Het bericht dat in de nieuwe verf dubbel zo veel Chroom-6 zit | 
          |
              Gabriëlle Popken (PVV) | 
          |
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht «Dubbel zoveel giftig chroom-6 in nieuwe verf Defensie?1
Ja.
Begrijpt u het verschil tussen de begrippen «enkel» en «dubbel» in de context «in de nieuwe verf zit dubbel zo veel chroom-6»? Zo ja, waarom gebruikt Defensie verf waar dubbel zoveel chroom-6 in zit?
In 2012 heeft de fabrikant, op grond van EU-regelgeving, de epoxy primer vervangen door een nieuw product, de zogeheten High Solids Primer (HSP), waarin minder oplosmiddelen waren toegepast. Daardoor steeg het percentage vaste bestanddelen waaronder chroom-6. Een veranderd percentage (van 16 procent in de oude situatie naar 30 procent in de huidige situatie) betekent niet dat er meer chroom-6 is toegevoegd. Er is voor deze HSP geen gecertificeerd alternatief met dezelfde corrosiewerende eigenschappen. De HSP is aan te brengen met één passage met de verfspuit in plaats van twee. Daardoor is de tijdsduur van spuiten en dus het vrijkomen van verfnevel de helft korter. Als de verf wordt aangebracht volgens de instructies van de fabrikant, resulteert dit in een verfsysteem met ongeveer evenveel chroom-6 per vierkante meter als bij de oude primer.
Klopt de stelling van Nieuwsuur dat Defensie in België geen, en Defensie in Noorwegen nagenoeg geen, verf met Chroom-6 meer gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is uw gebrek aan vertrouwen in het genoemde product op gebaseerd?
Nee, deze stelling klopt niet. Evenals in Nederland bevatten de meeste in België en Noorwegen op luchtvaartuigen aangebrachte verfsystemen chroom-6. Voorts wordt in België en Noorwegen, evenals in Nederland, onderzoek gedaan naar chroom-6 vrije verfsystemen.
In de Belgische luchtmacht zijn chroom-6 houdende verven niet meer opgenomen in de voorraad. Dit betekent dat chroom-6 binnen de Belgische luchtmacht zelf niet meer kan worden toegepast. Onderhoudswerkzaamheden waarbij nog wel chroom-6 houdende verf moet worden gespoten, worden door de Belgische luchtmacht uitbesteed. Nederland besteedt het spuiten van hele vliegtuigen ook uit. Alleen bij het herstellen van kleine beschadigingen (spotpainting) wordt nog chroom-6 houdende verf toegepast. In sommige gevallen bestaan deze werkzaamheden uit spuitwerk. In Noorwegen worden evenals in Nederland chroom-6 houdende verven voor spotpainting gebruikt.
Luchtvaartuigen worden geproduceerd voor een lange levensduur en er is onvoldoende aangetoond dat chroom-6-vrije verfsystemen gedurende deze levensduur dezelfde bescherming bieden als chroom-6 houdende verfsystemen. Dit gebrek aan bewijs zorgt ervoor dat chroom-6 vrije verfsystemen nog niet voor alle delen van een vliegtuigtype gecertificeerd zijn, waardoor chroom-6 de komende decennia zal blijven worden toegepast, met name op die plekken die niet of moeilijk toegankelijk zijn voor frequente inspecties. Het gaat hierbij dan met name om de binnenzijde van luchtvaartuigen zoals bijvoorbeeld brandstoftanks. Dit geldt voor zowel civiele als militaire luchtvaartuigen.
Kunt u aangeven wanneer het plan (of roadmap) van DMO verschijnt voor het gedeeltelijk vervangen van chroom-6 in luchtvaartsystemen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft Defensie voor de verschillende type luchtvaartuigen initiatieven ontplooid om het gebruik van chroom-6 terug te dringen. Tezamen vormen deze initiatieven een roadmapop weg naar een chroomarme en waar mogelijk chroomvrije vliegtuigvloot. Een concreet en uitvoerbaar plan met betrekking tot initiatieven voor verdere reductie van gebruik van chroom-6 in luchtvaartsystemen en in luchtvaart gerelateerde gronduitrusting is uiterlijk 1 maart 2019 gereed, waarna besluiten over de realisatie ervan kunnen worden genomen. Parallel aan het schrijven van het plan wordt voortdurend gewerkt aan het terugdringen van chroom-6. Het terugdringen van chroom-6 op de F-16 is hiervan een voorbeeld. Inmiddels zijn bijvoorbeeld drieënveertig F-16»s voorzien van een chroomarm verfsysteem waarin de primer en top-coating zijn vervangen door chroomvrije verven.
Deelt u de mening dat Defensie laakbaar handelt door geen concrete stappen te zetten in het chroom-6-vrij werken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Defensie heeft de afgelopen jaren concrete stappen gezet in het terugdringen van het gebruik van chroom-6 houdende verf in luchtvaartsystemen. Alleen bij het Commando Luchtstrijdkrachten wordt er nog chroom-6 zelf aangebracht op de toestellen. Defensie wil chroom-6 uitbannen. Bij de NH-90, de onbemande luchtvaartsystemen en voor een deel op de PC-7 wordt aan de buitenzijde al een chroom-6-vrij verfsysteem toegepast. Ook drieënveertig F-16»s zijn al voorzien van een chroomarm verfsysteem2. Ook voor de andere type vliegtuigen zoals de PC-7 zijn er initiatieven om chroom-6 te vervangen. Dit zijn trajecten die jaren van beproeving en onderzoek vergen om uiteindelijk een verfsysteem te kunnen certificeren. De luchtwaardigheid van vliegtuigen moet worden gegarandeerd.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het regeltjesfetisjisme en de bureaucratie binnen Defensie een veilige werkplek voor de medewerkers in de weg zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals door de Plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten gesteld in de uitzending van Nieuwsuur, kan er binnen Defensie veilig worden gewerkt met chroom-6 houdende verf. Bij het reduceren van het gebruik van chroom-6 wordt niet alleen gekeken naar de personele veiligheid van het onderhoudspersoneel, maar spelen alle aspecten van veiligheid een rol. Het gebruik van een niet-gecertificeerd chroom-6 vrij verfsysteem kan tot gevolg hebben dat de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig niet gegarandeerd kan worden. De veiligheid van de civiele en militaire luchtvaart is strikt gereguleerd op basis van lessen uit het verleden. Wanneer een chroomhoudende verf wordt vervangen door een alternatief, dan moet worden aangetoond dat het verfsysteem voldoende corrosiepreventief werkt en net zo veilig in gebruik is als de originele verf die chroom-6 bevat. Het certificeringsproces voor een alternatieve verf is een lang traject waar jaren overheen kunnen gaan. Door de nog jarenlange aanwezigheid van chroom-6 zijn blijvend investeringen in veilige voorzieningen nodig en zullen werkmethoden continue moet worden geëvalueerd en verbeterd.
Voorop staat dat defensiepersoneel veilig moet werken met chroom-6. In juni is de Kamer geïnformeerd over een rapport van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Uit dit rapport blijkt dat de grenswaardes nauwelijks worden overschreden. Waar dit incidenteel gebeurt, zorgen persoonlijke beschermingsmiddelen ervoor dat er veilig kan worden gewerkt. Maar we zijn er nog niet en blijven zoeken naar manieren om het gebruik van chroom-6 verder terug te dringen.
Bent u bereid deze vragen voor het debat van 7 november 2018 te beantwoorden?
Ja.
              Een olievlek bij Farmsum | 
          |
              Henk Nijboer (PvdA) | 
          |
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het bericht «Olievlek Farmsum is giftig aardgascondensaat van de NAM»?1
Ja.
Klopt het dat er giftige gassen vrij zijn gekomen in Farmsum en dat de NAM de dader is?
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het riool gelekt. Hierdoor is op 3 oktober 2018 circa 29 m3 aardgascondensaat in het oppervlaktewater terechtgekomen. Het aardgascondensaat is giftig en bevat met name koolwaterstoffen, zoals pentaan, hexaan, cyclohexaan, benzeen, heptaan, tolueen, octaan, ethylbenzeen, xyleen en ook langere koolwaterstoffen. Veel van deze koolwaterstoffen zijn vluchtig en zijn als gas uit het gelekte condensaat verdampt.
Wat is er precies gebeurd?
In mijn brief2 aan uw Kamer en tijdens het Algemeen Overleg over mijnbouw op 11 oktober 2018 heb ik aangegeven dat het incident wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de NAM. Op dit moment is wel al duidelijk wat er precies is gebeurd, maar nog niet hoe dit heeft kunnen gebeuren.
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het schoonwaterriool van Farmsum in de gemeente Delfzijl terechtgekomen. De lozing is ontstaan door een combinatie van factoren waardoor verschillende beveiligingen in het drainsystem van de NAM faalden en het aardgascondensaat in het riool en daarna in het oppervlaktewater is gekomen:
Op aandringen van SodM heeft de NAM de alarmering aangepast. Er moet direct actie worden ondernomen op het moment dat een hoog niveau alarm wordt aangesproken. Daarnaast heeft de NAM een afsluiting geplaatst tussen de opvangbak en het riool. Ook is er nu na kantoortijd een operator op het terrein aanwezig. Deze kan bij een eventueel incident direct ingrijpen.
Ik verwacht dat de lopende onderzoeken duidelijkheid zullen geven over de nadere toedracht, de verantwoordelijkheden en de maatregelen die men zal nemen om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.
Is er een incident gemeld bij het Staatstoezicht op de Mijnen?
Op 6 oktober 2018 om 20.50 uur heeft de regionale uitvoeringsdienst Groningen bij SodM gemeld dat er sprake was van een aardgascondensaat lekkage in het Duurswold kanaal. Vervolgens heeft SodM op 6 oktober 2018 de NAM gebeld. De NAM heeft SodM op 6 oktober 2018 om 21.48 uur geïnformeerd dat men gestart is met een onderzoek.
Wat betekent dit voor de veiligheid van de inwoners van Farmsum en Delfzijl?
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat is moeilijk nauwkeurig vast te stellen. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De gemeten concentratie in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Dreigen dit soort incidenten vaker voor te komen?
Om te voorkomen dat dit soort incidenten zich nogmaals voordoen, heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. SodM heeft drie extra veiligheidsmaatregelen geëist. Deze zijn direct door de NAM uitgevoerd. Een daarvan betreft het 24 uur per dag bemensen van het tankenpark. Na afronding van het bestuursrechtelijk onderzoek zal besloten worden of deze maatregel permanent van toepassing zal worden.
Op dit moment worden, onafhankelijke van elkaar, twee onderzoeken uitgevoerd namelijk een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie en een bestuursrechtelijk onderzoek door SodM. Het doel van het bestuursrechtelijke onderzoek is om de oorzaken van het voorval te achterhalen en daarmee herhaling te voorkomen. Ondertussen heeft het bestuursrechtelijke onderzoek geleid tot aanpassing van het systeem en de operationele procedure van het tankenpark.
Wordt alle schade op de NAM verhaald?
Ja.
              Het gebruik van ruimtevaart voor het verkrijgen van data over onder andere ammoniak | 
          |
              Laura Bromet (GL) | 
          |
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van de brief «Aankondiging PAS en ammoniak» van uw collega, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?1
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de vraag aan mij overgedragen.
Welke rol kan de ruimtevaart spelen bij het verfijnen van het meetnetwerk voor zowel stikstof en ammoniak? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In zijn algemeenheid biedt het gebruik van satellietdata steeds meer mogelijkheden voor het monitoren van allerlei processen op aarde, in de atmosfeer en op het water. Recent is het meetinstrument Tropomi gelanceerd, dat in staat is om luchtvervuiling te meten, waaronder stikstofverbindingen. Satellietwaarnemingen zijn momenteel echter nog niet geschikt om concentraties dicht bij het aardoppervlak (onderscheidend) te meten, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan verfijning van de huidige meetnetten.
Een verdere (technische) toelichting op dit onderwerp kan het RIVM u geven in de Technische Briefing die ik in mijn brief van 12 oktober jl. aan uw Kamer heb aangeboden.
Bent u het er mee eens dat de rol van ruimtevaart in het meetnetwerk van stikstof en ammoniak mee genomen zou moeten worden in de aangekondigde brief over de behandeling van ammoniak van de Minister van LNV?
Zie antwoord vraag 2.
              Het groeiende drugsafvalprobleem | 
          |
              Kathalijne Buitenweg (GL) | 
          |
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het artikel «Tien keer drugsafval in negen dagen»?1
Ja.
Klopt het dat de productie van een kilo MDMA en amfetamine zes respectievelijk twintig kilo afval veroorzaakt? Deelt u de stelling dat door het beleid om bepaalde grondstoffen te verbieden of te reguleren er steeds meer grondstoffen nodig zijn voor de productie van drugs en er dus een verband bestaat tussen het repressieve drugsbeleid en het groeiende drugsafvalprobleem? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over gegevens om deze stellingen exact te staven. Zowel de productie van hard drugs als het dumpen van afvalstoffen zijn misdrijven. Het beleid ziet er daarom op de aanpak van beide.
Hoe hoog schat u de kosten in van het opruimen van het afval van synthetische drugs in het afgelopen jaar?
Ik heb geen volledig beeld van de kosten van het opruimen van het afval van synthetische drugs. Er zijn wel gegevens met betrekking tot de uitkeringen uit het fonds «Uitvoering amendement cofinanciering opruiming drugsafval» dat in 2015, 2016 en 2017 op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is vrijgemaakt voor cofinanciering (tot maximaal 50%) van kosten die gemeenten en andere grondeigenaren maken voor het opruimen van gedumpt drugsafval. De provincies hebben van het door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beschikbaar gestelde budget in 2015 en 2016 respectievelijk € 0,3 mln. en € 0,8 mln. aan cofinanciering uitgekeerd. De gegevens over 2017 zijn nog niet bekend. De uitkeringen uit het fonds zijn echter afhankelijk van aanvragen van gemeenten en particuliere grondeigenaren en de daaraan gestelde criteria en geven geen volledig beeld van de werkelijke kosten van het opruimen van afval van synthetische drugs op jaarbasis.
Deelt u de inschatting van publicist Thijs Roes2 dat ongeveer 400.000 Nederlanders wel eens MDMA gebruiken? Deelt u ook de inschatting dat het risico op overlijden daarbij 1 op 80.000 is? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor van het CBS in samenwerking met het RIVM en het Trimbos-instituut 2016 hadden ongeveer 390.000 Nederlanders van 18 jaar en ouder het afgelopen jaar MDMA (XTC) gebruikt. Tussen 2006 en 2015 registreerde het Nederlands Forensisch Instituut 47 sterfgevallen waarbij MDMA (alleen of in combinatie met andere middelen) zeker de primaire doodsoorzaak was. Hierbij zij opgemerkt dat het NFI alleen een selectie van de sterfgevallen onderzoekt, namelijk in geval van een strafrechtelijk onderzoek of op verzoek van nabestaanden. Het precieze aantal sterfgevallen door het gebruik van MDMA is daarom niet bekend.
Bent u bereid na te denken over een langetermijnvisie over de omgang met verschillende soorten drugs, waarbij u recente wetenschappelijk gevalideerde inzichten in de maatschappelijke risico's en gezondheidsrisico’s van deze drugs betrekt? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlands drugsbeleid richt zich enerzijds op het voorkomen van drugsgebruik en het voorkomen van gezondheidsschade door drugsgebruik, en anderzijds op het bestrijden van drugscriminaliteit, onveiligheid en overlast. Daarbij staat voorop dat we zoveel mogelijk evidence-based werken.
Het kabinet acht de toenemende normalisering van drugsgebruik, zoals het gebruik van partydrugs (waaronder MDMA) tijdens het uitgaan of bezoeken van een festival zorgelijk. Er doen zich geregeld ernstige en soms fatale incidenten als gevolg van MDMA-gebruik voor. Ook de toenmalig Staatssecretaris van VWS heeft in november 2015 in de beleidsvisie drugspreventie de normalisering van drugsgebruik ter discussie gesteld. We zien dat dit een inzet van lange adem vergt. De Staatssecretaris van VWS laat daarom nagaan op welke punten extra inzet wenselijk en nodig is om deze verdergaande normalisering tegen te gaan. Tijdens de behandeling van de VWS begroting heeft hij uw Kamer laten weten dat hij u hierover begin 2019 een brief zal doen toekomen.
Het versterken van de aanpak van ondermijnende drugscriminaliteit is een prioriteit voor dit kabinet. In het regeerakkoord zijn extra middelen vrijgemaakt om hierin te investeren. Hierbij gaat het niet alleen om de productie van drugs, maar ook om ondermijnende fenomenen die hiermee samenhangen, zoals afvaldumpingen, witwassen van crimineel geld en het gebruik van zwaar geweld tussen rivaliserende drugsbendes.
              Het artikel ‘Levensduurverlenging kerncentrale Borssele in strijd met verdrag van Aarhus’ | 
          |
              Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) | 
          |
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht «Levensduurverlenging kerncentrale Borssele in strijd met verdrag van Aarhus», waarin de uitspraak van de commissie-Aarhus omschreven staat en waaruit blijkt dat er onvoldoende inspraak is geweest bij de beslissingen rondom kerncentrale Borssele?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien de uitspraak van de commissie-Aarhus, op dit moment niet aan het Verdrag van Aarhus voldoet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De bevindingen van het Aarhus-comité gaan specifiek over de besluitvorming met betrekking tot de ontwerpbedrijfsduurverlenging van Borssele. Er is geen reden om aan te nemen dat Nederland in algemene zin niet aan de bepalingen van het Verdrag van Aarhus voldoet. Het Verdrag gaat over toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en daarbij horende specifieke verplichtingen. Nederland heeft voor de naleving van het Verdrag van Aarhus de EU-regelgeving geïmplementeerd die dient ter uitvoering van dit verdrag. Bij dit verdrag is immers ook de EU partij. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat Nederland die regelgeving, welke onder meer is geïmplementeerd in de Algemene wet bestuursrecht en de Kernenergiewet en de daarop gebaseerde regelgeving, niet juist uitvoert. Dit is tot nu toe ook de lijn van de nationale rechter. Specifiek wijs ik hierbij naar de uitspraken van de Raad van State2 die in beroepen over de recente vergunningprocedures bij Borssele heeft beslist dat niet in strijd met het Verdrag van Aarhus of het Verdrag van Espoo is gehandeld. Op deze uitspraken wordt in het antwoord op vraag 4 nader ingegaan.
De uiteindelijke beslissing over de bevindingen van het comité inzake de levensduurverlenging Borssele zal in 2021 worden genomen door de bijeenkomst van partijen (Meeting of the Parties (MOP)). Indien bekrachtigd, is deze beslissing formeel niet juridisch bindend. Zo’n beslissing heeft geen rechtsgevolgen voor reeds genomen besluiten en ziet op de toekomst. Uiteraard neemt Nederland als Verdragspartij de beslissingen op grond van het Aarhus-verdrag wel serieus. Daarom zal ik de komende maanden nog bestuderen of er aanvullende (wettelijke) maatregelen getroffen moeten worden om inspraak van burgers te vergroten in aanvulling op de bestaande mogelijkheden van wettelijke inspraak en internetconsultatie.
Kunt u zich vinden in de kritiekpunten van de commissie-Aarhus? Zo ja, wat gaat u met deze aanbevelingen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, zie ik geen reden om aan te nemen dat Nederland in algemene zin niet aan het verdrag van Aarhus voldoet. De bevindingen van het Aarhus comité worden nu nader bestudeerd. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Waarom is destijds de inspraak rondom de kerncentrale Borssele niet adequaat geregeld, zodat deze uitspraak van de commissie-Aarhus voorkomen had kunnen worden? Waarom is rondom het sluiten van het convenant met EPZ niet voldoende inspraak georganiseerd? Waarom is er rond de tienjarige veiligheidsanalyse in 2013 geen milieueffectenrapportage gedaan?
De inspraak bij de besluitvorming rond de kerncentrale Borssele is geregeld conform de Nederlandse wet- en regelgeving, waarin onder meer de internationale verdragen en Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd.
Bij het sluiten van het Convenant in 2006, zijn de relevante partijen betrokken geweest en is steun van het parlement verkregen. Bij de daarop volgende wetswijziging in 2010 (waarbij de uiterlijke sluitingsdatum bepaald werd op 31 december 2033) zijn de voorgeschreven parlementaire procedures gevolgd.
Bij de aanpassing van de vergunning in 2013 ging het om de actualisatie van het Veiligheidsrapport. In het oorspronkelijke, aan de vergunning gekoppelde Veiligheidsrapport uit 1973 was de onderbouwing van de veiligheid van de Kerncentrale Borssele gegeven tot 40 jaar bedrijfsvoering (tot eind 2013). De exploitatieduur (geldigheid van de vergunning) van de kerncentrale Borssele was oorspronkelijke vergund voor onbepaalde tijd en werd later in 2006 en 2010 bij Convenant respectievelijk wet beperkt tot uiterlijk 31 december 2033. In het nieuwe Veiligheidsrapport werd aangetoond dat de installatie na 2013 (tot tenminste einde 2033) nog steeds aan de gestelde eisen kon voldoen. De ontwerpbedrijfsduur (de duur van bedrijfsvoering waarvoor de veiligheid aangetoond is) werd in 2013 in lijn daarmee in het Veiligheidsrapport aangepast. Er was daarbij geen sprake van feitelijke wijzigingen of uitbreidingen van de Kerncentrale Borssele en ook niet van de vergunde exploitatieduur. Dit heeft toentertijd geleid tot de afweging dat er geen noodzaak was voor een milieueffectrapport. De voor dergelijke vergunningen voorgeschreven procedures tot inspraak zijn gevolgd. Tevens heeft de Raad van State destijds3 geoordeeld dat niet in strijd met het Verdrag van Espoo is gehandeld door geen milieueffectrapport te eisen. Deze vergunning is met de uitspraak van de Raad van State in 2014 onherroepelijk geworden. In de uitspraak van 2018 over de revisievergunning is dit door de Raad van State bevestigd.
Ten behoeve van de revisievergunning over de veiligheidsmaatregelen, die volgden uit de 10-jaarlijkse evaluatie en de stresstest, is geen milieueffectrapport gemaakt. Uit de in 2015 uitgevoerde milieueffectbeoordeling volgde namelijk dat van de voorgestelde maatregelen geen belangrijke nadelige milieueffecten te verwachten waren. De Raad van State heeft in de uitspraak van 2 mei 2018 bevestigd dat de Minister niet in strijd met de wet heeft gehandeld door geen milieueffectrapport te eisen.
Bent u bereid zo snel mogelijk een milieueffectenrapportage uit te voeren over kerncentrale Borssele? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt hierbij expliciet de mogelijkheid om de kerncentrale te sluiten opengelaten?
Ik merk allereerst op dat het Aarhus verdrag niet over de plicht tot milieueffectrapportage gaat. Dit overweegt het Aarhus comité zelf ook expliciet in de recente bevindingen. Verder ziet de aanbeveling van het comité alleen op toekomstige beslissingen omtrent de duur van nucleaire activiteiten. Er is dan ook geen reden om op basis van deze bevindingen terug te komen op de inmiddels onherroepelijk geworden vergunning uit 2013, of om een milieueffectrapport (MER) te laten uitvoeren. De afweging dat er geen MER gemaakt hoefde te worden is genomen conform het huidige wettelijke kader, hetgeen door de Raad van State is bevestigd. Het wettelijke kader wordt met name gevormd door de Kernenergiewet en de daarbij behorende wetgeving (met name het Besluit milieueffectrapportage).
Overigens is besluitvorming rondom vergunningverlening, toezicht en handhaving van nucleaire activiteiten thans een onafhankelijke bevoegdheid van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). De besluitvorming daarover omvat ook de afweging of een MER moet worden gemaakt.
De uiterlijke sluitingsdatum van de Kerncentrale Borssele is vastgelegd in het Convenant Kerncentrale Borssele en de Kernenergiewet en bepaald op 31 december 2033. Een discussie over een eerdere sluitingsdatum zal op grond van de Kernenergiewet alleen kunnen ontstaan indien op basis van overwegingen van nucleaire veiligheid of stralingsbescherming sluiting aan de orde zou zijn. De ANVS ziet daarop toe.
Deelt u de analyse van de commissie-Aarhus dat het ondenkbaar is dat de exploitatie van een kerncentrale kan worden verlengd van 40 tot 60 jaar zonder dat er aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden? Zo nee, hoe kunt u dit onderbouwen?
Ik ben het ermee eens dat bij de verlenging van de exploitatieduur van een kerncentrale met 20 jaar milieueffecten kunnen optreden.
Het bevoegd gezag moet echter per geval beoordelen of de voorgestelde vergunningwijzigingen belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben, zoals wettelijk bepaald. Zoals in het antwoord op vraag 4 gesteld, ging de aanpassing van de vergunning van Borssele in 2013 niet om een verlenging van de exploitatieduur, maar om de actualisatie van het veiligheidsrapport.
Is het waar dat de voorwaarde dat Borssele bij de 25% veiligste kerncentrales van dat type moet behoren niet opnieuw is getoetst? Is het waar dat het tweede rapport hierover in september van dit jaar verschenen had moeten zijn? Zo ja, waarom is er nog niet opnieuw getoetst? Is het waar dat hiermee niet wordt voldaan aan het convenant tussen de eigenaren van de kerncentrale en het Rijk?
Artikel 4.2 van het Convenant Kerncentrale Borssele bevat de zogenaamde safety-benchmark afspraak. Deze afspraak houdt in dat EPZ ervoor zorgt dat de KCB blijft behoren tot de 25% veiligste watergekoelde en watergemodereerde vermogensreactoren in de Europese Unie, de Verenigde Staten van Amerika en Canada. De taak om vast te stellen of EPZ hieraan voldoet, is opgedragen aan de Commissie Benchmark, ingesteld door de convenantspartijen. De leden van de Commissie zijn internationale deskundigen op het terrein van nucleaire veiligheid en opereren onafhankelijk van de convenantspartijen. In het instellingbesluit is bepaald dat de Commissie iedere vijf jaar een oordeel opstelt over de benchmark, voor het eerst in 2013. Het oordeel van de commissie is openbaar. Het eerste rapport is inderdaad in 2013 gepubliceerd, en ik verwacht het tweede nog voor het eind van dit jaar. Zodra ik het rapport van de Commissie heb ontvangen zal ik u informeren.
              Over blazers bij chemiebedrijf ESD-SIC in Delfzijl | 
          |
              Sandra Beckerman (SP), Cem Laçin (SP) | 
          |
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw blazer bij ESD-SIC: «Wij balen hiervan»»?1
Ja.
Hoeveel blazers, zwavelhoudende stofwolken die met knal uit smeltovens uitgestoten worden, vinden er de afgelopen jaren plaats? Neemt dit aantal toe? Zo ja, hoeveel?
Het is moeilijk een trend te ontdekken. Volgens informatie van de provincie Groningen was het aantal blazers de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 respectievelijk 50, 35, 29 en 34.
Kunt u de provincie ondersteunen in het aanpakken van ESD, zo dat er een einde komt aan de blazers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, Rijkswaterstaat-Infomil heeft als taak het bevoegd gezag te ondersteunen door middel van advisering. Vanzelfsprekend kan de provincie Groningen hiervan desgewenst gebruik maken. Uiteraard blijft de provincie verantwoordelijk voor de vergunningverlening en het toezicht op het bedrijf.
Kunt u boetes opleggen bij iedere blazer die plaatsvindt om te zorgen dat er verantwoordelijkheid genomen wordt?
De exploitant van de installatie is de eerstverantwoordelijke voor milieuverantwoorde exploitatie. De provincie is het bevoegd gezag om handhavend op te treden mocht er sprake zijn van overtreding. Daarbij kunnen zij ook boetes opleggen.
Onder de huidige vergunning zijn blazers niet verboden. Om meer grip te krijgen op de blazers heeft de provincie op 20 februari 2018 maatwerkbesluit «blazers» genomen. Dit besluit2 bevat een registratie- en onderzoeksplicht om na te gaan op welke wijze de blazers kunnen worden vermeden of verminderd. Aan de verschillende verplichtingen zijn termijnen verbonden.
Kunt u ook een tijdslimiet aangeven waarbinnen ESD moet zorgen dat blazers niet meer voorkomen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is de provincie het bevoegd gezag. De mogelijkheden om blazers te beëindigen of te verminderen hangen af van de resultaten van het onderzoek dat in het maatwerkbesluit van de provincie wordt verlangd en de uitwerking daarvan.
Erkent u de overlast, namelijk die van longproblemen en geuroverlast, die bewoners ervaren die rondom ESD wonen?
Ik kan mij goed voorstellen hoe vervelend het is voor de omwonenden die met deze overlast te maken hebben.
              Het lekken van gif door de NAM in Farmsum | 
          |
              Sandra Beckerman (SP) | 
          |
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat vindt u van het feit dat er gedurende vele dagen vele omwonenden blootgesteld zijn aan het giftige aardgascondensaat?1 Waarom heeft het zo lang geduurd voordat duidelijk was dat het om dit giftige product ging?
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat lijkt beperkt te zijn geweest. De brandweer heeft op zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De metingen in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het RIVM adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Het incident zelf en het feit dat de oorzaak van de lekkage pas na enkele dagen is ontdekt, zijn ongewenst. SodM heeft het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. NAM heeft maatregelen opgelegd gekregen over haar werkwijze, systemen en procedures waarmee lekkages moeten worden voorkomen. SodM ziet erop toe dat de maatregelen geïmplementeerd worden. Op die manier wordt de kans op een vergelijkbaar incident geminimaliseerd.
In de periode 5 tot 8 oktober 2018 heeft de NAM op het eigen terrein en daarbuiten verschillende monsters genomen en analyses uitgevoerd. De door de NAM op 5 oktober 2018 genomen watermonsters uit het riool op het tankenpark hebben geen aardgascondensaat aangetoond. Op 7 oktober 2018 heeft de NAM monsters genomen uit een rioolput nabij het Duurswold kanaal. Op maandag 8 oktober 2018 heeft de NAM aan SodM gerapporteerd dat in deze monsters aardgascondensaat is aangetoond.
Wanneer heeft er voor het laatst inspectie door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op het NAM-tankenpark plaatsgevonden? Wat was op die datum het oordeel van het SodM? Hoe waren de veiligheidsmaatregelen van de NAM toen? Hoe werden die uitgevoerd? Hoe zijn de veiligheidsmaatregelen nu? Zijn die aangepast?
De laatste inspectie van SodM op het tankenpark heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2018. Het betrof een gezamenlijke inspectie met de Veiligheidsregio Groningen (Brandweer). Tijdens de inspectie is onder andere aandacht besteed aan het functioneren van veiligheidsapparatuur zoals noodgeneratoren, brandblusdiesels, noodstop en het blussysteem. Hierbij is geconstateerd dat deze afdoende periodiek getest en onderhouden worden. Tijdens deze inspectie zijn geen overtredingen geconstateerd.
Waarom is het tankenpark geen BRZO-bedrijf (bedrijven vallend onder het Besluit risico's zware ongevallen)zodat er BRZO-inspecties door de provincie plaats kunnen vinden?
Het Besluit Risico Zware Ongevallen 2015 (BRZO) komt voort uit de Europese Richtlijn 2012/18/EU, ook wel bekend als de Seveso III Richtlijn. Binnen de Europese Unie is besloten om deze Richtlijn niet van toepassing te laten zijn op mijnbouwwerken met uitzondering van mijnbouwwerken waar ondergronds gas wordt opgeslagen. Dit is de reden dat onder andere de locaties Norg UGS en Grijpskerk UGS wel onder het regime van het BRZO vallen, maar het tankenpark niet.
Voor mijnbouwwerken zoals het tankenpark gelden met het BRZO vergelijkbare eisen. In het kader van het BRZO dient een veiligheidsrapport opgesteld te worden, waarin de risico’s en de beheersmaatregelen beschreven dienen te worden. Het veiligheidsrapport moet iedere vijf jaar door de onderneming geactualiseerd worden en bij het bevoegd gezag worden ingediend. In plaats van een veiligheidsrapport moet voor mijnbouwwerken een Rapport inzake grote gevaren (RiGG) opgesteld worden. In dit document zijn eveneens de interne en externe risico’s van de installatie en de beheersmaatregelen hiervoor beschreven. Het RiGG moet ook iedere 5 jaar geactualiseerd en ingediend worden. Op het tankenpark vinden ook gezamenlijke inspecties met de brandweer plaats. Deze worden onder andere uitgevoerd door gecertificeerde BRZO-inspecteurs van SodM. De locatie is op 22 januari 2016 en op 3 augustus 2018 samen met de Veiligheidsregio Groningen (Brandweer) geïnspecteerd.
Gaat u de NAM, die al vele verwoestingen in de provincie op haar naam heeft staan, onder verscherpt toezicht plaatsen? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en de NAM zwaar te beboeten of (tijdelijk) te sluiten?
Het tankenpark staat momenteel onder verscherpt toezicht. SodM heeft de NAM een aantal maatregelen opgelegd. De toezichthouder heeft ook geverifieerd dat deze maatregelen zijn uitgevoerd. Op dit moment is er daarom geen aanleiding om het tankenpark (tijdelijk) te sluiten. Het verscherpte toezicht blijft in ieder geval van kracht gedurende het onderzoek van SodM. Het strafrechtelijk onderzoek wordt geleid door het Openbaar Ministerie. Daarover kan ik geen mededelingen doen.
Waarom heeft een rioolput op een terrein waar met dergelijke giftige stoffen wordt gewerkt een open verbinding met het oppervlaktewater?
De calamiteitenbak van het tankenpark had een aansluiting op het bovengenoemde riool om tijdens uitzonderlijke scenario’s vloeistoffen af te voeren. Het gaat dan met name over het afvoeren van bluswater tijdens een brand. De calamiteitenbak moet al het bluswater dat verwacht wordt bij het blussen van een brand op kunnen vangen. Indien de hoeveelheid bluswater groter is dan verwacht en ook niet snel genoeg met opgeroepen vrachtwagens kan worden afgevoerd, was het ontwerp om het teveel aan bluswater in het riool te laten lopen. Daarmee zou dan het overlopen van de calamiteitenbak op de locatie worden voorkomen. Uit de bovengenoemde onderzoeken zal blijken of en welke maatregelen aanvullend genomen moeten worden om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.
Bevat het aardgascondensaatlekkage kwik, benzeen, tolueen, ethyleen en xyleen? Zijn deze stoffen achtergebleven in het rioolstelsel van Farmsum? Zo ja, hoeveel van deze stoffen zijn achtergebleven? Welke gevolgen heeft dit voor de volksgezondheid?
Aardgascondensaat is een mengsel van verschillende stoffen. Deze stoffen condenseren uit het gewonnen aardgas als gevolg van de druk- en temperatuurverlaging bij de gasbehandeling. Het aardgascondensaat bevat met name koolwaterstoffen, zoals pentaan, hexaan, cyclohexaan, benzeen, heptaan, tolueen, octaan, ethylbenzeen, xyleen en ook langere koolwaterstoffen. Het bevat ook een klein gehalte kwik. Aardgascondensaat is een waardevol product. Het wordt in een raffinaderij verder verwerkt tot grondstof of brandstof.
Van de 30 m3 gelekte vloeistof is 1 m3 in het rioolstelsel achtergebleven en 29 m3 in het oppervlaktewater terechtgekomen. Het deel dat in het riool is achtergebleven is weggepompt en verwerkt. Het riool is daarna gereinigd en na toestemming van het Waterschap en de gemeente Delfzijl op 31 oktober 2018 weer in gebruik genomen. Op plaatsen waar het rioolstelsel in slechte staat is, wordt onderzocht of de bodem daar plaatselijk verontreinigd is met aardgascondensaat.
Het deel van het aardgascondensaat dat in het oppervlaktewater terecht is gekomen is zoveel mogelijk opgeruimd. In de beantwoording van vraag 1 ben ik ingegaan op de gevolgen voor de volksgezondheid.
Zijn de aanwezige hulpdiensten die het gif hebben verwijderd en de betrokken inspecteurs blootgesteld aan kwik, benzeen, tolueen, ethyleen en/of xyleen of zijn zij onderzocht op blootstelling aan deze stoffen?
De brandweer heeft op verzoek van het waterschap de verontreiniging ingedamd met een drijvende barrière (zogeheten oilbooms). Ook zijn er op verzoek van de gemeente Delfzijl door de brandweer metingen verricht. Het is niet uit te sluiten dat enkele brandweerlieden zijn blootgesteld aan giftige stoffen maar uitgaande van de metingen is het een blootstelling geweest met beperkte doses en beperkte duur. Er hebben zich geen brandweermensen bij de bedrijfsarts gemeld met klachten. Volgens de brandweer is er geen aanleiding geweest om haar eigen mensen te onderzoeken naar aanleiding van deze blootstelling. Werknemers van het Waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Hoeveel incidenten zijn er de afgelopen vier jaar gemeld op het NAM-tankenpark of bij het transport van stoffen afkomstig van dit park? Op welke data vonden deze incidenten plaats?
Er zijn in de afgelopen vier jaar negen ongewone voorvallen (inclusief de lekkage van 2 oktober 2018) gemeld aan SodM, zie de onderstaande tabel.
Melding
Datum melding SodM
Datum voorval
1
Vallend object
4 juni 2014
3 juni 2015
2
Stroomstoring
24 juli 2015
24 juli 2015
3
(oude) dieselverontreiniging waargenomen
24 oktober 2016
31 maart 2016
4
Lekkage bluswatersysteem
16 augustus 2016
16 augustus 2016
5
Aantreffen asbest pakkingen
30 september 20161
22 september 2016
6
Onverwacht afgaan brandalarm (geen brand)
20 november 2016
20 november 2016
7
Lekkage op verladingsboot van derden
9 augustus 2017
9 augustus 2017
8
Gasemissie naar atmosfeer
9 augustus 20181
2 augustus 2018
9
Lekkage via riool naar oppervlaktewater
6 oktober 2018
2 oktober 2018
Melding aan SodM d.m.v. weekmelding
Hoe ziet de bemensing op het tankenpark er 24 uur per week uit? Zijn er momenten dat er niemand aanwezig is bij bijvoorbeeld de lekbakken met condensaat?
Het proces op het tankenpark wordt 24 uur per dag bestuurd en bewaakt vanuit de controlekamer van de NAM in Hoogezand. Voor het incident van 2 oktober 2018 werd het tankenpark van maandag tot vrijdag van 07:45 tot 16:15 uur bemenst.
De lekkage van 2 oktober 2018 is voor SodM de aanleiding geweest om extra veiligheidsvoorzieningen te eisen. Een van deze voorzieningen is de continue (24 uur per dag en zeven dagen per week) bemensing van het tankenpark. Na afronding van het bestuursrechtelijk onderzoek zal besloten worden of deze maatregel permanent van toepassing wordt.
Heeft de NAM een noodscenario wanneer blijkt dat het tankenpark langdurig stilgelegd moet worden en de gaswinning dus moet stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NAM heeft een noodplan indien door onvoorziene omstandigheden het tankenpark niet beschikbaar is. De scenario’s in dit plan betreffen onder andere het niet beschikbaar zijn van de controlekamer, de jetty en de losstraten. In de beschreven scenario’s hoeft de gaswinning niet gestopt te worden.
Houdt de lekkage verband met het recent aanleggen van een nieuwe aardgascondensaatleiding of de aanwezigheid van oude niet meer in gebruik zijnde leidingen onder het terrein?
Nee, de lekkage is niet afkomstig uit oude leidingen. De nieuwe aardgascondensaatleiding speelt ook geen rol in dit incident. Deze nieuwe leiding is nog niet op het systeem aangesloten.
Hoe groot was de condensaatstroom de afgelopen jaren? Hoeveel condensaat verwacht de NAM nog in het tankenpark te verwerken tot de gaswinning is beëindigd?
Het aardgascondensaat dat wordt verwerkt en opgeslagen in het tankenpark is afkomstig van het Groningen gasveld, de zogenoemde kleine gasvelden en de ondergrondse gasopslagen. In de periode begin 2011 tot oktober 2018 betrof de aardgascondensaatstroom circa 838.823 m3. De NAM heeft aangegeven dat men tot aan het einde van de door de NAM bedreven gaswinning op land (Groningen gasveld en de overige gasvelden) verwacht nog circa 703.509 m3 aardgascondensaat te verwerken.
Hoe gaat u de gezondheid van omwonenden in de gaten houden? Wat gaat u voor deze mensen betekenen?
De toezichthouder ziet namens mij toe op de veiligheid van mens en milieu. Aardgascondensaat is een gevaarlijke stof en lekkages daarvan zijn niet toegestaan. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, moeten de veiligheid waarborgen, zowel voor hun werknemers als voor de omgeving.
SodM heeft het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. De NAM heeft maatregelen opgelegd gekregen over haar werkwijze, systemen en procedures waarmee lekkages moeten worden voorkomen. SodM ziet erop toe dat de maatregelen geïmplementeerd worden. Op die manier wordt de kans op een vergelijkbaar incident geminimaliseerd.
De toezichthouder spreekt de NAM ook aan op de samenwerking met de veiligheidsregio, waterschap en het lokale gezag. In het geval van een incident is adequaat handelen, het tijdig informeren en samenwerken met de veiligheidsregio, het waterschap en het lokale gezag van belang om de gezondheid van omwonenden en medewerkers te beschermen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Criminelen achter drugsafvaldumpingen wanen zich onaantastbaar» en het bericht «Spoor van negen kilometer drugsafval leidt naar gedumpt busje in Nijmegen»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat hiermee weer een nieuw dieptepunt is bereikt, namelijk het direct mensen in gevaar brengen door drugsdumpingen dichtbij de mensen in woonwijken?
De toename in de afgelopen jaren van het aantal drugsdumpingen is een ernstige zaak. De recente incidenten in woonwijken zijn daarbij onacceptabel. De bestrijding van drugscriminaliteit, ook gericht op de aanpak van de productie van synthetische drugs, staat daarom ook hoog op mijn agenda en dat van alle samenwerkende diensten.
Ziet ook u een toename in intensiteit en omvang van drugsdumpingen in 2018 ten opzichte van voorgaande jaren? Ziet u een toename in het aantal dumpingen in woonwijken en binnen de bebouwde kom ten opzichte van de voorgaande jaren?
Uit de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie (OM) is geen volledig overzicht te genereren van zaken waarin verdachten zijn veroordeeld voor het dumpen van drugsafval. Een drugsafvaldumping kan, afhankelijk van de concrete omstandigheden, in de registratiesystemen van het OM onder verschillende feiten worden vastgelegd, bijvoorbeeld als een overtreding van het Wetboek van Strafrecht of de Opiumwet, of als een via de Wet op de economische delicten strafbaar gesteld milieudelict.
In de gevallen waarin verdachten konden worden getraceerd – vaak op heterdaad – worden regelmatig langdurige gevangenisstraffen opgelegd. Zo heeft de rechtbank Overijssel onlangs een drietal verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen van 24 maanden voor het dumpen van drugsafval in De Wolden en Alphen aan de Rijn.3
Kunt u een overzicht geven van rechtszaken waar personen beschuldigd of veroordeeld worden voor het dumpen van drugsafval in de periode 2014–2018? Hoe worden deze zaken in de regel afgedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw brief over de aanpak van ondermijnende criminaliteit d.d. 11 juli 2018 (Kamerstuk 29 911, nr. 207) over de stand van zaken aangaande de versterking aanpak ondermijning? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is waar het gaat om de aanpak van synthetische drugs?
De regio's en landelijke partners hebben na de zomer voorstellen voor meerjarige versterkingsprogramma’s ingediend. Het eerder dit jaar ingerichte Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) heeft mij op basis van die plannen geadviseerd over de besteding van de gelden. Ik ben nu in afstemming over een akkoord van mijn collega van Financiën over de invulling van de bestedingsplannen. Als dat is afgerond, kan ik de versterkingsgelden toekennen en zal ik uw Kamer daarover informeren. Daarnaast heb ik het SBO gevraagd mij specifiek te adviseren over de verbetering van de aanpak van synthetische drugs, mede naar aanleiding van de publicatie van het rapport «Waar een klein land groot in kan zijn» van de politieacademie.4 Dit advies van het SBO wordt voor het eind van het jaar verwacht.
Zal de voorgenomen verhoging van de strafmaat in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ook van toepassing zijn indien onschuldige burgers in gevaar zijn gebracht zoals door het dumpen van levensgevaarlijk afval?
De wijziging van artikel 140 WvSr ziet op verhoging van het wettelijke strafmaximum voor deelneming aan een criminele organisatie indien deze organisatie het plegen van ernstige delicten tot oogmerk heeft. Onder ernstige delicten wordt in dit kader verstaan: misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld. Hierbij kan gedacht worden aan criminele organisaties met het oogmerk om liquidaties te plegen. Het dumpen van chemisch drugsafval zal in voorkomende gevallen niet tot deze categorie behoren.
Bestaan er publiekscampagnes om mensen bewuster te maken van deze problematiek zodat men alert is op mogelijke dumpingen in hun wijken en ervan doordrongen raakt hoe gevaarlijk het is? Hoe wordt bewerkstelligd dat mensen met vermoedens sneller aan de bel trekken?
Investeren in bewustwording van de gevaren van lichamelijke blootstelling aan gedumpt drugsafval is zeker van belang. De aard en omvang van de drugsafvaldumpingen verschilt per regio. Het opmerken van dumpingen gebeurt door verschillende (bestuurlijke) instanties, opsporingsdiensten, burgers en bedrijven. Het is voor al deze partijen van belang alert te zijn op mogelijke drugsafvaldumpingen en deze te melden bij de politie. De ervaringen van provincies, gemeenten en ketenpartners kunnen gebruikt worden om ook lokaal, via lokale berichtgeving/media, meer gericht de aandacht te vestigen op de gevaren van blootstelling aan gedumpt drugsafval en het belang van het melden van vermoedens bij de politie. Zo zijn er al verschillende lokale campagnes gevoerd in samenwerking met Meld Misdaad Anoniem gericht op drugscriminaliteit. Hierbij wordt ook voor dumpingen aandacht gevraagd.
Hoe zien de schoonmaak en de daarbij gemoeide kosten eruit van drugsdumpingen in woonwijken, rijkswegen, provinciale wegen, lokale wegen en bijbehorende parkeerplaatsen? Kunt u uiteenzetten wie in welke gevallen verantwoordelijk is voor de schoonmaak en de daarbij gemoeide kosten? Vanuit Brabant klinken er geluiden dat het fonds dat is ingericht ter compensatie van de schade niet optimaal werkt omdat mensen het fonds niet kennen en het dus onvoldoende wordt benut. Daarnaast wordt slechts een deel van de kosten vergoed en komt niet iedereen voor vergoeding in aanmerking. Herkent u dit? Bent u voornemens om door te gaan met het fonds om ervoor te zorgen dat onschuldigen niet met de schade blijven zitten?
De rapportages over de uitvoering van het convenant «Uitvoering amendement cofinanciering opruiming drugsafval» geven een beeld over de kosten van de schoonmaak van drugsdumpingen. Hieruit blijkt dat er over 2015 cofinanciering is aangevraagd met gemiddeld ca. € 4.200,– aan opruimkosten per dumping. In 2016 varieerde de hoogte van de ingediende bedragen van € 936,– tot € 53.992,–. De meeste aanvragen vielen in de categorie van € 2.000,– tot € 5.000,–.
In de Wet bodembescherming (Wbb) is een zorgplicht opgenomen, waarvan het uitgangspunt is dat alle bodemverontreiniging moet worden opgeruimd, in eerste instantie door de veroorzaker en als dit niet mogelijk is door de eigenaar van de grond waar het (drugs)afval is gedumpt. Zij dragen ook de kosten voor de sanering. Zowel gemeente, provincie als Rijk zijn op grond van artikel 95, lid 3 van de Wbb bevoegd gezag in dezen. In de praktijk wordt dit opgepakt door het bevoegd gezag waar de calamiteit wordt gemeld.
In antwoorden op eerdere vragen van lid an Toorenburg heb ik de mogelijkheden aangegeven om de kosten te verhalen op de dader.5
De rapportage over «Uitvoering amendement cofinanciering opruiming drugsafval» in 2017 zal medio november 2018 worden opgeleverd door de provincies.
De Staatssecretaris van I&W is in haar beantwoording op schriftelijke vragen van lid Stoffer d.d. 25 mei jl. ingegaan op de tijdelijke co-financieringsregeling.6 Deze was ingericht naar aanleiding van het amendement Cegerek/Dijkstra op de begroting van het Ministerie van I&W.7 Deze tijdelijke regeling is inmiddels geëindigd. Een duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten is er echter nog niet gekomen. Op verzoek van het Bestuurlijk Omgevingsberaad verkent een interbestuurlijke werkgroep nu onder voorzitterschap van het IPO de financiële en juridische mogelijkheden voor een duurzame financieringsoplossing. Deze werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van grote plattelandsgemeenten/VNG, provincies/IPO, het OM, de politie, de UvW en diverse ministeries. De werkgroep komt in het voorjaar van 2019 met een voorstel.
Tot slot heeft de Minister van BZK toegezegd om voor de begrotingsbehandeling van JenV de Kamer schriftelijk te informeren over de financiering van de opruimkosten en de onderbesteding in vorige jaren.
              Een levensgevaarlijk chloormiddel dat nog steeds te koop is | 
          |
              Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Arno Rutte (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
          |
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Waarom heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) tussen 2010 en 2016 niet ingegrepen, maar consumenten alleen gewaarschuwd voor MMS-producten?1 2
De NVWA en het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) prioriteren op basis van risico voor de volksgezondheid. Bij prioriteren op basis van risico, krijgen grotere risico’s voorrang. Dit kan in sommige gevallen leiden tot een langere doorlooptijd van een onderzoek of langere tijd tot een interventie wordt gedaan. Bij nieuwe signalen wordt herbeoordeeld of de prioritering nog adequaat is.
In 2010 waren er in Nederland geen vergiftigingsgevallen bekend. De NVWA heeft tussen 2010 en 2016 daarom in navolging van diverse andere landen gekozen voor ingrijpen door middel van waarschuwen van consumenten voor MMS-producten. Ook is in deze periode gehandhaafd op het gebruik van niet-toegelaten medische claims voor MMS-producten.
Naar aanleiding van klachten over MMS-producten heeft de NVWA in 2016 bureau om advies gevraagd over de volksgezondheidsrisico’s bij het gebruik van MMS. Uit dit advies van maart 2018 blijkt dat MMS-producten risicovol zijn. Op dat moment heeft de NVWA via sociale media opnieuw gewaarschuwd voor het gebruik van MMS als voedingssupplement.
Op basis van het advies treedt de NVWA sinds maart dit jaar op tegen de verkoop van schadelijke MMS-producten als voedingssupplement. Toen MMS als waterzuiveringsmiddel werd verkocht, heeft de NVWA hier ook tegen opgetreden. Sinds oktober 2018 treedt de NVWA op basis van de Biocidenverordening ook op tegen de verkoop van MMS-producten als waterzuiveringsmiddel.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat de NVWA pas ingreep nadat er een melding kwam van schadelijke effecten op de gezondheid? Deelt u de mening dat daadkrachtig ingrijpen in 2010 had kunnen voorkomen dat er ten minste twee personen ernstig ziek zouden zijn geworden van MMS-producten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn de waarschuwingen in 2010 van de VS en Canada omtrent het gevaar van de MMS-producten niet teruggekomen in de waarschuwing van de NVWA?
In 2010 heeft de NVWA gewaarschuwd naar aanleiding van de waarschuwingen in de VS en Canada. Hierbij is gemeld dat in de VS en Canada vergiftigingsgevallen door MMS bekend waren.
Wat is het NVWA beleid op sociale media? Hoe denkt u over het verspreiden van waarschuwingen via sociale media?
De NVWA gebruikt sociale media voor het ophalen van signalen uit de samenleving, nalevings-, risico- en crisiscommunicatie, dienstverlening en direct contact met consumenten. De NVWA verspreidt al haar waarschuwingen ook via haar eigen sociale mediakanalen. Berichten worden over het algemeen snel en breed verspreid. Ook waarschuwingen van het bedrijfsleven verspreidt de NVWA als extra service via haar eigen kanalen.
Kunt u aangeven wanneer Bureau risicobeoordeling & onderzoek (bureau) is gevraagd een risicobeoordeling te maken en hoelang het heeft geduurd voordat bureau een risicobeoordeling presenteerde omtrent de gevaarlijke MMS voedingssupplementproducten?
De NVWA heeft bureau in januari 2016 gevraagd om een risicobeoordeling te maken van het product MMS, dat als voedingssupplement wordt aangeboden. Bureau heeft vervolgens het RIVM/RIKILT Front Office Voedsel-en Productveiligheid ingeschakeld en op verschillende momenten andere Europese landen geraadpleegd met de vraag of zij bekend waren met risico’s voor consumenten van MMS-producten (zie het antwoord op vraag3. In september 2017 is bureau er door de NVWA op gewezen dat MMS ook als waterzuiveringsmiddel wordt aangeboden. Dit was reden om de risicobeoordeling uit te breiden. Bureau heeft op 30 januari 2018 de risicobeoordeling aan de NVWA aangeboden.
Welke wetenschappelijke onderbouwing heeft bureau om de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) mbt de schadelijke concentraties van MMS als waterzuiveringsmiddel niet mee te nemen in het bureau-beleidsadvies?
Bureau heeft mede op basis van de wetenschappelijke analyse van het RIVM een risicobeoordeling opgesteld. Zie ook het antwoord 4 op de vragen van de Kamerleden Lodders en De Vries (TK 2017–2018, nr. 3171).
Deelt u de mening dat onderzoek altijd zorgvuldig moet plaatsvinden, maar dat enige spoed gewenst is wanneer niet ingrijpen op korte termijn kan lijden tot schadelijke effecten op de gezondheid, zoals bij zowel waterzuivering als voedingssupplement MMS-producten?
Ja, die mening deel ik. Het optreden van de NVWA moet echter plaatsvinden binnen de wettelijke kaders, zodat dit ook voor de rechter stand zal houden. De NVWA moet daarbij aantonen dat MMS-producten die voor waterzuivering of als voedingssupplement worden aangeboden niet veilig zijn voor de consument of schadelijk zijn voor de gezondheid.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het NVWA-onderzoek om op basis van de biociden verordening handhavend te kunnen optreden tegen het gebruik van MMS-producten als waterzuiveringsmiddel? Hoe verklaart u de duur van dit onderzoek terwijl uit de risicobeoordeling van de RIVM blijkt dat gezondheidseffecten niet kunnen worden uitgesloten wanneer mensen een te hoge concentratie MMS tot zich nemen?
Dit onderzoek is in september dit jaar gestart en begin oktober afgerond. Daaropvolgend is direct gehandhaafd.
Om op basis van de Biocidenverordening handhavend te kunnen optreden tegen het gebruik van MMS-producten als waterzuiveringsmiddel diende de NVWA eerst het product te onderzoeken op actieve bestanddelen. Deze zijn aangetroffen. Er was geen toelating voor dit product als biocide, waardoor er sprake was van overtreding van de Biocidenverordening. Op 5 oktober jl. heeft de NVWA contact opgenomen met de producent van deze MMS-producten. Daarbij is gemeld dat de handel in deze MMS-producten diende te worden gestaakt. Dat is gebeurd. Ook heeft de NVWA dezelfde dag een rapport van bevindingen opgemaakt. Dit rapport is naar de Inspectie Leefomgeving en Transport gezonden, zij leggen de boete op.
Heeft u de bevindingen uit het bureau-beleidsadvies gedeeld met andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat hebben de andere EU-lidstaten met de bevindingen gedaan?
Voor het maken van de risicobeoordeling heeft bureau tijdens de 58ste vergadering van het Advisory Forum van de European Food Safety Authority in het najaar van 2015 enkele EU-lidstaten gevraagd of zij bekend waren met risico’s voor consumenten van MMS-producten. Tijdens de 59ste vergadering van het Advisory Forum van de European Food Safety Authority (EFSA) in het voorjaar van 2016 heeft bureau breed navraag gedaan naar risicobeoordelingen, risicomanagement en voorlichtingsacties over MMS-producten in ongeveer 25 landen. Uit deze navraag bleek dat in een aantal landen MMS-producten totaal onbekend waren, in andere landen wel bekend waren, maar niet als probleem werden gezien en in een beperkt aantal landen wel als risicovol werden gezien, maar dat het om een zeer klein probleem ging waar sporadisch mogelijk een individueel gebruiksrisico van bekend was. Voor zover de informatie toen strekte waren er geen systematische registraties van gezondheidsincidenten. Via het formele circuit van het Focal Point netwerk is daarna via de EFSA aan de EU-lidstaten een verzoek om informatie over MMS-producten gestuurd.
Tijdens de eerstvolgende vergadering van het Advisory Forum (6 februari 2018) is de inhoud van het bureau-beleidsadvies mondeling gedeeld. Wat andere EU-lidstaten met de aan hen gemelde bevindingen hebben gedaan, is mij niet bekend.
Hoe ziet het inspectietraject eruit? Welke maatregelen kunnen er aan bedrijven/verkopers worden opgelegd? Hoeveel maatregelen zijn er op het moment van schrijven opgelegd? Kunt u de Kamer door middel van een halfjaarrapportage in november op de hoogte brengen van de voortgang en het effect van het inspectietraject?
Welke wetgeving op MMS-producten van toepassing is, is afhankelijk van de manier waarop het product wordt aangeprezen en verkocht. MMS-producten zijn de afgelopen tijd in meerdere verschijningsvormen aangeprezen en verkocht: eerst als pseudo-geneesmiddel, daarna als voedingssupplement en op het laatst als waterzuiveringsmiddel. De NVWA heeft voor de handhaving hierop volgtijdelijk gebruik gemaakt van de Geneesmiddelenwet (voor MMS als pseudo-geneesmiddel), de levensmiddelenwet (voor MMS als voedingssupplement) en de Biocidenverordening (voor MMS als waterzuiveringsmiddel). Op basis van deze wetten heeft de NVWA sinds 2010 actief tegen MMS-producten opgetreden. De verschillende verschijningsvormen van het product en de hierop van toepassing zijnde wetgeving bepalen mede het inspectietraject: welke wetgeving is van toepassing, wat is er nodig om de schadelijkheid van het product aan te tonen, etc. Een inspecteur van de NVWA bereidt een inspectie voor door in de systemen van de NVWA gegevens te checken en zo nodig de bedrijfswebsite te bekijken. Vervolgens doet de inspecteur ter plekke onderzoek of en hoe MMS-producten worden verkocht. Daarbij vraagt hij/zij relevante documentatie op, zoals een gebruiksaanwijzing. Als de inspecteur constateert dat er sprake is van een overtreding maakt hij/zij conform het interventiebeleid van de NVWA een rapport van bevindingen op. Daarnaast deelt hij/zij het bedrijf mee dat het product niet meer mag worden verkocht. Op dit moment zijn twee rapporten van bevindingen opgemaakt voor het verhandelen van MMS als voedingssupplement en één voor het verhandelen van MMS als waterzuiveringsmiddel. Op basis van een rapport van bevindingen legt de NVWA aan het bedrijf een bestuurlijke boete op.
Het halfjaarlijks rapporteren over de voortgang en effecten van afzonderlijke inspectietrajecten vraagt een aanzienlijke extra belasting, die ten koste gaat van inspectiewerkzaamheden. Ik ben er daarom geen voorstander van om uw Kamer halfjaarlijks hierover te informeren.
Sinds wanneer hebben de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NVWA samenwerkingsafspraken? In hoeveel gevallen heeft de NVWA zelfstandig gehandhaafd op basis van artikel 100?
De IGJ en de NVWA zijn op basis van artikel 100 van de Geneesmiddelenwet beide bevoegd om tegen overtredingen van deze wet op te treden. Sinds 12 juni 2012 zijn in een samenwerkingsprotocol afspraken over de taakverdeling vastgelegd. Op basis van dit protocol handhaaft de NVWA zelfstandig op basis van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet (verbod op in de handel brengen van een geneesmiddel zonder handelsvergunning) en artikel 84 van de Geneesmiddelenwet (verbod op reclame voor een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt). In de periode van 2012 tot en met 2017 zijn er in dit kader door de NVWA in totaal 55 bestuurlijke boetes opgelegd. Daarvan waren er 23 voor het overtreden van artikel 40 en 32 voor het overtreden van artikel 84.
Kent u het bericht «Bescherming Defensiepersoneel tegen chroom-6 onvoldoende»?1
Ja.
Is de maximaal toegestane hoeveelheid chroom-6 van 1 µg/m3, waaraan defensiepersoneel mag worden blootgesteld, overschreden?2 Welke norm gold voor 1 maart 2017?
Klopt het dat metingen hebben uitgewezen dat deze waardes van chroom-6 waaraan defensiepersoneel mag worden blootgesteld worden overschreden? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Wat gaat u er aan doen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, hoe verklaart u de in het bericht aangehaalde bevindingen van de toxicoloog?
Klopt het dat medewerkers die nu het onderhoud van vliegtuigonderdelen uitvoeren – zoals verf spuiten, lassen en schuren – nog steeds in hogere mate blootstaan aan chroom-6 dan wettelijk is toegestaan? Zo ja, hoe duidt u dat?
Is in de gemelde gevallen gewerkt met de aangekondigde maatregelen, zoals de detectiepen, en zijn trilproeven op de munitie uitgevoerd?3 Klopt het dat deze beschermingsmaatregelen niet altijd goed worden uitgevoerd, waardoor de bescherming tekortschiet?
De introductie van de detectiepen voor chroom-6 heeft er toe bijgedragen dat het personeel met de detectiepen de aanwezigheid van chroom-6 kan aantonen alvorens er sprake is van daadwerkelijke blootstelling aan chroom-6.
Zoals ik in mijn brief van 7 september jl. op eerdere vragen heb geantwoord (Kamerstuk 34 775 X, nr.139) voert het munitiebedrijf testen uit op munitie. Een van die testvormen is de trilproef. Omdat bekend is dat met name op de oudere munitiesoorten chroom-6 voorkomt in de verflaag, wordt munitie waarvoor dat van toepassing is, met behulp van de detectiepen getest op chroom-6 alvorens een trilproef of andere beproeving wordt uitgevoerd. Dit is geheel volgens de voorgeschreven handelwijze voor het veilig werken met chroom-6.
Zoals ik in mijn brief van 7 september jl. heb gemeld kunnen er ondanks alle preventieve voorzorgsmaatregelen, instructies, toezicht etc. altijd onvoorziene incidenten met gevaarlijke stoffen optreden, bijvoorbeeld door een technisch defect of door de manier waarop het spuitwerk kan worden uitgevoerd (bijvoorbeeld op moeilijk te bereiken plaatsen). Dit heeft niet zozeer iets te maken met de beschermingsmaatregelen op zich, maar met de kans op een technisch defect of menselijk handelen. De menselijke factor blijft immers een belangrijke rol spelen bij het functioneren van het veiligheidssysteem. Bij adequaat gebruik en onderhoud van de persoonlijke beschermingsmiddelen ligt de blootstelling (in het ademmasker) onder de grenswaarde, zo heeft het CEAG in haar rapport vastgesteld (zie Kamerstuk 34 775 X, nr. 126).
Het CEAG concludeert in datzelfde rapport dat de genomen maatregelen afdoende zijn om veilig te kunnen werken met chroom-6. Waar de luchtconcentratie bij bepaalde werkzaamheden nog incidenteel boven de grenswaardes komt, geldt dat men persoonlijke beschermingsmiddelen moet dragen. De meetresultaten van de biologische monitoring («chroom-totaal» in de urine) bevestigen de effectiviteit van de toegepaste maatregelen. Defensie voert de hoofdaanbeveling van het CEAG uit door de structurele bron- en technische gerichte maatregelen uit het plan van aanpak chroom-6 op te pakken zodat persoonlijke beschermingsmiddelen niet of steeds minder nodig zijn.
Klopt het dat al in 2015 door onderzoek werd vastgesteld dat de maximale blootstelling aan chroom-6 werd overschreden in de spuitcabines van Defensie? Klopt het dat op vliegbasis Volkel, ook na het onderzoek naar de spuitcabines in 2015, een marginaal presterende cabine in bedrijf is gehouden? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren?
In 2015 is vastgesteld dat in een aantal spuitcabines van Defensie de luchtconcentratie boven de grenswaarde lag. Dit betrof echter de luchtconcentratie in de spuitcabine en dus niet de luchtconcentratie die de medewerker inademt. In de spuitcabines gebruikt het personeel namelijk een ademmasker, waarbij schone ademlucht van buiten in de spuitcabine wordt aangevoerd. Defensie heeft vervolgens een aantal maatregelen genomen om de risico’s tijdens spuitwerkzaamheden te verlagen, waaronder het streven te voldoen aan de «stand der techniek». Omdat de «stand der techniek» voortschrijdt, verbetert Defensie de spuitcabines. Dit is de reden, waarom de beide spuitcabines van Volkel worden vervangen voor een nieuwe spuitcabine. Op de vliegbasis Volkel wordt sinds 2015 een van de twee spuitcabines – die moderner is dan de andere – alleen gebruikt voor beperkte spuitwerkzaamheden met chroom-6. De spuitwerkzaamheden zijn beperkt in omvang en duur, waardoor er veilig kan worden gewerkt. Uit metingen van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) is gebleken dat het personeel bij de uitvoering van deze kleinschalige spuitwerkzaamheden in die cabine niet wordt blootgesteld aan chroom-6 boven de grenswaarde, want het personeel draagt – volgens de werkinstructies – een ademmasker, waarbij schone lucht van buiten de spuitcabine wordt aangevoerd. De grotere spuitopdrachten worden uitgevoerd op andere locaties van Defensie.
Klopt het dat de filterbussen van het type AMF-12 (gasmaskers) chroom-6 bevatten? Klopt het dat deze filterbussen nog steeds worden gebruikt tijdens oefeningen en missies? Zo ja, waarom zijn deze nog niet vervangen? Is dit wat u bedoelt met uw personeel op één zetten?
Proqares en TNO hebben de filters van de AMF-12 filterbus in 2016 onderzocht, maar namen geen sporen van chroom-6 waar. Het is onwaarschijnlijk dat personeel gevaar heeft gelopen. De AMF-12 filterbus wordt overigens uit voorzorg niet meer gebruikt sinds 2017, maar is nog wel op voorraad. Reden is dat deze bus nodig kan zijn bij een grootschalige verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied.
Ondanks dat het onderzoek geen reden tot zorg gaf, vond de arbodienst van Defensie het onwenselijk de filterbussen met chroom-6 nog te gebruiken. Daarom zijn er versneld chroom-6-vrije exemplaren aangeschaft. De eerste 6.400 nieuwe bussen (de MILFCF50) zijn sinds 2017 in gebruik in het missiegebied. Verder krijgen uit te zenden militairen deze bussen, worden ze gebruikt bij kleinschalige specifieke trainingen en liggen ze op voorraad voor nationale bijstand. Voor gebruik tijdens oefeningen is er de standaard-oefenbus, zonder chroom6.
Door problemen bij de leverancier, arriveerde een bestelling van 1.100 filterbussen pas op 2 oktober, in plaats van 24 augustus. Omdat de voorraad nieuwe bussen bij het kledingbedrijf inmiddels was opgeraakt, zijn 170 militairen op uitzending gegaan met luchtdicht verpakte oude bussen van het type AMF-12. Daarbij is een risico-afweging gemaakt: het verstrekken van een gesealde filterbus voor gebruik bij een eventuele aanval met chemisch strijdgas of geen verstrekking. Gezien de gesealde verpakking, de zeer geringe kans op gebruik van de filterbus en de zeer beperkte kans op blootstelling aan chroom-6 is hiervoor gekozen.
Aangezien er sinds begin deze maand weer voldoende bussen van het type MILFCF50 bij het kledingbedrijf zijn, ruilt Defensie de 170 oude exemplaren nu om. Het personeel dat een AMF-12 filterbus heeft, krijgt dus een nieuwe. Deze gaan ook naar de missiegebieden. De voorraad van AMF-12 filterbussen is geblokkeerd voor uitgifte.
Mogelijk nog dit jaar, anders begin 2019 wordt een nieuw gasmasker voor Defensie gekozen. Met de invoer hiervan wordt ook een voorraad van 30.000 nieuwe filterbussen aangeschaft.
Klopt het dat het Defensie investeringsplan, waaronder ook de aanschaf van nieuwe maskers valt, is uitgesteld tot 2023? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak naar aanleiding van.de conclusies van de commissie-Van der Veer dat »(v)eiligheid brengen is onze core business, hier en elders in de wereld. En dat begint bij de veiligheid van onze eigen mannen en vrouwen»?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ook van mening dat elk risico, hoe klein ook, uitgesloten moet worden? Zo ja, bent u van mening dat in de hierboven omschreven gevallen een compromis op de veiligheid van de militairen wordt getroffen? Zo nee, zegt u daarmee dat er geen risico’s worden genomen met de manier waarop defensiepersoneel werkt met chroom-6?
Met het nemen van maatregelen zoals het maken van regelgeving/werkinstructies, het invoeren van een detectiepen of het voorzien in juiste bescherming tracht Defensie elk risico, hoe klein ook, voor het personeel zoveel mogelijk te beperken. Hierbij is Defensie afhankelijk van de stand der techniek. Alle risico’s volledig uitsluiten is niet mogelijk.
Defensie streeft er uiteraard naar om de werksituaties zodanig te verbeteren dat het dragen van adembescherming niet meer nodig is. Daartoe wordt met het betrokken defensiepersoneel verder onderzoek gedaan. Het onderzoek richt zich op veilige werkwijzen, betere installaties en robotisering zodat het personeel buiten een spuitcabine kan opereren.
Zoals hiervoor aangegeven is het niet mogelijk om chroom-6 op dit moment helemaal uit te bannen. Aanpakken van de structurele bron en technisch gerichte maatregelen (zoals het vervangen van chroom-6 in het materieel, het plaatsen van spuitcabines die voldoen aan de stand der techniek en het aanschaffen van beter gereedschap om het vrijkomen van stof te reduceren) heeft de volle aandacht, maar de uitvoering vergt naast tijd een betere belegging en prioritering van de acties bij betrokkenen lijnfunctionaris (eigenaarschap), het beschikbaar stellen van (financiële) middelen en strakkere aansturing vanuit de lijn. De verbeteracties hiervoor zijn al opgestart met als achterliggend oogmerk dat we de toepassing van chroom-6 houdende producten zo veel mogelijk trachten uit te bannen of te reduceren en dat eventuele nieuwe instroom aan chroom-6 houdende producten alleen gebeurt indien het niet anders kan. Omdat Defensie hierbij afhankelijk is van onder andere buitenlandse leveranciers van materieel wordt bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht. Daar waar vervanging in bestaand materieel niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij luchtvaartsystemen) of dat het pas op termijn mogelijk is, zijn risico mitigerende maatregelen getroffen om tot die tijd veilig te kunnen werken met chroom-6.
De interne documenten laten zien dat de voortgang van bepaalde maatregelen niet snel genoeg gaat. Echter ook dat commandanten de naleving van de regels controleren, de werkzaamheden inventariseren en de blootstelling beoordelen (de Risico, Inventarisatie & Evaluatie) en maatregelen nemen. De ADR heeft de aanbeveling gedaan om strikter te sturen op de maatregelen. De planning is dat eind 2020 de maatregelen – op een enkele na – zijn gerealiseerd.
              De vestiging van een fabriek voor bio kerosine | 
          |
              Mustafa Amhaouch (CDA) | 
          |
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het bericht «Primeur: Nederland krijgt fabriek voor schone kerosine»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er binnenkort een definitieve beslissing zal vallen inzake de vestiging van een fabriek voor kerosine? Zo ja, op welk moment wordt de Kamer daarover geïnformeerd en welke rol speelt de Kamer bij die besluitvorming?
De vestiging van een fabriek voor duurzame biokerosine in Nederland is een private investeringsbeslissing. Ik kan dus geen uitspraken doen over of en wanneer er een definitieve beslissing zal vallen inzake de fabriek voor biokerosine. Het is wel duidelijk dat biokerosine een belangrijke rol speelt in de verduurzaming van de luchtvaart. Ik kan daarom elk initiatief gericht op de productie van duurzame biokerosine in Nederland alleen maar toejuichen.
Wanneer kan de Kamer een concreet plan en implementatie verwachten zoals gevraagd in de motie-Amhaouch/Paternotte?2
Ik heb toegezegd de Kamer per brief te informeren over de ontwikkelingen op het gebied van verduurzaming van de luchtvaartsector. Hierin zal ik ook de voortgang en vervolgstappen schetsen over de inzet om duurzame biokerosine beschikbaar te maken op Schiphol vanaf uiterlijk 2022.
Heeft u kennisgenomen van het rapport van CE Delft «Overheidsmaatregelen biokerosine» en de hierin genoemde mogelijkheden om de vraag naar biokerosine te stimuleren en de effecten hiervan op de luchtvaart en de economie?3 Zo ja, hoe heeft u dit rapport beoordeeld en wat gaat u er concreet mee doen? Welke aanbevelingen wilt u overnemen en/of verder bestuderen uitwerken? Op welke wijze zijn de (lokale) overheden hierbij betrokken? Is er ook sprake van financiële betrokkenheid?
De studie van CE Delft «Overheidsmaatregelen biokerosine» is 12 juli 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd. CE Delft heeft in dit rapport geconcludeerd dat het niet mogelijk is een eenduidige aanbeveling te geven over de wenselijkheid van overheidsbeleid om het gebruik van biokerosine te stimuleren. Er wordt wel gewezen op het belang van duurzame biokerosine als belangrijke maatregel om de emissies van de luchtvaartsector zelf te reduceren. Daarnaast onderstreept het rapport dat Nederland dankzij de combinatie van chemische industrie, (lucht) havens en kennisinstellingen, alle ingrediënten in huis heeft om een belangrijke speler op de markt voor biokerosine te worden en daarmee onderdeel kan worden van een bredere grootschalige omzetting van biomassa in hoogwaardige producten.
Mede in het kader hiervan wordt biokerosine ook uitvoerig besproken in de Duurzame Luchtvaarttafel onder de Mobiliteitstafel van het Klimaatakkoord. In dit traject zijn diverse stakeholders uit de sector betrokken die willen toewerken naar structurele productie en afname van duurzame biokerosine in Nederland. Daarnaast zal de Rijksbrede toetreding tot het KLM Corporate Biofuel Programme een additionele impuls geven aan de afname van duurzame biokerosine in Nederland.
Kunt u aangeven op welke termijn de fabriek voor biokerosine feitelijk gereed zal zijn en kan functioneren? Tot hoeveel werkgelegenheid zal de fabriek leiden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven op welke locatie de fabriek komt, wat daarbij de overwegingen zijn en wat de kosten van transport zijn bij een locatie die ver van Schiphol/Lelystad is gesitueerd?
Zie antwoord vraag 5.
              Het tracé van buizen voor ondergronds transport van gevaarlijke stoffen | 
          |
              Paul Smeulders (GL) | 
          |
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met de zorgen over het tracé van buizen voor ondergronds transport van gevaarlijke stoffen?1
Ja daar ben ik mee bekend, ook op basis van contacten tussen gemeente Helmond en mijn ministerie.
Wat is de precieze stand van zaken rondom dit plan? Kunt u daarbij een tijdlijn geven van alle relevante besluiten en plannen die tot nu toe in dit dossier aan de orde zijn (geweest)? Kunt u tevens bij elke relevante gebeurtenis in dit dossier de juridische basis van de besluitvorming toelichten?
In mei 2011 heeft het kabinet de ontwerpStructuurvisie Buisleidingen vastgesteld.
Naar aanleiding van ontvangen zienswijzen op de ontwerpStructuurvisie Buisleidingen, en na overleg met betrokken partijen, is met het oog op een kortere verbinding tussen het Rotterdams havengebied en het chemiegebied in Midden-Limburg deze buisleidingenstrook opgenomen. In 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld.
De Structuurvisie bevat een aantal indicatieve tracés. Over deze tracés is in de Structuurvisie opgenomen dat het vinden van het juiste tracé nadere analyse en overleg vergt. De buisleidingenstrook Laarbeek-Echt-Susteren is een van deze indicatieve tracés.
De juridische basis van de besluitvorming over de Structuurvisie Buisleidingen is gelegen in artikel 2.3, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dezelfde juridische basis ligt ten grondslag aan het voornemen om door middel van een partiële herziening of herzieningen de Structuurvisie te wijzigen teneinde de nu nog indicatieve tracés, al dan niet in gewijzigde vorm op te nemen.
Het tracé van de buisleidingenstrook Laarbeek-Echt-Susteren heeft in de vigerende Structuurvisie een voorlopig karakter aangezien de nog te volgen zienswijzeprocedure kan leiden tot aanpassingen van het tracé van de strook. Deze procedure is voorzien in de eerste helft van 2019.
In het kader van die procedure zal uiteraard tevens toepassing worden gegeven aan de bepalingen in artikel 2.3 Wro waarin ook de betrokkenheid van de Tweede Kamer wordt geregeld.
Wat is de precieuze reden dat er nu een tracé op tafel ligt dat dwars onder een woonwijk doorloopt, terwijl er al een buizenverbinding is vanuit Limburg naar de Rotterdamse haven (zie kaart op blz. 58 van de Structuurvisie Buisleidingen 2012–2035)? Kunt u daarbij ook aangeven welke (markt)partijen of overheden op welk moment hebben aangedrongen op dit nieuwe tracé?
Vanuit het bedrijfsleven in Midden-Limburg en Rotterdam zijn zienswijzen op de ontwerpStructuurvisie ingediend met het verzoek een meer rechtstreekse en aanzienlijk kortere verbinding van Laarbeek naar Echt-Susteren in de Structuurvisie op te nemen. Het gaat om een belangrijke verbinding tussen het Rotterdamse haven- en industriegebied en de chemiecluster Chemelot in Midden-Limburg.
Met betrokken overheden en provincies en het bedrijfsleven in Midden-Limburg heeft hierover destijds overleg plaatsgevonden. Daarbij zijn knelpunten op het tracé tussen Laarbeek en Echt-Susteren geïnventariseerd en besproken. Het overleg heeft opgeleverd dat er een strook realiseerbaar is; deze is indicatief in de Structuurvisie Buisleidingen opgenomen. In Helmond is de strook om Helmond-Brandevoort gelegd in plaats van door deze wijk langs de bestaande leidingen.
Hoe verklaart u het feit dat het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu eerder aangaf dat er sprake was van een indicatief tracé en dat nu, na een Wob-procedure, blijkt dat het tracé Echt-Laarbeek (onder de Helmondse wijk Brandevoort) het definitieve voorkeurstracé is?
In de Structuurvisie Buisleidingen is het tracé Laarbeek-Echt-Susteren opgenomen als indicatief en die status heeft het nog steeds. De juridische doorwerking van de Structuurvisie is opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om bij de opstelling of aanpassing van bestemmingsplannen of inpassingsplannen stroken vrij te houden voor de buisleidingen. In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening zijn de voorkeurstracés voor buisleidingen opgenomen, het tracé Laarbeek-Echt-Susteren staat daar niet bij.
Is er in de tussentijd onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen voor mens en milieu? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom is er geen onderzoek gedaan?
Ja er is, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, een milieustudie verricht door Arcadis. Deze milieustudie is in concept gereed, zodra de milieustudie definitief is zal publicatie volgen.
Waarom kon deze, voor bewoners en gemeenten, belangrijke informatie pas na een Wob-procedure openbaar gemaakt worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag is de genoemde milieustudie nog niet definitief, dat is ook de reden dat actieve openbaarmaking nog niet heeft plaatsgevonden. Op eerste verzoek is een conceptversie wel toegezonden.
Kunt u aangeven hoe het precies zit met inspraakprocedures? Klopt het dat er geen nieuwe inspraakprocedure is geweest bij de besluitvorming om het tracé Echt-Laarbeek tot definitief voorkeurstracé te bestempelen? Zo ja, waarom is er geen nieuwe inspraakprocedure geweest? Zo nee, hoe kan het dat de gemeente Helmond en omwonenden niet op de hoogte waren van deze inspraakprocedure?
Het is inderdaad juist dat de bedoelde inspraakprocedure nog niet heeft plaatsgevonden. Deze nieuwe inspraakprocedure komt er echter wel aangezien, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, het tracé nog slechts indicatief is en niet het definitieve voorkeurstracé. Een zienswijzefase maakt standaard deel uit van de procedure tot de vaststelling van een Structuurvisie. Dat geldt dus ook voor een partiële herziening. Dat betekent dat na afronding van de ontwerpversie van de partiële herziening, inclusief de onderbouwende studies/onderzoeken dit ontwerp (en de bijbehorende stukken) gedurende zes weken voor een ieder ter inzage wordt gelegd en gedurende die periode zienswijzen kunnen worden ingediend. De ingediende zienswijzen worden betrokken bij de afweging en het voorstel tot vaststelling van de partiële herziening.
Wat zijn de precieze gevolgen voor de gemeente, omwonenden, sportclubs en voor het aanwezige groen wanneer het tracé Echt-Laarbeek het definitieve tracé wordt?
Als het tracé Echt-Laarbeek-Susteren het definitieve tracé wordt, is de gemeente gehouden tot vrijwaren van het tracé van nieuwe belemmeringen. De bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt, blijven behouden.
De gemeente kan het voorkeurstracé in een bestemmingsplan nader uitwerken en daar bij gebruik maken van de mogelijkheid om 250 meter aan weerszijden van de buisleidingenstrook te schuiven. Deze mogelijkheid tot lokaal maatwerk draagt bij aan het zoveel mogelijk voorkomen van overlast.
Bent u bekend met de uitspraak van de voltallige gemeenteraad van Helmond waarin zij zich uitspreekt tegen het buizentracé onder of nabij een woonwijk? Deelt u de opvatting dat deze uitspraak van de voltallige lokale volksvertegenwoordiging een belangrijk signaal is en zeer serieus moet worden meegenomen? Zo ja, wat doet u met dit signaal? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is een belangrijk signaal dat zeer serieus moet worden genomen. Daarom is het departement ook in overleg met, onder andere, de gemeente Helmond. Zowel in de ontwerpfase als in de zienswijzefase kan door de gemeente Helmond, en door andere belanghebbenden, inbreng worden geleverd. Deze inbreng zal worden betrokken bij de afweging en het voorstel tot vaststelling van de partiële herziening. In het geval van zienswijzen zal een reactie volgen door middel van een nota van antwoord, hierin zal worden aangegeven wat in de vaststelling van de partiële herziening is gedaan met de argumenten, vragen en opmerkingen uit de zienswijzen.
Wat is uw standpunt over de verschillende tracés die mogelijk zijn? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is om een buizentracé vlak langs of onder een woonwijk aan te leggen? Zo nee, waarom niet?
Bij de keuze voor de locatie van leidingstroken is het streven gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van nadelige gevolgen voor andere belangen, in lijn met het algemene uitgangspunt in de NOVI. Het besluit externe veiligheid buisleidingen verplicht om rekening te houden met veiligheidscontouren.
Per situatie zal gezocht worden naar een oplossing die een doorgaande verbinding mogelijk maakt, maar tevens haalbaar, betaalbaar en veilig is. De leidingstrook zal zoveel mogelijk zo gekozen worden dat knelpunten, zoals overlap met geplande nieuwbouw, worden vermeden.
De Structuurvisie heeft het karakter van een ruimtelijke reservering, gemeenten zijn gehouden de strook te vrijwaren van nieuwe belemmeringen. Voor het geval dat in de latere fase van vergunningverlenen en vastleggen in het bestemmingsplan toch knelpunten optreden is in het Barro ruimte gegeven aan gemeenten voor lokaal maatwerk.
Bent u bereid met de gemeenten, omwonenden en betrokken bedrijven in overleg te gaan om te bezien welke alternatieven er mogelijk zijn?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 9.
              Het bericht dat bestrijdingsmiddelen die mogelijk een gevaar vormen voor mens en milieu veel te lang blijven toegestaan | 
          |
              Barry Madlener (PVV) | 
          |
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht1 waarin staat dat de verplichte herbeoordeling bij tientallen pesticiden jarenlang wordt uitgesteld, zelfs als ervan geconcludeerd is dat ze ernstige risico’s met zich mee kunnen brengen?
Ja.
Kunt u zich vinden in het beeld dat door Foodwatch geschetst wordt dat de goedkeuringen van stoffen die naar verwachting niet voldoen aan de wettelijke veiligheidscriteria en dus bij herbeoordeling zouden worden afgekeurd, automatisch worden verlengd? Of vindt u dit overtrokken?
Nee, daar kan ik mij niet in vinden. Gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen in Nederland worden toegelaten als uit een uitgebreide risicobeoordeling van de werkzame stof op EU-niveau en van het gewasbeschermingsmiddel op nationaal niveau is gebleken dat het gebruik veilig is voor mens, dier en milieu. Zowel de goedkeuring van een werkzame stof als de nationale toelating van het middel zijn aan termijnen gebonden. Deze termijn bedraagt tien jaar voor gangbare stoffen en vijftien jaar voor laagrisico stoffen. Na die termijn moeten stof en middel opnieuw worden beoordeeld op hun risico’s voor mens, dier en het milieu. Dit systeem van periodieke beoordeling op zowel EU- als nationaal niveau waarborgt dat nieuwe wetenschappelijke kennis en inzichten over risico’s in de goedkeuring en in de toelating worden verwerkt.
Voor werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen start het traject voor de herbeoordeling, conform procedure, drie jaar vóór het vervallen van de goedkeuringstermijn. De herbeoordeling wordt vervolgens uitgevoerd door de rapporterend lidstaat en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Hierop kijken de andere lidstaten mee. Indien die beoordeling geen risico’s uitwijst voor mens, dier en milieu zal de Europese Commissie (EC) voorstellen om de goedkeuring te hernieuwen.
In een toenemend aantal gevallen besluiten de lidstaten conform de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EG) nr. 1107/2009 om nog tijdens het herbeoordelingstraject de geldende goedkeuringstermijn tijdelijk te verlengen. Dit gebeurt bij vertragingen in de wetenschappelijke herbeoordeling en/of in de besluitvorming over werkzame stoffen in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed. Uit ervaring blijkt dat beide trajecten langer duren dan oorspronkelijk voorzien op het moment dat de Europese wetgeving werd vastgesteld. Deze vertragingen kunnen om meerdere redenen (zijn) ontstaan:
Los van het systeem van periodieke herbeoordeling kan altijd worden ingegrepen in de goedkeuring van werkzame stoffen en toelatingen van middelen bij onacceptabele risico’s. In diverse brieven aan uw Kamer heb ik het juridische kader hiervoor toegelicht (Kamerstuk 27 858, nrs. 264 en 429). De recente ingrepen in de goedkeuring van drie neonicotinoïden op EU-niveau illustreren dat de EC en lidstaten van deze mogelijkheid gebruik maken (Kamerstuk 27 858, nr. 264).
Deelt de u de mening dat er onmiddellijk een einde moet komen aan klakkeloze verlengingen van verouderde goedkeuringen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze misstand aan te pakken?
Zoals aan uw Kamer gemeld is de EC eind 2017 gestart met de Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en de Residuenverordening (EG) nr. 396/2005 (Kamerstuk 27 858, nr. 417). Dit traject is nog niet afgerond. De EC zal op basis hiervan verbetervoorstellen bekendmaken en voorleggen aan lidstaten, waarschijnlijk in de loop van 2019. Ik wil in dit traject ook aandacht vragen voor deze problematiek.
Heeft u kennisgenomen van het rapport »Beschikbaarheid van Nederlandse verse houtige biomassa in 2030 en 2050», uitgebracht door Probos op 10 juli 2018?1
Ja.
Deelt u de kernconclusie uit dit onderzoeksrapport dat de vraag naar verse houtige biomassa in Nederland zeer waarschijnlijk op korte termijn (2018–2020) met ongeveer 80% zal groeien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de conclusie uit het rapport dat de verwachte groei van hernieuwbare energie productie uit verse houtachtige biomassa zal leiden tot een hogere groei naar de vraag van dit type biomassa. De groei van de vraag is mede afhankelijk van de realisatiegraad van de projecten in voorbereiding. Vraag en aanbod van verse, houtige biomassa varieert tussen regio’s in Nederland. Met name grotere stadsverwarmingsprojecten hebben moeite om voldoende lokale biomassa uit de directe omgeving te betrekken. Om ook deze projecten de mogelijkheid te geven te verduurzamen zonder de markt voor verse houtige biomassa verder te belasten, zal ik een categorie stadsverwarming voor ketels op basis van houtpellets open gaan stellen vanaf de voorjaarsronde SDE+ 2019 (Kamerstuk 31 239, nr. 290). Houtpellets zijn een duurdere, hoogwaardige vorm van houtige biomassa met een grotere energie-inhoud die daardoor geschikt zijn om over grotere afstanden te vervoeren en zijn daarmee niet afhankelijk van het lokale aanbod.
Deelt u tevens het oordeel van voor het rapport geïnterviewde deskundigen dat daarmee de rek in de Nederlandse (aanbod)markt van verse houtige biomassa echt bereikt zal worden? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat het aanbod van snoei- en dunningshout in de nabije toekomst beperkend kan worden om te voldoen aan de toenemende vraag naar duurzame warmte. Deze toenemende vraag kan naar verwachting slechts voor een klein deel worden opgevangen door meer verse, houtige biomassa te produceren of te importeren uit buurlanden. Vandaar dat ik voor grotere stadsverwarmingsprojecten ook de mogelijkheid wil geven om een project op basis van duurzame houtpellets te realiseren.
Erkent u dat deze ontwikkeling twee grote risico’s met zich mee brengt, namelijk een toename van de kans dat er goedkope – en daarom niet voldoende duurzaam geproduceerde – biomassa wordt geïmporteerd en/of het ontstaan van prijsstijgingen die het gebruik van biomassa (nog) onrendabeler maken en de businesscase onder bestaande installaties ondermijnen?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Hoe groot schat u het eerste risico in en welke maatregelen bent u van plan voor te bereiden om dit te voorkomen?
De markt voor verse houtige biomassa is voornamelijk regionaal. Uit het rapport van Probos blijkt dat de meeste geïnterviewde experts verwachten dat dit in de toekomst zo zal blijven. Het is duur om biomassa met een hoog vochtpercentage over lange afstanden te vervoeren, ik verwacht niet dat dit rendabel is. Vandaar dat ik het risico op de import van niet voldoende duurzaam geproduceerde biomassa niet hoog inschat.
Houtige biomassa met een hogere energiedichtheid, zoals houtpellets, wordt wel over langere afstanden vervoerd. Om de duurzaamheid van geïmporteerde houtige biomassa te borgen hanteer ik voor de nieuwe categorie stadsverwarming op duurzame houtpellets zeer strenge duurzaamheidseisen, net zoals ik dit ook heb gedaan voor bijvoorbeeld de productie van biostoom.
Hoe groot schat u het tweede risico in en welke maatregelen bent u van plan voor te bereiden om dit te voorkomen?
Het ligt voor de hand dat prijzen stijgen bij een toenemende vraag indien het aanbod geen gelijke tred houdt. Het is aan de ondernemer om maatregelen te nemen om met dit risico om te gaan. Het is niet wenselijk dat de subsidies voor duurzame energie meestijgen met de biomassaprijzen. Daarom hanteer ik al geruime tijd als uitgangspunt voor de berekeningen van de basisbedragen voor de SDE+ dat de (voor algemene inflatie geïndexeerde) biomassaprijzen niet hoger worden dan in 2014 het geval was. Het openstellen van de categorie stadsverwarming voor ketels op basis van houtpellets vanaf 2019 draagt bij aan het beperken van de vraag naar snoei- en dunningshout.
Bent u nu al bereid om initiatiefnemers op dit terrein proactief te wijzen op een mogelijk tekort aan verse houtige biomassa? Zo nee, waarom niet?
Het rapport door Probos is op mijn verzoek opgesteld en openbaar gemaakt. Hiermee geef ik initiatiefnemers inzicht in de ontwikkelingen op de biomassamarkt. Zij kunnen informatie uit dit rapport gebruiken bij hun afwegingen om een bioenergie installatie op verse houtige biomassa te bouwen. Mijn beeld is dat ondernemers in de bioenergie en hun financiers zich bewust zijn van de effecten van vraag- en aanbod schommelingen van biomassa en dit proberen te ondervangen door lange termijncontracten en strategische samenwerkingen. Ik zie geen aanvullende rol voor de overheid om hier proactief op te wijzen.
Overweegt u ook al aanpassingen aan te brengen in de SDE+-regeling, bijvoorbeeld als het gaat om bestaande of mogelijk nieuwe subsidies voor het toepassen van zogenaamde «chips» en «shreds»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd op zoek naar mogelijkheden op de SDE+-regeling te verbeteren. Op dit moment overweeg ik nog geen aanpassingen specifiek voor de toepassing van «chips’en «shreds». Deze soorten biomassa kunnen reeds worden toegepast en diverse projecten hebben hiervoor subsidie aangevraagd of zijn in voorbereiding.
Hoe groot schat u de Nederlandse en internationale beschikbaarheid van voldoende duurzaam geproduceerd houtige biomassa eigenlijk in en wie maakt volgens u daar de meest betrouwbare inschattingen van?
Diverse organisaties maken inschattingen van de Nederlandse en internationale beschikbaarheid van biomassa. Een voorbeeld van een rapport waarin de resultaten van verschillende studies op dit terrein worden vergeleken is «Beschikbaarheid houtige biomassa voor energie in Nederland» van Ecofys uit 2017 (beschikbaar via de website van RVO.nl)
Overweegt u een importnorm te ontwikkelen voor de import van voldoende duurzaam geproduceerde houtige biomassa, bijvoorbeeld door vast te stellen dat dit maximaal een bepaald percentage mag zijn van de houtige biomassa die op voldoende duurzame wijze in Nederland wordt geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, een importnorm voor houtige biomassa staat op gespannen voet met een open economie en internationale afspraken over markttoegang in WTO-kader. Daarnaast wordt de houtverordening gehandhaafd, die gericht is op het voorkomen van illegaal gekapt hout op de Nederlandse markt. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
              Het bericht 'Politie werkt in asbestpand, rapport werd ‘stilgehouden’' | 
          |
              Lilian Helder (PVV) | 
          |
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het bericht «Politie werkt in asbestpand, rapport werd «stilgehouden»»?1
Ja.
Welke versie van het verhaal is waar, die van de Landelijke Eenheid, inhoudende dat de aanwezigheid van asbest bekend is op de werkvloer, of die van de ondernemingsraad die zegt niet op de hoogte te zijn van het rapport dat de aanwezigheid van asbest meldt?
Het asbestrapport voor de locatie van de Landelijk Eenheid aan de Voorwateringweg 99 in Rotterdam van maart 2018 was uitsluitend bekend bij de dienst Facilitair Management van de politie. De uitkomst van dit asbestrapport gaf geen aanleiding voor het treffen van directe maatregelen, maar wel het advies om per kwartaal een luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren, zodat een vinger aan de pols kan worden gehouden voor wat betreft de gezondheidsrisico’s. Het vervolgonderzoek naar de luchtkwaliteit, uitgevoerd door een gespecialiseerd bureau op 29 mei jl., laat vervolgens zien dat er geen direct gevaar bestaat voor de gezondheid van de medewerkers en andere gebruikers ter plekke. Helaas heeft over de metingen en de noodzaak om de daken te vervangen niet meteen communicatie met de medewerkers plaatsgevonden, dit was onzorgvuldig. Er heeft ook geen communicatie plaats gevonden over dit onderwerp met de ondernemingsraad.
Begrijpt u dat, ongeacht welke versie de ware is, de aanwezigheid van asbest ervoor zorgt dat de agenten die aldaar werkzaam zijn, zich (ernstig) zorgen maken? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik begrijp de zorgen van de agenten en overige gebruikers van het pand over de aanwezigheid van asbest in het pand. De veiligheid en gezondheid van de agenten en overige gebruikers van het pand staat voorop. Het uitgangspunt is dat de werkgever gezonde en veilige werkomstandigheden moet bieden voor werknemers en overige gebruikers van het pand door risico’s te inventariseren en daarop doeltreffende maatregelen te nemen. De korpschef meldt mij dat, hoewel het onderzoeksrapport naar de luchtkwaliteit bevestigt dat er geen gezondheidsrisico’s zijn, inmiddels is besloten de asbesthoudende daken op de locaties in Rotterdam en Groningen vanwege brandveiligheids- en verweringsrisico’s voor de gebruikers en omwonenden op korte termijn, zo mogelijk nog in 2018, te saneren en te vernieuwen. De voorbereidingen hiervoor zijn inmiddels gestart. Medewerkers in de betreffende panden zijn hierover geïnformeerd. Ook is er voor hen op korte termijn een voorlichtingsbijeenkomst.
Vindt u dat de aanwezigheid van asbest in een bedrijfspand getuigt van goed werkgeverschap? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Asbest is tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw veel gebruikt bij de bouw van bedrijfspanden en woningen. Er zijn weinig panden van voor 1994 (toen het gebruik van asbest in Nederland verboden werd) waar het niet verwerkt zit. Inmiddels is 90% van de politiepanden van vóór 1994, ongeveer 350, onderzocht op de aanwezigheid van asbest, zoals wettelijk verplicht, de rest volgt op korte termijn. Bij een deel van de panden is asbest gevonden. Het gaat hier in de meeste gevallen om asbest dat is verwerkt in vensterbanken en kitvoegen en dergelijke. Dat brengt geen gevaar voor de gezondheid van de gebruikers met zich mee, maar maatregelen zijn wel nodig als er verbouwd wordt, bijvoorbeeld het vervangen van een kozijn. De maatregelen die bij dergelijke verbouwingen door de werkgever genomen worden om risico’s voor de gezondheid van de medewerkers en overige gebruikers uit te sluiten worden ook meegenomen in de communicatie in de richting van de medewerkers.
Uitzondering hierop zijn, voor zover tot op heden bekend, de twee politiepanden in Rotterdam en Groningen waar de asbest is gebruikt in de golfplaten voor het dak. Bij brand of bij grootschalige afbrokkeling van de golfplaten kunnen daar wel risico’s ontstaan voor gebruikers van het pand en omwonenden. Daarom is bij deze twee panden besloten om de asbesthoudende daken op korte termijn te saneren en vervangen.
Deelt u de mening dat het advies in het rapport om het pand «op KORTE termijn» te saneren in strijd is met de uiting van de Landelijke Eenheid namelijk dat de betreffende daken «op termijn» worden vervangen? Zo ja, gaat u er voor zorgen dat op korte termijn aan het rapport wordt voldaan? Zo nee, kunt u garanderen dat de agenten en een ieder die in het betreffende pand werkzaam is en nog zal zijn, geen gezondheidsrisico lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de tarieflijst van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen over de overlastvergoeding van 250 euro «voor alle gedoe» bij schadeafwikkeling?1
Ja.
Klopt het dat het bij deze overlastvergoeding alleen om de schadegevallen na 31 maart 2017 gaat? Zo ja, hoe is dit dan geregeld voor de oude schades?
Ja, dit klopt. De overlastvergoeding is een compensatie voor de overlast van de schadeafhandelingsprocedure bij de TCMG die voortvloeit uit artikel 7, vierde lid van het Protocol en bijlage 2 van het Besluit Mijnbouwschade Groningen (hierna: het Besluit). De TCMG is op grond van het Besluit alleen bevoegd om te besluiten op aanvragen om vergoeding van schade en overlastvergoeding voor schadegevallen die zijn gemeld na 31 maart 2017. Schademeldingen die zijn gedaan vóór 31 maart 2017 («oude gevallen») worden niet afgewikkeld door de TCMG, maar door NAM. NAM heeft zich gecommitteerd aan een ruimhartige afhandeling van de betreffende meldingen conform de hiervoor ontwikkelde spelregels.2
Geldt deze regeling ook voor huurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
De TCMG verkent op dit moment of en hoe aan deze regeling voor huurders invulling kan worden gegeven, waarbij onder andere juridische aspecten nader moeten worden bekeken. De TCMG verwacht hier op korte termijn duidelijkheid over te kunnen geven.
Kunt u bevestigen dat de overlastvergoeding geen gevolgen heeft voor overige vergoedingen uit de tarieflijst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De overlastvergoeding is enkel bedoeld als een vergoeding voor de overlast die de benadeelde ervaart als gevolg van het doorlopen van een procedure van schadeafhandeling bij de TCMG. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan mensen die over de vloer komen. De TCMG laat weten dat de toekenning van een overlastvergoeding geen gevolgen heeft voor toekenning van de overige vergoedingen die zijn vermeld in het overzicht.
Kunnen vergoedingen uit de tarieflijst tot gevolg hebben dat de Belastingdienst minder kindgebonden budget, zorg-, of huurtoeslag uitkeert en/of vermogensbelasting gaat heffen? Kan TCMG gedupeerden informeren hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vergoedingen uit de tarieflijst zijn schadevergoedingen. Ik verwijs naar de beantwoording van vragen over dit onderwerp van 13 juli 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18 nr. 2801) voor een technische duiding van de impact op de rendementsgrondslag. Het recht op schadevergoedingen en de ontvangen schadevergoedingen kunnen op 1 januari (de peildatum) deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Als de schadevergoeding is uitbetaald, kan dat alleen het geval zijn indien en voor zover de ontvangen schadevergoeding nog niet is besteed. Effect op toeslagen is aan te merken als gevolgschade. Deze gevolgschade valt onder het Besluit Mijnbouwschade Groningen en wordt door de TCMG vergoed.
Klopt het dat iedereen individueel de overlastvergoeding moet aanvragen? Kunt u dat toelichten?
Ja. De vergoeding voor bijkomende kosten, waaronder ook de overlastvergoeding, moet door de aanvrager zelf of diens gemachtigde worden aangevraagd. Op grond van het Besluit kan de TCMG alleen op aanvraag beslissen over schadevergoeding.
Deelt u de opvatting dat deze vergoedingen voor overlast gevoelens van oneerlijkheid teweeg brengt bij de mensen met oude schades, indien zij niet in aanmerking komen voor een vergoeding? Zo nee, waarom niet?
De betreffende overlastvergoeding is een compensatie voor de overlast van de schadeafhandelingsprocedure bij de TCMG. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is het de verantwoordelijkheid van NAM om de oude schademeldingen te voorzien van een aanbod. NAM heeft zich daarbij gecommitteerd aan een ruimhartige afhandeling van de betreffende meldingen.
Overigens wil ik benadrukken dat de betreffende lijst van de TCMG een algemeen overzicht geeft van gehanteerde tarieven voor compensatie van bijkomende kosten – hierin wordt niet verwezen naar adres- of persoonsgegevens van bewoners in het aardbevingsgebied.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat ook mensen met oude schades in aanmerking komen voor overlastvergoedingen, zoals mensen op de lijst die de TCMG openbaar heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
              Het bijmengen van afvalstoffen aan brandstoffen en het ILT-rapport ‘Stookolie voor zeeschepen - Autobrandstoffen voor West-Afrika’ | 
          |
              Suzanne Kröger (GL) | 
          |
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kunt u inschatten, nu uit onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Public eye blijkt dat het bijmengen van schadelijke stoffen aan brandstoffen voor de export een redelijk normale gang van zaken is, om welke hoeveelheden het gaat en wat de gevolgen voor de volksgezondheid van de getroffen West-Afrikaanse landen zijn?1
In het ILT-rapport is beschreven dat het onderzoek 1,2 miljard liter benzine en 900 miljoen liter diesel voor de West-Afrikaanse markt betrof.
Motorbrandstoffen bestaan over het algemeen volledig uit stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid. In het rapport wordt aangegeven welke stoffen het risico voor de gezondheid verhogen. De normen die gelden in een aantal West-Afrikaanse landen laten bepaalde componenten in (veel) hogere concentraties toe dan in de EU. Het gebruik van de voor West-Afrika geproduceerde brandstoffen leidt tot meer uitstoot van fijnstof en kankerverwekkende stoffen dan in Europa is toegestaan. Ik kan niet aangeven hoe de gevolgen hiervan voor de volksgezondheid zich verhouden tot het effect van andere milieuhygiënische problematiek in de betreffende landen.
Zijn er geen wetten en regels die verbieden dat onze export elders de volksgezondheid in gevaar brengt, ook al hebben de importerende landen andere of geen regels hieromtrent?
De meeste EU-regelgeving inzake stoffen richt zich op het op de markt brengen in de EU, en niet op het op de markt brengen elders. Uitzondering hierop is de Verordening inzake voorafgaande toestemming, prior informed consent (PIC). Die kent in geval van export van bepaalde gevaarlijke stoffen een procedure waarbij het land van bestemming vooraf wordt geïnformeerd. Dit land kan vervolgens bezwaar maken. Aangezien het hier om door de landen zelf gehanteerde wettelijke normen gaat, is aanpassing van die normen de sleutel tot het effectief laten werken van deze verordening. Op dit punt verwijs ik verder naar de beantwoording van eerdere Kamervragen over de export van brandstoffen voor de West-Afrikaanse markt2.
Ik zou graag zien dat het gebruik van deze autobrandstoffen wereldwijd wordt uitgebannen. Zoals gezegd is het aanscherpen van de normen door de Afrikaanse landen de sleutel. Zolang er vraag is naar deze brandstoffen zullen deze ergens geproduceerd worden. Zelfs met een EU-breed verbod kan de levering van brandstoffen gemakkelijk plaatsvinden vanuit andere landen, want dit is een mondiale handel. Het kabinet richt zich daarom met name op het stimuleren van de Afrikaanse landen zelf om goede wet- en regelgeving aan te nemen, alsmede op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een aantal West-Afrikaanse landen heeft inmiddels strengere zwavelnormen aangekondigd.
Via het VN-milieuprogramma (UN Environment) blijft Nederland het programma ondersteunen dat inzet op een versnelling van de invoering van schonere brandstoffen in West-Afrikaanse landen. Bijvoorbeeld in regionaal verband via de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS), om waar mogelijk geharmoniseerde standaarden tussen verschillende landen af te spreken. In de context van het Verdrag van Bazel zal ik de betreffende landen wijzen op de mogelijkheden om brandstoffen die niet voldoen aan een bepaalde kwaliteit te notificeren als afval, zodat exporterende landen (zoals Nederland) de export moeten verbieden.
Verder kan mondiale samenwerking op het gebied van chemicaliën en afval bijdragen aan het aanpakken van deze problematiek. Mede daarom heb ik mij op 18 juli in New York aangesloten bij de Alliance for High Ambition on Chemicals and Waste, als vervolg op de huidige Strategic Approach to International Chemicals Management (SAICM).
Het kabinet verwacht van bedrijven die in of vanuit Nederland opereren dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren. Het kabinet heeft het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen verzocht te kijken naar de mate waarin de olie- en gassector de OESO-richtlijnen naleeft. Het NCP kijkt binnen dit onderzoek ook naar deze specifieke praktijk van export van brandstoffen naar Afrika. Het rapport kan meer inzage geven in de mate waarin en de wijze waarop partijen in de brandstofketen invulling geven aan hun ketenverantwoordelijkheid. Het kabinet hoopt het NCP-rapport dit najaar te ontvangen.
Het kabinet wil daarnaast de dialoog bevorderen van alle betrokken stakeholders over hun mogelijke bijdrage om de bestaande situatie te verbeteren. In 2016 heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het overleg tussen de relevante partijen geïnitieerd (met als deelnemers onder andere vertegenwoordigers van West-Afrikaanse en Europese landen, UN Environment, OESO, de gemeente Amsterdam, de havenbedrijven van Amsterdam en Rotterdam en vertegenwoordigers van Afrikaanse, Nederlandse en Zwitserse bedrijven). In 2017 heeft de gemeente Amsterdam in nauwe samenwerking met de betrokken ministeries een vervolgoverleg georganiseerd. De Vlaamse overheid heeft met het havenbedrijf van Antwerpen aangeboden een volgende bijeenkomst te faciliteren.
Tenslotte ben ik van mening dat de sector ook via de REACH-verordening beter invulling moet geven aan zijn ketenverantwoordelijkheid. REACH biedt bovendien de mogelijkheid om daar op Europese schaal druk op te zetten. REACH vereist het doorgeven van informatie in de keten, van producent tot gebruiker en afvalverwerker, over de risico’s voor mens en milieu en de benodigde maatregelen ter beheersing van die risico’s. Dit is de inzet van de in het rapport beschreven handhaving van REACH door de ILT.
Waarom duurt het zo lang tot er wordt overgegaan tot actie, aangezien de Kamer reeds sinds de jaren «90 aandacht vraagt voor het bijmengen van afval aan bunkerolie, er in 2013 moties over zijn aangenomen en het gezien uw brief bekend is dat het merendeel van de door de ILT gecontroleerde bedrijven zich niet aan de REACH verordening houdt?
Dat veel bedrijven in de brandstofsector de REACH-regels niet goed naleven, is pas gebleken in het recente onderzoek van de ILT. Met de innovatieve gecombineerde afval/REACH-handhaving in deze sector loopt de ILT voorop in de EU en ook wereldwijd. Het ILT-onderzoek heeft geleid tot handhavend optreden, zoals in algemene zin beschreven in antwoord 5 en 6, en voor specifieke gevallen in het ILT-rapport. Het rapport legt ook uit dat het voorheen bijzonder lastig was om aan te tonen dat zich afvalstoffen in brandstoffen bevinden, wat de mogelijkheid voor handhavend optreden sterk beperkte. Niettemin zijn de afgelopen jaren meerdere acties uitgevoerd, gericht op het tegengaan van bijmenging van illegale stoffen in scheepsbrandstof, onder meer naar aanleiding van de moties uit 2013. Deze acties zijn meest recentelijk beschreven in de brief van 14 maart 20183.
Waarom worden er nu pas monsters van brandstoffen genomen?
Het nemen van monsters gebeurde ook in het verleden. Er werd gecontroleerd op stoffen waarvoor een wettelijke grenswaarde bestaat, met name zwavel en organische halogeenverbindingen. Meer diepgaande analyse van stookolie is kostbaar en analytisch-chemisch complex. Recente technische ontwikkelingen geven meer mogelijkheden. De ILT heeft daarom in 2017 een groot aantal monsters genomen van stookolie voor zeeschepen. Resultaten van de analyse van deze monsters worden in het najaar van 2018 verwacht. Chemische analyse kan onder meer gebruikt worden om vast te stellen of de brandstof overeenstemt met de benaming en het REACH-registratienummer waaronder hij wordt verhandeld. Hiermee loopt de ILT zoals gezegd voorop.
Wat zijn de consequenties voor bedrijven die zich niet aan de regels houden? Hoeveel zaken zijn overgedragen aan het Openbaar Ministerie (OM)? Hoeveel strafrechtelijke veroordelingen zijn recent uitgesproken met betrekking tot deze zaken?
Bedrijven die zich niet aan de regels houden, kunnen zowel bestuursrechtelijk worden aangepakt als strafrechtelijk worden vervolgd. De ILT heeft naar aanleiding van de gecombineerde afval/REACH-controles zes zaken overgedragen aan de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (onder de ILT vallend). Het Openbaar Ministerie onderzoekt deze signalen op aanknopingspunten voor mogelijk strafrechtelijk onderzoek. Over deze signalen kan ik geen nadere mededelingen doen. Afstemming tussen de ILT, de IOD en het OM op dit terrein is niet pas recentelijk gestart, maar de normale gang van zaken bij ernstige overtredingen.
Waarom wordt er nu past gestart met de afstemming tussen ILT, OM en Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD)? Is dat niet de normale gang van zaken bij overtredingen die de ILT constateert?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt er nu pas gestart met «overlegtrajecten» met de betrokken brancheorganisaties om ervoor te zorgen dat zij zich aan de wet houden? Is het niet een beetje naïef om enerzijds te veronderstellen dat men de regels onvoldoende kent en zich onvoldoende bewust is van de noodzaak en anderzijds te constateren dat zaken bewust buiten de boeken worden gehouden?
Er wordt al veel langer met de brancheorganisaties gesproken en dat heeft ook vruchten afgeworpen, beschreven in mijn brief van 14 maart 2018 waaraan ik hierboven al refereerde4. In het recente onderzoek van de ILT naar de naleving van REACH is niet gebleken dat er zaken bewust buiten de boeken worden gehouden.
Waarom zou er sprake moeten zijn van een «gelijk speelveld» bij de handhaving van deze sector? Moet de wet niet gewoon in alle gevallen naar letter en geest worden gehandhaafd? Ook als andere landen daar lakser in zijn? Heeft Nederland, als land met de grootste bunkerhaven en de grootste benzinehaven, niet juist een extra grote verantwoordelijkheid? Is het niet beter dat een industrie die niet veilig en schoon kan of wil werken gewoon verdwijnt? En als dat «gelijk speelveld» dan zo van belang is wat gaat u dan heel concreet doen om vooral België, in Antwerpen, eenzelfde handhavingsaanpak als de ILT te laten uitvoeren waar ook veel benzine en diesel voor West Afrika wordt geblend, en veel producenten van blendstocks voorbrandstoffen gevestigd zijn zoals olieraffinage een chemische industrie?
Uiteraard moet er gehandhaafd worden. Door hiermee voorop te lopen, neemt Nederland de verantwoordelijkheid die past bij een koploper op het gebied van brandstofproductie. De marktvraag naar de betreffende (goedkope) brandstoffen maakt dat de productie zich naar landen kan verplaatsen waar de handhaving minder streng is. Daarom is voor maximaal effect van de handhaving een gelijk speelveld noodzakelijk en agendeer ik de handhaving van REACH op brandstoffen in Europees verband en wordt het Forum (Europees samenwerkingsverband voor handhavers van REACH) regelmatig op de hoogte gebracht van de Nederlandse ontwikkelingen. Ook heeft de ILT haar ervaringen gedeeld met inspecteurs uit België, Duitsland, Estland, Zweden en Finland. Met onder andere België en Duitsland worden grensoverschrijdende brandstofstromen van specifieke bedrijven onderzocht op naleving van de afval- en REACH-regelgeving.
Sluit de «Basel Convention on the Control of Transboundary Movements of Hazardous Wastes and Their Disposal», die Nederland heeft ondertekend en waarin staat dat «clear agreements have been made on the international trade in, and safe processing of, hazardous (chemical) waste. The signatory countries oblige themselves to restrict the international trade in hazardous waste as much as possible, to process hazardous waste as close as possible to the place where it is created and to limit hazardous waste as much as possible.» het blenden van schadelijke chemische stoffen met benzine en diesel niet gewoon uit?
Nee. Tot nu toe is niet vastgesteld dat de autobrandstoffen die geëxporteerd worden naar West-Afrika een afvalstof zijn. Het Verdrag van Bazel ziet alleen toe op het grensoverschrijdend transport van gevaarlijke afvalstoffen. Pas als de grondstoffen voor deze brandstoffen niet aan REACH kunnen voldoen (bijvoorbeeld vanwege bepaalde verontreiniging of onvoldoende bekende samenstelling), worden ze gekwalificeerd als afvalstof en mogen ze niet worden bijgemengd. Gebeurt dat toch, dan kwalificeert de verkregen brandstof in zijn geheel als gevaarlijk afval en is de export naar West-Afrikaanse landen verboden. Dit moet het vervolg van het ILT-onderzoek gaan uitwijzen.
Kunt u de bepaling: «The convention determines that pesticides and other hazardous chemicals be prohibited in their own country and may not be exported to other (developing) countries.» uit de «Rotterdam Convention on the Prior Informed Consent Procedure for Certain Hazardous Chemicals and Pesticides in International Trade» uit 1998 duiden, in relatie tot het bijmengen van afval aan brandstoffen voor Afrika? Sluit dit verdrag het blenden van schadelijke chemische stoffen met benzine en diesel niet gewoon uit? Ook als deze blends in delen van Afrika niet illegaal zijn?
Het Verdrag van Rotterdam bevat geen bepaling zoals in de vraag wordt geciteerd. Het doel van dit verdrag is verantwoordelijkheid te delen en informatie uit te wisselen. Hiertoe is een kennisgevingsprocedure ingesteld en is er de mogelijkheid voor het land van bestemming om bezwaar te maken tegen een voorgenomen import.
Komt het voor dat een blendstock die volgens de REACH-registratie vanwege gevaar voor mens en milieu niet geschikt is voor brandstof wel in een brandstof voor West-Afrika wordt gemengd? Vindt u dat dat moet kunnen? Wat is de reikwijdte van REACH? In hoeverre zijn de REACH-richtlijnen ook van toepassing op alle productie en export naar landen buiten Europa? En hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak van de directeur van United Nations Environment Programme (UNEP) op het onderzoek van ILT: «The shipping of dirty fuels to West Africa has been nothing short of an environmental and public health scandal. The notion that some parts of the world don’t deserve the same kind of health protection as others is simply shocking,» Head of UN Environment Erik Solheim said. «The industry players also have a critical role in raising the bar. Substandard products should not be sold even if they meet national standards.»?
Als een producent in de EU bij het samenstellen (blenden) van autobrandstof een stof gebruikt die volgens de REACH-registratie niet geschikt is als blendstock voor autobrandstof, overtreedt hij de regels van REACH. De brandstof waarin de stof is bijgemengd, voldoet dan evenmin aan REACH en is formeel een afvalstof. De Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) verbiedt dan de export naar niet-OESO-landen. Volgens het rapport van de ILT bieden de registraties van een aantal brandstofcomponenten onvoldoende informatie over de gevolgen van het gebruik voor het milieu en de volksgezondheid. Als aanvulling van deze informatie tot de conclusie leidt dat de stof niet geschikt is gezien zijn risico’s, zal gehandhaafd worden als desondanks zo’n stof gebruikt wordt in autobrandstoffen.
De ILT heeft het Europese Chemicaliën Agentschap (ECHA) de vraag voorgelegd of de reikwijdte van de REACH-verordening zich beperkt tot toepassing van de (brand)stof op de Europese markt of dat de ketenverantwoordelijkheid zich ook uitstrekt tot gebruik buiten de EU.
Als REACH onvoldoende juridische basis blijkt te leveren voor het tegengaan van bijmenging van onverantwoorde stoffen («substandard products»), zal ik de producenten onverkort aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.» Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 verwacht het kabinet van bedrijven die in of vanuit Nederland opereren, dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren.
Is het voor de betekenis en het doel van REACH niet van groot belang dat ook de risico’s van emissies bij verbranding in de beoordeling wordt meegenomen, en dat bij de REACH registratie van stoffen die onder REACH brandstofcomponent als gebruik hebben duidelijk is wat de gevolgen zijn als deze wordt geblend in benzine of diesel? Wat gaat u eraan doen om er voor te zorgen dat de sector als registranten van stoffen onder REACH zo snel mogelijk bij de blootstellingscenario van stoffen rekening gaat houden met de emissies bij verbranding?
Op grond van het principe dat de REACH-registratie informatie moet bevatten over emissies tijdens gebruik en verwijdering zet de ILT bij de meest relevante bedrijven in op juiste naleving hiervan. Tevens zal de kennis en ervaring die hierbij wordt opgedaan, gedeeld worden met de betreffende sector.
In hoeverre staat de export van benzine en diesel, die onder de normen ligt die in Europa gelden voor benzine en diesel, haaks op de doelstellingen van de conventie van Bamako? Is hierover contact geweest met de Afrikaanse landen waar deze diesel en benzine aan verhandeld wordt?
Het Verdrag van Bamako biedt de aangesloten Afrikaanse landen de mogelijkheid om de import te verbieden van gevaarlijk afval en van chemische stoffen die vanwege hun gevaareigenschappen in het land van productie verboden of niet geregistreerd zijn. De Partijen bij het Verdrag kunnen gevaarlijke stoffen, die aan de in het Verdrag opgenomen criteria voldoen, van hun markt weren door deze als gevaarlijke afvalstof aan te merken en als zodanig te notificeren bij het Verdrag van Bazel. De landen in West-Afrika hebben dergelijke notificaties niet gedaan ten aanzien van de brandstoffen die zij vanuit Nederland (of elders) importeren. Wel is deze mogelijkheid besproken tijdens een side event van de 13e Conferentie van Partijen van het Verdrag van Bazel op 1 mei 2017, waar diverse vertegenwoordigers van West-Afrikaanse lidstaten aanwezig waren. Eén van hen meldde dat de introductie van «clean diesel» tijd kost in verband met het aanpassen van de raffinaderijen in eigen land die hoogzwavelige diesel produceren. Deze is vergelijkbaar met de geïmporteerde diesel. Zolang het land zelf nog deze diesel produceert, zal het deze niet als afval kwalificeren.
Waarom mag Mangaan (methylcyclopentadieen-mangaan-tricarbonyl) volgens de richtlijn 2009/30/E niet worden toegevoegd aan Europese benzine, maar wel toegevoegd aan benzine die naar Afrikaanse landen wordt geëxporteerd? Wat zijn de risico’s hiervan? Is het toegestaan deze stof bij te mengen in diesel en benzine voor de Afrikaanse markt, terwijl deze stof in Europa niet aan brandstoffen toegevoegd mag worden? Zou de REACH-registratie niet gebruikt moeten worden om de gezondheid van alle mensen te beschermen?
De genoemde mangaanverbinding is geregistreerd onder REACH en mag daarom voor het maken van brandstoffen gebruikt worden. De EU-wetgeving stelt echter aan het gehalte in autobrandstof voor de interne markt een maximum van 2 mg/l5. Met een dergelijk laag gehalte wordt het beoogde effect van mangaan op de ontbrandingseigenschappen in de motor («octaangetal») niet bereikt, zodat toevoeging van mangaan geen zin heeft. In Europese brandstof worden de benodigde ontbrandingseigenschappen daarom op andere wijze verkregen. In West-Afrikaanse landen is mangaan veel ruimer genormeerd. Daardoor is mangaan wel bruikbaar om het octaangetal te verhogen van benzine voor deze landen.
Mangaanverbindingen die bij verbranding van benzine ontstaan, kunnen bij inademing leiden tot schade aan het zenuwstelsel. Daarnaast is mangaan al in kleine concentraties schadelijk voor de automotor en de emissieverlagende systemen van voertuigen. Dit versterkt de in de rapportage beschreven gezondheidsrisico’s van andere stoffen.
De reikwijdte van REACH en andere EU-wetgeving beperkt zich tot het stellen van eisen aan het op de markt brengen en gebruik van stoffen binnen de EU. Onder REACH kan geen exportverbod worden opgenomen. Of REACH-registratie van mangaan voor het blenden in Nederland van benzine voor de West-Afrikaanse markt juridisch correct is, wordt momenteel door de ILT nader onderzocht.
Is de productie en export van vervuilde brandstoffen en brandstoffen die bij gebruik tot excessieve luchtvervuiling en gezondheidsrisico’s leidden, geen overtreding van de algemene zorgplicht (Wet milieubeheer)?
De ILT onderzoekt of de algemene zorgplicht in de Wet milieubeheer de mogelijkheid biedt om producenten van blendstocks en brandstofhandelaren juridisch aan te spreken op hun ketenverantwoordelijkheid. Uiteindelijk zal jurisprudentie hierover duidelijkheid moeten geven.
Bent u echt van mening dat de brandstofsector zich meer bewust moet worden van de noodzaak om stil te staan bij de milieuhygiënische gevolgen van de producten die het op de markt brengt? Deelt u de mening dat de sector heel goed weet welke gevolgen deze producten kunnen hebben voor mens en milieu, maar in het kader van winstmaximalisatie doorgaat met deze praktijken? Zo nee, waarom niet?1
De noodzaak om stil te staan bij de gevolgen voor gezondheid en milieu van stoffen die op de markt worden gebracht, is de basis van de Europese stoffenwetgeving zoals neergelegd in de REACH-verordening. Ik sta volledig achter die basis.
Ik kan niet beoordelen welke afwegingen er in de brandstofsector worden gemaakt tussen winststreven en risico’s voor mens en milieu. Een moderne markteconomie hoort echter naast winststreven ook het principe van maatschappelijk verantwoord ondernemen te omarmen. Het kabinet verwacht van bedrijven die in of vanuit Nederland opereren dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren.
Vindt u dat we zo snel mogelijk moeten stoppen met het produceren van benzine en diesel waarvan het gebruik is verboden in Europa (bijvoorbeeld met te hoge concentraties zwavel en benzeen)? Zo ja, wat gaat u doen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?2
Ik zou graag zien dat het gebruik van deze autobrandstoffen wereldwijd wordt uitgebannen. Daarvoor is het aanscherpen van de normen door de Afrikaanse landen de sleutel. Zolang er vraag is naar deze brandstoffen zullen deze ergens geproduceerd worden. Zelfs met een EU-breed verbod kan de levering van brandstoffen gemakkelijk plaatsvinden vanuit andere landen, want dit is een mondiale handel. Ondanks deze situatie zie ik een aantal aanknopingspunten om hier vanuit Nederland aan bij te dragen;
Zo blijft Nederland via het VN-milieuprogramma (UN Environment) het programma ondersteunen dat inzet op een versnelling van de invoering van schonere brandstoffen in West-Afrikaanse landen, waar mogelijk door geharmoniseerde standaarden tussen verschillende landen, bijvoorbeeld in regionaal verband via de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS). Verder kan mondiale samenwerking op het gebied van chemicaliën en afval bijdragen aan het aanpakken van deze problematiek. Mede daarom heb ik mij op 18 juli in New York aangesloten bij de Alliance for High Ambition on Chemicals and Waste, als vervolg op de huidige Strategic Approach to International Chemicals Management (SAICM).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 verwacht het kabinet van bedrijven die in of vanuit Nederland opereren, dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren. Het kabinet heeft het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen verzocht te kijken naar de mate waarin de olie- en gassector de OESO-richtlijnen naleeft. Het NCP kijkt binnen dit onderzoek ook naar deze specifieke praktijk van export van brandstoffen naar Afrika. Het rapport kan meer inzage geven in de mate waarin en de wijze waarop partijen in de brandstofketen invulling geven aan hun ketenverantwoordelijkheid. Het kabinet hoopt het NCP-rapport dit najaar te ontvangen.
Tenslotte ben ik van mening dat de sector beter invulling moet geven aan zijn ketenverantwoordelijkheid. De REACH-verordening biedt de mogelijkheid om daar op Europese schaal druk op te zetten. REACH vereist het doorgeven van informatie in de keten, van producent tot gebruiker en afvalverwerker, over de risico’s voor mens en milieu en de benodigde maatregelen ter beheersing van die risico’s. Dit is de inzet van de in het rapport beschreven handhaving van REACH door de ILT.
Is de grens voor «bezorgdheid» niet allang gepasseerd en is het nu niet tijd voor keiharde maatregelen tegen bedrijven die de REACH-regels onvoldoende naleven en daarmee mens en milieu in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Tegen bedrijven die de REACH-regels overtreden, wordt bestuursrechtelijk en strafrechtelijk opgetreden. Daarbij spelen ook de risico’s een rol. Er worden zwaardere maatregelen opgelegd bij overtredingen die leiden tot verhoogd gevaar voor mens en milieu. De Nederlandse ervaring op het gebied van gecombineerde afval/REACH-handhaving wordt ook internationaal uitgedragen, en er vindt samenwerking plaats met België, Duitsland en andere landen.
Is bekend welke (verboden) stoffen er allemaal weggemengd worden in benzine en diesel die bestemd is voor West-Afrika? Zo ja, kunt u de lijst met de Kamer delen? Zo nee, wanneer wordt wel duidelijk welke (verboden) stoffen allemaal weggemengd worden?
In het rapport van de ILT is beschreven welke zorgwekkende stoffen in West-Afrikaanse brandstoffen voorkomen. Daarbij zijn ook de gezondheidsrisico’s van deze stoffen beschreven. In het kort gaat de zorg vooral uit naar zwavel, polyaromatische koolwaterstoffen, benzeen, mangaan en productieresiduen uit de chemische industrie die 1,3-butadieen en isopreen bevatten.
Kunt u uiteenzetten welke bedrijven de (verboden) stoffen aanleveren, aan wie zij dit leveren, welke bedrijven deze stoffen wegmengen en waar dit allemaal gebeurt in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het ILT-rapport beschrijft een werkwijze die internationaal gebruikelijk is in de sector. In het onderzoek komen nagenoeg alle raffinaderijen en een brede groep chemiebedrijven in Nederland en andere Europese landen naar voren als producent en leverancier van de gebruikte blendstocks voor stookolie voor zeeschepen en autobrandstoffen voor West-Afrika. Ditzelfde geldt voor de brandstofhandelaren die de diverse stromen laten mengen en de terminals waar het mengen plaatsvindt.
Is er sprake van het overtreden van Wet milieubeheer artikel 10.54? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de bedrijven?
Artikel 10.54 van de Wet milieubeheer verbiedt om gevaarlijke afvalstoffen buiten een inrichting nuttig toe te passen of te verwijderen. In het rapport is beschreven hoe toetsing op de regels van REACH de mogelijkheid geeft te bepalen of gebruikte blendstocks afvalstoffen zijn of niet. Als een blendstock niet REACH-geregistreerd is of wordt, dan ziet de ILT deze als een afvalstof en kan zij op grond van de afvalregelgeving optreden.
Wat gaat u doen om deze algemene praktijk in de brandstofmarkt, met Beerput Nederland nog vers in het geheugen, zo snel mogelijk aan te pakken en aan banden te leggen?
De ILT heeft in haar onderzoek niet geconstateerd dat stoffen die door een ontdoener als afvalstof zijn afgegeven in brandstoffen zijn weggemengd. Dit is illegaal. Zowel de politie als de opsporingsdienst van de ILT verrichten strafrechtelijke acties daar waar aanwijzingen zijn voor het bijmengen van afvalstoffen.
Hoeveel fte houdt zich binnen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) specifiek bezig met zaken rondom milieucriminaliteit? En vindt u dit voldoende? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat gaat u eraan doen om ILT op volle sterkte te laten optreden tegen milieucriminelen?
Binnen de ILT houdt 195 fte zich bezig met het toezicht op milieugerelateerde onderwerpen. Hierbij moet verder onderscheid gemaakt worden tussen regulier toezicht en de aanpak van criminele activiteiten. Voor deze laatste beschikt de ILT over een inlichtingen- en opsporingsdienst met 65 fte.
Of de ILT voldoende capaciteit heeft, is een vraag die in de Kamer regelmatig gesteld wordt, zowel in het algemeen als op specifieke onderwerpen. De capaciteit van een inspectiedienst is per definitie schaars en de ILT moet daarom altijd keuzes maken, ongeacht hoeveel middelen ze toebedeeld krijgt. Conform de toezegging die de Minister heeft gedaan tijdens het WGO Jaarverslagen van 20 juni 2018, overlegt zij hierover met de ILT. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd bij de aanbieding van het Meerjarenplan ILT 2018–2022
              Illegale en giftige mengsels in stookolie | 
          |
              Frank Wassenberg (PvdD) | 
          |
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar misstanden in brandstofbranche», waaruit blijkt dat brandstofbedrijven illegale afvalstoffen verwerken in hun stookolie, die daardoor buitensporig veel kankerverwekkende stoffen bevat?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat tenminste zes producenten en handelaren zich al jaren niet aan de Europese wetgeving hebben gehouden? Is dit een gevolg van onderbezetting van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)? Zo nee, waarom niet?
Hoewel deze regelgeving al enige jaren van kracht is, realiseren partijen in de brandstofmarkt zich onvoldoende de vergaande doorwerking van de REACH-regelgeving op hun eigen bedrijfsprocessen. Dit kwam aan het licht bij de diepgaande afval/REACH-controles van de ILT in de periode 2015–2017. Hierbij zijn diverse brandstofstromen van producenten en handelaren onderzocht op herkomst en samenstelling. De Kamer is over de resultaten op 9 juli 2018 geïnformeerd2. Deze gecombineerde toezichtstrategie op basis van zowel de afvalregelgeving als REACH is nieuw. Hiermee loopt de ILT voorop in Europa. De ILT richt zo haar toezicht op een meer risicogerichte manier in.
De capaciteit van een inspectiedienst is per definitie schaars en de ILT moet daarom altijd keuzes maken, ongeacht hoeveel middelen ze toebedeeld krijgt. In de periode vóór 2015 heeft de ILT bij haar REACH-controles prioriteit gegeven aan toezicht op chemiebedrijven boven de producenten en handelaren van brandstoffen. Dit gezien de risico’s voor mens en milieu die met de brede toepassing van chemieproducten in de samenleving gemoeid kunnen zijn.
Hoe zijn de illegale praktijken van deze zes bedrijven aan het licht gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook zorgelijk dat bij inmiddels alle onderzochte stookoliebedrijven (ongeveer de helft van de totale sector) bestuursrechtelijk optreden nodig was? Zo nee, waarom niet?
Ja. Vandaar dat de gecombineerde afval/REACH-inspecties door de ILT worden geïntensiveerd. Via overleg met de betrokken brancheverenigingen (zoals VOTOB, VNCI, VNPI) en via bilaterale samenwerking (met o.a. België, Duitsland en Estland) wordt verder bevorderd dat bedrijven in de brandstofsector hun verantwoordelijkheid gaan nemen voor een juiste naleving van de afval- en REACH-regels.
Deelt u de mening dat we te maken hebben met een sector waar milieucriminaliteit een structureel probleem is, aangezien er al decennia lang illegaal giftig afval wordt gedumpt of vermengd wordt met stookolie?2 Zo nee, waarom niet?
De ILT heeft niet geconstateerd dat afvalstoffen die als zodanig zijn afgegeven aan een afvalinzamelaar vervolgens zijn weggemengd in brandstof. Het rapport dat ik op 9 juli aan uw Kamer heb aangeboden1, meldt dat er diverse overtredingen van de afval- en REACH-regels zijn geconstateerd. Een aantal constateringen gaf aanleiding om strafrechtelijk onderzoek in gang te zetten, waarvan de uitkomst nog afgewacht moet worden. Wel vind ik de uitspraak gerechtvaardigd dat de sector laat zien onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen om risico’s door zijn producten in de gebruiksketen te minimaliseren. Het doel van de REACH-aanpak van de ILT is een actievere ketenverantwoordelijkheid te realiseren.
Deelt u de mening dat er niet vertrouwd kan worden op het zelfreinigend vermogen van de sector en dat strikte controle en handhaving noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren zal strikte controle en handhaving in de brandstofsector nodig blijven. Door overleg met de betrokken brancheverenigingen en in internationaal verband ga ik stimuleren dat de sector zelfstandig tot een goede naleving komt van REACH en de andere van toepassing zijnde wetgeving.
Op welke wijze en op welke termijn bent u voornemens controle op- en handhaving van de brandstofbranche te intensiveren?
Vanaf najaar 2018 stelt de ILT meer capaciteit beschikbaar voor het toezicht op de brandstofbranche.
              Het bericht dat Noord-Holland opheldering eist over uitspraken Wiebes over Pallas-reactor | 
          |
              Maurits von Martels (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) | 
          |
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het artikel «Noord-Holland eist opheldering over uitspraken Wiebes over Pallas-reactor»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de stichting Voorbereiding Pallas-reactor moet wachten of het laatste gedeelte van de beloofde lening van 40 miljoen euro van de provincie Noord-Holland wel komt?
Ik verwacht op korte termijn tot besluitvorming inzake de go/no-go te kunnen komen. Ik ben niet verantwoordelijk voor de besluitvorming van de provincie Noord-Holland. Ik ga ervan uit dat de provincie Noord-Holland zorgvuldig handelt en zo beoordeelt of het laatste gedeelte van de lening ook overgemaakt kan worden naar de stichting Voorbereiding Pallas-reactor.
Deelt u de mening dat in het belang van patiënten die medische isotopen nodig hebben geen vertraging moet ontstaan in het tijdschema van PALLAS?
Zoals ook in de brief2 over de vervolgonderzoeken van de Hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap aan uw Kamer in dit voorjaar is aangegeven bereidt de stichting Voorbereiding Pallas-reactor een reactor voor die na 2025 de huidige Hoge Flux Reactor beoogt te vervangen.
Ik vind voorzieningszekerheid van medische isotopen voor de patiënten ook voor de volgende decennia essentieel. Dat is ook de reden dat het Rijk ook een lening aan de stichting Voorbereiding Pallas-reactor heeft verstrekt.
In welke mate beïnvloedt de opstelling van gedeputeerde staten van Noord-Holland uw besluit om tot 2020 te wachten met het besluit om al dan niet verder te gaan met Pallas en/ of Lighthouse?
Het is van belang dat de komende periode voortgang wordt gemaakt met beide initiatieven, daarom is een tijdig go/no-besluit voor Pallas van belang. De status van Ligthouse is nog te prematuur om van invloed te zijn op de huidige besluitvorming omtrent Pallas. Zoals in de eerder genoemde brief3 aan uw Kamer is beschreven, is er overlap tussen Pallas en Lighthouse, maar er zijn ook verschillen. Zo zal Pallas een breed arsenaal aan medische isotopen kunnen gaan produceren die in de gezondheidszorg gebruikt worden. Lighthouse richt zich voornamelijk op één diagnostische isotoop, Mobybdeen-99.
Het overmaken van het restant van de lening van de provincie Noord-Holland is van belang zodat de stichting Voorbereiding Pallas-reactor door kan gaan met de voorbereidingen voor de bouw van de reactor na 2020. Uitgangspunt daarbij is dat de bouw van de nieuwe Pallas reactor privaat gefinancierd zal worden.
Voor de goede orde, ook voor Lighthouse geldt dat dit privaat gefinancierd zal worden.
Bent u bereid het overleg met de provincie Noord-Holland op zeer korte termijn op te starten, zodat een gemeenschappelijk besluit over de derde tranche binnen twee weken genomen kan worden en voorkomen wordt dat PALLAS niet aan haar verplichtingen kan voldoen?
Er is intensief contact met de provincie Noord-Holland.