Het bericht dat Amsterdam meer geld, opvang en hulp wil bieden aan illegalen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam: meer hulp voor illegalen»?1
Ja.
Erkent u dat de gemeente Amsterdam met dit beleid de afspraken van het in 2007 gesloten bestuursakkoord schendt die er op neer komen dat gemeenten geen opvang mogen bieden aan illegalen? Zo ja, hoe gaat u de burgemeester van Amsterdam tot de orde roepen? Zo neen, waarom niet?
Erkent u dat dit beleid niet meer strookt met de eerder door u met de gemeente Amsterdam besproken voorwaarden dat de opvang tijdelijk, voor een afgebakende groep illegalen en gericht op terugkeer moet zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen richting de gemeente Amsterdam?
Heeft u dit nieuwe plan voor hulp aan illegalen besproken met de burgemeester van Amsterdam? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe is het mogelijk dat dit op 13 februari j.l. niet met de Kamer is gedeeld toen over dit onderwerp is gedebatteerd in een Algemeen overleg?
Hoe beoordeelt u het specifieke punt uit het plan dat illegalen een tegemoetkoming in de woonkosten krijgen van 3.000 euro per persoon per jaar? Deelt u de mening dat het ronduit absurd is zoveel belastinggeld aan personen te geven die hier niet eens mogen zijn maar brutaalweg hun vertrekplicht aan hun laars lappen?
Steunt u het nieuwe door de gemeente Amsterdam ontworpen hulppakket voor illegalen? Zo ja, realiseert u zich dat u daarmee in feite illegaliteit legaliseert en bestaand beleid omgooit? Zo neen, welke maatregelen bent u voornemens te treffen richting deze gemeente?
Bedraagt het aantal vanuit de Amsterdamse opvang naar het land van herkomst vertrokken illegalen nog steeds één? Erkent u dat deze opvang (derhalve) zeker niet bijdraagt aan terugkeer zoals eerder door u gepoogd is te stellen? Zo neen, waarom niet?
Voor zover u hier refereert aan het onderdak dat een aantal vreemdelingen krijgt in de voormalige penitentiaire inrichting in de Havenstraat, verwijs ik ook naar de brief die ik op 16 december 2013 aan uw Kamer heb gestuurd. Aan de betreffende groep vreemdelingen is onderdak ter beschikking gesteld voor een periode van zes maanden. Bij aanvang van het onderdak is deze groep vreemdelingen een korte periode gegeven om tot rust te komen. Dat is ook de reden dat de terugkeer vooralsnog beperkt is gebleven tot één persoon.
Nu is het aan deze vreemdelingen om onder begeleiding van vrijwilligers en professionals, zoals bijvoorbeeld medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek en ngo’s die terugkeerprojecten uitvoeren, te werken aan een oplossing voor hun persoonlijke situatie. Na deze periode van zes maanden zal de balans worden opgemaakt en worden bezien of dit initiatief van de gemeente Amsterdam een meerwaarde heeft gehad.
Bent u bereid om u in te zetten voor een spoedig vertrek van illegalen naar hun landen van herkomst in plaats van hun verblijf in Nederland te faciliteren door steun te geven aan gemeenten als Amsterdam die uw eigen terugkeerbeleid saboteren? Zo ja, wat zijn de vorderingen op dit gebied? Zo neen, waarom niet?
Doel van het Rijksbeleid is, daar waar mogelijk, zeker te stellen dat daadwerkelijk
vertrek plaatsvindt. De overheid heeft verschillende instrumenten om dit mogelijk te maken die beginnen bij het stimuleren van het zelfstandig vertrek en – waar de vreemdeling weigert zelfstandig te vertrekken – kunnen eindigen met vreemdelingenbewaring ten behoeve van het gedwongen vertrek.
Het initiatief van de gemeente Amsterdam met betrekking tot de «Vluchthaven» past in de reeks van lokale initiatieven die van de Rijksoverheid de ruimte krijgen om de zelfstandige terugkeer te vergroten. Hierover heb ik uw Kamer nader geïnformeerd in mijn brief2 van 13 september 2013. Soms ervaren uitgeprocedeerde vreemdelingen druk en weerstand als de Rijksoverheid hen probeert te helpen bij terugkeer en hebben lokale initiatieven een gunstige impact op de terugkeerbereidheid. Dit soort initiatieven kan dus net voldoende drempelverlagend werken om de blik op terugkeer te richten en de terugkeer daadwerkelijk te realiseren.
Het bericht "Dove zaalvoetballers geplaatst voor Europese Kampioenschappen maar toch thuis blijven door geldgebrek" |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dove zaalvoetballers geplaatst voor Europese Kampioenschappen maar toch thuis blijven door geldgebrek»? Zo ja, wat is daarover uw opvatting?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
De sport heeft ervoor gekozen een select aantal topsportprogramma’s te financieren die op het Paralympisch programma staan. Zaalvoetbal valt buiten deze focus.
Bent u bereid het zaalvoetbalteam van de KNDSB te ondersteunen voor deelname aan het Europees Kampioenschap zaalvoetbal? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De sport is verantwoordelijk voor de besluiten die zij neemt in de sportagenda 2013–2016. Ik ondersteun die sportagenda als die is aangenomen. De sportbonden hebben op de Algemene Ledenvergadering van NOC*NSF van januari 2012 met grote meerderheid ingestemd met deze sportagenda 2013–2016. De sport heeft hierin de ambitie vastgelegd om bij de beste 10 sportlanden van de wereld te behoren. Hierbij is er een focus gelegd, waarbij alleen díe topsportprogramma’s in aanmerking komen voor topsportfinanciering, die een bijdrage leveren aan de top -10 ambitie. Door de keuzes die zijn gemaakt, valt de financiering van deelname aan het EK zaalvoetbal voor doven, net als diverse andere takken van sport (inclusief onderdelen van de gehandicaptensport) buiten de kaders van topsportfinanciering.
Ik vind de stimulering van de amateur- en breedtesport van groot belang. Daarom ondersteun ik onder andere de programma’s «Veilig Sportklimaat» (VSK) en «Sport en Bewegen in de Buurt» (SBB) waarbij vraaggericht lokaal sport- en beweegaanbod wordt gestimuleerd.
Daarnaast is VWS in gesprek met de KNDSB, Vereniging Gehandicaptensport Nederland en NOC*NSF om tot een mogelijke samenwerking te komen en de KNDSB op die manier betrokken te houden bij het lopende sportbeleid.
Wat is uw opvatting over het feit dat steeds meer sportteams niet kunnen deelnemen aan grote sportevenementen als gevolg van gebrek aan subsidies en veranderende prioriteiten bij nationale sportbonden? Op welke manier zorgt u er voor dat amateur- en breedtesport hoog op de politieke en sportieve agenda blijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn in overleg te treden met NOC*NSF om gehandicaptenteams structureel te laten deelnemen aan belangrijke nationale en internationale sportevenementen?
Ik beschouw dit als een verantwoordelijkheid van de sport, die zelf besluiten neemt en die ik vervolgens ondersteun. Het staat gehandicaptenteams vrij om deel te nemen aan belangrijke nationale en internationale sportevenementen mits zij voldoen aan de gestelde eisen en criteria die door NOC*NSF zijn vastgesteld.
De GSM-ontvangst enquête van het CDA Zaltbommel |
|
Jaco Geurts (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de resultaten van de door het CDA Zaltbommel georganiseerde enquête inzake de GSM-bereikbaarheid in de dorpen van de gemeente Zaltbommel1
Ja
Vindt u het acceptabel dat inwoners van de gemeente Zaltbommel verstoken kunnen blijven van directe informatie bij een noodsituatie (NL-Alert, Burgernet en Amber Alert)? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het van belang dat burgers in Nederland bij een noodsituatie directe informatie kunnen ontvangen. Dat kan langs meerdere wegen: NL-Alert, het waarschuwings- en alarmeringssysteem (de sirene), calamiteitenzenders, www.crisis.nl en sociale media. NL-Alert wordt ontvangen via de telefoon. Als deze niet in verbinding staat met het telefoonnetwerk kan geen NL-Alertbericht worden ontvangen. Burgers kunnen dan ook langs andere alerteringswegen worden geïnformeerd.
AMBER Alert en Burgernet worden niet ingezet in geval een incident of een levensbedreigende situatie voor de ontvanger van het bericht, maar om de politie te helpen bij de opsporingstaak. Burgers melden zich zelf aan voor deze diensten. Ook voor deze diensten geldt dat burgers naast het verstuurde bericht naar de mobiele telefoon op andere wijzen bereikt kunnen worden (met name via email en de website).
Deelt u de constatering dat door slechte GSM-ontvangst in de Gemeente Zaltbommel de veiligheid, zoals inzetbaarheid van Automatische externe defibrillatoren en de bereikbaarheid van alarmnummer 112, in het geding is?
De bereikbaarheid van alarmnummer 112 is adequaat geregeld. Indien een telefoon buiten bereik van het eigen netwerk raakt, zal de mobiele telefoon namelijk bij een noodoproep naar 112 automatisch contact zoeken via een van de andere netwerken. De providers zijn wettelijk verplicht ook deze 112-oproepen af te handelen.
Voor de inzetbaarheid van Automatische externe defibrillatoren (AED) worden de burgerhulpverleners via een sms van de meldkamer ambulancezorg geïnformeerd over een te reanimeren slachtoffer. Daar is sprake van afhankelijkheid ten opzichte van de eigen telefoonprovider. Een aantal van de kasten waarin AED’s zich bevinden kunnen ofwel automatisch op afstand worden geopend, danwel via het meezenden van een code in de sms naar de burgerhulpverlener. Met het oog daarop raad ik de daarvoor verantwoordelijke organisaties aan te onderzoeken of in het te voorziene inzetgebied voldoende mobiele dekking is. In voorkomende gevallen kan dan uitgeweken worden naar een andere provider die in het inzetgebied wel voldoende dekking biedt.
Deelt u de waarneming dat het onaanvaardbaar is dat hulpdiensten belemmerd worden tijdens hun werk, zoals blijkt uit de antwoorden van respondenten van de enquête?
Ik vind het inderdaad belangrijk dat hulpdiensten hun werk goed kunnen verrichten. Voor de communicatie van hulpdiensten is het C2000-netwerk beschikbaar.
Bent u bereid om met betrokken partijen in gesprek te gaan om de zeer slechte GSM-ontvangst in de gemeente Zaltbommel op korte termijn te verbeteren nu het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel heeft aangegeven dat de beïnvloedingsmogelijkheden zijn uitgeput?
Ik acht een gesprek niet nodig. Ik verwacht dat de verdere verdichting van de nieuwe netwerken voor 4G – de standaard voor snelle mobiele internet en telefoniediensten – welke plaatsvindt op relatief lage frequenties met een betere doordringing in gebouwen, voor een betere (inhuis)dekking gaat zorgen, waardoor de ontvangst op de mobiele telefoons ook in het buitengebied zal verbeteren.
De minister van Economische Zaken heeft richting uw Kamer tijdens het algemeen overleg Telecom van 30 januari jl. aangegeven dat de Kamer in de tweede helft van dit jaar wordt geïnformeerd over de stand van zaken van de dekking van breedband in het buitengebied en de uitrol van de 4G-netwerken.
Welke oplossingsrichtingen zijn volgens u mogelijk?
Zie antwoord vraag 5.
De aansturing van het Havenbedrijf Rotterdam |
|
Albert de Vries (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieele Dagblad, waarin de aansturingsstructuur van het Havenbedrijf Rotterdam ter discussie wordt gesteld?1
Ja.
Deelt u de centrale stelling in dit artikel, namelijk dat de invulling van de overheids-nv-structuur te commercieel is, en te weinig gericht op de publieke belangen? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent geen speciale overheids-nv-structuur. Ik neem aan dat de auteur van het artikel doelt op de organisatievorm in een vennootschap, waarbij gesproken wordt over «NV-structuur» (de structuur van de naamloze vennootschap) dan wel «structuur-NV» (de structuur van de naamloze vennootschap indien sprake is van een grote onderneming). Bij een organisatievorm van een vennootschap heeft de aandeelhouder de bevoegdheden zoals vastgelegd in het vennootschapsrecht.
Ik deel de stelling overigens niet. In de nieuwe Nota Deelnemingenbeleid heb ik uitgebreid beschreven op welke wijze de staat als aandeelhouder bijdraagt aan de borging van publieke belangen. De staat stelt als aandeelhouder het publiek belang centraal bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. In de doelomschrijving in de statuten van de staatsdeelnemingen komt dit publieke belang ook tot uidrukking. Waar dat nog onvoldoende het geval is, zal ik de doelomschrijving in overleg met de medeaandeelhouder Gemeente Rotterdam en de onderneming aanpassen. Bij de beoordeling van investeringen die de vennootschap wil doen en bij (het wijzigingen van) de strategie toetst de Staat nadrukkelijk of die in lijn zijn met het te borgen publieke belang.
De statuten zijn overigens niet de enige plek waar publieke belangen zijn geborgd. Zoals ook in de Nota Deelnemingenbeleid is aangegeven (op p.72) zijn de publieke belangen ook vastgelegd in het PKB-PMR, AmvB Ruimte, de uitwerkingsovereenkomsten PMR, het Convenant Haventarieven HbR en Deltalinqs, het Havenmeesterconvenant en de Akte Vestiging Erfpacht I en II Maasvlakte II en Overeenkomst Taakverwaarlozing.
Op welke manieren kunt u er voor zorgen dat de publieke belangen meer centraal komen te staan? Kunt u deze laten vastleggen in de statuten, zoals besproken in het notaoverleg van 3 februari jongstleden?
Zie antwoord vraag 2.
Kan ook overwogen worden om in de statuten vast te leggen dat slechts overheden aandeelhouder kunnen zijn, dat er een verantwoorde beloningsstructuur is, dat er transparant gerapporteerd wordt, onder andere over de winstbestemming, en dat met behulp van artikel 2:129 BW vastgelegd wordt dat er iedere twee jaar een strategienota ter goedkeuring wordt voorgelegd?
Niet alles wat de aandeelhouder belangrijk vindt hoeft in de statuten te worden vastgelegd. Statuten regelen in eerste instantie de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende organen van de vennootschap. In de recente Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 is toegelicht hoe de Staat haar aandeelhouderschap invult en wat daarvan de achterliggende redenen zijn. Onderdelen daarvan zijn periodieke bespreking van de gevolgde strategie, een verantwoorde beloning van het bestuur van de onderneming en transparante verslaglegging over onder andere de winstbestemming. Geen onderdeel daarvan is het vastleggen in de statuten dat alleen overheden aandeelhouder kunnen zijn, wat per specifiek geval moet worden bezien. Overigens wil dit niet zeggen dat de Staat haar aandeel zondermeer van de hand kan doen, indien zo een intentie zou bestaan zal dat altijd vooraf met de Kamer worden besproken. Die intentie is er overigens niet, het Havenbedrijf functioneert goed, in de nota deelnemingenbeleid is het Havenbedrijf Rotterdam opgenomen in de categorie van permanente deelnemingen.
Klopt het dat in de omringende landen ervoor gekozen is om de overheid meer grip te laten houden op de havenbedrijven?
De structuur in ons omringende landen verschilt. Enkele havenbedrijven zijn direct onderdeel van overheid/overheden. Anderen zijn verzelfstandigd (bijvoorbeeld: Gent en Zeebrugge zijn publiekrechtelijke NV’s) of overheidsdiensten op afstand van het gemeentebestuur (bijvoorbeeld: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en HPA Hamburg Port Authority). Daarbij is het een onmiskenbare trend dat havenbedrijven steeds meer in mondiale logistieke netwerken worden betrokken en qua dienstverlening en achterlandverbindingen steeds sterker met elkaar in concurrentie treden, waardoor het voor de hand ligt om hen ook meer commerciële slagkracht te bezorgen, onder andere door verzelfstandiging.
Havenbedrijf Rotterdam is reeds verzelfstandigd en een publiekrechtelijke NV, met de gemeente Rotterdam en de Staat als aandeelhouders. Privatisering (verkoop aan marktpartijen of beursgang) ligt niet voor de hand, het Havenbedrijf functioneert goed, in de Nota Deelnemingenbeleid is het Havenbedrijf Rotterdam opgenomen in de categorie van permanente deelnemingen.
Klopt het dat dit ermee te maken heeft dat havenbedrijven in essentie meestal (haven)grondbedrijven zijn, die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening en gronduitgifte, en daarmee voor de samenstelling van het havenindustrieel complex?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat verzelfstandiging en/of privatisering van havenbedrijven om die reden niet voor de hand ligt? Zo nee, waarom wel?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de gemeente Rotterdam nu over 40% van haar grondgebied geen rechtstreekse zeggenschap heeft, maar dat deze bij de Raad van Bestuur van het Havenbedrijf Rotterdam ligt?
De grond die in erfpacht aan het Havenbedrijf is uitgegeven (84 km2) beslaat 26% van de oppervlakte van de gemeentelijke grond (324 km2). De gemeente Rotterdam heeft zelf 33% van de gemeentelijke grond direct in eigendom. Daarnaast is bijna 40% van de grond van de gemeente Rotterdam in particulier eigendom. Het klopt dus dat de gemeente Rotterdam over de 40% van haar grondgebied die in particuliere handen is geen particuliere zeggenschap heeft, maar die zeggenschap ligt niet bij de Raad van Bestuur van het Havenbedrijf. De gemeente Rotterdam heeft publiekrechtelijk uiteraard over haar gehele grondgebied zeggenschap.
Klopt het dat dat het dividend voor de aandeelhouders (Rijk 30% en Rotterdam 70%) slechts 40 miljoen euro bedraagt op een nettowinst van 200 miljoen euro? Waarom is de payout ratio slechts 20% in plaats van de meer gebruikelijke 40%?
De payout ratio is niet slechts 20%, zie onderstaande overzicht. Overigens gelden bij het Havenbedrijf Rotterdam specifieke dividendafspraken. Het dividend dat de aandeelhouders van Havenbedrijf Rotterdam ontvangen is een percentage gerelateerd aan het ingebrachte kapitaal en wordt geïndexeerd met 4%. Dat levert een stabiele dividendstroom voor de aandeelhouders op. Het dividend wordt naar rato van het aandelenbelang verdeeld: de Staat ontvangt 29 1/6%, gemeente Rotterdam ontvangt 70 5/6%.
jaar
Totaal dividend
Resultaat
Pay out Ratio
2009
61,1
167,4
36%
2010
63,8
154,2
41%
2011
90,21
194,6
46%
2012
85,7
227,5
38%
Inclusief € 25,1 mln. voor gemeente Rotterdam ivm vrijval van de zogenaamde Commerz voorziening
De goudclaim van Nederland op Zwitserland |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat, zoals voormalig NRC-journalist en schrijver Roel Janssen beweert, de Nederlandse regering in 2000 haar goudclaim richting Zwitserland stilzwijgend definitief heeft opgegeven?1
De Contactgroep Tegoeden WO II (commissie-Van Kemenade) werd in 1997 ingesteld en heeft onder meer de Nederlandse claim op door de Duitsers geroofd monetair goud bestudeerd. Op 12 januari 2000 publiceerde de commissie-Van Kemenade haar eindrapport. In het rapport wordt onder andere de volgende conclusie gepresenteerd over de Nederlandse goudclaim:
«In de oorlog is 146.647 kg monetair goud door de Duitsers uit de kluizen van de Nederlandsche Bank gestolen. In 1947 heeft de Nederlandse overheid bij de in 1946 op grond van internationale verdragen opgerichte Tripartite Commission for the Restitution of Monetary Gold(TCG), een claim ingediend van 145.649 kg. In 1958 bepaalde de TCG dat zij daarvan 110.174 kg valide achtte. De 35.475 die de Nederlandsche Bank krachtens de Deviezenverordening van juni 1940 had verworven, viel naar haar oordeel niet onder de definitie «monetair goud». Ondanks een protest van Nederland herhaalde de commissie deze uitspraak in 1965. De regering berustte hierin formeel niet en heeft zich altijd het recht voorbehouden ten aanzien van verdere procedures. In 1973 accepteerde Nederland een derde deeluitkering, waarmee de totaal uitgekeerde hoeveelheid goud door de TCG op 70.637 kg uitkwam. De Nederlandse regering heeft echter geen nadere stappen ondernomen en zich dus materieel bij de uitspraak neergelegd. In 1998 is de TCG opgeheven. Kort daarvoor heeft Nederland een restuitkering van 1.183 kg ontvangen.»
In het rapport is tevens te lezen dat ca. 120.000 kg van het door de Duitsers geroofde goud uit Nederland in Zwitserland terecht is gekomen. In conclusie 24 van het eindrapport van de commissie-Van Kemenade wordt vermeld dat «de claim van Nederland op de resterende 73.829 kg (of: 38.354 kg als wordt uitgegaan van de door de TCG erkende claim) […] juridisch/volkenrechtelijk niet meer staande te houden [is]. Bilaterale juridische stappen tegen landen waarin geroofd goud is terechtgekomen, zoals Zwitserland, Zweden, Italië, Spanje en Portugal zijn [volgens de commissie-Van Kemenade] evenmin haalbaar en worden dan ook niet aanbevolen.»
In de Kabinetsreactie van 21 maart 2000 wordt ingegaan op de conclusies en hoofdaanbevelingen van onder meer de commissie-Van Kemenade. De hierboven genoemde conclusies worden inderdaad niet benoemd, maar zijn ook nooit tegengesproken. Voor zover daar nog onduidelijkheid over mocht bestaan: de conclusies zijn door de Nederlandse regering integraal overgenomen. Dat betekent dat er geen verdere juridische stappen zijn en zullen worden genomen tegen landen waarin geroofd goud is terechtgekomen, tenzij zich omstandigheden voordoen als hierna genoemd in antwoord op de vragen 7–11.
Klopt het dat van de 145.650 kilo goud die de nazi’s in de bezettingstijd uit Nederland hebben afgevoerd, plusminus 122.000 kilo in Zwitserland is terechtgekomen en dat er in Zwitserland nog altijd 61.000 kilo Nederlands «oorlogsgoud» ligt? Klop het dat de claim van Nederland op dit goud bovendien juridisch grotendeels onomstreden is?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u beschrijven welke inspanningen de Nederlandse regering sinds 1945 heeft verricht om het geroofde goud terug te krijgen? Onderschrijft u de conclusie van de Contactgroep Tegoeden WO II (commissie-Van Kemenade: 2000, p. 42) dat Nederland daarbij achteraf bezien «daadkrachtiger op het vinkentouw [had] kunnen zitten en meer initiatieven bij de geallieerden [had] kunnen ontplooien»?
Voor de inspanningen die de Nederlandse regering sinds 1945 heeft verricht om het geroofde goud terug te krijgen verwijs ik u door naar het eindrapport van de commissie-Van Kemenade. Ik beschik niet over informatie die de conclusies van de commissie-Van Kemenade in een ander daglicht zou kunnen stellen.
Welke inspanningen heeft de regering nog geleverd om de claim te effectueren, nadat in 1996 de regering in antwoord op eerdere vragen2 aangaf dat Nederland de resterende claim van (toen nog) in totaal 75.012 kilo goud niet had laten vallen, omdat het de Tripartiete Goudcommissie (TCG) niet had gemachtigd om Zwitserland finale kwijting te verlenen, en nadat de minister van Financiën na de opheffing van de TCG in 1998 opnieuw stelde dat Nederland haar aanspraken ten opzichte van de (rechtsopvolgers van de) TCG niet heeft laten vervallen?3
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Van Kemenade4 niet expliciet ingegaan op de conclusies en aanbevelingen ten aanzien van de Nederlandse goudclaim? Heeft de regering destijds naar uw oordeel de conclusies van de commissie-Van Kemenade over de goudclaim integraal overgenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u Conclusie 24 van de commissie-Van Kemenade (2000, p. 111) dat de resterende claim op 73.829 kilo goud (of 38.354 kilo als word uitgegaan van de TCG) dat nog ligt in Zwitserland en andere landen die in de oorlog goud hebben afgenomen van de Reichsbank juridisch/volkenrechtelijk niet meer staande te houden is? Zo ja, waarom heeft u deze conclusie niet met de Kamer gedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Verwacht u dat er door andere landen (op termijn) initiatieven worden ontplooid om het in 1946 gesloten akkoord van Washington tussen enerzijds Zwitserland en anderzijds de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk open te breken? Houdt de regering de mogelijkheid open om op basis daarvan alsnog stappen tegen Zwitserland te ondernemen?
De constatering van de commissie-Van Kemenade over de restitutie van «oorlogsgoud» uit Zwitserland is hard. Feit blijft echter dat Zwitserland, met het gesloten Akkoord van Washington, in 1946 alle aanspraken van de geallieerde landen op teruggave van geroofd goud afkocht tegen betaling van 250 miljoen Zwitserse Franken. De Nederlandse regering heeft meerdere pogingen ondernomen om bilateraal met Zwitserland alsnog afspraken te maken in het kader der «redelijkheid en billijkheid». Zwitserland bleef echter wijzen op de verbindende kracht van het Akkoord van Washington. In het rapport van de commissie-Van Kemenade is te lezen dat de Nederlandse regering destijds bewust afzag van het aanvechten van het Akkoord van Washington voor het Internationaal Gerechtshof en dat zij in 1955 de Zwitserse bondsraad in een geheim memorandum meedeelde van verdere stappen ter zake af te zien. In antwoord op Kamervragen gaf toenmalig minister Luns van Buitenlands Zaken in 1961 aan dat het om die reden «niet op de weg der regering [kan] liggen op deze aangelegenheid terug te komen». Ik zie daarom geen aanleiding om dat nu, op welke manier dan ook, wel te gaan doen. Ook zie ik het niet snel gebeuren dat er door andere landen initiatieven worden ontplooid. Mocht dat wel gebeuren dan zal ik uiteraard de situatie opnieuw beoordelen. Voorts kan ik u meedelen dat in het geval er onverwacht nieuw gestolen «oorlogsgoud» opduikt, ik zal bekijken hoe Nederland daar op juiste wijze aanspraak op kan doen.
Wat is uw oordeel over het feit dat het grootste deel van het door nazi's geroofde monetaire goud (in totaal 580 mln dollar, waarde 1945) zijn weg vond naar de Zwitserse centrale bank SNB (398–414 mln dollar), maar dat hiervan in 1946 slechts een fractie is gerestitueerd (te weten 52.000 kg goud ter waarde van 250 miljoen Zwitserse Franken), dit in het licht van de constatering van de commissie-Van Kemenade (2000, p. 42) dat onomstotelijk vaststaat dat Zwitserland «destijds doelbewust [heeft] verzwegen dat zijn centrale bank al halverwege de oorlog wist dat de Duitse Reichsbank de hand had weten te leggen op onder meer grote hoeveelheden gestolen Nederlands monetair goud»?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de aanbeveling van professor Kalshoven (Bijlage 1 bij het Eindrapport van de Contactgroep Tegoeden WO II)) dat op morele gronden een beroep gedaan kan worden op Zwitserland, op grond van de erkenning dat de uitkering in 1946 in geen verhouding staat tot het voordeel dat genoten is door behoud van het geroofde goud en dat «de immoraliteit van het gedurende de oorlogsjaren willens en wetens aannemen van roofgoud» door Zwitserland een moreel argument is om op grond van rede en billijkheid een nieuwe procedure op gang te brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om alsnog stappen te ondernemen – in internationaal verband dan wel bilateraal richting Zwitserland – om het monetaire goud dat aan Nederland toekomt terug te vorderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u er van op de hoogte dat er in Zwitserland een referendum aanstaande is over beperkingen aan de verkoop van goud en de opslag van goudreserves in eigen land (Financial Times, 18 april 2013)? Bent u bereid om uw Zwitserse ambtgenoot in overweging te geven om aan het referendum een vraag toe te voegen over teruggave van het monetaire goud aan Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Een groeiend aantal huisuitzettingen van gezinnen met kinderen |
|
Sadet Karabulut (SP), Nine Kooiman (SP), Paulus Jansen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de toename van het aantal huisuitzettingen, waaronder gezinnen met kinderen, bevestigen, alsmede een toename van het beroep dat gedaan wordt op noodopvang? Wat vindt u van deze ontwikkeling?1 2
Het is bekend hoeveel huisuitzettingen uit corporatiewoningen er plaats vinden. Zeer recent heeft Aedes, vereniging van corporaties, het aantal huisuitzettingen in 2013 gepresenteerd. In 2013 zijn 6.980 huishoudens uit huis gezet. Dat is ten opzichte van 2012 een stijging van 8%. Corporaties houden niet van alle huisuitzettingen bij om welke type huishoudens het gaat. Bij corporaties die het type huishouden wel bijhouden wijzen de cijfers uit dat het met name gaat over alleenstaanden tussen de 18 en 60 jaar oud. Het signaal dat de stijging ook een toename zou zijn van gezinnen met kinderen kan dan ook niet bevestigd worden.
Uit de kengetallen over de cliënten in de maatschappelijke opvang in 2012 van de Federatie Opvang blijkt een toename van het aantal mensen dat hulp heeft gevraagd en gekregen van instellingen voor maatschappelijke opvang, ten opzichte van 2011. De grootste groei is te zien bij de leeftijdscategorie 18–22 en 51–64 jaar. Het aantal kinderen in de opvang is juist gedaald. Deze cijfers hebben betrekking op de gehele maatschappelijke opvang. Er zijn geen cijfers beschikbaar over specifiek de voorzieningen voor noodopvang.
De stijging van het aantal huisuitzettingen ten opzichte van vorig jaar is een negatieve ontwikkeling. De gevolgen van een huisuitzetting zijn voor mensen enorm ingrijpend. Wanneer er kinderen in het spel zijn is dit natuurlijk extra tragisch.
Ook is het spijtig dat het aantal mensen dat zich genoodzaakt voelt om hulp te vragen bij maatschappelijke opvang is gestegen. Gelukkig is het aantal kinderen dat in aanraking komt met opvanginstellingen in 2012 gedaald.
Uit de cijfers valt niet op te maken welke hulp er is geleverd. Het kan gaan om iemand die één nacht in 2012 in de nachtopvang heeft geslapen, maar ook om mensen die het hele jaar in een beschermde woonvorm zaten, of om mensen die in hun eigen huis ambulante begeleiding ontvingen vanuit een opvanginstelling.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor de maatschappelijke opvang? Hoeveel kinderen zitten in de maatschappelijke opvang? Hoeveel kinderen zitten in de daklozenopvang?
Voor de Monitor Stedelijk Kompas 2012 heeft het Trimbos instituut centrumgemeenten gevraagd of zij zicht hebben op het aantal gezinnen dat op een wachtlijst staat voor een opvangplek voor dak- en thuislozen. Zeventien van de 39 gemeenten (45%) hebben aangegeven dat ze zicht hebben op het aantal gezinnen dat op een wachtlijst staat voor een opvangplek. Bij deze zeventien gemeenten is de wachtlijst in de meeste gevallen niet lang: bij vijf gemeenten nul gezinnen op de meest recente peildatum en bij vijf gemeenten één gezin. Eén gemeente geeft aan dat gezinnen überhaupt niet op een wachtlijst komen. In drie gemeenten moesten twee gezinnen wachten op een opvangplek en in een gemeente drie gezinnen. Tot slot hebben drie gemeenten een relatief lange wachtlijst met zeven, twaalf of dertien wachtenden. Alle centrumgemeenten geven aan dan voor een alternatief te zorgen. Veel centrumgemeenten helpen deze gezinnen vooral door te verwijzen naar het eigen netwerk of hulp te bieden bij het vinden van een plek in een andere regio. Uit navraag door het ministerie van VWS bij de Federatie Opvang blijkt dat er geen aanvullende gegevens beschikbaar zijn over de wachtlijsten in de maatschappelijke opvang.
Uit de kengetallen over de cliënten in de maatschappelijke opvang in 2012 van de Federatie Opvang blijkt dat er in dat jaar 2.816 kinderen jonger dan 18 jaar hulp ontvingen vanuit de maatschappelijke opvang. Ook voor deze cijfers geldt dat het totaalcijfers zijn en niet uitgesplitst naar hulpvorm of soort opvang. Het kan dus ook gaan om kinderen uit gezinnen die ambulante begeleiding ontvingen vanuit een opvanginstelling.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de ratificatie door Nederland van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Deelt u de mening dat uithuiszetting van kinderen in strijd is met dit verdrag?
Een huisuitzetting hoeft niet in strijd met het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) te zijn, mits wordt gezorgd voor passende alternatieve opvang dan wel huisvesting. Het IVRK geeft in artikel 27 aan dat de Staten die partij zijn in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen nemen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken. En voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
In de vierde periodieke rapportage over het Verdrag inzake de Rechten van het Kind aan het VN-Kinderrechtencomité, dat op 25 november 2013 door minister Timmermans aan de Tweede Kamer is aangeboden, wordt gerefereerd aan het experiment «Achter de voordeur» dat leidt tot afname van huisuitzettingen. Uit onderzoek uitgevoerd door het Centre for Children's Rights Amsterdam, in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (11 december 2012) blijkt dat rechters de laatste jaren vaker rekening houden in hun vonnis met de belangen en rechten van kinderen.
Wat is uw verklaring voor de sterke stijging van uithuisplaatsingen?
Uit de laatste cijfers van Aedes blijkt dat verreweg het grootste deel van het aantal huisuitzettingen het gevolg is van het hebben van een huurschuld. Hoewel niet exact te achterhalen is wat de onderliggende oorzaak hiervan is, hebben ruim 90% van de corporaties de economische crisis als oorzaak genoemd.
Deelt u de analyse van Nadja Jongmann, lector rechten, schulden en incasso aan de Hogeschool Utrecht, dat er twee belangrijke redenen voor de toename van het aantal huisuitzettingen zijn, de toename van algehele schuldenproblematiek als gevolg van de economische crisis en het ontbreken van een langdurige intensieve budgetondersteuning voor de groep die moeite heeft met (gewenning aan) beperkt inkomen? Zo ja, wat gaat u met deze kennis doen? Zo nee, waarom niet?
Uit de meest recente gegevens van Aedes blijkt dat de meest voorkomende redenen voor huisuitzettingen uit corporatiewoningen huurachterstanden (in 2013: 88%) zijn, maar ook wietteelt (in 2013: 4%), onderverhuur/woonfraude (in 2013: 3%) of overlast (in 2013: 3%) zijn oorzaken. Aan een huurachterstand kan een terugval in inkomen of de toename van de schuldenproblematiek ten grondslag liggen.
Het zijn economisch moeilijke tijden, ook de schuldenproblematiek loopt op. Eén op de zes huishoudens in Nederland loopt een risico op problematische schulden, heeft problematische schulden of zit in een schuldhulpverleningstraject. Daarbij gaat het niet alleen om huurachterstanden3. Wanneer inkomen plotseling terugloopt is het belangrijk dat men snel zijn of haar levensstandaard aanpast. Als dit niet op eigen kracht lukt, dan kunnen mensen aankloppen bij de gemeente. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van integrale schuldhulpverlening. Budgetondersteuning kan hier onderdeel van uitmaken. Het is aan de gemeente om te bepalen of dit in een individueel geval noodzakelijk is en zo ja hoe lang iemand budgetbegeleiding nodig heeft. Met subsidie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontwikkelen Nibud en Stimulansz momenteel een handreiking prestatie-indicatoren budgetcoaching. Deze handreiking biedt handvatten voor het monitoren van de voortgang van de budgetbegeleiding en kan gemeenten ondersteunen in hun beleid. Het kabinet heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten om hun armoede- en schuldenbeleid te intensiveren.
Wat zijn de directe en maatschappelijke kosten van een uithuisplaatsing?
De kosten van een huisuitzetting voor een corporatie zijn onder meer sterk afhankelijk van de hoogte van de huurschuld en de staat van de ontruimde woning, maar worden door Aedes geschat op gemiddeld tussen de € 5.000 en € 10.000.
De maatschappelijke kosten van een huisuitzetting beslaan meerdere domeinen, zoals zorg en opvang, herhuisvesting, onderwijs, (bijzondere) bijstand, en soms ook kosten in het justitiële domein. Welke kosten gemaakt moeten worden en de hoogte van deze kosten verschilt per huisuitzetting. Het is daardoor niet mogelijk om de maatschappelijke kosten van een huisuitzetting te bepalen.
Wat vindt u van de oproep om huisuitzettingen te verbieden indien kinderen in het spel zijn, mits betrokken ouder of ouders begeleiding en schuldhulpverlening accepteren?3
De huidige regeling voor huisuitzettingen is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en houdt in dat voor huurders bijzondere regels gelden, waardoor een huurder niet zonder meer uit zijn of haar huis kan worden gezet. Wanneer er sprake is van wanbetaling (de huur is niet voldaan), dan kan de verhuurder de huurovereenkomst opzeggen, omdat «de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt». Ontbinding van de huurovereenkomst kan alleen via de rechter. Een gedwongen ontruiming zal dus alleen plaatsvinden na een rechterlijke toets; dit heeft te maken met het bijzondere karakter van woonruimte. De rechter maakt een belangenafweging waarbij het gewicht van de tekortkoming wordt afgewogen tegen het woonbelang van de huurder. Dit waarborgt dat een huisuitzetting, zeker als er kinderen in het spel zijn, niet zonder meer plaats vindt. De bestaande maatregelen met betrekking tot huisuitzettingen bieden genoeg waarborgen voor huurders. Een verbod op huisuitzettingen voor bepaalde huishoudens acht het kabinet dan ook niet nodig. Overigens worden lang niet alle vonnissen daadwerkelijk geëffectueerd; in de praktijk is in 6.980 gevallen van de 23.100 vonnissen daadwerkelijk tot huisuitzetting over gegaan, zo blijkt uit de cijfers van Aedes.
Wanneer er sprake is van een bedreigende situatie, zoals een dreigende huisuitzetting, bestaat op basis van artikel 287b Fw bovendien de mogelijkheid om bij de rechter te verzoeken om een noodmoratorium. Wordt het noodmoratorium uitgesproken dan mag de verhuurder voor de duur van het noodmoratorium (maximaal 6 maanden) niet tot huisuitzetting overgaan. De bedoeling is dat deze periode wordt gebruikt om tot een regeling van de schulden te komen, zodat na afloop van het noodmoratorium voor de verhuurder niet meer de noodzaak bestaat om alsnog tot huisuitzetting over te gaan.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid. De gemeente is dan ook de partij die (bindende) afspraken kan maken met onder andere corporaties over het voorkomen van huisuitzettingen. Mijn collega van Wonen en Rijksdienst en ik zijn ervan overtuigd dat gemeenten en corporaties zich tot het uiterste zullen blijven inspannen om een verdere stijging van het aantal huisuitzettingen te voorkomen. Hierin werken zij vaak samen. Corporaties delen signalen met gemeenten, gaan op huisbezoek bij de huurder of bieden ondersteuning van een budgetcoach. Een mooi voorbeeld hiervan is de gemeente Amsterdam waar al jaren binnen de Vroeg Eropaf-aanpak samengewerkt wordt met corporaties om huisuitzettingen te voorkomen.
Het is belangrijk dat gemeenten afspraken maken met ketenpartners, waaronder corporaties, dan wel de afspraken verstevigen, over het voorkomen van huisuitzettingen en het vroeg signaleren van betalingsachterstanden. Ik ondersteun gemeenten hierin door het ontwikkelen van business cases preventie en vroegsignalering van schulden, waar de Vroeg Eropaf-aanpak in Amsterdam er één van is. Deze business cases bieden goede voorbeelden en informatie voor het ontwikkelen van een eigen gemeentelijke aanpak. De business cases zijn eind april 2014 afgerond en zullen in mei breed verspreid worden onder gemeenten, corporaties en andere ketenpartners. Daarnaast is BKR bezig met de ontwikkeling van een systeem «Vindplaats van Schulden», zoals toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 20135. Inzet van dit marktinitiatief is dat het systeem gemeenten helpt bij de preventie en vroegsignalering van (problematische) schulden.
Bent u bereid bindende afspraken te maken met gemeenten, woningbouwcorporaties en welzijnswerkers over het voorkomen van huisuitzetting bij kinderen, met als uitgangspunt, het gebeurt niet, mits mensen bereid zijn om mee te werken aan schuldhulpverlening of budgetondersteuning? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel hiertoe verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat weerhield u er tot nu toe van om huisuitzettingen waarbij kinderen betrokken zijn te allen tijde te verbieden? Op welke wijze zouden deze bezwaren weggenomen kunnen worden? Onder welke voorwaarden of nadere bepalingen bent u bereid mee te werken aan een verbod op huisuitzettingen indien daarbij kinderen in het spel zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Bevestigt u het belang van een goede en vroegtijdige onderlinge afstemming en samenwerking tussen gemeente, corporaties, maatschappelijk werk, energieleverancier, zorgverzekering en belastingdienst om complexe en oplopende schulden te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen, afspraken of wetten en regels bevorderen naar uw mening op dit moment reeds deze samenwerking en afstemming en welke belemmeren deze samenwerking en afstemming?
Dit belang bevestig ik zeer zeker. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 2013 schreef, heeft preventie en vroegsignalering volop mijn aandacht. In dit kader heb ik business cases preventie en vroegsignalering laten ontwikkelen. Bestaande gemeentelijke aanpakken laten zien dat er binnen de huidige wet- en regelgeving al heel veel mogelijk is. De gemeentelijke aanpakken zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op goede samenwerking en afstemming met ketenpartners en bevorderen het voorkomen van het ontstaan of verergeren van een (problematische) schuldsituatie. Dit kan een huisuitzetting soms voorkomen.
Andere afspraken die vroegtijdige onderlinge afstemming en samenwerking tussen gemeenten en ketenpartners bevorderen zijn afspraken vastgelegd in convenanten. Veel gemeenten werken al met (regionale) convenanten. De NVVK (de vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren) is momenteel met subsidie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bezig met een project om vroegsignalering in te bedden in convenanten om hiermee de regierol van gemeenten in dit kader te versterken.
Tot slot heb ik in mijn brief van 3 juli 2013 aangekondigd de rol van gemeenten bij vroegsignalering te versterken door het onderzoeken en ontwikkelen van (aanvullende) instrumenten zoals de uitbreiding gegevensuitwisseling, een digitale Sociale Kaart en het verder ontwikkelen van het screenings-instrument Mesis. Deze instrumenten worden momenteel verder uitgewerkt. Welke belemmeringen er zijn bij vroegtijdig onderlinge afstemming en samenwerking tussen gemeenten, corporaties en andere ketenpartners zullen naar voren komen in de business cases preventie en vroegsignalering van schulden.
Kunt u specifiek toelichten welke gevolgen de preferente positie van de belastingdienst, het korten van uitkeringen als strafmaatregel en het terugtreden van de overheid in het algemeen kan hebben op de schuldenproblematiek en daarmee op het aantal huisuitzettingen? Bent u bereid deze regels aan te passen opdat schulden worden voorkomen en schuldhulpverleners effectieve hulp kunnen bieden?
Of er een problematische schuldensituatie ontstaat is afhankelijk van (meerdere) individuele omstandigheden. Er kan niet worden gesteld dat de in de vraag genoemde factoren leiden tot (meer) huisuitzettingen.
De preferente positie van de Belastingdienst heeft geen directe gevolgen voor de schuldenproblematiek en daarmee op het aantal huisuitzettingen. De preferente positie van de Belastingdienst speelt pas als er vermogensbestanddelen tussen verschillende schuldeisers moeten worden verdeeld. Dat is dus nadat de schuld is ontstaan. In het geval meerdere schuldeisers zich op hetzelfde vermogensbestanddeel van de schuldenaar willen verhalen, verschaft preferentie de één voorrang boven de ander. Preferentie ziet dus op de wijze van verdeling. Ook zonder preferentie kan het beslagen vermogensbestanddeel worden uitgewonnen als de schuldenaar niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
Voor wat betreft de gevolgen die het verlagen van uitkeringen op de schuldenproblematiek kan hebben, is het in individuele gevallen van belang om ook de reden van de verlaging van de uitkering te betrekken bij het oplossen en voorkomen van de schuldenproblematiek. In het algemeen wordt namelijk een bijstandsgerechtigde geconfronteerd met een (geüniformeerde) verlaging van de bijstandsuitkering, indien verwijtbaar geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om een eigen inkomstenbron te verwerven (bijvoorbeeld betrokkene onderneemt geen pogingen om betaalde arbeid te verkrijgen). Zoals reeds hierboven weergegeven is het sterk afhankelijk van individuele omstandigheden en hoe mensen met hun financiële situatie omgaan, wat eventuele gevolgen zouden kunnen zijn.
Het is belangrijk dat de overheid ook kritisch naar zichzelf kijkt. Wanneer de overheid als schuldeiser in beeld komt is het belangrijk dat zij met één gezicht en zorgvuldig naar buiten treedt en transparant communiceert. In de rijksincassovisie die momenteel ontwikkeld wordt, wordt dit uitgewerkt. Dit is in de kabinetsreactie6 op het rapport Paritas Passé door het kabinet toegezegd. Ik zal u binnenkort mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie informeren over de voortgang van dit traject.
Het bericht dat Nederlandse homostellen niet langer Russische kinderen kunnen adopteren |
|
Magda Berndsen (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russia bans adoptions by legally married foreign same-sex couples»?1
Ja.
Klopt het dat de genoemde wetswijziging is doorgevoerd? Zo ja, welke gevolgen verwacht u dat deze wijziging heeft voor Nederlandse LHBT-stellen en ongehuwden die Russische kinderen willen adopteren?
Het decreet dat op 10 februari 2014 door de premier van Rusland is getekend, bevat een nadere (procedurele) uitwerking van wetgeving in Rusland die sinds 5 juli 2013 van kracht is en die bepaalt dat Russische kinderen niet kunnen worden geadopteerd door gehuwden van hetzelfde geslacht of door ongehuwden uit landen waar het homohuwelijk is toegestaan.
Nederland heeft geen samenwerking met Rusland op het terrein van interlandelijke adoptie en heeft dit in het verleden ook nimmer gehad. Als gevolg hiervan zullen de gevolgen voor Nederlandse paren van hetzelfde geslacht en ongehuwde stellen beperkt zijn.
Indien het bericht klopt, op welke wijze gaat u de gevolgen voor die Nederlanders minimaliseren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid eventuele Nederlandse stellen die geen kind kunnen adopteren op grond van de in het artikel vermelde redenen bij te staan in een procedure voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 36, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft een verdragspartij het recht te interveniëren in een aanhangige zaak tegen een andere verdragspartij als de verzoeker een onderdaan is. Of Nederland eventuele Nederlandse stellen zal bijstaan zal per zaak worden beoordeeld. Slechts in uitzonderlijke situaties is dit het geval.
Opwaardering van de N57 en N59 |
|
Roelof Bisschop (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen die er in Zeeland en Zuid-Holland bestaan over de verkeersveiligheid en doorstroming op de N57 en N59?1
Ja.
Klopt het dat op Goeree Overflakkee vijf keer zoveel verkeersslachtoffers vallen als het gemiddelde in de rest van Nederland?
Neen, dit klopt niet. De risicocijfers (het aantal ernstige slachtoffers per miljoen gereden voertuigkilometers) van de N57 en de N59 op Goeree Overflakkee zijn gemiddeld, vergeleken met soortgelijke rijkswegen in andere regio’s. Zie ook mijn antwoord op de vragen van de leden Berndsen en Verhoeven (beiden D66) over onveilige wegen op Goeree-Overflakkee van 3 augustus 2012 (TK 2011–2012, aanhangnummer 3273).
Welke plannen hebben beide provincies al ontwikkeld om de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van de betreffende gebieden te verbeteren?
Het is mijn ambitie om de rijkswegen voor het jaar 2020 op het niveau van 3 sterren EuroRAP (European Road Assessment Programme) te brengen. In Zeeland wordt hier uitvoering aan gegeven. De rijkswegen op Goeree Overflakkee zijn al op dat niveau. Voor de aanpak van het onderliggend wegennet verwijs ik u naar de plannen van de provincies. De provincie Zuid-Holland heeft zijn plannen verwoord in het Meerjarenprogramma Infrastructuur 2014–2018. De provincie Zeeland heeft dit gedaan in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Zeeland 2014–2018. Deze plannen worden onder verantwoordelijkheid van de provincies ten uitvoer gebracht.
Welke financiële middelen hebben beide provincies reeds gereserveerd voor investeringen in de N59 en N57?
De investeringen in de rijkswegen N59 en N57 komen alleen uit de Rijksbegroting. De provincies dragen daar niet aan bij.
Welke mogelijkheden ziet u om vanuit het Rijk een financiële bijdrage te leveren aan oplossing van deze problematiek?
In 2011 heb ik op de Rijksbegroting € 10 mln gereserveerd om de N57/N59 op het niveau van drie sterren EuroRAP te brengen. Uit het pakket Meer Veilig investeer ik daarnaast nog € 8 mln voor extra veiligheidsmaatregelen op deze wegen. Met deze € 18 mln heb ik voldoende middelen gereserveerd om de verkeersveiligheid op de rijkswegen N57 en N59 te verbeteren. Volgens de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) doet zich op deze wegen geen bereikbaarheidsprobleem voor. Ik zie daarom geen noodzaak tot een extra financiële bijdrage.
Welke mogelijkheden ziet u om oplossing van de problematiek rond de N57 en N59 een hogere prioriteit te geven?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden zijn er om lopende projecten rond de N59 en N57 – die bijvoorbeeld beogen om op het gebied van verkeersveiligheid te voldoen aan het niveau van 3 sterren volgens de methodiek van het EuroRAP (European Road Assessment Programme) – de status van MIRT-project te geven?2 Welke voordelen zijn hieraan verbonden?
De verbetering van de verkeersveiligheid op de rijkswegen N59 en de N57 is al een MIRT-project. De maatregelen worden betaald uit het Infrastructuurfonds artikel 12.03.01 (realisatie). Hiervoor heb ik € 18 mln beschikbaar gesteld, € 10 mln uit MIRT-geld en € 8 mln uit het pakket Meer Veilig.
In de begroting staan de maatregelen aan deze wegen als een apart project genoemd tussen de aanleg wegenprojecten in de realisatiefase.
Omdat voor de verkeersveiligheidsmaatregelen geen tracéwetprocedure doorlopen behoeft te worden, is hiervoor geen projectblad opgenomen in het MIRT-projectenboek. Desgewenst kan ik in het volgende MIRT-Projectenboek voor dit project ook een apart blad opnemen.
Drones die huizen fotograferen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van het bedrijf Billionhomes om op korte termijn met drones over Nederland te gaan vliegen om huizen te fotograferen?1 Zo ja, wat vindt u van het voornemen van Billionhomes om zonder toestemming van bewoners huizen vanuit de lucht te fotograferen en publiek te openbaren zonder dat verwijdering van die openbare informatie mogelijk zal zijn?
Ja. Voor een reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
In hoeverre is het verzamelen van Nederlandse vastgoedinformatie en het vervolgens openbaren daarvan, inclusief foto’s, toegestaan op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens?
In het algemeen kan worden gesteld dat de bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegeven (Wbp) van toepassing zijn wanneer sprake is van het verwerken van tot personen herleidbare gegevens. Bij foto’s van vastgoed is van herleidbaarheid tot personen niet zonder meer sprake. Het oordeel of in een concreet geval de Wbp van toepassing is, is evenwel niet aan mij maar aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Is sprake van een vergunningaanvraag voor de door Billionhomes voorgenomen activiteit in het Nederlandse luchtruim? Zo ja, aan welke criteria wordt een aanvraag voor een vergunning om een (kleine) drone voor commerciële doeleinden te laten vliegen boven Nederlands grondgebied, in algemene zin getoetst en worden privacy-aspecten daarin expliciet meegewogen?
Om een drone beroepsmatig te kunnen vliegen in Nederland is momenteel nog een ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nodig. Nieuwe regelgeving voor eenvoudige operaties van onbemande luchtvaartuigen wordt thans ontwikkeld wordt maar is nog niet gereed voor publicatie. Tot op heden heeft ILT geen ontheffing verleend aan Billionhomes, noch een aanvraag voor ontheffing ontvangen.
Wanneer een aanvraag wordt ontvangen beoordeelt de ILT of de aanvrager de operatie veilig kan uitvoeren, of de vliegers adequaat opgeleid zijn en of het onbemande systeem technisch betrouwbaar is. De operatie die toegestaan wordt moet op minstens 150 meter horizontale afstand van aaneengesloten bebouwing, (spoor)wegen en groepen mensen plaatsvinden. Deze eisen zijn opgenomen in het Informatiebulletin lichte onbemande luchtvaartuigen.
Bij de beoordeling van de aanvraag worden niet specifiek privacy-aspecten meegewogen, omdat deze aspecten geen onderdeel van een beoordeling op het gebied van luchtvaartveiligheid zijn. In het informatiebulletin wordt de aanvrager echter wel gewezen op de Nederlandse privacy wetgeving die voor drone-operators van belang is.
Deelt u de mening dat ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer het de omgekeerde wereld is als zonder toestemming van eigenaren woningen vanuit de lucht op beeldmateriaal kunnen worden vastgelegd en publiekelijk verspreid en huiseigenaren vervolgens zelf in actie moeten komen om hun woning bij Billionhomes op te eisen en beelden te laten verwijderen?
Nu er (nog) geen sprake is van een ontheffing(saanvraag) van Billionhomes om beroepsmatig met een drone te vliegen, en de precieze werkwijze van het bedrijf onbekend is, is deze vraag niet goed te beantwoorden. In algemene zin kan ik opmerken dat wanneer luchtfoto’s tot personen herleidbare gegevens bevatten het bedrijf dat deze foto’s maakt de relevante bepalingen uit de Wbp heeft na te leven. Het CBP ziet daarop toe.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om ten aanzien van (commerciële) activiteiten met drones in het luchtruim de privacybescherming krachtiger te waarborgen, de regels hierover helder te communiceren aan commerciële partijen en privacy-inbreuken door middel van drones tegen te gaan?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over een onderzoek dat het WODC op verzoek van het kabinet uitvoert naar diverse vragen rondom onbemande luchtvaartuigen (UAS), met daarbij bijzondere aandacht voor de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van onbemande luchtvaartuigen op de privacy en de wijze waarop die privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd.2
De miljoenenboete van het St. Antoniusziekenhuis na foute declaraties |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht miljoenenboete St. Antonius na foute declaraties?1
Ja.
Klopt het dat het terugbetalen van het teveel gedeclareerde bedrag aan de benadeelde zorgverzekeraars in dit specifieke geval onderdeel is van de boetebepaling door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza)?
Foutieve declaraties, ongeacht of deze het gevolg zijn van bewust dan wel onbewust handelen, zijn onwenselijk en onrechtmatig. Ik ben derhalve van mening dat foutieve declaraties terugbetaald moeten worden. Over de terugbetalingsverplichting merk ik het volgende op.
Als ziekenhuizen onrechtmatig geld gedeclareerd en ontvangen hebben, ontstaat er op basis van het civiele recht een terugbetalingsverplichting richting de betreffende zorgverzekeraars. Die terugbetalingsverplichting is er bestuursrechtelijk niet en is om die reden geen onderdeel van het boetebesluit van de NZa. De civielrechtelijke afhandeling van de terugbetaling kan wel de bepaling van de boetehoogte beïnvloeden. Als de schade door de overtreder hersteld is, kan dat een reden zijn voor matiging van de boete.
De vrijheid van de verzekeraar om met een ziekenhuis afspraken te maken over de terugbetaling wordt begrensd door wat de verzekeraar rechtmatig als zorgkosten kan verantwoorden met het oog op de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Verzekeraars overtreden immers zelf artikel 35 van de Wmg als ze onrechtmatige declaraties uitbetalen. Een afspraak tussen een zorgverzekeraar en zorginstelling over de terugbetaling van foutieve declaraties is een privaatrechtelijke afspraak.
Een dergelijke afspraak is om die reden niet per definitie openbaar. Uiteraard kunnen de betreffende partijen er wel zelf voor kiezen de afspraak openbaar te maken.
Welke ruimte hebben zorgverzekeraars bij het maken van afspraken met zorginstellingen, waar fouten gemaakt zijn in de declaratie van zorgkosten of frauduleuze handelingen hebben plaatsgevonden, over de hoogte van het terug te betalen bedrag? Worden deze afspraken openbaar gemaakt? Zo ja, welke termijn staat hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat onterecht gedeclareerde kosten door zorginstellingen, veroorzaakt door fouten, fraude, of opportunistisch handelen, in het belang van de premiebetaler te allen tijde volledig terugbetaald dienen te worden aan de benadeelde zorgverzekeraars? Is deze wenselijke praktijk momenteel reeds verplicht? Zo ja, hoe controleert u deze praktijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De mogelijke rol van Turkije bij kidnapping van bisschoppen in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eedere schriftelijke vragen van de leden Voordewind, Bonis, Omtzigt, Ten Broeke, Sjoerdsma, Van Bommel, Van der Staaij en Van Ojik1, waarin u grote zorgen over het lot van twee in Syrië ontvoerde bisschoppen uitsprak en aangaf dat Nederland samen met een aantal andere EU-lidstaten actief betrokken is bij pogingen de bisschoppen vrij te krijgen?
Ja. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie die de genoemde bewering bevestigt.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de mogelijke rol van Turkije bij de ontvoering van deze bisschoppen?2 Hoe beoordeelt u de bewering dat een groep jihadisten uit de Kaukasus, onder leiding van «Abu Banat», verantwoordelijk zou zijn geweest voor de ontvoering van en moord op de bisschoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de Turkse autoriteiten gesteld hebben dat de Abu Banat groep het land uitgezet zou zijn, terwijl ze in werkelijkheid in politiebewaring zouden verkeren in Istanbul, na gearresteerd te zijn op verdenking van overtreding van de wapenwetgeving, alsmede het voorbereiden van terroristische aanslagen?
De Turkse autoriteiten hebben desgevraagd bevestigd dat Abu Banat en leden van zijn groep zijn gedetineerd in de Maltepe gevangenis in Istanbul op verdenking van terroristische activiteiten en lidmaatschap van Al Qaida. Zij geven tevens aan dat het recht zijn beloop moet krijgen. De Turkse autoriteiten ontkennen verder dat Turkse instellingen relaties onderhouden met of betrokken zijn bij de Abu Banat groep.
Kunt u bevestigen dat de Abu Banat groep sinds de zomer 2013 in de Maltepe gevangenis in Istanbul zit en dat de Turkse autoriteiten dus gelogen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het in de openbaarheid gebrachte politieonderzoek naar de Abu Banat groep, waaruit onder meer zou blijken dat Abu Banat verantwoordelijk is voor gruwelijke onthoofdingen, en dat de politie geen vragen heeft gesteld over de ontvoering van de bisschoppen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u hetgeen gesteld wordt over openbaar gemaakte geheime documenten, waaruit zou blijken dat de Turkse geheime dienst MIT in detail beschrijft hoe de bisschoppen ontvoerd zijn, verplaatst zijn tussen verschillende locaties, om in het dorp Mashad Ruhin te eindigen en dat de Turkse geheime dienst de Abu Banat groep goed kon volgen, omdat het de groep Turkse walkie-talkies gegeven had, waarvan de frequentie gecheckt kon worden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Turkse justitie tot dusver heeft afgezien van vervolging van de Abu Banat groep, omdat het een «binnenlandse Syrische aangelegenheid» zou zijn, en omdat Turkije geen schade berokkend zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Syrische Orthodoxe kerk tot dusver geen commentaar heeft willen geven op de onthullingen in deze schokkende zaak? Zo ja, deelt u de bewering dat dit ingegeven is door angst voor de Turkse autoriteiten?
Voor zover bekend heeft de Syrisch Orthodoxe kerk tot nu toe geen commentaar gegeven. Het is het Kabinet niet bekend om welke reden zij tot nu toe geen commentaar zou hebben gegeven.
Bent u bereid opheldering te eisen bij Turkije naar aanleiding van de zorgelijke berichtgeving over de ontvoering van de bisschoppen en de mogelijke betrokkenheid van Turkije daarbij?
Zie antwoord op vragen 3 t/m 7.
Deelt u de mening dat Turkije de jurisdictie en de plicht heeft om terroristen die barbaarse mensenrechtenschendingen in Syrië hebben begaan, te vervolgen als ze zich op Turks grondgebied bevinden?
Turkije is partij bij diverse verdragen tegen terrorisme. Op grond daarvan heeft het de plicht om verdachten van terrorisme die zich op zijn grondgebied bevinden hetzij te berechten, hetzij voor berechting uit te leveren. In dit verband wijst het Kabinet er op dat tijdens de bilaterale consultaties op 14 februari 2014 is overeengekomen dat Turkije en Nederland nauwer gaan samenwerken bij de bestrijding van terrorisme. Zie verder ook de antwoord op vragen 3, 4, 5, 6 en 7.
Het bericht dat de spoedeisende hulpposten in Sittard-Geleen en Weert mogelijk dicht gaan |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe reageert op het bericht dat de spoedzorg mogelijk verdwijnt in twee Limburgse ziekenhuizen?1 2
In het Hoofdlijnenakkoord van juli 2011 is afgesproken dat zorgverzekeraars, waar nodig om redenen van kwaliteit en doelmatigheid, overgaan tot selectieve zorginkoop. In navolging van deze afspraken heeft Zorgverzekeraars Nederland begin 2013 het rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» gepubliceerd. Verzekeraars zetten vanuit kwaliteits- en doelmatigheidsoverwegingen in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Dit betreft traumazorg, spoedeisende neurologische zorg, spoedeisende cardiologische zorg, spoedeisende vaatchirurgische zorg en spoedeisende geboortezorg. Op basis van deze visie zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. In elke regio is een coördinerend verzekeraar die zorg draagt voor het verloop van het proces. Ook in de regio Limburg zijn er scenario’s ontwikkeld die momenteel met de betrokken partijen worden besproken. Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen, een regioplan wordt vastgesteld. Het uiteindelijke doel is betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger. Dit zal vervolgens in de loop van een aantal jaren tot uitvoering worden gebracht via de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
In welk stadium en hoe concreet zijn de plannen om de genoemde spoedeisende hulpposten te sluiten?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. De concentratie is met name gericht op de complexe acute zorg stromen, slechts een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Spoedeisende Hulpen (SEH’s) zullen daardoor in sommige gevallen een ander profiel krijgen. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Het nieuwsbericht dat er mogelijk SEH’s sluiten is voorbarig.
Hoe verhouden deze plannen zich tot uw verzekering dat er van sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) geen sprake zou zijn?3
De verwachting is dat SEH’s bij basisziekenhuizen op sommige plekken anders ingericht zullen worden. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van HAP en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Zo kan het bijvoorbeeld doelmatiger zijn om in de nachtelijke uren, bij een gering aanbod aan patiënten, niet zowel de SEH als de HAP naast elkaar open te houden, maar alleen de HAP. Via triage op de HAP kunnen patiënten nog steeds worden opgenomen in het ziekenhuis.
Bent u van mening dat een gemeente als Sittard-Geleen met ruim 90.000 inwoners zonder SEH kan? Hoe valt het te rijmen dat een SEH voor het Atrium en Orbis Ziekenhuis voldoende zou zijn; ziekenhuizen die samen een adherentie van een half miljoen mensen hebben, waarvan destijds werd gesteld dat deze adherentie te groot is voor 1 SEH?4
De plannen zijn nog te prematuur om hier op in te gaan. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten, dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft.
Bent u van mening dat het St. Jans Gasthuis, een ziekenhuis met bijna 300 bedden en als primair adherentiegebied de gemeenten Weert, Nederweert, Leudal en Cranendonck kent die samen 120.000 inwoners tellen zonder SEH kan? Is het wat u betreft acceptabel dat bijvoorbeeld inwoners van Weert voortaan meer dan twintig kilometer moeten reizen om een SEH te bereiken?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Betekent het verdwijnen van een SEH bij het St. Jans Gasthuis niet de doodsteek voor dit ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat «het ziekenhuis van de 21e eeuw» – zoals het Orbis ook wel wordt genoemd – zonder spoedeisende zorg kan? Is dat uw definitie van een hypermodern ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Is het wat u betreft acceptabel dat zorgverzekeraars CZ en VGZ de spoedzorg in de regio Limburg uitkleden? Kunt u uw antwoord toelichten? Wie vertegenwoordigen deze verzekeraars eigenlijk? Is hier niet sprake van een democratisch tekort, aangezien de bevolking geen voorstander is van het verdwijnen van ziekenhuizen en SEH's?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u de Kamer het regioplan toezenden waarin het voornemen staat om de spoedzorg in Sittard-Geleen en Weert te sluiten?
De plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
In welke regio’s bestaan er op dit moment (concept-)regioplannen van zorgverzekeraars, waarin wordt gekoerst op het sluiten dan wel samenvoegen van afdelingen voor spoedeisende zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
In alle 11 regio’s zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. De concentratie richt zich met name op de complexe acute zorg, maar in stedelijk gebied waar veel SEH’s dicht bij elkaar zitten is het mogelijk dat er basis SEH’s (gedeeltelijk)sluiten of anders ingericht worden. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van HAP en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Zo kan het bijvoorbeeld doelmatiger zijn om in de nachtelijke uren, bij een gering aanbod aan patiënten, niet zowel de SEH als de HAP naast elkaar open te houden, maar alleen de HAP. Via triage op de HAP kunnen patiënten nog steeds worden opgenomen in het ziekenhuis.
Kunt u de Kamer deze (concept-)plannen voor elke regio doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bij elk plan aangeven hoe ver de uitvoering ervan gevorderd is?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
Op welke wijze zijn huisartsen en andere zorgverleners betrokken bij de plannen om twee locaties voor spoedzorg in Limburg te sluiten? Zijn zij gelukkig met deze voornemens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1. In de planning van het traject wordt nadat met alle ziekenhuizen is gesproken natuurlijk ook met huisartsen, ambulancevervoerders en patiëntenorganisaties gesproken.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat de plannen van de zorgverzekeraars om de SEH's te sluiten doorgang vinden?
Indien er voornemens zijn om de acute zorg in een regio anders in te richten, dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Ik heb wettelijk gezien alleen een rol als de bereikbaarheid van cruciale zorg binnen 45 minuten met de ambulance of de veiligheid van de zorg in het geding lijkt te komen. Ik ben verantwoordelijk voor de continuïteit van cruciale zorg, en niet de continuïteit van elk specifiek ziekenhuis.
Het bericht dat Utrechtse raamexploitanten niet ingrepen ondanks berichten over mensenhandel |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Utrechtse raamexploitanten grepen niet in ondanks mensenhandel»?1
Ja.
Hoe groot was de omvang en wat was de aard van de misstanden die hebben geleid tot de sluiting van het Zandpad? Hoeveel slachtoffers van mensenhandel vermoedde de gemeente Utrecht aan het Zandpad en in de Hardebollenstraat? Heeft sluiting van de ramen in Utrecht volgens u bijgedragen aan het tegengaan van mensenhandel? Zo ja, waar blijkt dit uit en welke maatregelen zijn getroffen om de prostituees te ondersteunen en begeleiden? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Bij de beantwoording van vragen van het lid Kooiman2 ben ik ingegaan op de redenen voor intrekking van de vergunningen. De gemeente Utrecht heeft daartoe gebruik gemaakt van een bestuurlijke rapportage van de politie, mede gebaseerd op informatie uit strafrechtelijke onderzoeken. Aanwijzingen van mensenhandel in combinatie met constateringen van slecht toezicht en verstoring van de openbare orde, hebben geleid tot het besluit om de vergunningen in te trekken.
Het precieze aantal van mogelijke slachtoffers is niet bekend. De gemeente Utrecht is ervan overtuigd dat de sluiting heeft bijgedragen aan het tegengaan van mensenhandel.
De gemeente Utrecht heeft de prostituees van tevoren voorgelicht over de intrekking van de vergunningen en de mogelijke gevolgen daarvan. Daarnaast heeft de hulpverlening de prostituees overdag en in de avonduren bezocht op hun werkplek om hen het hulpaanbod aan te reiken. Ditzelfde geldt voor de politie; ook zij hebben in deze periode extra vaak contact gelegd met alle prostituees die werkten aan het Zandpad en de Hardebollenstraat.
Hoeveel van de Utrechtse prostituees werken na het intrekken van hun Utrechtse vergunning in andere Nederlandse gemeenten? Welke gemeenten zijn dit? Hoe voorkomt u dat de mensenhandel zich simpelweg verplaatst?
Van de exploitanten is de vergunning ingetrokken. Dit geldt niet voor de prostituees. Zij hoeven zelf niet over een vergunning te beschikken om aan het werk te kunnen.
De gemeente Utrecht laat weten signalen te hebben ontvangen dat enkele prostituees die voorheen in Utrecht werkten, thans in andere gemeenten met een raamprostitutiesector zijn gaan werken. Cijfers hierover zijn niet bekend omdat prostituees niet verplicht zijn dit te melden. Een prostituee is vrij om te kiezen in welke gemeente ze haar beroep wil uitoefenen.
Om mogelijke verplaatsingseffecten van mensenhandel tegen te gaan, wordt landelijk ingezet op een integrale aanpak van mensenhandel, onder andere onder de vlag van de taskforce mensenhandel. De strijd tegen mensenhandel heeft zoals u weet de hoogste prioriteit. Voor de aanpak van misstanden in de prostitutiebranche, zoals mensenhandel, benadruk ik tevens het belang van zoveel mogelijk uniform prostitutiebeleid. Het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) heeft dit tot doel.
Heeft naast de gemeente Utrecht ook Justitie een rol gespeeld in de opsporing van mensenhandel op het Zandpad en de Hardebollenstraat in Utrecht? Zo ja, op welke wijze, en op welk moment? Zo nee, waarom niet? Waren de aanwijzingen voldoende voor het in beeld krijgen en het vervolgen van verdachten? Zo ja, op welk moment heeft dit tot actie geleid? Zo nee, waarom niet?
Rondom de besluitvorming tot intrekking van de vergunningen heeft de gemeente Utrecht nauw samengewerkt met politie, OM en hulpverlening. Er hebben diverse opsporingsonderzoeken plaatsgevonden naar verdachten die in verband konden worden gebracht met misstanden in de prostitutie in Utrecht. In het verlengde daarvan zijn verschillende verdachten vervolgd en veroordeeld.
In een integrale aanpak van mensenhandel wordt niet alleen ingezet op het vergroten van de aangiftebereidheid door slachtoffers, maar met name ook op het verkrijgen van meer signalen van anderen dan de slachtoffers zelf van mogelijk slachtofferschap van mensenhandel. Tijdens het voorlichten van de prostituees in Utrecht over het intrekken van de vergunning en de mogelijke gevolgen daarvan is aandacht besteed aan het vergroten van de aangiftebereidheid. De inzet van politie, gemeente en hulpverlening heeft (op dat moment) echter niet geleid tot extra aangiften.
Een ieder kan aangifte doen van strafbare feiten bij de politie. Slachtoffers van strafbare feiten kunnen zich bij een eventuele strafvervolging voegen in het strafproces als benadeelde partij. Verder is het voor de belanghebbenden mogelijk om een civiele procedure te starten tegen exploitant Wegra bij de rechtbank.
Is bij de in voornoemd bericht beschreven zaak door de gemeente Utrecht contact gezocht met Justitie en hulpverlening om de aangiftebereidheid van slachtoffers te vergroten? Zo ja, op welk moment, en waartoe heeft dit contact geleid? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de straf- en civielrechtelijke mogelijkheden voor belanghebbenden om aangifte te doen tegen exploitant Wegra?
Zie antwoord vraag 4.
Gezichtsherkenning door de Scan Eagle |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Scan Eagle is gebruikt om zeehonden op het ijs te herkennen en te volgen?1
Ja.
Bent u er voorts van op de hoogte dat uit technische specificaties van de Scan Eagle blijkt dat deze nadrukkelijk is ontworpen voor gezichtsherkenning?2 Zo ja, kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze het is uitgesloten dat bij voorgenomen inzet van de Scan Eagle door justitie sprake kan en zal zijn van gezichtsherkenning?
Het is niet zo dat de Scan Eagle speciaal is ontworpen voor gezichtsherkenning. De website waar vraag 2 naar verwijst geeft generieke informatie over allerlei camera’s die op een Scan Eagle kunnen worden gezet. Met mijn brief van 15 augustus 2013 informeerde ik uw Kamer over de camera’s van de Scan Eagle die door Defensie worden gebruikt.3 De Scan Eagle kan met de camera’s waarover Defensie beschikt geen personen herkenbaar in beeld brengen op operationele vlieghoogte. Dit is uitsluitend mogelijk als het toestel erg laag vliegt en de persoon in kwestie omhoog kijkt. Opereren op een dergelijke lage hoogte is erg ongebruikelijk en in de meeste gevallen niet toegestaan met het oog op de veiligheidsvoorschriften. Er bestaan op dit moment geen plannen om de geavanceerde camera’s waarover de aangehaalde website bericht aan te schaffen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wat de technische mogelijkheden van de Raven en Scan Eagle precies zijn ten aanzien van binnenlands gebruik, met welke type camera’s de Raven en Scan Eagle mogelijkerwijs kunnen worden uitgerust en op welke vlieghoogte in het Nederlandse luchtruim deze onbemande vliegtuigen zullen opereren?
De Raven en de Scan Eagle kunnen video-opnamen maken met een dag- of nachtcamera die voor de vlucht op het toestel wordt gemonteerd. De Raven opereert doorgaans op een vlieghoogte van ongeveer 300 meter. De Scan Eagle vliegt doorgaans op een hoogte tussen de 600 meter en 1.000 meter, tot maximaal 6.000 meter.
Bent u bereid bij voorbaat uit te sluiten dat drones en onbemande vliegtuigen die opereren in het Nederlandse luchtruim, zoals de Raven en de Scan Eagle, op een vlieghoogte worden ingezet waarbij gezichtsherkenning mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik niet alle toekomstige doeleinden waarvoor een Raven of Scan Eagle zal worden ingezet kan voorzien, wil ik niet bij voorbaat uitsluiten dat deze ooit op lage hoogte zullen vliegen of dat zij ooit zullen worden voorzien van camera’s waarmee gezichtsherkenning mogelijk is. Eventuele inbreuken op de privacy die daarbij kunnen ontstaan zijn op zichzelf ook geen reden om dit bij voorbaat uit te sluiten. Van belang is dat wanneer hiertoe zou worden besloten de rechtmatigheid van dergelijke inbreuken is gewaarborgd doordat wordt voldaan aan de voorwaarden die aan een dergelijke inzet zijn verbonden.
Ik wil u in dit verband ook verwijzen naar de brief die ik uw Kamer recentelijk stuurde over een onderzoek dat het WODC op verzoek van het kabinet uitvoert naar onder meer de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van onbemande vliegtuigen op de privacy en de wijze waarop die privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd.4
Is het uitgesloten dat drones en onbemande vliegtuigen die opereren of gaan opereren in het Nederlandse luchtruim, zoals de Raven en de Scan Eagle, ten behoeve van opsporing en crowd control op enig moment wel worden voorzien van een camera waarmee gezichtsherkenning mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Groeiende kritiek op medische uitzendingen ZVK’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groeiende kritiek op medische uitzendingen ZVK»?1 Heeft u ook kennisgenomen van de open brief (gedateerd 6 februari 2014, betreftfende zorg in Caribisch Nederland) die door Han de Bruijne aan u is gestuurd over het functioneren van het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland (ZVK)?
Inmiddels heb ik kennisgenomen van de open brief in de krant. De brief is bij mijn weten echter nooit naar mij gestuurd; hij is althans niet bij VWS ontvangen.
Herkent u zich in het beeld dat in het artikel/de brief over het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland geschetst wordt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de bureaucratie terug te dringen en de dienstverlening te verbeteren? Zo nee, welke berichtgeving is onjuist?
Ten dele. De systematiek rondom medische uitzendingen vanuit de BES naar ziekenhuizen in andere landen is complex. Het inregelen vraagt tijd, waardoor de dienstverlening van het ZVK op een aantal vlakken efficiënter kan. Het ZVK is momenteel met een flinke verbeterslag bezig, die in de loop van 2014 zijn beslag moet krijgen. Daarbij maak ik de kanttekening dat de Auditdienst Rijk het ZVK bij de procedures intensief controleert op rechtmatigheid en om goedkeurende accountantsverklaringen te krijgen zal een zekere mate van bureaucratie onvermijdelijk zijn. In Caribisch Nederland is dergelijke controlecultuur tot nog toe niet erg gebruikelijk
In 2013 heeft het ZVK ruim 7000 medische uitzendingen verzorgd voor de 3 eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba naar oa. Aruba, Curaçao, Colombia en Nederland. In totaal heeft het ZVK 53 klachten ontvangen. Op Bonaire waren dat er 36 waarvan15 ongegrond en 4 nog in behandeling, op Sint Eustatius werden er 10 ingediend waarvan 3 ongegrond en nog 2 in behandeling en op Saba 7 klachten waarvan 3 ongegrond en ook nog 2 in behandeling. De klachten hadden betrekking op ingediende declaraties, op Coomeva maar ook op de dienstverlening van ZVK.
De arts vraagt voor de patiënt toestemming aan om uit te mogen zenden. Het ZVK beslist daarop en verwittigt hierover de arts. Deze informeert de patiënt waarna het ZVK met de patiënt contact opneemt voor de verdere afhandeling van diens medische uitzending.
Hierbij moet het ZVK een aantal zaken regelen, zoals vliegtickets, het hotel, eventuele begeleiding en betaling van daggeldvergoeding voor patiënt met eventuele begeleider voor een vastgesteld aantal dagen. Daarbij moet de datum van vertrek en terugkeer bekend zijn, datum van de eerste afspraak in het ziekenhuis en het aantal dagen van een eventuele opname in het ziekenhuis. Er moet gecontroleerd worden of de patiënt inderdaad is gegaan, of de uitzending eventueel langer gaat duren, of de verwijzend specialist door de behandelend specialist in het andere land geïnformeerd is over een eventuele verlenging en of de verwijzend specialist dat heeft doorgegeven aan het ZVK (vanwege verplichte controle op de rechtmatigheid van de verblijfsvergoeding en verplaatsing van ticket retourvlucht etc.).
Wat is de precieze rol van Comeeva in de organisatie van medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland? Hoe beoordeelt u het functioneren van Comeeva?
Coomeva is een ziektekosten verzekeraar in Colombia die door het ZVK is gecontracteerd om voor uitgezonden inwoners van de BES eilanden in Colombia logistieke zaken te regelen. Zoals het maken afspraken met de ziekenhuizen, bespreken hotels, regelen taxivervoer ter plaatse. Uit een survey gehouden onder 110 patiënten blijkt dat 94% van de patiënten een wachttijd heeft van minder dan 5 dagen tussen aankomst en de eerste afspraak. De kwaliteit van het hotel wordt als redelijk tot uitstekend ervaren door 94%. Het regelen van het vervoer wordt door 88% als goed gewaardeerd. Dus over het algemeen geldt dat de meeste geïnterviewde patiënten tevreden zijn met de dienstverlening.
Veel gehoorde klacht is dat het verblijf in Colombia lang is. Er wordt hard gewerkt dit zoveel mogelijk te bekorten (zie antwoord vraag 5).
Welke maatregelen zijn het afgelopen jaar doorgevoerd om de medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland naar Colombia of andere omliggende landen te verbeteren? Hebben deze maatregelen het gewenste effect gehad?
Afgelopen periode is een aantal maatregelen genomen om de logistiek te verbeteren en de verblijfsduur van de uitzending te bekorten. Er zijn twee keer per week vluchten via Curaçao op Medellin. Een van de verbeteringen is om geen uitzendingen meer met de vrijdagvlucht te doen; dit voorkomt onnodige wachttijd in het weekend en de dagen erna. Een andere maatregel is dat er alleen patiënten worden uitgezonden die vooraf een afspraak met het ziekenhuis hebben. Nogmaals wijs ik op de uitkomsten van het onderzoek van het bij vraag 3 genoemde onderzoek. Daaruit blijkt dat verzekerden in het algemeen tevreden zijn over de zorg en de logistiek. Daarnaast wijs ik op het belevingsonderzoek welke ook positief oordeelde over de zorg.
Hieruit komen enkele aandachtspunten naar voren die verbetering behoeven. Zo geeft 29% aan het daggeld niet tijdig te hebben ontvangen en 26% vindt dat ze niet voldoende zijn geïnformeerd door het ZVK. Er wordt thans hard door het ZVK gewerkt aan verbetering op deze punten.
Wordt er bij de globale scan van het niveau van zorg in de omringende landen van het BES-gebied, en het uiteindelijk selecteren van ziekenhuizen, ook rekening gehouden met de algehele organisatie van medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland? Is het onderzoek van Coomeva, waarover u eerder schreef, inmiddels in de markt gezet?2
Nee, de scan naar het niveau van de zorg in de omringende landen van het BES- gebied geeft een vergelijking weer van de verschillende behandelingen in verschillende ziekenhuizen van verschillende landen. Op voorhand is daarbij geen rekening gehouden met de algehele organisatie van de medische uitzendingen door het ZVK. Er zijn immers ook landen bij waarheen thans geen uitzendingen plaatsvinden.
Het onderzoek is inmiddels in de markt gezet. We verwachten eind van het jaar de beschikking te hebben over de uitkomsten.
Heeft de afname van het aantal medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland gevolgen voor de kwaliteit van de medische uitzendingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee.
Is er een groot verschil in tevredenheid over de medische uitzendingen tussen Bonaire enerzijds, en Sint Eustatius en Saba anderzijds? Zo ja, welke verklaringen heeft u voor deze verschillen?
Het is onbekend of er een groot verschil is in tevredenheid over de medische uitzendingen van Bonaire vergeleken met Saba en Sint Eustatius. Het belevingsonderzoek geeft een gering verschil aan over de kwaliteit van de totale zorg, welke op Sint Eustatius in het algeheel met 76% als goed tot zeer goed wordt beleefd en in Saba en Bonaire 56% scoort. De reden voor deze verschillen en het aandeel van de uitzendingen daarin is onbekend.
Kunt u de Kamer een afschrift sturen van uw antwoord op de brief van de heer De Bruijne?
Er is geen brief van de heer de Bruijne ontvangen. Deze antwoorden op uw vragen over zijn brief in de krant kunt u beschouwen als het antwoord.
De antisemitische propaganda door organisatie 'Stop de Bezetting' |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.stopdebezetting.com waar de artikelen «Most Popular Commercials are promoted by the Zionists»1 en «The Jewish hand behind Internet Google, Facebook, Wikipedia, Yahoo!, MySpace, eBay ...» op te lezen zijn?2
Ja, ik ben bekend met de website van Stop de Bezetting. Ik heb de bovengenoemde artikelen daar echter niet aangetroffen op 14 februari jl. Het tweede artikel is elders op het Internet aangetroffen.
Deelt u de mening dat het artikel waarin onder meer gesteld wordt dat zionisten door middel van Coca Cola, Nestlé, Hollywood, de media en de overheid – die zij ook allen in handen zouden hebben – anderen willen vergiftigen, zeer antisemitisch van aard is? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt iedere vorm van discriminatie en antisemitisme: dit is onacceptabel en hoort niet thuis in onze maatschappij. Het artikel en de zin waar u in vraag 3 naar verwijst, is gebaseerd op vooroordelen en een vijandig beeld ten aanzien van de Joodse gemeenschap. Wij ervaren dit als antisemitisch.
In hoeverre erkent u het virulente antisemitische karakter van het artikel waarin o.a. wordt gesteld dat «joden het internet hebben gepenetreerd met als doel informatie te domineren en te controleren»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over het feit dat «Stop de bezetting» van Gretta Duisenberg, eerder al een demonstratie organiseerde waar «Hamas, Hamas, joden aan het gas» en «Intifada, Intifada» werd gescandeerd?
Het recht op demonstreren behoort tot de vrijheden van de rechtstaat. Dit recht op vrije meningsuiting wordt echter begrensd door de wet. Haatzaaien jegens bevolkingsgroepen is niet toegestaan. Het scanderen van de leus «Hamas, Hamas, joden aan het gas» is onaanvaardbaar en verwerpelijk.
U refereert aan een demonstratie op 3 januari 2009 in Amsterdam. Uit informatie van het Openbaar Ministerie blijkt dat er aangifte is gedaan gericht tegen mevrouw Duisenberg en twee toenmalige Kamerleden als het gaat om de uitspraak «Intifada, Intifada, Palestina vrij». Ook is er aangifte gedaan tegen onbekende personen die tijdens de demonstratie «Hamas, Hamas, joden aan het gas» scandeerden. Het Openbaar Ministerie heeft geen vervolging ingesteld jegens mevrouw Duisenberg en de toenmalig Kamerleden omdat hun uitspraak en handelen tijdens de demonstratie werd beschouwd als niet strafbaar.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat de organisatie «Stop de bezetting», die het recente verleden geld ontving van de gesubsidieerde hulpclub Oxfam Novib, ooit nog – direct of indirect – belastinggeld zal ontvangen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen subsidierelatie met de Stichting «Stop de Bezetting». Oxfam Novib heeft aangegeven dat zij na 2007 geen subsidie heeft verleend aan deze stichting. Overigens is deze bijdrage betaald uit eigen middelen en niet uit ontvangen middelen uit de begroting voor ontwikkelingssamenwerking. De Nederlandse overheid heeft geen zeggenschap over de besteding van particuliere gelden.
Bent u nu eindelijk bereid een onderzoek te starten naar antisemitische propaganda door gesubsidieerde hulpclubs?
Ik verwacht van alle organisaties, met of zonder directe of indirecte financiële steun, dat zij zich onthouden van discriminatie of antisemitisme. Of er sprake is van discriminatie op grond van het wetboek van strafrecht kan alleen de rechter bepalen. Het doen van aangifte is dan ook de passende route om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van antisemitisme.
De uitspraken van de minister aangaande de vermeende excuses van Vitens |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak1 dat Vitens haar excuses had aangeboden voor het feit dat zij ten onrechte de suggestie had gewekt dat er een negatief advies was gegeven aangaande mogelijke samenwerking met Mekerot?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van Vitens dat zij zich in het geheel niet herkent in deze verklaring en dat zij geen enkel excuus heeft aangeboden?2
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat Vitens zich niet herkent in uw uitspraak over de vermeende excuses? Kunt u aangeven wanneer Vitens deze excuses zou hebben gemaakt?
De CEO van Vitens heeft op 10 december jl. in een informeel telefoongesprek met de Directeur Generaal voor Internationale Samenwerking gesproken. Daarin vroeg laatstgenoemde aandacht voor een bericht op de website van Vitens, waarin de verkeerde suggestie kon worden gelezen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sturend, negatief advies had afgegeven. De CEO van Vitens zei te betreuren indien geheel onbedoeld de indruk gewekt zou zijn dat BZ hierin sturend zou zijn opgetreden en benadrukte dat het een zelfstandig besluit van het bedrijf was geweest. Het betreffende persbericht is vervolgens ook aangepast ten einde iedere verkeerde indruk te vermijden.
Blijft u bij uw uitspraak dat Vitens een onjuist beeld heeft gecreëerd door te stellen dat het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief advies heeft gegeven aangaande de mogelijke samenwerking met Mekerot?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is door Vitens geconsulteerd over de voorgenomen kennis- en informatie-uitwisseling met Mekorot, die mogelijk ten gunste zou kunnen komen aan nederzettingen. In een telefoongesprek heeft het ministerie het Nederlandse ontmoedigingsbeleid toegelicht. Het ministerie heeft geen negatief en geen positief advies gegeven over de voorgenomen samenwerking met Mekorot.
Blijft u bij uw uitspraak dat Vitens excuses heeft aangeboden? Zo nee, bent u bereid publiekelijk excuses aan te bieden voor het feit dat Vitens op deze wijze in een kwaad daglicht is gesteld?
Ik heb op 21 februari jl. met de CEO van Vitens gesproken. Ik heb in dit gesprek benadrukt het te betreuren dat Vitens onderwerp is geworden van een politieke discussie. Het ontmoedigingsbeleid houdt in dat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven aanspreekt op het ontplooien van activiteiten in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen en geen diensten verleent ten behoeve van dergelijke activiteiten. Uiteindelijk is het echter aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. De gezamenlijke conclusie van dit gesprek, dat in goede sfeer verliep, is dat de kwestie hiermee is afgedaan.
Deelt u de mening dat er onduidelijkheid is ontstaan, in ieder geval bij Vitens, over de uitwerking van het ontmoedigingsbeleid? Zo ja, bent u bereid het gesprek aan te gaan met Vitens om deze onduidelijkheid weg te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Grote misstanden in de handgemaakte tapijtindustrie in India |
|
Marianne Thieme (PvdD), Roelof van Laar (PvdA), Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Bezoedelde tapijten, slavernij en kinderarbeid in India’s handgemaakte tapijtindustrie»1 en het rapport «Tainted Carpets – Slavery and Child Labor in India’s Hand-Made Carpet Sector»2 waarin wordt belicht dat in de handgemaakte tapijtindustrie in India grote misstanden als kinderarbeid en gedwongen arbeid aan de orde van de dag zijn?
Het rapport «Tainted Carpets-Slavery and Child Labor in India’s Hand-made Carpet Sector» geeft een indringend beeld van kinderarbeid en gedwongen arbeid bij de productie van handgeknoopte tapijten in India op basis van onderzoek van het FXB Center for Health and Human Rights van Harvard University. In het rapport worden schrijnende situaties beschreven waaronder zeer slechte arbeidsomstandigheden, fysiek en verbaal geweld, chronische onderbetaling en het ronselen en gedwongen te werk stellen van nog jonge kinderen. Ik zie dergelijke situaties het liefst zo snel mogelijk uitgebannen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijke directe of indirecte betrokkenheid van Nederlandse bedrijven, waaronder importeurs en verkopers, bij slavernij, uitbuiting en kinderarbeid in de Indiase tapijtindustrie?
Ja. Een beknopt onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van CBS statistieken en contact met partijen die mogelijk over informatie beschikken over de invoer van handgeknoopte tapijten uit India, specifiek de Landelijke India Werkgroep, brancheorganisaties MODINT, VGT (Vereniging Grootwinkelbedrijf Textiel), Inretail en VIVO (Vereniging Importeurs Verre Oosten), tapijtkeurmerken Goodweave en het Care & Fair initiatief, MARCJANSSEN en IKEA India. In het onderstaande antwoord op Kamervraag 2 en de antwoorden op de Kamervragen 5 en 6 kom ik terug op de bevindingen.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) komt naar voren dat de importwaarde van Indiase handgeknoopte tapijten relatief klein is. Volgens de meest recente cijfers van het CBS werden 39.272 stuks geknoopte tapijten3 uit India geïmporteerd in 2012, met een totale waarde van 1.878.000 euro4. De CBS gegevens specificeren niet naar handgeknoopte of machinaal knoopte tapijten. Het CBS publiceert alleen geaggregeerde data en geeft geen overzicht van individuele bedrijven die tapijten uit India importeren. Ook andere bronnen, zoals de douane of brancheorganisaties, beschikken niet over een dergelijk overzicht.
Het rapport «Tainted Carpets – Slavery and Child Labor in India’s Hand-Made Carpet Sector» vermeldt geen Nederlandse bedrijven.
De brancheorganisaties MODINT, VGT en InRetail geven aan geen activiteiten te ontwikkelen gericht op de belangen gerelateerd aan tapijtimporteurs. De VIVO (Vereniging Importeurs Verre Oosten) telt wel tapijtimporteurs onder zijn doelgroep en heeft bij de leden de vraag uitgezet welke leden handgeknoopte tapijten uit India importeren. Vanwege uitblijven van respons op deze oproep, concludeert de VIVO dat de bij hen aangesloten leden geen activiteiten ontplooien gerelateerd aan de import van tapijten uit India.
Op basis van bovenstaande informatie constateer ik dat de markt voor handgeknoopte tapijten in Nederland beperkt is. Dit werd desgevraagd bevestigd door de oprichter en bestuurslid van het Care&Fair initiatief (verder toegelicht onder vraag 5), eveneens betrokken bij MARCJANSSEN, een Nederlands bedrijf gespecialiseerd in de verkoop van handgeknoopte tapijten. Hij schat het aantal Nederlandse importeurs van handgeknoopte Indiase tapijten op maximaal dertig. Hiervan zijn elf bedrijven aangesloten bij het Care&Fair initiatief of het Goodweave tapijtkeurmerk (zie vraag 5).
Hoe beoordeelt u het feit dat kinderarbeid en andere misstanden in de Indiase tapijtindustrie ruim 20 jaar geleden uitvoerig in de publiciteit kwamen, dat sindsdien een scala aan vrijwillige initiatieven is ondernomen maar dat de in het rapport beschreven situatie van tapijtarbeiders nog steeds ronduit dramatisch is?
Kinderarbeid in de Indiase tapijtindustrie bewijst een weerbarstige problematiek te zijn. Ondanks dat cijfers van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) laten zien dat kinderarbeid wereldwijd is afgenomen met 20–25 procent in de periode 2008–20125, laat het onderhavige rapport van de Harvard Universiteit zien dat er nog steeds sprake is van ernstige misstanden bij de productie van handgeknoopte tapijten in India. De Indiase overheid is primair verantwoordelijk voor het uitbannen van kinderarbeid in India via wetgeving en het handhaven ervan. Daarnaast hebben bedrijven de verantwoordelijkheid om schending van mensenrechten in hun handelsketen te voorkomen. Keurmerken en vrijwillige initiatieven kunnen bedrijven helpen deze verantwoordelijkheid uit te voeren. Een deel van de Nederlandse bedrijven die in deze sector actief zijn, spant zich hiervoor in, bijvoorbeeld door zich aan te sluiten bij het Goodweave keurmerk of het Care&Fair initiatief, en door het controleren van de eigen toeleveringsketen.
Wat zegt volgens u dit rapport over de vrijwillige vormen van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) die in het leven zijn geroepen om de problemen in de Indiase tapijtindustrie op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke Nederlandse bedrijven zijn aangesloten bij de keurmerken Goodweave en Rugmark en/of het Care & Fair initiatief van de Europese tapijtindustrie? Kunnen kopers er met zekerheid van op aan dat hun tapijt uit India niet door slaven of kinderen is gemaakt?
Op de site van het tapijtkeurmerk Goodweave staan twee Nederlandse bedrijven genoemd: Rudan en Cunera6. Het tapijtkeurmerk Rugmark is in India gevestigd en vermeldt geen Nederlandse bedrijven op de website7. De site van het Care & Fair initiatief vermeldt negen Nederlandse bedrijven: Berg & Berg, Brokkings Woonhuis, EBRU, Elle Funny Carpets, I.C.E. International, Kwantum, MARCJANSSEN, Van Gils de Wit, Van Meeuwen8.
Het tapijtkeurmerk Goodweave is een multi-stakeholder initiatief met vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven, NGO’s en internationale organisaties in de Raad van Bestuur. De leden zijn bedrijven met name uit de VS, Duitsland en Verenigd Koninkrijk. Goodweave hanteert een auditsysteem om risico’s op mensenrechtenschendingen bij de productie van tapijten te voorkomen. Het keurmerk werkt daartoe met een Goodweave-licentie met individueel nummer om de herkomst van elk tapijt te kunnen traceren. Goodweave geeft op de website aan dat dit proces niet waterdicht is. In samenwerking met de International Social and Environmental Accreditation and Labeling Alliance (ISEAL) werkt Goodweave aan een uitbreiding en versterking van de Goodweave standaarden en het uittesten van de uitvoering daarvan. De Landelijke India Werkgroep maakt deel uit van het Standard Committee dat hieraan werkt.
Het keurmerk Rugmark werkte tot enkele jaren geleden actief met Westerse tapijtmerken, maar richt zich nu bijna alleen nog op Indiase bedrijven. De Landelijke India Werkgroep en het Care&Fair initiatief geven desgevraagd aan dat de controle die het Rugmark keurmerk uitvoert geen garantie biedt dat de tapijten niet door kinderen zijn gemaakt. Ook wordt aangegeven dat Rugmark niet in alle aspecten transparant is over de werkmethode.
Het Care & Fair initiatief richt zich op een bewustzijnsverandering bij Indiase exporteurs van handgeknoopte tapijten. Bedrijven die aangesloten zijn bij het Care & Fair initiatief dragen bij aan speciale projecten, zoals scholen, in gebieden waar veel tapijtknoperijen zijn. De aangesloten bedrijven blijven zelf verantwoordelijk voor het controleren van de eigen keten op kinderarbeid.
Het bedrijf MARCJANSSEN, mede oprichter van het Care & Fair initiatief, laat bijvoorbeeld weten hiertoe eigen controleurs in dienst te hebben. Zij kopen de tapijten in bij een beperkt aantal producenten in India waar het bedrijf een lange termijn zakelijke relatie mee heeft opgebouwd. Dit stelt MARCJANSSEN beter in staat om ook lastige problematiek zoals kinderarbeid open te bespreken en te controleren.
Bent u bereid contact op te nemen met Nederlandse brancheorganisaties die de tapijtimporteurs en/of retailers van Indiase tapijten vertegenwoordigen? Bent u voornemens met hen de noodzaak te bespreken om actie te ondernemen tegen slavernij, uitbuiting en kinderarbeid bij de produktie?
Door het ministerie van Buitenlandse Zaken is contact opgenomen met de brancheorganisaties MODINT, VGT, InRetail en VIVO, zie ook het antwoord op vraag 3. Het aantal Nederlandse bedrijven dat handgeknoopte tapijten uit India verkoopt blijkt beperkt te zijn. Een deel van deze bedrijven is aangesloten bij het Care & Fair initiatief of bij het tapijtkeurmerk Goodweave.
Het Care & Fair initiatief geeft aan dat zij de problematiek van kinderarbeid bij het knopen van tapijten in India blijvend onder de aandacht brengen bij hun leden. Hierbij is uitgebreid aandacht voor goede voorbeelden. Daarnaast zal het Initiatief aandacht vragen voor het onderwerp kinderarbeid in de overkoepelende internationale stuurgroep van het Care & Fair initiatief.
In het rapport van Harvard University wordt het bedrijf IKEA genoemd. Met IKEA India is contact opgenomen en gevraagd naar hun reactie. IKEA India geeft aan naar aanleiding van het rapport extra onderzoek en inspecties te hebben uitgevoerd bij hun Indiase tapijtleveranciers. Het bedrijf geeft aan geen signalen te hebben gevonden dat de in het rapport genoemde misstanden voorkomen bij hun leveranciers. Daarnaast geeft IKEA India aan dat de leveranciers van IKEA niet de in het rapport genoemde productietechnieken handgeknoopt of hand getuft gebruiken.
Bent u bereid met de Indiase regering het gesprek over dit onderwerp aan te gaan, zo mogelijk in het kader van het Nederlandse-Indiase Memorandum of Understanding (MoU) over maatschappelijk verantwoord ondernemen? Welke andere activiteiten onderneemt u samen met India tegen kinderarbeid en andere schendingen van arbeidsrechten in het kader van dit MoU?
De samenwerking met het Indiase ministerie van Corporate Affairs spitst zich toe op samenwerking en kennisuitwisseling op het vlak van MVO en corporate governance. Het Indiase ministerie van Corporate Affairs zoekt vooral samenwerking op onderwerpen als accountancy, voorlichting voor bedrijven, werking van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en het uitwisselen van best practices, bijvoorbeeld via samenwerking met het Indian Institute for Corporate Affairs (IICA). Het onderwerp kinderarbeid staat standaard op de agenda in gesprekken tussen de Nederlandse ambassade en de Internationale Arbeid Organisatie (ILO) in India.
In het kader van het Nederlandse mensenrechtenbeleid en in opvolging van amendement Voordewind (33 750 XVII, nr. 17) op de begroting voor 2014 worden uit het Mensenrechtenfonds twee projecten gefinancierd die zich richten op India en het bestrijden van kinderarbeid en kinderprostitutie. Het betreft een project van de Campagne Stop Kinderarbeid over het verder uitbreiden en opschalen van Child Labour Free Zones in India, Zimbabwe, Uganda, Mali, Nicaragua en Turkije. Een «Child Labour Free Zone» is een (geografisch) gebied waar alle kinderen systematisch uit het werk worden gehaald en (terug) naar school gebracht. Voor wat betreft India richt het project zich op de sectoren natuursteen, textiel/kleding en leer/schoenen. Daarnaast wordt een project van ECPAT en Defence for Children gefinancierd over het tegengaan van geweld tegen kinderen, specifiek seksuele uitbuiting en kindersekstoerisme, door middel van samenwerking met de toerismebranche in het signaleren en tegengaan van kinderprostitutie. Dit project richt zich op 30 landen, waaronder India.
Ook wordt uit het Mensenrechtenfonds een meerjarig project (2012–2015) van Fair Wear Foundation (FWF) gefinancierd met als doel mensenrechtenschendingen in textielfabrieken te verminderen door het versterken en opschalen van interne klachtenmechanismen. De activiteiten richten zich op vier landen, waaronder India.
Verlenging van het mandaat van de Speciale Rapporteur van de VN voor Burma |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of het klopt dat de Mensenrechtenraad van de VN zich volgende maand buigt over de vraag of het mandaat van de Speciale Rapporteur voor de Mensenrechten in Burma (Myanmar) verlengd moet worden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Het huidige mandaat van de Speciaal Rapporteur is tijdens de 22ste sessie van de Mensenrechtenraad op 21 maart 2013 met een jaar verlengd. De Mensenrechtenraad buigt zich tijdens de eerstvolgende sessie in maart 2014 over verlenging.
Deelt u de opvatting dat er ondanks positieve ontwikkelingen nog veel mensenrechtenschendingen in het land plaatsvinden en dat verlenging van het VN-mandaat in de huidige vorm daarom wenselijk is? Indien neen, waarom niet?
Ondanks de positieve ontwikkelingen in Birma bevindt het land zich aan het begin van een transitie. Er zijn nog vele zorgpunten, waaronder de situatie in de deelstaten Rakhine en Kachin. Het kabinet acht het daarom van belang dat de VN Birma assisteert om de mensenrechtensituatie in het land verder te verbeteren. Daarnaast is het belangrijk dat onafhankelijke monitoring van de situatie door de VN, zoals nu verzorgd door de Speciaal Rapporteur, mogelijk blijft.
Birma heeft eerder medewerking toegezegd aan de opening van een kantoor van de VN Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR). Dit kantoor zou bovengenoemde verantwoordelijkheden (assistentie en monitoring) op zich nemen. Omdat harde afspraken over de opening van een OHCHR-kantoor vooralsnog uitblijven zal Nederland zich tijdens de Mensenrechtenraad van maart a.s. in EU-verband inzetten voor de verlenging van het mandaat van de Speciaal Rapporteur.
Bent u bereid om u in te zetten voor verlenging van dit mandaat, bijvoorbeeld door bij huidige leden van de Mensenrechtenraad van de VN hierop aan te dringen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Britse wedkantoren azen op de Nederlandse onlinegokmarkt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Britse wedkantoren azen op Nederlandse onlinegokmarkt»?1
Ja.
Is het waar dat de net gestarte brancheclub van kansspelbedrijven Speel Verantwoord mede op verzoek van de overheid is opgericht en dat de regering het prettig vindt om, zeker met de komst van de buitenlandse partijen, één aanspreekpunt te hebben? Zo ja, heeft u dat verzoek gedaan, waarom hebt u dat verzoek gedaan en aan wie hebt u dat verzoek gericht? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde?
Nee, Speel Verantwoord is niet op verzoek van de overheid opgericht. De online sector heeft laten weten al enige tijd na te denken over een brancheorganisatie. Een brede brancheorganisatie kan wel meerwaarde hebben. Het is eenvoudiger een dialoog te voeren met de sector over de totstandkoming van wet- en regelgeving, in plaats van met individuele aanbieders. Ook in Nederland bestaan al brancheorganisaties, bijvoorbeeld de VAN (speelhallen en exploitanten speelautomaten) en de DAGP (speelautomaten ontwikkelaars).
Heeft u dan wel de Kansspelautoriteit al contacten met partijen die mogelijk in aanmerking komen voor een vergunning voor het te zijner tijd aanbieden van online-kansspelen? Zo ja, waar bestaan die contacten uit? Zo ja, deelt u de mening dat die contacten niet de schijn mogen wekken dat een van die partijen meer kansen op een online-vergunning gaat maken dan een andere partij?
Zoals gebruikelijk bij wetgevingstrajecten, is bij de totstandkoming van het wetsvoorstel kansspelen op afstand overleg gevoerd met diverse stakeholders. Zo is overleg gevoerd met huidige vergunninghouders, verslavingszorg, banken, internet service providers, en ambtenaren van Europese landen waar kansspelen op afstand al gereguleerd zijn. Daarnaast is ook overleg gevoerd met aanbieders van online kansspelen. Dit is nodig omdat zij kennis en ervaring hebben die nodig is om tot een effectieve regulering te komen. In dat licht breng ik binnenkort een werkbezoek aan de Maltese overheid, waar ik onder andere spreek met de verantwoordelijk bewindspersoon en de Maltese kansspelautoriteit. Ook zal ik spreken met enkele van hun vergunninghouders.
Aangezien de kansspelautoriteit op grond van de wet vergunningen zal verstrekken en toezicht zal gaan houden op deze aanbieders is ook de kansspelautoriteit betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel.
Aan de betrokkenheid bij de totstandkoming van het wetsvoorstel kan een potentiële aanvrager echter geen enkel recht ontlenen als straks ook in Nederland een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand wordt ingericht. Dat was ook een van de redenen waarom de kansspelautoriteit «op afstand» van de overheid is geplaatst. Alle aanbieders die te zijner tijd in aanmerking willen komen voor een vergunning zullen aan dezelfde strikte voorwaarden moeten voldoen.
Deelt u de mening dat, in lijn met uw uitleg van de motie-Bouwmeester c.s. (Kamerstuk 32 264, nr. 19) dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland, te zijner tijd uitgesloten zullen worden van een vergunning, hiertoe ook bedrijven behoren die illegale Nederlandse onlinecasino’s overnemen of over gaan nemen? Zo ja, waarom? Zo ja, bieden of boden Oranje Casino en Kroon Casino online kansspelen gericht op de Nederlandse markt aan? Zo ja, wat zegt dat over de kansen van het Zweedse Betsson om tezijner tijd eventueel in aanmerking te komen voor een vergunning? Zo nee, waarom niet? Zo nee, betekent dit dat illegale casino’s via overnames, fusies en dergelijke als het ware onder de werking van de genoemde motie kunnen uitkomen?
Als staatssecretaris draag ik de stelselverantwoordelijkheid voor de kansspelen. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20122 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland.
Het is echter aan de kansspelautoriteit om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de kansspelautoriteit gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
De kansspelautoriteit zal te zijner tijd, wanneer een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt toetsen aan allerlei strikte eisen, waaronder een betrouwbaarheidstoets. Deze betrouwbaarheidstoets is vergaand. De betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede) bepalen moet buiten twijfel staan om een verantwoorde deelname aan kansspelen mogelijk te maken. De betrouwbaarheid van een aanbieder wordt derhalve mede bepaald door de betrouwbaarheid van de bij zijn organisatie betrokken personen. Het feit dat bedrijven onlangs zijn overgenomen of in de toekomst worden overgenomen beïnvloedt deze beoordeling niet.