Het bericht dat Turkse parlementsleden voortaan vervolgd kunnen worden |
|
Marit Maij (PvdA), Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkse parlementsleden kunnen voortaan vervolgd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Voor het benodigde amendement om opheffing van immuniteit aanvaard te krijgen van die parlementariërs tegen wie een aanklacht loopt, hebben 373 van de 550 parlementariërs gestemd. De AKP, de MHP en leden van de CHP hebben het amendement gesteund. Er bestaan in totaal 667 aanklachten tegen 138 parlementariërs van alle vier de partijen. Sindsdien hebben verschillende parlementariërs van zowel de CHP als de HDP beroep aangetekend bij het Constitutioneel Hof.
Ik deel de mening dat dit een zorgelijke en zorgwekkende ontwikkeling is, ondermeer omdat dit het extra moeilijk maakt om de gestrande Koerdische vredesbesprekingen weer op gang te krijgen. Nederland blijft beide partijen oproepen die vredesbesprekingen te hervatten en het geweld te staken. In het belang van de burgers in het zuidoosten, die het meest te lijden hebben en het slachtoffer zijn van het voortduren van het geweld van beide kanten.
In hoeverre deelt u de mening dat dit besluit zal leiden tot verdere polarisatie en escalatie van het conflict tussen de Turkse regering en de Koerdische minderheid, zeker omdat deze wet tegen de Koerdische parlementariërs is gericht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe plaatst u deze volgende zorgwekkende ontwikkeling in het grotere debat rondom Turkije en de zorgen die er zijn over de toenemende autoritaire macht van Erdogan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het aanklagen van parlementariërs voor het onderhouden van banden met terroristische organisaties op basis van hun etnische afkomst niet past binnen de waarden van gelijkheid en anti-discriminatie zoals wij die in Europa kennen?
Indien duidelijk is dat het aanklagen alleen verband zou houden met etnische afkomst deel ik die mening.
Bent u bereid de zorgen over deze ontwikkelingen zowel bilateraal als in Europees verband aan de Turkse autoriteiten over te brengen? Bent u bereid dit onderwerp aan te snijden bij de eerstvolgende Raad Algemene Zaken waar ook over andere zaken omtrent Turkije zal worden gesproken? Kunt u aangeven in hoeverre deze zorgen worden gedeeld door andere EU lidstaten?
De premier heeft in zijn gesprek met president Erdoğan op 23 mei jl. en marge van de World Humanitarian Summit zijn verontrusting kenbaar gemaakt over de opheffing van de immuniteiten van de parlementsleden. Hij heeft onderstreept dat het van belang is dat de Koerden onderdeel van een inclusief politiek proces blijven uitmaken en sprak de hoop uit dat het in november 2012 begonnen proces van dialoog onder toen nog premier Erdoğan zou kunnen worden hervat.
Vindt u, gelet op het feit dat Turkije lid is van de Raad van Europa en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft geratificeerd, dat deze wet in strijd is met het EVRM? Zult u in het comité van Ministers Turkije hierop aanspreken?
Parlementaire onschendbaarheid is als zodanig geen mensenrecht, vrijwaring van discriminatie echter wel. Het besluit tot opheffing van parlementaire immuniteit van die parlementariërs waar gerechtelijke aanklachten zijn ingediend, maakt strikt genomen geen onderscheid naar etniciteit of politieke voorkeur. Het feit echter dat verhoudingsgewijs vooral parlementsleden van de pro-Koerdische HDP door deze maatregel worden getroffen, bergt een mogelijk discriminerend effect in zich. Dat is reden tot zorg en de aanleiding dat de premier dit heeft opgebracht bij president Erdoğan.
In geval één van de benadeelden met succes een zaak zou aanspannen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal het Comité van Ministers van de Raad van Europa, waaronder Nederland, scherp toezicht houden op de naleving van de uitspraak van dat Hof.
De opvang van statushouders in het voormalige Missiehuis in Driehuis |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht inzake de brief die de gemeenteraad van Velsen wil sturen over de starheid bij het Rijksvastgoedbedrijf rond de opvang van statushouders in het voormalig Missiehuis in Driehuis?1
Ja.
Wat is uw visie op het bericht dat er draagvlak was bij omwonenden, dat er voldoende vrijwilligers waren, dat het gebouw snel was aan te passen, maar dat het Rijksvastgoedbedrijf het door een stugge houding geblokkeerd geeft?
Het voormalig Missiehuis in Driehuis is aan de gemeente Velsen aangeboden tegen een kostendekkende prijs. De gemeente Velsen heeft bericht dat zij geen gebruik maakt van dit aanbod. Hierbij wil ik aangeven dat ik via het RVB zo veel mogelijk panden ter beschikking stel en gemeenten daarmee zoveel mogelijk in de gelegenheid stel om aan hun verantwoordelijkheid om statushouders te huisvesten te kunnen voldoen. Hierbij kijkt het RVB proactief en flexibel met gemeenten mee naar wat er kan, entameert gesprekken met individuele gemeenten en adviseert hen over mogelijkheden om gebruik te maken van de subsidieregeling die speciaal voor de huisvesting van statushouders ter beschikking is gesteld.
Juist ten behoeve van het uitbreiden van de mogelijkheden tot lokaal maatwerk en benutten van lokaal draagvlak, heb ik in het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom van 27 november 2015 met gemeenten afgesproken dat ik de mogelijkheid bied om overtollige rijksvastgoed tegen een kostendekkende huurprijs aan te bieden wanneer dit vastgoed wordt benut voor de huisvesting van vergunninghouders. Hiermee wordt een substantieel lagere prijs gevraagd dan bij verhuur aan marktpartijen. De kostendekkende huurprijs is in dit geval 15% van de marktconforme huurprijs. Het RVB is een baten-lasten dienst en werkt kostendekkend. Lagere prijzen kan zij niet hanteren.
In het bovengenoemde bestuursakkoord is met gemeenten afgesproken dat zij subsidie kunnen aanvragen op basis van de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015. Daarmee kan de gemeente – in overleg met corporaties en marktpartijen op basis van de situatie in de desbetreffende gemeente – zorgen voor lokaal maatwerk.
De kostendekkende huurprijs bestaat uit de jaarlijkse financieringskosten van het vastgoed en een standaardvergoeding voor de apparaatskosten van het Rijksvastgoedbedrijf. Onder meer de energiekosten en heffingen worden direct doorbelast door respectievelijk de energieleverancier en de gemeente. Alle kosten die behoren tot vastgoed dat wordt verhuurd door het RVB worden doorbelast aan de huurder; hetzij via de huurprijs – de onderdelen die gelijk blijven in de huurperiode; hetzij via het doorleggen van andere lasten die op het object rusten – de onderdelen die fluctueren, zoals OZB voor eigenaar en gebruiker. Het OZB gebruikersdeel is voor de huurder of vervalt indien het complex als woning/woningen wordt aangemerkt.
Het RVB biedt het overtollige rijksvastgoed aan in de staat waarin het op dat moment verkeert. Het RVB investeert niet ten behoeve van tijdelijk gebruik in vastgoed dat wordt afgestoten. Het is op dit moment onduidelijk wat het toekomstig gebruik wordt en of het gebruik past in de fysieke aanpassingen ten behoeve van vergunninghouders (sociale woningbouw). Dat betekent dat gemeenten – als verantwoordelijke voor de huisvesting van statushouders – de afweging kunnen maken of zij vastgoed geschikt vinden dan wel geschikt te maken achten voor de huisvesting van statushouders. Vervolgens is het aan gemeenten, hun partners en marktpartijen, of aanpassingen, die nodig zijn om vergunninghouders te huisvesten een aanvaardbare investering zijn in vergelijking met alternatieve locaties.
Is het gebruikelijk dat het Rijksvastgoedbedrijf in dergelijke situaties eist dat de huurder – de gemeente dus – ook het achterstallig onderhoud moet wegwerken, de onroerendezaakbelasting moet betalen en de stookkosten (van een verouderde ketel) op zich moet nemen? Kunt u uiteenzetten wat de speelruimte is om op basis van lokaal maatwerk gemeenten tegemoet te komen in de kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat de huidige jaarlijkse onkosten van het rijk zijn met betrekking tot het onderhavige pand en welk deel van huuropbrengsten het rijk nu mist? Vindt u de discrepantie tussen die bedragen acceptabel?
De kosten die op het pand rusten bestaan uit de energiekosten, de jaarlijkse belastingen en heffingen en de financierings- en apparaatskosten. De periode dat het RVB deze kosten draagt is normaliter zo kort mogelijk omdat het RVB in principe overtollige objecten verkoopt. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de gemeente Velsen de mogelijkheid geboden het Missiehuis tegen een kostendekkende prijs in gebruik te nemen voor statushouders. Hiertoe heeft het Rijksvastgoedbedrijf het verkoopproces opgeschort om de gemeente Velsen de gelegenheid te geven het aanbod in overweging te nemen.
Deelt u de conclusie dat als het pand verhuurd zou zijn, het rijk er dus financieel op vooruit zou gaan, terwijl Velsen er financieel op achteruit zou gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Rijk verhuurt tegen een kostendekkende prijs aan een gemeente. Het Rijk heeft daarmee winst noch verlies. Als verantwoordelijke voor de huisvesting van statushouders – is het aan de gemeente Velsen om zelf de afweging te maken of zij het aangeboden vastgoed geschikt vindt dan wel geschikt te maken acht voor de huisvesting van statushouders, of voor een andere optie kiest voor het realiseren van de huisvesting van statushouders. Daarbij maakt de gemeente haar eigen financiële afweging, waarin de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015 een rol kan spelen.
Bent u bereid om de oproep van de gemeente om mee te denken in oplossingen om zo een snelle doorstroom voor de statushouders te realiseren en wilt u bij het Rijksvastgoedbedrijf aandringen op heroverweging van zijn positie in de onderhandelingen?
Ten behoeve van de doorstroming heeft het Rijk in overleg met onder meer gemeenten een set maatregelen ingesteld, zoals is verwoord in het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom van 27 november 2015. Zo is er de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015. Zoals bij het antwoord op vraag 3 verwoord, pas ik voorwaarden toe zoals afgesproken in het bestuursakkoord. Zoals gezegd is het aan gemeenten, hun partners en marktpartijen, welke afweging zij maken ten aanzien van het aangeboden rijksvastgoed in vergelijking met alternatieve locaties.
Het bericht ‘Gevangenen Curaçao in de val' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gevangenen Curaçao in de val»?1
Ja.
In hoeverre herkent u zich in de in dit bericht geschetste situatie van de gevangenis op Curaçao?
De voortgangscommissie Curaçao meldt in haar laatste voortgangsrapportage dat binnen de SDKK concrete voortgang is geboekt op bouwkundige en materiële projecten, waaronder het aanbrengen van brandveiligheidmateriaal. Het beeld dat in de – in het artikel geciteerde – brief wordt geschetst wijkt hiervan af.
Ik ontvang vanuit de Caribische landen over veel onderwerpen brieven en signalen. Zonder dat gezegd kan worden dat de inhoud om die reden al niet juist of relevant is, is veelal lastig te bepalen welke belangen een rol spelen, waarop de informatie is gebaseerd en hoe betrouwbaar de inhoud is. Zeker waar het gaat om kwesties die binnen de autonomie van de Caribische landen vallen stel ik me terughoudend op.
In hoeverre wijkt dit beeld af van het beeld zoals geschetst in de voortgangsrapportages die door Curaçaose Minister van Justitie naar u zijn verzonden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre klopt de bewering dat het ontruimingsplan de dichtgelaste branddeuren kan vervangen?
De directie van de gevangenis op Curaçao heeft recent een inspectie laten uitvoeren door de brandweer waaruit gebleken is dat het ontruimingsplan inderdaad voldoet ondanks de dichtgelaste branddeuren. Daarnaast heb ik begrepen dat niettemin ook zal worden overgegaan tot vervanging van de dichtgelaste branddeuren en dat daartoe inmiddels offertes zijn opgevraagd.
Hadden de dichtgelaste branddeuren voorkomen kunnen worden als er tijdig maatregelen genomen waren? Zo ja, door wie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer worden de dichtgelaste branddeuren vervangen door werkende branddeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Wie is er verantwoordelijk voor het overlijden of gewond raken van een persoon indien de veiligheidsmaatregelen in de gevangenis op Curaçao niet op orde zijn?
Het beheer van de gevangenis van Curaçao betreft een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Het is dan ook de Minister van justitie van Curaçao die de politieke verantwoordelijkheid draagt voor adequate veiligheidsmaatregelen in de gevangenis.
In hoeverre is de Nederlandse staat verantwoordelijk voor het overlijden of gewond raken van een persoon indien de veiligheidsmaatregelen in de gevangenis op Curaçao niet op orde zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Alarmerende bijensterfte in de Verenigde Staten |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amerikaanse imkers verliezen helft van hun bijen»? Wat is uw reactie op dit alarmerende onderzoek?1
Ja. Mijn reactie vindt u in de antwoorden op hiernavolgende vragen.
Hoe moeten de sterftecijfers geïnterpreteerd worden? Is er reden tot bezorgdheid, ook voor de Nederlandse en Europese situatie? Is dit reden extra aandacht te geven aan de potentiële bijensterfte in Nederland en Europa?
Het bericht geeft geen aanleiding voor bezorgdheid aangezien de situatie in de Verenigde Staten niet representatief is voor de Nederlandse of Europese situatie. In de VS is voor het overgrote deel sprake van zeer grootschalige imkerij, waarbij de kosten van het bijenhouderijsysteem worden afgewogen tegen de baten. Het regelmatig controleren in de loop van het seizoen van kasten en volken of het treffen van maatregelen, blijkt daarbij bedrijfseconomisch niet uit te kunnen. Met de grotere uitval die hierdoor ontstaat, wordt ook rekening gehouden door in het begin meer volken in te zetten. In Nederland is de sterfte van de afgelopen winter juist heel laag. Er zijn nog geen officiële berichten over de recente sterfte in andere landen.
Is er vergelijkbaar onderzoek gedaan naar de situatie in Nederland en/of Europa? Zo ja, wat waren de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, is dit Amerikaanse onderzoek aanleiding voor u een vergelijkbaar onderzoek in Nederland uit te (laten) voeren?
In de Verenigde Staten is sprake van een optelsom van twee sterftecijfers, een wintersterfte en een zomersterfte. In Europa wordt alleen de wintersterfte als maat voor de gezondheid van bijen gehanteerd. Zomersterfte wordt in Europa niet gemeten.
De monitoring in de Verenigde Staten is gebaseerd op een digitale enquête onder imkers op vrijwillige basis. Daarin doen zowel zeer grote imkers mee met vele duizenden volken, als zogenaamde «backyard» imkers, met 100 tot 150 volken. Imkers met kleine aantallen volken, waarbij over het algemeen zorgvuldiger met de volken wordt omgegaan zoals in Nederland, zullen slechts mondjesmaat in deze monitoring zitten. De grote imkers in de Verenigde Staten hebben een imkerpraktijk die hoge sterftecijfers tot gevolg kan hebben.
Het artikel geeft aan dat de varroamijt, pesticiden en dracht belangrijke oorzaken zijn. Van belang is hoe daarmee wordt omgegaan in de imkerpraktijk:
Zouden deze sterftecijfers nog onder «normale fluctuaties» in de bijenpopulatie geschaard kunnen worden? Zo ja, vanaf welk moment is hier niet langer sprake van? Zo nee, wat zijn «normale fluctuaties» in de bijenpopulatie?
Nee, tot 15% wintersterfte wordt in Nederland algemeen als acceptabel beschouwd. Wintersterfte zal ook nooit 0% zijn. De afgelopen winter was de sterfte met 6% zeer laag te noemen. Als bijenvolken goed behandeld worden tegen varroamijten en niet geconfronteerd worden met ongeoorloofde blootstelling aan middelen, dan fluctueert natuurlijke sterfte met name door weersomstandigheden, zowel in de winter als in de voorafgaande zomer. Weersomstandigheden hebben met name invloed op de voedingstoestand van het volk. Een koud voorjaar en veel regen belet de bijen om voedsel te halen. Droogte geeft weinig nectar in bloemen en bomen, ook dat geeft weinig voedsel. Daarnaast kan regen veroorzaken dat jonge koninginnen niet bevrucht worden of verloren gaan als de regenval net plaats vindt op het moment dat zij de leeftijd hebben om bevrucht te worden.
Kunt u omschrijven wat de gevolgen van deze massale sterfte op de korte en lange termijn zijn voor de voedselzekerheid, de biodiversiteit en de economie, voor Nederland, Europa en wereldwijd? Zullen deze effecten zich al op zeer korte termijn voordoen, gezien de grote aantallen bijen die de afgelopen jaren zijn gestorven?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Van Rijn gaat ingrijpen bij 'foute' gemeenten' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van Rijn gaat ingrijpen bij «foute» gemeenten»?1
Ja.
Deelt de mening dat maatwerk leveren een van de leidende principes is bij de verschillende decentralisaties, dus ook die met betrekking tot de Participatiewet? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat maatwerk leidend principe dient te zijn bij de begeleiding richting de arbeidsmarkt. Bij de decentralisaties zijn bevoegdheden en taken belegd bij de gemeente die het dichtst bij de burger staat en de gemeente moet daarbij ruimte hebben om de uitvoering van de wet af te stemmen op de lokale omstandigheden. Zoals aangegeven in de brief die de Minister en ik op 14 maart 2016 aan de Tweede Kamer hebben gezonden over de ministeriele verantwoordelijkheid in het kader van de Participatiewet (Pw), is vanuit deze visie de decentralisatie gepaard gegaan met een aanzienlijke deregulering en derapportage en bevat de centrale regelgeving vooral bepalingen waarvan ook door het parlement is geoordeeld dat differentiatie naar lokale omstandigheden niet wenselijk is.
In artikel 18 Pw is geregeld dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De wijze waarop het college invulling geeft aan deze wettelijke opdracht, is een lokale aangelegenheid. Ten aanzien van de re-integratievoorzieningen is van belang dat in artikel 8a Pw is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en dat de gemeenteraad hierbij in ieder geval moet bepalen onder welke voorwaarden de tot de doelgroep behorende personen, en werkgevers van deze personen, in aanmerking komen voor in de verordening omschreven voorzieningen en hoe deze voorzieningen evenwichtig over de personen worden verdeeld, rekening houdend met omstandigheden, zoals de zorgtaken, en het feit, dat de persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort of gebruik maakt van de voorziening beschut werk of een andere structurele functionele beperking heeft. Blijkens artikel 10 Pw hebben de tot de doelgroep behorende personen, conform de gemeentelijke verordening, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten. Hiermee wordt gemeenten de ruimte geboden en de verantwoordelijkheid gegeven om bij re-integratieondersteuning maatwerk toe te passen. De controle op de uitvoering door het college van de lokale voorschriften, is een taak van de gemeenteraad. In de handhaving daarvan heeft het Rijk in beginsel geen taak. Alleen indien sprake is van een ernstig onrechtmatig handelen of nalaten door het college ten aanzien van rijksvoorschriften, kan het Rijk zich bemoeien met de keuzen die op lokaal niveau worden gemaakt. Met betrekking tot re-integratieactiviteiten in het kader van de Pw geldt dan ook dat wanneer de gemeentelijke verordening voldoet aan de bij wet gestelde eisen, de keuzen van het college bij de uitvoering van de verordening in individuele gevallen geen aanleiding kunnen geven tot ingrijpen door het Rijk. Een burger die zich in zijn specifieke situatie benadeeld acht door een beslissing van het college, kan zich daartegen verweren via bezwaar en beroep.
De in de vraag gelegde relatie met de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) is op zich begrijpelijk, maar behoeft de volgende nuancering. Voor de Wmo 2015 geldt dat de Centrale Raad van Beroep recent enkele uitspraken heeft gedaan die tot gevolg hebben dat niet alleen de in beroep betrokken gemeenten hun beleid zullen moeten aanpassen, maar ook een aantal andere gemeenten. In verband hiermee heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegezegd dat hij nauwgezet zal volgen dat gemeenten zich aan de door de Centrale Raad van Beroep gestelde grenzen houden en dat hij zo nodig zal optreden indien dit niet gebeurt.
Deelt u de mening dat bedoeld maatwerk (te vertalen als «je inwoners kennen, weten wie het zijn, wat ze kunnen, wat ze willen en wat er voor nodig is om daar te komen») leidend dient te zijn in het kader van het begeleiden van mensen die op een uitkering zijn aangewezen richting de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u bijvoorbeeld het zonder rekening te houden met iemands» persoonlijke omstandigheden iedereen «een week achter de vuilniswagen zetten» een passende vorm van maatwerk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in voorkomende gevallen in te grijpen bij gemeenten die bedoeld maatwerk niet leveren en (onvoldoende) rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van mensen, net zoals uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De inzet van fosfor in het zuidoosten van Turkije |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkey hit Kurdish city with internationally-banned Phosphorus bombs: activists»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Turkse leger fosfor bommen heeft ingezet in het conflict in het zuidoosten van het land? Indien neen, wat is u hierover dan bekend?
Bekend is dat in de strijd tussen de Turkse krijgsmacht en de PKK verschillende zware middelen worden ingezet van beide zijden, maar het gebruik van fosforbommen kan niet worden bevestigd. Op 9 mei heeft de pro-Koerdische HDP hierover parlementaire vragen gesteld aan de Turkse Minister van Binnenlandse Zaken Efkan Ala. Deze vragen zijn nog niet beantwoord.
Is het waar dat deze bommen zijn ingezet tegen burgers in Nusaybin?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer in algemene zin aangeven in hoeverre burgers slachtoffers zijn van het opgelaaide geweld in het zuidoosten van Turkije? Welke informatie heeft u hierover?
Zoals gesteld in eerdere antwoorden beschikt het kabinet niet over geverifieerde cijfers wat betreft de aantallen burgerslachtoffers. De in Ankara gevestigde mensenrechtenorganisatie IHD en het Turkse leger geven aan dat ook burgers het slachtoffer zijn van het geweld in zuidoost Turkije. Voor Nederland geldt dat ieder burgerslachtoffer er één teveel is.
Welke begrenzing stelt het internationaal recht aan de inzet van fosfor bommen in een gewapend conflict? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het humanitair oorlogsrecht is het recht dat primair van toepassing is op het gebruik van wapens in gewapend conflict. Hoewel dit recht geen specifiek verbod op fosformunitie bevat, dienen bij het gebruik van munitie, ongeacht het type of soort, de regels van het humanitair oorlogsrecht te worden nageleefd. Het gaat hier onder andere om de beginselen van proportionaliteit, het onderscheid tussen burgers en combattanten, en de plicht tot het nemen van alle mogelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de burgerbevolking, en om het verbod om wapens te gebruiken die naar hun aard overbodig letsel of onnodig leed veroorzaken.
Protocol III behorende bij de Conventie inzake Conventionele Wapens (CCW) bevat een aantal specifieke verboden ten aanzien van het gebruik van brandwapens, waarvan het primaire doel is om objecten in brand te steken of brandwonden aan personen toe te brengen. Het Protocol verbiedt onder andere het aanvallen met brandwapens van de burgerbevolking als zodanig, individuele burgers of burgerobjecten, en het vanuit de lucht met afgeworpen brandwapens aanvallen van militaire doelen gelegen binnen een concentratie van burgers. Turkije is geen partij bij dit Protocol.
Bent u bereid bij uw Turkse collega’s opheldering te vragen over de inzet van fosfor bommen? Indien neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3. Ik breng het conflict met de PKK geregeld op in contacten met mijn Turkse collega’s en dring daarbij aan op hervatting van het Koerdische vredesproces, zeker omdat de burgerbevolking letterlijk tussen twee vuren ligt. De premier heeft dit ook gedaan bij zijn gesprek met de Turkse president Erdoğan en marge van de World Humanitarian Summit in Istanbul op 23 mei.
Acht u onafhankelijk onderzoek naar de beschuldiging van inzet van dit wapen wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Onkruidverdelger glyfosaat niet kankerverwekkend' en het persbericht van de FAO/WHO |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Onkruidverdelger glyfosaat niet kankerverwekkend»?1
Wat betekent het bericht van de Food and Agriculture Organization (FAO) en de World Health Organization (WHO) naar aanleiding van de gezamenlijke bijeenkomst van 9 tot 13 mei 2016, waarin wordt geconstateerd dat het middel glyfosaat niet kankerverwekkend is, voor de toelating?2
Heeft de genoemde berichtgeving gevolgen voor het gebruiksverbod van dit middel op verhardingen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De genoemde berichtgeving heeft geen gevolgen voor het verbod op het professionele gebruik op verhardingen dat sinds 31 maart 2016 in werking is. Dit verbod, dat al enige jaren geleden is aangekondigd ter bescherming van het aquatisch milieu, geldt voor alle gewasbeschermingsmiddelen en staat geheel los van de recente ontwikkelingen rondom de werkzame stof glyfosaat. Er is geen sprake van een specifiek gebruiksverbod voor glyfosaat.
Het is ons niet bekend dat hoveniers en groenvoorzieners, vanwege het verbod op het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen, alternatieve middelen inzetten die niet zijn toegelaten. In de brief van 16 februari 2016 (Kamerstuk 27 858, nr. 347) over de uitvoering van de motie Leenders/Koşer Kaya (Kamerstuk 27 858, nr. 338) heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aangegeven u voor het zomerreces over de handhaving van het verbod van het professioneel gebruik te informeren.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn geweest van het gebruiksverbod van het middel glyfosaat op verhardingen? Bent u bekend met het feit dat hoveniers en groenvoorzieners alternatieve middelen inzetten ter bestrijding van onkruid die niet toegelaten zijn? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen? Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in deze?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de verkoop van natuurazijn/azijnzuur (of middelen op basis van deze ingrediënten) en strooizout ten behoeve van onkruidbestrijding is toegenomen als gevolg van het gebruiksverbod? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen? Indien u geen maatregelen heeft genomen, waarom niet?
Kunt u aangeven welke (niet-) chemische, alternatieve middelen gemeenten inzetten om onkruid te bestrijden?
Klopt het dat het middel Omniclear wordt gebruikt door bijvoorbeeld de gemeente Utrecht voor de bestrijding van onkruid? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor het milieu door het gebruik van dit middel, dat eigenlijk bedoeld is voor de bestrijding van groene aanslag en niet voor onkruidbestrijding?3
Bent u voornemens, nu een internationale groep van experts heeft aangegeven dat het middel glyfosaat niet kankerverwekkend is, het verbod op het gebruik van dit middel op verhardingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet? Als u het verbod niet terugdraait, is dit juridisch houdbaar?
Kunt u een overzicht geven van de gemaakte kosten (zoals urenverantwoording) door de NVWA die zij ter voorbereiding, uitvoering/handhaving en correspondentie met particulieren, bedrijven en andere organisaties over het verbod op het middel glyfosaat op verhardingen en meldingen van het gebruik van illegale middelen heeft gemaakt?
Deelt u de mening dat nu het middel glyfosaat niet kankerverwekkend blijkt te zijn, de toelating binnen Europa verlengd is, dit tot grote onduidelijkheid voor particulieren, gemeenten en andere gebruikers zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat met het verbod op het gebruik van het middel glyfosaat op verhardingen de milieubelasting door het gebruik van niet toegestane middelen is toegenomen en dat dit onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Nederlandse steun verwerving voor ISDS |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Probeert Nederland inderdaad steun te verwerven voor ISDS (het omstreden Investor-State-Dispute-Settlement) in de gehele EU, opdat ook Europese bedrijven toegang krijgen tot private arbitrage, waarmee de nationale rechter omzeild kan worden?1
Nee, integendeel. Het bewuste artikel in de NRC verwijst naar een discussie over de toekomst van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen EU-lidstaten onderling (zogenaamde intra EU-IBO’s). In deze discussie onderzoekt Nederland samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie manieren om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Daartoe hebben Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Finland en Nederland bijgevoegde notitie2 opgesteld, waarin een aantal alternatieven voor intra-EU IBO’s worden uitgewerkt. In geen van deze alternatieven wordt het oude Investor-State Dispute Settlement (ISDS) genoemd. Sterker nog, alle opties richten zich op investeringsgeschillenbeslechting via een permanente instantie, volgens de basisprincipes van het Investment Court System, dat het oude ISDS-model heeft vervangen. Dat betekent onder andere dat het recht om regelgeving in het publieke belang te maken gewaarborgd is, procedures transparant zijn, zaken door onafhankelijke rechters behandeld worden en er een mogelijkheid voor beroep is. De drie alternatieve opties zijn zo ingericht dat deze passen binnen de EU-rechtsorde: het overdragen van jurisdictie aan het Europese Hof van Justitie, de versterking van investeringsbescherming in nationale rechtssystemen (zoals het eengemaakt octrooigerecht, zie Kamerstuk 34 411), of het deponeren van een zogenaamd «Compromis» bij het Permanent Hof van Arbitrage, waardoor het mogelijk wordt om een Investment Court Systembinnen de EU op te zetten.
Heeft dit te maken met de verwachting dat binnenkort middels de vrijhandelsverdragen met Canada (CETA) en de Verenigde Staten (TTIP) ook Canadese en Amerikaanse bedrijven zich bij investeringsgeschillen niet tot onze rechterlijke macht hoeven te wenden, maar zich direct op private arbitrage kunnen beroepen en zo hoge claims kunnen eisen?
De discussie of de rechtsbescherming van investeerders voldoende is, loopt al sinds de toetreding van Midden-en Oost Europese landen tot de EU en staat dus los van EU-verdragen met derde landen. Nederland heeft bijvoorbeeld samen met Frankrijk in 2011 voorgesteld een Ombudsman in te stellen om de intra EU-IBO’s te vervangen. In de notitie worden drie aanvullende alternatieven aangedragen.
Klopt het dat volgens de Europese Commissie de intra-EU BIT's (bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten) met ISDS voorzieningen strijdig moeten worden geacht met Europese regelgeving en de Commissie onder meer Nederland heeft verzocht deze intra-EU BIT's te beëindigen?
Ja, dat klopt. De Europese Commissie is onder meer van mening dat de zekerheden die intra EU-IBO’s bieden tot discriminatie leiden van EU-lidstaten die geen intra-EU IBO’s met elkaar hebben. Daarom stelt de Europese Commissie dat deze verdragen in strijd zijn met het EU-recht en is de Europese Commissie tegen een vijftal lidstaten, waaronder Nederland, een ingebrekestellingsprocedure gestart en tegen 21 lidstaten een zogenaamde pilotprocedure. Zowel de Europese Commissie3 als de meeste lidstaten zijn evenwel van mening dat investeringsbescherming op de interne markt gewaarborgd moet blijven. Dat is nodig omdat de interne (kapitaal)markt nog niet volledig functioneert. Dit wordt bijvoorbeeld onderstreept door het EU-scorebord 20164 en de Global Competitiveness Index 2015–20165. De notitie benoemt een aantal opties waarop de rechtszekerheid binnen de EU kan worden gegarandeerd. ISDS is daarbij geen optie.
Waarom verzet juist Nederland zich met vier andere landen (Finland, Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland) tegen het opzeggen van intra-EU BIT's met ISDS?
Nederland verzet zich niet tegen opzegging, maar onderzoekt juist samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie mogelijkheden om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Volgens gegevens van UNCTAD stond Nederland in 2014 op de achtste plaats van investeerders in het buitenland.6 Nederland zet zich daarom in voor adequate rechtsbescherming van Nederlandse investeringen in het buitenland. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Als ISDS in intra-EU BIT's strijdig is met het EU-recht en ISDS voor alleen niet-Europese (zoals Amerikaanse) bedrijven onwenselijke ongelijke behandeling oplevert, waarom bepleiten we dan niet het schrappen van ISDS uit TTIP en CETA, in plaats van nieuwe ISDS-voorzieningen voor de hele EU te bepleiten?
Nederland bepleit geen nieuwe ISDS-voorzieningen. Integendeel. Veel van de intra-EU IBO’s dateren uit de jaren negentig van de vorige eeuw, dus vóór de uitbreiding van de EU met landen in Midden- en Oost Europa. Na de val van de Muur transformeerden deze landen naar een markteconomie en om voldoende buitenlandse investeringen aan te kunnen trekken was het belangrijk om rechtszekerheid te bieden via deze verdragen. In de bij vraag 3 aangehaalde ingebrekestellingsprocedure die de Europese Commissie tegen onder andere Nederland is gestart, draait het onder andere om de vraag of de zekerheden die door de intra-EU IBO’s worden geboden in strijd zijn met de interne markt.
Dit staat los van de betrekkingen tussen de EU en derde landen, waarmee we geen interne markt hebben.
Als het volgens de Nederlandse argumentatie gaat om het tegengaan van ongelijke behandeling, is het dan niet logisch om ISDS ook voor Nederlandse bedrijven in te voeren en daarna private arbitrage voor iedereen, zodat ook burgers de rechter kunnen passeren? Zo nee, waarom niet?
In investeringsverdragen worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor buitenlandse investeerders. Dat betekent niet dat buitenlandse investeerders in Nederland extra rechten krijgen of een hogere bescherming genieten: de rechten die in investeringsverdragen worden opgenomen zijn basisregels. Bijvoorbeeld dat onteigening is toegestaan, mits dit gebeurt in het publieke belang, met rechtswaarborgen omkleed, zonder discriminatie wordt toepast en een redelijke schadevergoeding wordt betaald. Deze minimum bescherming is diep verankerd in de Nederlandse wet. Investeringsverdragen geven dus niet meer bescherming, want Nederlandse bedrijven genieten dezelfde bescherming onder het nationale recht. Overigens is onder Nederlands recht arbitrage niet voorbehouden aan investeerders en kunnen ook andere partijen gebruik maken van arbitrage. De regels om een arbitrageprocedure te starten zijn sinds 1 december 1986 opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Vochtproblemen of schimmel in huis |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de meldingen van bewoners op het schimmelmeldpunt van Omroep West, waaruit blijkt dat schimmel in huizen een wijdverbreid probleem is? Wat vindt u van het verweer van woningcorporaties dat ze geen geld hebben voor onderhoud?1
Elke situatie die het woongenot aantast is vervelend, maar ik lees ook dat het probleem de volle aandacht van de betrokken woningcorporaties heeft en dat zij al het mogelijke doen wat in hun macht ligt.
Woningcorporaties zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun bezit. Daarbij moeten zij voldoen aan de wettelijke eisen. Ook zullen woningcorporaties zelfstandig de afweging moeten maken tussen onderhoud, ingrijpende renovatie of sloop en nieuwbouw. Daarbij kan geld een rol spelen.
In de bijlagen zie ik geen artikel, waarin een woningcorporatie aangeeft geen geld te hebben voor onderhoud. De drie betrokken woningcorporaties geven te kennen al het mogelijke te doen om de schimmelproblematiek te aan te pakken. Zowel Staedion als Vestia geven aan veel aan onderhoud te (willen) doen. Verder blijkt uit de artikelen dat Vestia, Staedion en Haag Wonen samen met de GGD huurders via een voorlichtingscampagne gaan informeren hoe ze het binnenklimaat van hun woning kunnen verbeteren. Staedion heeft een «schimmelpreventieteam», dat bestaat uit technici en onderhoudsmensen.
Staedion heeft al aangegeven, dat sommige woningen van een dergelijke kwaliteit zijn dat reguliere maatregelen -zoals beter ventileren- niet meer helpen. Die woningen zullen of worden gerenoveerd of gesloopt. Daar trekt de woningcorporatie de komende jaren budget voor uit. Voor Vestia geldt, dat zij in geld uittrekt voor de noodzakelijke maatregelen voor het oplossen van het problemen. Voor sloop en nieuwbouw zal Vestia, gezien haar financiële situatie, een afweging moeten maken tussen onderhoud of rigoureuze ingreep van sloop en nieuwbouw.
Hoeveel mensen in Nederland kampen met zichtbare schimmel en hoeveel met onzichtbare schimmel in hun huis?
Uit het TNO-rapport Gezondheidsaspecten van woningen in Nederland (2007-D-R0188/A) juni 2007 kan worden opgemaakt dat naar schatting 9 procent van de woningen in meer of mindere mate schimmelplekken aanwezig zijn. In de GGD-richtlijn Medische milieukunde Schimmel- en vochtproblemen in woningen(RIVM 2012) is op basis van dit percentage aangegeven dat tussen de 0,5 en 1 miljoen woningen met vochtproblemen te kampen heeft.
Bij hoeveel woningen zijn vocht- en/of schimmelproblemen ontstaan door een fout in de bouw, en bij hoeveel door «ouderdom» van de woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het bij antwoord 2 genoemde TNO-rapport volgt dat de kans op vocht- en schimmelproblemen toeneemt naarmate de woning ouder is. De genoemde GGD-richtlijn stelt dat dit samenhangt met de historische ontwikkeling van de bouwregelgeving. Door de introductie van het Bouwbesluit in 1992 komen volgens deze richtlijn in woningen die gebouwd zijn na 1992 nauwelijks meer vochtproblemen voor. Ook bouwfouten kunnen vocht- en schimmelproblemen veroorzaken, maar ik beschik niet over informatie hoe vaak dit voorkomt.
Hoeveel van de 2.115 verzoeken tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebrek die vorig jaar bij de Huurcommissie zijn ingediend, zijn ingediend vanwege vocht- en/of schimmelproblemen in de huurwoning, en hoeveel van deze verzoeken zijn gehonoreerd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De huurcommissie beschikt niet over de gevraagde informatie inzake de vorig jaar ingediende verzoeken tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebreken.
De huurcommissie beschikt wel over informatie over verzoeken tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebreken die in de periode 1 juli 2010 tot 1 juli 2011 zijn ingediend en afgedaan. De huurcommissie gaf daarbij aan, niet de indruk te hebben dat die informatie een geheel ander beeld geeft van de mate waarin vochtproblemen thans een rol spelen bij huurcommissieprocedures.
Samengevat is het beeld dat huurders regelmatig klachten over vocht- en/of schimmelproblemen aankaarten bij de huurcommissie, en dat de huurcommissie deze klachten in het algemeen honoreert (zie bijlage).
Wat kunnen huurders van sociale huurwoningen doen als de woningcorporatie niets of nagenoeg niets doet met hun klachten over vocht- en schimmelproblemen in huis? Waar kunnen huurders van geliberaliseerde woningen of van particuliere verhuurders terecht met hun klachten over vocht- en/ of schimmelproblemen in de gehuurde woning als de verhuurder niets aan het probleem doet?
Huurders van woningen met een gereguleerde huurprijs, van corporaties of van particuliere verhuurders, kunnen zich in het geval van vocht- en schimmelproblemen wenden tot de huurcommissie. De huurcommissie kan bij vocht- en schimmelproblemen, afhankelijk van de ernst en oorzaak, oordelen dat deze moeten leiden tot een huurverlaging (zie ook het antwoord op vraag 4).
Alle huurders kunnen zich in het geval van vocht – en schimmelproblemen tevens wenden tot de kantonrechter en/of de gemeente. Dit geldt voor huurders van corporaties en particuliere verhuurders, voor elk type woonruimte. De huurders kunnen bij de kantonrechter niet alleen een lagere huur vorderen, maar ook een verplichting van de verhuurder om voorzieningen te treffen om de vocht – en schimmelproblemen op te heffen.
De gemeente heeft met name een rol als de vocht – en schimmelproblemen worden veroorzaakt doordat de woning niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Burgemeester en Wethouders kunnen dan op grond van de Woningwet de verhuurder een brief (de gemeentelijke aanschrijving) sturen waarin ze hem oproepen de woning te repareren. Als de verhuurder hieraan geen gehoor geeft, kan de gemeente de gebreken laten repareren. De kosten zijn dan voor de verhuurder.
Daarnaast kunnen huurders zich tot de kantonrechter wenden om zelf gemachtigd te worden tot het treffen van maatregelen en om de redelijke kosten te verhalen op de verhuurder.
Waarom is het volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nog onduidelijk of vocht in een woning al aanwezige luchtwegaandoeningen bij mensen alleen verergert of dat vocht deze aandoeningen ook direct kan veroorzaken, aangezien de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en huisartsen dit wel erkennen? Wat is uw standpunt in deze?3 4
Op de RIVM-website stond tot voor kort inderdaad dat het nog onduidelijk is of vocht in een woning al aanwezige luchtwegaandoeningen bij mensen alleen verergert of dat vocht deze aandoeningen ook direct kan veroorzaken. Deze informatie blijkt te zijn gebaseerd op bevindingen van een literatuurstudie van het Amerikaanse Institute of Medicine uit 2004. De Wereldgezondheidsorganisatie WHO heeft deze literatuurstudie in 2009 herhaald met additionele wetenschappelijke publicaties. Op basis van deze WHO-studie is het gerechtvaardigd om er momenteel van uit te gaan dat er voldoende wetenschappelijk bewijs is dat vocht in een woning ook astma kan ontwikkelen (tabel 8, hoofdstuk 4). Het RIVM heeft de webtekst inmiddels aangepast.
Wie constateert wat de oorzaak is van de vocht- en/ of schimmelproblemen, en hoe wordt voorkomen dat een getouwtrek over de schuldvraag ontstaat waardoor gezondheidsklachten bij bewoners kunnen verergeren?
Vocht- of schimmelproblemen kunnen worden veroorzaakt door bouwtechnische oorzaken, bewonersgedrag of een combinatie hiervan. Een eigenaar van een woning is primair zelf verantwoordelijk dat de woning voldoet aan de bouwvoorschriften. Onderzoek doen naar bouwtechnische oorzaken ligt daarom in eerste instantie bij de eigenaar. Indien de huurder geen gehoor vindt bij de eigenaar dan kan zij een beroep doen op de afdeling Bouw- en Woningtoezicht. In geval er sprake is van gezondheidsklachten kan ook de GGD worden ingeschakeld.
Een verhuurder is verplicht een verhuurde woning in goede staat te houden. In alle gevallen ligt dan ook in eerste instantie de verantwoordelijkheid om regelmatig onderhoud te verrichten en om hiervoor noodzakelijk met enige regelmaat inspecties uit te voeren bij de verhuurder.
Indien de verhuurder deze verplichting niet nakomt is de vraag wie constateert wat de oorzaak is van vocht- en/ of schimmelproblemen met name afhankelijk van het door de huurder gekozen vervolg.
Indien dit vervolg bestaat uit een procedure bij de huurcommissie, zal dit doorgaans leiden tot een onderzoek van de woonruimte door een medewerker van de huurcommissie. De huurcommissie zal vervolgens oordelen of de vocht- en/ of schimmelproblemen aan de verhuurder kunnen worden verweten.
In het geval van een procedure bij de kantonrechter zal de kantonrechter bepalen hoe hij een oordeel kan geven over de oorzaak is van de vocht- en/ of schimmelproblemen. De kantonrechter kan daarvoor een bewijsopdracht geven aan één der partijen, de huurder of de verhuurder.
In het geval van een optreden door de gemeente op grond van de Woningwet zal de gemeente dat optreden moeten kunnen motiveren. Het ligt dan in de rede dat de gemeente dat zal doen na een goede analyse van de vocht- en schimmelproblemen.
Hoeveel tijd heeft een woningcorporatie of een particuliere verhuurder om geconstateerde vocht- en/ of schimmelproblemen in een woning te verhelpen en daarmee gezondheidsproblemen te verlichten of op te lossen, en wie draait op voor de geleden schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is een verhuurder verplicht een verhuurde woning in goede staat te houden. Daaraan is geen termijn gebonden.
Indien een verhuurder zijn verplichting niet nakomt kan de huurder zich tot gemeentelijk Bouw- en woningtoezicht, de huurcommissie of de kantonrechter. De huurder kan daardoor bewerkstelligen dat de vocht- en/ of schimmelproblemen worden verholpen en daardoor de daaruit voortvloeiende gezondheidsproblemen worden verlicht of opgelost.
Een schadevergoeding vanwege gezondheidsproblemen en/of schade aan bijvoorbeeld inboedel van de huurder kan ter beoordeling worden voorgelegd aan de kantonrechter. De kantonrechter zal dan beoordelen of en welke schadevergoeding aan de orde is.
Op welke manier stimuleert u gemeenten, woningcorporaties, particuliere verhuurders en verenigingen van eigenaren om vocht- en/ of schimmelproblemen te voorkomen of snel te verhelpen, en wat kunt u nog meer doen?
Ik zie het voorkomen of verhelpen van vocht- of schimmelproblemen primair als een verantwoordelijkheid van de woningeigenaren zelf. De gemeenten (als bevoegd gezag Woningwet) kunnen op lokaal niveau de woningeigenaren stimuleren om deze verantwoordelijkheid te nemen en eventueel handhavend optreden. Ook de gemeentelijke GGD kan hierbij een rol spelen. Verder kunnen huurders een beroep doen op de huurcommissie. Ik ben van mening dat deze problematiek door inzet van deze partijen kan worden aangepakt en dat er vanuit de rijksoverheid geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Welke bevoegdheden heeft u, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of de Autoriteit Woningcorporaties om in te grijpen wanneer woningcorporaties de huurder onnodig in vochtige huizen laten wonen, waardoor gezondheidsproblemen kunnen ontstaan of verergeren? Bent u voornemens om aanvullende bevoegdheden voor u zelf te creëren, zodat u een aanwijzing kunt geven over de staat van het onderhoud van woningen? Wanneer breekt wel het moment aan dat u gaat ingrijpen?
Op dit moment zijn de bestaande instrumenten voldoende, indien blijkt dat een huurder onnodig in een vochtig huis woont. Zo kan de GGD worden ingeschakeld bij gezondsheidsklachten en gemeentelijk Bouw- en Woning toezicht bij technische gebreken en de huurcommissie indien de woningeigenaar zijn woning niet in goede staat houdt en dus te veel huur betaalt. Het ligt ook in de rede klachten over de woning op het lokale niveau af te handelen. Ik heb ook geen signalen, dat genoemde diensten niet goed zouden functioneren.
Ik zie dan ook geen reden mijzelf een grotere rol toe te dichten.
Het bericht dat de farmaceutische industrie artsen betaalt via een sluiproute |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceutische bedrijven via een sluiproute artsen veel meer betalen dan het officiële Transparantieregister Zorg aantoont?1
Het Transparantieregister is bedoeld om openheid te geven in financiële relaties tussen farmaceutische bedrijven en artsen. Dat er nu constructies blijken te zijn die niet gemeld worden in het Transparantieregister Zorg, vind ik onwenselijk.
Er zijn onafhankelijke bureaus die zelf nascholing organiseren en zij kunnen daar sponsoring voor vragen bij farmaceutische bedrijven. De CGR beoordeelt de situatie rondom het inhuren van artsen als sprekers via een bureau als volgt.
Als er bij het betrokken bureau beroepsbeoefenaren zijn betrokken, dan dient in ieder geval de sponsoring aan dit bureau zelf aan het Transparantieregister Zorg te worden gemeld.
Een dergelijk bureau kan zelf artsen benaderen om te spreken, zonder dat farmaceutische bedrijven daar invloed op of weet van hebben. In dat geval ziet de CGR geen directe financiële relatie tussen de betrokken arts en het farmaceutische bedrijf en wordt de relatie niet in het Transparantieregister zorg gemeld.
Indien een dergelijk bureau artsen benadert om te spreken en een farmaceutisch bedrijf heeft daar weet van of invloed op, dan vindt de CGR dat er wel sprake is van een directe financiële relatie en moet deze worden gemeld aan het Transparantieregister Zorg, ook al krijgt de arts zijn betaling via het bureau.
De CGR heeft laten weten na te gaan op welke wijze de financiële relaties die via onafhankelijke bureaus lopen, toch openbaar gemaakt kunnen worden.
Vindt u dat het via een commercieel (scholings)bureau verhullen van financiële banden tussen artsen en de farmaceutisch industrie, bijdraagt aan het doel van het Transparantieregister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich een reden voorstellen voor de sluiproute via dergelijke bureaus, zoals Olio Educatie, dat geld krijgt van Boehringer Ingelheim, Pragmascoop van Ger Prins, oud-marketeer van Astra Zeneca, MarkTwo van Willem Korteling, ex-voorlichter in de farmaceutische industrie en Health Investment van Evert Jan Cremers, en Mark Dobbelaar afkomstig van GlaxoSmithKline, anders dan het verhullen van financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat mij erom dat financiële relaties worden gemeld in het Transparantieregister Zorg.
Heeft u er, gelet op de reacties van de farmaceutische industrie en koepelorganisatie Nefarma, nog vertrouwen in dat zij onderdeel zijn van de oplossing? Zo ja, waar is dat vertrouwen eigenlijk op gebaseerd?
Er is in Nederland sprake van zelfregulering. Nefarma is aangesloten bij de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) en valt daarom onder de voorwaarden van deze gedragscode. Zelfregulering stelt eisen aan de eigen verantwoordelijkheid van zowel beroepsbeoefenaren als de farmaceutische industrie. Partijen moeten hun verantwoordelijkheid hierin nemen om het gat te dichten. Het is goed dat Nefarma heeft aangegeven ook op dit punt haar verantwoordelijkheid te nemen.
Bent u, gelet op het vrijblijvende karakter en het feit dat het Transparantieregister op grote schaal wordt omzeild, van mening dat het register in de huidige vorm functioneert? Wat is er precies verbeterd aan het Transparantieregister Zorg sinds de eerdere vragen van 18 mei 2015? Is het waar dat de farmaceutische industrie, de communicatie-/scholingsbureau’s en artsen zich nog steeds niet houden aan hetgeen u heeft gesteld in antwoord op vraag 2, namelijk dat als artsen daarbij zijn betrokken dat dan moet worden vermeld in het Transparantieregister?2
Er is strikt genomen geen wettelijke plicht voor het melden van bepaalde financiële relaties in het Transparantieregister Zorg, maar het register kent wel een verplicht karakter. In de gedragscode van de CGR is deze verplichting tot melden opgenomen. De code is daarmee bindend voor de partijen die hierbij zijn aangesloten.
Zoals ik aangaf in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2015–2016, 34 330, nr. 5), is de toegankelijkheid (zoekfunctie) en bekendheid van het Transparantieregister Zorg verbeterd en moeten er nu meer soorten financiële relaties worden gemeld. Ook wordt voor het registreren van financiële relaties met beroepsbeoefenaren gebruik gemaakt van het BIG-register op basis van het Registratiebesluit BIG.
Bent u bereid het Transparantieregister per direct aan te laten passen, zodat voortaan ook de betalingen van reclame-/scholingsbureaus aan artsen inzichtelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u tevens bereid deelname aan het Transparantieregister Zorg verplicht te stellen, zodat alle banden tussen artsen en de farmaceutische industrie zichtbaar worden?
Het Transparantieregister Zorg functioneert naar behoren op basis van de huidige gedragscode. De gedragscode is onderschreven door de relevante partijen en is daarmee de norm geworden. De gedragscode voorziet ook in een toezichtmechanisme.
In de geneesmiddelensector is dat de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR), die toeziet op reclame voor receptgeneesmiddelen, en samenwerking tussen zorgverleners en farmaceutische bedrijven. In de medische hulpmiddelensector is het de Code Commissie van de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH), die op grond van die gedragscode belast is met de behandeling van klachten van partijen en ook adviezen geeft over de interpretatie van de gedragscode. Voor overtredingen van de bepaling uit de Gedragscode over openbaarmaking van financiële relaties kan de Code Commissie naar aanleiding van een klacht sancties opleggen.
Los van de afspraken binnen de sector zelf, zal de IGZ handhaven dat partijen binnen de kaders van de Geneesmiddelenwet opereren.
Daarom zie ik in dit stadium geen reden om deelname aan het register in de wet op te nemen. Niettemin houd ik het draagvlak en de naleving van de gedragscode nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid de vergoedingen die de farmaceutische industrie aan artsen betaalt aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zou volgens u een redelijke vergoeding zijn?
Dit wordt gedaan door het verbod op gunstbetoon dat geregeld is in artikel 94 van de Geneesmiddelenwet. Wat wordt verstaan onder een redelijke vergoeding staat uitgewerkt in de gedragscode van de CGR en de Beleidsregels Gunstbetoon Geneesmiddelenwet.
Bent u bereid adviesbureaus aan te pakken die artsen tot wel tienduizenden euro's betalen voor lezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ ziet toe op naleving van de Geneesmiddelenwet en het toezichtskader. Het is aan de IGZ om te bepalen of er sprake is van ongeoorloofd gunstbetoon. Het maakt daarbij niet uit of het om een farmaceutisch bedrijf of een onafhankelijk adviesbureau gaat.
Past het via betalingen beïnvloeden van artsen, en zodoende het vergroten van de omzet, bij uw streven naar zinnige en zuinige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de definitie van gunstbetoon (artikel 94 van de Geneesmiddelenwet) is het beïnvloeden van artsen door betalingen met een verkoopbevorderend doel, verboden. Betalingen aan artsen zijn alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn bij geneesmiddelen vastgelegd in de gedragscode van de CGR. Bij medische hulpmiddelen zijn deze voorwaarden vastgelegd in de gedragscode van de GMH.
We verwachten van artsen dat zij medicijnen zinnig en zuinig voorschrijven op basis van de behoefte van de patiënt en de door de beroepsgroepen opgestelde richtlijnen.
Welke wapenfeiten heeft de door uzelf uitgeroepen «oorlog» tegen de farmaceutische industrie tot op heden opgeleverd?3
Zoals ik in de geneesmiddelenvisie heb aangekondigd, vind ik het van belang om de balans in het farmaceutisch systeem te herzien. Daarvoor zijn op nationaal en internationaal niveau acties nodig. Op internationaal niveau zijn de resultaten tot uitdrukking gekomen in de recent aangenomen raadsconclusies op geneesmiddelen zoals vrijwillige samenwerking tussen landen. Zo is recent Oostenrijk toegetreden tot het samenwerkingsverband van de BeNeLux. Daarnaast wordt aan een analyse en aanpassing van marktprikkels in het EU wetgevingssysteem gewerkt, en zijn we gestart met een dialoog over de toekomst van de farmaceutische sector. Ik ben ervan overtuigd dat er veranderingen gaan komen in deze sector. Op al deze thema’s is brede steun op internationaal niveau maar we zullen deze discussie ook samen met de farmaceutische industrie moeten vormgeven. Ik heb derhalve niemand de oorlog verklaard. Wel ben ik van mening dat de huidige business modellen, regulering en markttoelating niet duurzaam zijn en dus moeten veranderen.
Bent u daadwerkelijk bereid de farmaceutische industrie een gevoelige slag toe te brengen, en de financiële banden tussen hen en artsen door te snijden? Kunt u uw antwoord toe lichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een inschatting maken, op basis van het aantal betalingen van reclame-/scholingsbureau’s aan artsen, hoeveel geld er direct dan wel indirect van de farmaceutische industrie naar artsen stroomt? Zo ja, hoeveel is dit? Zo nee, erkent u dan dat er helemaal geen sprake is van transparantie?
Ik beschik niet over de gegevens om een dergelijke inschatting te maken.
Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de afgelopen jaren geweest betreffende het functioneren van het Transparantieregister? Wat is thans de mening van de IGZ over het functioneren van het Transparantieregister?
De inspectie houdt toezicht op de Geneesmiddelenwet en heeft geen formele titel voor toezicht op het functioneren van het Transparantieregister Zorg. Zij onderhoudt ook geen hiërarchisch-bestuurlijke relatie met het Transparantieregister Zorg, en is derhalve niet in de positie om het functioneren te beoordelen. Wel zijn er werkafspraken gemaakt tussen de CGR en de IGZ5.
Hoe is de financiering van het Transparantieregister onder de hoede van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) thans geregeld? Wat is het aandeel van de farmaceutische industrie en/of de overheid daarin?
VWS heeft bij de opzet van het Transparantieregister Zorg in 2012/2013 eenmalig een bedrag van € 232.378 bijgedragen. Verder financiert het Transparantieregister Zorg zichzelf. De jaarlijkse kosten van het register bedragen circa € 60.000 per jaar. De KNMG neemt circa 10% voor haar rekening. De rest komt van bedrijven die relaties hebben gemeld, waarbij bedrijven per melding betalen.
Is transparantie van de financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie vanwege het systeem van zelfregulering niet een wassen neus? Zo neen, wanneer is voor u de grens bereikt dat u overgaat tot de invoering van een publiek geborgd verplicht systeem; bijvoorbeeld onder de hoede van de IGZ?
Zie antwoord vraag 7.
Verdringing op de woningmarkt door statushouders |
|
Erik Ronnes (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht statushouders in Binnenlands Bestuur dat een derde van de vrijkomende woningen naar gaat?1
Ja.
Kent u ook het onderzoek van Companen, waar Binnenlands Bestuur naar verwijst? Zo ja, deelt u de uitkomsten van het onderzoek? Zo nee, kunt u zich vinden in de uitkomsten van het onderzoek?
Nee, ik heb van onderzoeksbureau Companen begrepen dat hier niet sprake is van een onderzoek, maar van een peiling in opdracht van Binnenlands Bestuur. De resultaten van deze peiling zijn niet openbaar buiten de gegevens die in het artikel zijn vermeld en er is dus geen onderliggend rapport beschikbaar.
Wat is uw visie op deze berichten en het onderzoek van Companen, en plaatst deze berichtgeving uw antwoorden op eerdere vragen met name de antwoorden op de vragen 6 en 7) op het bericht dat woningen onbereikbaar worden in een ander licht? Zo nee, waarom niet?2
Uit de peiling valt op te maken dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten bij de beantwoording van de verschillende vragen uit de peiling. Hieruit spreekt de noodzaak voor lokaal maatwerk.
Ik vind het vooral een positief signaal dat 9 van de 10 gemeenten bezig zouden zijn met het ontwikkelen van plannen om extra woonruimte voor vergunninghouders te realiseren. Hieruit valt te concluderen dat op lokaal niveau voldoende bewustzijn is over de schaarste of tekorten in de woningvoorraad en dat er op lokaal niveau maatregelen zijn genomen om deze schaarste te bestrijden.
Zoals ik bij antwoord 7 op uw eerdere vragen heb gesteld is de groei van het aantal vergunninghouders van invloed op de beschikbaarheid van woningen op de sociale woningmarkt. Echter, via lokaal maatwerk kan verdringing zoveel mogelijk worden voorkomen. Verdringing die nu wordt ervaren kan dan van tijdelijke aard zijn, omdat de ontwikkeling en realisatie van plannen eenmaal tijd vergen. Een spoedige doorloop van projecten is derhalve wenselijk. Ik wil gemeenten dan ook graag aanmoedigen om met voldoende urgentie plannen om te zetten naar daadwerkelijke realisatie. De aanvullende maatregelen die gemeenten en Rijk met elkaar zijn overeengekomen in het bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom op het terrein van huisvesting kunnen ondersteunen bij een versnelde uitbreiding van de huisvestingscapaciteit. Tenslotte blijft het van belang, zoals ik bij antwoord 6 op uw eerdere vragen heb gesteld om het scheefwonen tegen te gaan. Veel sociale huurwoningen worden namelijk gehuurd door mensen met een hoger inkomen, die niet tot de doelgroep behoren.
Op welke wijze bent u voornemens om de zorgen van gemeenten weg te nemen nu veel gemeenten zeggen moeite te hebben om te voldoen aan de taakstelling die het Rijk de gemeenten oplegt?
Het is van groot belang dat gemeenten, die vinden dat er schaarste is aan een of meer categorieën woonruimten in hun gemeente, dit markeren in een woonvisie en hierover prestatieafspraken maken met sociale verhuurders. Die prestatieafspraken kunnen onder meer gaan over toevoegingen aan de woningvoorraad door nieuwbouw, herbestemming of een flexibilisering van de bestaande voorraad en huurcontracten zoals beoogd in de wet Doorstroming.
Op welke wijze zouden gemeenten idealiter om moeten gaan met het feit dat verdringing vooral plaats vindt onder starters en jongeren en op welke wijze ondersteunt het Rijk gemeenten daarbij?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u het feit dat veel gemeenten hun achterstand op de taakstelling niet inlopen en deelt u de conclusie dat alleen het aanbod van bestaande sociale huurwoningen onvoldoende is om iedereen te huisvesten?
De taakstelling voor de eerste helft van 2016 loopt af op 1 juli 2016 en gemeenten hebben nog een maand de tijd om de taakstelling te halen. De taakstelling voor de tweede helft van 2016 begint op 1 juli 2016 en eindigt op 31 december 2016 en de ervaringen met eerdere taakstellingen leert dat gemeenten aan het eind van het jaar veelal de taakstelling wel halen en tevens inlopen op hun achterstanden. Gezien de maatregelen die in dit kader in gang zijn gezet moet dat ook mogelijk zijn. Zo zie ik de resultaten van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders, die op 1 februari 2016 van kracht is geworden, in positieve zin tegemoet. Deze subsidieregeling wordt conform verwachting benut. Er is tot op heden 13% van het beschikbare budget van € 87,5 miljoen gereserveerd, vier maanden na openstelling van de regeling die een looptijd heeft tot en met december 2018. Er is een stijgende lijn zichtbaar in het aantal aanvragen en er moet rekening gehouden worden met de nodige doorlooptijd voor het geschikt maken van de huisvestingsvoorzieningen. Naar verwachting worden de eerste projecten die met behulp van de subsidieregeling zijn opgestart in de zomer van 2016 opgeleverd.
Daarnaast kunnen gemeenten met de Woningwet met corporaties tot prestatieafspraken komen om vergunninghouders te huisvesten (zie het antwoord op vraag 7). In dat kader is de indicator investeringscapaciteit van corporaties, die deze zomer bekend wordt gemaakt, van belang. Dan blijkt per gemeente welke ruimte corporaties hebben voor investeringen.
Tenslotte zal ik bij de brief over de uitwerking van de motie De Vries die oproept om «een indicatieve taakstelling voor gemeenten te introduceren voor het realiseren van extra tijdelijke en betaalbare woningen voor de sociale doelgroep door het beschikbaar stellen van voor ombouw geschikte gebouwen en door verhuur van bouwrijpe bouwkavels», die ik uw kamer heb toegezegd, ingaan op de ruimte die de bestaande voorraad sociale huurwoningen biedt.
Bent u bereid om tegemoet te komen aan de vraag van gemeenten om meer maatwerk te kunnen bieden en vooral zelf de regie voeren?
Ik ben van mening dat het woningmarktbeleid het best op lokaal niveau kan worden ingevuld waarbij zo min mogelijk van bovenaf moet worden opgelegd. In de praktijk blijkt dat gemeenten het beste zelf kunnen beoordelen of er sprake is van schaarste op de woningmarkt en op basis daarvan hun verantwoordelijkheid kunnen nemen door een huisvestingsverordening op basis van de Huisvestingswet vast te stellen. In geval van schaarste is het van groot belang afspraken te maken over toevoegingen aan de woningvoorraad. Op basis van de Woningwet 2015 en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting, heeft de gemeente hiervoor instrumenten in handen. Gemeenten hebben met de Woningwet mogelijkheden om middels een onderbouwde woonvisie en daarop gebaseerde prestatieafspraken te waarborgen dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar blijven of beschikbaar komen. Gemeenten benoemen dit helder en concreet in hun woonbeleid en geven daarbij aan in hoeverre een bijdrage van de corporatie(s) verwacht wordt. Daarnaast zijn er aanvullende maatregelen getroffen in het bestuursakkoord Verhoogde asielinstroom om gemeenten bij hun huisvestingstaakstelling te ondersteunen.
Het bericht dat de Belastingdienst een bom legt onder gratis OV voor ouderen |
|
Farshad Bashir (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Bom onder gratis ov voor ouderen»?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht. Het al dan niet gratis verstrekken van OV is een afweging, die door decentrale overheden wordt gemaakt. Zij zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van het regionaal openbaar vervoer in hun regio. In dat kader bepalen deze overheden zelf of het wenselijk is dat er gratis OV wordt aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals bijvoorbeeld ouderen.
Deelt u de mening dat gratis OV voor ouderen veel positieve aspecten heeft zoals meer gebruik van het openbaar vervoer en dat ouderen er vaker op uit gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de Belastingdienst gratis OV moet laten vallen onder de compensatieregeling? Wat is de juridische onderbouwing van de Belastingdienst om dat nu niet te doen?
De Belastingdienst voert de Wet op het btw-compensatiefonds uit. Op grond van die wet hebben gemeenten, provincies en bepaalde regionale openbare lichamen recht op btw-compensatie voor goederen en diensten die aan die gemeenten, provincies of regionale lichamen zijn geleverd of verricht. Er bestaat dus geen recht op btw-compensatie voor uitgaven van gemeenten voor prestaties, die aan een ander dan die gemeente worden verricht. Dit fenomeen doet zich bijvoorbeeld voor bij uitgaven van een gemeente voor Rijkswegen, maar bijvoorbeeld ook bij OV-chipkaarten, die door de vervoersmaatschappij worden uitgegeven op naam van bepaalde inwoners van die gemeente en aan die personen worden verstrekt. In dat geval betaalt de gemeente voor een prestatie van de vervoersmaatschappij die de kaart uitgeeft aan de persoon die de kaart ontvangt. In een dergelijke situatie bestaat dan geen recht op btw-compensatie voor die uitgaaf. Verder geldt voor de toepassing van het btw-compensatiefonds een uitsluiting voor uitgaven van een gemeente voor goederen en diensten die door die gemeente gebruikt worden om te verstrekken aan een of meer individuele derden. Ingeval aan een bepaalde inwoner van een gemeente een OV-chipkaart wordt verstrekt is sprake van een dergelijke derde. Dus zelfs als de gemeente wel zou worden aangemerkt als afnemer van de OV-chipkaarten, bestaat geen recht op btw-compensatie. Het feit dat een gemeente handelt vanuit het belang voor haar burgers of instellingen, doet aan die uitsluiting niet af als de verstrekking ter beschikking komt aan een individuele derde. De term individuele derde2 is gebruikt om een afbakening te krijgen met gebruik van goederen en diensten door de gemeente zelf. De uitsluiting is bedoeld voor de gevallen waarin de gemeente bijvoorbeeld in plaats van financiële ondersteuning van burgers kiest voor het zelf verstrekken van goederen of diensten. Zo wordt voorkomen dat publiekrechtelijke lichamen met het oog op het verkrijgen van btw-compensatie als intermediair optreden tussen leveranciers of dienstverrichters en particuliere eindverbruikers.
Wat is de reden dat de Belastingdienst alleen haar pijlen lijkt te richten op de gemeente Capelle aan den IJssel?
Ingeval van de gemeente Capelle aan de IJssel is sprake geweest van regulier toezicht op de juiste naleving van het btw-compensatiefonds door de Belastingdienst. Dit reguliere toezicht (of handhaving van het btw-compensatiefonds) vindt ook plaats bij andere gemeenten. Er is geen sprake van het alleen richten van toezichtcapaciteit op de gemeente Capelle aan den IJssel.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om het gratis OV voor de gemeente betaalbaar te houden? Kunt u dit toelichten?
De productie van euromunten |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Op welke termijn kunt ons informeren wat het resultaat was van het ter discussie stellen van de positie van Poongsan op deze lijst?1
Van wanneer dateert de lijst van leveranciers die zijn goedgekeurd door de MDWG (Mint Directors Working Group)?
Hoe vaak wordt de lijst van het MDWG geüpdatet?
Op welke manier kunt u bewerkstelligen dat ook andere toeleveranciers op de lijst van het MDWG onder de loep worden genomen om te verzekeren dat zij geen clustermunitie produceren?
Bent u ook bereid via het politieke kanaal in Europa te bepleiten dat Europese munthuizen geen zaken meer kunnen doen met bedrijven die zich bezig houden met de productie van clustermunitie?
In Europa bestaat geen eenduidige visie ten aanzien van clustermunitie. Zo zijn zeven EU-lidstaten geen partij bij de Convention on Cluster Munitions (CCM). Nederland is dit jaar voorzitter van het CCM en zet zich in die hoedanigheid actief in om zoveel mogelijk landen partij te laten worden bij het verdrag.
Ook heeft Nederland op eigen initiatief op nationaal niveau in 2013 het Investeringsverbod Clustermunitie ingevoerd. Dit investeringsverbod geldt voor ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Een in Nederland gevestigde financiële onderneming moet adequate maatregelen treffen om te voorkomen dat ze: transacties (laat) uitvoeren in, leningen verstrekt aan of niet-vrij verhandelbare deelnemingen neemt in deze bedrijven. Nederland loopt hier zowel op Europees als op internationaal vlak voorop en behoort tot een kleine minderheid van landen die dergelijke wetgeving heeft opgesteld.
Los daarvan bestaat er geen juridische verplichting, noch op basis van Europese wetgeving, noch op basis van de CCM, die het bedrijven verbiedt zaken te doen met bedrijven die zich bezighouden met de productie van clustermunitie. Gezien de stand van de internationale discussie over clustermunitie zal een voorstel tot een verbod op zakendoen met partijen die zich bezighouden met de productie van clustermunitie in Europees verband op dit moment geen draagvlak hebben.
Hoe kan het dat het KNM (Koninklijke Nederlandse Munt), nadat afspraken met het ministerie waren gemaakt, toch zaken heeft gedaan met Poongsan? Hoe verzekert het ministerie zich er in het algemeen van dat afspraken met staatsdeelnemingen worden nagekomen?
KNM heeft de afspraken met het ministerie over het niet meer gebruiken van Poonsang-rondellen voor Nederlandse euromunten nagevolgd. Bestellingen bij rondellenleveranciers voor Nederlandse euromunten moeten door het ministerie bovendien worden goedgekeurd. Er is op dat moment niet expliciet gevraagd om überhaupt geen zaken meer te doen met Poonsang. Dat is een afweging die het bedrijf in eerste instantie zelf moet maken.
Kunt u aangeven waarom bij het ministerie pas eind 2014 aan het licht is gekomen dat Poongsan naast rondellen o.a. ook clustermunitie produceert?
Naar aanleiding van een bericht in de pers eind 2014 over een verbod op investeringen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie werd het ministerie zich ervan bewust dat rondellen in het verleden waren afgenomen van een van die bedrijven. Alhoewel daartoe niet verplicht, heeft het ministerie daarop besloten om rondellen niet langer van Poongsan via KNM af te nemen. Zoals toegezegd in Algemeen Overleg van 2 juni j.l. over KNM zal het ministerie ook in de toekomst via het muntcontract borgen dat er geen rondellen van Poonsang worden afgenomen voor de productie van Nederlandse euromunten zolang dit bedrijf ook clustermunitie maakt.
Kunt u aangeven of meteen na de ratificatie van het CCM (Convention of Cluster Munitions) door Nederland in 2011 onderzocht is of er Nederlandse staatsdeelnemingen waren die zaken deden met bedrijven die zich op enigerlei bezighielden met clustermunitie? Wanneer dit niet gebeurd is, bent u dan bereid om dat alsnog te doen en daarover verslag uit te brengen aan de Kamer?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 voorziet de CCM niet in een verplichting het zaken doen met bedrijven die zich bezig houden met clustermunitie te verbieden. Een onderzoek naar (zakenpartners van) Nederlandse staatsdeelnemingen heeft om die reden dan ook niet plaatsgevonden. Wel heeft Nederland op eigen initiatief op nationaal niveau in 2013 het Investeringsverbod Clustermunitie ingevoerd. Dit verbod omvat investeringen in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren, niet het zaken doen met bedrijven die zich op enigerlei wijze daarmee bezighouden.
Dat neemt niet weg dat Nederland zich in algemene zin sterk zal blijven uitspreken tegen de productie en inzet van clustermunitie en dat het er veel waarde aan hecht dat Nederlandse staatsdeelnemingen zich niet associëren met bedrijven die zich op enigerlei wijze bezighouden met clustermunitie. Zoals ik ook in antwoord op uw eerdere vragen over dit onderwerp heb geantwoord zal de staat als aandeelhouder deze specifieke casus gebruiken als algemene waarschuwing richting de andere staatsdeelnemingen dat het van belang is om klant- en leveranciersrelaties ook op sociale en maatschappelijke aspecten te beoordelen.
Het bericht dat men de afbraak van de beveiliging nu beu is |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat men de afbraak van de beveiliging nu beu is?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Was u op de hoogte van de brief die is gestuurd door de medewerkers naar de leiding van de eenheid? Wat vindt u ervan dat de medewerkers geen antwoord hebben ontvangen?
De (eenheids-)leiding is voor de medewerkers van de afdeling Bewaken en Beveiligen van de eenheid Den Haag het eerste aanspreekpunt. Zij waren op de hoogte van de brief. Zowel voor als na verzending van de brief hebben gesprekken met medewerkers plaatsgevonden waarbij onderwerpen uit de brief aan de orde zijn geweest.
Deelt u de mening dat de werkdruk voor de medewerkers uit het team Bewaken en Beveiligen te hoog is? Zo nee, kunt u verklaren waarom de medewerkers dat wel zo ervaren? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
De werklast binnen de afdeling Bewaken en Beveiligen van de eenheid Den Haag is hoog. Mede daarom worden vooralsnog politieagenten vanuit andere teams van de eenheid ingezet voor de taken van deze afdeling.
Voorts is in de formatie van de eenheid Den Haag rekening gehouden met de positie die Den Haag als Hofstad, regeringszetel en internationale stad van «recht, vrede en veiligheid» inneemt.
De vorenstaande maatregelen beogen een adequate uitvoering van de taken van de afdeling te waarborgen en de werkdruk van de betrokken medewerkers tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het werk is afgenomen? Zo nee, kunt u verklaren waarom de medewerkers dat wel zo ervaren? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Nee, ik deel die mening niet. De afdeling Bewaken en Beveiligen heeft een jarenlange deskundigheid en ervaring opgebouwd in het bewaken van objecten. De inzet van agenten uit andere teams gebeurt door personeel dat toegerust is voor het uitvoeren van de noodzakelijke taken. Zij worden daarbij bijgestaan door het ervaren personeel van de afdeling Bewaken en Beveiligen. De leiding is in gesprek met de afdeling om na te gaan hoe zij het werk beleven en waar zij nog voorstellen hebben voor verdere verbeteringen.
Vindt u het een wenselijke situatie dat er ondersteuning nodig is van de wijkbureaus, waardoor deze mensen niet meer aan hun eigen taken toekomen? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen? Zo ja, vindt u de taken die deze medewerkers normaal moeten uitvoeren van ondergeschikt belang?
Indien er voor de bewakings- en beveiligingstaken in Den Haag extra capaciteit nodig is, kan dit worden ingevuld door middel van herschikking van capaciteit binnen de eenheid. Het gezag en de politiechef bezien of en hoe dat mogelijk gemaakt kan worden. Wanneer dat niet toereikend blijkt, wordt binnen het korps bezien of tijdelijk capaciteit uit andere eenheden moet worden ingezet. Indien de politie niet kan voorzien in de noodzakelijke inzet, kan conform de reguliere regeling bijstand worden aangevraagd. Het bepalen van prioriteiten voor de lokale inzet van de politiecapaciteit van de eenheid is aan het lokale gezag.
Vindt u nog steeds dat er minder agenten moeten komen, ondanks de vele berichten over de hoge werkdruk en de vele klachten over capaciteitsgebrek binnen vele gelederen van de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u de geplande bezuiniging terugdraaien?
Met uw Kamer is een operationele sterkte afgesproken van tenminste 49.500 FTE. Dat is het uitgangspunt en daar wordt naartoe gewerkt. Op dit moment is er sprake van een overbezetting bij de operationele sterkte. De bezetting van de operationele sterkte wordt de komende jaren in evenwicht gebracht met de formatie zoals opgenomen in het inrichtingsplan. Deze afname is in de meerjarenraming van de begroting 2016 van de politie opgenomen.
Deelt u de mening dat het ziekteverzuim hoger wordt omdat mensen taken moeten uitvoeren waarvoor ze niet zijn opgeleid, zich onveiliger voelen en niet gemotiveerd zijn deze taken daarom uit te voeren? Zo ja, wat gaat u daarop ondernemen?
In mijn brief over ziekteverzuim bij de politie van 30 maart jl., heb ik gemeld dat er grote verschillen zijn in verzuim tussen organisatieonderdelen binnen de politie. Om inzicht te krijgen in de oorzaken wordt bij eenheden waar het verzuim erg hoog is nader onderzoek gedaan.2 Voor de afdeling Bewaken en Beveiligen van de eenheid Den Haag is niet vastgesteld dat de door u genoemde factoren hebben geleid tot een hoger ziekteverzuim.
De politieleiding neemt elk ziekteverzuim serieus en investeert zowel in persoonlijke aandacht voor medewerkers als in het bieden van een structurele oplossing, zoals het verminderen van de werkdruk bij de afdeling Bewaken en Beveiligen. Voor een nadere toelichting op de aanpak van het ziekteverzuim verwijs ik u voorts naar mijn brief van 30 maart jl. In de voortgangsbrief politie heb ik u nader geïnformeerd over de vervolgacties om het ziekteverzuim binnen de politie terug te dringen.
Huur- en verhuurconstructie van de stichting Calibris |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het rapport van de Inspectie van het Onderwijs naar de huur- en verhuurconstructie van de huisvesting van Stichting Calibris?1
Ja
Deelt u het oordeel van de inspectie dat er sprake is van belangenverstrengeling, doordat één natuurlijke persoon zowel de belangen van de huurder (Stichting Calibris) als de verhuurder (Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport) vertegenwoordigde?
De inspectie constateert in haar rapport dat de voormalige directeur van het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven (KBB) tevens bestuurder was van de Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport en dat dit de vraag oproept in hoeverre één natuurlijke persoon in staat is de tegengestelde belangen van huurder en verhuurder te waarborgen zonder daarvoor waarborgen in de besluitvorming in te bouwen. Hierdoor is volgens de inspectie sprake van belangenverstrengeling. Op grond van het rapport trek ik de conclusie dat door het bestuur van het KBB onvoldoende lijkt te zijn gedaan om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.
Bent u van mening dat hier sprake is van ondoelmatigheid van de besteding rijksgelden door de Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport en Stichting Calibris, omdat zij geen zakelijkheid en objectiviteit hebben betracht bij het verlengen van de huurovereenkomst en verhogen van de huren?
De inspectie concludeert in haar rapport tevens dat zij weliswaar niet overtuigd is van de doelmatige inzet van rijksgelden van het KBB maar dat dit door de ouderdom van de besluitvorming en door het ontbreken van hiervoor relevante vastleggingen niet verifieerbaar is. De conclusie dát sprake is van ondoelmatige besteding kan daarom niet getrokken worden.
Bent u voornemens (een deel van) de rijksbijdrage terug te vorderen of anderszins stappen te nemen tegen Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport en Stichting Calibris?
Ik heb overwogen of er voldoende aanknopingspunten zijn om een deel van de rijksbijdrage terug te vorderen vanwege ondoelmatige of onrechtmatige besteding, maar naar mijn oordeel zijn dergelijke aanknopingspunten er niet. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, kan niet geconcludeerd worden dat sprake is van ondoelmatige besteding. Ik teken daarbij nog aan dat een eventuele terugvordering van de rijksbijdrage niet zou kunnen geschieden bij genoemde stichting, maar dat dat zou moeten bij de ontvanger van de rijksbijdrage, in casu bij de Stichting Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (SBB) omdat de activa en passiva samenhangend met de wettelijke taken van het KBB zijn overgedragen aan de SBB. Zelfs al zou er grond zijn voor een eventuele terugvorderingsactie, dan nog zou dit niet wenselijk zijn, want dat zou ten koste gaan van een goede start van de wettelijke taken van SBB. Een vordering bij Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport kan ik niet zelf instellen; daar is geen rechtsgrond voor.
Hoe kan het dat er geen verdere stappen kunnen worden genomen tegen de Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport, omdat er geen relevante vastleggingen van besluitvorming rond statutenwijzigingen en huurcontracten kunnen worden aangetroffen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat organisaties die dergelijke zaken, al dan niet bewust, niet goed archiveren, in het voordeel zijn omdat eventuele terugvordering in de toekomst kan worden voorkomen? Hoe wilt u dit tegengaan?
In zijn algemeenheid is het niet zo dat door niet (goed) archiveren een organisatie in het voordeel is, want normaal gesproken zal een gesubsidieerde organisatie moeten aantonen dat subsidiegelden goed besteed zijn. In dit geval is sprake van een constructie die al is ontstaan in 1989 en die in zichzelf legitiem was. Accountants hebben in het verleden geen aanleiding gezien tot opmerkingen. In de afgelopen jaren is de controle op besteding van subsidiegelden verbeterd, zowel door aanscherping van de controlevoorschriften van OCW als door maatregelen van de beroepsorganisatie van accountants (NBA).
Komen bestuurlijke- en verhuurconstructies zoals bij Stichting Calibris en Stichting Ondersteuningsfonds Zorg, Welzijn en Sport vaker voor, en zo ja, vindt u dit wenselijk?
Het komt vaker voor dat de rechtspersonen die een bekostigde instelling in stand houden, gelieerde stichtingen hebben waarbij sprake kan zijn van personele unies. Ook de huur- en verhuurconstructie zoals die bij Calibris is geconstateerd, komt vaker voor. Als transparantie en het voorkómen van belangenverstrengeling goed geregeld zijn, hoeven dergelijke constructies op zich niet bezwaarlijk te zijn.
Het bericht ‘Zowel bajes van Curaçao als Sint Maarten afgekeurd’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zowel bajes van Curaçao als Sint Maarten afgekeurd»?1
Ja.
In hoeverre herkent u zich in de in dit bericht geschetste situatie van de gevangenis op Curaçao?
Als Minister van Koninkrijksrelaties ontvang ik de relevante berichten ten aanzien van de rechtshandhaving op Curaçao en Sint Maarten, zoals de rapportages van de Raad voor de Rechtshandhaving en de voortgangscommissies die toezien op de «samenwerkingsregeling plannen van aanpak». Op basis daarvan is het primair aan de regeringen van de landen om te acteren. Twee keer per jaar vindt het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) plaats waaraan naast mijn ambtsgenoot van Veiligheid en Justitie eveneens de ministers van Justitie van vorenstaande landen en Aruba deelnemen. Bij die gelegenheid wordt gesproken over de invulling die wordt gegeven aan de samenwerking in Koninkrijksverband op het terrein van de rechtshandhaving. Op 1 juni jongstleden vond het laatste JVO plaats in Nederland waarover ik u binnenkort nader zal informeren. Ten aanzien van het gevangeniswezen is tijdens die bijeenkomst gesproken over het «gedetineerden recherche informatiepunt» (GRIP), dat voorziet in de uitwisseling van informatie tussen de openbare ministeries, politie en het gevangeniswezen bij de overdracht van gedetineerden binnen het Koninkrijk.
In hoeverre herkent u zich in de in dit bericht geschetste situatie van de gevangenis op Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u het met de onderzoekers van het genoemde rapport eens dat het vrijwel onmogelijk is voor Curaçao en Sint Maarten om de detentiefaciliteiten zonder hulp van buitenaf op de CPT-normen te brengen?
Binnen de context van de autonome verantwoordelijkheid van Curaçao en Sint Maarten levert Nederland incidenteel ondersteuning aan detentiefaciliteiten aan voornoemde landen. Dit gebeurt op verzoek van de Caribische landen. Ten aanzien van Sint Maarten verwijs ik u tevens naar mijn brief betreffende samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Sint Maarten van 19 mei 2016 (Kamerstuk 34 300-IV, nr. 61).
Welke rol ziet u hier voor het Koninkrijk der Nederlanden?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre komt het genoemde evaluatierapport overeen met de daadwerkelijke situatie op Curaçao en Sint Maarten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat dat beeld niet accuraat zou zijn.
De aanval op een cipier van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een cipier in PI Vught is aangevallen met een geslepen tandenborstel?1
Ik betreur elk incident dat plaatsvindt in een penitentiaire inrichting.
Echter, hoezeer veiligheid ook een belangrijk fundament vormt bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties, incidenten zijn nooit volledig uit te sluiten. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Hoe past het stilhouden van dit incident in de conclusies van de inspectie van Veiligheid en Justitie naar misstanden bij de PI Vught?2
Er is geen sprake van stilhouden van dit incident.
De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) heeft tijdens haar eerdere onderzoek naar mogelijke misstanden in de PI Vught niet de indruk gekregen dat de directie geen openheid van zaken zou geven over incidenten.
Volgens de interne voorschriften van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dient ernstige agressie altijd te worden gemeld bij de divisiedirectie Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring. Dit incident is dan ook bij de voornoemde divisiedirectie gemeld.
Is er onderzoek verricht naar dit incident door de Inspectie van Veiligheid en Justitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies van dat onderzoek?
Bij dergelijke incidenten wordt de Instructie Meldingsprocedure van de Divisie Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring van DJI gevolgd. Daarin is bepaald welk type melding en aan wie dient plaats te vinden. Door de PI wordt – naast telefonische melding aan de piketfunctionaris van de Divisiedirectie – een Melding Bijzonder Voorval (MBV) opgemaakt en de divisiedirectie GW/VB stelt, indien voorgeschreven, vervolgens een piketmelding op waarmee (onder meer) de IVenJ en ikzelf in kennis worden gesteld. Een piketmelding wordt dus niet in alle gevallen opgesteld.
In geval van agressie is criterium voor het opstellen van een piketmelding dat de verwonding dermate ernstig moet zijn dat behandeling van het slachtoffer (gedetineerde/personeel) door een medicus moet plaatsvinden. Dat was in het onderhavige incident niet nodig en derhalve is in lijn met de voorschriften in dit geval geen piketmelding opgesteld en zijn de IVenJ en ik niet op de hoogte gesteld.
Op basis van de berichtgeving in de media heeft de IVenJ op eigen initiatief informatie opgevraagd bij de PI Vught en heeft zij geconcludeerd dat de PI Vught het incident in kwestie conform bestaande procedures heeft afgehandeld.
Hoe komt het dat de verdachte deze cipier met een geslepen tandenborstel heeft kunnen steken? In hoeverre is sprake van een goede nazorg en begeleiding bij eventuele trauma’s?
Binnen DJI wordt gestreefd naar een zo veilig mogelijk leef- en werkklimaat voor zowel de gedetineerden als het gevangenispersoneel. Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Cruciaal hierbij is het in acht nemen van de zogeheten penitentiaire scherpte. Het gaat hierbij met name om de aanwezigheidscontrole van gedetineerden, het scherp toezicht houden op gedetineerden, onder meer tijdens het luchten en het bezoek, celinspecties en urinecontroles. Daarnaast worden medewerkers getraind om goed om te gaan met diverse incidenten, die acuut moeten worden opgelost en die inherent zijn aan het werken in een penitentiaire inrichting. Voor alle toezichtsmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Aan de hand van het veiligheidslogboek vindt er dagelijks controle op de uitvoering van de toezichtsmaatregelen plaats. Daarnaast vinden periodiek op iedere afdeling integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirectie die waar nodig maatregelen treft.
Door het gevangeniswezen worden vaste normen gehanteerd ten aanzien van de inzet van het uitvoerende personeel in verhouding tot het aantal gedetineerden.
Het voorval heeft zich afgespeeld op een afdeling met 12 gedetineerden. Deze specifieke afdeling wordt standaard bezet met drie personeelsleden, die alle drie aanwezig waren. Op het moment van het incident was alleen de betreffende gedetineerde uitgesloten, de overige gedetineerden zaten in hun cel. Feitelijk waren er dus drie inrichtingswerkers op één gedetineerde. Er was geen sprake van onderbezetting.
Binnen DJI, en in het bijzonder in PI Vught, wordt gewerkt met moeilijke doelgroepen en ondanks dat volgens de voorschriften wordt gewerkt, kunnen medewerkers te maken krijgen met onvoorspelbaar gedrag van gedetineerden en agressie. In dit geval heeft een gedetineerde gebruik gemaakt van een tandenborstel, die deel uitmaakt van de reguliere celinventaris.
Voor wat betreft nazorg en begeleiding van de betrokken medewerkers, is direct na het incident het opvangteam van de PI Vught ingezet evenals het Expertisecentrum bedrijfsmaatschappelijk werk voor opvang na schokkende gebeurtenissen.
Kunt u toelichten wat het interne beleid is bij dergelijke incidenten en wie hierover worden geïnformeerd? Wordt u ook op de hoogte gesteld hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt de veiligheid van het personeel gegarandeerd? Kunt u daarbij reageren op de uitspraak van een bron in de Telegraaf dat er op de afdeling nog maar twee andere Penitentiair Inrichtingswerkers aanwezig waren en er dus sprake was van onderbezetting?3
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de zorgen van de medewerkers dat de bezuinigingen op het gevangeniswezen risico’s meebrengen voor de veiligheid?
De IVenJ heeft onderzoek gedaan en een rapport opgesteld: «risico’s implementatie Masterplan DJI 2013–20184». De hoofdconclusie van de Inspectie luidde dat de introductie van het Masterplan niet heeft geleid tot aantasting van het detentieklimaat of een toename aan agressie5.
Door het gevangeniswezen worden vaste normen gehanteerd ten aanzien van de inzet van het uitvoerende personeel in verhouding tot het aantal gedetineerden. Daarin zijn geen wijzigingen aangebracht als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen.
Voorts is een randvoorwaarde bij de implementatie van het Masterplan DJI geweest, dat de veiligheid van personeel en justitiabelen niet onder druk komt te staan.
Het bericht dat ggz-patiënten (patiënten in de geestelijke gezondheidszorg) |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u uw antwoorden op mondelinge vragen d.d. 17 mei 2016 over het bericht dat ggz-patiënten steeds vaker naar een tbs-kliniek worden overgeplaatst?1
Ja
Op welke (rechts)grond kunnen ggz-patiënten zonder tussenkomst van de rechter overgeplaatst worden naar een tbs-kliniek?
GGZ-patiënten met een BOPZ-maatregel (hierna: BOPZ-patiënten) dienen in een daarvoor aangemerkt psychiatrisch ziekenhuis te worden opgenomen. Op basis van artikel 55 van deze wet kan een BOPZ-patiënt worden overgeplaatst naar een ander psychiatrisch ziekenhuis dat aan de zorgvraag van de BOPZ-patiënt kan voldoen. Ook een tbs-kliniek is een zorginstelling met een BOPZ-aanmerking. De rechter krijgt een afschrift van de beslissing tot overplaatsing.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat ggz-patiënten zonder strafrechtelijke veroordeling geplaatst worden bij tbs-patiënten?
Ik vind het wenselijk dat, indien dit nodig is, een overplaatsing naar een Tbs-kliniek mogelijk is. Het gaat om BOPZ-patiënten met zeer complexe problematiek die naast zorg intensievere beveiliging nodig hebben, die in deze casus niet kan worden geboden door de gesloten GGZ-afdelingen of beveiligde setting in de GGZ (zoals bij de forensische psychiatrische afdelingen en de forensische psychiatrische klinieken). Het is gewenst dat er maatwerk kan worden geleverd, en soms kan dat alleen in de zeer beveiligde behandelsetting van een Tbs-kliniek. Het – tijdelijk – plaatsen van BOPZ-patiënten in een Tbs-kliniek, die de vereiste beveiliging kan bieden, komt alleen in uitzonderlijke situaties voor waarbij een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen de veiligheid van het personeel en medepatiënten in de GGZ-patiënten enerzijds en de zorg aan de BOPZ-patiënt anderzijds.
Daarnaast is er een groep waarvan de strafrechtelijke titel tijdens de behandeling afloopt, maar er nog wel sprake is van een recidiverisico, gecombineerd met gevaarlijk agressief gedrag richting de omgeving en materiaal. In het kader van de continuïteit van zorg kunnen deze patiënten in de Tbs-kliniek worden doorbehandeld met een BOPZ-maatregel. Het gaat hierbij om BOPZ-patiënten van wie de justitiële maatregel wordt omgezet in een BOPZ-machtiging. Deze BOPZ-patiënten kunnen, vanwege hun agressieve gedrag, nog gebaat zijn bij het verblijf en behandeling in het Tbs-kliniek.
Tenslotte merk ik nog op dat de psychiatrische problematiek van beide patiëntengroepen niet veel van elkaar afwijkt. Daarbij wordt een BOPZ-patiënt niet lichtvaardig geplaatst in een Tbs-kliniek, daar kunnen zeer ernstige incidenten aan vooraf zijn gegaan.
Waarom zijn er geen passende voorzieningen binnen de ggz voor de meest gewelddadige ggz-patiënten?
Voor het merendeel van de BOPZ-patiënten zijn er passende voorzieningen in de GGZ. Binnen de GGZ kan, daar waar nodig, worden geschakeld tussen drie beveiligingsniveaus. De gesloten GGZ-afdelingen zijn licht beveiligd (niveau 1) en de forensisch psychiatrische afdelingen en klinieken kennen een hoger beveiligingsniveau (niveau 2 respectievelijk 3).
Zoals uit de beantwoording van vraag 8 blijkt verblijft circa 0,24% van de BOPZ-patiënten met een BOPZ-machtiging op dit moment in een Tbs-kliniek. Dat kan zowel voor een korte als langere termijn het geval zijn. De Tbs-klinieken zijn, met beveiligingsniveau 4, beter toegerust op deze patiëntenpopulatie met complexe problematiek. De problematiek tussen de patiënten in de beide regimes vertoont overlap. Uit een oogpunt van doelmatige zorg bestaat de wens om de verschillende sectoren meer gebruik te laten maken van elkaars faciliteiten en deskundigheid van het personeel. Via een onderaannemerschap met de zendende GGZ-instelling kunnen Tbs-klinieken BOPZ-patiënten opnemen. De separate afdelingen voor BOPZ-patiënten binnen de Tbs-klinieken zijn ook geen reguliere GGZ-plekken, omdat deze deel uitmaken van justitiële inrichtingen.
Indien er aparte afdelingen binnen tbs-instellingen zijn ten behoeve van ggz-patiënten, waarom worden deze dan geen reguliere ggz-plekken?
Zie antwoord vraag 4.
Wie gaat over een dergelijk besluit tot overplaatsing, en welke belangenafweging vindt hierbij plaats?
Dit gebeurt op basis van de beoordeling door de psychiater die behandeling binnen een forensische setting indiceert voor de problematiek van de persoon in kwestie. Uiteindelijk is het de geneesheer-directeur die de beslissing tot overplaatsing neemt. Er wordt dus gekeken naar de best passende zorg voor de BOPZ-patiënt. Er vindt daarbij een afweging plaats tussen de veiligheid van het personeel en medepatiënten in de GGZ-instelling enerzijds en de veiligheid van en zorg aan de BOPZ-patiënt anderzijds, waarbij het overigens ook voor de veiligheid van de BOPZ-patiënt zelf wenselijk kan zijn hem over te plaatsen naar een hoger beveiligde setting, zoals in een Tbs-kliniek.
In hoeverre wordt bij een overplaatsing rekening gehouden met de gevolgen voor de behandeling van een ggz-patiënt? Hoe dient deze bovendien de behandelrelatie van patiënt en behandelaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gedrag van een BOPZ-patiënt kan vragen om een beter beveiligde omgeving, zoals die van een Tbs-kliniek, omdat anders door het agressieve gedrag geen behandeling mogelijk is. Door dit agressieve gedrag ontstaat er voor de behandelaar een onveilige omgeving waardoor de behandelrelatie (tijdelijk) wordt verstoord. In deze gevallen kan zowel het welzijn als de behandeling van een BOPZ-patiënt baat hebben bij een overplaatsing naar een Tbs-kliniek waar de benodigde structuur en regelmaat worden geboden.
Het behandelteam van de doorplaatsende instelling blijft altijd in contact met de Tbs-kliniek en wordt ook betrokken bij de terugplaatsing.
Wat zijn de directe en indirecte gevolgen voor de rechten, plichten en behandeling van een ggz-patiënt bij overplaatsing naar een tbs-kliniek? Kunt u in uw antwoord tevens ingaan op het voorbeeld van de ggz-patiënt die in 2011 ten onrechte volgens de huisregels van de tbs-instelling werd behandeld, en daarbij aangeven wat dit betekent voor alle ggz-patiënten in tbs-instellingen?
Vanaf 2012 is door zowel de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) als verschillende rechtbanken geconstateerd dat de wetgever de rechtpositie van een BOPZ-patiënt in een Tbs-kliniek niet afzonderlijk heeft geregeld en dat deze BOPZ-patiënt er daarom op mag vertrouwen dat voor hem de rechtspositie geldt die hoort bij de BOPZ-maatregel die de rechter heeft opgelegd. Sindsdien is, voor iedereen, duidelijk dat de Wet BOPZ de rechten en plichten regelt van BOPZ-patiënten ook als zij in een Tbs-kliniek verblijven. Een recht, zoals het recht op vrij telefoonverkeer, bezoek en bewegingsvrijheid, kan worden ingeperkt als aan de criteria van de Wet BOPZ wordt voldaan. Bijvoorbeeld ter voorkoming van een strafbaar feit. Het opleggen van extra beperkingen kan, maar alleen als deze zijn besproken met een BOPZ-patiënt en zijn opgenomen in het behandelplan. Deze beperkingen zijn noodzakelijk om enerzijds de veiligheid van het personeel en medepatiënten te borgen en anderzijds deze beheerproblematische BOPZ-patiënten een passende behandeling te kunnen bieden met daarbij het vereiste beveiligingsniveau.
Indien een BOPZ-patiënt niet langer in een Tbs-kliniek wil verblijven, kan hij aan de geneesheer-directeur vragen om hem over te plaatsen naar een ander psychiatrisch ziekenhuis. Op het moment dat de geneesheer-directeur van oordeel is dat het in het belang van een BOPZ-patiënt is aan het verzoek gevolg te geven, onderneemt hij stappen. Als wordt besloten geen gevolg te geven aan dit verzoek, wordt zowel de BOPZ-patiënt als de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierover geïnformeerd. In die gevallen dat de IGZ een overplaatsing wenselijk acht, dient de BOPZ-patiënt op aanwijzing van de IGZ in een ander psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
Kunt u uitzoeken of het klopt dat de overplaatsing van een psychiatrisch ggz-ziekenhuis naar een tbs-kliniek steeds vaker voorkomt, wat de redenen zijn van deze toename en hoe lang dergelijke overplaatsingen gemiddeld duren? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks worden circa 16.000 rechterlijke machtigingen voor gedwongen zorg opgelegd aan personen met psychiatrische problemen. Op dit moment verblijven 38 BOPZ-patiënten met zo’n machtiging in een Tbs-kliniek. Desgevraagd hebben de Tbs-klinieken laten weten dat het aantal bedden in de Tbs-klinieken dat op verzoek van GGZ-instellingen door BOPZ-patiënten wordt bezet in de afgelopen jaren stabiel is gebleven (30–40 bedden). Wel lijkt sprake te zijn van een stijging van het aantal BOPZ-patiënten dat op deze bedden verblijft. Hetzelfde aantal bedden wordt op jaarbasis dus bezet door meer personen, die kortdurend(er) in een Tbs-kliniek verblijven. Aan een overplaatsing gaat agressief gedrag, dat heeft geresulteerd in een aantal incidenten, vooraf. Voor deze BOPZ-patiënten is een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk totdat het gevaar dusdanig is teruggebracht dat een BOPZ-patiënt kan worden teruggeplaatst in een GGZ-instelling met een lager beveiligingsniveau. De Tbs-klinieken voorzien in deze beveiligingsbehoefte.
De duur van deze overplaatsingen is uiteenlopend. Leidend hierbij is de veiligheid van het personeel, de medepatiënten en de BOPZ-patiënt zelf in de GGZ-instelling. Indien het gevaar dat deze BOPZ-patiënt vormt voor zichzelf of een ander binnen de GGZ-instelling dusdanig is teruggebracht dat de behandeling weer op een veilige wijze kan plaatsvinden in een GGZ-instelling, dient deze te worden teruggeplaatst. Het merendeel van de overplaatsingen duurt enkele weken. Deze hebben de vorm van een «time-out» en worden ingezet om betrokkene te stabiliseren en te behandelen. Een enkele plaatsing duurt langer (in een uitzonderlijk geval jaren). Het noemen van een gemiddelde plaatsingsduur is niet mogelijk zonder het raadplegen van alle GGZ-instellingen die hiertoe individuele patiëntendossiers van BOPZ-patiënten moeten doornemen.
Waarom worden er geen jaarlijkse cijfers bijgehouden? Bent u bereid dit alsnog te gaan doen, om meer en beter inzicht te krijgen in bijvoorbeeld de frequentie, redenen en gevolgen van dergelijke overplaatsingen? Zo nee, waarom niet?
De afzonderlijke doorplaatsingen worden, op casusniveau, geregistreerd door de reguliere GGZ-instellingen. In het algemeen overleg GGZ van 26 mei 2016 heb ik op verzoek van het lid Tanamal toegezegd met de IGZ in gesprek te gaan over hoe zij in het kader van haar risicogestuurd toezicht de rechtspositie van en de zorg voor de BOPZ-patiënten in een Tbs-kliniek nadrukkelijker een plek kan geven. Uw kamer wordt vóór de zomer over de uitkomsten van dit gesprek geïnformeerd.
In hoeverre zijn de plaatsingen in de tbs-instellingen ingegeven door een tekort aan plaatsen bij de ggz? Moet de beddenafbouw niet worden heroverwogen? Kunt u uw antwoord hierop toelichten?2
Het gaat hier om een hele kleine groep BOPZ-patiënten, met zeer bijzondere en complexe problematiek. Er kan geen link worden gelegd tussen het overplaatsen van deze patiëntengroep naar een Tbs-kliniek en de beddenafbouw van intramurale GGZ-capaciteit. Ook wanneer er meer klinische plaatsen zouden zijn in de GGZ zit deze groep hier niet op de juiste plek, omdat deze (tijdelijk) behoefte heeft aan zeer beveiligde zorg die alleen een Tbs-kliniek kan bieden.
Deelt u de mening dat een tekort aan plekken in de ggz nooit een (doorslaggevende) reden mag zijn om ggz-patiënten over te plaatsen naar tbs-instellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat dit nooit een doorslaggevende factor mag zijn.
In het kader van het programma «Continuïteit van zorg» wordt een onderzoek verricht naar agressieve, ontwrichtende en gevaarlijke GGZ-patiënten. Dit onderzoek moet onder meer antwoord geven op hoe groot deze groep is, wat zij nodig hebben en hoe met de patiënten wordt omgegaan. Bijvoorbeeld, het tijdelijk plaatsen in een Tbs-kliniek om betrokkene binnen een hoog beveiligde setting te kunnen behandelen.
Deelt u de vrees dat overplaatsingen alleen maar zullen toenemen nu de ggz haar plekken met eenderde omlaag moet brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe verhoudt het omlaag brengen van het aantal ggz-plekken zich tot de zorgen en conclusies van de commissie-Hoekstra?3
De conclusies en aanbevelingen van de commissie-Hoekstra zien op de afname van DNA, de wijze waarop bevelen en signaleringen worden uitgevoerd door het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, de rol en positie van de officier van justitie en de geneesheer-directeur in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, het functioneren van het OM en de samenwerking tussen justitie en de geestelijke gezondheidszorg. Vooralsnog lijkt er geen relatie te bestaan tussen deze conclusies en aanbevelingen en het terugbrengen van de intramurale GGZ-capaciteit.
Het bericht dat familieleden van dementerenden acuut te hulp moeten schieten in een verpleeghuis omdat er geen personeel is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Familieleden dementerenden schieten verpleeghuis te hulp?»1
Ja.
Is familieleden de zorg over laten nemen, als het personeel op is in het verpleeghuis, de omslag die dit kabinet voor ogen heeft met het verpleeghuisprogramma Waardigheid en Trots?
Nee.
Het beter betrekken van familieleden, zodat zij gezien worden als belangrijke partner bij de zorgverlening, is wel één van de doelstellingen van Waardigheid en Trots. Veel familieleden voelen zich namelijk minder betrokken en nuttig op het moment dat hun naaste verhuist naar een zorginstelling en zij de zorg of ondersteuning die ze gewend waren te verlenen niet meer mogen (mee)uitvoeren. Dat kan echter nooit zover gaan dat familieleden structureel worden ingezet voor professionele zorgtaken.
In het nieuwsbericht staat aangegeven dat familie en vrijwilligers zijn gevraagd om het avondeten te bereiden en de huiskamer te bemannen. Ik heb begrepen dat dit een uitzonderlijke geval was, waarin er door plotselinge overmacht een tekort aan professionele krachten was. Familieleden niet zijn ingezet voor daadwerkelijke verpleeg- en verzorgingstaken.
Wat vindt u ervan dat het management van het betreffende verpleeghuis zegt zich de storm van kritiek niet aan te trekken?
Deze opvatting is voor rekening van de organisatie zelf. De directeur van de organisatie zegt in het nieuwsbericht de situatie te betreuren en spreekt van overmacht.
Waar blijft het geld dat we met z'n allen onvrijwillig afdragen als gevolg van de Wet langdurige zorg (Wlz) en het geld dat de hoogbejaarden zelf bijdragen?
Het Fonds Langdurige Zorg (FLZ) ontvangt ter financiering van zijn uitgaven (via de belastingdienst) de Wlz-premie. De Wlz-premie wordt geheven als percentage over het inkomen in de eerste en tweede belastingschijf, na aftrek van een deel van de heffingskortingen. Het FLZ ontvangt daarnaast van burgers (via het CAK) de eigen bijdrage Wlz.
Dat geld wordt ingezet voor het beoogde doel: toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare langdurige zorg.
Zou u het accepteren als een ziekenhuisafdeling familie zou inzetten indien het personeel op is? In een verpleeghuis gaat het toch ook om ernstig zieke mensen die 24-uurs verpleging nodig hebben?
Neen. In het verpleeghuis is, net als in het ziekenhuis, sprake van intensieve zorg. Het gaat om zorg aan de meest kwetsbare mensen in onze samenleving die 24 uur per dag toezicht of zorg in nabijheid nodig hebben.
Deelt u de mening dat de extra bezuiniging van 500 miljoen euro op de verpleeghuizen volgend jaar van tafel moet? Zo nee, waarom niet?
Die extra bezuiniging is inmiddels van tafel.
Het kabinet heeft ruimte gevonden om de taakstelling van € 500 miljoen op de Wlz vanaf 2017 structureel terug te draaien. De Tweede Kamer is hierover reeds geïnformeerd in de voorlopige kaderbrief Wlz 2017.
Grootschalige illegale gokactiviteiten vanuit Curaçao en de rol van KPMG |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u Bit Casino, dat vanuit het gebouw van het overheids-telecommunicatiebedrijf UTS op Curaçao actief is op de Nederlandse markt, in aanvulling op het gegeven dat vanaf dit eiland onder meer Bellmark Casino en Zon Casino actief zijn in Nederland?1
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik nemen de door u geuite zorgen over de kansspelmarkt op Curaçao serieus en zetten ons in om de uitbreiding van illegaal kansspelaanbod vanuit Curaçao in Nederland te voorkomen.
De Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom, en marge van het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 1 juni jl., bij de Minister van Justitie van Curaçao aandacht gevraagd voor het toezicht op internetgokken. Voor regeling van het toezicht is op Curaçao een landsverordening in voorbereiding.
Het aanbieden van kansspelen vanuit Curaçao en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen betreft immers een landsaangelegenheid van Curaçao. Daarmee is het een aangelegenheid van de regering en het Openbaar Ministerie van Curaçao om het toezicht op online-kansspelen goed te regelen. Het is niet mogelijk om vragen over individuele Curaçaose bedrijven, bedrijfsconstructies en burgers te beantwoorden.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar op tegen misstanden die raken aan de integriteit van bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is (ik verwijs u naar de veroordeling in de Bientu-zaak van 1 april jl.).
De kansspelautoriteit heeft geen handhavingsbevoegdheden buiten het Nederlandse grondgebied en dus ook niet op Curaçao. Zij zet zich wel in voor een verbetering en meer structurele samenwerking met Curaçao. De motie van de leden Kooiman en Van Wijngaarden over het actief bestrijden van de illegale gokindustrie op Curaçao en Sint Maarten die op 5 juli jl. door uw Kamer is aangenomen, benadrukt dat hier bijzondere aandacht naar uit dient te gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal op een later moment reageren op deze motie.
Vindt u het ook opmerkelijk dat Bellmark Casino kort nadat hierover Kamervragen zijn gesteld offline ging en bij Zon Casino het Nederlandse logo Ideal en de Nederlandse advertenties zijn verdwenen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Nederlandse Kansspelautoriteit nooit ingegrepen in deze illegale activiteiten, bijvoorbeeld door een boete uit te delen?
Indien Curaçaose kansspelaanbieders actief zijn op de Nederlandse markt, beschikt de Nederlandse Kansspelautoriteit over de handhavingbevoegdheden zoals opgenomen in de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft meerdere meldingen over Curaçaose aanbieders die illegaal in Nederland kansspelen zouden aanbieden, onderzocht. Het bleek te gaan om illegale kansspelen met een beperkte omvang op de Nederlandse markt. Het onderzoek heeft geleid tot interventies, waarna de overtredingen zijn beëindigd. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavinginstrumenten jegens illegale loterijen en het opleggen van boetes aan de aanbieders van online-kansspelen.
Klopt het dat online gokken vanaf Curaçao naar het buitenland al vanaf ongeveer 1998 plaats heeft?2
Klopt het dat het Curaçaose overheids-telecombedrijf UTS rond 2007 lid werd van de Curaçao Interactive Gaming Association (CIGA)?
Klopt het dat de CIGA in 2002 is aangesteld als adviseur van de Minister van Justitie op Curaçao om zogenaamde masterlicenties uit te geven?3
Klopt het dat de (illegale) activiteiten van Bit Casino worden toegestaan door masterlicentiehouder Cyberluck (E-gaming), dat stelt gevestigd te zijn in het UTS gebouw? Klopt het dat meer dan honderd internationale casinowebsites zeggen in dit UTS gebouw gevestigd te zijn?4 5
Klopt het dat UTS behalve kantoorruimte en postadres, aan deze bedrijven ook netwerk- en telecommunicatie-infrastructuur aanbiedt?
Klopt het dat UTS daarnaast via haar dochterbedrijven E-powerhouse (IDG) en CTEX deze bedrijven eveneens twee e-zonefaciliteiten alsook een eigen datacenter aanbiedt?
Klopt het dat masterlicentiehouder/ISP-er Cyberluck (E-gaming) ook gevestigd is binnen het UTS gebouw?
Klopt het dat dit binnen het UTS gebouw gevestigde masterlicentiebedrijf naast de nodige licentiemogelijkheden ook nog andere mogelijkheden biedt, zoals compliance services, bankrekeningnummers, betalingsverkeer en software voor online gaming?
Klopt het dat de inmiddels vele honderden online casino’s elk voor een sublicentie 10.000 gulden (een kleine 5.000 euro) per maand betalen aan een van de vier masterlicentiehouders? Zo nee, hoeveel dan?6
Klopt het dat de Curaçaose overheid via de overheids-nv UTS, via illegale sms-loterijen en de (deels illegale) online casino’s de (illegale) gokindustrie faciliteert? Hoe verhouden de opbrengsten van deze activiteiten zich tot de opbrengsten uit het gewone telecommunicatie- en dataverkeer?
Klopt het dat anno 2016 de Gaming Control Board nog steeds geen toezicht uitoefent op het online gokken? Klopt het dat anno 2016 hiervoor nog steeds geen wetgeving bestaat? Klopt het dat de huidige Minister van Justitie de afgelopen jaren de masterlicenties van de vier masterlicentiehouders opnieuw heeft verlengd, zonder adequate wetgeving en/of toezicht te regelen?7
Klopt het dat UTS illegaal sms-loterijen aanbiedt of heeft aangeboden?8
Klopt het dat de toezichthouder op UTS, Bureau Telecommunicatie en Post (BTP), het overheids-telecombedrijf UTS nimmer op deze illegale sms-activiteiten heeft aangesproken?9
Klopt het dat anno 2016 BTP nog steeds geen toezicht uitoefent op sms-loterijen? Klopt het dat anno 2016 hiervoor ook nog steeds geen wetgeving bestaat? Klopt het dat onlangs een veroordeelde fraudeur is aangesteld als directeur van BTP?
Klopt het dat rondom 2000 de integratie en privatisering van Setel/Antelecom in UTS is uitgevoerd door een partner van KPMG?10
Klopt het dat KPMG sinds die tijd (dus nu al meer dan 15 jaar) de externe accountant is van UTS?
Klopt het dat KPMG ook interne onderzoeken doet en rapportages uitbrengt binnen UTS?
Klopt het dat KPMG ook strategische, technische, financiele, fiscale en management adviezen levert aan UTS?
Klopt het dat in 2006 de verwevenheid UTS-KPMG verder is versterkt door de aanstelling van een ex-KMPG-er als CEO van UTS?
Klopt het dat KPMG de advertentieverkoop doet, c.q. de marketingactiviteiten verzorgt van het lokale UTS telefoonboek?
Klopt het dat KPMG betrokken is bij de verkoop van Uniqa? Klopt het dat KPMG behalve in de verkoop ook betrokken is als accountant van Uniqa?11
Heeft KPMG financiële belangen in UTS?
Maakt u zich ook zorgen over de vele gevallen van fraude en corruptie waar KPMG bij betrokken lijkt?12
Waarom kunnen de Staten van Curaçao geen onderzoek laten doen naar UTS? Wat is daarover uw opvatting?13
Waarom worden de jaarrekeningen van UTS geheim gehouden?
Waarom krijgt de eigen Raad van Commissarissen van UTS geen inzage in de enkelvoudige jaarrekeningen van de moeder- en dochtermaatschappijen?
Waarom heeft de Raad van Commissarissen van UTS de jaarrekeningen van UTS vanaf 2011 nog steeds niet goedgekeurd?
Waarom krijgt de Stichting Overheids Accountant Bureau (SOAB) geen inzage in de enkelvoudige jaarrekeningen van de moeder- en dochtermaatschappijen van UTS? Wie hebben, behalve het UTS management en KPMG, wel inzage hierin?
In hoeveel van de twintig overheids-NV’s (ONV’s) is KPMG betrokken? Bij welke van deze twintig overheids-NV’s (ONV’s) is KPMG de externe accountant?
Is KPMG ook de externe accountant van de overheids-NV’s Aqualectra, Curoil en de Refineria di Kòrsou, die momenteel onderwerp van onderzoek zijn? Is KMPG ook betrokken in andere rollen binnen de ONV’s Aqualectra, Curoil en de Refineria di Kòrsou?14
Hoe substantieel is de bijdrage van KPMG in de lokale media van Curaçao, Sint Maarten en Aruba? In hoeverre zijn deze media financieel mede afhankelijk van KMPG?15
Deelt u de mening dat de omzetten van de Curaçaose goksector jaarlijks momenteel ergens tussen de 1,4 en 3 miljard gulden (ongeveer 700 miljoen en 1,5 miljard euro) zouden kunnen bedragen?16
Deelt u de mening dat het Nieuw Fiscaal Raamwerk met het systeem van E-zones voor de bevolking en de economie van Curaçao bijzonder weinig heeft opgebracht?17
Deelt u de mening dat de Curaçaose constructies van master- en sublicenties in de handen van particulieren feitelijk conflicteren met lokale wetten op kansspelen, die tot doel hebben overheidscontrole te kunnen uitoefenen?18
Deelt u de mening dat de overheid van Curaçao de goksector zichtbaar in kaart zou moeten brengen, een effectief toezicht zou moeten organiseren en dat de bevolking van Curaçao zou moeten kunnen profiteren van de belastingopbrengsten?
Deelt u de mening dat het College Financieel Toezicht (CFT) daarom spoedig de beschikking zou moeten krijgen over de gegevens, omzetten en opbrengsten van de goksector?
Het College financieel toezicht heeft een signalerende en adviserende rol ten aanzien van de begroting op basis van de Rijkswet financieel toezicht (Rft). Het College heeft niet de bevoegdheid om op te treden in deze materie. Ik ben niet voornemens om de bevoegdheden van het Cft uit te breiden. Overigens is de Rft een consensus Rijkswet; wijziging daarvan behoeft instemming van de landen.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden openstaan voor de burgers van Curaçao, op het moment dat het eilandbestuur en haar toezichtsorganen falen en Nederland structureel de verantwoordelijkheid voor goed bestuur en mensenrechten afwijst op gronden van «autonome aangelegenheid»?
Op grond van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (WvSv) is een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit, bevoegd daarvan aangifte te doen. Het WvSv creëert daarnaast de mogelijkheid voor een belanghebbende om beklag te doen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Hof) in het geval dat een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de vervolging niet wordt voortgezet. Indien de klager ontvankelijk is en het Hof van oordeel is dat vervolging of verdere vervolging had moeten plaatshebben, beveelt het Hof dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft of van het feit zoals het Hof dat in zijn bevel heeft omschreven. Dit is vergelijkbaar met de artikel 12 procedure uit het Wetboek van Strafvordering zoals we die in Nederland kennen.