Het bericht ‘Bajes bakermat van drugsbende’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja, ik ken het bericht. De betreffende gedetineerden, beiden veroordeeld wegens drugshandel, hebben samen in de PI Breda en de PI Middelburg verbleven. Op 11 juni 2013 zijn de betrokkenen aangehouden wegens drugshandel gedurende de periode dat zij in de PI Middelburg verbleven.
Ik bestrijd de stelling dat gedetineerden onopgemerkt een internationale drugsbende hebben kunnen beginnen tijdens detentie. Door de goede samenwerking tussen het Openbaar Ministerie, de politie en DJI heeft uitgebreid onderzoek juist geresulteerd in een vervolging en veroordeling. Een gebrek aan personeel in de PI Middelburg is niet de oorzaak van de strafbare feiten die de gedetineerden hebben gepleegd in de inrichting.
Hoe is het mogelijk dat binnen de muren van een penitentiaire inrichting gedetineerden een internationale drugsbende hebben kunnen beginnen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebrek aan (voldoende) personeel binnen de betreffende gevangenis (mede) een oorzaak van het ongezien runnen van een enorm drugsnetwerk? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de enorme bezuinigingen op de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI's) desastreuze gevolgen zullen hebben voor de veiligheid van zowel de maatschappij als de veiligheid in penitentiaire inrichtingen? Zo nee, waarom niet?
Randvoorwaarde bij de oplossing van de financiële opgave van DJI in de vorm van het Masterplan is voortdurend de veiligheid van personeel en justitiabelen geweest. Zoals ik ook in antwoorden op de Kamervragen van de leden Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) van uw Kamer over de onrust onder gevangenispersoneel3 heb aangegeven, staat de borging van de veiligheid bij de implementatie van het Masterplan DJI voorop. De ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten wordt door DJI nauwlettend gevolgd. De afgelopen jaren is een daling van het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel geregistreerd. Er is dan ook volstrekt geen sprake van dat met het Masterplan DJI de veiligheid van de maatschappij en van het personeel in de PI’s op het spel zou zijn gezet.
Bent u bereid de bezuinigingen op de DJI's, het Masterplan DJI 2.0, terug te draaien teneinde verdere schade te voorkomen aangezien u met deze bezuinigingen de veiligheid van de samenleving en de veiligheid van het personeel in gevangenissen op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De 'radicaliseringsaanpak' van dit kabinet |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Haatimam in de ban»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat u islamitische radicalisering, haatzaaien en oproepen tot geweld ondermeer denkt tegen te gaan door haatimams een gesprekje aan te bieden met de burgemeester?
Aan predikers of imams uit visumplichtige landen en van wie bekend is dat zij oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. De dreiging die van het jihadisme uitgaat en het voorkomen van aanslagen vraagt om zowel een strafrechtelijke als bestuurlijke aanpak. Daar waar strafrechtelijk (nog) niet van toepassing, kan bestuurlijk worden opgetreden. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om het dergelijke predikers zo lastig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie, zoals op het gebied van brandveiligheid of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen. Uiteraard nemen lokaal bestuur en de politie waar nodig maatregelen om de rust en orde te handhaven. Van dergelijke maatregelen zullen een haatprediker en de organisatie of persoon op wiens uitnodiging de prediker zijn lezingen verzorgt, zich terdege iets moeten aantrekken.
Begrijpt u dat een haatimam zich niets zal aantrekken van een burgemeester die een wereld vertegenwoordigt die de betreffende imam verafschuwt?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zet u wederom in op gespreksprojecten, wetende dat het «Actieplan polarisatie en radicalisering 2007–2011» reeds heeft gefaald?
In de periode 2007–2011 heeft het toenmalig kabinet een nationaal Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering uitgevoerd om beleid te stimuleren op het toen nog nieuwe beleidsterrein. De resultaten hiervan zijn met de Tweede Kamer gedeeld (Beleidsdoorlichting Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering; bijlage bij de Voortgangsrapportage Contra-terrorisme en – Extremisme 2013, Kamerstuk 29 754, nr. 241). De lessen van de aanpak zijn neergeslagen in praktische gidsen, die – samen met alle uitgevoerde onderzoeken en ontwikkeld (trainings)materiaal – beschikbaar zijn via de website van de NCTV. Sinds de afloop van het Actieprogramma is deze kennisbank up to date gehouden. Daarnaast zijn de nationale netwerken actief gehouden, onder meer via het Landelijk Platform van Lokale Professionals (LPLP). Daarnaast vonden in de voornaamste risicogebieden diverse activiteiten plaats ter bevordering van deskundigheid van professionals en ter ondersteuning van maatschappelijke initiatieven voor het tegengaan van radicalisering. De kennis en materialen ontwikkeld in de vorige periode worden hier uiteraard in meegenomen.
Erkent u inmiddels dat er een verband bestaat tussen jihadisme en de islam?
Er is een verband tussen jihad en islam. in zoverre dat gewelddadige jihadisten zich baseren op hun interpretatie van de islam. Gewelddadig jihadisme past niet in de Nederlandse rechtsstaat. Uit de vele reacties vanuit de moslimgemeenschap is ook duidelijk te zien dat de grote meerderheid van de moslims in Nederland dit deelt. Zie verder antwoord op vraag 6 van de leden De Graaf en Wilders (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 3004).
Lijkt het u niet beter om in te zetten op onherroepelijke sluiting van alle moskeeën waar wordt opgeroepen tot geweld, het standaard uitzetten van imams die een jihadistische boodschap verkondigen en teruggekeerde Syriëgangers (eventueel na denaturalisatie) per definitie onze grens over te zetten? Zo neen, waarom niet?
Haatprediking vindt met name plaats buiten de moskee en via internet. Eerder is in de beantwoording geschetst welke maatregelen tegen haatpredikers worden en zullen worden getroffen.
Het voorkomen en tegengaan van radicalisering is een verantwoordelijkheid van de gehele Nederlandse samenleving. Het is aan alle burgers, bedrijven, scholen, maatschappelijke organisaties etc. om pal te staan voor een manier van samenleven die gelijkheid, vrijheid en andere democratische kernwaarden waarborgt en om tegenwicht te bieden aan uitingen van extreme intolerantie en haat. Zij worden hierin ondersteund door de overheid. In eerste instantie is dit de lokale overheid. Gemeenten en hun lokale partners hebben immers het beste zicht op ontwikkelingen en zijn het beste geplaatst om maatwerk in de interventies te leveren. Het Rijk heeft een faciliterende rol en daar waar nodig een regierol bij deze lokale inzet.
Ook heeft het kabinet passende maatregelen geformuleerd tegen teruggekeerde Syriëgangers. Het kabinet is ondermeer voornemens de rijkswet op het Nederlanderschap te wijzigen om de mogelijkheden te verruimen voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven. Uitzetten van mensen met de Nederlandse nationaliteit is hierbij alleen mogelijk bij een dubbel paspoort.
Daders worden aangepakt en slachtoffers beschermd. Het is aan de rechter om per zaak een passende straf voor de dader te bepalen.
Een foutief uitzetbericht van de Dienst Terugkeer en Vertrek |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Fout Justitie bij uitzetten tolk»1, waaruit blijkt dat Abdul Ghafoor Ahmadzai het onjuiste bericht ontving dat hij op 3 september 2014 zou worden uitgezet?
Hoe en wanneer heeft u de heer Ahmadzai op de hoogte gebracht van de «ambtelijke fout»?
Heeft u de heer Ahmadzai verzekerd dat er geen uitzetting zal plaatsvinden zolang de vragen uit de Kamer over zijn casus niet zijn beantwoord?
Welke procedure wordt doorlopen in aanloop naar de berichtgeving van een uitzetting?
Is deze zogenaamde «ambtelijke fout» veroorzaakt door menselijk handelen, door een geautomatiseerde handeling of door een combinatie van beiden?
Zijn er in het verleden vaker dergelijke «ambtelijke fouten» gemaakt?
Hoe zult u garanderen dat dergelijke fouten in de toekomst niet meer voorkomen?
De berichten ‘Inspectie kondigt bezoek tevoren aan’ |
|
Farshad Bashir , Paul Ulenbelt , Michiel van Nispen , Eric Smaling |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er binnen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) besloten is dat controles altijd van tevoren worden aangekondigd en dat daar intern wrevel over is ontstaan?1
Het feit dat inspecties bij bedrijven van tevoren worden aangekondigd is niet nieuw binnen de ILT, maar is nog niet in alle organisatieonderdelen gebruikelijk. Waar sprake is van inspecties bij bedrijven worden deze uit oogpunt van klantgerichtheid en efficiency in beginsel aangekondigd. De kerntaak van de ILT is de bevordering van de naleving van wet- en regelgeving en zij voert deze taak uit op basis van vertrouwen, tenzij. Uitgangspunt is dat het merendeel van de bedrijven de bedoeling heeft om goed na te leven. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid voor naleven bij het bedrijf en niet bij de toezichthouder.
Voor veel inspecties moet een deskundige van het bedrijf aanwezig zijn en moeten de juiste documenten voor de inspecteur beschikbaar zijn. Dan is het efficiënt voor zowel de ILT als de ondertoezichtstaande dat het bezoek wordt aangekondigd.
Uitzonderingen op de regel zijn er ook. Waar aanleiding bestaat om te veronderstellen dat regels herhaaldelijk of moedwillig worden overtreden, kunnen bedrijven onaangekondigd geïnspecteerd worden. Ook vinden onaangekondigde inspecties plaats in gevallen waarin internationale regelgeving dat voorschrijft, maar ook bijvoorbeeld in het wegtransport, de luchtvaart en de scheepvaart. Op de weg en op het water kan per definitie niet worden aangekondigd.
De inspectie is een meervoudig samengestelde organisatie. De leiding van de inspectie heeft een koers ingezet waarbij processen, werkwijzen en ICT-applicaties worden geüniformeerd. Van deze aanpak is niet iedere medewerker op voorhand overtuigd.
Daarnaast is de afgelopen jaren een aantal taken weggevallen, waardoor medewerkers andere werkzaamheden hebben gekregen. De samenloop van deze twee ontwikkelingen zorgt voor spanningen. De leiding van de inspectie zet veel energie op de communicatie met de medewerkers en de recente berichtgeving heeft daar weer een extra impuls aan gegeven. De inspectieleiding heeft er ook voor gekozen om inspectiebesluiten in het primaire proces tot het niveau van de inspecteur door te mandateren. Deze keuze is ingegeven door de gedachte dat de inspecteurs over zodanig vakmanschap beschikken dat zij de volledige verantwoordelijkheid voor hun inspecties en de afwikkeling kunnen dragen.
Ik onderschrijf de koers die de inspectie heeft ingezet en deel de koersvastheid die de inspectieleiding daarbij betracht.
Wat vindt u van dit besluit van de ILT-directie en van de opvatting van medewerkers dat dit leidt tot het wegmoffelen van zaken bij bedrijven en organisaties?
Bij een aantal onderdelen van de ILT vinden inspecties nog veelal plaats door middel van fysieke waarnemingen of goederen of stoffen al dan niet (terecht) aanwezig zijn. Om te voorkomen dat ondertoezichtstaanden de goederen of stoffen bewust (tijdelijk) buiten het zicht van de inspectie brengen, moet het controleren van onderdelen van de administratie of de boekhouding ook deel uit maken van de inspectie. De ILT leidt ook inspecteurs op om de financiële / administratieve kennis te verstevigen.
Als door de aankondiging zaken in orde worden gebracht, leidt dat tot een verbetering van de naleving. Daarmee wordt het beoogde doel van het toezicht gerealiseerd.
Wat vindt u van de opvatting van diverse inspecteurs die zich «niet meer serieus genomen» voelen en die de manier van leiding geven bij de ILT als autoritair ervaren? Bent u van plan in te grijpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het beroep van inspecteur voldoende waardering krijgt in de maatschappij? Zo nee, heeft u ideeën hoe dit verbeterd kan worden?
Een toezichthouder is vaak de brenger van een vervelende boodschap. Dat maakt dat de inspecteur niet bij iedereen even geliefd zal zijn. Professioneel handelen en kennis van zaken zijn belangrijke kerncompetenties voor een inspecteur. De bevordering van de naleving van wet- en regelgeving staat bij het handelen van een inspecteur voorop en dat doet hij op basis van vertrouwen, tenzij. In dat verband past ook een efficiënte inzet van inspecteurs en een zo laag mogelijk gepercipieerde inspectiedruk. Het aankondigen van inspecties bij bedrijven brengt beide aspecten samen. Daarnaast constateer ik dat er een roep bestaat vanuit de samenleving om meer toezichthouders. Ik heb dan ook niet de indruk dat het schort aan waardering voor toezichthouders in het algemeen.
Is er sprake van eenduidigheid in de werkwijze bij de verschillende inspecties in Nederland die belast zijn met toezicht en handhaving (zoals ILT, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Inspectie Veiligheid en Justitie, Onderwijsinspectie)? Bent u bereid om na te gaan of hier verbeterslagen mogelijk zijn door van elkaars werkwijze te leren?
Bij de Inspectieraad beogen de rijksinspecties niet alleen meer samenwerking, maar ook meer gebruik te maken van elkaars ervaringen en werkwijzen. Zo zijn er tussen de ILT, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) contacten over het uniformeren van processen. En zo willen de Inspectie SZW, de NVWA en de ILT hun aanpak van certificerende instellingen op één lijn brengen. Het zijn enkele voorbeelden, maar de bereidheid om van elkaar te leren is één van de basisgedachten geweest om de inspectieraad te vormen.
Daarnaast loopt er in het kader van de Hervormingsagenda rijksdienst een project om de bevoegdheden van de rijksinspecties meer op elkaar af te stemmen.
Wat wordt er in Nederland jaarlijks uitgegeven aan alle organisaties die via de departementen belast zijn met toezicht en handhaving? Hoe vaak is de afgelopen jaren aangedrongen op versterking van de capaciteit voor toezicht en handhaving en hoe heeft zich dit vertaald in budget om de taken goed uit te voeren?
Voor een overzicht van de uitgaven aan de rijkstoezichthouders verwijs ik u naar pagina 100 van het rapport van de WRR «Toezien op publieke belangen» van september 2013. De maatschappelijke wens om extra toezicht is wekelijks meermalen geuit. Gelet op de beperkte capaciteit van de rijkstoezichthouders en de taakstelling van dit kabinet op de rijksdienst moeten daarom keuzes worden gemaakt. Recente voorbeelden van intensivering zijn de uitbreiding van het toezicht van de Belastingdienst, de intensivering van de fraudebestrijding in de zorg en de vermindering van de taakstelling op de NVWA.
Zou een model waarbij toezicht en handhaving over de hele linie dichter bijeen georganiseerd wordt voordelen kunnen opleveren, zowel in termen van efficiency als werkplezier als waardering door de Nederlandse bevolking? Als dit niet duidelijk is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Rijksinspecties werken per onderwerp of doelgroep zoveel mogelijk samen. De Inspectieraad bevordert die samenwerking. Voor de slagkracht of tevredenheid is het niet nodig om inspecties verder samen te brengen.
De enorme geweldsdruk op gevangenisbewakers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Overbelaste cipiers slaan alarm»?1
Ja.
Wat gaat u doen tegen het absurde gegeven dat in 2012 bijna 500 keer geweld werd gebruikt tegen gevangenispersoneel, waarbij in dertien gevallen zelfs zo ernstig dat er sprake was van letsel?
In antwoord op eerdere Kamervragen over onrust onder gevangenispersoneel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2070) heb ik reeds uiteengezet dat uit cijfers over de afgelopen jaren blijkt dat het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel daalt. In 2013 waren er 7,2 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling per 100 bezette cellen, terwijl dit in 2012 nog 7,7 en in 2011 8,8 per 100 bezette cellen was. Voor de geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel geldt dat het er in 2013 3,8 per 100 bezette cellen waren, in 2012 4,4 en in 2011 5,4 per 100 bezette cellen. De geregistreerde aantallen geweldsincidenten tijdens de eerste vier maanden van dit jaar, namelijk 1,8 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en 0,8 geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel (beide aantallen per 100 bezette cellen) tonen geen trendbreuk met eerdere jaren. De daling lijkt zich door te zetten.
Het voorgaande neemt niet weg dat de ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten nauwlettend in de gaten moet worden gehouden. Geweld tegen gevangenispersoneel is onaanvaardbaar en wordt berispt met een straf- of ordemaatregel. Indien sprake is van een misdrijf, dan wordt altijd aangifte gedaan bij de politie. Om geweldspleging te voorkomen wordt het personeel getraind in het de-escaleren van conflictsituaties en voorgelicht over methoden waarmee geweldsincidenten kunnen worden voorkomen. Daarnaast dient iedere inrichting te beschikken over een actuele risico-, inventarisatie- en evaluatieonderzoek (RI&E). Indien de RI&E hiertoe aanleiding geeft, worden extra maatregelen getroffen om de veiligheid van personeel te waarborgen.
Ziet u het gevaar in van de reeds bestaande enorme (gewelds)druk op onze gevangenisbewakers? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de plannen om binnen deze sector nog meer banen te schrappen?
Zoals ik eveneens in de antwoorden op Kamervragen van de leden Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) over de onrust onder gevangenispersoneel heb aangegeven, is één van de randvoorwaarden bij de financiële opgave van DJI dat de veiligheid van personeel en gedetineerden geborgd blijft. De ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten wordt door de Dienst Justitiële Inrichtingen nauwlettend gevolgd. Ik heb hiervoor al gemeld dat de afgelopen jaren een daling van het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel is geregistreerd.
Deelt u de visie dat het verder bezuinigen op gevangenisbewakers meer dan onverstandig is en bent u bereid om alles in het werk te stellen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Extra bezuinigingen bij Justitie door tegenvallers’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Extra bezuinigingen door tegenvallers» en klopt hetgeen hierin wordt vermeld?1
Het bericht uit de Telegraaf is mij bekend. Verder, zie het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Deelt u de mening dat na de forse bezuinigingen op zowel de Dienst Justitiële Inrichtingen als het Openbaar Ministerie (OM) er absoluut niet nog meer bezuinigd kan en mag worden op veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Voor de budgettaire ontwikkelingen op de begroting van VenJ verwijs ik u naar de (suppletoire) begrotingswetten van mijn ministerie. Op Prinsjesdag 2014 wordt de begroting van VenJ voor 2015 verzonden aan het parlement. Hierin wordt ingegaan op de voorziene ontwikkelingen voor 2015, inclusief eventueel bijgestelde ramingen, maatregelen en intensiveringen. Naast doelmatigheidswinst op bijvoorbeeld de strafrechtketen, wat meer doen met minder middelen betekent, intensiveert dit kabinet de uitgaven voor veiligheid.
De overheid is verder gebonden aan de afspraken die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact, evenals aan de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof).
Bent u bereid maatregelen te treffen teneinde ervoor te zorgen dat in de strafrechtketen (politie, OM, rechterlijke macht en het gevangeniswezen) niet verder bezuinigd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belang van niet (verder) bezuinigen op veiligheid in Nederland zwaarder weegt dan het belang van het braafste jongetje van de klas te willen zijn in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien blijkt dat er sprake is van (een) financiële tegenvaller(s) op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie deze op te vangen door te stoppen onnodige strafwetgeving uit de Europese Unie te implementeren om op deze manier kosten te besparen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle voorstellen voor nieuwe Europese regelgeving, beoordeelt Nederland ook ieder voorstel voor een richtlijn op het terrein van de strafrechtelijke samenwerking op noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij is van groot belang of het voorstel bijdraagt aan belangen waaraan Nederland hecht, zoals een effectieve opsporing en vervolging van grensoverschrijdende criminaliteit. Ook de mogelijke financiële gevolgen van het voorstel worden in kaart gebracht en bij de onderhandelingen is de inzet erop gericht deze zoveel mogelijk te beperken. Als een richtlijn eenmaal door de Raad en het Europese parlement is aanvaard, rust op Nederland de verplichting deze binnen de geldende implementatietermijn om te zetten in nationale regelgeving. De suggestie te stoppen met implementatiewetgeving van vastgestelde richtlijnen zal dan ook niet worden gevolgd.
Deelt u de mening dat van het bestaan van een wachtlijst bij Reclassering Nederland een totaal verkeerd signaal uitgaat naar de maatschappij, aangezien dit betekent dat er blijkbaar steeds meer taakstraffen worden opgelegd en er dus lichter wordt gestraft aangezien de criminaliteit is verhard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen, door onder andere wetgeving aan te passen om aan deze trend een einde te maken?
Nee, deze mening deel ik niet. Wetenschappelijk onderzoek uit binnen- en buitenland wijst erop dat werkstraffen effectiever zijn dan (korte) gevangenisstraffen. Naar mijn oordeel is de werkstraf een nuttige straf voor naar verhouding lichte delicten. Met het opleggen van een werkstraf wordt aan de ene kant tot uitdrukking gebracht dat het gepleegde feit door de samenleving niet wordt geaccepteerd en dat de schuldige hiervoor dient te worden gestraft. Aan de andere kant kan door het opleggen van de werkstraf worden voorkomen dat de veroordeelde uit de samenleving wordt gehaald en wordt hij gedwongen zich nuttig te maken voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht. Een werkgestrafte kan zijn straf ondergaan zonder daarbij zijn baan en woning te verliezen. Het niet hebben van arbeid/inkomen en huisvesting zijn immers criminogene factoren.
In dit kader merk ik wel op dat ik van mening ben dat de werkstraf alleen dient te worden opgelegd voor delicten waarbij dit passend is. Voor delicten die een grote impact hebben op de samenleving is de werkstraf mijns inziens geen geschikt middel. Om die reden is op 1 januari 2012 de mogelijkheid tot het opleggen van een werkstraf dan ook beperkt. Sinds die datum is het niet langer mogelijk om een werkstraf op te leggen bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven die een «ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit» ten gevolge hebben.
Een snelle executie van taakstraffen is een van mijn beleidsprioriteiten. Zoals ik reeds uiteen heb gezet in mijn brief van 1 september 20142 komt deze prioriteit door de stijgende vraag onder andere werkstraffen, onder druk te staan. Mede om deze reden heb ik in de voornoemde brief ook maatregelen aangekondigd waarmee ik verwacht het (verder) oplopen van wachtlijsten te voorkomen.
Bent u bereid maatregelen te treffen inhoudende de samenvoeging van de drie reclasseringsorganisaties, aangezien dit ook kosten bespaart? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) heb aangegeven, hebben de drie reclasseringsorganisaties op mijn verzoek in 2013 een plan van aanpak opgesteld voor de verdere verbetering van de onderlinge samenwerking (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Zoals ik heb aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) over een mogelijke nieuwe speler op de reclasseringsmarkt, wordt momenteel een verkenning uitgevoerd naar alternatieven voor het huidige stelsel van de volwassenenreclassering (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Een vorm van (gecontroleerde) marktwerking met meerdere aanbieders is daarbij één van de alternatieven, evenals het bij één organisatie concentreren van de uitvoering van reclasseringstaken. Ik zal de Tweede Kamer hier vóór de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 16 september 2014 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kweekschool voor criminelen’ |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de inhoud van het artikel «Kweekschool voor criminelen», waaruit blijkt dat een jeugdgevangenis met te weinig therapie een kweekschool is voor harde criminaliteit, mede in het licht van uw eerdere beoordeling dat «we anno 2014 er gewoon veel beter voorstaan met de kwaliteit»?1 2
Ik vind het artikel een onevenwichtig beeld schetsen van hetgeen in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gebeurt. Er is wel degelijk sprake van begeleiding en behandeling. In antwoord op vragen van het lid Kooiman (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2983) eerder deze maand, over dit artikel, geef ik aan dat er de afgelopen jaren juist talrijke maatregelen zijn genomen om de behandeling en begeleiding in de JJI’s te verbeteren. Voorbeelden zijn de verkleining van de groepen, de hogere opleidingseisen voor pedagogische medewerkers en de gedragsinterventies.
In het artikel wordt expliciet verwezen naar JJI De Hartelborgt. De personeelsbezetting is bij deze JJI een aandachtpunt geweest. In antwoord op recente vragen van het lid Marcouch (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 49) ben ik ingegaan op de personeelsbezetting bij JJI Hartelborgt naar aanleiding van doorlichtingsonderzoeken van de gezamenlijke inspecties3. In de brief van het Hoofd van de Inspectie Veiligheid en Justitie mede namens de Hoofdinspecteur van de Inspectie Jeugdzorg d.d. 7 april 2014 (www.ivenj.nl) staat benoemd dat het personeelstekort bij De Hartelborgt per 1 maart 2014 structureel is opgelost.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn achter het veronderstelde hoge ziekteverzuim van medewerkers binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's)?
Executieve functies binnen DJI (en dus ook binnen JJI) worden gezien als substantieel bezwarende functies. In de JJI’s verblijft de zwaarste doelgroep jongeren in Nederland die veelal zware strafbare feiten hebben gepleegd. Het gaat hier om een groep jongeren met ernstige en meervoudige (gedrags)problematiek. Het merendeel van de JJI populatie heeft licht verstandelijke beperkingen, een slecht ontwikkeld probleembesef en geweten, psychische problemen en/of weinig sociale vaardigheden. Dat maakt dat de begeleiding van deze groep jongen een uitdaging en intensieve taak is voor begeleiders.
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren is een groot aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten. Dit heeft bij het personeel tot onrust geleid. Ik heb echter geen aanwijzingen dat hierdoor het ziekteverzuim recent is toegenomen en evenmin dat de jeugdigen hierdoor te weinig behandeling of begeleiding krijgen.
Kunt u meer inzicht geven in de gemiddelde ziekteverzuimpercentages binnen de JJI's in de periode tot en met juli 2014, uitgesplitst per JJI?
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
Er is een dalende lijn te zien in het ziekteverzuim over 2014. In de eerste vier maanden van 2014 lag het gemiddelde op 7,8%. Dit gemiddelde is gedaald naar 7,2%.
Amsterbaken
8,6%
De Hartelborgt
8,7%
De Heuvelrug
9,5%
De Hunnerberg
4,9%
Den Hey-Acker
10,0%
Het Keerpunt
5,6%
Lelystad
6,2%
Juvaid*
7,5%
Teylingereind
4,1%
* exclusief ondersteunende diensten
De verzuimcijfers lopen per inrichting redelijk uiteen. Dit heeft onder meer te maken met lokale omstandigheden waaronder de leeftijdsopbouw van het personeelsbestand en de diversiteit in kort, midden en lang ziekteverzuim. Daarbij komt dat de sluiting van JJI’s, het afstoten van locaties van inrichtingen en de reorganisatie tot onrust heeft geleid bij het JJI personeel.
De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus ligt op preventief handelen. Oftewel niet pas in actie komen op het moment dat medewerkers zich ziek melden, maar kijken of dit voorkomen kan worden door binnen DJI te werken aan een zo gezond en veilig mogelijke werkplek voor iedereen. Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming.
Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseurs bij rijksinstellingen. Vanuit de sectordirectie JJI is in de vier maandelijkse P&C gesprekken de aanpak van het ziekteverzuim een terugkerend bespreekpunt.
Klopt het dat de ziekteverzuim-streefnorm voor 2014 nog steeds 4,5% bedraagt? Hoe verhouden de resultaten uit de beantwoording op de vorige vraag zich tot deze streefnorm?3
Ja, de genoemde 4,5% is de Verbaannorm. Dit is een algemene norm die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hanteert waarbij slechts beperkt rekening gehouden is met substantiële bezwarende functies. Het is dan ook niet reëel om onderdelen waar veel executief personeel werkt strikt langs de Verbaannorm te meten. De sectorale streefnorm voor het ziekteverzuim ligt voor 2014 op 6,5%. Hierin zijn de substantieel bezwarende functies verdisconteerd. De hiervoor gepresenteerde tabel laat zien dat een aantal inrichtingen nog niet op het niveau van de sectorale streefnorm zit.
Klopt het dat het gemiddelde ziekteverzuimpercentage 10,6% bedroeg in 2012 in plaats van de gestelde 8,5% en in 2013 tot en met juli van dat jaar 9,7% in plaats van de gestelde 7,5%?4
In het jaarplan 2012 was de streefnorm 8,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2012 bedroeg 10,4%. In het jaarplan 2013 was de streefnorm 7,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2013 bedroeg 8,9%. Medio 2013 is een tussenbalans opgemaakt en bedroeg het verzuimpercentage 9,7%. Het ziekteverzuim bij de JJI’s vertoont sinds 2012 een dalende lijn. De streefnorm voor 2014 ligt op 6,5%. In de eerste vier maanden van 2014 lag het verzuim gemiddeld op 7,8%, dit is gedaald naar gemiddeld 7,2% tot en met augustus 2014.
Kunt u aangeven wat de ziekteverzuimpercentages bedragen van de overige organisatieonderdelen binnen DJI (Gevangeniswezen, Directie Forensische Zorg, Directie Bijzondere Voorzieningen, Landelijke Diensten, Hoofdkantoor DJI) tot en met juli 2014?
Informatie over de afgelopen jaren staan in de DJI jaarverslagen op www.dji.nl.
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
JJI
7,2%
DBV
6,1%
Forzo*
6,0%
GW
7,2%
Landelijke diensten
5,0%
Hoofdkantoor DJI
5,3%
* exclusief particuliere instellingen
Klopt het dat bij De Hartelborght in Spijkernisse één op de vijf groepsleiders thuis zit en soms hele teams tegelijkertijd zijn uitgeschakeld? Deelt u de mening dat dit niet alleen heel vervelend is voor de medewerkers zelf, maar dat dergelijke situaties ook nadelig zijn voor de behandeling van de jongeren en daarmee samenhangend een negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de samenleving als geheel?
Nee, de beweringen over De Hartelborgt herken ik niet. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1 voor wat betreft JJI De Hartelborgt. De re-integratie activiteiten (zoals verlof) en het activiteiten/dagprogramma zijn vaste onderdelen in het toetsingskader van de Inspecties. De recente doorlichtingen van de Inspecties tonen aan dat het kwaliteitsniveau van de sanctietoepassing in de JJI’s op orde is.
Kunt u, als het Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) binnen DJI voor 2014 al heeft plaatsgevonden, de resultaten hiervan doen toekomen aan de Kamer? Kunt u voorts in de beantwoording van deze vragen aangeven wat de uitkomsten zijn van de beoordeling van medewerkers ten aanzien van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s?
Het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) van DJI vindt plaats in de periode april 2014 tot en met het voorjaar van 2015. Voor de rijks JJI’s is de afname van het MTO gepland in het voorjaar van 2015. De bevindingen zijn voor intern gebruik en leiden indien nog tot aanpassingen van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s.
Kunt u meer inzicht geven waarom de afgelopen jaar de gestelde normen ten aanzien van het ziekteverzuimpercentage binnen de JJI's niet gehaald zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de werking van het «Eigen Regiemodel» dat ziekteverzuim moet terugdringen en hoe wordt dit programma ervaren door leidinggevenden zelf?
Het «Eigen Regiemodel» betreft een vorm die in de praktijk zijn meerwaarde bewijst op het moment dat leidinggevenden de rol van «casemanager» op de juiste manier oppakken. Aandacht en sturing in combinatie met de benodigde begeleiding heeft ook geleid tot een daling van het verzuim in de periode 2012–2013.
Welke instrumenten, behalve de Fysieke Vaardigheids Toets en functioneringsgesprekken, zijn er nog meer voorhanden binnen de JJI’s om preventieve maatregelen te nemen tegen ziekteverzuim?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft onrust over reorganisaties binnen DJI (sluitingen en reductie van personeel) zijn weerslag op het ziekteverzuim binnen het gevangeniswezen in het algemeen en meer specifiek op de jeugdgevangenissen?
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een groot aantal JJI’s dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Dit heeft bij het JJI personeel tot onrust geleid. Dankzij een goede begeleiding en veel eigen initiatief heeft het merendeel van de medewerkers een andere baan kunnen vinden. Afgaande op de verschillende rapporten, die de inspecties in de afgelopen jaren over de JJI’s hebben gepubliceerd, heeft de sluiting niet tot kwaliteitsverlies geleid. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 4.
Op welke onderdelen en streefnormen werd gedoeld met de opmerking in het jaarplan 2014 dat DJI door de reorganisaties verwacht dat «de gestelde norm niet op alle onderdelen wordt gehaald?»5
Deze opmerking is in het algemeen gemaakt voor DJI. Er wordt gedoeld op die onderdelen die rechtstreeks te maken hebben met reorganisatie/sluiting en er wordt gedoeld op de Verbaannorm.
In hoeverre is de verwachting zoals beschreven in de vorige vraag tot nu toe realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014?
Deze verwachting is bij een aantal inrichtingen realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014. Bij een aantal inrichtingen DJI breed, die gesloten of gereorganiseerd wordt, is de Verbaannorm niet gerealiseerd.
Door Israël gevangengenomen Palestijnse parlementariërs |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «PLO condemns deportation of Palestinian MP by Israel»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de in het bericht aangekondigde deportatie van de Palestijnse parlementariër Khalida Jarrar door de Israëlische autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over het besluit van een Israëlische militaire rechtbank om PLC-lid Khalida Jarrar vanwege veiligheidszorgen over te brengen naar Jericho en haar daar voor een periode van zes maanden onder toezicht te plaatsen, zonder haar inzage in de bewijslast te verlenen. Op basis van het humanitair oorlogsrecht is de aanwijzing van een gedwongen verblijfplaats geoorloofd als uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke maatregel dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Het kabinet volgt de situatie nauwgezet en verwacht van Israël dat het de betreffende regels van het humanitair oorlogsrecht strikt zal naleven.
Kunt u aangeven hoeveel Palestijnse parlementariërs op dit moment door Israël gevangen worden gehouden dan wel onder huisarrest zijn geplaatst?
Op 1 september bevonden 36 PLC-leden zich in Israëlische detentie.
Deelt u de mening dat deze parlementariërs niet opgesloten dienen te zijn, maar vrijelijk hun werk als volksvertegenwoordiger moeten kunnen doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Israëlische ambassadeur hierom te ontbieden om erop aan te dringen dat de gevangengenomen Palestijnse parlementariërs worden vrijgelaten? Zo neen, waarom niet?
Er is regelmatig contact tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Israëlische ambassade in Nederland. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om de Israëlische ambassadeur te ontbieden.
De angst van joodse burgers in de Haagse Schilderswijk |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Deel van joden in Schilderswijk wil vertrekken na rellen»?1
Ja.
Bent u bekend met de onrust en de angst die er bestaat onder joodse burgers, zeker ook bij de groep die woont in de Haagse Schilderswijk, als gevolg van de recente golf van het islamitisch antisemitisme die over ons land trekt?
Het kabinet deelt de zorgen over de antisemitische incidenten die recent in Nederland hebben plaatsgevonden. Om die reden nemen we het initiatief om met betrokken partijen de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Iedereen moet zich in Nederland veilig en gerespecteerd voelen. Door racisme of antisemitisme gedreven geweld van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat, en wordt hard aangepakt door het kabinet.
De burgemeester van Den Haag is in zijn verantwoording aan de gemeenteraad op 14 augustus 2014 ingegaan op de situatie in de Schilderswijk.
Zijn er, naast stappen om joodse instellingen te beschermen, ook extra veiligheidsmaatregelen getroffen teneinde joodse burgers te beschermen, vooral op plekken met een verhoogd risico? Zo nee, waarom niet?
Momenteel worden aanvullende maatregelen genomen bij diverse joodse instellingen. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan locaties met een verhoogd risico. Deze maatregelen zijn primair genomen om de aanwezige joodse burgers binnen deze instellingen te beschermen. Over de aard en omvang van de maatregelen kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de groep joodse burgers die plannen heeft Nederland te verlaten als gevolg van het groeiende antisemitisme?
Het kabinet blijft in gesprek met de joodse gemeenschap, gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties om te peilen wat er binnen de gemeenschappen leeft. Dit zal onder meer gebeuren in de eerstvolgende Ronde Tafel antisemitisme bijeenkomst op 24 september a.s. Wij zijn niet voornemens tevens een onderzoek zoals in de vraag wordt gesuggereerd te verrichten.
In hoeverre erkent u dat het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van het opkomend islamitisch antisemitisme faalt?
Het kabinet stemt de bestrijding van discriminatie af op de omstandigheden in de samenleving. In aanvulling op de ingezette maatregelen ter bestrijding van discriminatie, waarover uw Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd middels de voortgangsbrief, neemt het kabinet extra stappen zoals in het antwoord op vragen 2 en 4 beschreven. Verder zal op de sporen educatie, opvoeding en rolmodellen (peer education) een impuls worden gegeven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme. In dat kader zijn de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met het Centraal Joods Overleg overeengekomen om op korte termijn op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te organiseren.
Iedereen in Nederland draagt een eigen verantwoordelijkheid om elkaar met wederzijds respect tegemoet te treden. We juichen initiatieven van burgers en instellingen om dat te bevorderen dan ook toe, zoals het initiatief van de Raad van Moskeeën en de Unie van Marokkaanse Moskeeën Nederland om in moskeeën op te roepen tot tolerantie. Er is geen eenvoudige maatregel te nemen die zorgt dat discriminatie definitief tot het verleden behoort. Grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en recht van demonstreren, vormen een groot goed in ons land en verdienen zowel een krachtige als zorgvuldige bescherming. Deze grondrechten zijn begrensd als ze uitmonden in geweld, haatzaaien of discriminatie.
De 'mogelijke genocide' in Irak en de maatregelen die Nederland verplicht is te nemen, zoals het onmiddellijk stoppen van alle jihad reizen van Nederlanders en het voornemen tot een jihad reis strafbaar maken |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u aan de Kamer geschreven heeft: «Het kabinet is van mening dat IS(IS) vermoedelijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid en genocide.» en verder « Het verschil tussen deze drie misdrijven is relevant voor opsporing en vervolging. Maar in de huidige situatie gaat het allereerst om preventie, en het staken en voorkomen van deze misdrijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat nu u het vermoeden heeft uitgesproken van genocide, Nederland zich in deze situatie dient te houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het «Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide»?
Als partij bij het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide is Nederland verplicht de bepalingen ervan te goeder trouw ten uitvoer te leggen. Deze verplichting geldt ongeacht de kwalificatie van een situatie door het kabinet.
Deelt u de mening dat uit dit verdrag, waarvan artikel 1 expliciet stelt: « De Verdragsluitende Partijen stellen vast, dat genocide, ongeacht of het feit in vredes- dan wel in oorlogstijd wordt bedreven een misdrijf is krachtens internationaal recht, welk misdrijf zij op zich nemen te voorkomen en te bestraffen.», concrete verplichtingen voortvloeien?
De partijen bij het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide hebben zich gecommitteerd al het mogelijke te doen, in overeenstemming met het internationaal recht, om genocide te voorkomen.
Bent u ervan op de hoogte dat het internationaal hof van justitie in haar uitspraak in de zaak van Bosnië – Herzegovina tegen Servië – Montenegro van 26/2/2007 over de toepassing van deze conventie (de zaak over de genocide in Srebrenica) expliciet stelt dat:
Ja. Het kabinet wijst in dit verband in het bijzonder op de uitleg die door het Internationaal Gerechtshof is gegeven aan de verplichting genocide te voorkomen, in paragraaf 430 van bovengenoemde uitspraak van het Hof van 26 februari 2007.
Deelt u de mening dat Nederland zowel moreel als juridisch verplicht is om alles te doen om mensen met een Nederlands paspoort die genocide plegen en/of medeplichtig zijn aan genocide voor de rechter te krijgen en dat voorkomen moet worden dat meer jihadisten zich aansluiten bij de terroristische organisatie IS(IS) om misdaden – waaronder genocide – te plegen of daaraan medeplichtig te zijn, mede in het licht van artikel 3 van het verdrag dat ook medeplichtigheid aan genocide, rechtstreeks en openbaar oproepen, evenals het samenspannen voor genocide strafbaar stelt?
Het is noodzakelijk om in overeenstemming met het internationaal recht al het mogelijke te doen om ernstige internationale misdrijven te voorkomen en te berechten.
Welke acties onderneemt u op dit moment om personen op wie Nederland invloed kan uitoefenen, zoals mensen met een Nederlands paspoort, te beïnvloeden en ervoor te zorgen dat zij niet langer genocide plegen of niet afreizen om genocide te plegen of daaraan medeplichtig zijn door zich aan te sluiten bij het genocide plegende IS(IS)?
Het kabinet wendt alle beschikbare middelen aan om een uitreis met als doel aansluiting te vinden bij IS(IS) te belemmeren. De dreiging die voor Nederland uitgaat van IS(IS) vraagt om een krachtige aanpak. Momenteel vindt er een intensieve informatie-uitwisseling en samenwerking plaats tussen internationale en nationale partners waarbij reisbewegingen, contacten en andere relevante zaken worden gedeeld. Daarnaast worden uitreizen ontmoedigd en belemmerd middels SIS-signalering, het bevriezen van tegoeden en het signaleren van paspoorten. Bij de aanpak om een uitreis te voorkomen wordt samengewerkt met eerstelijns professionals in velerlei disciplines en het brede maatschappelijk middenveld.
Het kabinet heeft uw Kamer inmiddels het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme toegestuurd, waarin maatregelen zijn opgenomen die het kabinet neemt om de jihadistische beweging in Nederland en uitreis te bestrijden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Veiligheid en Justitie al vele malen zijn grote zorgen heeft uitgesproken over het feit dat jongeren afreizen naar Syrië en dat hij in mei 2013 zou gaan onderzoeken of de Nederlandse nationaliteit ingetrokken kon worden voor een jihadreis?
Ja.
Hoeveel mensen met een Nederlandse paspoort hebben zich naar schatting van de Nederlandse veiligheidsdiensten aangesloten bij IS(IS), voor mei 2013 en daarna?
Het is bekend dat circa 130 Nederlanders zijn uitgereisd om deel te nemen aan de gewapende strijd in Syrië en Irak. Een aantal hiervan heeft zich aangesloten bij IS(IS). Verder kan het kabinet hierover in het openbaar geen uitspraken doen.
Bent u bereid het wetsvoorstel – dat op 11 juli 2014 is goedgekeurd door de rijksministerraad3 – waarin onder meer is opgenomen dat deelname aan een terroristisch trainingskamp verlies van dubbele nationaliteit betekent, voor het eind van het zomerreces aan de Kamer te sturen, inclusief een spoedadvies van de Raad van State, een repliek en mogelijk een nota van wijziging die ook het voornemen voor een jihadreis strafbaar stelt?
Het wetsvoorstel zal dezer dagen bij de Kamer worden ingediend.
Welke maatregelen kunt en zult u nemen om ervoor te zorgen dat het (bijna) onmogelijk wordt voor iemand met een Nederlands paspoort om zich aan te sluiten bij IS(IS)?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u intern of extern juridisch advies gevraagd over de gevolgen van de uitspraken die u gedaan heeft, zoals vermeld in de eerste vraag? Zo ja, bij wie en kunt u dat advies openbaar maken?
Over deze kwestie heeft het Kabinet verschillende malen intern juridisch advies ontvangen. Dat advies is meegenomen in de beantwoording van de verschillende vragen van uw Kamer. Het kabinet verwijst in dat verband naar de beantwoording van de Kamervragen over IS(IS) en de situatie in Irak van 11 augustus 2014 en naar de Kamerstukken 23 432, nr. 389 en 21 501-02, nr. 1410.
Bent u bereid de extern volkenrechtelijk adviseur te vragen een spoedadvies uit te brengen over de consequenties van de uitspraak «Het kabinet is van mening dat IS(IS) vermoedelijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid», de verplichtingen die daaruit voorvloeien voor Nederland en dat advies openbaar te maken?
Ja. De externe volkenrechtelijk adviseur is om advies gevraagd.
Kunt u deze vragen voor het eind van het zomerreces beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Scholen die ouders onder druk zetten om schoolkosten te betalen die helemaal niet verplicht zijn |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is er waar van de constatering van de stichting Leergeld dat scholen ouders onder druk zetten om schoolkosten te betalen die helemaal niet verplicht zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in de Leeuwarder Courant van 20 augustus 2014 «Verzet tegen «verplichte» schoolkosten voor ouders» en ik betreur het ten zeerste als ouders zich onder druk gezet voelen. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) registreert de meldingen die via email of telefonisch bij het Loket binnenkomen op het onderwerp «ouderbijdrage». Het blijkt dat het aantal meldingen, de afgelopen twee schooljaren, ongeveer gelijk is gebleven; 95 in 2012/2013 en 97 in 2013/2014.
Klopt de constatering van stichting Leergeld dat er een tendens bestaat dat steeds meer ouders hiermee worden geconfronteerd?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld van een vmbo-opleiding waarbij leerlingen voor € 200,– een gereedschapskist met inhoud moesten aanschaffen, maar waarbij deze leerlingen zonder die aanschaf de opleiding niet kunnen volgen?
Voorop staat dat toelating tot een school in geen geval afhankelijk kan zijn van een bijdrage van de ouders, dat is helder geregeld in artikel 27, tweede lid van de WVO. Iedere school moet een transparante toelatingsprocedure hanteren.
Voor sommige lesmaterialen, zoals gereedschap, ontvangt de school geen financiële bijdrage van de overheid. De gedachte hierachter is dat het gaat om lesmateriaal dat langer dan een jaar meegaat, door meer gezinsleden kan worden gebruikt en (door het zelf aan te schaffen) het eigendom wordt van de leerling. De school kan ouders wel melden dat er een gereedschapskist met toebehoren aangeschaft moet worden. In dat geval kan de school op vier manieren handelen:
Ik wil benadrukken dat de school verantwoordelijk is voor een heldere communicatie over haar schoolkostenbeleid.
Daarom moet de schoolgids inzicht verschaffen in dit beleid. Ook de medezeggenschapsraad heeft een belangrijke rol. De oudergeleding binnen deze raad heeft instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid van de school. Op deze wijze is er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid van de school en de ouder. Ter ondersteuning van deze verantwoordelijkheid heb ik een brochure over schoolkosten opgesteld en verspreid onder ouders en leerlingen die in de medezeggenschapsraad zitten («Schoolkosten en onderwijstijd». Informatie voor ouders en leerlingen in de medezeggenschapsraad in het voortgezet onderwijs).
Hoe ziet u erop toe dat scholen de regels voor schoolkosten niet overtreden?
Vanaf het schooljaar 2012/2013 is het toezicht op de naleving van het schoolkostenbeleid in het reguliere toezicht van de inspectie opgenomen. Dit betekent dat de inspectie controleert of scholen zich op dit punt aan de wet houden. Daarnaast let de inspectie ook op de horizontale verantwoording van scholen van het schoolkostenbeleid zodat ook ouders invloed hebben op de invulling hiervan.
Welke consequenties verbindt u eraan als een school op zo’n wijze ouders onder druk zet om niet verplichte schoolkosten te betalen?
De inspectie heeft hierin een belangrijke rol. Als de inspectie in haar toezicht overtredingen tegenkomt, zal zij er op aandringen dat de scholen deze overtredingen herstellen, en zo nodig handhavend optreden.
Kunt u benoemen welke scholen u de afgelopen drie jaar op de vingers heeft moeten tikken vanwege dergelijke praktijken?
Nee. De inspectie heeft als beleid dat zij geen individuele scholen noemt.
De gang van zaken bij het flitsfaillissement van Estro |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de het artikel over het faillissement van Estro en de doorstart van Smallsteps en de beschreven gang van zaken?1
Bij brief van 4 september jl. heb ik, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, schriftelijke vragen beantwoord die waren gesteld door de leden Pieter Heerma en Oskam van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2903). Deze leden vroegen mij eveneens om mijn reactie op de gang van zaken bij de doorstart van Estro. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn beantwoording daarvan.2
Deelt u de mening dat het vreemd is als een bestuursvoorzitter en een financieel directeur op het moment dat al wordt gesproken over een faillissement nog een forse bonus krijgen uitgekeerd? Welke mogelijkheden hebben schuldeisers die nu gedupeerd zijn door het faillissement om aanspraak te maken op dit (bonus)geld? Kan dit bijvoorbeeld worden teruggevorderd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals ik uw Kamer in mijn beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Heerma en Oskam (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2903) heb meegedeeld is het als Minister van Veiligheid en Justitie niet aan mij om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. De beantwoording van het eerste onderdeel van deze vraag is aan de curator in het faillissement van crèchebedrijf Estro. Het is aan hem om te onderzoeken of er inderdaad kort voor het faillissement bonussen zijn uitgekeerd en te beoordelen of dit al dan niet op oneigenlijke gronden is gebeurd.
Wat betreft de mogelijkheden om bonusgelden terug te vorderen kan ik u in algemene zin het volgende meedelen.
De curator van een besloten vennootschap kan een bonus op basis van artikel 6:203 lid 1 BW als onverschuldigd betaald terugvorderen als hij meent dat deze op onjuiste gronden is uitgekeerd. Voor naamloze vennootschappen is dat sinds 1 januari 2014 geregeld in artikel 2:135 lid 8 BW.3 Met betrekking tot het terugvorderen van een reeds uitbetaalde beloning op basis van artikel 6:203 lid 1 BW is van belang dat degene die een ander zonder rechtsgrond een geldsom heeft betaald, gerechtigd is dit bedrag van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Een voorbeeld hiervan biedt de uitspraak van Rechtbank Utrecht van 21 mei 2008 (233595/Ha Za 07–1308) waarin een intermediair op basis van een agentuurovereenkomst recht had op een bonus indien hij meer omzet maakte dan 700.000 euro. Hem was de bonus vooruitbetaald. Toen bleek dat hij de omzetgrens niet had bereikt, moest hij de bonus terugbetalen. Indien het gaat om het opzettelijk in strijd met de wet verstrekken van onjuiste gegevens, dus om leugen en bedrog, geeft artikel 2:9 BW de vennootschap – en ook de curator namens de vennootschap – die als gevolg van onbehoorlijk bestuur schade lijdt, de mogelijkheid de bestuurder aan te spreken tot vergoeding van die schade. De bestuurder is gehouden tot vergoeding van de schade indien hem een ernstig verwijt treft. Indien sprake is van leugens en bedrog, zal daarvan in de regel sprake zijn. Of daadwerkelijk sprake is van een ernstig verwijt moet door de rechter worden vastgesteld.4
De uitkering van een eventuele bonus zou voorts wellicht ook aangemerkt kunnen worden als een «faillissementspauliana». In artikel 42 van de Faillissementswet (Fw) is – kort gezegd – bepaald dat dit het geval is wanneer:
Mocht de uitkering van de bonus inderdaad te kwalificeren zijn als een «faillissementspauliana», dan kan de curator van Estro – die optreedt als de behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – de rechtshandeling op basis waarvan de uitkering van de bonus plaatsvond vernietigen en het bedrag van de bonus terugvorderen.
Bent u bereid om voor de behandeling van de in voorbereiding zijnde wetsvoorstellen, die het zogenaamde flitsfaillissement een duidelijk wettelijk kader geven, de Kamer uitgebreid te informeren over de gang van zaken rond Estro?
Het kabinet is daartoe uiteraard bereid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij brief van 9 juli jl. aangekondigd dat hij uw Kamer op de hoogte zal houden van de uitkomsten van het onderzoek door de curator naar de oorzaken van het Estro faillissement.5 Van mijn kant zal ik u verder vanzelfsprekend in het kader van het programma «herijking van het faillissementsrecht» periodiek blijven informeren over relevante praktijkontwikkelingen.
Deelt u de mening dat de gang van zaken zeker op een aantal punten onwenselijk is geweest en dat wetgeving excessen, zoals het duidelijk onverantwoordelijke gedrag van de heer Bienfait, in de toekomst zal moeten voorkomen? Welke waarborgen heeft u voor ogen om misbruik van flitsfaillisementen onmogelijk te maken?
Zoals ik al aangaf is het niet aan mij, maar aan de curator en de rechter, om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Wel kan ik u in algemene zin meedelen dat er binnen de fraudepijler onder het programma «herijking van het faillissementsrecht» wordt gewerkt aan verschillende maatregelen om de bestrijding van faillissementsfraude te verbeteren.
Zo zal er een nieuwe wettelijke regeling betreffende het civielrechtelijk bestuursverbod worden geïntroduceerd.6 In de toekomst zal bijvoorbeeld doelbewust «paulianeus handelen» door bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de onderneming in de aanloop naar een faillissement kunnen uitmonden in de oplegging van een civielrechtelijk bestuursverbod. De wet zal er in voorzien dat opgelegde bestuursverboden bij het Handelsregister zullen worden geregistreerd. Bijgevolg wordt de betrokken bestuurder als zodanig uitgeschreven en wordt tevens gewaarborgd dat hij voor de duur van het bestuursverbod – die kan oplopen tot vijf jaar – noch bestuurder noch commissaris bij een andere vennootschap kan worden. Daarmee wordt voorkomen dat hij opnieuw als bestuurder van een onderneming derden kan benadelen. Dat geldt uiteraard ook in doorstartsituaties.
Voorts worden de faillissementsdelicten in het Wetboek van Strafrecht gemoderniseerd. Doel daarbij is de effectiviteit en de bruikbaarheid van het strafrechtelijk faillissementsrecht te verbeteren.7
Verder zullen in het aangekondigde wetsvoorstel tot versterking van de positie van de curator maatregelen worden opgenomen die curatoren zullen stimuleren om bij hun onderzoek naar de oorzaken van het faillissement meer nog dan nu het geval is aandacht te besteden aan mogelijke signalen van fraude en om, wanneer deze signalen aanwezig blijken te zijn, deze te melden. Daarbij is de gedachte dat de curator de eerste is om mogelijke fraudesignalen op te pikken. Het gaat dan niet aan die wetenschap onbenut te laten.8
De groep wetsondermijnende uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers blijven gemeente tergen»?1
Ja.
Klopt het dat de uitgeprocedeerde asielzoekers van «We are here» doorgaan met hun wetsondermijnende gedrag en opnieuw een pand hebben gekraakt? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit gegeven zich dit verhoudt tot de anti-kraakwet?
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen panden kraakt in de gemeente Amsterdam. Ik heb uw Kamer al eerder geïnformeerd over het beleid dat de gemeente Amsterdam met betrekking tot kraakpanden hanteert. Nog recentelijk op 20 augustus 2014 heeft burgemeester Van der Laan in een brief uiteengezet dat Amsterdam niet ontruimt voor leegstand en dat de eigenaar van een gekraakt pand daarom moet aangeven hoe het pand na ontruiming direct in gebruik wordt genomen. Het pand waarnaar het bericht uit vraag 1 van deze set verwijst betrof een pand waarvoor de eigenaar een duidelijke bestemming had en de krakers is ingevolge het Amsterdamse beleid dan ook het vertrek uit het pand aangezegd. Hieraan is door deze groep uiteindelijk gehoor gegeven.
In hoeverre deelt u de visie dat deze groep op geen enkele manier opvang dient te krijgen, waar mogelijk vastgezet moet worden en ten slotte uitgezet dient te worden?
Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen hebben een wettelijke vertrekplicht en dienen daaraan gehoor te geven. Het rijk voert een beleid waarbij in beginsel geen onderdak wordt geboden aan (uitgeprocedeerde) niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen die geen invulling geven aan die vertrekplicht. Daar waar zicht op uitzetting bestaat wordt in voorkomende gevallen overgegaan tot vreemdelingenbewaring, om vanuit bewaring het vertrek te realiseren. Als geen zicht op uitzetting bestaat, bijvoorbeeld omdat een herkomstland niet meewerkt aan gedwongen vertrek, kan het instrument vreemdelingenbewaring niet worden toegepast.
Bent u bereid om steden als Amsterdam, die de structurele ondermijning van de wet door uitgeprocedeerde asielzoekers blijft faciliteren, een strafkorting te geven op de uitkering uit het gemeentefonds? Zo nee, hoe gaat u dit soort gemeenten dan tot de orde roepen?
Ik meen dat het hiervoor beschreven uitgangspunt van de gemeente Amsterdam niet kan worden geduid als structurele ondermijning van de wet door het faciliteren van asielzoekers. Er is enkel al om die reden geen aanleiding om over te gaan tot maatregelen zoals in de vraag voorgesteld. Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind een open dialoog met gemeenten te houden over problemen waarvoor gemeenten zich gesteld zien. Recent heb ik in dat verband ook gesproken met burgemeester Van der Laan.
Ziet u in dat het Nederlands asielsysteem totaal faalt als het gaat om het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen ten einde dit probleem op te lossen?
Het is juist dat het in meerdere gevallen complex blijkt om personen die niet-rechtmatig in Nederland verblijven tot vertrek te bewegen. Dit is met name aan de orde indien het land van herkomst van de betreffende vreemdelingen niet of onvoldoende meewerkt aan eventueel gedwongen vertrek. Het kabinet zet zich ertoe in om meer herkomstlanden ertoe te bewegen eigen onderdanen terug te nemen, ook waar het gaat om gedwongen terugkeer. Nederland heeft dit onderwerp op de Europese agenda gezet. Dit is van belang omdat een EU-brede inzet kan bijdragen aan de oplossing van dit probleem waar niet enkel Nederland zich mee geconfronteerd ziet, maar ook alle andere lidstaten. Overigens werken de meeste herkomstlanden wel mee aan (gedwongen) vertrek. Ik meen ook dat de kwalificatie van een falend Nederlandse asielbeleid niet op zijn plaats is. In de eerstvolgende rapportage vreemdelingenketen zal ik uw Kamer zoals gebruikelijk informeren over de recente terugkeercijfers.
Wanneer wordt er in Brussel nu eens met de vuist op tafel geslagen en geëist dat Nederland een opt-out krijgt op immigratie omdat anders de constructieve opstelling van Nederland zal wijzigen?
Nog los van de feitelijke mogelijkheden daartoe en de overige consequenties daarvan, zie ik daartoe op grond van de inhoud van het migratiedossier geen aanleiding. Het migratiedossier, en ook het terugkeerdossier daarbinnen, is bij uitstek een dossier dat niet goed binnen de eigen landsgrenzen kan worden opgelost of vormgegeven. Juist een gezamenlijke Europese inzet is essentieel om tot (deel)oplossingen te komen.
Asielzoekers en andere vreemdelingen die zonder recht op basisvoorzieningen en onderdak in Nederland leven |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer wordt de definitieve uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) in de collectieve klachtprocedure CEC tegen Nederland openbaar en wanneer zal het Comité van Ministers beslissen over een mogelijk aanbeveling aan Nederland naar aanleiding daarvan?1
Zoals ik uw Kamer op 17 juli 2014 in antwoord op schriftelijke vragen van een aantal fracties onder meer heb gemeld, heeft op 9 juli jl. het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) zijn bevindingen ten gronde toegezonden aan het Comité van Ministers. Het Comité van Ministers moet hierover een standpunt innemen in de vorm van een resolutie, eventueel met een aanbeveling. Op diezelfde dag heeft het ECSR zijn bevindingen ten gronde in afschrift ook vertrouwelijk toegezonden aan de partijen. Conform het Aanvullend Protocol bij het Europees Sociaal Handvest inzake collectieve klachten en de procedureregels van het ECSR hebben partijen niet de vrijheid deze bevindingen aan derden ter beschikking te stellen. De bevindingen van het ECSR worden pas openbaar als het Comité van Ministers een standpunt heeft ingenomen, dan wel vier maanden na toezending van de bevindingen in het geval het Comité van Ministers op dat moment nog geen standpunt heeft ingenomen. Overigens merk ik op dat de Nederlandse regering niet is gehouden om daaraan voorafgaand maatregelen te treffen. Zodra het Comité van Ministers zich heeft uitgesproken over de bevindingen van het ECSR, zal ik uw Kamer hierover informeren. Dit zal naar verwachting in november 2014 zijn.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende situaties en groepen waarbij asielzoekers en andere vreemdelingen verstoken kunnen zijn/raken van onderdak en basisvoorzieningen?
Gedurende een eerste asielprocedure hebben asielzoekers recht op opvang tot het moment waarop de wettelijke vertrektermijn is verstreken. Asielzoekers die een tweede of volgende asielaanvraag indienen, hebben een (hernieuwd) recht op opvang in het geval hun aanvraag niet reeds in de procedure in het aanmeldcentrum wordt afgewezen.
De Vreemdelingenwet biedt uitgeprocedeerde vreemdelingen een vertrektermijn van in beginsel achtentwintig dagen om hun vertrek uit Nederland te organiseren. Gedurende deze termijn behouden zij opvang.
Na het verstrijken van de wettelijke vertrektermijn is er geen recht op opvang meer. De opvang kan – uitzonderlijk – feitelijk worden gecontinueerd als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft geen beleidsregels of een vaste gedragslijn voor invulling van dat criterium, aangezien een besluit om feitelijke opvang te verlenen zich naar zijn aard daar niet voor leent. Deze mogelijkheid wordt immers gezien als een «vangnet» voor onvoorziene, vaak medisch ernstige, situaties.
Indien de wettelijke termijn is verstreken, maar naar het oordeel van de DT&V wel zicht op vertrek uit Nederland bestaat, kan aan de vreemdeling voor in beginsel 12 weken een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd in de vrijheidsbeperkende locatie. Hier kan de vreemdeling, ondersteund door de DT&V verder werken aan zijn vertrek naar het land van herkomst, terwijl hij onderdak heeft. De DT&V biedt daarbij individueel maatwerk.
Deze optie staat ook open voor vreemdelingen zonder asielachtergrond. De houding van de vreemdeling ten aanzien van terugkeer speelt daarbij een belangrijke rol.
In aanvulling op bovenstaand beleidskader bestaan voor uitgeprocedeerde of illegale vreemdelingen die – als gevolg van hun individuele situatie – mogelijk kwetsbaar zijn, extra mogelijkheden.
Uitgeprocedeerde alleenstaande minderjarige vreemdelingen hebben het recht om tot hun meerderjarigheid in de opvang te verblijven. Illegaal aangetroffen alleenstaande minderjarige vreemdelingen krijgen opvang bij het COA of in een pleeggezin of worden in bijzondere gevallen in een Justitiële Jeugdinrichting geplaatst.
Uitgeprocedeerde of illegale minderjarige vreemdelingen die in gezinsverband leven wordt onderdak geboden in zogeheten gezinslocaties, voor zover dit nodig is om te voorkomen dat zij in een humanitaire noodsituatie terechtkomen. Deze gezinnen krijgen onderdak totdat het vertrek naar het land van herkomst is gerealiseerd of totdat elk kind van het gezin de meerderjarige leeftijd heeft bereikt.
Verder hanteert het COA een zogenaamde «vorstcoulanceregeling.» Wanneer er sprake is van vrieskou en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie niet aan de orde is en evenmin is gebleken dat de vreemdelingen zelf voor een alternatief kunnen zorgen, zal tijdelijk geen beëindiging van de opvang plaatsvinden.
Voor zover de medische situatie van dien aard is dat hierdoor het vertrek tijdelijk wordt belemmerd, kunnen vreemdelingen uitstel van vertrek vragen waaraan bij toekenning recht op opvang is gekoppeld, inclusief financiering van de medische zorg. Verder kunnen ex-asielzoekers met medische problemen, onder voorwaarden, in aanmerking komen voor opvang in afwachting van een beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van medische behandeling of van een beslissing op een verzoek om uitstel van vertrek om medische redenen. Ex-asielzoekers die in het kader van deze procedure, hangende de bezwaar- of beroepsfase, een voorlopige voorziening toegewezen krijgen en de beslissing in Nederland mogen afwachten, hebben inmiddels in die fase eveneens recht op opvang.
Wanneer sprake is van de geringste aanwijzing van mensenhandel informeert de politie de vreemdeling over het recht op drie maanden bedenktijd (uitstel van vertrek) en het doen van aangifte. Tijdens de bedenktijd kunnen slachtoffers van mensenhandel opvang krijgen in de Categorale Opvang voor Slachtoffers Mensenhandel. Zij ontvangen financiële ondersteuning op basis van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen en medische zorg. Het COA vangt alleenstaande minderjarige vreemdelingen die mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel op in de Beschermde Opvang. Deze minderjarigen ontvangen daar de nodige zorg en ondersteuning.
Daar waar het stopzetten van de opvang aan de orde komt, bestaat ook oog voor de psychische en psychiatrische problematiek, zeker als dit een gevaar voor de vreemdeling zelf of zijn omgeving kan opleveren. Naast de beschreven mogelijkheid om in bijzondere gevallen de opvang tijdelijk voort te zetten, onderzoek ik of Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht in de toekomst in dergelijke situaties een oplossing kan bieden. Tot die tijd wordt nauw samengewerkt met het Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO) dat door mij wordt gesubsidieerd, samen met enkele gemeenten. Het MOO heeft expertise ontwikkeld in de begeleiding van illegalen met een ernstige medische problematiek en de toegeleiding naar zorg. Ik wil bezien of met dit lokaal project de terugkeerbereidheid kan worden vergroot door in te zetten op een stabilisering van de gezondheidssituatie van de betrokken vreemdeling, en tegelijk het toekomstperspectief, dat voornamelijk terugkeer zal zijn, niet uit het oog te verliezen.
Ook als er aanleiding is om eventuele vreemdelingenbewaring op te heffen en het betreft een vreemdeling met psychische of psychiatrische problematiek die daardoor een risico voor zichzelf of de samenleving kan vormen, zal in individuele gevallen zorgvuldig worden gekeken welke opties aangewend kunnen worden. Dat kan bijvoorbeeld het aanbieden van onderdak in een vrijheidsbeperkende locatie zijn, het samenwerken met het MOO of mogelijk, in de toekomst, plaatsing in Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht.
Naast alle bovenbeschreven vormen van opvang, onderdak en vangnetten, bestaan er ook andere lokale en/of maatschappelijke initiatieven voor het bieden van onderdak of ondersteuning aan vreemdelingen, zoals in elk geval initiatieven in Utrecht en Rotterdam. Een totaaloverzicht hiervan kan ik niet bieden, nu deze initiatieven vaak geen formele relatie met het rijk kennen en veelal niet bij het rijk worden aangemeld of voorgelegd.
Kunt u bij benadering een indicatie geven van de omvang van deze groepen, en daarbij in elk geval betrekken de uitgeprocedeerde asielzoekers/vreemdelingen die niet tijdig willen/durven terugkeren naar het land van herkomst waar de veiligheidssituatie zeer instabiel is, de extra kwetsbare ongedocumenteerde vreemdelingen die om humanitaire redenen zoals ziekte, trauma’s of zwangerschap onderdak en minimale voorzieningen behoeven, de in Nederland verblijvende vreemdelingen die met een reguliere toelatingsprocedure bezig zijn, de rechtmatig verblijvende asielzoekers en andere vreemdelingen die geen recht op opvang (meer) hebben, de vreemdelingen die vanwege een uitzetbeletsel niet kunnen terugkeren en de staatloze vreemdelingen?
Het antwoord op de vragen 2, 4 en 5 toont een uitgebreid stelsel van opvang en onderdak waarbinnen bijzondere aandacht bestaat voor kwetsbare groepen als kinderen, slachtoffers mensenhandel en personen met medische problemen. Binnen dit uitgebreide stelsel is er geen noodzaak voor vreemdelingen om zonder opvang of onderdak in Nederland te verblijven, mits zij invulling geven aan hun verantwoordelijkheid en verplichtingen onder de Vreemdelingenwet.
Dit neemt niet weg dat vreemdelingen die zich onttrekken aan deze wettelijke verplichtingen door deze eigen keuze uiteindelijk buiten de opvang kunnen geraken. Omdat deze vreemdelingen zich op deze wijze buiten het zicht van de rijksoverheid plaatsen (in de illegaliteit), is het niet mogelijk de omvang van deze groep aan te geven. Ik realiseer mij dat meerdere gemeenten zich met deze vreemdelingen geconfronteerd zien, alsmede met de daadwerkelijke problemen die dit met zich mee kan brengen voor de lokale openbare orde. Dat is ook waarom ik steeds in dialoog met de gemeenten zoek naar mogelijkheden om deze vreemdelingen alsnog te bewegen tot vertrek. Dat is ook de achtergrond geweest van de ruimte en medewerking die ik heb gegeven aan het initiatief van de Vluchthaven in Amsterdam, waarin met veel inzet is getracht om vanuit een situatie van relatieve rust met een groep vreemdelingen te werken aan perspectief. Ik heb uw Kamer bericht over de tegenvallende resultaten van dat initiatief, maar heb aangegeven te blijven zoeken naar en open te staan voor mogelijkheden en voorstellen die bijdragen aan een oplossing van deze problematiek. Het ongeclausuleerd en ongelimiteerd bieden van onderdak aan vreemdelingen die op geen enkele wijze invulling aan de vertrekplicht geven, vormt naar mijn stellige overtuiging niet die oplossing. «Oplossingen» in die richting zullen dan ook niet kunnen rekenen op instemming of (financiële) ondersteuning van het rijk.
Welke landelijke, lokale en maatschappelijke vangnetten zijn er voor al deze groepen? Acht u deze afdoende en sluitend om te waarborgen dat vreemdelingen niet in precaire omstandigheden op straat hoeven te leven?
Zie antwoord vraag 2.
Welke vormen van maatschappelijke en gemeentelijke noodopvang zijn er in Nederland beschikbaar? Op welke wijze zijn zij voldoende toegerust om de nood te lenigen?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate biedt de Wet maatschappelijke ondersteuning een wettelijke grondslag om in voorkomende gevallen maatschappelijke opvang aan vreemdelingen te bieden, mede in relatie tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden? Zou u een overzicht kunnen geven van de relevante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waar het betreft aanspraken van vreemdelingen op deze maatschappelijke opvang? Ligt die verantwoordelijkheid voor het bieden van zulke opvang in aangewezen gevallen bij de gemeente, bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers of bij u?
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voorziet in een verplichting voor gemeenten om onderdak en begeleiding te bieden aan ingezetenen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet gedwongen of in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Een vreemdeling kan voor het verlenen van opvang in aanmerking komen indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Voor maatschappelijke opvang geldt hierbij een uitzondering voor personen die korter dan drie maanden in Nederland verblijven of werkzoekend zijn. Dat wil zeggen dat personen voor wie dit geldt geen aanspraak kunnen maken op maatschappelijke opvang in het kader van de Wmo. Het staat gemeenten vrij om deze personen wel opvang te bieden indien zij dit noodzakelijk of wenselijk achten.
Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een gemeente onder bepaalde omstandigheden gehouden kan zijn om op grond van artikel 8 EVRM maatschappelijke opvang krachtens de Wmo te bieden aan kwetsbare personen die in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privé en gezinsleven2. De Raad heeft daarbij geoordeeld dat het op de weg van de vreemdeling ligt om met een begin van bewijs te komen van de stelling dat hij behoort tot de categorie van kwetsbare personen die in het bijzonder bescherming genieten3. Voorts is het vaste jurisprudentie van de Raad dat aanspraak op maatschappelijke opvang niet bestaat als de noodzaak daartoe ontbreekt omdat de vreemdeling gebruik kan maken van een specifieke feitelijke voorziening zoals opvang in een gezinsopvanglocatie4 of opvang in een vrijheidsbeperkende locatie5.
Naar aanleiding van een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State6 heeft de Raad recentelijk aanleiding gezien om zijn rechtspraak nader te preciseren7. In deze uitspraak van 4 juni 2014 heeft de Raad daartoe onder meer overwogen dat indien het verzoek tot maatschappelijke opvang van de vreemdeling uitsluitend is gebaseerd op zijn medische situatie, er sprake is van een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, zijnde de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005), en artikel 2 van de Wmo toewijzing van een verzoek om toewijzing van een Wmo-voorziening in de weg staat. Is het verzoek niet uitsluitend gegrond op de medische situatie van de vreemdeling, dan staat artikel 2 van de Wmo niet aan een toewijzing in de weg.
Wat zijn uw ervaringen met de opvang van zieke vreemdelingen sinds het recent aangepaste «motie-Spekman»-beleid? Zijn vanwege de uitgebreide criteria meer vreemdelingen voor die opvang in aanmerking gekomen? Zo ja, hoeveel?
Per 1 januari 2014 zijn de volgende maatregelen in werking getreden om knelpunten in het beleid naar aanleiding van de «motie-Spekman» weg te nemen8:
In de periode van 1 januari 2014 tot 1 juli 2014 zijn 165 verzoeken ontvangen van (ex-)asielzoekers die behoren tot de doelgroep. Vergeleken met de eerste helft van 2013 (80) is het aantal vreemdelingen dat een beroep op het «motie-Spekman»-beleid heeft gedaan, verdubbeld.
In 90 zaken bleken de stukken incompleet te zijn en heeft de vreemdeling een herstel verzuim-periode gekregen om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Hiervan is 75 keer gebruik gemaakt. In totaal heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de eerste helft van 2014 150 zaken ter advisering aan het Bureau Medische Advisering (BMA) voorgelegd. Ter vergelijking: in de periode 1 januari 2013 tot 1 juli 2013 heeft de IND 40 zaken ter advisering aan het BMA voorgelegd.
Hangende het bezwaar of beroep zijn 65 verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. 10 verzoeken zijn toegewezen en 10 verzoeken zijn afgewezen. Op de rest van de verzoeken heeft de rechtbank nog geen uitspraak gedaan.
Op welke wijze kan het beperken van de «gaten» in het onderdakbeleid voor vreemdelingen ertoe bijdragen dat er minder humanitaire noodsituaties voor mensen en maatschappelijke onrust in gemeenten ontstaan?
Zie antwoord vraag 3.
De zorgen van de gemeente Raalte over de beperkte dekking van het C2000-netwerk |
|
Peter Oskam (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de gemeente Raalte over de beperkte dekking van het C2000-netwerk?1
Ja.
Klopt het dat er rondom Heeten sprake is van een witte vlek waar de dekking van het netwerk ontbreekt? Kunt u aangeven wat hiervan concreet de consequenties zijn voor de communicatie tussen de hulpdiensten (politie, brandweer en ambulance) in geval van een calamiteit in het gebied?
De mate van dekking voor C2000 is geen statisch gegeven. Zo worden er door de hulpdiensten nog jaarlijks enkele witte vlekken van (zeer) beperkte omvang gemeld. Door de bouw van woonwijken, industriegebieden en flatgebouwen kunnen ook nieuwe dekkingsproblemen ontstaan. Op dit moment zijn er 24 openstaande dekkingsproblemen, waaronder Heeten. Acht dekkingsproblemen zijn in behandeling.
De prioriteit voor het wegwerken van dekkingsproblemen wordt bepaald door jaarlijks een ordening naar urgentie aan te brengen aan de hand van twee met de hulpdiensten overeengekomen, criteria: het aantal geregistreerde incidenten in het betreffende gebied over het afgelopen jaar en de aanwezigheid van risico-objecten zoals opgenomen in de provinciale risicokaarten. Jaarlijks worden de acht meest urgente dekkingsproblemen opgelost door het bijplaatsen van extra antennemasten.
De oorspronkelijke doelstelling, zoals afgesproken bij de start van C2000, was om in Nederland een dekkingsgraad van 95% te realiseren. Op dit moment is de dekkingsgraad voor C2000 97,7%. Dit percentage neemt geleidelijk toe naarmate er meer antennemasten worden bijgeplaatst.
In de gebieden waar tijdelijke dekkingsproblemen aan de orde zijn kunnen hulpverleners ter plaatse met elkaar communiceren door middel van rechtstreeks « portofoon – portofoonverkeer» waarbij geen gebruik wordt gemaakt van het C2000-netwerk. Voor de communicatie met de meldkamer kan gebruik worden gemaakt van mobiele telefonie.
Kunt u aangeven hoeveel witte vlekken het netwerk C2000 op dit moment over het hele land nog kent? Is het uw voornemen om te komen tot een volledige dekking? Zo ja, in welk tempo worden de dekkingsproblemen weggewerkt en hoe worden daarbij de prioriteiten bepaald?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de gemeente Raalte over het dekkingsprobleem van het C2000-netwerk bij Heeten? Bent u bereid om het probleem aan te pakken? Zo ja, wanneer?
Ik deel de zorg van de gemeente Raalte. Op basis van mijn huidige inzichten voorzie ik dat het probleem in Heeten in 2015 kan worden opgelost. Aan de hand van het geactualiseerde overzicht van openstaande dekkingsproblemen kan ik hierover in januari 2015 een definitieve beslissing nemen.
De vrije advocaatkeuze |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het arrest van de Hoge Raad waaruit volgt dat het recht op vrije keuze van een rechtshulpverlener niet afhankelijk mag zijn van een besluit van de rechtsbijstandsverzekeraar dat de zaak door een externe rechtshulpverlener zal worden behandeld?1
De Hoge Raad heeft in zijn tussenarrest van 28 september 20122 vragen van uitleg gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: het Hof van Justitie). Vervolgens heeft de Hoge Raad arrest gewezen op 21 februari 2014 op basis van de antwoorden van het Hof van Justitie3 over de uitleg van artikel 4, eerste lid, sub a, van de richtlijn rechtsbijstandverzekering (87/344/EEG), verder: de richtlijn rechtsbijstandverzekering. De Hoge Raad concludeert daarbij dat iemand met een rechtsbijstandverzekering in natura recht heeft op vrije keuze van een rechtsbijstandverlener en dat dit recht niet afhankelijk is van een besluit van de rechtsbijstandsverzekeraar over de noodzaak om externe rechtsbijstand in te schakelen. Dit geldt zowel voor rechtszaken waarbij verplichte procesvertegenwoordiging is voorgeschreven als voor rechtszaken waarbij dat niet het geval is. Deze ontwikkeling is gunstig voor een verzekerde, die zich daardoor in voorkomende gevallen kan laten bijstaan door een advocaat van zijn keuze. Deze ontwikkeling kan overigens tot gevolg hebben dat de kosten voor dergelijke rechtsbijstand stijgen.
Kunt u toelichten welke acties door u en verzekeraars zijn ondernomen naar aanleiding van deze uitspraak?
Na de uitspraak van het Hof van Justitie is er contact geweest tussen de ministeries van Veiligheid en Justitie en Financiën en het Verbond van Verzekeraars (verder: het verbond). Het verbond heeft gemeld dat rechtsbijstandsverzekeraars en het verbond verzekerden middels informatie op de eigen websites hebben geïnformeerd. Daarnaast hebben rechtsbijstandsverzekeraars hun werkprocessen zo aangepast dat verzekerden, op het moment dat daar recht op gaat bestaan, door de medewerker of rechtshulpverlener van de rechtsbijstandsverzekeraar worden geattendeerd op de vrije keuze. Ook zijn en worden aanpassingen doorgevoerd in de polisvoorwaarden daar waar verzekeraars dit nodig achten.
Verder is met het Ministerie van Financiën overleg gevoerd met het oog op een wenselijke aanpassing van de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarin de rechtsbijstandverzekeringen zijn geregeld.
Bij welke gerechtelijke en administratieve procedures moet volgens het Hof van Justitie aan de verzekerde de mogelijkheid worden geboden om zelf zijn advocaat of elke andere persoon met de juiste kwalificaties te kiezen?2 Betreft het hier bijvoorbeeld ook de bezwaarfase in het bestuursrecht of een voeging in een strafzaak? Kunt u hier duidelijkheid over geven en uw antwoord toelichten?
In rechtsoverweging 22 van het Hof van Justitie hanteert het Hof de begrippen «gerechtelijke of administratieve procedures». Artikel 4 van de richtlijn rechtsbijstandverzekering geeft geen nadere duiding van deze begrippen. Het oordeel daarover is aan de rechter. In een tussenvonnis van de Amsterdamse voorzieningenrechter is recent aan de Hoge Raad de prejudiciële vraag gesteld wat wordt verstaan onder een gerechtelijke of administratieve procedure als bedoeld in artikel 4:67 van de Wet op het financieel toezicht5. Voorts vraagt de voorzieningenrechter aan de Hoge Raad of de procedure bij het UWV op grond van artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 valt onder een gerechtelijke of administratieve procedure. De Hoge Raad heeft deze prejudiciële vraag nog niet beantwoord.
Zijn inmiddels alle polisvoorwaarden van Nederlandse rechtsbijstandsverzekeraars aangepast naar aanleiding van betreffende uitspraak? Zo nee, waarom niet en op welke termijn gaat dit gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zijn of worden het beleid danwel de polisvoorwaarden aangepast en hebben deze aanpassingen effect of al effect gehad op de hoogte van de premies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de verduidelijking van de regels voor vrije advocaatkeuze kunnen verzekerden in meer gevallen zelf een veelal duurdere externe rechtshulpverlener kiezen. Het verbond verwacht dat dit de kosten voor de rechtsbijstandsverzekeraar zal verhogen, wat ertoe kan leiden dat verzekeraars ervoor kiezen de premie te verhogen. Het is bij het verbond niet bekend of dit al is gebeurd. Overigens kent de schadeverzekeringsmarkt als geheel een zekere verzadiging, met relatief geringe groei. Dit maakt dat de concurrentie tussen verzekeraars groot is en vooral op premie plaatsvindt. Een verzekeraar die zijn premies sterk verhoogt, loopt het gevaar zichzelf uit de markt te prijzen.
Het verbond heeft verder gemeld dat een aantal verzekeraars de bestaande maximumvergoeding naar beneden heeft bijgesteld als verzekerden ervoor kiezen zich te laten bijstaan door een zelf gekozen rechtsbijstandverlener voor het voeren van een gerechtelijke of administratieve procedure. Andere verzekeraars beraden zich nog en bezien hoe vaak verzekerden zich wensen te laten bijstaan door een zelf gekozen externe rechtshulpverlener daar waar de rechtsbijstandsverzekeraar ook zelf de hulp zou kunnen bieden. Op basis van deze ervaringen kunnen zij al dan niet besluiten tot het aanpassen van de premies, het opnemen van een eigen bijdrage, of het invoeren c.q. aanpassen van een kostenmaximum.
In hoeverre worden verzekerden gewezen op de mogelijkheid om te kiezen voor een eigen advocaat als er sprake is van een gerechtelijke danwel administratieve procedure?
Zie antwoord vraag 2.
Welke beperkingen worden door de verschillende rechtsbijstandsverzekeraars gesteld aan de vrije advocaatkeuze? Hoe is daarbij invulling gegeven aan het oordeel van het Europees Hof van Justitie dat het voor een verzekerde door de beperking van de vergoeding van de advocaatkosten niet onmogelijk mag worden gemaakt om een redelijke keuze te maken wat vertegenwoordiger betreft?3
In de uitspraak van het Hof van Justitie van 7 november 2013 over de vrije advocaatkeuze staat dat verzekeraars ervoor mogen kiezen de advocaatkosten, of de kosten voor een andere zelf gekozen rechtshulpverlener, te vergoeden tot een bepaald maximum. Het Hof van Justitie heeft daarbij bepaald dat de maximale vergoedingen redelijk moeten zijn; ze mogen niet tot gevolg hebben dat de verzekerde feitelijk geen keuze heeft. Dit betekent dat de verzekerde moet kunnen kiezen uit het in Nederland beschikbare aanbod van (bevoegde) deskundigen/juristen, waaronder ook de deskundigen van de rechtsbijstandsverzekeraar.
Wat zijn de consequenties voor de toegankelijkheid van het recht voor midden- en lagere inkomens die geen recht hebben op gefinancierde rechtsbijstand en niet in staat zijn om een commercieel advocatentarief te kunnen betalen, door eventuele gestelde beperkingen aan de vrije advocaatkeuze?
Als deze groep een rechtsbijstandsverzekering heeft of neemt, gelden de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde consequenties ook voor hen. Er mogen voor hen niet meer of andere beperkingen aan (de vergoedingen voor) een zelf gekozen rechtshulpverlener worden gesteld dan het Hof van Justitie redelijk acht (ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7).
Wat zijn de consequenties voor de gefinancierde rechtsbijstand en de voorgenomen bezuinigingen daarop?
Dergelijke consequenties zijn er niet.
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer rechtsbijstandsverzekeraars de vrije advocaatkeuze frustreren?4
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 7 is het verzekeraars toegestaan om beperkingen aan te brengen in de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, mits in de praktijk een redelijke keuze blijft bestaan voor de verzekerde ten aanzien van de vertegenwoordiging. Het recht op vrije advocaatkeuze blijft daarmee bestaan.
In hoeverre mag een verzekerde zelf een advocaat in de arm nemen als een rechtsbijstandsverzekeraar niet adequaat genoeg reageert op een rechtsbijstandsverzoek?
Het verbond heeft mij gemeld dat alle verzekeraars een interne klachtenprocedure hebben voor de situatie dat een verzekerde niet tevreden is over de behandeling van een geschil. Daarna bieden verzekeraars (voor particulieren) een externe klachtprocedure bij het Kifid (het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) aan. Het Kifid doet uitspraak in de vorm van bindend advies.
Verder kent elke rechtsbijstandverzekering op grond van de richtlijn rechtsbijstandverzekering, en de Nederlandse vertaling daarvan in de Wft, een geschillenregeling (second opinion) als er sprake is van een inhoudelijk verschil van mening over de behandeling van de zaak. Als de verzekerde het niet eens is met de voorgestelde aanpak van de rechtsbijstandsverzekeraar, dan kan hij aanspraak maken op deze regeling. Een onafhankelijke derde beoordeelt de zaak dan en geeft een voor de verzekeraar bindend advies.
Beide voorzieningen kunnen als uitkomst hebben dat de verzekerde alsnog beroep kan doen op de vrije advocaatkeuze nadat hij daar eerder niet voor had gekozen.
Klopt het dat Spaanse rechtsbijstandsverzekeraars ook de mogelijkheid hebben om rechtsbijstand in natura te verlenen? Op welke wijze geven zij uitvoering aan de vrije advocaatkeuze en welke beperkingen stellen zij aan het vergoeden van advocaatkosten?
De richtlijn rechtsbijstandverzekering geldt voor alle lidstaten. In artikel 3 van deze richtlijn wordt lidstaten de optie gegeven rechtsbijstandverzekering in natura toe te staan. Dit geldt dus ook voor Spanje. Mij is niet bekend of Spanje hiervan gebruik heeft gemaakt. Indien dit het geval is, geldt de uitspraak van het Hof van Justitie over de vrije advocatenkeuze ook voor Spaanse rechtsbijstandsverzekeraars.
Heeft deze uitspraak alleen gevolgen voor rechtsbijstandsverzekeraars of zijn er meerdere verzekeraars die genoodzaakt zijn om hun polisvoorwaarden aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten en daar eventueel bij aangeven wat daarin de stand van zaken is?
De reikwijdte van het arrest en de daarop gebaseerde uitspraak van de Hoge Raad is beperkt tot schadeverzekeraars die rechtsbijstand verzorgen in de vorm zoals bedoeld in de uitspraak en een uitleg hanteren die niet in overeenstemming is met de uitleg van het Hof van Justitie.
Is er reeds overleg geweest met onder andere de Bond van Verzekeraars naar aanleiding van voornoemd arrest van de Hoge Raad? Zo ja, bent u bereid om de Tweede Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoorden hiervoor.
Het bericht dat jonge criminelen in jeugdgevangenissen vaak niet worden behandeld |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichtgeving dat de begeleiding in jeugdgevangenissen faalt?1
Ik vind het artikel een onevenwichtig beeld schetsen van hetgeen in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gebeurt. Er is wel degelijk sprake van begeleiding en behandeling van jongeren. Feit is dat in de JJI’s de zwaarste doelgroep jongeren in Nederland verblijft. Het gaat hier om een groep jongeren met ernstige en meervoudige (gedrags)problematiek. Jongeren die zware strafbare feiten hebben gepleegd. Veelal is er sprake van verwaarlozing, mishandeling, alcohol en/of drugsgebruik in de sociale omgeving van deze jongeren. Daarnaast heeft het merendeel van de JJI populatie verstandelijke beperkingen, een slecht ontwikkeld probleembesef en geweten, psychiatrische problematiek en weinig sociale vaardigheden. Dit alles bij elkaar maakt dat de begeleiding van deze groep jongeren een uitdaging en intensieve taak is voor begeleiders.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren genomen en/of zullen worden genomen om het ziekteverzuim terug te dringen? In hoeverre kunnen deze maatregelen ondanks de bezuinigingen op het gevangeniswezen genomen worden?
De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus nu meer ligt op preventief handelen. Niet pas in actie komen op het moment dat medewerkers zich ziek melden, maar kijken of je dat kunt voorkomen door binnen DJI te werken aan een zo gezond en veilig mogelijke werkplek voor iedereen.
Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming. Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseurs bij rijksinstellingen. Vanuit de sectordirectie JJI is in de 4 maandelijkse P&C gesprekken met alle inrichtingen de aanpak van het ziekteverzuim een belangrijk aandachtspunt. Juist in een periode van bezuinigingen is het van belang om een gezonde en veilige werkplek voor eenieder te behouden.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren genomen en/of zullen worden genomen om te zorgen dat de behandeling en begeleiding voldoet? In hoeverre kunnen deze maatregelen ondanks de bezuinigingen op het gevangeniswezen genomen worden?
Zoals bekend zijn er in de afgelopen jaren talrijke maatregelen genomen om de behandeling en begeleiding in de JJI’s te verbeteren. Ik noem hierbij de verkleining van de groepen (voor kortverblijvers van 12 naar 10 jongeren en voor langverblijvers van 10 naar 8 jongeren), de hogere eisen die worden gesteld aan de opleiding van de pedagogisch medewerkers, de invoering van de basismethodiek YOUTURN en de hantering van door de Erkenningscommissie gedragsinterventies Justitie erkende gedragsinterventies voor jongeren. Op 8 mei jl.2 heb ik u geïnformeerd over het lopende onderzoekstraject gericht op het verder verbeteren van het leef- leer en werkklimaat in de JJI’s. Het leefklimaat is een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van behandeling in een JJI.
Zorg en kwaliteit staan en blijven, ook in deze tijd van krimp, hoog in het vaandel staan. De re-integratie activiteiten (zoals verlof) en het activiteiten/dagprogramma zijn vaste onderdelen in het toetsingskader van de Inspecties. De recente doorlichtingen van de Inspecties tonen aan dat het kwaliteitsniveau van de sanctietoepassing in de JJI’s op orde is.
Kunt u toelichten hoe het dagprogramma eruit ziet voor deze jongeren?
Het dagprogramma is gebaseerd op de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Hierin staat benoemd dat de jongere recht heeft op minimaal 77 uur per week buiten zijn kamer. Het merendeel van de dag brengt de jongere door op de groep met de andere jongeren en op school.
In de praktijk begint de dag op de groep, waarna de jongere vervolgens naar school gaat. In de middag wordt het onderwijs voortgezet. Daarnaast is er ruimte voor andere zaken als behandeling (gedragsinterventies en/of individuele gesprekken) zoals recreatie, sport enz.
Welke wijzigingen hebben er de afgelopen jaren danwel weken plaatsgevonden in het dagprogramma? Wat zijn doorgaans de redenen om af te wijken van eerder vastgestelde dagprogramma’s?
Er hebben zich geen wijzigingen in het dagprogramma voorgedaan. Het is incidenteel mogelijk dat het dagprogramma niet integraal kan worden ingevuld. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met het feit dat de jongere een reprimande heeft gekregen naar aanleiding van een incident dat zich heeft voorgedaan of door ziekteverzuim (zie verder vraag 6).
Welke effecten heeft ziekteverzuim op de invulling van het dagprogramma?
Over het algemeen heeft het ziekteverzuim geen effect op het dagprogramma. Er wordt alles aan gedaan om het dagprogramma door te laten gaan, waarbij eventueel gebruik wordt gemaakt van inhuur van personeel.
In hoeverre zal het sluiten van het aantal jeugdgevangenissen en het daarbij behorende ontslag van personeel direct effect hebben op het ziekteverzuim, de begeleiding en behandeling?
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Dit heeft bij het personeel tot onrust geleid. Het ziekteverzuim in 2012 en 2013 is gestegen t.a.v. 2011. In 2014 zitten de JJI’s weer rond het ziektepercentage van 2011, te weten 7,8%. Niet bekend is of dit direct te relateren is aan de krimpende sector. Dankzij een goede begeleiding en veel eigen initiatief heeft het merendeel van de medewerkers een andere baan kunnen vinden. Afgaande op de verschillende rapporten, die de inspecties in de afgelopen jaren over de JJI’s hebben gepubliceerd, heeft de reductie in JJI capaciteit de afgelopen jaren niet tot kwaliteitsverlies geleid bij de JJI’s die bezocht zijn.
Bent u bereid om de jaarverslagen van de justitiële jeugdinrichtingen met uw reactie aan de Kamer te doen toekomen?
De jaarverslagen van de JJI’s zijn openbaar. De jaarverslagen van de particuliere JJI’s staan op de sites van de desbetreffende instellingen. De jaarverslagen van de rijks JJI’s worden verwerkt in het jaarverslag van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De rapportages worden door de sectordirectie van DJI met de directeuren van de inrichtingen besproken. Mocht er sprake zijn van ingrijpende maatregelen dan wordt uw Kamer hierover vanzelfsprekend geïnformeerd. Tevens is in de schriftelijke jaarverantwoording van het ministerie een afzonderlijk deel voor DJI opgenomen.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Michiel van Nispen , Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ja.
Kunt u in aanvulling hierop reageren op de noodkreet van de praktijk over de kwaliteit van lijkschouwing?2
Er bestaat in het kader van het kwaliteitsbeleid betreffende het medisch handelen een richtlijn lijkschouw, die is opgesteld door de Vakgroep Forensische geneeskunde van GGD NL, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Een lijkschouw is een vorm van «maatwerk». Wanneer het feitelijk handelen afwijkt van de handelingsinstructies van de bedoelde richtlijn dient degene die afwijkt van de richtlijn, de gevolgde werkwijze en de motivatie voor het afwijken registreert. Er is ook ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk. In deze gevallen zullen de afwijkende afspraken, als aanvulling op de standaard-richtlijnen, in de uitvoeringsorganisatie moeten worden vastgelegd. Het registeren van afwijkingen is een vereiste in het kader van de HKZ-certificatie (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector).
Erkent u dat er niet alleen sprake is van een Amsterdams probleem, maar van een landelijk probleem, aangezien het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), de Vakgroep Forensische Geneeskunde en de Gezondheidsraad in adviezen letterlijk stellen dat vervolgopleidingen ontoereikend zijn en dit niet alleen gevolgen heeft voor de kwaliteit maar ook voor de kwantiteit? Zo ja, kunt u hierop aanvullend op uw eerdere antwoorden reageren?3 Zo nee, waarom niet?
Sinds de wijziging in de Wet op de lijkbezorging van januari 2010 mogen uitsluitend artsen die adequaat geschoold zijn en ingeschreven in een register, benoemd worden tot gemeentelijk lijkschouwer. Tot januari 2013 gold een overgangsregeling. Tot dat moment konden (forensisch) artsen die niet waren ingeschreven in een register benoemd zijn als gemeentelijk lijkschouwer. Nu deze overgangsperiode is verstreken, worden de forensisch artsen die ingeschreven staan in het register van het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) bekwaam geacht en wordt de kwaliteit voldoende geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging.
Indien de FMG van mening is dat de huidige eisen onvoldoende zijn, kan de FMG zelf de eisen tot registratie verhogen en daarmee de kwaliteit van de beroepsgroep naar een nog hoger niveau tillen. Ik zag en zie daarom geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt uw interpretatie van het rapport van de Gezondheidsraad, namelijk dat de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep gecompenseerd zal kunnen worden, zich tot de conclusie van de Gezondheidsraad dat «de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep deels gecompenseerd zal kunnen worden» maar «de instroom een punt van zorg blijft» en «het te verwachten tekort een ernstige bedreiging inhoudt voor de forensisch-medische beroepsuitoefening»?4 Waarom lopen uw conclusie en die van de Gezondheidsraad zo uiteen?
Klopt het dat inmiddels zowel het FMG als het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) deskundige forensische artsen registreren? Hoe verhouden de inschrijvingseisen zich tot elkaar en welke voorwaarden hanteren beide? Waarom is inschrijving in het FMG blijkbaar niet voldoende?
Het FMG-register is een register van artsen in de forensische geneeskunde. Uitsluitend artsen die als forensisch arts in dit register zijn ingeschreven, kunnen worden benoemd als gemeentelijke lijkschouwer. Het NRGD-register heeft ten doel de gebruikmaking van deskundigen in strafzaken, die voldoen aan de door het College gestelde kwaliteitseisen, te bevorderen. In het NRGD-register worden aan de geregistreerde deskundigen op het gebied van de forensische pathologie nadere eisen gesteld met betrekking tot onder meer de kennis van het strafrecht en de rol van de deskundige daarin; de onderzoekvaardigheden en het vermogen om onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer op te treden. De functies van de twee registers zijn zodoende verschillend. Waar het register bij het FMG ziet op de kwaliteit van de beroepsbeoefenaar als zodanig, heeft het NRGD tot doel de kwaliteit van deskundigen in strafzaken te borgen.
Klopt het dat u de opleiding tot forensisch arts niet wil financieren omdat hiervoor geen wettelijke basis is en omdat volgens u een register het bewijs is dat er voldoende kwaliteit aanwezig is?5
Gezien de kwaliteitsborging via de registers en de jaarlijkse instroom in de basisopleiding tot forensisch arts zie ik vooralsnog geen aanleiding om overheidsfinanciering te overwegen.
Deelt u de mening dat het bestaan van een register niet direct betekent dat het niveau van de opleiding op peil is? Zo ja, kunt u dit dan uitgebreid toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het bestaan van een register houdt in dat er over inhoud, duur en niveau van de gevolgde opleiding openbare afspraken zijn gemaakt waaraan de opleiding worden getoetst.
Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) respectievelijk het College Geneeskundige Specialismen (CGS) bij de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft de kwaliteitseisen vastgesteld voor de opleiding tot forensisch arts FMG, respectievelijk de opleiding tot forensisch arts KNMG. Het register van het FMG bevat de forensisch artsen, die de 1-jarige basisopleiding tot forensisch geneeskundige hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts FMG. Het register van de KNMG bevat de artsen die de 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts KNMG.
Daarmee leveren de registers een waarborg voor de kwaliteit van (de opleiding van) deze groepen forensisch artsen.
Kunt u alsnog uitgebreid reageren op de aanbeveling van de Gezondheidsraad om de vervolgopleiding forensische geneeskunde op dezelfde manier te financieren als andere medische vakgebieden en een leerstoel in te stellen met een bijbehorende onderzoeksgroep?6 Indien hier een wettelijke grondslag voor nodig is, bent u dan bereid om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op het antwoord op vraag 6 merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS, opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval. Gelet op het voorgaande, meen ik dat hiervoor thans onvoldoende aanleiding bestaat.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat het voor de hand zou liggen als de kosten van de financiering voor rekening komt van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, omdat forensisch artsen werken ten behoeve van de veiligheid en rechtspraak?7 Zo ja, waarom slaat u deze aanbeveling in de wind? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betrokken Ministeries hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde. Dat laat onverlet dat de ontwikkelingen worden gevolgd. Dit is ook in lijn met de toezegging die gedaan is tijdens het Algemeen Overleg Wet op de lijkbezorging. Tijdens dit AO is met uw Kamer over de kwaliteit van de lijkschouw gesproken. Recente signalen vanuit het veld en uw Kamer zijn aanleiding om na te gaan of de kwaliteit van de lijkschouw dient te worden aangescherpt. U wordt over de uitwerking van deze toezegging medio 2015 nader geïnformeerd.
De storingen bij de Coentunnel |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Deel Coentunnel dicht door storing»1, «Files in Coentunnel door hoogtemeting»2, «Ongevallen nemen toe in de Coentunnel»3 en «Balen van de Coentunnel»4?
Ja, ik ken deze berichten.
Herkent u zich in de door de Verkeers Informatie Dienst (VID) geuite kritiek dat de in september 2013 genomen veiligheidsmaatregelen voor de nieuwe tunnelbuis niet het beoogde effect hebben gehad? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ook een overzicht van alle genomen maatregelen inclusief kosten geven?
Nee, daar herken ik mij niet in. De genomen maatregelen hebben wel degelijk geleid tot vermindering van het aantal ongevallen in de in 2013 opengestelde Tweede Coentunnel.
De maatregelen die in 2013 zijn genomen zijn:
De kosten van deze maatregelen zijn € 235.000 en zijn ten laste gekomen van het projectbudget.
Met deze maatregelen is het aantal ongevallen in de nieuwe tunnelbuis teruggebracht naar het aantal vóór de renovatie van de Eerste Coentunnel. Vanaf de hernieuwde openstelling van de gerenoveerde Eerste Coentunnel vanaf 21 juli 2014 is een geheel nieuwe verkeerssituatie ontstaan en hebben zich in de tunnel geen ongevallen voorgedaan.
Klopt de berichtgeving dat sinds de (her-)opening van de tunnel op 21 juli jl. het aantal files in vergelijking met de maanden juli en augustus in voorgaande jaren nauwelijks is afgenomen? Zo nee, kunt u dit dan aan de hand van de cijfers van dit jaar en voorgaande jaren inzichtelijk maken? Zo ja, welke maatregelen zullen er genomen worden om dit te verbeteren?
Nee, deze berichtgeving klopt niet. Vanaf de (her-)opening op 21 juli jl. hebben zich geen files meer voorgedaan in de avond- en ochtendspitsen. Wel zijn er kortdurende stremmingen geweest (duur gemiddeld 15 minuten) als gevolg van te hoge vrachtwagens, die vóór de tunnel weggeleid moesten worden. Het grootste deel van deze vrachtwagens bleek hoger dan de wettelijk toegestane hoogte van 4 meter. Op dit moment ligt het aantal hoogtemeldingen op ca. 30 per week.
Er zijn ook files ontstaan op 30 juli en 7/8 augustus alg gevolg van een storing. Na het instellen van een omleiding van het verkeer was ook deze file snel opgelost. De oorzaak is gevonden en de storing is opgelost. Ik ben op de hoogte van het grote aantal hoogtemeldingen in de gerenoveerde Eerste Coentunnel en enkele storingen van incidentele aard. De files die veroorzaakt worden door te hoge vrachtwagens zijn van korte duur (gemiddeld 15 minuten). De files als gevolg van de storingen, die op 30 juli en 7/8 augustus hebben plaats gevonden, waren van incidentele aard en hebben tot maximaal een uur geduurd. Het verkeer is omgeleid. Sinds de openstelling van de Eerste gerenoveerde Coentunnel op 21 juli 2014 hebben er geen ongevallen plaatsgevonden in de Coentunnel (Eerste en Tweede Coentunnel).
Bent u bekend met de berichtgeving over automobilisten die op de A10-Noord omkeerden en zo op de vluchtstrook aan het spookrijden waren, wat tot ingrijpen van de politie leidde?5 Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen om dit soort levensgevaarlijke situaties te voorkomen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Rijkswaterstaat heeft de volgende maatregel genomen: er zijn stalen barriers (verplaatsbare geleiderail) geplaatst op de locaties waar dit is voorgekomen om het spookrijden en keren op de snelweg onmogelijk te maken.
Met deze genomen fysieke maatregelen heeft Rijkswaterstaat het maximale gedaan om veiligheid te waarborgen. Daarnaast ligt er ook een uitdrukkelijke verantwoordelijkheid bij weggebruikers om zichzelf noch anderen in gevaar te brengen. Rijkswaterstaat overlegt met de politie over handhavingsmaatregelen.
Klopt het dat er een verschil in hoogtemeting is tussen de nieuwe Coentunnel en de onlangs heropende oude tunnelbuis, waardoor automobilisten nog veelvuldig in de file staan voor de nieuwe Coentunnel?6 Bent u bereid om invulling te geven aan de oproep van onder andere de ondernemersorganisatie voor logistiek en transport, EVO, dat Rijkswaterstaat snel maatregelen moet nemen en aanpassingen moet doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven voor wiens rekening aanvullende maatregelen zullen komen, gelet op het Design, Build, Finance en Maintain-contract?
De wijze van hoogtemeting is in beide tunnels hetzelfde. Voor vrachtwagens geldt een wettelijke maximale hoogte van 4 meter. Dit is een Europese norm waaraan transporteurs zich moeten houden. Om zowel schade aan tunnels als stremmingen door te hoge vrachtwagens te voorkomen, is er voor elke tunnel hoogtedetectie.
Hoewel de wettelijke hoogte van 4 meter voor alle tunnels geldt, varieert de hoogtedetectie: deze is afhankelijk van de feitelijke hoogte van de tunnel. De Tweede Coentunnel is hoger dan de Eerste Coentunnel, waardoor ook de hoogtedetectie in de Tweede Coentunnel op een grotere hoogte is ingesteld. Zodra een vrachtwagen te hoog is, geeft de hoogtemelding van de tunnel een signaal af. De te hoge vrachtwagens die toch doorrijden, worden weggeleid bij de tunnel, zodat het verkeer er weer langs kan.
Ik zie nog geen aanleiding om aanvullende (technische) maatregelen te nemen, omdat de hoogtedetectiesystemen goed staan ingesteld en juist functioneren. De oorzaak van de hoogtemeldingen is gelegen in te hoog geladen vrachtwagens. Als het hoogtedetectiesysteem op grotere hoogte zou worden ingesteld, leidt dit onherroepelijk tot schade aan de tunnel met veel meer hinder voor het verkeer als gevolg.
Rijkswaterstaat heeft contact met de transportsector om de problematiek van te hoge vrachtwagens te bespreken. Overigens doet deze problematiek zich niet alleen in de Coentunnel voor maar ook bij de andere Rijkstunnels.
Op welke wijze wordt er opgetreden tegen chauffeurs die een tunnelblokkade veroorzaken? In hoeverre is – en wordt – er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om boetes uit te schrijven?
Te hoge vrachtwagens worden uit het verkeer gehaald en nagemeten. Vrachtwagens die te hoog zijn worden beboet. De hoogte van de boetes bedraagt circa € 1.100,00. Verbalisering vindt niet altijd plaats, omdat de politie niet altijd aanwezig kan zijn bij de nameting.
Het bericht ‘Reclassering in de knel door bezuinigingen’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen die de bestuursvoorzitter van Reclassering Nederland heeft geuit over de mogelijke consequenties van de aangekondigde bezuinigingen op het werk van de reclasseringsorganisaties?1
Ja.
Kunt u cijfermatig diens stelling onderbouwen dat als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet Bijzondere Voorwaarden de instroom de laatste twee jaar bij de reclassering is toegenomen?
Het is lastig te onderbouwen welke effecten de inwerkingtreding van de Wet Bijzondere Voorwaarden precies heeft gehad op de instroom bij de reclassering. Dit is mede gelegen in het feit dat de afgelopen jaren ook een aantal andere beleidswijzigingen en veranderingen heeft plaatsgevonden waardoor de reclassering een grotere rol heeft gekregen in de strafrechtsketen. Voorbeelden hiervan zijn, naast het stimuleren van een toename van straffen met bijzondere voorwaarden met het reclasseringstoezicht op de naleving daarvan, de participatie van de reclassering in ZSM en de Veiligheidshuizen, het meer betekenisvol straffen waardoor bijvoorbeeld vaker een taakstraf wordt opgelegd in plaats een geldboete, en het vaker toepassen van een persoonsgerichte aanpak. Mede als gevolg van deze ontwikkelingen is de vraag naar reclasseringsproducten de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Klopt het dat in de begroting Veiligheid en Justitie voor 2015 de ureninzet in de subsidieverlening aan de drie reclasseringsorganisaties niet volledig ongemoeid zal blijven?
Ja, dit klopt. Zoals ik in mijn brief van 30 juni heb aangegeven, kan ik de inzet vanaf 2015 bij de verschillende producten niet volledig ongemoeid laten. Concreet houdt dit in dat ik voornemens ben het aantal beschikbare uren voor het reclasseringstoezicht niveau 1 en 2 te verminderen met gemiddeld 6 uren (een urenreductie van gemiddeld ca. 8%). Daarnaast ben ik voornemens het aantal uren, dat thans beschikbaar is voor het reclasseringsadvies gebaseerd op de RISC, met 1 uur te verminderen.
Kunt u meer inzicht verschaffen in de lengte van de wachttijden waarmee de reclasseringsorganisaties op dit moment te maken hebben?
In het artikel staat inderdaad vermeld dat de reclassering op dit moment te maken heeft met wachtlijsten voor de uitvoering van de werkstraffen. Dit is te verklaren doordat de instroom van werkstraffen sinds 2012 is toegenomen. Reclassering Nederland heeft in samenspraak met mij al verschillende maatregelen getroffen om te voorkomen dat de wachttijden onacceptabel hoog oplopen. Zo is onder andere tijdelijk personeel van DJI en Raad voor de Kinderbescherming ingezet om de instroom te verwerken. Daarnaast heeft Reclassering Nederland de capaciteit van projecten tijdelijk verhoogd zodat meer werkstraffen uitgevoerd kunnen worden. Desondanks is de instroom dermate hoog dat wachttijden oplopen. Zo vond de intake voor een werkstraf in 2013 gemiddeld na 65 dagen plaats. Nu, in 2014 is dat gemiddeld 87 dagen.
Kunt u aangeven welke gevolgen extra bezuinigingen op de reclasseringsorganisaties hebben voor de lengte van de bestaande wachttijden?
De neerwaartse bijstelling van de ureninzet op de bovengenoemde producten levert gezamenlijk een bedrag op van ruim € 15 miljoen. In combinatie met de door de reclasseringsorganisaties reeds aangekondigde maatregelen, zal dit naar mijn verwachting voldoende zijn om de stijgende vraag aan reclasseringsproducten (inclusief het stijgend aantal taakstraffen dat het gevolg is van het ingezette beleid) en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader. Met deze maatregel verwacht ik het (verder) oplopen van wachtlijsten te voorkomen.
Kunt u aangeven of deze subsidievermindering als gevolg heeft dat vanaf 2015 minder intensief toezicht wordt gehouden dan volgens het risicoprofiel van cliënten eigenlijk nodig zou zijn?
Er bestaan drie niveaus van toezicht, met een oplopende intensiteit van controle en begeleidingsinzet. De reclassering bepaalt op grond van de diagnose hoe zwaar het toezicht ingezet moet worden. Dit recidiverisico wordt onder andere vastgesteld met behulp van het diagnose-instrument RISc. Hoe hoger het risico, des te intensiever het toezicht.
Deze neerwaartse bijstelling van de uren voor onder andere het toezicht wordt niet beoogd om een onder toezicht gestelde te plaatsen in een ander niveau dan volgens het risicoprofiel geïndiceerd is (in de zin van afschalen naar een lager niveau). Het heeft wel als gevolg dat de reclasseringsorganisaties binnen een toezicht minder activiteiten kunnen verrichten dan thans het geval is. Het toezicht van de reclassering zal echter nog steeds de eerdergenoemde effectieve elementen voor een toezichtprogramma bevatten. Ik verwacht derhalve dat de toezichten, ongeacht een bijstelling van de beschikbare uren, nog op een aanvaardbaar niveau kunnen worden uitgevoerd en dat daarmee het risico voor de veiligheid van de samenleving in het kader van resocialisatie en begeleiding van ex-gedetineerden en veroordeelden niet zal wijzigen.
Welke veiligheidsrisico’s brengt minder intensief toezicht met zich mee voor de samenleving in het kader van de resocialisatie en de begeleiding van ex-gedetineerden en veroordeelden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke gevolgen hebben de extra bezuinigingen op de reclasseringsorganisaties voor de samenwerking met ketenpartners alsmede op de doorloop en werkdruk in de strafrechtketen?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 3, ben ik voornemens om het aantal beschikbare uren bij de producten toezicht en advies te verminderen. Dit om de stijgende vraag naar reclasseringsproducten en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader. Voor zover hier effecten van uitgaan waar de vraag op doelt, zal naar mijn verwachting juist sprake zijn van het voorkomen van het (verder) oplopen van wachtlijsten en dus versnelling van de doorloop.
Welke mogelijkheden overweegt u voor de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2015 nog meer teneinde het dreigende tekort van zes miljoen euro op te vangen voor de reclassering?2
Naar mijn verwachting zal de neerwaartse bijstelling van de ureninzet op de producten toezicht en advies in combinatie met de door de reclasseringsorganisaties zelf aangekondigde maatregelen voldoende zijn om de stijgende vraag naar reclasseringsproducten en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag van de stichting «Info-Excellente» als erkende reclasseringsorganisatie?3
Een definitieve beoordeling van de aanvraag van Info-Excellente zal plaatsvinden in het licht van de uitkomsten van de verkenning naar het stelsel van de volwassenenreclassering die op dit moment wordt uitgevoerd, waarbij ook alternatieven voor het huidige systeem in ogenschouw worden genomen. Ik zal de Tweede Kamer hier vóór de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw voornemen alternatieven te onderzoeken voor het huidige systeem van verwerving van reclasseringsproducten?4
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de (extra) aankondigde bezuinigingen vanaf 2015 op de bestaande reclasseringsorganisaties van invloed op dit proces teneinde een alternatief systeem te onderzoeken voor reclasseringsproducten?
De bezuiniging die aan de reclasseringsorganisaties is opgelegd, is niet de aanleiding voor de stelselverkenning die momenteel wordt uitgevoerd. In het licht van de taakstelling is de efficiency van het stelsel echter wel een actueel thema dat in de verkenning wordt meegenomen.