voldoet – zie ook het antwoord op de vragen 3 en 4 – kan een overplaatsing naar een FPC plaatsvinden. Dit zal echter slechts bij hoge uitzondering het geval zijn. Met de instelling van de PPC’s is het namelijk uitdrukkelijk de bedoeling geweest om psychiatrische zorg ook binnen het gevangeniswezen te kunnen verlenen.
Hoeveel kost een levenslanggestrafte de belastingbetaler per jaar als deze persoon in een gevangenis zit en hoeveel als deze persoon in een tbs-kliniek zit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel levenslang gestraften verblijven op dit moment in een tbs-kliniek en wat is daarvan de reden?
Op dit moment verblijven naast dhr Yilmaz twee andere levenslanggestraften in een FPC, dit op basis van advies van de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Aan de hand van welke criteria wordt bepaald of iemand detentieongeschikt is?
De plaatsing van gedetineerden in een FPC geschiedt nadat een met redenen omkleed advies van een psychiater en psycholoog is overlegd. Dit advies wordt behandeld in een vergadering van de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden. Deze commissie adviseert mij over de vraag of sprake is van een indicatie voor medisch noodzakelijke psychiatrische behandeling die niet in detentie zou kunnen plaatsvinden.
De benoeming van een omstreden PvdA-wethouder als Rijksvertegenwoordiger BES |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Omstreden Utrechtse PvdA’er Rijksvertegenwoordiger BES-eilanden»1? Zo ja, waarom helpt u deze omstreden en plucheplakkende PvdA'er aan een goed betaald baantje?
Op 6 mei 2014 is uw Kamer geïnformeerd over de profielschets voor de nieuwe Rijksvertegenwoordiger voor de Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Zoals aan uw Kamer medegedeeld is er een selectiecommissie in de procedure opgenomen bestaande uit de heer F.M. Goedgedrag, mevrouw G.A. Verbeet en de heer L.J. Brinkhorst. Ik had de commissie op voorhand laten weten dat ik een unaniem advies zeer zwaar zou laten wegen. Deze commissie heeft aan mij een unanieme voordracht gedaan. Deze voordracht heb ik overgenomen. De eilandsraden zijn geraadpleegd over de procedure en de voordracht. Overigens zijn de selectiecommissie en ik van oordeel dat betrokkene de functie uitstekend zal kunnen vervullen en voldoet aan de in het profiel opgenomen functie vereisten.
Is deze functie alleen beschikbaar voor geflipte wethouders, aangezien de vorige, totaal ongeschikte en belastinggeld weggooiende Rijksvertegenwoordiger dit ook al was?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er, gelet op deze bizarre benoemingen, wel selectiecriteria waaraan wordt getoetst? Zo ja, kan het criterium van vriendjespolitiek en achterkamertjesgeritsel daarbij vervallen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze voordracht onmiddellijk in te trekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De gevolgen van de verhuurderheffing voor hofjeswoningen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat u aan de Eerste Kamer hebt geschreven dat u geen uitzondering wilde maken voor particuliere verhuurders, waar ook stichtingen die historische hofjes onderhouden en verhuren onder vallen, om de verhuurderbelasting te heffen?1
Ja. In de Nota naar Aanleiding van het verslag bij de Wet Verhuurderheffing heb ik aan de Eerste Kamer geschreven dat het niet in mijn voornemen ligt om voor verhuurders van bijzondere objecten uitzonderingen voor te stellen, omdat dit een inbreuk zou betekenen op de eenvoudige vormgeving van de nu voorgestelde heffing.
In onder andere de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer bij het wetsvoorstel Maatregelen Woningmarkt 2014 II (EK 33 819, B) heb ik verder aangegeven dat ik in de verhuurderheffing geen redenen van algemeen belang zie die het maken van een onderscheid tussen categorieën verhuurders rechtvaardigen.
Bereiken u berichten over negatieve gevolgen van de verhuurderheffing voor hofjesverhuurders? Zo ja, welke en wat is uw reactie daarop?
Een enkele hofjesstichting heeft gevraagd om voor hofjes een uitzondering te maken. Mijn reactie was in lijn met mijn antwoorden op de hieronder door u gestelde vraag 6.
Kent u het Essenhof in Haarlem, waar huizen worden verhuurd met een huur tussen de € 300 en € 400 per maand, die als vangnet dienen voor mensen die hun huis plotseling moeten verlaten en door dit vangnet niet op straat of op een wachtlijst belanden?
Naar aanleiding van uw vraag heb ik kennisgenomen van het Essenhof in Haarlem.
Kunt u uitleggen hoe de komende jaren de verhuurder van het Essenhof de verhuurderheffing van ruim € 11.500,– moet bekostigen, wat bijna twee maal de totale huuropbrengst is, zonder daarbij zijn sociale doelstelling te verliezen?
Ik begrijp dat gegeven de huidige huurprijzen de verhuurderheffing voor het Essenhof in 2017 kan oplopen tot bijna twee maal de ontvangen maandhuur. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Maatregelen Woningmarkt 2014 is aangegeven dat de gemiddelde heffing per woning in 2017 € 775 zal bedragen. Dat de heffing 1 à 2 maal de maandhuur zou kunnen bedragen is dus voorzien, en is verdisconteerd in mijn berekeningen over de mogelijkheid om de verhuurderheffing gemiddeld op te brengen. Evenals voor andere verhuurders geldt voor de verhuurder van de Essenhof dat er binnen de kaders van het woningwaarderingsstelstel mogelijkheden zijn om via reguliere huurverhogingen of harmonisatie bij verhuizingen de verdiencapaciteit te vergroten. Ik wil er daarbij op wijzen dat de effecten voor huurders voor de lagere inkomens worden gecompenseerd door de werking van de huurtoeslag, waar ook budget voor beschikbaar is.
Deelt u de mening dat verhuurders van hofjeswoningen een sociale, maatschappelijke en verzorgende taak uitvoeren in de door dit kabinet benoemde «participatiesamenleving» en daarom beloond zouden moeten worden in plaats van belast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er valt niet in algemene zin te stellen welke taak verhuurders van hofjeswoningen uitvoeren. Ook tussen hofjes zitten daarin verschillen. Hoezeer sommige verhuurders ook een te waarderen sociale taak uitoefenen is voor de toepassing van de verhuurderheffing noodzakelijkerwijs het uitgangspunt de uitgevoerde activiteit, namelijk het verhuren van woningen. Het is niet mogelijk om onderscheid te maken naar de achterliggende doelstelling.
Waarom stelt u verhuurders van historische of monumentale hofjes gelijk aan andere particuliere verhuurders die andere doelstellingen hebben?
De verhuurderheffing is een algemene maatregel die geen onderscheid maakt naar typen verhuurders. Het overgrote deel van de gereguleerde huurwoningen is van woningcorporaties die, net als de door u genoemde verhuurders van historische of monumentale hofjes, evenmin winst nastreven en een sociale en maatschappelijke taak vervullen. Er bestaan daarnaast ook verhuurders van hofjeswoningen die meer vergelijkbaar zijn met commerciële verhuurders en ook commerciële verhuurders die een sociaal en maatschappelijk beleid voeren. Ik zie daarom geen objectieve gronden om binnen de heffing een dergelijk onderscheid te maken. Er is geen afdoende en objectiveerbaar verschil met andere verhuurders die onder de heffing vallen.
Is het mogelijk om hofjeswoningen te bestempelen als zorgwoningen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Het van toepassing zijn van de verhuurderheffing wordt getoetst op basis van objectieve criteria, zoals de zelfstandigheid van de woning en de huurprijs. Zo hoeft over AWBZ-gefinancierde zorgwoningen geen verhuurderheffing te worden betaald. Voor de uitvoering van de verhuurderheffing is het noodzakelijk om vast te houden aan dergelijke objectieve criteria.
Bent u bereid om, nog voor de grondige evaluatie van de verhuurderheffing die eind 2016 gereed zal zijn, te onderzoeken wat het effect is van het oprekken van de vrijstelling van het huidige aantal van 10 woningen naar 50 en naar 70 woningen? Kunt u uw antwoord toelichten? 2
Het kabinet heeft bij de vaststelling van de heffingsvrije voet op 10 woningen een grens gekozen die onder andere is bepaald op basis van het criterium dat sprake is van bedrijfsmatige verhuur. Hier is in het algemeen geen strakke scheiding te maken, maar in het kader van de verhuurderheffing wordt er van uit gegaan dat vanaf een verhuur van 10 woningen in meer of mindere mate sprake is van professionele verhuur. Voor een grens van 50 of 70 woningen is vanuit deze bedrijfsmatigheid gezien geen goede grond. Het is moeilijk in te zien dat bij een verhuur van iets minder dan 50 woningen geen sprake zou zijn van professionele verhuur.
Om een voldoende afgewogen oordeel over de uitwerking van de heffingsvrije voet te kunnen geven en om te beoordelen of er vanwege de ervaringen met de huidige heffingsvrije voet van 10 woningen aanleiding zou zijn deze te heroverwegen is nog niet voldoende (uitvoerings-)informatie beschikbaar. De uitwerking van de heffingsvrije voet van 10 woningen zal betrokken worden bij de evaluatie van de verhuurderheffing die in 2016 aan uw Kamer zal worden gezonden, ook met het oog op verhuurders die een aantal woningen net boven deze grens hebben.
Overigens wijs ik er op dat het oprekken van het huidige aantal van 10 woningen naar 50 woningen zou betekenen dat ongeveer 2300 minder verhuurders onder de verhuurderheffing zouden vallen. Een verhoging naar 70 woningen zou leiden tot ongeveer 2500 minder heffingplichtige verhuurders ten opzichte van de heffingsvrije voet van 10 woningen. In totaal zou het aantal heffingsplichtige verhuurders ongeveer gehalveerd worden.
Is het waar dat er onderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van de minister van Defensie (in 1999 in het depot in Vriezenveen, en in 2002 in Brunsum), waaruit bleek dat er giftige stoffen in de werkplaatsen aanwezig waren, die zich ver boven de toegestane concentratie bevonden en dat deze geheim zijn gehouden? Zo ja, kunt u verklaren waarom?1
In de periode 1999 tot en met 2002 heeft Defensie bij de Prepositioned Organisational Material Storage (POMS)-sites Vriezenveen en Brunssum onderzoek laten uitvoeren naar het risico van blootstelling aan chroom en chroomverbindingen. De aanleiding van dit onderzoek was de door het Ministerie van SZW voorgestelde verlaging van de MAC-waarden2 voor chroom en chroomverbindingen. Het doel van het onderzoek was om vast te stellen of de voorgestelde verlaging haalbaar was. De firma ASCOR A&O heeft in dit kader veeg- en luchtmonsters op chroom VI3 onderzocht.
Defensie heeft geconstateerd dat in de veegmonsters chroom voorkomt. Voor veegmonsters bestaan echter geen wettelijke normen. Deze monsters betreffen het stof op onder andere kasten en vloeren en zijn geen maatstaf voor de feitelijke blootstelling van het personeel. Op basis van de beschikbare gegevens over de luchtmonsters is het onduidelijk of de daadwerkelijke blootstelling aan chromaten boven de wettelijke grenswaarde lag.
Defensie heeft de uitkomsten van dat onderzoek niet geheim gehouden. Het desbetreffende personeel is door Defensie vanaf september 1999 mondeling geïnformeerd over de onderzoeksresultaten.
Kunt u toelichten waarom de andere depots niet zijn onderzocht?
In het licht van het doel van het onderzoek was volgens het managementteam van de POMS-sites de site Vriezenveen representatief voor de overige sites.
Bent u bereid om alle onderzoeken die in deze zaak in opdracht van Defensie of gedaan zijn naar stoffen zoals Chroom(VI), asbest, verarmd uranium, benzeen en organische oplosmiddelen aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment inventariseert Defensie alle beschikbare historische informatie over blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de POMS-sites (zie het antwoord op vraag 6). Ik verwacht de resultaten van deze inventarisatie in het vierde kwartaal 2014 naar de Kamer te sturen.
Kunt u in een tijdslijn aangeven wat u op welk moment wist over de blootstelling? Zijn er blootstellingsonderzoeken gedaan? Zo nee, waarom niet? Wat waren de uitkomsten van blootstellingsonderzoeken?
Op dit moment wordt er nog gewerkt aan een volledig historisch overzicht van de blootstellingsonderzoeken. Ik zal de gevraagde tijdlijn meesturen met de resultaten van deze inventarisatie (zie het antwoord op vraag 3).
Wat zijn de redenen dat u zoveel jaren de kans op gezondheidsschade heeft verzwegen?
Defensie heeft de uitkomsten van het onderzoek bij de POMS-sites Vriezenveen en Brunssum niet verzwegen (zie het antwoord op vraag 1). Ook is de Kamer over soortgelijke incidenten geïnformeerd, zoals met de brief over chromaathoudende verf bij het CLSK van 7 november 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 5).
Waaruit bestaat het onderzoek naar het gevolg van de verrichte werkzaamheden te midden van de giftige stoffen dat u gaat instellen? Wie voert dit onderzoek uit? Is dit een onafhankelijk onderzoek? Wanneer worden de resultaten verwacht?2
Ik heb opdracht gegeven tot twee onderzoeken naar de voormalige POMS-sitesom volledige openheid van zaken te kunnen bieden. Dat betreft op de eerste plaats een historisch onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen op de POMS-sites. Daartoe verzamelt Defensie eerst alle relevante historische gegevens en rapporten. Hiervoor worden archieven tot tientallen jaren terug geraadpleegd, waarmee enige tijd gemoeid is. Ook wordt oud-personeel geraadpleegd en opgeroepen om eventuele informatie in hun bezit beschikbaar te stellen. Het is van belang om alle beschikbare informatie boven tafel te krijgen. De informatie zal ik op internet beschikbaar stellen, zodat alle betrokkenen hier inzage in hebben en mogelijk ontbrekende informatie kunnen aanleveren.
Zodra deze inventarisatie is voltooid, zal ik de informatie door een onafhankelijk instituut laten beoordelen. Ik zal dit instituut vragen om te beoordelen of er sprake is geweest van normoverschrijdingen, of er een causaal verband bestaat tussen ziektebeelden en de mate van blootstelling en of er voldoende beschermingsmaatregelen zijn genomen. Ik verwacht dat de interne inventarisatie voor het eind van 2014 zal zijn voltooid. Op dit moment is het nog niet duidelijk hoeveel tijd gemoeid zal zijn met de beoordeling door het onafhankelijke instituut.
Naast historisch onderzoek laat ik ook door de GGD Zuid Limburg een onderzoek uitvoeren naar de mate van veiligheid van het werken in de huidige situatie op de voormalige POMS-sites. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek eind dit jaar bekend te kunnen stellen.
Deze onderzoeken zijn tijdrovend, zeker in de ogen van de betrokkenen die met acute gezondheidsklachten kampen. Dat is op de eerste plaats het gevolg van de complexiteit van het onderwerp en de zorgvuldigheid die geboden is. Het is ook tijdrovend omdat het onderzoek zich over vele jaren uitstrekt. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de vorderingen van beide onderzoeken.
Bent u bereid om het onderzoek breder te trekken door te inventariseren of zich ook soortgelijke gevallen in het buitenland hebben voorgedaan? Indien dit laatste het geval is, kunt u dan aangeven op welke wijze de minister van Defensie is omgegaan met deze informatie?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om soortgelijke gevallen in het buitenland te inventariseren. Ik wil nu eerst alle beschikbare informatie over de situatie in Nederland boven tafel krijgen.
Bent u op de hoogte van soortgelijke problemen in het andere landen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat werknemers onvoldoende beschermd waren toen zij de speciale verf gebruikten waarin Chroom(VI)oxide was verwerkt? Zo ja, welke consequenties zou dit volgens u moeten hebben? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Uit veiligheidsvoorschriften blijkt op dit moment dat in ieder geval vanaf 1991 maatregelen zijn getroffen om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen te beperken. Hoe hier voor 1991 mee is omgegaan, maakt onderdeel uit van het historische onderzoek. De effectiviteit van de beschermende middelen is een onderdeel van het historisch onderzoek naar gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen op de POMS-sites. Ook de relevante arbeidsomstandigheden vanaf de oprichting van de POMS-sites neemt Defensie hierin mee.
Erkent u de aansprakelijkheid voor de gezondheidsschade? Zo nee waarom niet? Bent u bereid om met de militaire vakbonden in gesprek te treden over schadeloosstelling van de oud-medewerkers, indien uit het onderzoek blijkt dat zij tijdens hun werkzaamheden inderdaad onvoldoende beschermd waren?
De uitkomsten van het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s zal ik delen met de centrales van overheidspersoneel. Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een relatie tussen werkzaamheden die betrokkenen hebben verricht en de gezondheidsklachten die zij ondervinden, zal ik mijn verantwoordelijkheid nemen. Individuele verzoeken tot schadevergoeding zal ik dan in behandeling nemen.
Wat was de rol van de bedrijfsgezondheidkundige zorg van Defensie? Was zij op de hoogte van het werken met toxische stoffen? Is zij bekend met klachten van het personeel als gevolg daarvan? Zo nee, waarom niet?
De Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB) en, vanaf 1996, de Arbodienst van de Koninklijke Landmacht waren op de hoogte van de werkzaamheden, waarbij blootstelling aan gevaarlijke stoffen (waaronder chroom VI) kon optreden. Deze diensten hebben destijds hierover geadviseerd, wat heeft geresulteerd in werkinstructies. Voorbeelden hiervan zijn dat het schuren en slijpen in een goed geventileerde ruimte dient plaats te vinden en het gebruikmaken van handschoenen en een verse luchtkap in de spuitcabine.
In 2000 heeft Defensie een Periodiek Arbeids Gezondheidskundig Onderzoek (PAGO) laten uitvoeren bij spuiters en preserveerders (de risicogroepen in relatie tot blootstelling aan chroom VI) van de POMS-site Vriezenveen. Er werden toen geen gezondheidsklachten gesignaleerd die in verband konden worden gebracht met het werken met gevaarlijke stoffen.
Is of was de Arbeidsinspectie op de hoogte van de huidige of eerdere situaties? Zijn er onderzoeken gedaan? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
De toenmalige Arbeidsinspectie (AI) (nu: Inspectie SZW) was op de hoogte van het gebruik van chromaathoudende verven bij Defensie. In 2001 heeft, in het kader van de landelijke bedrijfstakbenadering van de sector «Openbaar Bestuur», de AI een onderzoek uitgevoerd bij zeven luchtmachtbases. De POMS-sites zijn in dat kader niet bezocht. Verschillende arborisico's waaronder het omgaan met gevaarlijke stoffen (inclusief chromaten) zijn onderzocht. De AI heeft geconstateerd dat de luchtmacht diverse maatregelen had getroffen om de blootstelling aan chromaten te beheersen, onder andere door separering van werkzaamheden en afzuiging; chromaatstof kon nog wel vrijkomen bij het schuren en bewerken van metaaldelen van vliegtuigen op moeilijk bereikbare plaatsen. Uit het eindrapport blijkt verder dat op landelijk en regionaal niveau contact is geweest tussen de AI en Defensie over de toepassing van chromaathoudende verven.
In het historisch onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen op de POMS-sites (zie vraag 6) inventariseert Defensie de verschillende onderzoeken. Op dit moment zijn geen andere onderzoeken van de AI bekend.
Staan de getroffen medewerkers nog onder controle van de betrokken arbodienst? Zo ja, wat is hun conclusie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het PAGO-rapport uit 2000 gaf geen aanleiding om medewerkers individueel te volgen.
Zijn alle medewerkers die mogelijk zijn blootgesteld opgeroepen voor een gezondheidsonderzoek? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de PAGO zijn spuiters en preserveerders destijds hiertoe in de gelegenheid gesteld. Daarnaast kon het personeel van de POMS-sites zich registreren via een blootstellingsformulier, dat is opgenomen in het personeelsdossier. De voormalig POMS-medewerkers die melding hebben gedaan bij het ABP-loket hebben inmiddels een brief van de Hoofddirecteur Personeel ontvangen over de stappen die Defensie neemt om meer duidelijkheid in deze kwestie te verkrijgen.
De rakettenregen van Hamas en Fatah onder toeziend oog van de terroristische Palestijnse “eenheidsregering” |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de rakettenregen van Hamas en Fatah op Israël waardoor bijna de gehele Israëlische (burger)bevolking de schuilkelders in moet?1
Het kabinet veroordeelt de raketbeschietingen vanuit Gaza op Israël.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden dat «het kabinet kennisgenomen heeft van het akkoord tussen Fatah en Hamas en de regering bestaande uit technocraten een kans wil geven. In de beoordeling van deze regering zijn de Kwartetbeginselen leidend»2 en «wij zullen de nieuwe Palestijnse regering op haar daden beoordelen en daar ook heel kritisch naar kijken»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de terroristische Palestijnse «eenheidsregering» bij monde van de woordvoerder Abu Redeineh de Palestijnse terreur verdedigt met een beroep op zelfverdediging en de tegenaanvallen van Israël een massamoord op kinderen, vrouwen en ouderen noemt, terwijl juist Israël zich alle mogelijke moeite getroost om Palestijnse burgerslachtoffers te voorkomen en Hamas oproept tot en gebruik maakt van, menselijke schilden?4
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze verklaring van de woordvoerder van de Palestijnse president. In deze crisis lopen de gemoederen hoog op en worden uitspraken gedaan die niet bijdragen aan de oplossing van dit conflict.
President Abbas, leider van Fatah, heeft zich herhaaldelijk uitgesproken tegen de raketaanvallen vanuit de Gaza-strook en heeft de operatie door het Israëlische leger veroordeeld. President Abbas zoekt naar een oplossing van deze crisis langs vreedzame weg bijvoorbeeld via de VN en de Mensenrechtenraad. Ondertussen wordt de door Israël gewaardeerde veiligheidssamenwerking met Palestijnse Autoriteit voortgezet.
Waarom treedt de terroristische Palestijnse «eenheidsregering» niet gewoon op om een einde te maken aan de als internationale misdrijven (opzettelijk geweld tegen burgerbevolking en raketaanvallen tegen een kerncentrale5 te kwalificeren rakettenregen, afkomstig van haar grondgebied? Heeft Hamas aangegeven dat het een fluitje van een cent is voor premier Hamdallah om ervoor te zorgen dat er geen raketten vanuit Gaza worden afgevuurd?6
Hamas controleert de facto nog steeds de Gaza-strook. De nieuwe Palestijnse regering, bestaande uit technocraten die niet aan Hamas zijn geaffilieerd heeft sinds haar installatie op 1 juni van het bestuur niet kunnen uitbreiden naar de Gaza-strook. Zij heeft geen zeggenschap over de Qassam Brigades of andere groepen die deelnemen aan de beschietingen.
Het is op dit moment onzeker of en hoe na terugkeer van de rust het verzoeningsproces voortgezet zal worden. Dit is een proces van een lange adem. Het kabinet zal deze technocratische regering op basis van zijn daden beoordelen, waarbij de Kwartetbeginselen leidend zijn.
Welke consequenties verbindt de regering hier aan? Bent u het er mee eens dat de samenwerking met deze terroristische Palestijnse «eenheidsregering» stop gezet moet worden, nu uit haar daden blijkt dat ze zich niet houdt aan de kwartetbeginselen en terreur tegen de burgerbevolking van Israël gedoogt en/of niet verhindert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding om de samenwerking met de Palestijnse technocratische regering stop te zetten. Zie antwoord op vraag 5.
Waarom heeft u de rakettenregen op Israël niet veroordeeld? Bent u bereid dit alsnog te doen en uw onvoorwaardelijke steun uit te spreken voor het Israëlische zelfverdedigingsrecht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de raketbeschietingen veroordeeld in verschillende mediaoptredens en heeft het recht op zelfverdediging van Israël benadrukt.
Deelt u de mening dat de EU veel te slap heeft gereageerd op het breken van de kwartetbeginselen door geen financiële en politieke consequenties te verbinden aan de rakettenregen van Hamas en Fatah onder toeziend oog van de terroristische Palestijnse «eenheidsregering»?7
Nee, zie het antwoord op vraag 8.
Bent u het er mee eens dat alle financiële en politieke steun van zowel Nederland als de EU aan de terroristische Palestijnse «eenheidsregering» en Palestijnse Autoriteit nu per direct moet worden gestopt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet, evenals de EU en internationale gemeenschap, houdt de nieuwe technocratische regering niet verantwoordelijk voor het handelen van Hamas. Het kabinet ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding om de financiële en politieke steun stop te zetten. Bovendien zou stopzetting bijdragen aan verdere escalatie en instabiliteit.
Hoe beoordeelt u de eenzijdige veroordeling van Israëls tegenaanvallen door de Arabische Liga; een islamitische club waarmee u op EU- niveau strategisch en operationeel wilt samenwerken?8
Het staat de Arabische Liga vrij eigen standpunt in te nemen. Indien de EU en de standpunten van de Arabische Liga niet overeenkomen, wordt hierover de dialoog met de Arabische Liga aangegaan.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Vogelsterfte door het middel imidacloprid en aansprakelijkheid voor vervuiling |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel in Biologen: Vogels lijden onder «bijengif»?1
Ja.
Onderkent u het verband tussen het gebruik van het middel imidacloprid in de landbouw en de achteruitgang van 15 weidevogels zoals spreeuw, veldleeuwerik, boerenzwaluw en ringmus?
Voor het antwoord op de vragen 2 en 3 verwijs ik u naar de Kamerbrief van 27 oktober 2014 over de «Nature-publicatie imidacloprid en afname van vogelpopulaties».
Bent u bereid de toelating van het middel imidacloprid met onmiddellijke ingang op te schorten en bent u bereid het middel -gelijk met de opschorting- te laten herbeoordelen in de reguliere procedure?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereidt de producent van imidacloprid juridisch aansprakelijk te stellen voor de schade aan de natuur die door het middel imidacloprid is aangericht, of althans de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken?
Er is op dit moment geen aanleiding voor een procedure als gesuggereerd. Imidacloprid is immers wettelijk toegelaten. Als gemeld in de Kamerbrief van 27 oktober 2014 «Nature-publicatie imidacloprid en afname van vogelpopulaties» is de EFSA op dit moment bezig met twee beoordelingstrajecten ten aanzien van imidacloprid. De uitkomsten hiervan, naar verwachting nog in 2014, moeten worden afgewacht.
Kunt u garanderen dat de producent alle relevante informatie over mogelijke schadelijkheid van imidacloprid heeft gedeeld? Zo ja, waar baseert u dit op?
Het dossier dat door de aanvrager/toelatinghouder wordt ingediend bij de eerste aanvraag respectievelijk verlengingsaanvraag dient alle relevante informatie te bevatten, zodat de beoordelende lidstaat een adequate risicobeoordeling kan uitvoeren. Het Ctgb en toelatingautoriteiten van de andere lidstaten zien hierop toe. De toelatinghouders hebben ook een zelfstandige verantwoordelijkheid om de laatste wetenschappelijke inzichten mee te nemen bij de beoordeling of een middel wel of niet kan worden toegelaten.
Op grond van artikel 56 van de Verordening 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen is de toelatinghouder van een middel bovendien verplicht alle nieuwe informatie over een gewasbeschermingsmiddel, die erop wijst dat het middel niet langer beantwoordt aan de toelatingsvereisten, aan de autoriteiten ter kennis te stellen. Of de producent informatie heeft achtergehouden is het Ctgb niet bekend. De toelatinghouder van imidacloprid heeft het Ctgb in kennis gesteld van de publicatie in Nature en aangegeven dat deze publicatie naar zijn oordeel geen grond geeft om te veronderstellen dat het middel niet meer voldoet.
Waarom hebben geen van de grote en structurele overschrijdingen met imidacloprid geleid tot een aanpassing van beleid bij het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CTGB)? Bent u bereid het CTGB te verplichten om bij structurele overschrijdingen standaard over te gaan tot opschorting of inperking van gebruik?
Het Ctgb heeft vergaande zuiveringstechnieken voor emissiewater uit kassen voorgeschreven per 1 mei 2014, omdat alleen deze zuiveringstechnieken kunnen waarborgen dat de nieuwe aangescherpte toetsingsnorm van 27 ng/L wordt gehaald in het ontvangend oppervlaktewater.
Het Ctgb heeft in algemene zin de bevoegdheid om de toelating van een gewasbeschermingsmiddel te wijzigen of in te trekken als het middel niet meer voldoet aan de toelatingseisen. Bij geconstateerde overschrijdingen is het echter bijzonder moeilijk om dit volledig toe te schrijven aan de (on)toelaatbaarheid van individuele gewasbeschermingsmiddelen, en niet aan bijvoorbeeld verkeerd gebruik, of gebruik uit het verleden toen er een ruimere toepassing was toegestaan.
Het nieuwe beleid, zoals vermeld in de Nota Gezonde Groei Duurzame Oogst, is dat indien er een aannemelijk verband wordt vastgesteld tussen normoverschrijding en toepassing, de toelatinghouder een emissiereductieplan moet opstellen om deze normoverschrijdingen te kunnen terugdringen. De maatregelen in het emissiereductieplan kunnen gericht zijn op aanscherping van de toelating, het nemen van gebruiksmaatregelen of het uitvoeren van initiatieven om naleving en gedrag te verbeteren. Het Ctgb zal de effectiviteit van het emissiereductieplan controleren en beoordelen.
Kunt u inzage geven in de hoogte van de kosten die waterbedrijven moeten maken doordat zij geconfronteerd worden met frequente overschrijdingen van het bestrijdingsmiddel imidacloprid? Bent u inmiddels bereid de kosten door te berekenen aan de sector middels een heffing op bestrijdingsmiddelen? Zo nee, wat is de rechtvaardiging voor de inzet van publiek geld?
De VEWIN heeft aangegeven dat in het oppervlaktewater en grondwater, dat gebruikt wordt voor de productie van drinkwater, slechts sporadisch een normoverschrijding van imidacloprid aangetroffen wordt. De Unie van Waterschappen heeft aangegeven dat zij geen extra kosten maken voor de zuivering van oppervlaktewater waarin imidacloprid de normen overschrijdt. Voor de vraag over heffingen verwijs ik u naar het antwoord in Kamerstuk 27 858 nr. 214.
Waterbeheerders vragen al tenminste 15 jaar vragen om inzicht in gebruik per gebied en per bestrijdingsmiddel; hebben zij inmiddels wel toegang tot deze gegevens?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar Kamerstuk 27 858 nr. 271.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) inzicht in gebruik per gebied en per bestrijdingsmiddel en welke handhavingsacties onderneemt de NVWA en welke gegevens heeft zij hierbij tot haar beschikking?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerstukken 27 858 nr. 270 en nr. 271.
Erkent u dat het Europese verbod op de drie neonicotinoiden (clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid) door de vele uitzonderingen slechts zo’n 15% van het gifgebruik zal beslaan? Zo nee, welk percentage dan wel en waar baseert u dit op?
Voor het antwoord op vragen 10, 11, 12 en 13 verwijs ik u naar de Kamerbrief van 27 oktober 2014 over de «Nature-publicatie imidacloprid en afname van vogelpopulaties».
Bent u bereid op basis van het onderzoek in Nature van Kroon e.a. met spoed Europees aan te kaarten dat de overige 85% gebruik van deze drie neonicotinoiden ook verboden moet worden?2
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat er al jarenlang serieuze aanwijzingen waren dat het middel imidacloprid schadelijk was voor insecten en weidevogels (zie o.a. publicaties van Henk Tennekes)?
Zie antwoord vraag 10.
Speelt «voorzorg» volgens u een rol in de huidige beoordelingsprocedures? Zo nee, waarom niet, vindt u dit terecht en bent u bereid alsnog «voorzorg» een plek te geven in de beoordelingsprocedures?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat van de 128 medewerkers bij het CTGB slechts 7 toxicoloog zijn? Klopt het dat een groep medewerkers helemaal geen wetenschappelijke kwalificaties heeft en wel beoordelingen doet? Klopt het dat de wetenschappers die het CTGB wel heeft zeer weinig publiceren? Hoe wordt de organisatie geacht tegenwicht te bieden tegen de industrie? Met welke andere partijen wordt door het CTGB structureel overleg gevoerd behalve de aanvragende industrie?
Nee. Het Ctgb heeft 11 medewerkers in dienst die toxicologische beoordelingen doen. Hiervan zijn er 6 ook geregistreerd toxicoloog conform de vereisten van de Nederlandse Vereniging voor Toxicologie. De overige 5 zijn eveneens universitaire toxicologen en in opleiding voor hun registratie tot toxicoloog bij de Nederlandse Vereniging voor Toxicologie. Deze 11 toxicologen doen alle toxicologische beoordelingen.
Daarnaast heeft het Ctgb ecotoxicologen, fysisch chemici, landbouwkundigen, biologen, juristen en een veelheid van medewerkers uit andere disciplines met wetenschappelijke kwalificaties in dienst. Het Ctgb maakt, aanvullend op de eigen expertise, gebruik van expertise van andere wetenschappelijke instellingen, zoals de WUR en het RIVM.
De wetenschappelijk beoordelaars die in dienst zijn van het Ctgb, hebben tot taak toelatingsdossiers te beoordelen, en niet tot taak zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen. Zij publiceren hun werk dan ook niet. Wel publiceert het College het beoordelingsrapport dat opgemaakt wordt bij de toelating of afwijzing van een middel. Het werk van het Ctgb en de beoordelingen die het Ctgb uitvoert zijn daarmee toetsbaar en transparant.
Het Ctgb voert structureel overleg met alle voor het werk van het Ctgb relevante maatschappelijke partijen. Dit betreft zowel brancheorganisaties van producenten, handelaren en gebruikers, als ook NGO’s en kennisinstellingen. Een verzoek om een gesprek of overleg wordt in beginsel ook altijd ingewilligd. Slechts één NGO (PAN Europe) heeft dit jaar aangegeven niet met het Ctgb in gesprek te willen gaan.
Klopt het dat het grootste deel van de beoordeling van toelating van middelen door het CTGB gebeurt op basis van door de industrie aangeleverde gegevens? Wilt u de procedure beschrijven en daarbij aangeven of er inmiddels wel beoordeeld wordt op gezondheidsrisico’s voor omwonenden, of er beoordeeld wordt op gestapelde effecten (effecten van combinaties van bestrijdingsmiddelen) en of er van alle relevante wetenschappelijke inzichten gebruik gemaakt is, bijvoorbeeld bij de beoordeling van de effecten van imidacloprid op ongewervelden?
De EU Verordening 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen is er om een hoog beschermingsniveau te garanderen voor mens- en diergezondheid en geeft aan (overweging 8) dat de industrie (toelatinghouder) moet aantonen dat producten die op de markt komen geen schadelijke effecten hebben op de gezondheid van mens en dier, of onaanvaardbare effecten hebben op het milieu. Om dit aan te tonen ligt de verplichting bij de toelatinghouder om een dossier samen te stellen, dat vervolgens onafhankelijk door EFSA en de toelatingsautoriteiten van de lidstaten wordt getoetst, conform het wettelijke toetsingskader. Binnen de zonale toelatingssystematiek vindt hierbij een peer review van de beoordeling plaats tussen lidstaten onderling.
Voor de beoordeling van de gezondheidsrisico’s voor omwonenden worden voor iedere werkzame stof in Europa veilige grenswaarden afgestemd. Hierbij worden alle relevante wetenschappelijke inzichten meegenomen. Deze procedure wordt geleid door EFSA. Op hun site zijn de onderbouwingen te vinden: http://www.efsa.europa.eu/en/panels/pesticides.htm. De beoordelingsrapporten (DARs), die ten grondslag liggen aan de EFSA-conclusie, zijn ook op de EFSA-site te vinden: http://www.efsa.europa.eu/en/pesticidespeerreview/assessmentreports.htm.
Voor de Nederlandse toelating of verlengingsaanvraag worden deze binnen de EU afgestemde grenswaarden vergeleken met de verwachte blootstellingen, die worden geschat met behulp van nationaal gespecificeerde modellen, of worden gemeten in blootstellingsstudies. Het middel wordt alleen toegelaten als de blootstelling onder de grenswaarde ligt. De door de aanvrager aan te leveren studies moeten voldoen aan van tevoren vastgestelde eisen, en uitgevoerd worden door laboratoria die gecertificeerd zijn volgens GLP (Good Laboratory Practices). Dit betekent dat er een adequate controle is op de aangeleverde gegevens.
De toxicologie van stapelingseffecten is een complex terrein en daar wordt in Europa -bijvoorbeeld door EFSA- veel onderzoek naar gedaan. De methodologie voor het meenemen van stapelingseffecten in de risicobeoordeling is nog in ontwikkeling. Daarom kunnen deze effecten nog nauwelijks in de huidige risicobeoordeling worden meegenomen, zoals al eerder onderkend. Voor meer informatie over het onderzoek van EFSA verwijs ik u naar http://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/3313.htm.
De sponsoring van provincies en gemeenten door de tabaksindustrie |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de tabaksindustrie verschillende gemeenten sponsort?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteurs van het bericht dat lokale overheden door de samenwerking aan te gaan met de tabaksindustrie in strijd handelen met artikel 5.3 van de Framework Convention on Tobacco Control (het FCTC-verdrag)?2
Artikel 5.3 van het FCTC-verdrag bepaalt dat Partijen, bij de vaststelling en uitvoering van hun volksgezondheidsbeleid met betrekking tot tabaksontmoediging, maatregelen nemen om dit beleid te beschermen tegen commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie.
Ik deel de mening van de auteurs dat ook lokale overheden zijn gebonden aan artikel 5.3 van het FCTC-verdrag, Nederland is immers verantwoordelijk voor de naleving van het FCTC-verdrag op haar grondgebied. Het verdrag schrijft echter niet voor op welke wijze dit moet geschieden. De verdragspartijen hebben op dit punt een grote mate van vrijheid. De richtlijnen bij artikel 5.3 van het FCTC-verdrag zijn juridisch niet-bindend.
Navraag bij betrokken gemeenten en provincie heeft opgeleverd dat ik op dit moment geen redenen heb om aan te nemen dat in de genoemde gevallen sprake is van strijdigheid met het verdrag. De beide campagnes komen niet voort uit (lokaal) tabaksontmoedigingsbeleid. Zo gaat de campagne «Laat je peuk niet alleen» over het schoonhouden van de stranden en de campagne «Er gaat niets boven Groningen» is bedoeld ter promotie van de stad Groningen.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat gemeenten en provincies beter bekend worden met de verplichtingen die voortvloeien uit het FCTC-verdrag en de Tabakswet, het tabaksreclameverbod in het bijzonder. Om die reden heb ik inmiddels een brief aan gemeenten en provincies gestuurd, die kan worden meegenomen bij de afwegingen om wel of niet de samenwerking met deze industrie aan te gaan.
Deelt u de mening van de auteurs dat uit de aanbevelingen bij de richtlijnen, voortgekomen uit artikel 5.3 van het FCTC-verdrag, voortvloeit dat de overheid, daaronder begrepen lokale overheden, geen contact mag hebben met de tabaksindustrie, tenzij dit strikt noodzakelijk is voor het effectief reguleren van het tabaksbeleid?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de geplande activiteiten van lokale overheden in samenwerking met tabaksfabrikanten in strijd zijn met bovengenoemde aanbevelingen nu in de aanbevelingen 6.2, 6.3 en 6.4 van de richtlijnen bij het FCTC verdrag specifiek wordt uitgelegd dat overheden zich op geen enkele manier mogen inlaten met samenwerkingsverbanden of activiteiten die door de tabaksindustrie worden omschreven als maatschappelijk verantwoord (6.2), dat overheden niet is toegestaan om de tabaksindustrie zich publiekelijk te laten uiten over zogenaamd maatschappelijk verantwoorde activiteiten (6.3) en dat overheden geen financiële bijdragen van de tabaksindustrie accepteren (6.4)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u er aan doen om er voor te zorgen dat de betrokken lokale overheden hun samenwerking met de tabaksindustrie stopzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat ook vogels lijden onder bijengif |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat ook vogels lijden onder het gebruik van neonicotinoïden als Imidacloprid en dat het tijdelijk verbod op deze insecticiden te beperkt is?1
Voor de antwoorden op de vragen 1 tot en met 4 verwijs ik u naar de Kamerbrief (Kamerstuk 27 858, nr. 276) «Nature publicatie imidacloprid en afname van vogelpopulaties» van 27 oktober 2014.
Wat betekent volgens u de uitkomst van het onderzoek door vijf Nederlandse biologen dat niet alleen bijen maar ook vogels te lijden hebben van dit gewasbeschermingsmiddel voor het toepassen van deze middelen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorg dat het huidige EU-moratorium op de toepassing van deze middelen mogelijk te beperkt is om ook vogels te beschermen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om ook de vogels beter te beschermen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit onderzoek onder de aandacht te brengen van de Europese Commissie, de L&V-raad en de Milieuraad?
Zie antwoord vraag 1.
De vondst van de tijgermug bij diverse bandenbedrijven |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Gevaarlijke Aziatische tijgermug ontdekt in Assen» waarin de vondst van de tijgermug wordt beschreven die mogelijk infectieziekten kan overbrengen, zoals knokkelkoorts en het West-Nijlvirus?1
Ik heb van de inhoud van het artikel kennisgenomen.
Hoe kan het dat, ondanks het convenant dat u ruim een jaar geleden (17 juni) met de VACO sloot, bij maar liefst vier bandenbedrijven (in Oss, Weert, Emmeloord en Assen) tijgermuggen zijn aangetroffen?
Het is nog onduidelijk waarom er op meerdere locaties ondanks genomen maatregelen tijgermuggen zijn aangetroffen. Mede op mijn verzoek wordt dit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu onderzocht.
Het convenant is er overigens op gericht om de grootste risico’s voor insleep en verspreiding van invasieve exotische muggen te voorkomen; het heeft betrekking op import van banden uit streken waar de tijgermug gevestigd is. Omdat niet helemaal is uit te sluiten dat er eitjes van invasieve exotische muggen kunnen uitkomen, vindt op bandenbedrijven in Nederland monitoring plaats en worden aangetroffen muggen altijd bestreden.
Welke acties in de sfeer van regulering gaat u ondernemen? Bent u bereid om bijvoorbeeld een ministeriële regeling uit te vaardigen op basis van de Warenwet, waarin bepaald wordt dat gebruikte banden alleen mogen worden geïmporteerd als die vrij zijn van tijgermuggen, door toepassing van een geschikt biocide dat de eitjes doodt op het moment dat de (droge) banden in de container zitten? Herinnert u zich dat u een dergelijke wettelijke regeling in 2009 ook heeft uitgevaardigd voor Lucky bamboo, toen de convenanten met de importeurs van die plantjes (waarin tijgermuggen meeliften) niet effectief bleken?
In mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32793, nr. 96) heb ik uiteengezet welke preventieve maatregelen ik momenteel proportioneel acht voor bandenbedrijven en Lucky Bamboo bedrijven. Aspecten als beschikbaarheid van benodigde biociden en gebrek aan bewezen effectieve alternatieven bij bandenbedrijven beïnvloeden dit besluit. Waar mogelijk hebben vrijwillige afspraken over preventieve maatregelen mijn voorkeur over wettelijke regelingen. Na afloop van het muggenseizoen 2014 evalueer ik met de betrokken partijen wat het convenant nu oplevert en wat eventueel aanpassing behoeft.
Gaat u op basis van het convenant juridische stappen zetten tegen de vier bedrijven, nu uit de aanwezigheid van volwassen tijgermuggen blijkt dat de voorschriften over droge import en opslag niet zijn nageleefd, aangezien de eitjes water nodig hebben om uit te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten, en wat is daarbij uw planning?
Het convenant schrijft het nemen van bepaalde preventieve maatregelen tegen tijgermuggen voor. Het feit dat er tijgermuggen in de monitoring worden aangetroffen kan een aanwijzing zijn dat de convenantafspraken door het bandenbedrijf niet goed zijn nagekomen, maar dit hoeft niet perse het geval te zijn. Ik wacht het onderzoek hierover af.
Kunt u uw uitgangspunt dat droge import en opslag van gebruikte banden voldoende is om de invoer en verspreiding van tijgermuggen te voorkomen onderbouwen? Heeft u daarbij in ogenschouw genomen dat de eitjes maandenlang kunnen overleven, en sommige banden spoedig doorvervoerd worden naar een afnemer (zoals een speeltuin, landbouwbedrijf of bandenverwerkingsbedrijf) waar de banden alsnog in de regen komen te staan?
Muggeneitjes hebben water nodig om zich te kunnen ontwikkelen tot larven en volwassen muggen. Op risicolocaties, waar veel gebruikte banden buiten bijeen worden opgeslagen, is er een kans dat tijgermuggen een populatie gaan vormen. Daarom zijn juist hier maatregelen nodig. Met droge import en opslag van gebruikte banden uit gebieden waar de tijgermug gevestigd is, worden de grootste risico’s afgedekt. Door de NVWA wordt bovendien gemonitord en vindt zo nodig bestrijding van aangetroffen muggen plaats. Vestiging van tijgermuggen wordt met deze maatregelen voorkomen.
Het is niet te verwachten dat op verwerkte banden nog eitjes voorkomen. Evenmin ga ik ervan uit dat nog eventueel aanwezige eitjes bij hergebruik van banden een geschikte broedplaats treffen.
Bent u bereid – mede gezien het onlangs aangenomen Raamwerk van de Wereldgezondheidsorganisatie waarbij preventie van import van de tijgermug voorop staat – van de bandenbedrijven te eisen dat de banden vrij van tijgermuggen worden ingevoerd, analoog naar onder meer Australië waar tijgermugvrije import mogelijk is gebleken?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar eerdere antwoorden op vraag 3 van uw Kamervragen van 6 januari 2014 (vergaderjaar 2013–2014, aanhangselnummer 818) en vraag 5 van de Kamervragen van het Kamerlid Klever (PVV) van 4 september 2013 (vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 3174).
Welke logica zit er achter dat voor voor Lucky bamboo een wettelijke regeling is, terwijl voor gebruikte banden een convenant is opgesteld waarbij importeurs van gebruikte banden niet verplicht zijn om de tijgermuggen preventief te bestrijden, en importeurs van Lucky bamboo wel?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat (zie de Legal opinion van advocaat Rogier Hörchner) het convenant over de aanpak van de tijgermug met de VACO niet voldoet aan de (bindende) Aanwijzingen voor Convenanten en mede daardoor tekortschiet in de handhaafbaarheid? Zo nee, graag onderbouwing. Zo ja, wat is uw vervolgactie?
Nee, ik onderschrijf dit niet. De Aanwijzingen voor Convenanten geven aan dat sancties voor het niet nakomen van convenantafspraken overwogen kunnen worden. Het opleggen van sancties is dus geen verplichting. Met het convenant wordt uitdrukking gegeven aan de bestaande zorgplicht die bandenbedrijven hebben op grond van de Wet Milieubeheer. Door een uitspraak van de rechtbank in Den Bosch, blijkt dat deze zorgplicht bij bandenbedrijven onder omstandigheden kan leiden tot de verplichting tot het treffen van preventieve maatregelen tegen tijgermuggen. Het bevoegde gezag kan daarmee de afspraken uit het convenant handhaven. De omgevingsdienst Brabant past dit reeds toe. In overleggen met betrokken gemeenten en omgevingsdiensten zal ik deze handhavingsstrategie onder de aandacht brengen in de andere regio’s. In het convenant is opgenomen dat de NVWA ook toegang heeft tot de bedrijven om op de gemaakte afspraken uit het convenant toe te zien.
Bent u van mening dat de Aziatische bosmug -nu en in de toekomst- absoluut geen gezondheidheidsrisico’s oplevert vanwege de mogelijkheid van verspreiding van ziekten, zoals Dengue en Chikungunya? Wordt uw standpunt met betrekking tot de afwezigheid van gezondheidsrisico’s van de Aziatische bosmug gedeeld door alle experts op dit terrein?
Alleen in onderzoeken in laboratoriumsetting is aangetoond dat de Aziatische bosmug ziekten kan overdragen. In geen enkel gebied waar de Aziatische bosmug geïntroduceerd is, hebben zich als gevolg daarvan problemen met de volksgezondheid voorgedaan, daarover zijn internationale experts het eens. Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 32 793, nr. 104 en antwoorden op vraag 8 van uw Kamervragen van 6 januari 2014; vergaderjaar 2013–2014, aanhangselnummer 818), heb ik de afweging gemaakt om de Aziatische bosmug in Nederland niet te bestrijden.
Op welke wijze is er naar de inwoners van Lelystad gecommuniceerd over de maatregelen die zij zouden kunnen treffen om verdere verspreiding van de mug zoveel mogelijk te voorkomen en acht u die communicatie afdoende om dat doel te bereiken?
Tijdens het onderzoek naar de Aziatische bosmug is met diverse direct betrokkenen, met name eigenaars van volkstuinen, mondeling overleg geweest. Overige informatievoorziening richting de inwoners van Lelystad heeft in overleg met de NVWA plaatsgevonden via de GGD Flevoland en de gemeente Lelystad. Inwoners van Lelystad is geadviseerd zelf actief de mogelijke broedplaatsen van de mug schoon te maken en schoon te houden. Dit gebeurde door een bericht waarin ook werd verwezen naar de NVWA-website met informatie over de Aziatische bosmug en algemene tips ter voorkoming van muggenoverlast. Ik acht deze informatie voldoende. Met vragen kunnen inwoners terecht bij de GGD.
Waar liggen in Nederland exact de locaties (naam, adres, woonplaats) van alle bedrijven die Lucky bamboo importeren en van alle bedrijven die gebruikte banden importeren?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar antwoorden op vraag 4, 5 en 6 van de Kamervragen van het Kamerlid Klever (PVV) van 6 mei 2013 (Vergaderjaar 2012–2013 Aanhangselnummer 2046).
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen, waarin u aangeeft dat de oorzaak van het aantreffen van tijgermuggen op verschillende bedrijven door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzocht werd, en dat de rol van de verbeterde vallen daarbij werd meegenomen? Wat zijn de resultaten van het uitgevoerde onderzoek en welke conclusies zijn daaruit getrokken?2
De verbeterde vallen hebben een hoger aantal muggen gevangen. Echter, niet is aangetoond dat dit de constatering of er tijgermuggen aanwezig zijn op een locatie, heeft beïnvloed. Geconcludeerd is dat het eerder gebruikte valsysteem ook voldoet.
De bruikbaarheid per valsysteem verschilt. De verbeterde vallen worden nu op meer locaties gebruikt. Dit kan mogelijk hebben geleid tot de toename van het aantal bedrijven waar tijgermuggen werden geconstateerd.
Uit het traceringsonderzoek bleek dat er op verschillende momenten handel plaatsvond tussen bedrijven waar tijgermuggen waren aangetroffen. Dit jaar gelden er extra maatregelen voor het transport van banden vanuit bedrijven waar tijgermuggen zijn aangetroffen, naar andere locaties in Nederland.
De arbeidsomstandigheden bij de luchtvaartmaatschappij Norwegian Air Shuttle |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de «Ierland-constructie» die Norwegian Air Shuttle toepast, door met de nieuwe maatschappij Norwegian Air International onder een Ierse licentie en gebruikmakende van het Open Skies-verdrag lijndiensten te verzorgen van West-Europa naar de Verenigde Staten?
Het is van belang te voorkomen dat door nieuwe constructies zoals die van Norwegian Air, waarbij relatief goedkoop personeel uit Aziatische landen wordt ingezet via daar gevestigde arbeidsmarktintermediairs, banen uit Nederland verdwijnen en de concurrentiepositie van de Nederlandse luchtvaart wordt ondergraven. Ik kan de zorgen van de luchtvaartmaatschappijen en de vakbonden hierover goed begrijpen. De consequenties van deze nieuwe bedrijfsmodellen moeten terdege worden onderzocht. In het AO Transportraad van 28 mei jl. hebben we hierover gesproken. Bij brief van 3 juni jl. (kenmerk 21501-33, nr. 487) is de Kamer nader geïnformeerd. Daarin staat aangegeven dat de gevolgen van deze nieuwe ontwikkelingen op arbeidsvoorwaardelijk terrein in EU-kader goed in kaart moeten worden gebracht en dat het van belang is om op basis daarvan samen met de Europese Commissie en de andere lidstaten tot een standpunt te komen. In de Transportraad van 5 juni jl. is dit onderwerp door Nederland geagendeerd, is er aangedrongen op Europese initiatieven en is de Europese Commissie gevraagd om een plan met een tijdpad.
De Commissie heeft gewezen op het al lopende onderzoek naar de verschillende praktijken op het terrein van de arbeidsvoorwaarden bij Europese luchtvaartmaatschappijen. Dit betreft onderzoek dat is geïnitieerd en wordt uitgevoerd door Europese sociale partners en wordt gefinancierd door de Commissie. Om tot een finale oordeelsvorming te kunnen komen, zal daarbij de resultaten van dit onderzoek moeten worden betrokken. Men heeft gemeld dat de resultaten eind dit jaar worden verwacht.
Wat is uw standpunt inzake de recente uitspraak van Eurocommissaris Kallas, die het jammer vindt dat de Amerikaanse overheid niet instemt met de Noors-Ierse constructie om op de Verenigde Staten te vliegen?1
De Amerikaanse overheid heeft de aanvraag van Norwegian Air nog in behandeling. Zolang hierover nog geen uitsluitsel is vind ik het niet raadzaam om commentaar te geven over de genoemde uitspraken.
Hoe kunnen de Ierse luchtvaartautoriteiten zinvol toezicht houden op het Air Operator Certificate (inzake technische eisen) dat door hen verleend is, als de toestellen van Norwegian Air Ierland niet aandoen en met in Thailand geregistreerd personeel vanuit Bangkok via Londen naar de Verenigde Staten vliegen?
Het is aan de Ierse Luchtvaart autoriteiten om daar invulling aan te geven en aan EASA om te controleren of dat adequaat plaatsvindt. De Ierse autoriteiten hebben met Ryanair ervaring waar het gaat om een organisatie die in meerdere landen een basis heeft en vliegtuigen en bemanningen die Ierland niet aandoen. De bases in de verschillende landen worden bezocht door de Ierse Autoriteiten.
Welke lessen kunnen er worden geleerd uit de scheepvaart- en wegtransportsector als het gaat om het verschuiven van werkgelegenheid van Nederland naar Azië?
Het is in dit stadium (waarin nog analyse plaats vindt) nog te vroeg om lessen te trekken uit ontwikkelingen in andere sectoren. Vraag is ook in hoeverre de genoemde sectoren vergelijkbaar zijn voor wat betreft werkgelegenheidseffecten.
Heeft de Europese Commissie het Nederlandse verzoek dat is ingebracht tijdens de Transportraad van 5 juni 2014, om een planning op te stellen voor verdere initiatieven met betrekking tot werkgelegenheid, sociale omstandigheden en eerlijke concurrentie, ingewilligd? Zo ja, welke stappen wilt u dat de Europese Commissie concreet gaat nemen?
De Commissie heeft aangegeven dat de genoemde studie uitgevoerd door de Europese sociale partners naar bestaande praktijken op arbeidsvoorwaardelijk terrein bij Europese luchtvaartmaatschappijen, eind van dit jaar wordt verwacht. Bovendien heeft de commissie bevestigd dat de discussie in EU verband met betrekking tot de ontwikkelingen inzake nieuwe bedrijfsmodellen zoals dat van NAI in het najaar zal worden hervat.
Welke maatregelen bent u zelf van plan te nemen om werkgelegenheid in Nederland, acceptabele arbeidsomstandigheden en eerlijke concurrentie voor de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te waarborgen?
De luchtvaartsector is van groot belang voor de Nederlandse economie en daarbij zeker ook voor de werkgelegenheid in de sector zelf en daarbuiten. Ik zet me in voor een sterke positie van de Nederlandse luchtvaartsector, door onder meer het bevorderen van eerlijke concurrentieverhoudingen. Gezien het internationale karakter van de luchtvaart is samenwerking in onder meer EU kader daarbij cruciaal.
Daarom heb ik het onderwerp ook in de Transportraad van 5 juni jl. laten agenderen.
Ten slotte wil ik verwijzen naar het «Sectorplan Luchtvaart» van de werkgevers en vakbonden in de sector, waarvoor het kabinet onlangs € 5,4 miljoen als cofinanciering heeft uitgetrokken. Met dit plan laat de sector 700 extra jongeren instromen op leerwerkplekken, en geeft de sector aan 45.000 werknemers extra om- en bijscholing, met als doel om in Nederland, zoals de sector het zelf formuleert, «over voldoende, goed opgeleide en vitale medewerkers voor de sector te beschikken».
Het bericht ‘Frankrijk wil verbod op uitreizen jihadstrijders’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk wil verbod op uitreizen jihadstrijders»?1
Ja.
Is dit voorstel besproken tijdens het Europees overleg om gecoördineerd jihadisten te bestrijden?
Het wetsvoorstel ligt op dit moment in de Assemblée Nationale en zal naar verwachting eind september verder in behandeling worden genomen. Bijgaand treft u de link aan naar het wetsvoorstel. http://www.assemblee-nationale.fr/14/pdf/projets/pl2110.pdf. Aangezien dit voorstel nog in behandeling is acht ik het niet gepast om inhoudelijk in te gaan op het Franse wetsvoorstel. Het is mijns inziens aan het Franse parlement om zich erover uit te spreken.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de details van dit Franse voorstel? Bevat het Franse voorstel ook een terugkeerverbod dan wel sanctie bij terugkeer zodat uitgereisde jihadisten bij terugkomst vervolgd en vastgezet kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zou dit voorstel, mede in het licht van de motie-Dijkhoff c.s. (Kamerstuk 29 754, nr. 225), geïmplementeerd kunnen worden in de Nederlandse wetgeving?
Uw Kamer heeft recent het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme ontvangen. In dit Actieprogramma worden elementen uit de motie uitgevoerd.
Naar onderkende uitreizigers die zich aansluiten bij een terroristische strijdgroepering wordt een strafrechtelijk onderzoek opgestart. Deelname aan de terroristische strijd of het volgen van terroristische training is strafbaar, het OM bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn. Hiervoor is geen nieuwe wetgeving nodig. Wel zie ik de noodzaak voor een tijdelijke wet bestuursrechtelijke bevoegdheden teneinde risico’s van terugkeerders te kunnen verminderen en te voorkomen dat terroristische strijders die naar Nederland terug zijn gekeerd ernstige strafbare plegen.
Bij personen met een verblijfsvergunning die zijn uitgereisd naar jihadistische strijdgebieden worden vreemdelingrechtelijke maatregelen getroffen, zoals de beëindiging van het verblijfsrecht en het opleggen van een inreisverbod. Ik zet alles in om uitreis naar jihadistisch strijdgebied met alle beschikbare middelen, zoals SIS-signalering, het bevriezen van financiële tegoeden, paspoortsignalering en overige interventiemaatregelen te ontmoedigen en belemmeren.
Onderzoek naar de belastingvoordelen van Nederlandse havens |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wanneer was u ervan op de hoogte dat het belastingvoordeel voor Nederlandse havens door Brussel mogelijk zou worden gezien als ongeoorloofde staatssteun?1
Op 2 mei 2013 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) Nederland uitgenodigd dienstige maatregelen te nemen. De Commissie oordeelt dat Nederland passende maatregelen zou moeten treffen zodat overheidsondernemingen die economische activiteiten ontplooien op dezelfde wijze aan de vennootschapsbelasting (hierna: vpb) zijn onderworpen als private ondernemingen2. Het Havenbedrijf Rotterdam NV wordt hierbij als één van de voorbeelden genoemd van niet vpb-plichtige overheidsondernemingen. Overigens zijn de meeste Nederlandse zeehavens op dit moment niet vpb-plichtige overheidsondernemingen. Op 23 mei 2013 heeft het kabinet de Commissie geïnformeerd3 dat de Nederlandse regering voornemens is, onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring, om wetgeving vast te stellen die erop gericht is dat overheidsondernemingen die economische activiteiten uitoefenen op dezelfde wijze als private ondernemingen aan vpb zullen worden onderworpen.
De Commissie heeft Nederland met haar besluit van 9 juli 2014, ruim een jaar na de brief van het kabinet, in kennis gesteld dat het voorbehoud van parlementaire goedkeuring geen onvoorwaardelijke aanvaarding vormt en dat zij daarom de formele onderzoeksprocedure inleidt4. De formele procedureopening richt zich, net als de dienstige maatregelen, op de behandeling van alle overheidsondernemingen die nu nog niet vpb-plichtig zijn en anders dan in het aangehaalde persbericht wordt gesuggereerd, niet specifiek op de Nederlandse zeehavens. Wel grijpt de Commissie deze procedureopening aan om een signaal af te geven over de toekomstige vpb-plicht voor zeehavens. Grosso modo zou die gelijk moeten zijn aan die van andere (overheids)ondernemingen. Nederland loopt overigens in het kader van deze procedureopening op dit moment nog steeds geen terugvorderingsrisico.
Hoe kan het dat u in de afgelopen debatten met de Tweede Kamer het beeld heeft laten ontstaan dat Duitsland en België hun havens zouden bevoordelen, terwijl het er nu op lijkt dat dit ook voor Nederland geldt?
Uit het onderzoek dat ik door RHV Erasmus Universiteit en Ecorys naar de concurrentieverhoudingen tussen de zeehavens5 heb laten doen blijkt dat de Duitsland en Vlaanderen uit algemene middelen een bijdrage aan de zeehavens leveren daar waar Nederland geen steun verleend. Deze bijdragen bestaan onder andere uit investeringen in havenbekkens, kaden, terreinen, operationele kosten van het havenbeheer en het afdekken van verliezen, maar is bijvoorbeeld exclusief investeringen in de maritieme toegangsweg, eventuele steun aan havenaanloop, doorvoer en fiscale steun.
Het onderzoek naar de concurrentieverhoudingen tussen de zeehavens benoemt wel de discussie rond de vrijstelling van vpb voor havenbeheerders. Daarbij wordt geconstateerd dat de Belgische gemeentelijke autonome havenbeheerders wettelijk zijn vrijgesteld van vpb. In het geval van Duitsland laten de havenbeheerders structurele verliezen zien waardoor zij feitelijk geen vpb betalen, echter deze verliezen worden met algemene middelen afgedekt. Ten aanzien van dat laatste concluderen de onderzoekers dat indien de niet onderworpenheid aan vpb zou worden opgeheven, de Nederlandse havens extra zouden worden benadeeld.
Ik ben verheugd dat de Commissie eerste stappen heeft gezet richting eerlijke grensoverschrijdende concurrentie tussen havenbeheerders door ook België, Frankrijk en Duitsland te onderzoeken op het gebied van vpb. Ik ben er ook niet op tegen dat de Nederlandse havenbeheerders uiteindelijk vpb gaan betalen. Echter, ik ben er op tegen dat Nederland eerder dan de ons omringende landen zijn zeehavenbeheerders aan vpb onderwerpt. Daarom heb ik de Commissie nadrukkelijk laten weten dat ik vind dat de onderzoeken in de Hamburg – Le Havre range gelijkgeschakeld zouden moeten worden. Bovendien blijkt uit het onderzoek naar de concurrentieverhoudingen tussen de zeehavens dat de verstoring van de markt voor havenbeheerders zich niet beperkt tot belastingvoordelen. Vandaar dat ik de Commissie wederom heb opgeroepen om te komen met een integrale aanpak door middel van richtsnoeren staatssteun aan zeehavens.
Wat was de aanleiding voor de Europese Commissie om dit onderzoek te starten?
Graag verwijs ik naar het antwoord op uw eerste vraag.
Klopt het dat het onderzoek van de Europese Commissie zich beperkt tot Duitsland, België, Frankrijk en Nederland? Zo ja, is het ook niet belangrijk dat er gekeken wordt naar andere havens, zoals Piraeus in Griekenland waar China veel in investeert?
De Commissie noemt in het persbericht van 9 juli jl. naast Nederland nog drie lidstaten in het bijzonder6 In het geval van België en Frankrijk is een brief gestuurd in het kader van de samenwerkingsprocedure waarbij de Commissie haar zorgen over eventuele ongerechtvaardigde vpb-voordelen heeft geuit en beide lidstaten de mogelijkheid biedt om daarop te reageren. In het geval van Duitsland lijkt het erop dat de havenbeheerders zijn onderworpen aan vpb, maar de Commissie heeft meer informatie gevraagd om er zeker van te zijn dat de Duitse havenbeheerders geen onrechtmatige concurrentievoordelen genieten. Tevens geeft de Commissie in het persbericht aan dat het verder informatie vergaart over de belastingheffing van havens in andere lidstaten en onderzoek blijft doen naar het functioneren van en de belastingregeling voor havens. Hiermee wordt de indruk gewekt dat het onderzoek zich niet tot deze vier lidstaten beperkt. Het is echter aan de Commissie om hierover nadere uitspraken te doen.