Het bericht dat volgende maand de eerste allochtonenkliniek opent in Amsterdam |
|
Karen Gerbrands (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eerste «allochtonenkliniek» opent in Amsterdam»1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een stuitend voorbeeld van discriminatie is en dat dit soort vormen van islamisering gestopt moeten worden?
Die mening deel ik niet. De kliniek sluit geen bevolkingsgroepen uit. Ze richt zich op patiënten van Turkse afkomst maar staat ook open voor andere patiënten. Dit is bijvoorbeeld vergelijkbaar met het ziekenhuis Amstelland dat zich richt op joodse patiënten.
Wat is uw reactie op het feit dat ruim 30 000 Turkse allochtonen zich onvoldoende begrepen voelen in Nederland en daarom medische hulp zoeken in Turkije, ondanks dat de Nederlandse gezondheidszorg tot de top van Europa behoort?
Deze gegevens zijn afkomstig van een onderzoek dat in opdracht van Agis is uitgevoerd. Ik deel de mening dat de gezondheidszorg in Nederland kwalitatief hoogwaardig is en in staat is zorg aan alle patiëntencategorieën te bieden. Op dit moment is het mogelijk om zorg wereldwijd ten laste van de Zvw in te roepen. Wanneer de beleidvoornemens van de regering ter zake van het schrappen van de werelddekking zijn gerealiseerd, zal de mogelijkheid om buiten de EU/EER ziekenhuiszorg in te roepen overigens worden beperkt.
Is het u bekend dat in Turkse ziekenhuizen niet altijd adequaat gehandeld wordt, dat er soms «te veel» zorg gegeven wordt en te veel medicatie?
Agis heeft voor haar verzekerden van Turkse afkomst contracten gesloten met geselecteerde Turkse privé klinieken. Het niveau van zorg die in die klinieken gegeven wordt, is volgens Agis hoog en vergelijkbaar met de zorg in de Nederlandse ziekenhuizen. Wel constateert Agis, dat er in de Turkse ziekenhuizen overbehandeling en overmedicatie plaatsvindt. Het tegengaan daarvan is belangrijk. Noch de gezondheid van de patiënt, noch de premiebetaler is daarbij gebaat. Het is de taak van de zorgverzekeraar om overbehandeling tegen te gaan.
Laat u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoeken of er in de allochtonenkliniek niet eveneens overbehandeld gaat worden?
Nee, het is de taak van de zorgverzekeraars die zorgcontracten afsluiten met de kliniek om er op toe te zien dat de zorg doelmatig – conform geldende professionele standaarden – wordt verstrekt.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te treden met financier/zorgverzekeraar Agis om een andere oplossing te zoeken om de behandelstroom naar Turkije te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel Agis als de Vatan kliniek opereren binnen de wetgeving van de Nederlandse gezondheidszorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat dit weer het foute signaal geeft dat onze samenleving zich aan moslims/allochtonen aan past in plaats van andersom?
Nee. Keuzevrijheid is de ruggengraat van ons zorgsysteem. Als burgers menen dat de zorg van een nieuwe kliniek beter aansluit op hun behoefte, dan staat het hen vrij om daarvan gebruik te maken.
Europees landbouwgeld dat naar kernfusie gaat |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Landbouwgeld naar kernfusie»?1
Ja.
Is de berichtgeving waar dat er in 2010 vierhonderd miljoen euro landbouwgeld over is en dat de Europese Commissie voornemens is dit in te zetten voor het kernfusieproject ITER?
De Europese Commissie heeft op 20 juli jl. een voorstel gepresenteerd om te voorzien in een gedeelte van de extra financieringsbehoefte van het ITER-project. Een toelichting en kabinetsappreciatie bij dit voorstel is u middels een BNC-fiche toegegaan.2
Voor de jaren 2012 en 2013 is € 1,4 miljard nodig. Het voorstel behelst een mix van financieringsbronnen. Ten eerste stelt de Commissie voor om de plafonds uit de Financiële Perspectieven voor categorie 1A (concurrentiekracht) op te hogen met € 160 miljoen in 2012 en € 240 miljoen in 2013. Ter compensatie stelt de Commissie voor om voor hetzelfde bedrag (€ 400 miljoen) het plafond voor categorie 2 (landbouw) in 2010 te verlagen door het verkleinen van de marge. Daarnaast stelt de Europese Commissie voor om binnen categorie 1A € 460 miljoen te herschikken uit het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (€ 100 miljoen in 2012 en € 360 miljoen in 2013). Deze voorstellen van de Europese Commissie dekken slechts een gedeelte (€ 860 miljoen) van de financieringsbehoefte van het ITER-project. Voor de resterende € 540 miljoen zal later via de geijkte begrotingsprocedures een oplossing gevonden moeten worden. Het voorstel van de Commissie blijft binnen het totaalplafond van de Financiële Perspectieven.
Deelt u de mening dat ongebruikte landbouwgelden terug moeten vloeien naar lidstaten? Is dat niet ook de afspraak die u met de Tweede Kamer heeft gemaakt nadat eerder overtollige gelden in 2007 ten behoeve van Galileo zijn ingezet?
Ik deel uw mening dat ongebruikte landbouwgelden zoveel mogelijk moeten terugvloeien naar de lidstaten. Een van de overwegingen om in 2007 met de grootst mogelijke moeite akkoord te gaan met de inzet van de onbenutte marge in categorie 2 ten behoeve van Galileo was dat er sprake was van een behoorlijke herschikking binnen categorie 1A (concurrentiekracht). Onder druk van Nederland is in 2007 in de Raad afgesproken dat die aanpassing van de Financiële Perspectieven uitzonderlijk was en geen precedent zou scheppen voor eventuele toekomstige herzieningen.
Ervan uitgaande dat deze uitgaven voor het ITER-kernfusieproject mogelijk goed te verantwoorden zijn omdat zij moderne uitdagingen aanpakken die lidstaten niet alleen aankunnen, bent u dan niet van mening dat deze gelden elders dienen te worden gevonden, in plaats van geld dat overblijft uit de landbouwbegroting?
Ja. Hoewel Nederland het belang van ITER onderschrijft en voorstander is van de bouw, kan Nederland niet instemmen met het financieringsvoorstel van de Europese Commissie. De voorgestelde herziening van de plafonds van categorie 1A (concurrentiekracht) en 2 (landbouw) van de Financiële Perspectieven is een aantasting van de begrotingsdiscipline en zou tot extra afdrachten van de lidstaten leiden. Bovendien laat het voorstel een deel van de financiering open, waarmee eveneens de begrotingsdiscipline wordt aangetast.
Nederland is bereid constructief mee te werken aan een oplossing binnen de parameters van de Nederlandse inzet ten aanzien van de instandhouding van de plafonds. Nederland acht het wezenlijk dat de oplossing voor deze problematiek primair wordt gevonden binnen categorie 1A, en voor het deel dat uit categorie 1a wordt gehaald middels de kaasschaafmethode, maar sluit gebruik van het compensatiemechanisme niet uit binnen het plafond van de Financiële Perspectieven. Tevens zou de Europese Commissie nader moeten onderzoeken of er bij de programma’s in categorie 1A geen onderbestedingen te verwachten zijn, zoals zij in 2007 inderdaad met succes voor een gedeelte van de extra financiering voor Galileo deed. Nederland vindt het daarbij van groot belang dat de oplossing in categorie 1A van de begroting zoveel mogelijk in samenhang wordt afgewogen.
Sponsoring patiëntenorganisaties |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op welke manier is de International Alliance of Patients Organisations (IAPO) vertegenwoordigd in het overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)?1
Op de website van het CBG staat aangegeven welke patiënten- en consumentenorganisaties vertegenwoordigd zijn in het overleg met het CBG. De IAPO als zodanig is daarin niet vertegenwoordigd. Wel is één van de deelnemers tevens verbonden aan IAPO. Deze deelnemer vervult in dat overleg dezelfde rol als de andere patiënten- en consumentenorganisaties: het leveren van inbreng vanuit het patiëntenperspectief. Ik vind het een goede zaak dat het CBG het initiatief heeft genomen om het geluid vanuit de patiënten nadrukkelijker naar voren te laten komen.
Erkent u dat de IAPO sterk is verweven met de industrie, ook via projecten?2
IAPO is een internationale,wereldwijd opererende patiëntenorganisatie. IAPO laat via de website (http://www.patientsorganizations.org/index.pl) zien hoe de organisatie is opgebouwd en hoe de organisatie en de diverse projecten worden gefinancierd. Uit de informatie op de website blijkt dat er verschillende projecten zijn waarin IAPO samenwerkt met en financiering ontvangt van diverse farmaceutische bedrijven cq koepels van farmaceutische bedrijven.
Wat is de reden van het CBG om IAOP nog een extra podium te bieden in Nederland terwijl dit geen Nederlandse organisatie is maar een internationale koepel, die niet alleen geld krijgt van zowat het hele farmaceutische bedrijfsleven maar daar bovenop nog van de Amerikaanse en Europese brancheorganisaties van farmaceutische bedrijven?
Het CBG heeft in 2004 het initiatief genomen om samen te werken en kennis uit te wisselen met patiënten- en consumentenorganisaties. Ik vind dit een goed initiatief. Uiteindelijk zijn patiënten degenen die gebruik maken van geneesmiddelen en die vanuit die positie zinvolle inbreng kunnen leveren. Meerdere factoren hebben een rol gespeeld bij de keuze voor bepaalde patiënten- en consumentenorganisaties. Hierbij kunt u onder andere denken aan het (hoge) geneesmiddelgebruik bij de achterban van de patiëntenorganisatie maar ook vertegenwoordiging op Europees niveau. Omdat de werkzaamheden van het CBG niet beperkt zijn tot Nederland is internationale kennis en ervaring bij patiëntenorganisaties eveneens van belang.
Hoe kunt u belangenverstrengeling zowel wat betreft de samenwerking met de European Medicines Agency (EMA) als met het CBG uitsluiten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Met u ben ik van mening dat wij voortdurend alert moeten zijn op belangenverstrengeling. Ook EMA en CBG zijn zich terdege bewust van de mogelijkheid dat belangenverstrengeling zich kan voordoen en hebben criteria opgesteld waar patiënten- en consumentenorganisaties aan moeten voldoen. Bij EMA gaat het dan om «Criteria to be fulfilled by Patients’ and Consumers» Organisations involved in EMA Activities» en bij het CBG om het «Beleid inzake patiënten- en consumentenorganisaties die betrokken zijn bij CBG-activiteiten».
Zoals mijn ambtsvoorganger eerder meldde bij de beantwoording van kamervragen over de sponsoring van patiëntenorganisaties zijn er daarnaast ook de volgende waarborgen:
Ten eerste dienen patiëntenorganisaties die een subsidie van het CIBG (Fonds PGO) ontvangen, ervoor zorg te dragen dat het bestuur van de organisatie onafhankelijk is en dat de onafhankelijke uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aantoonbaar is. Dit laatste betekent dat de organisatie in geval van sponsoring zorgvuldig dient na te gaan of de onafhankelijkheid niet in gevaar komt en er zonodig waarborgen dient te treffen om hiervoor te zorgen. Dit is een uitwerking van artikel 5 lid 2 van de Subsidieregeling PGO. Bij de beoordeling van de verantwoordingsstukken in verband met de vaststelling van de instellingssubsidies wordt door de medewerkers van het CIBG (Fonds PGO) bekeken of de subsidiebepalingen door de pgo-organisaties zijn nageleefd. Daarbij vindt ook een toets plaats op bovengenoemd artikel. Daarnaast worden door een externe accountant jaarlijks 25 à 30 organisaties grondig doorgelicht (steekproefsgewijze controle). Ook de onafhankelijkheid van de organisatie is daarbij onderwerp van onderzoek.
Ten tweede zijn sinds 2005 de gedragsregels inzake sponsoring van patiëntenorganisaties van kracht via de zelfreguleringsinstantie stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR). Patiëntenorganisaties zijn niet bij de CGR aangesloten maar de Nederlandse farmaceutische industrie wel. Deze gedragsregels geven de eisen aan waaraan sponsoring moet voldoen. Tevens bevatten deze gedragsregels eisen over de transparantie. In Nederland publiceren farmaceutische bedrijven jaarlijks op hun websites de sponsoring van patiëntenorganisaties.
Ten derde kent ook de Nederlandse Consumenten- en Patiëntenfederatie (NPCF) een «Gedragscode Fondsenwerving voor patiëntenorganisaties».
Absolute garanties tegen het optreden van belangenverstrengeling zijn niet te geven, maar bovengenoemde waarborgen perken het risico daarvan naar mijn mening in bevredigende mate in.
Het door de Palestijnse Autoriteit bekrachtigen van de doodstraf voor de verkoop van grond aan Joden |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «PA affirms death penalty for land sales to Israelis»?1
Ja.
Kent het in Ramallah zetelende regime van de Palestijnse Autoriteit strafrechtelijke of anderszins beperkende bepalingen met betrekking tot de verkoop van onroerend goed aan a) Joden; b) Israëlische staatsburgers; c) christenen? Zo ja, sinds wanneer zijn die bepalingen van kracht? Op welk rechtsbeginsel en/of religieus concept zijn zij gebaseerd? Voor welk grondgebied gelden zij precies? Wat zijn de concrete consequenties ervan – in de zin van aanklachten, strafzaken, veroordelingen en de tenuitvoerlegging van vonnissen, sinds het instellen van de bedoelde bepalingen?
Tot eind 2009 waren op zowel de Westelijke Jordaanoever als in Gaza 93 gevallen bekend van veroordeling tot de doodstraf, maar in geen van die gevallen was de verkoop van onroerend goed aanleiding tot deze ernstige strafmaatregel.
De Palestijnse Basic Law staat de doodstraf toe, echter noch de Jordaanse «Penal Code» uit 1960 (en de amendementen sindsdien)nochde «Revolutionary Military Penal Code» van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO uit 1979 omschrijven de verkoop van land in de Westelijke Jordaanoever aan genoemde categorieën personen tot een delict dat kan leiden tot de doodstraf. Aan de verkoop van land aan buitenlanders (niet nader gespecificeerd) is de voorwaarde van goedkeuring door de Palestijnse overheid verbonden, op straffe van een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar. Overigens wordt ook de verkoop van land aan Palestijnen die woonachtig zijn in Oost-Jeruzalem, Jordanië en elders, met deze voorwaarde verbonden.
De interpretatie van de wetgeving door rechtbanken geeft wel aanleiding tot verwarring. In het aangehaalde artikel van de Jerusalem Post wordt het geval vermeld van een Palestijn die wegens verraad tot vijf jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, omdat hij grond aan een Israëlische kolonist had verkocht. De beklaagde tekende beroep aan tegen dit vonnis, maar dat werd verworpen. Vervolgens ging hij naar het Hof van Cassatie. Deze oordeelde dat verkoop van land geen verraad is en verwees de zaak terug naar het Hof van Beroep. Deze instantie oordeelde op zijn beurt dat de verkoop van land aan een andere staat wél verraad is. De zaak ligt nu opnieuw voor aan het Hof van Cassatie.
Kent het in de Gazastrook zetelende regime van Hamas strafrechtelijke of anderszins beperkende bepalingen met betrekking tot de verkoop van onroerend goed aan a) Joden; b) Israëlische staatsburgers; c) christenen? Zo ja, sinds wanneer zijn die bepalingen van kracht? Op welk rechtsbeginsel en/of religieus concept zijn zij gebaseerd? Voor welk grondgebied gelden zij precies? Wat zijn de concrete consequenties ervan – in de zin van aanklachten, strafzaken, veroordelingen en de tenuitvoerlegging van vonnissen, sinds het instellen van de bedoelde bepalingen?
In Gaza geldt in beginsel dezelfde wetgeving als op de Westelijke Jordaanoever, met uitzondering van de wetten en regels die voortvloeien uit de Jordaanse administratie over de Westelijke Jordaanoever. Het Egyptische bestuur over Gaza tussen 1947 en 1967 hanteerde met name de wetgeving uit de Britse Mandaatperiode. Ook deze wetgeving uit de Mandaatperiode (met name de «Penal Code» van 1936) biedt geen aanknopingspunten voor het veroordelen tot de doodstraf voor de verkoop van land in Gaza aan genoemde categorieën personen.
Uitgaande van de veronderstelling dat het nieuwsbericht correct is, hoe beoordeelt u dan het met de dood bestraffen van onroerendgoedtransacties (in het algemeen en met Joden in het bijzonder) en wat gaat u er in dit specifieke geval tegen ondernemen?
Nederland is tegen de doodstraf, ongeacht het delict, en pleit voor het instellen van een universeel moratorium.
Bevat de wetgeving van Oost-Palestina (het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië) nog steeds een strafrechtelijke beperking met betrekking tot de verkoop van onroerend goed aan Joden? Zo ja, hoe luidt deze precies? Bent u dan met ons van mening dat dit een vorm van staatsantisemitisme is die in de bilaterale relaties met Nederland niet zonder consequenties kan blijven?
Nee. Volgend op het vredesverdrag tussen Jordanië en Israël is in 1995 de wet ingetrokken houdende het verbod op de verkoop van onroerend goed aan Israëlisch staatsburgers. Zij kunnen thans onder dezelfde voorwaarden als andere niet-Arabieren in Jordanië onroerend goed kopen. Ten overvloede zij opgemerkt dat de aanduiding Oost-Palestina voor Jordanië volkenrechtelijk onjuist is.
Het ondersteunen van mantelzorgers |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ab Klink (CDA) |
|
Kent u het onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam waaruit blijkt dat mantelzorgondersteuning tot uitstel van opname in verpleeghuizen leidt?1
Dít onderzoek is mij niet bekend. Uit andere onderzoeken (bijvoorbeeld van het SCP) is mij wel bekend dat het verlenen van mantelzorg kan leiden tot uitstel van opname in bijvoorbeeld een verpleeghuis.
Hoeveel zorgkantoren hebben inmiddels casemanagement ingekocht en in welke regio’s c.q. bij welke verzekeraars is dat nog niet gelukt? Gaan deze hekkensluiters in 2011 alsnog aan hun opdracht voldoen?
Alle zorgkantoren (concessiehouders/zorgverzekeraars) hebben ketenzorg dementie en daarmee casemanagement in hun inkoopbeleid opgenomen. In alle zorgkantoorregio’s wordt dementiezorg ingekocht. Bij de zorginkoop 2010 was er nog geen landelijk dekkend aanbod van ketenzorg dementie. Dit aanbod is echter ook afhankelijk van het aanbod dat de zorgaanbieders aan de zorgkantoren offreren. De zorgkantoren hebben hierbij een faciliterende rol.
Wat doet u eraan om werkgevers tot mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te motiveren?
In de beleidsbrief «Voor elkaar» van 17 oktober 2007 wordt aangegeven dat het combineren van zorg en werk een zware belasting voor mantelzorgers kan betekenen. Het bewust maken van werkgevers van het feit dat een deel van hun werknemers mantelzorg verleent en van het feit dat het combineren van arbeid en zorg voor deze werknemers vaak een zware belasting vormt, werd in genoemde brief als een van de speerpunten genoemd. Om dit doel te bereiken is VWS een bondgenootschap aangegaan met bedrijven. Een bondgenootschap is aangegaan met Achmea, Menzis, Tinguely Netwerken, het Waterland Ziekenhuis, de Isala Klinieken en Microsoft. Deze bedrijven spannen zich in om binnen hun organisatie, maar ook daarbuiten mantelzorg beter op de kaart te krijgen. Binnenkort kan ook de gemeente Amersfoort aan dit rijtje worden toegevoegd.
Daarnaast zijn de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik bezig met de voorbereiding van een bewustwordingscampagne binnen het Rijk, gericht op een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid bij de departementen.
Tenslotte wijs ik op het programma dat Mezzo en Qidos met subsidie van VWS uitvoeren op het terrein van werk en mantelzorg. In het kader van dit programma worden instrumenten ontwikkeld voor bedrijven die willen werken aan een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. Dit project loopt tot medio 2012.
Wat doet de rijksoverheid als werkgever zelf aan mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid? Welke ministeries hebben het keurmerk verworven een mantelzorgvriendelijke organisatie te zijn?
In de vorige vraag heb ik aangegeven dat BZK en VWS samen werken aan een campagne bij het Rijk, o.a. om ieder bewust te maken van het feit dat er werknemers in dienst zijn die ook mantelzorg verlenen. De vakbonden worden hierbij betrokken. Door middel van workshops, publicaties en voor ieder toegankelijke voorlichting worden de departementen aangemoedigd veel aandacht te besteden aan dit onderwerp. Als start voor dit project vindt op 10 november (de dag van de mantelzorg) een conferentie plaats waaraan o.a. personeelsfunctionarissen en leidinggevenden van de departementen deelnemen. Bezien wordt op welke wijze het toekennen van een keurmerk binnen dit project een plaats kan hebben.
Met de hierboven geschetste activiteiten geeft de Rijksoverheid het goede voorbeeld. Voor de sectoren Gemeenten en Provincies zullen BZK en VWS hierover ook in contact treden met de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Deelt u de mening dat de overheid het goede voorbeeld zou moeten geven? Bent u bereid om de inspanning te leveren die nodig is om de verschillende overheden tot mantelzorgvriendelijke organisaties te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Het databestand voor vingerafdrukken in paspoorten |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat de cijfers van «lookalike» fraude met identiteitsdocumenten bekend zijn, maar dat u die cijfers niet aan de Tweede Kamer wil geven?1 Bent u bereid deze cijfers naar de Tweede Kamer te sturen?
Nee, dit is niet waar. Omdat dergelijk cijfers mij niet bekend zijn, kan ik u die vanzelfsprekend niet toesturen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in een klacht van twee burgers van Groot-Brittannië over de opslag van hun vingerafdrukken in een databestand?2 Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor het databestand voor vingerafdrukken in paspoorten in Nederland?
De reactie van het kabinet op de uitspraak van het EHRM in de zaak Marper-UK alsmede de relevantie van de uitspraak voor het opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie, is al gegeven in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de herinrichting van de reisdocumentenadministratie, waar u namens uw fractie het woord voerde. Onder meer in mijn brief van 24 december 20083 ben ik ingegaan op de betreffende uitspraak en de gevolgen daarvan. Ik verwijs u dan ook naar die brief.
Wat is uw reactie op het voorbeeld van de Arnhemse officier van justitie, dat een «doorsnee» winkeldiefstal al aan alle eisen kan voldoen om een officier van justitie toegang te geven tot het vingerafdrukkenregister?3
In het artikel geeft de auteur, de heer Hermans, zijn visie over de mogelijke toegang van de officier van justitie tot de gegevens in de centrale reisdocumentenadministratie. Die visie laat ik voor zijn rekening. De «toegang» van de officier van justitie tot de gegevens in de reisdocumentenadministratie zal worden vastgelegd in een algemene maatregel van rijksbestuur. De algemene maatregel van rijksbestuur moet nog worden opgesteld. Bij de behandeling van de wijziging van de Paspoortwet is aangegeven dat aan de «toegang» strikte voorwaarden worden verbonden. Kortheidshalve verwijs ik naar de stukken5.
Explosieve toename van discriminatie op het werk |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Vindt u een explosieve groei van discriminatie op het werk tegen vooral ouderen, allochtonen, homo's, gehandicapten en zwangere vrouwen, kortom alle minderheden ook onacceptabel? Zo ja, wat is uw analyse en wat gaat u hiertegen doen?1
Elke discriminatoire handeling of bejegening is onacceptabel. Discriminatie dient met kracht te worden bestreden. De overheid blijft strijden voor de bescherming van het gelijkheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 1 van onze Grondwet.
Een toename van het aantal klachten over discriminatie hoeft niet te betekenen dat de discriminatie toegenomen is. De stijging is grotendeels het gevolg van de publiekscampagne in 2009 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met Art.1 om het melden van discriminatie te bevorderen. De explosieve groei waar het Algemeen Dagblad melding van maakt, wordt door de Discriminatiemonitor niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt 2010 en de Monitor Rassendiscriminatie niet bevestigd (TK, vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 30 950, nr. 18). Uit deze monitors blijkt dat niet-westerse allochtonen in 2009 minder discriminatie op de arbeidsmarkt hebben ervaren dan in 2005.
Uit het landelijk Criminaliteitsbeeld Discriminatie van de politie (Poldis 2009) blijkt dat het aantal (2212) in 2009 geregistreerde discriminatie-incidenten lager is dan van 2008 (26 incidenten minder). Van de geregistreerde discriminatie-incidenten heeft slechts 10,5% betrekking op de werkomgeving.
Hoeveel medewerkers hebben zich in 2009 ziek gemeld vanwege discriminatie op de werkvloer? Kunt u dit toelichten?
Er is geen nationale registratie van ziekte wegens discriminatie beschikbaar.
Is het waar – zoals de FNV en Artikel 1 aangeven – dat er weinig terecht komt van de verplichting voor werkgevers om maatregelen te nemen tegen discriminatie op de werkvloer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Werkgevers zijn sinds 2009 verplicht maatregelen te nemen tegen discriminatie. Het onderzoek «Goede praktijken tegen geweld» (2006), uitgevoerd door DSP-groep in opdracht van SZW, toont aan dat werkgevers het onderwerp discriminatie al langer meenemen in hun algemene beleid inzake «ongewenst gedrag». Sinds 2007 zijn sociale partners bezig met het opstellen van arbocatalogi op sectorniveau. Een snelle rondgang langs sectoren laat zien dat het onderwerp ongewenst gedrag in de meeste relevante sectoren wordt opgepakt.
Of werknemers ervaring hebben met discriminatie op de werkplek wordt jaarlijks bevraagd in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA). Daarbij wordt gevraagd of er op de werkplek van de werknemer discriminatie voorkomt naar sekse/ huidskleur/ geloofsovertuiging/ seksuele geaardheid/ leeftijd. De resultaten van de NEA onderzoeken laten een lichte daling zien in de «regelmatig» voorkomende discriminatie van ruim 3% van de werknemers in 2005 en 2006 tot bijna 2% in 2008. Deze vragen worden opnieuw gesteld in de NEA 2010; de resultaten worden openbaar in mei 2011.
Er zijn geen NEA cijfers over 2009. Momenteel wordt een evaluatieonderzoek voorbereid van de Arbeidsomstandighedenwet 2007 dat inzichtelijk moet maken in hoeverre sociale partners invulling hebben gegeven aan het onderwerp psychosociale arbeidsbelasting (PSA).
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die werkgevers – sinds de verplichting in 2009 – hebben genomen tegen discriminatie op de werkvloer?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel werkgevers zijn er in 2009 en 2010 gewaarschuwd, beboet of terechtgewezen vanwege het niet nemen van maatregelen tegen discriminatie op de werkvloer? Hoeveel situaties van discriminatie op de arbeidsmarkt heeft de arbeidsinspectie in 2009 behandeld en wat heeft dit opgeleverd?2
Er zijn bij de Arbeidsinspectie 13 klachten binnengekomen die (al dan niet mede) betrekking hebben op discriminatie op de werkvloer. Van de binnengekomen klachten zijn er 4 in behandeling genomen. Een van die klachten heeft betrekking op beleid ongewenste omgangsvormen. In dat kader loopt momenteel een handhavingstraject, waarin aan de betreffende werkgever een eis is gesteld. De overige 9 zaken zijn niet in behandeling genomen om verschillende redenen. Onder andere: de klager is een ex-werknemer of is nog geen werknemer, de klacht is ingetrokken want inmiddels door de werkgever opgelost, enkele klachten zijn niet in behandeling genomen maar wel doorgezonden naar andere relevante instanties, zoals de Commissie gelijke behandeling.
Kunt u uiteenzetten op welke schaal er wordt gediscrimineerd op ras en leeftijd bij sollicitaties? Wat heeft het project «Vacatures voor alle leeftijden» in 2009 opgeleverd?3
Uit de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «Liever Mark dan Mohammed» (januari 2010) blijkt onder meer dat autochtoon Nederlandse sollicitanten gemiddeld 44% kans hebben een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek te ontvangen. Vergelijkbare niet-westerse migranten hebben gemiddeld 37% kans op een sollicitatiegesprek. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat wanneer niet-westerse werkzoekenden voldoen aan het functieprofiel en een goede brief en passend curriculum vitae kunnen overleggen, zij vaak voor een sollicitatiegesprek worden uitgenodigd.
Het Hugo Sinzheimer Instituut (HSI) heeft in 2008 in het kader van de evaluatie van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL) onderzoek gedaan naar leeftijdsonderscheid. Een op de zeven respondenten uit dit onderzoek zegt wel eens last te hebben gehad van leeftijdsdiscriminatie (Kamerstukken II 2008–2009, 30 347, nr. 2). De Commissie gelijke behandeling heeft in 2009 105 verzoeken om een oordeel binnen gekregen over discriminatie op grond van leeftijd. In 2008 waren dat er 106. Het rapport «Kerncijfers 2009» van Art. 1 bevat een landelijk overzicht van klachten die bij antidiscriminatiebureaus (ADB’s) in Nederland zijn geregistreerd in het jaar 2009. Voor de discriminatiegrond leeftijd zijn er 798. 624 klachten die betrekking hadden op het terrein arbeidsmarkt. In 2008 registreerde Artikel 1 in totaal 970 klachten over de discriminatiegrond leeftijd.
Het Expertisecentrum LEEFtijd heeft sinds 2005 jaarlijks het project «Vacatures voor alle leeftijden» uitgevoerd. Het project is er op gericht ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid in vacatures tegen te gaan. Volgens LEEFtijd is het aantal vacatures met direct leeftijdsonderscheid fors afgenomen. Dit duidt er op dat werkgevers beter op de hoogte zijn van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL) zoals dat ook naar voren komt in onderzoek van het HSI. LEEFtijd constateerde in 2009 dat vacatures met indirect leeftijdsonderscheid nog met regelmaat voorkomen. In 2010 is het project «Vacatures voor alle leeftijden» wederom herhaald. Het project is nog niet afgerond maar LEEFtijd meldt de volgende voorlopige resultaten. Er zijn in totaal 500 vacatures met leeftijdsonderscheid gevonden op landelijke vacaturesites. Op enkele uitzonderingen na werd in de meeste van deze vacatures geen leeftijd genoemd, maar wel een term die aan leeftijd is gerelateerd zoals junior, senior, oud, en student. De werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de gescreende vacatures zijn aangeschreven met het doel hen te attenderen op de gelijke behandelingswetgeving. Daarnaast is de brochure «Diversiteit werkt» meegestuurd, waarin tips staan voor een divers personeelsbestand. Organisaties en wervings- en selectiebureaus die in eerdere projecten gescreend zijn hebben een aparte brief ontvangen. Zij zijn gewezen op het feit dat zij hun wervingsgedrag ondanks eerder schrijven niet hebben aangepast.
Bent u van plan om met de antidiscriminatiebureaus in gesprek te gaan om te bekijken of er aanvullende maatregelen nodig zijn om discriminatie op de arbeidsmarkt en werkvloer te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt de Kamer over de uitkomsten informeren?
Veel ADB’s zijn onafhankelijke stichtingen. Alle ADB’s voeren in het kader van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen voor gemeenten twee wettelijke taken uit, namelijk bijstand verlenen bij discriminatieklachten en het registreren van die klachten. Afhankelijk van de contractrelatie met gemeenten kunnen ADB's ook facultatieve taken uitvoeren, zoals voorlichting over discriminatie. Die keuze wordt op lokaal niveau gemaakt. Ik heb geen directe invloed op de ADB’s. De landelijke vereniging Art. 1 bestaat uit een landelijk expertisecentrum en een branche die veel van de ADB's vertegenwoordigt. Het kabinet heeft regelmatig contacten met Art. 1 over de bestrijding van de discriminatie.
Een informatief bericht voor diplomaten over de deelname aan coalitie(-onderhandelingen) door de PVV |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u in aansluiting op uw antwoorden d.d. 13 september 2010 op de schriftelijke vragen terzake aangeven welke ambassades een informatief bericht met enkele elementen van publieksdiplomatie hebben ontvangen over het formatieproces in Nederland?1
Het betreffende bericht is gezonden aan ambassades in Afrika (waaronder Cairo), Azie (waaronder Jakarta en Kaboel), Amerika (waaronder Washington) en Europa (waaronder Brussel).
Is het informeren van bepaalde ambassades gebleven bij dit informatieve bericht of zijn meerdere informatieve berichten dan wel instructies verzonden?
Over de stand van zaken in het formatieproces is dat het enige informatieve bericht dat is toegegaan aan de betreffende posten.
Heeft u signalen ontvangen van één of meerdere ambassades dat extra informatie over de onderhandelingen ten aanzien van een kabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van de PVV gewenst is, en zo ja, wat was de strekking van deze signalen?
Neen, ik heb voorafgaand aan de publicatie van het concept-regeerakkoord geen verzoeken gekregen om nadere informatie.
Een werkbezoek van Israëlische burgemeesters |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Holland calls off settlement heads’ visit»?1
Ja
Is het waar dat u en/of de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bezwaren heeft/hebben gemaakt tegen de deelname van Israëlische lokale bestuurders uit Judea en Samaria aan een werkbezoek aan Nederland? Zo ja, waaruit bestaan die bezwaren?
Gaarne verwijs ik naar mijn antwoorden op de soortgelijke vragen die gesteld zijn door het lid Voordewind, luidende:
De ambassade in Tel Aviv is begin september 2010 benaderd door de Israëlische vestiging van de Amerikaans-Joodse organisatie Joint Distribution Committee (JDC) met het verzoek om een briefing ter voorbereiding van een reis van 23 Israëlische burgemeesters naar Nederland. Volgens JDC zou de VNG betrokken zijn bij de organisatorische ondersteuning van dit bezoek. In dat verband heeft de JDC de ambassade een lijst overhandigd van de voorgenomen delegatie. Op deze lijst waren zes burgemeesters van nederzettingen vermeld. Hierop heeft de ambassade contact opgenomen met het departement met het verzoek om instructie.
Het ministerie heeft vervolgens navraag gedaan bij de VNG naar de achtergronden van de reis. Desgevraagd heeft het ministerie de VNG geïnformeerd dat vertegenwoordigers van de Rijksoverheid in het algemeen geen contacten onderhouden met de lokale overheden in de nederzettingen. Andere organisaties in Nederland – waaronder de VNG – staat het evenwel vrij zelfstandig te beslissen of het contacten wil aangaan.
Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht, zoals onder meer is vastgesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en herbevestigd in het advies van het Internationaal Gerechtshof d.d. 9 juli 2004 over de bouw van de veiligheidsbarrière op de Westelijke Jordaanoever. De Europese Raad van 16 september 2010 heeft de strijdigheid van de nederzettingen met het internationaal recht nogmaals bevestigd in zijn verklaring over het Midden-Oosten Vredesproces.
De regering onthoudt zich actief van handelingen die kunnen bijdragen aan de legitimering van deze nederzettingen. Daaronder is ook te verstaan het onderhouden van contacten met autoriteiten in de nederzettingen, zoals burgemeesters. Dit betekent echter niet dat de regering anderen verhindert om contacten met hen te onderhouden.
Betwist u de legitimiteit van de bestuurlijke functie van die lokale bestuurders? Zo ja, waarom?
Waar het hier om gaat is de vraag of de nederzettingen als zodanig legitiem zijn en het antwoord daarop luidt ontkennend.
Deelt u de mening dat een werkbezoek van lokale bestuurders uit een democratische rechtsstaat als Israël, dat er op is gericht om kennis te krijgen van organisatie en werkwijze van Nederlands lokaal bestuur, niet moet worden verhinderd om overwegingen van internationale politiek? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ondersteun ik de stelling dat bedoelde uitwisselingen tussen lokale overheden zeer nuttig zijn en ik juich toe dat VNG ook een actieve bijdrage levert aan dergelijke uitwisselingen met en tussen gemeentelijke overheden, onder meer in haar hoedanigheid van voorzitter van de «Municipal Alliance for Peace».
De VNG is een autonome ledenorganisatie die eigenstandig een positie in deze zaak inneemt.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om dit werkbezoek op korte termijn door te laten gaan en de VNG op te roepen om daar alle medewerking aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het weigeren van een delegatie burgemeesters uit Israël |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Atzo Nicolaï (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft besloten een delegatie van burgemeesters uit Israël, die volgende maand een bezoek aan Nederland zou brengen, te weigeren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse ambassade een negatief advies heeft gegeven aan de VNG ten aanzien van het ontvangen van sommige leden van deze delegatie, namelijk diegene die komen uit de westelijke Jordaanoever? Zo nee, welke rol heeft de Nederlandse ambassade in Israël dan wel gespeeld hierin?
Neen, dat kan ik niet bevestigen. De ambassade in Tel Aviv is begin september 2010 benaderd door de Israëlische vestiging van de Amerikaans-Joodse organisatie Joint Distribution Committee (JDC) met het verzoek om een briefing ter voorbereiding van een reis van 23 Israëlische burgemeesters naar Nederland. Volgens JDC zou de VNG betrokken zijn bij de organisatorische ondersteuning van dit bezoek. In dat verband heeft de JDC de ambassade een lijst overhandigd van de voorgenomen delegatie. Op deze lijst waren zes burgemeesters van nederzettingen vermeld. Hierop heeft de ambassade contact opgenomen met het departement met het verzoek om instructie.
Het ministerie heeft vervolgens navraag gedaan bij de VNG naar de achtergronden van de reis. Desgevraagd heeft het ministerie de VNG geïnformeerd dat vertegenwoordigers van de Rijksoverheid in het algemeen geen contacten onderhouden met de lokale overheden in de nederzettingen. Andere organisaties in Nederland – waaronder de VNG – staat het evenwel vrij zelfstandig te beslissen of het contacten wil aangaan.
Op welke volkenrechtelijke gronden heeft de Nederlandse ambassade zijn zorgen uitgesproken over de samenstelling van deze delegatie?
Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht, zoals onder meer is vastgesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en herbevestigd in het advies van het Internationaal Gerechtshof d.d. 9 juli 2004 over de bouw van de veiligheidsbarrière op de Westelijke Jordaanoever. De Europese Raad van 16 september 2010 heeft de strijdigheid van de nederzettingen met het internationaal recht nogmaals bevestigd in zijn verklaring over het Midden-Oosten Vredesproces.
De regering onthoudt zich actief van handelingen die kunnen bijdragen aan de legitimering van deze nederzettingen. Daaronder is ook te verstaan het onderhouden van contacten met autoriteiten in de nederzettingen, zoals burgemeesters. Dit betekent echter niet dat de regering anderen verhindert om contacten met hen te onderhouden.
Zou zonder het advies van de Nederlandse ambassade het bezoek aan de VNG wel zijn doorgegaan?
Er is geen sprake van schade in de vriendschappelijke betrekkingen met Israël. De Israëlische regering is goed op de hoogte van het feit dat de VNG een autonome ledenorganisatie is die eigenstandig een positie in deze zaak mag innemen. De woordvoerder van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dat in zijn persreacties ook onderstreept.
Van groter belang is dat partijen in het Midden-Oosten voortgang maken met onderhandelingen gericht op een duurzame vredesregeling, zodat in de toekomst dit soort incidenten niet meer voorkomt. De regering steunt Israëli’s en Palestijnen in dit streven.
Wat gaat u doen, nu er grote ophef in Israël is ontstaan over de weigering van een Israëlische delegatie naar Nederland, om de schade in de vriendschappelijke betrekkingen met Israël te beperken en te bevorderen dat het bezoek van de Israëlische delegatie alsnog doorgang kan vinden?
De betrokkenheid van o.a. de Nederlandse bedrijven Advanta en Bejo Zaden bij kinderarbeid in India |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Kunnen wij uit uw antwoord op vraag vijf, waarin u aangeeft dat de bedrijven Bejo Zaden en Limagrain Nederland (Advanta) geen subsidie hebben ontvangen voor projecten in India, afleiden dat ze ook niet gebruik hebben gemaakt van andere vormen van ondersteuning van de overheid voor projecten in India, bijvoorbeeld in het kader van de Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP), Funtamenteel Onderzoek der Materie (FOM), Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM), Programma ontwikkelingsrelevante exporttransacties (ORET), Exportkredietverzekering (EKV), of Stichting Economische Samenwerking Nederland Oost-Europa en Garantiefaciliteit voor Opkomende Markten (SENO/GOM)?1 Zo nee, welke gevolgen zal dat voor die vormen van ondersteuning hebben, hierbij in gedachten houdend de strekking van de motie Gesthuizen2 en de motie Voordewind3 alsmede het kabinetstandpunt dat in zulke gevallen een boete kan worden opgelegd?
Ja. U kunt uit het antwoord op vraag 5 afleiden dat de bedrijven Bejo Zaden en Limagrain Nederland (Advanta) ook geen gebruik hebben gemaakt van andere vormen van ondersteuning door de overheid voor projecten in India.
Hebben de genoemde bedrijven ondersteuning van de overheid ontvangen voor projecten in andere landen dan India? Zo ja, welke gevolgen zal dat voor die subsidies of vormen van ondersteuning hebben, hierbij in gedachten houdend de strekking van de motie Gesthuizen en de motie Voordewind alsmede het kabinetstandpunt dat in zulke gevallen een boete kan worden opgelegd?
Ja. Bejo Zaden heeft ondersteuning ontvangen voor projecten in andere landen dan India. Dit betreft drie projecten vanuit het Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP) voor de landen Georgië, Roemenië en Rusland. Twee van de drie projecten zijn inmiddels afgerond. Het PESP-project in Rusland loopt nog. Bejo Zaden nam eerder ook deel in enkele projecten in het kader van het niet langer bestaande Programma Samenwerking Oost Europa (PSO). Het betrof projecten voor de landen Litouwen (goedgekeurd in 1995 en 1996), Kazachstan (2001 en 2004), Bosnia Herzegowina (2002), Macedonië (2003) en Rusland (2004). Al deze projecten zijn inmiddels afgerond. Limagrain (Advanta) heeft vanuit het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) ondersteuning ontvangen bij een project in China dat in 2002 is afgerond.
Deze informatie heeft geen gevolgen voor de ondersteuning. Buiten de subsidierelatie kan niet worden teruggevorderd en ook kan geen boete worden opgelegd.
De scheefgroei in de premies Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) van de Uitvoeringsorganisatie Wekvoorziening (UWV) |
|
|
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Kosten zieke werknemers scheef verdeeld»1 waarin wordt gesteld dat bedrijven met veel arbeidsongeschikten zich relatief goedkoop verzekeren bij het UWV?
Ja.
Kloppen de in het artikel genoemde cijfers van Dillen Consultancy? Betalen bedrijven met een individueel risico van € 1 000 per € 1 miljoen aan loonsom circa 2,6 maal hun risico aan WGA-premies bij het UWV? En ligt de premie voor bedrijven met een risico van € 30 000 inderdaad op 0,7 maal het risico?
De genoemde cijfers kloppen bij de gegeven verhoudingen tussen de uitkeringslasten en de loonsom en vloeien voort uit de regels met betrekking tot de premievaststelling.
Deelt u de analyse van het UWV dat dit komt door een vaste premievoet en de aftopping van de premie boven een bepaald maximum? Kunt u nader ingaan op de oorzaken van de scheve verhouding tussen risico en premie?
Ja. Om deze cijfers in het juiste perspectief te plaatsen vermeld ik dat bedrijven met een loonsom van € 1 miljoen zonder arbeidsongeschiktheidslasten de minimumpremie betalen van 0,07% en dat deze bedrijven met een last van € 15 000 of meer de maximumpremie betalen van 2,20%. Tussen de minimumpremie en de maximumpremie stijgt de premie in verhouding tot de lasten. De premie wordt vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Dit risico is de verhouding tussen het uitkeringsbedrag dat is betaald aan werknemers van de werkgever en de loonsom van de werkgever. Het risico wordt vervolgens omgerekend naar een premie. De premie is hoger naarmate het uitkeringsbedrag hoger is ten opzichte van de loonsom. Er geldt echter een ondergrens, de minimumpremie, en een bovengrens, de maximumpremie. Een publiek verzekerde werkgever betaalt altijd ten minste de minimumpremie en niet meer dan de maximumpremie. Door de systematiek van een minimumpremie en maximumpremie, zullen werkgevers die vrijwel geen schade veroorzaakt hebben, een premie betalen, die relatief hoog is ten opzichte van de schadelast. Anderzijds zullen werkgevers met een schade boven een bepaald maximum, het meerdere van deze schade niet meer terug zien in hun premie. De premie zal door dit maximum niet verder toenemen ongeacht de omvang van de schade. Deze verhouding is een rechtstreeks gevolg van de keuze om de premiedifferentiatie voor werkgevers te laten bewegen binnen een zekere bandbreedte met een minimumpremie en een maximumpremie. Met dit systeem worden risico’s van werkgevers in bepaalde mate verevend en wordt voorkomen dat de premie zo hoog kan worden dat deze voor de werkgever niet meer draaglijk is.
Hoe kan het dat de premies en het risico sinds 2010 scheef zijn gaan lopen, terwijl dit stelsel al langer bestaat?
Het stelsel van premiedifferentiatie in de publieke verzekering van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) bestaat sinds 2007. De premies zijn sindsdien volgens dezelfde systematiek vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Het feit dat de premies niet volledig evenredig stijgen met het risico is toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat onder de genoemde omstandigheden bedrijven met veel arbeidsongeschikten relatief goedkoop uit zijn bij het UWV? Is hierbij sprake van een bewuste keuze of van een weeffout? Is het geen (financieel) gevaar dat het UWV overblijft met de «slechte risico’s», terwijl de «goede risico’s» zich op de private markt verzekeren?
Door het maximum in de premiestelling betalen bedrijven met een groot aantal arbeidsongeschikten een lagere premie dan het geval zou zijn zonder een maximumpremie. Dit is een bewuste keuze die voor een bepaalde mate van verevening en solidariteit in het stelsel zorgt. Het zijn in de praktijk vooral de kleinere bedrijven waarvoor de maximumpremie een bescherming biedt. De vraag of werkgevers relatief goedkoper uit zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is niet eenduidig te beantwoorden. De vergelijking tussen de publieke premie en de premie van een private verzekeraar hangt af van de mate waarin de verzekeraar risico’s verevent. Ook bij een private verzekeraar zal de premie aan een maximum gebonden zijn. Vooralsnog is niet gebleken dat private verzekeraars voornamelijk de «goede risico’s» verzekeren en dat de «slechte risico’s» bij het UWV verzekerd zijn.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de evaluatie Effecten hybride financiering uit 2009?2 Is het waar dat de in het artikel beschreven scheefgroei niet is meegenomen in deze evaluatie omdat dit probleem speelt sinds 2010? Beïnvloedt de scheefgroei de conclusies van deze evaluatie en uw visie op het hybride stelsel?
De centrale vraag in het evaluatie-onderzoek WGA was of er verschillen zijn tussen private en publieke uitvoering wat betreft re-integratie-activiteiten en de resultaten daarvan. Conclusie op basis van het onderzoek is dat niet is aangetoond dat het publieke dan wel het private domein beter presteert wat betreft beperking van langdurig verzuim en WGA-risico en bevordering van werkhervatting. Voorts is geconcludeerd dat voor het huidige stelsel met keuzevrijheid voor werkgevers geldt dat publieke en private spelers elkaar aanvullen en scherp houden en dat werkgevers zich kunnen laten leiden door de aanpak die in hun specifieke geval het meest wenselijk is. Bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een nieuw feit. De ontwikkeling van de premie beïnvloedt deze conclusies naar aanleiding van de evaluatie en mijn visie op het bestaande keuzestelsel dus niet.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de hoorzitting van de Vaste Kamercommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid over financiering WGA op 29 september 2010?
Ja.
Folteringen in Senegal |
|
Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie in Senegal foltert onbestraft»?1
De Nederlandse regering is bezorgd over dit bericht en zal deze zorg in de politieke dialoog met Senegal aan de orde stellen. Overigens heeft de regering van Senegal tegengesproken dat er sprake zou zijn van straffeloosheid: aan alle in het rapport van Amnesty International genoemde zaken zou justitiële opvolging zijn gegeven door Senegal.
Vormen de bevindingen in het rapport voor u aanleiding om de begrotingssteun aan Senegal te heroverwegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De politieke dialoog met Senegal biedt op dit moment voldoende aanknopingspunten om met de regering van Senegal in gesprek te blijven over ontwikkelingen in het land, inclusief de mensenrechtensituatie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg begrotingssteun op 27 oktober a.s.?
Met de beantwoording van deze vragen is hierbij aan dit verzoek voldaan.
Voorkruipzorg in het Groene Hart ziekenhuis in Gouda |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda reeds is gestart met businessclub-arrangementen? Zo ja, is dit ondergebracht bij de gezondheidsonderneming «Groene Hart Extra Zorg»?
Nee, het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda is niet gestart met businessclub-arrangementen en dit is dus ook niet ondergebracht bij «Groene Hart Extra Zorg» (GHEZ).
Zijn de plannen vooraf ter toetsing voorgelegd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zoals door u is toegezegd in antwoord op eerdere vragen van de leden Kant en Van Gerven over deze arrangementen?1 Zo ja, wat was het oordeel van de NZa? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen?
Nee. De plannen zijn niet voorgelegd aan de NZa omdat de businessarrangementen nog niet concreet zijn.
Klopt de bewering van het ziekenhuis in Gouda dat vanuit Groene Hart Extra Zorg aanvullende zorgactiviteiten worden aangeboden die buiten de reguliere ziekenhuiszorg vallen? Zo nee, welke activiteiten vallen wel binnen de reguliere ziekenhuiszorg?
Ja. Het gaat bijvoorbeeld om diensten op het gebied van preventie (zoals keuringen en gezondheidsonderzoeken) en arbeidsdiagnostiek (een dienst specifiek gericht op diagnostiek van medewerkers van bedrijven.)
Is hier net zoals bij de afspraken tussen Quality Medical Services (QMS) en het Kennemer Gasthuis te Haarlem sprake van overtreding van artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) omdat niet is toegestaan dat zorgaanbieders buiten de diagnose behandeling combinaties (DBC’s) om een extra betaling doen?2
Nee, Extra Zorg is niet een bemiddelaar tussen werkgever en ziekenhuis volgens de definitie in het NZa-document «Zorgbemiddeling» van 11 februari 2009): GHEZ betaalt geen extra fee aan de zorgaanbieder voor het leveren van diensten, maar betaalt een regulier tarief aan deze zorgaanbieder. De zorgaanbieder krijgt dit tarief buiten de reguliere DBC-systematiek om. De vergoeding wordt rechtstreeks betaald door de werkgever aan Groene Hart Extra Zorg, waarbij de werkgever vooraf kan beoordelen of hij deze kosten aanvaardbaar acht. Er wordt geen DBC geopend en er wordt niet gedeclareerd aan de patiënt/zorgverzekeraar middels een DBC. Er wordt voor de dienst gebruik gemaakt van dagen en tijden waarop niet standaard reguliere zorg wordt geleverd.
Gaat het hier – ook als er geen extra betalingen zijn en al zou het gaan om zorg buiten kantoortijden en om extra capaciteit waar iedereen beter van wordt – toch ook niet om ongelijke toegang op basis van niet-medische criteria?
Nee, het gaat hier niet om ongelijke toegang op basis van niet medische criteria. De preventieve diensten van Groene Hart Extra Zorg vallen buiten het basispakket. GHEZ brengt bij de werknemer de mogelijke risicofactoren op aandoeningen in kaart en geeft vervolgens adviezen over het voorkomen/behandelen van deze aandoeningen. Het is de werkgever die de kosten voor zijn rekening neemt.
Deelt u de mening van de NZa dat het een taak is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg om er op toe te zien dat verdringing of selectie van verzekerden op niet-medische gronden niet plaatsvindt, bijvoorbeeld bij alle zorgbemiddeling?3
Allereerst dient te worden vermeld dat de NZa een voorstander is van zorgbemiddelingsinitiatieven. De NZa wijst wel op het mogelijke risico dat zorgaanbieders op niet medische gronden voorrang geven aan patiënten die zijn bemiddeld. Het is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om erop toe te zien dat dergelijke initiatieven niet leiden tot situaties waarin niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op dat punt deel ik de mening van de NZa.
Kunt u uiteenzetten wat het morele verschil is tussen de initiatieven van QMS en het wel toegestane initiatief waarbij zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid extra capaciteit inkocht voor staaroperaties uitsluitend voor zijn polishouders bij het Diaconessenhuis in Leiden, anders dan de technisch-juridische verschillen zoals dat QMS geen zorgverzekeraar is in de zin van de Zorgverzekeringswet die tijdigheid in zijn onderhandelingen kan meenemen en in een tarief kan verdisconteren?4
Als minister beoordeel ik of initiatieven passen in de wet- en regelgeving en of deze niet leiden tot situaties waarin niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op deze terreinen zie ik geen belemmering. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat nationale wetten in overeenstemming moeten zijn met internationale verdragen zoals in dit geval het recht op gelijke toegang dat geregeld is in het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) waarbij elke staat dient te garanderen dat «een ieder gelijke toegang tot de gezondheidszorg heeft in overeenstemming met zijn of haar medische behoefte» en dat «gelijkheid eerst en vooral de afwezigheid van discriminatie inhoudt»?4
Ja. In Nederland is deze toegang ook volgens deze principes geregeld.
Acht u zich, nu het VRMB nog niet is geratificeerd, desondanks gehouden aan een verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de gezondheidszorg?5
Ja, ik houd me aan de verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de zorg. Ratificatie van het VRMB staat hier overigens los van omdat het uitgangspunt van gelijke toegang tot de zorg in veel internationale verdragen een algemeen uitgangspunt is.
Hoe verhouden de genoemde initatieven (QMS, Zorg en Zekerheid, Groene Hart) en andere zorgbemiddelings- of voorrangsinitiatieven zich met Het VRMB en met de algemene non-discriminatiebepaling in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
De initiatieven van Zorg en Zekerheid en het Groene Hart ziekenhuis (Extra Zorg) passen binnen internationale wetgeving voor zover er sprake is van verantwoorde zorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het initiatief van QMS levert strijdigheid op met de Wmg.
Deelt u de mening dat het bezit van een polis bij een exclusief inkopende zorgverzekeraar een niet-medisch criterium is en dat afgemeten aan de meest basale normen – de rechten van de mens – arrangementen op basis hiervan niet dienen te worden toegestaan? Zo ja, gaat u maatregelen treffen en indien nodig de Zorgverzekeringswet aanpassen?
Nee, die mening deel ik niet. Ik zie geen aanleiding om de Zorgverzekeringswet aan te passen.
Onderschrijft u de stelling dat «verschillen in behandelingen in de gezondheidszorg geoorloofd zijn, doch slechts indien en voorzover daaraan objectief vaststelbare verschillen in behoefte aan noodzakelijke medische zorg ten grondslag liggen»?
Ik ben van mening dat patiënten binnen medisch aanvaardbare wachttijden behandeld moeten worden. Arrangementen die dit uitgangspunt respecteren zijn dus mogelijk.
Herinnert u zich dat u hebt toegezegd een wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB op te stellen omdat u het VRMB een belangrijk verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens vindt en graag zou zien dat Nederland behoort tot de landen die dit verdrag hebben geratificeerd?67 Zo ja, hoever staat het hiermee? Indien het wetsvoorstel nog niet is voorgelegd aan de Raad van State, op welke termijn gaat dit wel gebeuren en zo niet, waarom niet?
In de beleidsbrief ethiek heeft de vorige staatssecretaris aangegeven dat stappen zullen worden gezet ter bevordering van de ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) (Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 XVI, nr. 183). Het wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB is inmiddels voor het overgrote deel gereed. Het VRMB gaat echter over zeer veel terreinen van de medische ethiek. Voor een enkel onderwerp, te weten medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen, is het nationale beleid in ontwikkeling. Dit geldt met name voor het medisch wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen. Het goedkeuringswetsvoorstel zal dan ook pas aan de Raad van State gezonden kunnen worden, nadat het standpunt op het advies van de Commissie Doek gereed is.
De werkzaamheden van Midden-Oosten Kwartetvertegenwoordiger Tony Blair |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met de berichten «How Blair rescued Palestine deal worth $200m to his £2m-a-year paymasters»1 en «Blair used influence to save Palestinian firm»?2
Ja.
Is het waar dat er een Nederlandse diplomaat is toegevoegd aan het team van Tony Blair en Nederland op deze manier een bijdrage levert aan de werkzaamheden van het Midden-Oosten Kwartet? Levert Nederland daarnaast nog andere (financiële) bijdragen aan het Midden-Oosten kwartet? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de activiteiten van Tony Blair en zijn kantoor die met die bijdrage mogelijk worden gemaakt? Is het mogelijk dat deze (financiële) ondersteuning ook voor andere doeleinden door het kantoor van Tony Blair kan worden gebruikt? Welke garanties heeft u dat dit niet gebeurd?
Er zijn twee Nederlandse diplomaten toegevoegd geweest aan het team van de Kwartetvertegenwoordiger, beiden voor een periode van een jaar in 2007/8, resp. 2008/9. Nederland heeft geen andere (financiële) bijdragen geleverd aan de werkzaamheden van de Kwartetvertegenwoordiger.
Past het werk dat Tony Blair heeft gedaan in het belang van het bedrijf Wataniya bij zijn rol als Kwartetgezant? In wiens opdracht bemiddelde Tony Blair inzake Wataniya? Klopt het dat hij handelde in opdracht van de Palestijnse Autoriteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De heer Blair handelt niet in opdracht van de Palestijnse Autoriteit. Zijn werkzaamheden moeten worden gezien in het licht van zijn mandaat als Kwartetvertegenwoordiger – zoals beschreven in de verklaring van het Kwartet van 27 juni 2007. Dit bevat de volgende elementen:
Zijn inspanningen in het Wataniya-dossier liggen in het verlengde hiervan.
Is het waar dat Tony Blair ook door de Amerikaanse investeringsbank JP Morgan wordt betaald als consultant? Is het waar dat JP Morgan een financieel belang heeft in het telecombedrijf Wataniya via het bedrijf Qtel uit Qatar? Is JP Morgan op enige wijze betrokken bij de verkoop van Wantaniya door Qtel?
Mij is bekend dat JPMorgan Chase, het moederbedrijf van J.P. Morgan, op 10 januari 2008 in een persverklaring heeft bericht dat de heer Blair is benoemd als part-time senior adviseur van de Raad van Bestuur van de bank. Qtel is in het verleden geadviseerd door J.P. Morgan. Mij is onbekend welke rol het bedrijf speelde bij de overname van Wataniya Quwait door Qtel. Wataniya Quwait is op haar beurt weer deelnemer in Wataniya Palestine.
Deelt u de mening dat alleen al het vermoeden van belangenverstrengeling schade berokkent aan de werkzaamheden van het Midden-Oosten Kwartet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hier met Tony Blair over te spreken?
De relatie tussen de rol van de heer Blair als part-time adviseur van het senior management van J.P. Morgan en de mogelijke betrokkenheid van J.P. Morgan bij de advisering bij dan wel financiering van de overname door een cliënt van J.P. Morgan van een bedrijf dat een belang heeft in een Palestijnse telecom-provider, is zodanig indirect dat in redelijkheid niet gesproken kan worden van vermoedens van belangenverstrengeling. Ik zie dan ook geen aanleiding om mij in deze aangelegenheid met de heer Blair te verstaan.
Deelt u de mening dat Tony Blair de inkomsten en bijdragen (financieel, in natura en overig) die hij genereert als Kwartetvertegenwoordiger en uit zijn andere werkzaamheden openbaar moet maken om het vermoeden van belangenverstrengeling weg te nemen?
Neen. De heer Blair is op persoonlijke titel aangesteld en krijgt geen salaris voor zijn werkzaamheden als vertegenwoordiger van het Kwartet. Zijn kantoor in Jeruzalem wordt betaald door een consortium van internationale donoren, via bijdragen aan een separaat trustfund onder beheer van UNDP. De verslagen en rekeningen van het kantoor worden gecontroleerd door onafhankelijke accountants, in overeenstemming met internationale regelgeving. Nederland is geen donor en ziet ook geen noodzaak zich te verdiepen in de financiële positie van de Kwartetvertegenwoordiger zelf.
Is het waar dat het Palestine Investment Fund een belangrijk aandeel heeft in Wataniya? Hoe groot is dat aandeel? Is het waar dat de bestuurder van dit fonds tevens voorzitter is van de raad van bestuur van Wataniya? Is er enige relatie tussen de voorzitter van de raad van bestuur en de president van de Palestijnse Autoriteit? En welke relatie bestaat er tussen de bedrijven Sky en Falcon Trading Group met Wataniya? Is het waar dat deze bedrijven worden geleid door familieleden van de Palestijnse president? Deelt u de mening dat er een zweem van corruptie hangt rondom deze gang van zaken? Zo ja, bent u bereid dit aan de orde te stellen tijdens uw volgende ontmoeting met de Palestijnse Autoriteit? Bent u het ermee eens dat dit onderzocht moet worden door de Palestijnse justitiële autoriteiten?
De Palestijnse tak van Wataniya Mobile werd in november 2009 gelanceerd en is de uitkomst van een gezamenlijke investering van Wataniya-Quwait, dat met 57% het meerderheidsaandeel heeft, en het Palestine Investment Fund (PIF) dat de overige 43% van de aandelen heeft. Het is juist dat de Voorzitter van de Raad van Bestuur van Wataniya, Dr. Mohammed Mustafa, tevens President is van het Palestine Investment Fund. Dr. Mustafa is tevens economisch adviseur van de president van de Palestijnse Autoriteit, Mahmoud Abbas. Ik heb geen inzicht in de aard van de relaties die bestaan tussen een Palestijnse particuliere onderneming als Wataniya en andere Palestijnse ondernemingen. Ik zie geen aanleiding voor het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken om hier onderzoek naar te verrichten of om de Palestijnse Autoriteit hierop aan te spreken.
Is het waar dat het kantoor van Tony Blair permanent tien hotelkamers heeft in the American Colony Hotel in Jeruzalem? Is het waar dat deze huisvesting 1,3 miljoen euro (1,1 miljoen Engelse pond) op jaarbasis kost?3 Deelt u de mening dat deze uitgave voor huisvesting buitensporig is? Bent u bereid Tony Blair hierop aan te spreken?
Het kantoor van het Kwartet bevindt zich inderdaad in het American Colony hotel, waar ook de heer Blair’s voorganger als kwartetvertegenwoordiger, de heer James Wolfensohn, kantoor hield. Nederland verkeert niet in een positie om de heer Blair aan te spreken op de manier waarop zijn werkzaamheden georganiseerd zijn, aangezien het geen donor is van zijn kantoor. De huisvesting is niet in de laatste plaats ingegeven door de beveiligingsbehoeften van de heer Blair als voormalig premier van het Verenigd Koninkrijk en staan ook in dat licht gezien niet ter beoordeling aan een derde land als Nederland. Zie voorts het antwoord op vraag 6.
Op welke manier worden de inspanningen en effectiviteit van het kantoor van Tony Blair en de ondersteuning die hij daarvoor van Nederland krijgt, gecontroleerd en beoordeeld? Kunt u een financieel overzicht geven van de inkomsten en uitgaven van het kantoor van Tony Blair? Zo ja, kunt u die als bijlage toevoegen bij de antwoorden op deze vragen?
Zie antwoord vraag 8.
Steeds vaken opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
Hoeveel alleenstaande minderjarige asielzoekers zitten er momenteel opgesloten en waarom gebeurt dit?1 Deelt u de mening dat dit in strijd is met het Kinderrechtenverdrag en opvattingen van de Raad van Europa en de Verenigde Naties? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Op 1 september 2010 zaten er ongeveer 20 amv’s in vreemdelingenbewaring.
Artikel 37 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bepaalt dat geen enkel kind onwettig of op grond van willekeur van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. Verder vereist het Verdrag dat het inbewaringstellen van kinderen alleen als een ultimum remedium wordt toegepast voor een zo kort mogelijke duur. Bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid worden deze bepalingen van het IVRK in acht genomen. Waar mogelijk wordt in Nederland vrijheidsontneming van kinderen voorkomen en wordt gebruik gemaakt van alternatieve vormen van opvang of vrijheidsbeperking. Ten aanzien van amv’s wordt het instrument van vreemdelingenbewaring alléén toegepast indien een lichter middel niet toereikend is.
Ik verwijs u naar de brief van de minister voor Jeugd en Gezin van 19 februari 2009 naar aanleiding van de behandeling door het VN-Kinderrechtencomité van Nederlandse rapportages (Tweede Kamer 2008–2009, 31 000, nr. 66).
Voorzover u wat betreft de opvattingen van de Raad van Europa doelt op het rapport van de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, naar aanleiding van diens bezoek aan Nederland van 21–25 september 2008, verwijs ik u naar de Kabinetsreactie terzake van 27 april 2009, alsmede het daarop volgende verslag van een schriftelijk overleg van 31 mei 2010 (Tweede Kamer 2008–2009, 31 700 V, nr. 95 en Tweede Kamer 2008–2009, 32 123 V, nr. 90).
Worden de lichamelijke en psychische gezondheidsklachten van deze jongeren niet juist versterkt door het opsluiten in een gevangenis? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Nee. De amv’s die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, verblijven in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg, die onderdeel uitmaakt van de Hunnerberg. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht voor vrijetijdsbesteding. Ook is er aandacht voor psychische en lichamelijke gezondheidsklachten bij amv’s. Hiervoor is speciaal opgeleid personeel aanwezig.
Sluit u de jongeren op in de verwachting dat hier een afschrikwekkende werking van uit zal gaan? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn (verdeeld naar vrijwillig, gedwongen, Dublin-claim) vanuit bewaring in 2009 en 2010 aantoonbaar teruggekeerd naar hun land van herkomst?
Nee. Vreemdelingenbewaring wordt niet toegepast als middel om af te schrikken. Vrijheidsontneming wordt toegepast om te voorkomen dat vreemdelingen zich onttrekken aan het toezicht tijdens de voorbereiding van hun verwijdering uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken.
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn na te zijn opgesloten weer in vrijheid gesteld en hoe is de nazorg geregeld voor deze alleenstaande minderjarige asielzoekers?
Op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet kunnen vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben met het oog op uitzetting uit Nederland in vreemdelingenbewaring worden gesteld. De geldigheid van de vrijheidsontnemende maatregel wordt periodiek door een onafhankelijke rechter getoetst. De maatregel wordt opgeheven in geval van aantoonbaar vertrek, indien er niet langer zicht is op uitzetting, of omdat er op basis van nieuwe feiten en omstandigheden in relatie tot de toelating rechtmatig verblijf onstaat.
In 2009 en 2010 zijn ongeveer 70 vreemdelingen vanuit vreemdelingenbewaring aantoonbaar uit Nederland vertrokken, waarvan ongeveer 10 vreemdelingen zelfstandig en ongeveer 60 vreemdelingen gedwongen.
Ongeveer 50 van de gedwongen vertrekken zijn op grond van een effectuering van een Dublin-claim, de overige 10 amv’s zijn gedwongen naar het land van herkomst teruggekeerd.
In ongeveer 80 gevallen is de vreemdelingbewaring op last van de rechter opgeheven omdat er niet langer zicht was op uitzetting. Het gaat hier in ongeveer 15 gevallen om vreemdelingen die 18 jaar of ouder waren ten tijde van de opheffing van de vreemdelingenbewaring.
In het geval dat de vreemdelingenbewaring wordt opgeheven op het moment dat een vreemdeling nog geen 18 jaar is, wordt de voogd hiervan in kennis gesteld.
Van hoeveel van deze jongeren is u niet bekend wat er na vrijlating met hen is gebeurd? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de effectiviteit en de risico’s van het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te stoppen met het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers die niets hebben misdaan? Zo nee, waarom niet?
Met name bij een kwetsbare groep als amv’s acht ik het van belang om zo veel als mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring. In verband met de herijking van het amv-beleid is toegezegd dat in combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor zogenaamde risico-amv's wordt onderzocht of het karakter van JJI De Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en 65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is afgerond.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië?1
Ja.
Is het gevolg van deze uitspraak dat uw beschermingsbeleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Mogadishu moet worden aangepast, in die zin dat niet langer houdbaar is dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu wordt beoordeeld in de context van Centraal- en Zuid Somalië?
Zoals aan uw Kamer is bericht op 29 maart 2010 (TK, 2009–2010, 29 344, nr. 72) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in een uitspraak van 26 januari 2010 geoordeeld dat in een afwijzende asielbeslissing van 15 juni 2009 met betrekking tot een vreemdeling afkomstig uit Mogadishu, ontoereikend is gemotiveerd waarom er in Mogadishu geen sprake is van een situatie als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG) ten tijde van de totstandkoming van deze beslissing. De toenmalige Minister van Justitie heeft in reactie op deze uitspraak uiteengezet dat de beoordeling van de veiligheidssituatie niet moet plaatsvinden tegen de achtergrond van één stad maar dient plaats te vinden tegen de achtergrond van een gebied van een grotere geografische omvang dan de stad waar de asielzoeker uit afkomstig is. In de context van Somalië betreft dit Zuid- en Centraal Somalië.
De Afdeling is in de uitspraak van 9 september 2010 echter van oordeel dat, indien zich niet in alle delen van het desbetreffende land van herkomst een situatie voordoet als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG), moet worden bezien uit welk duidelijk te onderscheiden deelgebied de vreemdeling afkomstig is. Bezien moet worden of zich dan in dat deelgebied een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van het aan de gang zijnde gewapende conflict, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dat gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Volgens de Afdeling vormt Mogadishu een duidelijk te onderscheiden deelgebied nu er apart over wordt bericht in de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit betekent volgens de Afdeling dat moet worden beoordeeld of specifiek in Mogadishu sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Vervolgens oordeelt de Afdeling niet dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn maar wel dat ontoereikend is gemotiveerd waarom zulks niet het geval is.
Bestudering van de uitspraak van 9 september, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, brengt mij tot de conclusie dat op dit moment, op basis van de huidige informatie over de veiligheidssituatie in Mogadishu, het door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebrek niet kan worden weggenomen en dat in Mogadishu thans een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Het ambtsbericht beschrijft de veiligheidssituatie in Mogadishu gedurende de periode van 23 maart 2010 tot 31 augustus 2010. Zo wordt bijvoorbeeld in het ambtsbericht gemeld dat in deze periode geregeld zware wapens in Mogadishu werden ingezet, er als gevolg van het geweld veelvuldig burgerslachtoffers vielen en er sprake was van ernstige en wijdverspreide schendingen van mensenrechten. Voor andere gebieden in Somalië is er op dit moment geen aanleiding om te concluderen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Op basis van de mij thans beschikbare informatie, stel ik vast dat het aannemen van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn in Mogadishu, aansluit bij de rechtsontwikkeling en de praktijk in lidstaten met een grote instroom van Somaliërs als het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Tot slot informeer ik u over het feit dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna «EHRM») op verzoek van een Somalische asielzoeker afkomstig uit Mogadishu, laatstelijk op 12 november jl. een maatregel op grond van artikel 39 van de Procedureregels van het EHRM (hierna «interim measure») heeft opgelegd teneinde de gedwongen terugkeer van deze Somalische asielzoeker naar Somalië tijdelijk op te schorten. Van belang is dat de door het EHRM te Straatsburg opgelegde interim measure niet nader gemotiveerd is. Het betreft een tijdelijke bevriezingsmaatregel, die geen uitsluitsel geeft over het definitieve oordeel in de onderliggende zaak. Het toewijzen van een interim measure in deze individuele zaak heeft geen gevolgen voor het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Somalische asielzoekers. Het gaat om een individuele maatregel en het ongemotiveerd karakter laat bovendien niet toe om aan deze individuele interim measure algemene conclusies te verbinden voor de toelating en terugkeer van Somalische asielzoekers in het algemeen. Om diezelfde reden kan ik thans niet voorzien in hoeverre toekomstige verzoeken van Somalische vreemdelingen om het treffen van een interim measure zullen worden ingewilligd, dan wel in hoeverre hier generieke werking vanuit zal kunnen gaan. Dergelijke individuele verzoeken zullen door het EHRM per geval worden beoordeeld.
Bent u bereid beleid te maken voor de veiligheidssituatie in Mogadishu dat puur betrekking heeft op het gebied rondom Mogadishu?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 2, moet op dit moment in Mogadishu een situatie worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Dit betekent dat een Somalische asielzoeker die zijn identiteit en zijn afkomst uit Mogadishu aannemelijk maakt, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 tenzij betrokkene een vestigingsalternatief heeft.
De beoordeling of een Somalische asielzoeker die afkomstig is uit Mogadishu, bescherming behoeft in Nederland, zal plaatsvinden op individuele gronden waarbij steeds individueel zal worden onderzocht of betrokkene een vestigingsalternatief heeft in een ander deel van Somalië, conform de vereisten van het beleid ten aanzien van het aannemen van een vestigingsalternatief. Als een Somalische asielzoeker aannemelijk maakt dat hij afkomstig is uit Mogadishu en de individuele beoordeling leidt tot de conclusie dat geen vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, zal betrokkene op dit moment niet worden teruggestuurd naar Somalië. Indien na de individuele beoordeling blijkt dat er wel een vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, is terugkeer (zelfstandig dan wel gedwongen) aan de orde. Primair wordt ingezet op het bevorderen van het zelfstandig vertrek. Indien gedwongen terugkeer aan de orde is, zal worden uitgezet naar de internationale luchthaven van Mogadishu die in handen is van de Transitional Federal Government (TFG), gesteund door de troepen van de African Union Mission in Somalië (AMISOM), vanwaar betrokkene door kan reizen naar het vestigingsalternatief. Vanzelfsprekend blijft het onderkennen en tegengaan van fraude nog steeds een essentieel onderdeel van deze individuele beoordeling.
De beoordeling van de aanwezigheid van een vestigingsalternatief vindt plaats op basis van het geldende landgebonden asielbeleid voor de noordelijke (autonome) gebieden Puntland, Somaliland, Sool of Sanaaq. Daarnaast zal individueel worden onderzocht of vreemdelingen uit Mogadishu een vestigingsalternatief hebben in Zuid- en Centraal Somalië. De collectieve aard van de bedreiging in geval van een situatie als bedoeld in artikel 15 c van de Kwalificatierichtlijn leidt tot een meer daarop toegespitste beoordeling van de aanwezigheid van het vestigingsalternatief dan wanneer sprake is van een individuele bedreiging. Dit zal ook zo worden neergelegd in de Vreemdelingencirculaire. Ten aanzien van niet-Somali minderheden, alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen die afkomstig zijn uit Mogadishu, wordt het bestaan van een vestigingsalternatief in Zuid- en Centraal-Somalië in beginsel uitgesloten.
Deelt u de mening dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en gezien de huidige erbarmelijke situatie in Mogadishu, niet anders kan worden geoordeeld dat zich in Mogadishu een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van een aan de gang zijnd gewapend conflict, dat een burger die terugkeert naar Mogadishu, een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het terugsturen van vreemdelingen naar Mogadishu, gezien de ernstige situatie daar, niet verantwoord en strijdig met het recht op bescherming van burgers is?
Zie antwoord vraag 3.
Staan er de komende maanden nog uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu gepland?
Er staan geen uitzettingen gepland. Zelfstandige terugkeer naar Somalië is mogelijk en vindt plaats.
Bent u van mening dat uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu in elk geval moeten worden opgeschort zolang door uw ministerie nog geen nieuw besluit is genomen in de procedure waarover de Raad van State nu heeft geoordeeld?
Zoals reeds blijkt uit het antwoord op vraag 2, heeft bestudering van de uitspraak van 9 september 2010, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, mij tot de conclusie gebracht dat op dit moment in Mogadishu een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de Tweede Kamer op 13 oktober aanstaande met u overlegt over het asiel- en vreemdelingenbeleid?
Nu het geplande overleg over het asiel- en vreemdelingenbeleid van 13 oktober 2010 is uitgesteld, ben ik uiteraard bereid om dit aangepaste beleid in een ander overleg met uw Kamer te bespreken.
Het betalingsgedrag van de overheid |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de door EU-lidstaten en het Europees Parlement afgesproken maatregel dat Europese bedrijven en overheden die hun rekeningen niet binnen dertig dagen betalen een extra rente van acht procent moeten gaan betalen?1
Nederland steunt de tot stand gekomen tekst voor herziening van de Richtlijn in de informele onderhandeling met het Europees Parlement, de Commissie en de Raad waar dit artikel naar verwijst. Wat Nederland betreft is een belangrijke verbetering dat de herziene tekst van de richtlijn voor overheden een betaaltermijn van 30 dagen, behoudens zeer specifieke en beperkte uitzonderingen waarin de maximale termijn 60 dagen mag bedragen, dwingend oplegt.
Wat betreft de sanctie die voor overheden geldt indien zij te laat betalen, heeft Nederland zich sterk gemaakt voor de door de Europese Commissie voorgestelde boete van 5% bij te late betaling door overheden. Hierin bleek Nederland echter nagenoeg alleen te staan. In plaats daarvan is in de herziene richtlijn een vertragingsrente ter hoogte van de ECB herfinancieringrente + 8% opslag opgenomen. Overheidsinstanties kunnen in hun contracten ook geen lagere vertragingsrente overeenkomen als vergoeding voor te late betaling.
Daarnaast is bovendien voorzien in een standaardvergoeding van € 40 voor invorderingskosten waarop de leverancier recht heeft bij te late betaling. Vooral bij kleinere vorderingen kan daarvan een stimulerend effect worden verwacht, zowel op de debiteur om te betalen als op de crediteur om niet lijdzaam af te wachten na het verstrijken van de betaaltermijn.
Tenslotte is ook een evaluatiebepaling opgenomen waarbij de richtlijn na drie jaar wordt geëvalueerd. Nederland heeft hierbij al aangegeven dat de werking van de richtlijn in de praktijk een belangrijk aspect moet vormen van deze evaluatie.
Wat is de gemiddelde betalingstermijn van respectievelijk de Rijksoverheid, de provinciale overheden en de gemeentelijke overheden op dit moment?
Het gemiddelde percentage tijdig betaalde facturen van de Rijksoverheid komt op dit moment uit op 81,4%. Dit blijkt uit het onderzoek naar de betalingstermijnen van de Rijksoverheid in de eerste vier maanden van 2010, dat u onlangs is toegezonden.
Er zijn niet veel recentere gegevens over de betaaltermijnen van decentrale overheden bekend dan de gegevens die ik, in antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (SP), over de betalingstermijn van gemeenten heb gegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nrs. 2 698 en 3006). Hieruit bleek dat het aantal te laat betalende gemeenten was teruggelopen tot 25 (minder dan 1 op 6) van de in totaal 164 gemeenten die toen hebben deelgenomen aan de inventarisatie door MKB Nederland. Daarbij is ook aangegeven dat volgens die inventarisatie een zeer ruime meerderheid van die 25 gemeenten het merendeel van de rekeningen wel op tijd betaalt en dat gemeenten ook de ambitie uitspreken om de scores verder te verbeteren. Ik voeg daaraan nog wel toe dat het de gegevens betreft van MKB Nederland op basis van de ingekomen reacties van gemeenten zelf.
Van provincies zijn mij geen betaalgegevens bekend.
Welke actie onderneemt u om er voor te zorgen dat zowel de Rijksoverheid als de lagere overheden hun rekeningen op tijd betalen, nu ook de Europese Unie heeft besloten om betalingsachterstanden niet langer te gedogen?
Het gemiddelde rijksbrede percentage tijdig betaalde facturen komt bij het onderzoek van begin dit jaar uit op 81,4%. Vorig jaar in dezelfde periode was het rijksbrede percentage 75%. Het streven is en blijft om facturen op tijd te betalen. Er kunnen echter gegronde redenen zijn waarom een betaling later plaatsvindt, bijvoorbeeld wanneer de rekening onduidelijk is of wanneer er overleg moet plaatsvinden met de leverancier. Vandaar dat het doel is om minimaal 90% van de rekeningen op tijd te betalen. Het rijksbrede percentage ligt dus dit jaar nog onder deze referentienorm. Maar er zijn wel verbeteringen gerealiseerd.
De departementen hebben verbetermaatregelen geïmplementeerd om het betaalproces te versnellen. De belangrijkste verbetermaatregelen zijn: interne monitoring van het betaalgedrag, de instelling van een centraal factureeradres, directe betaling van kleine facturen en het meten van de voortgang van een factuur. De verwachting is dat door de verbetermaatregelen het percentage op tijd betaalde facturen verder zal stijgen in 2010.
De rijksoverheid heeft geen zeggenschap over het betalingsbeleid van decentrale overheden. Dit behoort tot de autonomie van de decentrale overheden. Marktpartijen zijn zelf in staat gebleken om het probleem van niet-tijdige betaling aan de orde te stellen. Deze aanpak lijkt een gunstig effect op hun betaalgedrag te hebben. In mijn antwoord op de vragen van Gesthuizen (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3006) heb ik aangeven dat ik, in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de VNG zal wijzen op het grote belang van (meer) transparantie en het hanteren van redelijke betaaltermijnen. Recent heb ik ook een brief aan de VNG gezonden met betrekking tot dit onderwerp. Een afschrift van de brief aan de VNG treft u hierbij aan.2 De VNG hebben gemeenten al eerder aanbevolen om de betalingstermijn terug te brengen tot 30 dagen.
Verder heb ik het initiatief om via een Europese aanpak late betalingen tegen te gaan, actief gesteund. Ik sta volledig achter de voorgestelde betaaltermijn van 30 dagen, de verhoging van het rentepercentage (wettelijke handelsrente) en het invoeren van een standaard vergoeding van € 40 aan incassokosten bij te late betaling. De EU-richtlijn late betalingen geeft hiermee marktpartijen, die worden benadeeld door het betaalgedrag van overheden, meer en eenvoudiger mogelijkheden om dat nadeel te bestrijden.
Bent u bereid een ambitieuzer Nederlands tijdpad te hanteren om het betaalgedrag van overheden te verbeteren, aangezien de Europese maatregel pas over twee jaar van kracht wordt, terwijl de urgentie van sneller betalen onverminderd groot is voor het bedrijfsleven?
Ja, de richtlijn zal met voortvarendheid geïmplementeerd worden. Daarnaast verwacht ik dat alle overheden in Europa, dus ook de overheden in Nederland, zullen anticiperen op de inwerkingtreding van de richtlijn en zich zullen inspannen om te zorgen dat de meeste betalingen binnen 30 dagen zullen plaatsvinden.
Gevolgen van de zandmotor voor de Delflandse kust |
|
James Sharpe (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tegenstanders zandmotor in actie»1 en met het actiecomité «Stop de Zandmotor nu»?2
Ja.
Deelt u de mening dat er afgezien moet worden van het Zandmotorexperiment, aangezien er grote onduidelijkheden bestaan over de gevolgen daarvan voor stroomsnelheden, mui- en klifvorming en het mogelijk ontstaan van een erosiegeul, waardoor de zwemveiligheid bij strandrecreatie niet kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is altijd een risico op muivorming: ook zonder de Zandmotor. Voorafgaand aan de uitvoering van de Zandmotor is rekening gehouden met de effecten van de Zandmotor op zwemveiligheid. Ook tijdens en na de aanleg van de Zandmotor worden effecten dagelijks gemonitord. Op basis hiervan worden benodigde beheersmaatregelen getroffen, zoals informeren en waarschuwen van zwemmers over muivorming.
Door de reddingsbrigades in het gebied van de Zandmotor worden, in opdracht van de provincie Zuid-Holland, extra strandwachten opgeleid.
Bent u bekend met de zes dodelijke ongelukken in 2004, veroorzaakt door zandsuppletie aan de Delflandse kust? Zo ja, wilt u zulke ongelukken voorkomen door af te zien van het Zandmotorexperiment?
Ja, ik ben bekend met de dodelijke ongevallen voor de Delflandse kust in 2004. Helaas verdrinken er ieder jaar meerdere personen voor de Nederlandse kust. De Nederlandse kust is een natuurlijk en dynamisch systeem, waarin gevaarlijke stromingen kunnen optreden. Zandsuppleties kunnen invloed hebben op stromingen bij de kust. Er is echter geen verband aangetoond tussen het uitvoeren van zandsuppleties en het optreden van dodelijke ongelukken. Tijdens het suppleren van zand gelden strenge regels ten aanzien van de veiligheid. Er worden diverse maatregelen getroffen, zoals het fysiek afsluiten en toezicht houden op het gebied waar de suppleties worden uitgevoerd en het plaatsen van informatie en waarschuwingsborden.
Tijdens en na de aanleg van de zandmotor, wordt in het gebied extra gesurveilleerd door strandwachten en worden recreanten zonodig gewaarschuwd.
Is er in het kader van zandwinning voor het Zandmotorexperiment rekening gehouden met de munitiedumpplaatsen in de Noordzee en het enorme gevaar dat kan optreden als munitie in het te winnen zand terecht komt, gaat «zwerven» in de Noordzee of aanspoelt? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar wordt rekening mee gehouden. Zandwinning voor de zandmotor vindt niet plaats in munitiestortgebieden. Als tijdens zandwinning munitie of explosieven worden aangetroffen dan voorziet de zandwinvergunning in een voorschrift hoe te handelen.
Deelt u de mening dat het Zandmotorexperiment, met al zijn gevaren, niet hoeft te worden uitgevoerd voor kustverdediging, aangezien er geen zekerheid bestaat dat de zeespiegel enorm zal gaan stijgen door klimaatverandering, veroorzaakt door menselijk handelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Vanwege de zeespiegelstijging die de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden, is het voor het handhaven van de huidige kustlijn noodzakelijk om jaarlijks een grote hoeveelheid zand te suppleren. De zandmotor is een innovatieve pilot die ons meer inzicht geeft hoe op kostenefficiënte wijze de kustverdediging gerealiseerd kan worden.
De tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
In uw brief van 30 augustus 20101 over de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt kondigt u een tijdelijke verlaging aan van het btw-tarief arbeidskosten renovatie woningen, in hoeverre kunt u garanderen dat deze btw-verlaging daadwerkelijk wordt doorberekend aan de consument? Heeft u daarover met de branche harde afspraken gemaakt?
Allereerst moet ik benadrukken, dat de overheid niet treedt in prijsafspraken tussen ondernemers en consumenten. Die prijsafspraken worden beheerst door de regels van de vrije markt. De overheid beschikt niet over de instrumenten om te garanderen dat een btw-verlaging wordt doorberekend aan de consument. Dat neemt niet weg dat ik het een kwestie van fatsoen vind om het voordeel door te berekenen aan de consument. Dat standpunt is al eerder met de Kamer gewisseld.2 Juist om ervoor zorg te dragen dat consumenten optimaal profiteren van het verlaagde btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen is voor de besluitvorming over deze maatregel al overleg gevoerd met Bouwend Nederland, MKB-Nederland en VNO-NCW. Deze organisaties hebben toegezegd zich richting hun leden actief te zullen inzetten om ervoor te zorgen dat het tariefsvoordeel aan de consument wordt doorberekend. Mij hebben signalen bereikt dat desbetreffende organisaties gevolg geven aan deze toezegging. Overigens mag, gezien de aandacht die Financiën en ook de media heeft besteed aan de maatregel, ook verwacht worden dat woningeigenaren alert zijn op een juiste toepassing van de maatregel.
Kunt u aangeven hoe effectief deze maatregel is? Schept deze maatregel meer banen, voorkomt de maatregel werkloosheid? Heeft deze maatregel ook effecten op werkgelegenheid in andere branches dan de bouw?
Zoals het kabinet in de hiervoor aangehaalde brief van 30 augustus jl. heeft opgemerkt, beoogt het pakket aan tijdelijke maatregelen de woningmarkt een impuls te geven, mede vanwege de omzetdaling in de bouwsector en de gevolgen daarvan voor de economie en de werkgelegenheid. Juist bij de btw-verlaging gaat het om een tijdelijke stimulans die snel en gericht ingevoerd kan worden. Daar komt bij dat de branche op aandringen van het kabinet heeft toegezegd zich bij de leden ervoor te zullen inzetten dat het voordeel wordt doorberekend aan de consument. Het geïsoleerde effect van de btw-verlaging kan vooraf niet exact worden bepaald.
Deelt u de mening dat ook de architectenbranche hard is getroffen door de crisis in de bouw? Kunt u aangeven waarom u heeft gekozen om de architectendiensten buiten deze regeling te houden? Bent u bereid de architectenbranche alsnog in de regeling te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Door de gevolgen van de economische crisis is de bouwsector in zijn geheel zwaar getroffen. Deze gevolgen werken door op branches die diensten verrichten aan de bouwsector, zoals architecten, die het aantal opdrachten van bouwbedrijven zien teruglopen. Om de bouwsector een tijdelijke extra impuls te geven wordt tijdelijk het btw-tarief naar 6% op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen verlaagd. Diensten van architecten vallen niet onder deze regeling, aangezien deze diensten niet zijn aan te merken als renovatie- en herstelwerkzaamheden. Een apart verlaagd btw-tarief voor diensten van architecten is op grond van de Europese btw-richtlijn niet toegestaan. Desondanks is mijn verwachting dat ook aan de bouwsector grenzende branches, waaronder de architectenbranche, zullen meeprofiteren van de voorgestelde btw-maatregel.
Is het waar dat deze maatregel niet geldt voor de renovatie van woonboten en woonwagens? Kunt u aangeven waarom consumenten woonachtig in een woonboot of woonwagen geen gebruik kunnen maken van deze maatregel? Is het mogelijk deze maatregel ook open te stellen voor de renovatie van woonboten en woonwagens?
Ja. De btw-richtlijn maakt de toepassing van het verlaagde btw-tarief alleen mogelijk voor het renoveren en herstellen van particuliere woningen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dient voor toepassing van verlaagde btw-tarieven gekozen te worden voor een strikte uitleg.3 Tegen deze achtergrond is voor een uitleg gekozen waarbij voor het begrip «particuliere woningen» wordt aangesloten bij onroerende zaken die bestemd zijn voor permanente bewoning. Woonboten en woonwagens zijn expliciet uitgezonderd van deze regeling. In verband met de kosten en een goede uitvoering en handhaafbaarheid ben ik voorstander van een duidelijke afbakening. Uitbreiden van de regeling tot woonboten en woonwagens maakt de afbakening met andere eventueel voor bewoning geschikte zaken lastiger. Ik ben daar geen voorstander van.
De totale kosten voor deze maatregel worden gedekt door de onderuitputting van de incidentele Energie Investeringsaftrek uit het aanvullend beleidsakkoord, hoeveel is deze onderuitputting en wat zijn de consequenties hiervan voor het energie-investeringsaftrek (EIA-)programma?
De incidentele intensivering van de Energie-Investeringsaftrek (EIA) ten behoeve van energiebesparende investeringen in huurwoningen, die als gevolg van het aanvullend beleidsakkoord is geïntroduceerd, is te onderscheiden van de reeds bestaande, structurele EIA. Beide regelingen bestaan separaat van elkaar en ook het budget van de structurele EIA is gescheiden van het budget van de incidentele EIA-maatregel. De besteding van de onderuitputting van de incidentele EIA-maatregel heeft dan ook geen consequenties voor de structurele EIA.
Op basis van de meest recente cijfers zal de realisatie van de incidentele EIA-maatregel in 2010 uitkomen rond de € 10 mln. Dit is vergelijkbaar met de realisatie over 2009. Het budget van de incidentele EIA bedraagt in totaal € 277,5 mln ((130 mln over 2009 en 147,5 mln over 2010). De onderuitputting van de incidentele EIA over de periode 2009–2010 bedraagt dus circa € 250 mln.
Voor de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt zoals opgenomen in het Belastingplan 2011, is de derving geraamd op € 195 mln. Dit betekent dat het niet waarschijnlijk is dat de incidentele EIA voortijdig – dat wil zeggen vóór 1 december van dit jaar – zou moeten worden gesloten, zelfs als het beslag voor de rest van dit jaar nog zou toenemen.
Wat is er bekend over de effecten van de ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie?
De minister voor WWI heeft het EIB opdracht gegeven de effecten van diverse maatregelen m.b.t. de woningbouw te onderzoeken. Een van de maatregelen die onderzocht wordt, is de tijdelijke ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Om de effecten van de maatregelen zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk een relatief lange onderzoeksperiode in acht te nemen, mede omdat de maatregelen nog lopen. In de loop van 2011 zal de eindrapportage naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Is er met de banken overlegd of zij in dit kader bereid zijn om de kredietverstrekking te normaliseren? Zo ja, wat waren de resultaten van dit gesprek? Zo nee, waarom heeft u dit in het kader van het stimuleren van de woningmarkt, mede in het licht aan de steun aan de banken, nagelaten?
Met regelmaat wordt met de financiële instellingen overlegd over de kredietverlening in Nederland. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het kader van de Taskforce Kredietverlening. Hierover wordt de Kamer regelmatig geïnformeerd. Aanvullend specifiek overleg over de hypotheekverstrekking in het kader van de tijdelijke verlenging van de ophoging van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) is naar inzichten van het kabinet niet nodig. Van de tijdelijke verhoogde NHG wordt veel gebruik gemaakt. Op dit moment wordt bijna 80% van de aankopen van woningen binnen de NHG-kostengrens gefinancierd met de NHG.