Het bericht "Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij Movimientu Antiano i Arubano pa Provomé Partisipashon MAAPP (beweging ter bevordering van de participatie van Antillianen en Arubanen in Nederland)" |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij MAAPP»?1
Ja
Op welke gronden is destijds subsidie toegekend aan MAAPP?
MAAPP heeft in 2010 een subsidieverzoek gedaan dat aansloot bij de beleidsinzet die toen gericht was op het terugdringen van de problematiek van Antilliaans-Nederlandse jongeren, waarbij de Antilliaanse gemeenschap betrokken zou worden bij de verschillende stadia van beleid en waarbij zo nodig ondersteuning zou worden geboden om de deskundigheid van de Antilliaanse organisaties te vergroten. Het verzoek richtte zich op de equipering van de lokale Antilliaanse beraden. Dit verzoek is beoordeeld aan de hand van de toen geldende criteria en er is een incidentele subsidie verstrekt.
Waaraan heeft MAAP deze subsidiegelden besteed? Wat is het effect hiervan geweest?
MAAPP heeft slechts over een deel van de subsidie ad € 47.934verantwoording af kunnen leggen. Dit deel van de middelen is conform het doel van de beschikking besteed aan het versterken van de lokale beraden.
Voor het grootste deel van de subsidie kon geen verantwoording worden afgelegd, waardoor niet het volledige project kon worden uitgevoerd. Er is zo een vordering van het Ministerie ontstaan op Stichting MAAPP.
Hoe controleert u de rechtmatige uitgave van subsidie door MAAPP?
De controle is gebeurd via toetsing van de door het bestuur van MAAPP verstrekte verantwoording aan de hand van de in de beschikking vastgestelde verantwoordingscriteria.
Zijn er nog andere van soortgelijke subsidies uitgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan deze doelgroep? Zo ja, welke en aan welke organisaties?
Er zijn geen soortgelijke subsidies door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van fraude, in dit geval met overheidssubsidies, de solidariteit onder de sociale zekerheid ondermijnt?
Uitgangspunt bij de afhandeling van subsidies is dat niet (rechtmatig) bestede middelen in principe teruggevorderd moeten worden. Indien de subsidie ontvanger aan kan tonen hiertoe niet in staat te zijn, kunnen andere opties als buiten in vordering stelling of kwijtschelding onder voorwaarden worden overwogen. Het Ministerie heeft dan ook een vordering op stichting MAAPP. De schuld van stichting MAAPP aan de rijksoverheid is niet kwijtgescholden. Dit betekent dat deze stichting de plicht heeft om het Ministerie jaarlijks te voorzien van informatie over hun financiële situatie.
Zo ja, waarom bestraft u hier niet, terwijl fraude met uitkeringen, terecht, gepaard gaat met het terugvorderen van ten onrechte verkregen uitkering en het opleggen van boetes?
In het geval van MAAPP is desgevraagd een subsidie toegekend van € 159.608. Daarvan werd € 127.686 bevoorschot. Op grond van de subsidievoorwaarden diende MAAPP zich achteraf over de rechtmatigheid van de besteding van de subsidiemiddelen te verantwoorden. De voormalige voorzitter heef ten onrechte en zonder medeweten van zijn medebestuursleden middelen van de rekening gehaald. Dit bedrag heeft de voorzitter niet ten behoeve van MAAPP besteed waardoor de stichting slechts een bedrag van € 47.934 heeft kunnen verantwoorden. De subsidie werd vervolgens op dat bedrag vastgesteld. Als gevolg daarvan heeft SZW een vordering op MAAPP van € 79.752. Er bestaat geen wettelijke grondslag om in onderhavige situatie aan MAAPP een boete op te leggen. Wel heeft MAAPP aangifte gedaan tegen de voormalige vanwege de fraude en heeft tevens een gerechtelijke procedure tegen hem gestart. In het laatst genoemde is een vonnis uitgesproken tegen de voorzitter, die echter niet uitgevoerd kon worden omdat de voorzitter zich heeft uitgeschreven uit het GBA en niet traceerbaar is.
Op grond van de Regeling kwijtschelding en buiteninvorderingstelling 2014 heb ik besloten tot buiteninvorderingstelling.
Op welke juridische gronden wordt het bedrag aan fraude met de subsidie aan MAAP niet teruggevorderd en wordt er geen boete opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat extreem rechtse milities de buitengrenzen van de Europese Unie bewaken |
|
Sadet Karabulut (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de voorzitter van Pegida Nederland in Bulgarije jaagt op illegale asielzoekers?1 Zijn er aanwijzingen dat meer leden van Pegida Nederland in Bulgarije op vluchtelingen jagen?
Ja, ik ken dat bericht. Uit dit bericht volgt dat de genoemde persoon vergezeld zou zijn door gelijkgestemden. Ik heb geen overzicht van leden van Pegida Nederland die mogelijkerwijs in Bulgarije de buitengrenzen van de EU bewaken.
Onder welke omstandigheden is het deelnemen aan een dergelijke burgermilitie strafbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is onder meer afhankelijk van de feitelijke gedragingen van een dergelijke zogenaamde burgermilitie en de straf die de wet van het land waar het begaan is eventueel op die feitelijke gedragingen stelt. Voor wat betreft de Nederlandse strafrechtelijke rechtsmacht over dergelijke gedragingen bepaalt het Wetboek van Strafrecht onder meer dat op grond van artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de in het artikel genoemde persoon strafbare feiten heeft begaan?
Uit het volkenrecht vloeit voort dat het in eerste instantie aan de soevereine staat is om de rechtsorde in eigen land te handhaven. Nu de in het artikel genoemde persoon zich in Bulgarije lijkt te bevinden en de feiten zich lijken te hebben voorgedaan op Bulgaars grondgebied, is het in de eerste plaats aan de Bulgaarse autoriteiten om onderzoek te doen naar eventuele strafbare feiten en er op toe te zien dat geen strafbare feiten worden gepleegd.
Hoeveel Nederlanders zijn actief in burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie? Welke mogelijkheden zijn er om deze personen te vervolgen als zij strafbare feiten plegen?
Ik heb geen overzicht van het aantal Nederlanders dat mogelijk actief is in zogenaamde burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie.
Indien Nederlanders zich buiten Nederland schuldig maken aan het (al dan niet in georganiseerde vorm) plegen van strafbare feiten die door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is straf is gesteld, kan (ook) het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek beginnen. Het is aan het OM om te bepalen of een dergelijk onderzoek opportuun is. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze is er contact geweest met justitie in Bulgarije over de activiteiten van Nederlanders aan de grens tussen Bulgarije en Turkije?
Uit navraag is mij gebleken dat vanuit de Nederlandse justitie geen contacten hieromtrent hebben plaatsgevonden met justitie in Bulgarije. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wordt strafrechtelijk onderzoek naar Pegida Nederland Gestart als blijkt dat Nederlandse leden van Pegida deelnemen aan een burgermilitie in Bulgarije en daar in georganiseerde vorm strafbare feiten begaan?
Zie antwoord vraag 4.
Uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia |
|
Han ten Broeke (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met de Nederlandse ambassadeur in Kenia in ViceVersa?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent een stevig gesprek te voeren met deze ambassadeur naar aanleiding van zijn uitspraken in eerdergenoemd interview in Vice Versa? Zo ja, wat verstaat u onder een stevig gesprek? Kunt u toelichten wat uw insteek is bij zo’n gesprek?
Ambtenaren krijgen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de ruimte om het beleid van het ministerie zo goed mogelijk voor het voetlicht te brengen. Ambassadeurs verschijnen daarom met enige regelmaat in de media. Dit heeft meerwaarde omdat zij met hun kennis over de lokale context de Nederlandse inzet voor bijvoorbeeld Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking goed kunnen uitdragen.
De ambassadeurs zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken de oren en ogen in het buitenland. Binnen Buitenlandse Zaken is er een regelmatige dialoog met als doel beleid en praktijk aan elkaar te toetsen.
In het door u aangehaalde interview zijn diverse opmerkingen gemaakt die afwijken van de Nederlandse inzet. Dit is aanleiding geweest voor een gesprek met de betreffende ambassadeur.
Is het – in het licht van het transparantiebeleid van het Ministerie van Buitenlandse zaken sinds het aantreden van u en uw oud-collega Timmermans – niet juist de taak van ambassadeurs om vanuit hun lokale kennis en ervaringen te rapporteren over de situatie van een land en de uitwerking van Nederlands beleid in dat land? Bent u van mening dat dit meerwaarde heeft, juist ook wanneer zou blijken dat beleid niet de bedoelde uitwerking heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een toelichting geven? Moeten Nederlandse ambassadeurs die vanuit hun lokale kennis, ervaring en verantwoordelijkheden hun waarnemingen delen, vrezen voor stevige gesprekken met u, indien die waarnemingen niet helemaal stroken met uw beleid van de Minister? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de continuïteit van zorg in gedrang komt door krappe budgetten wijkverpleging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Continuïteit van zorg in gedrang door krappe budgetten wijkverpleging»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de enquête dat bijna 20% van de respondenten aangeeft nu al (juni 2016) het budgetplafond voor het gehele jaar te hebben bereikt, en maar liefst 34% aangeeft op dit moment nog geen overschrijding van het jaarbudget 2016 te hebben, maar dit wel verwacht op korte termijn?
Ik vind de continuïteit van zorg van groot belang. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden. Dit betekent dat verzekeraars verantwoordelijk zijn om voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die kwalitatief goed is, binnen bereik en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is daarmee onderdeel van de zorgplicht.
Het bereiken van het budgetplafond bij een deel van de individuele aanbieders kan er op wijzen dat er op totaalniveau te weinig zorg is ingekocht, maar het kan ook zo zijn dat er voldoende zorg is ingekocht bij andere aanbieders. Indien blijkt dat zorgverzekeraars onvoldoende zorg hebben ingekocht dan zullen zij moeten bijcontracteren om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen.
Wat zijn de gevolgen voor de keuzevrijheid van cliënten, nu de verwachting is dat meer dan de helft van de BTN-achterban na de zomer geen budgetruimte meer zal hebben voor het leveren van wijkverpleegkundige zorg aan nieuwe cliënten? Wat is hierop uw reactie, zonder te schermen met kreten als zorgplicht, bijstelling van contracten en budgetafspraken?
In principe kan iedereen kiezen voor de voorkeurs zorgaanbieder. Op het moment dat deze zorgaanbieder echter het met desbetreffende zorgverzekeraar afgesproken budgetplafond heeft bereikt, kan een aanbieder er niet bij voorbaat van uitgaan dat de zorgverzekeraar deze zorg vergoedt. In dat geval dient overleg plaats te vinden met de zorgverzekeraar over mogelijke bijcontractering. Dat proces heeft in 2015 ook plaatsgevonden. Het is dus ook mogelijk dat een cliënt gebruik maakt van een andere aanbieder in de regio. De zorgverzekeraar dient er in zo’n geval voor te zorgen dat er een alternatief is.
Wat is uw reactie op de verwachting dat bij 20% van de contracten de zorgaanbieder een probleemverwacht om de continuïteit van zorg voor bestaande cliënten te garanderen, ook hier graag zonder te schermen met kreten als zorgplicht, bijstelling van contracten en budgetafspraken?
Het garanderen van continuïteit van zorg voor bestaande cliënten is van groot belang. Daarom is ook in de Zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij altijd recht heeft op het voortzetten van deze behandeling bij deze zorgaanbieder en dat deze door de zorgverzekeraar vergoed dient te worden, ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt.
Staat u nog steeds achter de overheveling van deze belangrijke vormen van zorg naar de zorgverzekeraars, nu de respondenten aangeven niet of met moeite in gesprek te komen met de betreffende zorgverzekeraars, en als er al een gesprek tot stand komt deze zorgverzekeraars niet thuis geven?
Ik sta nog steeds achter de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw. Door de overheveling ligt het accent op zelfredzaamheid, ontzorgen, kwaliteit van leven en gepast zorggebruik. De wijkverpleegkundige doet zelf de indicatie en kan hierbij rekening houden met de persoonlijke situatie van de patiënt. De wijkverpleging is in 2015 overgeheveld waarbij de verzekeraars het eerste jaar in representatie inkochten. Dit jaar kopen verzekeraars voor het eerst zorg individueel in. Dat dit discussies met zich meebrengt vind ik gezien de nieuwe situatie waarin partijen zich bevinden niet geheel verrassend. Ik betreur wel ten zeerste dat dit zorgt voor onrust bij patiënten. Beide partijen moeten werken aan het verbeteren van het contracteerproces. Ik heb ook al met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afgesproken om vanaf september regionaal periodieke overleggen te beleggen tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Deze overleggen hebben als doel om de stand van zaken rond de wijkverpleging in de regio te peilen. Hierbij moet aandacht zijn voor de problemen die er zijn, maar vooral ook voor hoe we dingen oplossen. De goede voorbeelden zullen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd. Ook de wijkverpleegkundigen vraag ik hieraan deel te nemen, zodat vanuit de praktijk gewerkt wordt aan oplossingen voor de patiënten die zorg nodig hebben.
Hoe groot is de kans op weer een zomer vol met zorgstops, met alle gevolgen van dien? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zoals ik al vaker heb aangegeven betreur ik cliëntenstops ten zeerste en roep ik zorgverzekeraars en zorgaanbieders op om de discussie over de contracten onderling te voeren en niet ten koste van de cliënten die ongerust worden van al deze signalen. De zorgverzekeraar moet voor voldoende toegang tot zorg bij de patiënt in de buurt zorgen. Ik zal partijen blijven wijzen op hun verantwoordelijkheid en zal ook aan de NZa vragen om deze signalen nader te duiden.
Hoe groot is de kans op wachtlijsten, en wat zijn hiervan de gevolgen voor bijvoorbeeld verblijf in het ziekenhuis en erger nog, schrijnende taferelen in de thuissituatie? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Op dit moment zijn mij geen signalen van wachtlijsten bekend. Verzekerden hebben recht op tijdige hulp. Wel kan het zo zijn dat een verzekerde niet direct terecht kan bij de zorgaanbieder die zijn eerste voorkeur heeft, maar een zorgverzekeraar dient dan wel een alternatief aan te bieden of indien mogelijk bij de betreffende zorgaanbieder bij te contracteren.
Tevens zijn er normen vastgesteld voor wachttijden. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en handhaaft wanneer dit noodzakelijk is.
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de eerste lijn zijn de juiste (financiële) prikkels voor zorgverzekeraars ontstaan. Zij zijn nu verantwoordelijk voor de zorg voor mensen thuis tot en met het ziekenhuis. Zorgverzekeraars kunnen dus goed sturen op het zo kort mogelijk bezet houden van een (duurder) ziekenhuisbed.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging niet van invloed is op genoemde problematiek? Zo ja, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekeninghoudend met het beschikbare kader. Verzekeraars zijn tegelijkertijd gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. De taakstelling voor de wijkverpleging was voor alle partijen een uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich ingespannen om binnen het kader te blijven en kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg te borgen. De overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging bedraagt op basis van in maart ontvangen cijfers 37,7 miljoen euro. Gezien de forse taakstelling en de signalen in 2015 van een te verwachte forse overschrijding vind ik dit een geringe overschrijding. Dit is een enorme prestatie die wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben geleverd. Er zijn nog geen tekenen van een overschrijding voor 2016. Er is inderdaad sprake van een doorlopende taakstelling, maar daarmee is de opgave in 2016 echter niet hoger dan in 2015 omdat er tevens ten opzichte van 2015 extra middelen aan het kader zijn toegevoegd in 2016. Deze ontwikkelingen tezamen zorgen ervoor dat er dit jaar € 180 miljoen meer beschikbaar is in het kader ten opzichte van 2015. Dit bedrag wordt veroorzaakt door demografische groei, extramuralisering waardoor er meer cliënten instromen en de intensivering voor wijkverpleging uit het Regeerakkoord die voor 2016 € 120 miljoen bedraagt.
De vrijheid van meningsuiting van ambassadeurs |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ploumen: ambassadeur wacht «stevig gesprek»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse ambassadeur in Kenia een pluim verdient omdat hij het stilzwijgen doorbreekt inzake de verspilling die ontwikkelingshulp heet?
Ambtenaren krijgen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de ruimte om het beleid van het ministerie voor het voetlicht te brengen. Ambassadeurs verschijnen daarom met enige regelmaat in de media. Dit heeft meerwaarde omdat zij met hun kennis over de lokale context de Nederlandse inzet voor bijvoorbeeld Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking goed kunnen uitdragen.
De ambassadeurs zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken de oren en ogen in het buitenland. Binnen Buitenlandse Zaken is er een regelmatige dialoog met als doel beleid en praktijk aan elkaar te toetsen.
In het door u aangehaalde interview zijn diverse opmerkingen gemaakt die afwijken van de Nederlandse inzet. Dit is aanleiding geweest voor een gesprek met de betreffende ambassadeur.
Waarom wacht deze ambassadeur «een stevig gesprek», terwijl het juist beleid van uw ministerie is dat ambassadeurs meer communiceren met de buitenwereld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel belastinggeld is er de afgelopen jaren naar Kenia gegaan? Deelt u mening van de ambassadeur dat dit land een «bodemloze put» is?
Kenia is in Oost-Afrika een van de belangrijkste landen voor economische groei en stabiliteit in de regio. Het land is in 2015 van de status van laag-inkomensland overgegaan naar de groep van midden-inkomenslanden. Nederland ondersteunt de Keniaanse ontwikkeling niet via financiering via de overheid, maar via publiek-private partnerschappen met het bedrijfsleven (economische ontwikkeling, handel en werkgelegenheid) en ondersteuning via NGO’s (maatschappelijke ontwikkeling en dienstverlening). Nederland werkt wel samen met de Keniaanse overheid voor het wegnemen van barrières voor private sector ontwikkeling, regionale economische integratie (onder meer via TradeMark East Africa) en op het gebied van (regionale) veiligheid & rechtsorde. Dat blijft Nederland ook doen. De relatie met Kenia zal steeds meer onafhankelijk worden van gemaakt van ontwikkelingshulp. Dit is in lijn met de inzet van dit kabinet om in de groep van overgangslanden, via handel en investeringen, afscheid te kunnen nemen van hulp, en daarmee een volwaardige bilaterale relatie op te bouwen op terreinen van wederzijds belang.
Via de Nederlandse ambassade werd in 2016 EUR 16,4 miljoen geïnvesteerd in de speerpunten voedselzekerheid, water en veiligheid & rechtsorde. In 2015 was dit EUR 17 miljoen. In de voorgaande jaren bedroeg die steun ruim EUR 20 miljoen per jaar. Over de ontwikkelingsresultaten wordt jaarlijks aan de Kamer gerapporteerd. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via Kamerstuk 33 625, nr. 183 op 6 november 2015. De resultatenrapportage over 2015 zal u op korte termijn toekomen.
In Kenia heeft het voedselzekerheidsprogramma als doel de levensvatbaarheid van boerenbedrijven te bevorderen en private investeringen aan te trekken. De expertise van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen wordt daarbij betrokken. Door onder andere deze aanpak hebben in 2015 ruim honderdduizend Keniaanse boeren de overstap kunnen maken naar commerciële voedselproductie en vonden zij aansluiting tot afzetmarkten. Daarmee krijgen ze ook een hoger inkomen. De Nederlandse inzet in de watersector wordt uitgevoerd via publiek-private partnerschappen, waar bedrijven en kennisinstellingen uit Kenia en Nederland aan deelnemen. Nederland draagt zo bij aan duurzaam waterbeheer en een verbeterde toegang tot drinkwater en sanitatie. In 2015 hebben hierdoor meer dan 100.000 mensen in lage inkomenswijken in Naivasha en Mombasa nu wel toegang tot schoon en veilig drinkwater en sanitatie faciliteiten.
Steun voor hervorming van de rechtsstaat draagt bij aan een toegenomen vertrouwen in de rechterlijke macht. Er vinden meer rechtszaken plaats, en rechtszaken worden sneller afgehandeld.
Is dit bedrag terug te vorderen?
Dat is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat ambassadeur Frans Makken een nationale held is en een ridderorde verdient?
Nee.
Het illegaal aanbieden van kansspelen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u, conform de motie-Van Toorenburg/Mei Li Vos, de kansspelautoriteit al op de hoogte gesteld van de wijze waarop illegale aanbieders van kansspelen bezoekers op hun website, welke eindigt op een zogeheten (punt).nl-extensie, direct doorlinken naar hun website die eindigt op (punt).eu of (punt).com, dit om te voorkomen dat deze aanbieders straks een vergunning krijgen?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten bekend te zijn met deze praktijk.
Bent u ermee bekend dat deze doorgeleiding van bezoekers op dit moment nog steeds plaatsvindt bij unibet.nl, pokerstars.nl en betsson.nl?
Het is mij bekend dat er aanbieders van online kansspelen zijn die bezoekers van een (punt).nl extensie doorgeleiden.
Kunt u aangegeven (en bij de kansspelautoriteit verifiëren) op welke wijze, in het algemeen en specifiek ten aanzien van de in de vorig vraag genoemde organisaties, gevolg zal worden gegeven aan het tweede gedeelte van de hierboven genoemde motie, welke luidt «teneinde aanbieders die persisteren in het illegale aanbod van kansspelen, een vergunning te weigeren»?
Algemeen geldt dat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning. Gedurende de transitiefase naar een vergunningenstelsel is het daarom zaak onderscheid te maken tussen welwillende en verantwoord opererende aanbieders en aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod. Het oordeel over de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. Het doorlinken van een (punt).nl-extensie naar een andere extensie zal, naast andere aspecten, onderdeel zijn van deze beoordeling door de kansspelautoriteit.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De positie van de landelijke ouderorganisatie Ouders & Onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat verschillende vertegenwoordigers van ouderorganisaties en een ouderplatform zich niet goed vertegenwoordigd voelen door Ouders & Onderwijs, ondanks dat deze stichting gefinancierd wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om juist de belangen van álle ouderorganisaties en niet-georganiseerde ouders te behartigen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In 2013 heeft uw Kamer mij verzocht «1 miljoen euro structureel vrij te maken om de kerntaken van de ouderorganisaties te garanderen, te komen tot een centrale ouderorganisatie en deze centrale ouderorganisatie aan te laten sluiten bij lokale en regionale initiatieven die ouders al reeds ontplooien» (Motie Mohandis en Lucas). 2 Als kerntaken werden in de motie het functioneren als informatiepunt en het vervullen van een rol «binnen het systeem van checks-and-balances» genoemd. Ook gaf uw Kamer aan waarde te hechten aan «een centrale ouderorganisatie als gesprekspartner voor zowel de sector als de overheid». Ouders & Onderwijs is de centrale ouderorganisatie die naar aanleiding van de genoemde motie is ontstaan. Ouders & Onderwijs heeft als opdracht de genoemde kerntaken te vervullen. Ouders & Onderwijs beantwoordt vragen van ouders, vertegenwoordigt ouders en faciliteert lokale initiatieven. Ik zie dus een organisatie die zijn best doet om op een goede manier invulling te geven aan de opdracht die voortkomt uit de hierboven genoemde motie. In 2017 zal de subsidie aan Ouders & Onderwijs geëvalueerd worden.
Bent u van mening dat de activiteiten van Ouders & Onderwijs – op basis van een budget van 1 miljoen euro – ouders en ouderorganisaties voldoende ondersteunen als belangenbehartiger en informatiepunt van het voltallige ouderveld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ouders & Onderwijs laat het geluid van ouders zo goed mogelijk horen richting de onderwijssector, de overheid en de Tweede Kamer. Ouders & Onderwijs verzamelt hiervoor op verschillende manieren signalen: via telefonische helpdesk, digitale kanalen, enquêtes, bijeenkomsten, etc. De vraag in hoeverre Ouders & Onderwijs hiermee in voldoende mate invulling geeft aan de genoemde kerntaken, wil ik onderdeel laten zijn van de externe evaluatie die in 2017 zal plaatsvinden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat een door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde stichting de rol van belangenbehartiger heeft? Getuigt dit naar uw mening van een onafhankelijke positie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoord op vraag 1 en 2 heb ik aangegeven dat de rol die Ouders & Onderwijs vervult, voortkomt uit de wens van uw Kamer, zoals geuit in eerder genoemde motie. In deze motie is de regering expliciet verzocht één miljoen structureel vrij te maken voor een centrale ouderorganisatie die als gesprekspartner kan optreden voor zowel de sector als de overheid.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat Ouders & Onderwijs een belangenorganisatie is voor en door ouders zich tot het feit dat Ouders & Onderwijs een stichting is en ouders geen lid kunnen worden?2
Ouders & Onderwijs is de organisatie die is ontstaan naar aanleiding van de eerder genoemde motie. De formele organisatievorm die Ouders & Onderwijs heeft gekozen is die van een stichting, die functioneert als een netwerkorganisatie. Hiermee wordt nu ervaring opgedaan. Ook voor mij is de vertegenwoordiging van ouders binnen de organisatie van groot belang. Daarom zal in de genoemde evaluatie ook de organisatievorm en de rol van ouders daarbinnen worden meegenomen.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat Ouders & Onderwijs een belangenorganisatie is voor en door ouders zich tot de uitspraken van de directeur dat «de doorsnee ouder van het doorsnee kind geen aanleiding voelt om zich te verenigen» en er nog ruimte is voor één ouder in het bestuur van Ouders & Onderwijs en ouders die willen daar invloed kunnen uitoefenen?3
In antwoord op de vragen hierboven heb ik toegelicht dat Ouders & Onderwijs de door uw Kamer benoemde kerntaken als uitgangspunt heeft genomen. Ook heb ik toegelicht welke organisatievorm Ouders & Onderwijs daarvoor heeft gekozen. Een goed bestuur maakt daar onderdeel van uit. Ten tijde van het door u onder vraag 1 (in voetnoot 1) genoemde artikel in «De Correspondent» stond voor een vacante bestuurszetel een publieke uitnodiging open. Op deze wijze wordt de functie weer vervuld.
Acht u het wenselijk dat er geen duidelijkheid bestaat over waar de overige € 71.984 – de kosten voor de «fysieke werkplek» van de directeur – aan uitgegeven is en deze uitgaven niet te controleren zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u inzage geven in de exacte uitgaven van deze € 71.984? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Ouders & Onderwijs legt verantwoording af over de wijze waarop de subsidie wordt besteed. Hiervoor wordt een door het rijk voorgeschreven systematiek gehanteerd. Uit de verantwoording blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. De verantwoording over 2015 is inzichtelijk via de website van Ouders & Onderwijs. De uitgaven zijn verdeeld over de volgende posten: personeel (€ 226.960), overige personeel (€ 41.963), afschrijvingen (€ 334), huisvesting (€ 54.503), organisatie (€ 95.483), activiteiten (€ 194), directe materiële kosten subsidie OCW (€ 628.833) en diversen (€ 51). Een verdere uitsplitsing is terug te vinden in de verantwoording op de website van Ouders & Onderwijs.
Bent u bereid te onderzoeken of stichting Ouders & Onderwijs financiële consequenties heeft verbonden aan de aanvraag voor financiering van ouderorganisaties, omdat zij een WOB-verzoek hadden ingediend om meer inzicht te krijgen in de manier waarop de stichting geld uitgeeft? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de resultaten hiervan informeren? Zo nee, waarom niet?
In het genoemde artikel uit De Correspondent geeft Ouders & Onderwijs aan nooit verzocht te hebben een Wob-procedure in te trekken. Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen heb ik navraag gedaan bij Ouders & Onderwijs. Dit heeft mijn beeld bevestigd dat Ouders & Onderwijs op geen enkele wijze financiële consequenties heeft verbonden aan het al dan niet indienen van een Wob-verzoek door welke partij dan ook. Ouders & Onderwijs is open over de voorwaarden voor een financiële bijdrage. Voor deze facilitering is een kader opgesteld.
Acht u het wenselijk dat de directeur een zodanige machtspositie heeft dat hij tot € 1.000 mag weggeven aan ouderorganisaties zonder het bestuur van Ouders & Onderwijs te raadplegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ouders & Onderwijs kan activiteiten en initiatieven van ouderorganisaties en -groepen financieel ondersteunen. Zoals toegelicht onder vraag 8 is voor deze facilitering een kader opgesteld dat voorziet in een verzoek vooraf en verantwoording achteraf, bij bedragen boven € 500,– voorzien van een activiteitenverslag. Over elke toekenning – net zoals over elke uitgave van de organisatie binnen zijn mandaat – legt de directeur achteraf verantwoording af aan het bestuur van de organisatie. Op betalingen wordt het vier-ogen-principe toegepast. Tot slot wordt de jaarrekening steeds door de accountant en door mijn ministerie gecontroleerd.
Vindt u het getuigen van transparantie en rechtvaardigheid dat de directeur deze macht in de stichting Ouders & Onderwijs heeft en er geen controle kan worden uitgeoefend door de organisaties die door de stichting vertegenwoordigd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Weegt wat u betreft het belang van de concurrentiepositie van Ouders & Onderwijs zwaarder dan de controlefunctie van de ouderorganisaties die door Ouders & Onderwijs worden vertegenwoordigd en deels afhankelijk zijn van hun financiering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beeld dat ouderorganisaties voor hun financiering «afhankelijk» zijn van Ouders & Onderwijs deel ik niet. De financiële ondersteuning vanuit Ouders & Onderwijs is – blijkens het daarvoor geldende kader – beschikbaar voor «activiteiten (…) en initiatieven te nemen in samenhang met de positie van ouders in het onderwijs». Niet voor het in stand houden van een organisatie.
Tot nu toe zijn alle verzoeken (deels) gehonoreerd. Tegelijk is het beschikbare budget in 2015 niet uitgeput, en biedt ook het budget voor 2016 nog ruimte. Er is dus zeker nog ruimte voor onderbouwde verzoeken in 2016.
Bent u bereid de evaluatie van Ouders & Onderwijs te vervroegen naar najaar 2016 gezien de ontevredenheid die heerst onder verschillende vertegenwoordigers van ouderorganisaties en een ouderplatform? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ouders & Onderwijs is sinds 1 januari 2014 actief. Ik wil de organisatie eerst de kans geven vorm te krijgen, alvorens ik ga evalueren. De evaluatie wordt hiermee 3 jaar na start van de subsidie uitgevoerd. Dit valt ruimschoots binnen de kaders van de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:24) die voorschrijft ten minste eenmaal in de 5 jaar te evalueren. Daarnaast vind ik het van belang om de evaluatie zorgvuldig uit te voeren. Het vervroegen van de evaluatie en het daarmee inkorten van de benodigde (voorbereidings)tijd is niet in lijn met dit uitgangspunt van een zorgvuldige en gedegen evaluatie.
Brugstoringen in Friesland |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Provincie: rijk laat bruggen verwaarlozen»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Klopt het dat er sprake is van een toename van het aantal haperingen van de bruggen Skarster Rien? Zo ja, hoe verklaart u deze toename?
Nee, hiervan is geen sprake.
Wat zijn de oorzaken van de verschillende storingen? Hoe kunnen storingen in de toekomst worden voorkomen? Welke afspraken zijn er gemaakt om storingen zo snel mogelijk op te lossen?
De aanleiding van genoemde storing bij de Scharsterrijnbrug, richting Lemmer naar Joure, was een defect aan de motor van de hydraulische pomp. Na een spoedreparatie op 2 juli is deze weer in storing geraakt op maandag 4 juli. Na demontage, reparatie en testen functioneert de brug weer goed. Er is geen aanleiding om aan te nemen, dat een dergelijke storing zich weer voor zal doen.
De laatste vijf jaren was er één keer per jaar sprake van dat een schadeaanrijding of storing van de brug leidde tot het optreden van hinder voor het weg- of vaarwegverkeer. Onder andere door een aanrijding van een slagboom, storing van de brugbeweging door defect van elektronica en dit jaar door storing van de elektronische pomp.
Jaarlijks worden de bruggen geïnspecteerd op verschillende onderdelen zoals elektronische installaties, hijs- en hefmiddelen. Waar nodig vindt preventief onderhoud plaats.
In geval van storingen worden eerst maatregelen getroffen om een veilige situatie te creëren. Vervolgens worden maatregelen genomen om het (vaar)wegverkeer weer op gang te brengen, als dat gestremd was. Tenslotte wordt de oorzaak van de storing opgelost. Op deze manier probeert Rijkswaterstaat de hinder zoveel mogelijk te beperken en adequaat mogelijk op te lossen.
Tot hoeveel files hebben de haperingen van de bruggen Skarster Rien in 2016 geleid? Is hier sprake van een toename?
In 2016 is één file, richting Lemmer naar Joure, toe te schrijven aan een storing van een van de bruggen (2 juli). Op 4 juli was er ook een storing die tot een niet registreerbare file geleid heeft. Er is geen sprake van een toename van het aantal files.
In mei en juni 2016 is groot onderhoud gepleegd aan de weg in de nabijheid van de Skarster Rien bruggen welke van invloed was op de doorstroming in het gebied
Hoe zijn het beheer, onderhoud en vervanging voor de komende jaren voorzien voor de bruggen Skarster Rien? Zijn deze opgenomen in het programma voor beheer, onderhoud en vervanging?
Er is een contract gesloten met een aannemer voor vast onderhoud. In 2018 en 2019 zijn kleine maatregelen gepland zoals de vervanging van afsluitbomen. Groot onderhoud aan de Skarster Rien bruggen staat geprogrammeerd voor 2024.
De geheime moskeelijst van het kabinet |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet weigert lijst moskeeën bekend te maken»?1
Ja.
Klopt het dat er, ondanks eerdere ontkenningen, toch een lijst bestaat met moskeeën/islamitische organisaties die geld (zouden) ontvangen vanuit Saoedi-Arabië?
Zo ja, waarom is de Kamer jarenlang verkeerd geïnformeerd en is deze informatie over buitenlandse financiering van moskeeën/islamitische organisaties niet gedeeld met het parlement?
Begrijpt u de woede en verbijstering dat het parlement, en daarmee de Nederlandse bevolking, op deze wijze is geschoffeerd?
In hoeverre bestaat er een afspraak tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Saoedische ambassade over organisaties die geld (zouden) ontvangen vanuit Saoedi-Arabië? Wat houdt die afspraak precies in?
Hoeveel moskeeën staan er op de lijst en om welke specifieke moskeeën/organisaties gaat het?
Hoe is het mogelijk dat geen enkele gemeente gesprekken voert over de financiën van salafistische organisaties, terwijl dit wel een toezegging was van het kabinet?
Zijn er meer zaken met betrekking tot dit dossier die u achterhoudt of die niet kloppen?
Nee.
Bent u bereid nog deze week alle beschikbare informatie (inclusief de lijst) naar de Kamer te sturen?
Het kabinet heeft het betreffende overzicht vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
De intimidatie en doodsbedreiging aan het adres van een homostel |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Homostel in Amsterdam wordt bedreigd door homofobe buren»?1
Ja.
Deelt u onze afschuw over het feit dat een homostel vanwege de geaardheid met de dood wordt bedreigd, stenen tegen het raam gegooid krijgt en niet meer veilig over straat kan?
Ja, die afschuw deel ik zonder meer. Op grond van artikel 1 van de Grondwet is discriminatie, op welke grond dan ook, niet toegestaan. Discriminatie dient dan ook hard aangepakt te worden. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie2 wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie vanwege de ingrijpende gevolgen voor individuen en de samenleving als geheel.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat de politie het betreffende stel heeft afgeraden om aangifte te doen omdat zij anders te maken krijgt met buurtterreur door hangjeugd?
De politie heeft mij desgevraagd bericht dat de oorzaak van het conflict tussen het stel en hun buren – waaraan in het artikel wordt gerefereerd – leek te liggen in geluidsoverlast. De politie heeft het betreffende stel in eerste instantie geadviseerd om – voordat eventueel aangifte wordt gedaan – te bekijken of bemiddeling door tussenkomst van de wijkagent kan helpen om het conflict op te lossen. Het is niet ongebruikelijk dat de politie burenruzies – waarbij over en weer beschuldigingen worden geuit – met behulp van bemiddeling probeert op te lossen om escalatie te voorkomen. Nadat het stel de woning had verlaten als gevolg van de escalatie van het conflict, heeft de wijkagent met één van hen gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden.
Erkent u inmiddels dat niet-Westerse allochtonen in Amsterdam, ook in deze casus,2 relatief gezien vaker verdachte zijn van homofoob geweld dan autochtonen? Zo ja, wat doet u met dat gegeven en ziet u een relatie met de veelal islamitische achtergrond (zie ook de rapporten «Gewoon Anders; acceptatie van homoseksualiteit in Nederland», SCP en «Dichterbij elkaar», SCP)?
Ik deel uw analyse en interpretatie van de cijfers niet en verwijs hierbij naar eerdere antwoorden op Kamervragen met dezelfde strekking.4 Uit het onderzoek van het SCP dat u noemt, plus een meer recent rapport uit 20165, komt naar voren dat in streng religieuze- en niet-westerse etnische kringen de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen (LHBT-ers) gemiddeld lager ligt dan bij autochtone en niet-religieuze Nederlanders. Dat is de reden dat het kabinet zich extra inzet om dit te verbeteren, onder meer via de ondersteuning van activiteiten van de G4-gemeenten in samenwerking met LHBT-ers uit bi-culturele kringen.6 Overigens staat ook in religieuze en niet-westerse etnische kringen de meerderheid neutraal tot positief tegenover het idee dat lhbt’s hun leven zo moeten kunnen inrichten zoals zij dat zelf willen.
Deelt u de mening dat niet de slachtoffers maar de daders hun wijk/stad dienen te verlaten? Zo ja, op welke wijze wordt dit bedreigde stel geholpen?
In het Nationaal actieplan tegen discriminatie7 wordt ingegaan op de (preventieve en repressieve) maatregelen die het kabinet neemt tegen discriminatie, waaronder ook homofoob/discriminatoir geweld. In bijlage II van het actieplan wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt met betrekking tot discriminatie van LHBT-ers.
In het onderhavige geval is er door de politie niet afgeraden om aangifte te doen. Zoals gezegd heeft de wijkagent met één van de slachtoffers gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden. De politie werkt aan het verbeteren van het aangifteproces via opleiding van intake- en servicemedewerkers. Voor zowel deskundigheidsbevordering ten aanzien van dergelijke zaken als voor het verbeteren van de opsporing en vervolging op dit terrein wordt met ketenpartners een convenant en tevens een vernieuwd reactieprotocol opgesteld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om ervoor te zorgen dat de politie mensen niet afraadt aangifte te doen en dat wordt ingezet op zware repressie van homofoob geweld, snelrecht en huis- en wijkuitzettingen van het tuig?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen, van meer dan 70% van de bevolking,3 dat de samenleving structureel ontwricht raakt als gevolg van het wanbeleid op het gebied van immigratie/integratie? Kunt u uw visie geven op deze zorgelijke ontwikkeling?
De stelling waaraan wordt gerefereerd bevat geen oordeel over het gevoerde beleid, maar vraagt naar de verwachte tendens inzake spanningen tussen autochtonen en mensen van buitenlandse herkomst. Het kabinet heeft aandacht voor deze spanningen en voert een beleid om deze te verminderen door enerzijds preventieve maatregelen en dialoog en anderzijds (strafrechtelijke) handhaving, daar waar grenzen worden overschreden.
Zaken die te maken hebben met huiselijk geweld |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met «De kwaliteit van Veilig Thuis»? Deelt u de mening dat hierin alleen gesproken wordt over «huishoudens», waarbij onduidelijk blijft of onder deze huishoudens ook huishoudens zónder kinderen vallen? Bent u bereid gemeenten en Veilig Thuis-organisaties erop te wijzen dat er ook diverse huishoudens zonder kinderen bestaan, waarin sprake kan zijn van huiselijk geweld?1
Ja. U refereert aan het eindrapport van de Inspecties Jeugdzorg (IJZ) en voor de Gezondheidszorg (IGZ) over het onderzoek naar de kwaliteit van 26 Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) dat ik samen met mijn collega van Veiligheid en Justitie (VenJ) op 2 maart 2016 aan uw Kamer heb aangeboden2. De Inspecties hebben zich niet beperkt tot huishoudens met kinderen. Zoals in het eindrapport gesteld wordt hebben de VT-organisaties een belangrijke taak: «Veilig Thuis is er voor iedereen, jong en oud, die te maken heeft met huiselijk geweld of kindermishandeling». Daarop richt zich het toezicht van de Inspecties. Ook gemeenten en de VT-organisaties zijn zich zeer bewust van deze brede taak. Veilig Thuis is een bundeling van krachten op het gebied van de verschillende vormen van geweld in huiselijke kring, zoals partnergeweld, ouderenmishandeling, kindermishandeling en eergerelateerd geweld.
Kunt u toelichten welke inspectie toezicht houdt op omgangshuizen? Zo nee, waarom niet?
Omgangshuizen komen in verschillende vormen voor. Voor zover omgangshuizen jeugdhulpaanbieders in de zin van de Jeugdwet zijn, zijn de IJZ samen met de IGZ en de Inspectie VenJ bevoegd om toezicht te houden. Daarnaast hebben gemeenten een belangrijke rol om te waarborgen dat de jeugdhulp van goede kwaliteit is. Zij zijn op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp.
Kunt u aangeven welke instelling of welke instellingen verantwoordelijk zijn voor de controle van het beleid en de uitvoering van Veilig Thuis? Ligt deze controle slechts bij de centrumgemeenten, of juist bij alle individuele gemeenten? Mocht dat laatste het geval zijn, hoe is die controle dan geregeld?
Het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK), Veilig Thuis, is geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. In artikel 4.1.1 lid 1 is geregeld dat het college zorg draagt voor de organisatie van een AMHK. Alle gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering daarvan. Er zijn geen centrumgemeenten daarvoor aangewezen. Gemeenten zijn dus verantwoordelijk voor de controle van de VT-organisaties.
Voor wat betreft de samenwerking tussen gemeenten is voor het AMHK artikel 2.6.1 van de Wmo 2015 van toepassing. Daarin is geregeld dat de colleges met elkaar samenwerken, indien dit voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet is aangewezen. De wijze waarop in de 26 regio’s van de VT-organisaties wordt samengewerkt is verschillend. De samenwerkende gemeenten hebben vaak één of meer gemeenten uit hun midden als trekker(s) benoemd.
Kunt u uiteenzetten welk kenniscentrum of welke kenniscentra expertise in huis hebben over (complexe) posttraumatische-stressstoornissen (PTSS) bij huiselijk geweld, in ogenschouw nemende dat er al kenniscentra bestaan op het gebied van de kinder- en jeugdpsychiatrie en bij defensie? Hebben deze kenniscentra ook voldoende behandelingsmogelijkheden en -plaatsen? Zo nee, waarom niet?2 3
Voor mij staat voorop dat slachtoffers van huiselijk geweld snel de juiste, kwalitatief hoogwaardige hulp krijgen. Indien sprake is van PTSS of psychotrauma als gevolg van het huiselijk geweld kan iemand bij tal van aanbieders terecht, zowel in de generalistische basis ggz, als de gespecialiseerde ggz of bij zeer gespecialiseerde aanbieders. Websites als www.kiesbeter.nl, de eigen huisarts en de verzekeraar kunnen helpen met het vinden van een juiste aanbieder.
Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen, ook voor mensen met een PTSS. Het oordeel van een medisch professional omtrent een diagnose en de noodzakelijke behandeling is leidend en elke verzekeraar heeft de zorgplicht die behandeling dan mogelijk te maken cq. te vergoeden. Verzekeraars kunnen bemiddelen in geval er sprake is van gebrek aan plaatsen of eventuele wachtlijsten: ofwel door een patiënt naar een geschikte aanbieder te verwijzen waar nog plaats is, of door aanvullende (contract)afspraken te maken met een specifieke aanbieder waar geen plaats meer is.
Ten behoeve van het ondersteunen van professionals bij het bieden van de juiste zorg bij PTSS wijs ik u op meerdere ontwikkelingen die plaats vinden. In opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ wordt gewerkt aan een zorgstandaard Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen, met daarin zorgspecifieke modules over preventie, diagnostiek en behandeling van trauma- en stressorgerelateerde stoornissen en heldere kwaliteitsindicatoren (op proces, structuur en uitkomst). Deze zorgstandaard zal leiden tot meer transparantie, uniformiteit en kwaliteitsverbetering, en wordt in juni 2017 opgeleverd. Daarnaast wijs ik op de investeringen die ik heb gedaan om verbeteringen door te voeren binnen de vrouwenopvang en de databank met effectieve interventies die ik via Movisie en het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) beschikbaar stel. Tevens financier ik samen met de G4 en Augeo het onderzoeksprogramma van het Verwey-Jonker Instituut naar de intergenerationele overdracht van kindermishandeling en huiselijk geweld. Doel van dit onderzoeksprogramma is om meer inzicht te krijgen
in de psychische gevolgen van kindermishandeling en huiselijk geweld en het effect van de aanpak. Ook in de wetenschapsagenda ggz5, waar via ZonMW extra geld voor beschikbaar is gesteld, is vroegdetectie en interventie een belangrijk thema.
In hoeverre heeft u het idee dat er behoefte is aan een speciaal kennis- en behandelcentrum voor (complexe) posttraumatische-stressstoornissen bij huiselijk geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten in hoeverre het mogelijk is voor slachtoffers van stalking om een andere identiteit te kunnen krijgen? Zo ja, op welke manier kan dit?
Het aannemen van een andere identiteit door slachtoffers is niet mogelijk. Het maakt geen deel uit van het pakket aan slachtofferrechten op grond van de huidige wetgeving en evenmin van de toekomstige wetgeving ter implementatie van de EU-richtlijn Minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers die op dit moment aanhangig is in de Eerste Kamer. Wel is het nu al mogelijk voor slachtoffers om anoniem aangifte te doen (aangifte onder nummer). Verder wordt er sinds 1 januari 2016, door de introductie van een nieuw voegingsformulier voor slachtoffers die zich willen voegen als benadeelde partij, alleen nog gevraagd naar de minimaal noodzakelijke persoonsgegevens van het slachtoffer. Daarnaast wordt de aandacht voor het belang van privacybescherming tijdens de opleiding van professionals in de strafrechtsketen versterkt, waaronder de politie.
Verder voert, zoals u bekend6, het Ministerie van VenJ op dit moment een informatie- en impact-analyse uit om in kaart te brengen welke actoren in het strafproces met welk doel over welke persoonlijke informatie van het slachtoffer moeten kunnen beschikken. Op basis daarvan zal ik een besluit nemen of en zo ja op welke wijze en op welke termijn wijzigingen kunnen worden uitgevoerd. In het najaar van 2016 zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van deze analyses.
In hoeverre klopt het dat wanneer twee personen, waarvan er een zich schuldig maakt aan stalking, kinderen hebben, de NAW-gegevens van het slachtoffer van stalking, gezien de informatieplicht met betrekking tot kinderen, aan de dader gegeven kunnen worden? Zo ja, hoe vaak vindt dit plaats? Worden de risico's van een dergelijke handeling meegenomen in de beoordeling van de bovengenoemde informatieplicht? Zo nee, waarom niet?
Iemand kan bij de gemeente een verzoek om verstrekkingsbeperking indienen (zo heet een geheimhoudingsverzoek sinds de Wet Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP van 6 jan 2014). Indien een verstrekkingsbeperking is geregistreerd zullen door gemeenten geen verstrekkingen meer worden gedaan aan derden. Indien het echter een ouder van een kind betreft zal deze ouder, als wettelijk vertegen-woordiger van het kind, wel gegevens kunnen krijgen over zijn/haar kind. Hij/zij wordt dan niet gezien als derde.
Er is in een situatie als hiervoor geschetst wel een uitzondering mogelijk. Wanneer het opnemen van een woonadres naar het oordeel van de burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is, kan iemand in plaats van een woonadres een briefadres kiezen (Artikel 2.41:1).
Uit de systemen kan niet worden herleid hoe vaak desondanks NAW-gegevens aan daders worden verstrekt.
Er van uitgaande dat het een situatie na aangifte betreft, is er voor een slachtoffer de mogelijkheid om bij de politie een keuze te maken om aangifte te doen met domicilie keuze. Hierbij kies je bijvoorbeeld een advocaat of Slachtofferhulp Nederland als adres en kunnen de adresgegevens onbekend blijven voor de verdachte.
Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in verband met het doen van een onderzoek de persoonsgegevens van de betrokkenen opvraagt, kan uit de BRP blijken dat er sprake is van een geheim adres van één van de ouders (verstrekkingsbeperking). Dit geheim adres wordt door de RvdK afgeschermd en niet gedeeld met de andere ouder / betrokkenen. Uiteraard zal ook een verzoek van één van de ouders zelf om een adres niet door te geven door de RvdK gerespecteerd worden.
Kunt u aangeven hoe het staat met de kennis en expertise bij de politie over psychische mishandeling? Is zij in voldoende mate bekend met de signalementen van psychische mishandeling zoals controle, dwang en angst? Zo nee, waarom niet? Maakt de politie onderscheid tussen fysieke en psychische mishandeling bij haar activiteiten? Zijn de juridische mogelijkheden toereikend om in te grijpen bij psychische mishandeling? Zo nee, wat zou er veranderd moeten of kunnen worden?
Psychische mishandeling is een van de verschijningsvormen van mishandeling. De politie is er, net als bij andere vormen, op getraind ook psychische mishandeling te kunnen herkennen. Het betreft hier wel een gecompliceerde vorm van mishandeling, waarbij het bewijs vaak moeilijk te onderbouwen is. Er zijn mijn collega van VenJ geen signalen bekend dat de juridische mogelijkheden ontoereikend zijn. Voor de slachtoffers is het van belang dat politie, OM en Veilig Thuis samenwerken om voor het beste traject te kunnen kiezen, hulpverlening en/of een strafrechtelijk traject.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van donderdag 15 september 2016?
Ja.
Het bericht dat ziekenhuisbestuurders een calamiteitenrapport herschrijven voordat het naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gaat |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag waaruit blijkt dat een bestuurder van een niet nader genoemd ziekenhuis een intern «onafhankelijk» calamiteitenrapport op wezenlijke punten herschrijft voordat het naar de IGZ gaat ter beoordeling?1
Op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn bestuurders van zorginstellingen er verantwoordelijk voor dat ongewenste uitkomsten van zorg binnen hun instelling op een grondige en geloofwaardige wijze worden onderzocht door een calamiteitencommissie en dat de nodige verbetermaatregelen worden getroffen. Dat zij een rol spelen in het proces van de calamiteitenrapportage is dan ook logisch.
Echter, wanneer de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) erachter komt dat bestuurders hoofdoorzaken van een calamiteit in een calamiteitenrapport verhullen om reputatieschade te voorkomen, dan grijpt zij in. Het rapport is dan immers niet meer geloofwaardig. Hetzelfde geldt voor gevallen waarbij er een conflict is geweest tussen de calamiteitencommissie die een calamiteit heeft onderzocht, en het bestuur van een zorginstellingen waar de betreffende calamiteit zich heeft voortgedaan.
Is het volgens u wenselijk dat ziekenhuisbestuurders, uit angst voor reputatieschade, calamiteitenrapporten herschrijven voordat deze naar de IGZ gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan volgens u het toezicht functioneren wanneer de IGZ zich in haar oordeel baseert op rapporten die «gestyled» kunnen zijn door de bestuurders van een ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u nog eens uitleggen in welke situaties de IGZ direct zelf onderzoek instelt?
De inspectie doet direct zelf onderzoek naar aanleiding van de melding van een calamiteit als de aard van de melding of andere informatie over het betrokken ziekenhuis aanleiding geeft dit te doen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn als een calamiteit zich heeft afgespeeld in een situatie waarin een cliënt in een individueel gesloten setting is opgenomen – zoals in een separeerruimte – en is komen te overlijden.
Bent u bereid een 24 uursteam samen te stellen dat na melding van een ernstige calamiteit en een onverwacht en/of verdacht overlijden direct zelf ter plaatse gaat om de situatie te bekijken, eventueel bewijsmateriaal veilig te stellen en te bezien wie het meest verantwoord het nader onderzoek kan doen? Zo ja, per wanneer zijn deze teams inzetbaar? Zo neen, waarom niet?
Hoe de IGZ omgaat met meldingen, en daarmee calamiteiten, is vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.
Het huidige toezichtbeleid bij calamiteiten, het incidententoezicht, is erop geënt het lerend vermogen te vergroten bij zorgverleners en -aanbieders, opdat herhaling zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het door de zorgaanbieder uitvoeren van het onderzoek verhoogt het lerend vermogen en het eigenaarschap van verbeterpunten. De IGZ beoordeelt het onderzoeksrapport en doet zo nodig zelf onderzoek (zie het antwoord op vraag 4).
Het instellen van een «24 uursteam» dat de regie na een calamiteitenmelding op zich neemt en deze op een forensische wijze invult, vind ik geen goed idee. Wanneer we het hebben over «verdachte situaties» dan schakelt de gemeentelijk lijkschouwer het Openbaar Ministerie (OM) in wanneer hij niet overtuigd is van het natuurlijk karakter van het overlijden. Het OM kan dan een onderzoek instellen.
Erkent u dat het risicogestuurd toezicht uitermate kwetsbaar is, omdat het bepalen van het risicoprofiel van een zorginstelling in hoge mate afhangt van de informatie die de IGZ van bestuurders van de instelling krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door middel van risicotoezicht signaleert de IGZ de grootste risico’s in de zorg en waar deze zich voordoen, vervolgens zet zij zorgaanbieders gericht aan tot een adequate risicobeheersing en het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Zorgaanbieders dragen immers de wettelijke verantwoordelijkheid (volgens de Wkkgz) voor de kwaliteit en veiligheid van zorg. Juist door zich regelmatig een beeld te vormen waar mogelijk verhoogde risico’s zijn, wil de inspectie voorkomen dat er zaken mis gaan. Daarbij grijpt de inspectie in wanneer er sprake is van onveilige zorg.
De voor het risicotoezicht gebruikte informatie is afkomstig uit externe en interne bronnen, bijvoorbeeld uit de eigen kwaliteitssystemen van zorginstellingen, uit onaangekondigde bezoeken van de IGZ maar ook uit signalen die de IGZ van het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) ontvangt. Zowel de veronderstelde risico’s als de (aangeleverde) informatie worden door de IGZ geverifieerd, hetzelfde geldt voor eventuele verbetermaatregelen waaraan zorginstellingen zich hebben gecommitteerd. Het beeld dat een risicoprofiel louter tot stand komt met (subjectieve) informatie die bestuurders met de IGZ wensen te delen is dan ook niet correct.
Om gericht en doeltreffend toezicht te kunnen houden hanteert de IGZ zowel risicotoezicht en incidententoezicht, dat gebaseerd is op meldingen van incidenten en calamiteiten, en brengt zij deze met elkaar in verbinding. Wanneer het gaat om de signalering van risico’s is er allerminst sprake van een «blinde vlek» maar juist van een completer beeld van een zorginstelling.
Erkent u dat met het risicogestuurd toezichthouden pas zaken écht aan het licht komen als er sprake is van langdurige falen, terwijl de bestuurders de IGZ een papieren werkelijkheid voorschotelden? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de inspecteur-generaal van de IGZ zich niet bewust lijkt van deze blinde vlek in het toezicht? Is dat niet zeer zorgelijk?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het een goed verweer dat de inspecteur-generaal stelt dat dergelijke praktijken – het aanpassen van interne calamiteitenrapporten – vroeger nog «veel vaker» voorkwamen? Is zo'n observatie van enig belang, als het uitgangspunt moet zijn dat dit überhaupt niet voorkomt?
In de televisie-uitzending van EenVandaag stelt de Inspecteur Generaal (IG) van de IGZ dat het aanpassen van calamiteitenrapporten door bestuurders teneinde reputatieschade te voorkomen «nooit mag». In de radiouitzending2 van EenVandaag over dit onderwerp geeft zij aan dat dit niet betekent dat er in de praktijk nooit belangrijke informatie met betrekking tot een calamiteit bedekt wordt. Zij roept zorgverleners en patiënten in dezelfde uitzending dan ook op om zich respectievelijk tot de IGZ en het LMZ te wenden wanneer zij het vermoeden hebben dat dit wel degelijk het geval is.
De in deze vraag aangehaalde observatie heeft betrekking op een gesignaleerde verbetering in kwaliteit van calamiteitenrapportages als gevolg van een toegenomen geboden openheid door zorginstellingen en een intensievere betrokkenheid van patiënten en diens naasten bij onderzoeken naar calamiteiten. Deze trend wordt in de radiouitzending bevestigd door hoogleraar gezondheidsrecht prof. dr. Legemaate.
Kunt u de Kamer informeren over alle situaties waarin de IGZ heeft geweten dat er aangepaste – en daarmee onvolledig waarheidsgetrouwe – rapporten werden gepresenteerd? Door wie gebeurde dit en wat was hierop het antwoord van de IGZ?
De inspectie houdt geen lijst bij van zaken waarbij zij heeft geconstateerd dat calamiteitenrapporten van zorginstellingen, op welke manier dan ook, ondermaats zijn. Noch is haar informatievoorzieningsysteem erop toegespitst om deze gegevens op te vragen en te verstrekken. Indien zij deze constatering doet dan zal de IGZ van het bestuur van een zorginstelling eisen dat zij het calamiteitenrapport, en/of het onderzoek dat hieraan vooraf gaat, qua volledigheid, kwaliteit en geloofwaardigheid op orde worden gebracht. Indien zij dit nodig acht kan de IGZ in zo’n geval ook besluiten zelf een onderzoek te verrichten.
Tegen hoeveel bestuurders of artsen is een maatregel ingesteld op basis van het falsificeren van onderzoeksrapporten aangaande een medische misser?
De inspectie heeft tot op heden nog geen maatregel opgelegd aan een arts of bestuurder, waar het aanpassen van een calamiteitenrapport aan ten grondslag heeft gelegen.
Acht u het aannemelijk dat juist door het huidige stelsel van onderlinge concurrentie de transparantie afneemt omdat het de concurrentiepositie kan verzwakken en de reputatie kan schaden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst ga ik ervan uit dat de intrinsieke motivatie van zorgprofessionals om goede zorg en de juiste informatie te leveren ten alle tijden voorop staat. Verder zie ik geen aanleiding om te vermoeden dat het huidige zorgstelsel zorginstellingen motiveert om minder transparant te zijn. Integendeel; de patiënt en de cliënt eisen juist meer dan ooit openheid en transparantie van zorginstelling, en zien met de invoering van de Wkkgz hun mogelijkheden uitgebreid om de informatie te krijgen waar zij recht op hebben. Tegelijkertijd weten zij de weg naar het LMZ steeds beter te vinden wanneer zij constateren dat zorginstellingen op dit vlak tekortschieten. Meer dan ooit zal de reputatieschade voor een zorginstelling uiteindelijk het grootst zijn wanneer ervoor wordt gekozen om essentiële informatie, hetzij voor de inspectie, hetzij voor de patiënt of cliënt, achter te houden.
Hoe vaak hoort de IGZ dat ziekenhuisbestuurders of artsen fouten bij medische missers niet mogen erkennen van de letselschadeverzerkeraar?
Het past niet bij de taken en verantwoordelijkheden van de IGZ om zich bezig te houden met zaken aangaande financiële aansprakelijkheden in de civielrechtelijke sfeer. Zij richt zich als toezichthouder op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Bovendien zijn in ziekenhuizen calamiteitenprocedures en claimafhandelingen strikt gescheiden.
Wat vindt u ervan dat nabestaanden via de media hun situatie aan de kaak moeten stellen omdat zij zich door de IGZ niet gehoord voelen?
Om het overlijden van een geliefd familielid te moeten verwerken is intens pijnlijk en verdrietig. Dat er een calamiteit aan het overlijden is voorafgegaan, is des te verdrietiger. Van zorgaanbieders mogen wij verwachten dat zij open zijn over calamiteiten richting de nabestaan, die ook worden meegenomen bij het onderzoek dat zorgvuldig moet worden verricht en waar verbetermaatregelen uit voortkomen. De IGZ ziet toe op de wijze waarop zorginstellingen calamiteiten onderzoeken en informeert de patiënt of nabestaanden over (haar rol in) dit proces wanneer hier behoefte aan is.
Op welke wijze worden familieleden nu beter betrokken bij calamiteitenonderzoek?
De IGZ heeft vastgesteld dat het percentage calamiteitenonderzoeken waarin de patiënt of nabestaanden ook gehoord zijn, is gestegen van 15% in 2013 naar 70% in 2015. Ook krijgen patiënten steeds vaker inzage in het calamiteitenrapport.
De betreffende chirurg is berispt, maar heeft het onvolledige calamiteitenonderzoek betreffende de dood in het Waterlandziekenhuis in Purmerend ook consequenties gehad voor de toenmalige Raad van Bestuur? Zo ja, wat waren die consequenties?
De IGZ heeft in deze zaak geen onrechtmatig handelen van de raad van bestuur geconstateerd. De raad van toezicht van een ziekenhuis is verantwoordelijk voor het functioneren van een bestuurder. De bestuurder in kwestie is inmiddels bij een ander ziekenhuis werkzaam als voorzitter van de raad van bestuur. De IGZ is hiervan op de hoogte.
Mede naar aanleiding van de calamiteit heeft de IGZ het toezicht op het Waterlandziekenhuis geïntensiveerd. De inhoud van de calamiteit en de door het ziekenhuis te nemen verbeteracties liggen hieraan ten grondslag. De inspectie kijkt in deze periode niet alleen zorginhoudelijk maar ook bestuurlijk. Zo vinden er vaker onaangekondigde inspectiebezoeken plaats en is er intensiever contact met de raad van bestuur. Daarbij toetst de IGZ onder andere of de afgesproken verbetermaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd.
De IGZ zal een rapport opstellen over de bevindingen die zij doet naar aanleiding van het geïntensiveerde toezicht. Dit rapport wordt openbaar gemaakt.
Klopt het dat de bestuurder waarover wordt gesproken in de uitzending, die een calamiteitenrapport op wezenlijke onderdelen herschreef teneinde de IGZ om de tuin te leiden, nog steeds werkzaam is als bestuurder van een ziekenhuis? Hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 16.
Is het mogelijk om tegen bestuurders en artsen die rapporten inhoudelijk wijzigen aangifte te doen van valsheid in geschrifte? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom doet de IGZ dit niet?
De IGZ heeft in deze zaak geen onrechtmatig handelen van de raad van bestuur geconstateerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 16 en 17. Mocht de IGZ constateren dat bestuurders hoofdoorzaken van een calamiteit in een calamiteitenrapport bewust verhullen – waardoor de inspectie haar toezichttaak niet adequaat kan uitvoeren – dan zal ze ingrijpen.
Wilt u aan de cultuur van toedekken en bagatelliseren van medische missers een einde maken? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de IGZ te doordringen van de ernst van deze cultuur? Zo neen, waarom niet?
Ik kan me niet vinden in het beeld dat er een cultuur bestaat van toedekken en bagatelliseren van ongewenste uitkomsten van zorg. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 12 gaan we juist toe naar een zorgcultuur waar openheid en transparantie in toenemende mate centraal staan. Dit wil dat wil niet zeggen dat het achterhouden van essentiële informatie over het verloop van zorg aan de patiënt of diens nabestaanden, dan wel aan de inspectie, nooit voorkomt. De IGZ treedt handhavend op wanneer zij constateert dat calamiteiten niet of te laat worden gemeld.
Het bericht dat steeds meer ouderen door armoede in de cel belanden na een verkeersboete |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat steeds meer ouderen worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboetes door armoede niet meer kunnen betalen?1
Ja.
Klopt het dat gevangenissen steeds meer 50- en 60-plussers in hun cellen krijgen? Hebt u daar cijfers van?
Het absolute aantal oudere gedetineerden (voor alle wetsovertredingen) is de afgelopen jaren licht gestegen. Deze absolute stijging kan verklaard worden door de vergrijzing van de samenleving.
50–59 jaar
954
1.033
8%
6%
60 jaar en ouder
271
299
10%
10%
Wanneer wordt gekeken naar het aantal oudere gedetineerden dat op enig moment vastzit voor een niet betaalde verkeersboete blijkt er sprake te zijn van een daling.
30 sept 2011
30
30 sept 2012
43
30 sept 2013
72
30 sept 2014
43
30 sept 2015
15
27 juni 2016
12
Deze daling kan worden verklaard door de implementatie van een nieuwe werkwijze. In februari 2015 zijn het OM en het CJIB gestart met het persoonsgericht beoordelen van (het totaal van) zaken van betrokkenen in de fase gijzeling. Het indienen van een vordering gijzeling gebeurt in beginsel alleen bij personen voor wie geldt dat – op basis van de beschikbare informatie – geen sprake is van betalingsonmacht.
In hoeverre wordt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Openbaar Ministerie (OM) goed in kaart gebracht wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboete niet meer kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gedetineerd wegens het niet betalen van een verkeersboete? Zo nee, waarom niet? In hoeverre speelt armoede hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat deze mensen steeds vaker worden gegijzeld, terwijl u eerder hebt beloofd dat zal worden ingezet op een maatschappelijk verantwoorde tenuitvoerlegging van sancties, wat onder meer betekent dat het OM en de rechtspraak van actuele informatie zullen worden voorzien zodat zij een bijdrage kunnen leveren aan het opleggen van een meer op maat gesneden sanctie?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt op dit moment door het CJIB en het OM rekening gehouden met de financiële situatie van verkeersovertreders als zij aangeven de boete niet (meer) te kunnen betalen?
Er wordt op verschillende momenten in het inningsproces gekeken naar de financiële situatie van betrokkene. Ten eerste op het moment dat een betrokkene gebruik maakt van de mogelijkheid die het CJIB biedt om de financiële sanctie te betalen in termijnen (al dan niet via maatwerk). Ten tweede bekijkt de gerechtsdeurwaarder de financiële situatie van betrokkene, zodat eventueel een betalingsregeling kan worden afgesproken. Ten derde wordt voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling de financiële situatie van betrokkene bekeken aan de hand van bij CJIB en OM beschikbare informatie. Zo wordt bijvoorbeeld geverifieerd of iemand is geregistreerd in het Centraal Curatele- en bewindregister en in het Centraal Insolventieregister. Daarnaast wordt gekeken of er sprake is van enige andere (actuele) vorm van bewindvoering. Als dit het geval is, wordt geen vordering gijzeling ingediend.
Vanaf welk moment wordt gekeken naar de financiële situatie? Is dat direct nadat duidelijk is dat een betalingsregeling niet wordt nagekomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent het op maatschappelijk verantwoorde manier tenuitvoerleggen van verkeersboetes ook dat bij multiproblematiek contact wordt opgenomen met bijvoorbeeld schuldhulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Indien betrokkene (of iemand namens betrokkene) aangeeft dat er sprake is van multiproblematiek, bekijkt het CJIB of er aanleiding is om maatwerk toe te passen, bijvoorbeeld op basis van aangeleverde informatie. Ook gaat het CJIB in dat geval na of de problematiek al gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere (professionele) instelling. Het maatwerk kan bestaan uit het mogelijk maken van gespreide betaling. Indien blijkt dat de problematiek nog niet gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere instelling, dan wordt betrokkene hier door het CJIB actief op gewezen. Als de (gemeentelijke) schuldhulpverlening een regeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers tot stand brengt, kunnen de Wahv-sancties daarin worden meegenomen. Bij personen die maatwerk ontvangen door het team Schrijnende gevallen stemt het CJIB af met de schuldhulpverlening indien betrokkene daar reeds een traject heeft lopen.
Fraude bij zorgorganisatie Boriz |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht over zorgorganisatie Boriz die mogelijk schuldig is aan fraude met zorggeld?1
Net als uw Kamer heb ik kennis genomen van de berichtgeving in de media over zorgorganisatie Boriz. Voor mij staat voorop dat cliënten goede en verantwoorde zorg krijgen, in natura of via een pgb, en dat de zorginstelling de zorg rechtmatig declareert. In de berichtgeving over Boriz wordt onder meer gesproken over vermoedens van incorrect declareren en fraude. Gelet op het feit dat zorgverzekeraar Menzis momenteel een onderzoek uitvoert naar deze zorgorganisatie, kan ik hier geen verdere uitspraken over doen. Ik wacht de uitkomsten van genoemd onderzoek af. Mocht uit het onderzoek blijken dat er fraude is gepleegd, dan mag duidelijk zijn dat ik dat zeer ernstig vind en ten zeerste afkeur.
Wanneer is het fraudeonderzoek dat zorgverzekeraar Menzis is gestart afgerond, en kunt u dit rapport de Kamer doen toekomen? Zo neen, waarom niet?
Het is niet bekend wanneer het fraudeonderzoek van Menzis zal zijn afgerond. Het uitvoeren van een fraudeonderzoek vraagt om zorgvuldigheid en dus tijd. Zorgverzekeraars en zorgkantoren maken de rapporten van fraudeonderzoeken nooit openbaar, zowel vanuit het belang van privacy als om te voorkomen dat gevoelige informatie over de werkwijze van fraudeurs naar buiten komt.
Vindt u het wenselijk dat Boriz in 2013 en 2014 een omzet had van zo’n 3 miljoen euro, waarvan 1 miljoen aan de drie directeuren werd uitgekeerd, die bijna 500.000 euro aan salaris ontvingen en voor ongeveer een zelfde bedrag winst kregen uitgekeerd?
Woekerwinsten horen niet thuis in de zorg. Daarom heb ik gemeenten, zorgkantoren en verzekeraars opgeroepen om hun contracten tegen het licht te houden, zodat ze goed weten met wie ze voortaan wel en geen zaken doen. Er kunnen verschillende verklaringen bestaan voor een hoge omzet en/of winstuitkering door zorginstellingen. Indien zorginstellingen goede resultaten boeken doordat zij bijvoorbeeld efficiënt werken en goede zorg leveren, dan vind ik dat een goede zaak. Indien dit echter gebeurt doordat de wet- en regelgeving wordt overtreden, is dat niet acceptabel. In dat geval is het aan de handhavingspartijen om passend op te treden. De problematiek van fraude door – onder andere – zorgbestuurders heeft de volle aandacht van de toezichthouders, de bijzondere opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. De eerdere berichtgeving van het Openbaar Ministerie over aanhoudingen in een onderzoek naar fraude door een zorgbestuurder onderstreept dit en laat ook zien dat de partijen hier, in dit geval strafrechtelijk, tegen optreden.2
Is het waar dat Boriz als onderaannemer van zorgorganisatie Plureyn haar werkzaamheden gaat voortzetten? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, is Boriz bezig met het vinden van een andere hoofdaannemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een hoofdaannemer dient transparant te zijn over de aard van de relatie met andere verbanden en is te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg door een onderaannemer. Navraag bij de Raad van Bestuur van Pluryn leert mij dat onderaannemerschap van zorgaanbieder Boriz niet aan de orde is.
Bent u bereid te voorkomen dat de (voormalig) eigenaren van Boriz een nieuwe organisatie in de zorg of jeugdzorg kunnen opzetten, ten einde te voorkomen dat er wederom geld verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Individuele zorgverzekeraars zijn verplicht de integriteit van zorgaanbieders te toetsen, alvorens een relatie aan te gaan of de relatie te verlengen. Zorgverzekeraars beoordelen op basis van informatie uit diverse bronnen of er risico’s zijn en zo ja, welke beheersmaatregelen aangewezen zijn. Het feit dat Menzis een fraudeonderzoek is gestart, zal meewegen in de beoordeling. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars voldoen aan hun toetsingsplicht en heb geen reden om aan te nemen dat zij dit niet doen.
Een gemeente die geen nieuwe zorginstelling binnen zijn grenzen wil |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Aa en Hunze niet wil meewerken aan de creatie van 24 begeleid-wonen-plaatsen omdat dit naar haar zeggen teveel zorgbudget zou kosten?1
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving.
Navraag bij de gemeente heeft de volgende informatie opgeleverd.
De initiatiefnemer heeft bij de gemeente Aa en Hunze geïnformeerd naar de mogelijkheden om een hotel over te nemen in het dorp Gieten, teneinde hier een nieuwe woon/zorgvoorziening van te maken voor mensen met autisme en/of een psychische beperking. Hierbij zou het restaurantgedeelte worden verpacht. Om dit mogelijk te maken is een wijziging van de gebruiksfunctie van het gebouw noodzakelijk, om die reden is de gemeente vooraf benaderd.
Het college van de gemeente Aa en Hunze laat weten het initiatief (integraal) getoetst te hebben op ruimtelijke aspecten, op de visie Sociaal Domein, veiligheid, betrouwbaarheid en de zorgbehoefte. Vervolgens is na afstemming met de gemeenten Assen, Midden Drenthe, Noordenveld en Tynaarlo geconcludeerd dat in de regio op basis van de zorgbehoefte nu en in de nabije toekomst enerzijds en het reeds beschikbare aanbod aan voorzieningen anderzijds, geen behoefte bestaat aan uitbreiding van de capaciteit. In de betreffende regio worden momenteel de voorbereidingen getroffen voor de nieuwe aanbestedingen Jeugd en Wmo, waaronder beschermd wonen. Naar verwachting van de regiogemeenten zullen veel aanbieders hierop inschrijven.
Er zou sprake kunnen zijn van een extra financiële last voor de gemeente Aa en Hunze als de nieuwe woon-/zorgvoorziening er komt en daar cliënten van elders hun intrek nemen. Of de gemeente Aa en Hunze en/of de centrumgemeente Assen in een dergelijke situatie met de komst van dit initiatief daadwerkelijk € 1,2 miljoen extra kwijt zou zijn, ligt geheel aan de daadwerkelijke gerealiseerde soort zorg, de hoeveelheid zorg en welke inkoopafspraken daaromtrent zouden gelden tussen de (centrum)gemeente en de aanbieder. Voorts geldt dat een nieuwe aanbieder binnen de regio/gemeente ook niet automatisch hoeft te worden gecontracteerd als sprake is van voldoende passend ondersteuningsaanbod via andere aanbieders. Met betrekking tot een eventueel financieel risico dat de gemeente Aa en Hunze ziet, geldt dat het hier grotendeels om cliënten met een ondersteuningsbehoefte voor beschermd wonen betreft. Voor de verdeling van de middelen behorend bij beschermd wonen is momenteel sprake van een historische verdeling. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4.
Het college van de gemeente Aa en Hunze heeft naar aanleiding van de mediaberichten de leden van de gemeenteraad van Aa en Hunze op 30 juni jl. per brief geïnformeerd over de afwegingen die het college heeft gemaakt bij de standpuntbepaling. Dit is ook hoe het hoort. Het college heeft verantwoording afgelegd aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat een combinatie van zorg en bedrijfsleven een prachtig concept is, geheel in lijn met het kabinetsbeleid?
Ja, ik deel deze mening. Het kabinetsbeleid is gericht op het (kunnen blijven) meedoen in de maatschappij. Begeleid wonen gecombineerd met een horeca- en restaurantfunctie kan hiertoe op zich een passende, vernieuwende voorziening zijn. Of dat daadwerkelijk het geval is dient te worden vastgesteld in gesprek met de betreffende cliënten, volgens de eisen die de wet daaraan stelt.
Deelt u voorts de mening dat het ongewenst is als er doorschuifgedrag tussen gemeenten zou ontstaan?
Ook deze mening deel ik. Gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de wet en moeten waar en wanneer dat relevant is het overleg met elkaar aangaan.
Klopt het dat de gemeente de 1,2 miljoen euro per jaar aan extra zorgkosten tot in lengte van jaren kwijt zou zijn, of geldt dit in de T-2 financieringssystematiek van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) alleen voor de eerste twee jaar, waarna de gemeente Aa en Hunze wel wordt gecompenseerd voor de hogere zorgkosten?
Voor de verdeling van de middelen behorend bij de Jeugdwet en de Wmo 2015 niet zijnde beschermd wonen geldt dat deze middelen objectief over alle gemeenten worden verdeeld. De verdeling wordt jaarlijks bijgesteld op basis van zo actueel mogelijke definitieve gegevens. Wijzigingen in de objectieve kenmerken van gemeenten en hun inwoners werken op die manier door in de verdeling.
Voor de verdeling van de middelen behorend bij beschermd wonen is zoals hiervoor genoemd sprake van een historisch verdeelmodel (historische reconstructie kosten, peildatum 1 januari 2015). In het bestuurlijk overleg van 22 juni jl. tussen de VNG en VWS is besloten om voor de verdeling van de middelen tot 2020 het huidige historische model te hanteren en de middelen per 2020 te verdelen over alle gemeenten volgens een objectief verdeelmodel. Dit betekent dat in het geval van de gemeente Aa en Hunze dat de verantwoordelijke centrumgemeente Assen en/of de regiogemeenten binnen de regio Assen geen aanvullende middelen voor nieuwe cliënten met een ondersteuningsbehoefte voor beschermd wonen woonachtig in de regio/gemeente ontvangen (gemeenten ontvangen wel compensatie voor demografische groei van de populatie). Daarna is sprake van verdeling via een objectief verdeelmodel per 2020.
Zou het een oplossing kunnen zijn te regelen dat de gemeente waaruit de cliënt vertrekt, deze nog twee jaar de kosten betaalt totdat de nieuwe gemeente de kosten vergoed krijgt?
Voor de verantwoordelijkheid voor cliënten met een ondersteuningsbehoefte voor beschermd wonen en de daarbij horende middelen geldt dat (centrum)gemeenten hiertoe onderling afspraken moeten maken of dat centrumgemeenten met aanbieders gevestigd in een andere centrumgemeente betalingsafspraken voor cliënten woonachtig in of afkomstig uit hun eigen gemeente moeten maken. Hierin zijn ook verschillende varianten mogelijk. Zo kan een centrumgemeente aparte afspraken maken voor doorbetaling door de centrumgemeente van herkomst indien de cliënt een overgangscliënt betreft.
In het bestuurlijk overleg tussen de VNG en VWS van 22 juni jl. is afgesproken dat regiogemeenten en centrumgemeenten per regio gezamenlijk aan de slag gaan met het schetsen van een toekomstvisie op het beschermd wonen en de maatschappelijke opvang. Dit proces krijgt zijn weerslag in een regionaal plan van aanpak waarin gemeenten de inhoudelijke visie schetsen, de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten, de wijze waarop zij als gemeenten samenwerken en de verdeling van de beschikbare middelen voor beschermd wonen in de regio.
Deelt u de mening dat dit mogelijk een oplossing kan zijn om gemeenten minder kopschuw te laten reageren als een zorginstelling zich wil vestigen, en dat het ongewenst doorschuifgedrag tussen gemeenten hierdoor voorkomen kan worden?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen.
Kun u, gezien de problemen in Aa en Hunze, deze vragen nog vóór het zomerreces beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het overlijden van een bewoner van zorginstelling Cordaan |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar het tragische overlijden van de 19e jarige M.D. die overleed door verslikking? Kunt u het onderzoek (geanonimiseerd) openbaar (laten) maken?1
Uit het rapport van de IGZ komt naar voren dat de zorgverlening aan deze cliënte op diverse punten tekort schoot. Dit tragische incident laat nog eens zien hoe belangrijk het is voortdurend alert te zijn en kritisch te kijken naar hoe het zorgproces rond individuele cliënten, met elk zijn of haar bijzondere zorgvragen, georganiseerd is.
Dit rapport is niet openbaar. Voordat ik informatie uit het rapport naar Uw Kamer kan sturen is de IGZ gehouden de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. De IGZ zal betrokkenen benaderen zodat zij hun reactie op het al of niet openbaar maken kunnen geven.
Vindt u het wenselijk dat familieleden bijna twee jaar moeten wachten tot dat de IGZ haar rapport oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik vind twee jaar te lang voor nabestaanden die antwoord willen op vragen rond het overlijden van hun naaste. De IGZ heeft mij laten weten dat de totstandkoming van het rapport door verschillende omstandigheden is vertraagd. Zo konden gesprekken met betrokken medewerkers, om voor hen persoonlijke redenen, pas enige tijd na de inspectiebezoeken aan Cordaan plaatsvinden. Vervolgens is verdere vertraging ontstaan wegens interne omstandigheden bij de IGZ. De IGZ heeft voor de vertraging haar excuses aangeboden aan de ouders.
Waarom heeft de IGZ Cordaan verzocht onderzoek te doen naar het overlijden van M.D, waarvoor geen verklaring van natuurlijk overlijden is afgegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cordaan informeerde de IGZ op 22 september 2014 over de verslikking. De IGZ verzocht, conform de Leidraad meldingen, Cordaan de calamiteit te onderzoeken en de IGZ daarover te informeren. De IGZ hanteert deze werkwijze zodat zorgaanbieders kunnen leren van de fouten die zij maken en de juiste maatregelen kunnen nemen om herhaling hiervan in de toekomst te kunnen voorkomen.
Is er in uw visie sprake van een vermijdbaar overlijden van M.D.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek. Hangende dit onderzoek kan ik hier geen uitspraken over doen.
Hoe oordeelt u over de bevindingen van de onderzoeken van Cordaan en de Siza Groep, die onafhankelijk onderzoek deed, dat er niets aan de hand was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek naar calamiteiten en de rapportages die daaruit voortvloeien behoren gericht te zijn op het vinden van de oorzaken en het voorkómen van dergelijke ongewenste uitkomsten van zorg in de toekomst. Cordaan heeft direct na het incident onderzoek ingesteld, de IGZ heeft daarna zelf ook onderzoek gedaan. Ik vind het erg belangrijk dat Cordaan het verschil in uitkomsten tussen haar eigen onderzoek en het onderzoek van de IGZ goed analyseert. Ik vind het ook goed dat Siza Zorg Groep, op verzoek van Cordaan, kritisch op het onderzoek van Cordaan heeft gereflecteerd. Zo wordt wellicht duidelijk hoe het komt dat de IGZ andere conclusies trekt en hoe dit een volgende keer kan worden voorkomen.
Vindt u dat de maatregel die de IGZ treft (regulier toezicht) in lijn is met haar harde oordelen dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg onvoldoende verantwoord waren, de afspraken over M.D’s begeleiding onduidelijk waren en dat Cordaan onvoldoende geleerd heeft van eerdere incidenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bestuurder onderschrijft de bevindingen van de IGZ en heeft toegezegd de noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Cordaan heeft aangegeven dat inmiddels alle verbeteringen in gang zijn gezet. De IGZ heeft op basis van de bezoeken en voortgangsrapportages van Cordaan een goed beeld van de zorgaanbieder en voldoende vertrouwen dat Cordaan de verbeteringen realiseert. De IGZ ziet dat Cordaan zich transparant opstelt en meldingsbereid is. Cordaan heeft het intern toezicht geïntensiveerd bij de locaties of teams waar dat nodig was. De Raad van Toezicht ziet hierop toe. De IGZ is van oordeel dat er op dit moment bij Cordaan geen situatie is die om nadere handhaving dan wel bestuursrechtelijke maatregelen van de IGZ vraagt.
Kunt u uitzoeken hoeveel bewoners van Cordaan door verstikking om het leven zijn gekomen, om helderheid te krijgen over de melding in het rapport dat er meerdere overlijdens door verstikking hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2006 heeft de IGZ meldingen ontvangen van drie overlijdens bij Cordaan, sector gehandicaptenzorg, waarbij verstikking/verslikking aan de orde is.
Hoe oordeelt u over de conclusie in het Inspectierapport dat Cordaan aanbevelingen en verbetermaatregelen uit eerdere casuïstiek onvoldoende en/of onvoldoende breed binnen de organisatie borgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat er van casuïstiek geleerd moet worden. Om herhalingen te voorkómen moeten verbetermaatregelen worden genomen en geborgd. De IGZ heeft de implementatie en borging van verbetermaatregelen eerder dit jaar in een gesprek met de Raad van Bestuur aan de orde gesteld. De IGZ concludeert dat er voldoende verbeterpotentieel en lerend vermogen aanwezig is bij Cordaan. De IGZ volgt de voortgang van de verbetermaatregelen via (o.a.) het afleggen van onaangekondigde bezoeken. Mocht er aanleiding zijn dan zal de IGZ handhavend optreden.
Kan de veiligheid van de bewoners en medewerkers op de Kraandrijverstraat voldoende worden gewaarborgd? Zou het niet beter zijn deze locaties te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ concludeert dat op dit moment de veiligheid van de cliënten op de locaties aan de Kraandrijverstraat niet in het geding is, waardoor een bevel tot sluiting niet aan de orde is. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u de uitspraak van de bestuursvoorzitter van Cordaan «Ik bewonder de vasthoudendheid van de ouders, die bleven vragen om nader onderzoek» gepast, omdat hij verantwoordelijk is voor het feit dat de ouders moesten blijven vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het mag niet zo zijn en het is niet zo dat er pas nader onderzoek wordt ingesteld wanneer ouders hierop blijven aandringen. IGZ bepaalt of er aanleiding is voor nader onderzoek. «Vasthoudendheid» van ouders mag nooit het criterium zijn.
Deelt u de indruk dat de bestuurder, mede op basis van het interne en externe onderzoek, niet uit was op de waarheid? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dat niet beoordelen.
Kunt u uitleggen waarom deze bestuurder nog altijd in functie is, terwijl uit het rapport van de IGZ blijkt dat de «geboden zorg voorafgaand, tijdens en na de calamiteit op de verschillende subonderdelen onvoldoende verantwoord is geweest»? Waarom leidt deze schokkende conclusie van de IGZ niet tot maatregelen op het hoogste niveau van een zorginstelling?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel onderzoeken heeft de IGZ in de afgelopen 10 jaar gedaan bij Cordaan? Wat waren de aanleidingen voor deze onderzoeken? Kunt u deze Inspectierapporten (geanonimiseerd) naar de Kamer zenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cordaan is een grote zorgorganisatie met veel locaties en een grote diversiteit aan cliënten. De IGZ houdt hier toezicht op en toetst regelmatig of onderdelen van Cordaan voldoen aan de voorwaarden voor goede zorg. Er zijn in de laatste tien jaar meer dan 60 onderzoeken/bezoeken door de IGZ bij verschillende onderdelen van Cordaan geweest. De aanleiding was wisselend, maar in de meeste gevallen ging de IGZ langs naar aanleiding van signalen over tekortschietende zorg. De rapporten van de bezoeken heeft de IGZ openbaar gemaakt op haar website. Het calamiteitenrapport is niet openbaar gemaakt.
Ten aanzien van het calamiteitenrapport is de IGZ wettelijk gehouden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de inspectie het voor de rapportages benodigde feitencomplex weergeeft (waaronder ook medische informatie) is bijna altijd te herleiden naar specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders. Zie verder antwoord vraag1.
Hoeveel calamiteitenmeldingen heeft Cordaan de afgelopen 10 jaar gedaan bij de IGZ? Wat was de aard van de melding (mishandeling, verstikking, overlijden, medicatiefout, enz)? Hoe zijn deze meldingen behandeld?
Cordaan heeft de laatste tien jaar ruim 300 keer calamiteiten en incidenten gemeld aan de IGZ. Het ging onder andere om meldingen over mishandeling, seksueel misbruik, verslikking/verstikking, medicatiefouten, personeelstekorten en valincidenten. De IGZ heeft deze meldingen op de gebruikelijke wijze behandeld en Cordaan gevraagd bij verplichte meldingen onderzoek te doen en de IGZ te informeren over de uitkomsten van het onderzoek en de verbetermaatregelen om herhaling te voorkomen. Andere meldingen heeft de IGZ gebruikt voor haar risicogestuurde toezicht en waar nodig heeft IGZ Cordaan bezocht.
Hoeveel meldingen over kwaliteit en bejegening (mishandeling, overlijden, medicatiefouten, te weinig personeel, doorligwonden en dergelijke) heeft de IGZ de afgelopen 10 jaar van personeel of cliënten en/of familie over Cordaan ontvangen? Wie waren de melders? Hoe zijn de meldingen behandeld?
De IGZ heeft van personeel of cliënten en/of familie de laatste tien jaar 40 meldingen over Cordaan ontvangen. De IGZ heeft de meldingen in behandeling genomen en doorgaans Cordaan gevraagd onderzoek te doen naar de oorzaken met het doel ervan te leren en verbetermaatregelen te formuleren. De verbetermaatregelen worden vervolgd in het toezicht. Verder betrekt de IGZ informatie uit meldingen en signalen in haar risicogestuurde toezicht.
Zijn er onder druk van juridische procedures situaties van bewoners gewijzigd? Zijn bijvoorbeeld verhuizingen mogelijk gemaakt?
Er is in het verleden, voor zover bij de IGZ bekend, sprake geweest van de verhuizing van een cliënt waarbij sprake was van een eventuele juridische procedure vanuit de cliënt. Het kan altijd zo zijn dat gedurende een bepaald zorgtraject de zorgvraag verandert, en dat daarop de inhoud van het zorgaanbod moet worden aangepast. Soms is het dan ook nodig dat een bewoner verhuist aangezien de zorg en behandeling rondom hem/haar beter georganiseerd kan worden vanuit een andere locatie.
Spanningen binnen de Turkse gemeenschap in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mannen bestormen Turkse moskee in Dordrecht»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over bedreigingen, geweldsdelicten en brandstichtingen gericht tegen Turkse of Koerdische buurthuizen?2
Ja.
Wat is de stand van het onderzoek ten aanzien van de in het bericht genoemde aanval op een Turkse moskee in Dordrecht en de belaging van het genoemde Koerdische gezin?
Het Openbaar Ministerie is een strafrechtelijk onderzoek begonnen naar beide incidenten. Onderwerp van onderzoek is ook of er een relatie is tussen beide incidenten. Het onderzoek loopt op dit moment. In het belang van dit lopende onderzoek kunnen geen verdere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Deelt u de zorgen over het feit dat het niet om incidenten gaat waarbij slechts een paar enkelingen betrokken zijn, maar klaarblijkelijk hele groepen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen geven reden tot zorg. Het strafrechtelijk onderzoek moet meer zicht geven op de betrokkenheid van personen. Bedreiging, pleging van geweld, vernielingen en het aanzetten tot haat of geweld tegen moslims en islamitische instellingen zijn hoe dan ook onacceptabel.
Kent u signalen dat er mogelijk ook personen woonachtig in België, Duitsland of Polen bij de genoemde incidenten betrokken zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er onlangs ruiten ingegooid bij een Alevitische vereniging in Schiedam?
Een aantal weken geleden zijn in Schiedam in twee verschillende nachten ruiten vernield. Het strafrechtelijk onderzoek naar deze vernielingen loopt. In het belang van het onderzoek kunnen geen verdere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Acht u het mogelijk dat de belaging van het Koerdische gezin en de aanval op de genoemde moskee voorbeelden zijn van spanningen tussen de Turkse en Koerdische gemeenschappen in Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op 27 oktober 2015 (Aanhangsel handelingen vergaderjaar 2015–2016, nr. 387) op vragen van het lid Karabulut (SP) over het bericht dat Koerden in heel Europa en ook in Nederland worden belaagd, heb aangegeven, hangt de spanning tussen Turken en Koerden in Nederland samen met de situatie in Turkije.
Kent ook u andere signalen van bestaande of zelfs oplopende spanningen tussen deze gemeenschappen? Zo ja, waar bestaan die uit? Zo nee, waarom kent u die niet?
Vanuit het contact met verschillende gemeenschappen zijn het laatste jaar voorafgaand aan de mislukte coup in Turkije zes incidenten aan het Ministerie van SZW gemeld. Vanuit SZW wordt aan de gemeenschappen geadviseerd om van deze incidenten aangifte te doen bij de politie.
In de nasleep van de mislukte coup in Turkije zijn de spanningen in de Turkse Nederlandse gemeenschap opgelopen. Hierover heeft het Kabinet in de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije», door middel van het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) en via de Kamerbrief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» gecommuniceerd met de Tweede Kamer.
Vindt er nog overleg plaats van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met vertegenwoordigers van de Turkse, Koerdische en Alevitische gemeenschappen? Zo ja, hoe vaak, wanneer was het de laatste keer? Zo nee, acht u het nodig om dit overleg nieuw leven in te blazen?
Het overleg waar u op doelt van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met vertegenwoordigers van de verschillende gemeenschappen heeft vier keer plaatsgevonden: op 3 december 2014, 28 oktober 2015, op 13 juni 2016 en op 14 september 2016. Dit overleg zal over een paar maanden nogmaals plaatsvinden.
Meermalen is in deze overleggen afgesproken dat alle aanwezige organisaties hun verantwoordelijkheid nemen en via hun eigen kanalen hun achterbannen oproepen om af te zien van bedreigingen, intimidaties en het bezigen van denigrerende kreten.
Zijn er organisaties van de genoemde gemeenschappen die niet in gaan op uitnodigingen om aan dergelijk tot overleg deel te nemen? Zo ja, welke organisaties betreft dit en waarom gaan zij niet op uw verzoek in?
Diyanet heeft de eerste twee keer niet deelgenomen aan het overleg. Zij zagen zichzelf toen niet als gesprekspartner voor een dergelijk overleg. Op 13 juni 2016 waren zij wel vertegenwoordigd. Bij het overleg van 13 juni 2016 hebben Milli Görüş Noord en Milli Görüş Zuid aangegeven verhinderd te zijn. Bij het overleg van 14 september 2016 waren alle vier de TRSO’s vertegenwoordigd.
Wat is er gebeurd met het verzoek van de Minister van SZW aan de vertegenwoordigers van de genoemde gemeenschappen om incidenten te melden bij zijn ministerie? Hoeveel incidenten zijn er gemeld?
Zie antwoord vraag 7.
Worden berichten van dergelijke incidenten inmiddels wel op een centraal punt verzameld? Zo ja, waar dan? Zo nee, waarom niet en deelt u dan de mening dat om een goed beeld van de problematiek te krijgen dit wel nodig is? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Vanuit SZW wordt aan de gemeenschappen geadviseerd om van deze incidenten aangifte te doen bij de politie. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met de politie over contactpersonen die dit op zich kunnen nemen. Er is geen centraal verzamelpunt.
Op nationaal niveau is er verder aandacht voor de veiligheid van de islamgemeenschap en moskeeën. Zo is er een werkgroep ingericht waarin veiligheidsvraagstukken in relatie tot de islamitische gemeenschap en moskeeën aan de orde worden gesteld. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap, NCTV, politie en SZW. Incidenten en maatregelen worden hier besproken. Het is van groot belang dat van incidenten aangifte wordt gedaan, om zo goed mogelijk inzicht te krijgen van de problematiek.
Het hoge ziekteverzuim in de zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg hoger is dan het gemiddelde verzuim in Nederland? Wat is volgens u hiervoor de verklaring?1
Uit de statistieken van het CBS blijkt dat het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg al vanaf 1996 – het eerste jaar waarvoor het CBS rapporteert – hoger ligt dan het landelijk gemiddelde.
Het relatief hoge ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg is, naast algemene oorzaken (zoals uitval vanwege griep of persoonlijke omstandigheden) in deze sector ook te verklaren door de relatief hoge fysieke en mentale belasting van het werk. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat er veel avond, nacht- en weekenddiensten worden gedraaid. Ook heeft dit te maken met de aard van de populatie: de cliënten en hun naaste omgeving zijn vaker kwetsbaar en verkeren vaker in onzekerheid en/of verdriet.
Werkgevers en werknemers in de gezondheids- en welzijnszorgbranche hebben ook daarom een grote verantwoordelijkheid om zorgpersoneel gezond en veilig te laten werken.
Landelijke gemiddelde
4,7
5,5
4,1
4,2
4,2
4,0
3,9
3,8
3,9
Gezondheids- en welzijnszorg
6,7
7,8
5,6
5,2
5,2
5,0
4,8
4,8
5,0
Gezondheidszorg
5,8
6,5
–
4,3
4,2
4,2
4,0
4,0
4,1
Ziekenhuizen
6,3
7,4
–
4,7
4,8
4,5
4,5
4,4
4,6
Verpleging enzorg met overnachting
6,2
6,9
–
6,0
6,0
5,8
5,5
5,4
5,8
Welzijnszorg zonder overnachting
5,6
7,0
–
5,7
5,7
5,4
5,4
5,4
5,4
Wat is uw verklaring dat het ziekteverzuim in de zorg in de afgelopen 10 jaar niet eerder zo hoog is geweest als in het eerste kwartaal van 2016?
Ik herken dat beeld niet. Uit de CBS statistieken (tabel 1) blijkt dat het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg zorg sinds 2000 significant gedaald is, van 7,8% in 2000 naar 5,0% in 2015. Dat is een sterkere daling dan landelijk gemiddeld, van 5,5 in 2000 naar 3,9% in 2015. Het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg is in 2015 iets gestegen ten opzichte van 2014, maar gelijk aan 2012 en lager dan de jaren er voor.
Het eerste en het vierde kwartaal kennen van oudsher een hoger ziekteverzuim dan het tweede en derde kwartaal. Het eerste kwartaalcijfer 2016 kan daarom niet vergeleken worden met het jaarcijfer 2015. Kijken we in de CBS statistieken alleen naar het ziekteverzuim in het eerste kwartaal dan zien we dat het ziekteverzuim in het eerste kwartaal is gedaald sinds 2000 (7,6% in 1996, 8,6% in 2000, 6,3% in 2005, 5,7 in 2010 en 5,1% in 2014). In 2015 en 2016 is het ziekteverzuim in het eerste kwartaal gestegen naar 5,6% en 5,8%, waarmee we ongeveer op het niveau van 2013 zitten2.
Is u bekend waarom het ziekteverzuim juist zo hoog is in de verpleeg- en verzorgingshuizen en in de maatschappelijke dienstverlening? Zo ja, wat is de verklaring hiervoor? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ja, dat is mij bekend.
Er zijn verschillende verklaringen voor verhoogd ziekteverzuim in de verpleeg- en verzorgingshuizen en in de maatschappelijke dienstverlening.
Psychosociale arbeidsbelasting is een belangrijke oorzaak van het ziekteverzuim in deze sector. Psychosociale arbeidsbelasting betreft een aantal risico’s die kunnen leiden tot werkstress. Hierbij kan gedacht worden aan een hoge werkdruk en agressie. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS en TNO blijkt dat de gezondheids- en welzijnssector bovengemiddeld veel met emotioneel zwaar werk te maken heeft, namelijk 28,2% versus landelijk 12,1%. Met name in de verpleeg- en verzorgingstehuizen heeft ook de omgeving, waar vaak sprake is van onzekere en verdrietige cliënten en naasten, zijn weerslag op de emotionele belasting van het personeel. Tevens kan de manier waarop binnen organisaties invulling wordt gegeven aan gezond en veilig werken van invloed op het ziekteverzuim zijn.
Wat vindt u ervan dat werknemers in de welzijnszorg en in de verpleeg- en verzorgingshuizen aangegeven hebben dat de klachten op basis waarvan zij verzuimden verband hielden met het werk? Wat voort soort klachten betreft dit?
Dat vind ik een zorgelijk signaal. Ik hecht grote waarde aan een gezonde en veilige werkomgeving voor iedere zorgverlener. Dat is in het belang van zowel de medewerkers als de cliënten.
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS en TNO blijkt dat het werkgerelateerde verzuim in de welzijnszorg in 2015 26,1% was en in de verpleeg- en verzorgingstehuizen 25,5%. De klachten in deze sectoren hebben voor het merendeel te maken met de psychosociale arbeidsbelasting.
Uit het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW)3 blijkt dat de werkbeleving in deze sector te maken heeft met diverse factoren. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid werk. Ook andere zaken beïnvloeden de werkdruk, bijvoorbeeld te weinig waardering van het management of te weinig ruimte om het werk zelf in te delen.
Erkent u dat een gevolg van het tekort schieten van zorg voor bewoners uiteindelijk leidt tot burnouts? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er een verhoogd risico bestaat op klachten als een burn-out als men te maken heeft met hoge psychosociale arbeidsbelasting, zoals een hoge werkdruk en emotioneel zwaar werk.
In hoeverre is er een verband tussen het ziekteverzuim in de zorg en de veranderingen in de zorg de afgelopen 10 jaar? Welke rol spelen daarbij de bezuinigingen die hebben plaatsgevonden op de langdurige zorg?
Er is geen heldere relatie te leggen tussen bezuinigingen en ziekteverzuim. Zo blijkt uit de CBS statistieken (tabel 1) dat in de sector verpleeg- en verzorgingstehuizen, waar de afgelopen 5 jaar (van 2010 -2015) minder bezuinigd is, het ziekteverzuim in die periode gedaald is met 0,2%. Daarentegen is in de sector waar relatief het meest bezuinigd is (de thuiszorg), het ziekteverzuim in die periode met 1,0% gedaald.
Hoe komt het dat, ondanks uw pogingen om het werk in de zorg aantrekkelijk te houden, dit toch niet is gelukt en het ziekteverzuim de laatste jaren juist is gestegen in plaats van gedaald? Kunt u dit toelichten?2
Ik herken het beeld niet dat het niet gelukt zou zijn om het werk in de zorg aantrekkelijk te houden. Uit het onderzoeksprogramma AZW blijkt dat medewerkers in de gezondheids- en welzijnszorg in 2015 (zeer) tevreden zijn over het werk, namelijk rond de 75%. Medewerkers in de zorg zijn gemotiveerd, betrokken met hun cliënten en halen veel voldoening uit het werk5.
Waarom is er nog steeds geen uitwerking van de bezettingsnorm in de langdurige zorg, zoals vereist in de motie-Leijten?3 4
Binnen het programma Waardigheid en Trots8 wordt een leidraad voor verantwoorde personeelssamenstelling ontwikkeld. Een werkgroep van de Taskforce Waardigheid en Trots, met als trekker de beroepsvereniging van verpleegkundigen (V&VN) ontwikkelt de leidraad.
De leidraad is in concept gereed en opgebouwd uit een spiegelnorm en 9 elementen die binnen de zorginstelling van invloed zijn op de personeelssamenstelling. De concept leidraad wordt momenteel getest en nader ingevuld via een aantal praktijktoetsen. Uit de eerste praktijktoetsen blijkt dat de leidraad leidt tot inzichten over de wijze waarop personele bezetting beter kan worden afgestemd op de zorgvraag van cliënten.
De leidraad is onderdeel van het nieuwe kwaliteitskader en zal dus ook uiterlijk 1 oktober as. worden aangeboden aan het Zorginstituut.
Welke maatregelen treft u om het ziekteverzuim in de zorg terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De geldende wet- en regelgeving omtrent arbeidsomstandigheden biedt werkgevers een helder kader waarbinnen zij moeten zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Daarbij is het van belang dat in organisaties aandacht is voor een gezonde en veilige werkomgeving. Aan de basis daarvan ligt allereerst zo objectief mogelijke informatie over de feitelijke situatie. Tezamen met landelijke en regionale sociale partners in de zorg en welzijnsector investeer ik daarom in het onderzoeksprogramma AZW.
Daarnaast subsidieer ik het programma Gezond en Zeker van Regioplus. Dit programma richt zich op duurzame inzetbaarheid in den brede, bijvoorbeeld het stimuleren van zelfredzaamheid van medewerkers.
Verder hebben de zorgkoepels (VGN, ActiZ, GGZ Nederland, NVZ en NFU) diverse campagnes opgezet die gericht zijn op duurzame inzetbaarheid van personeel in de zorg en welzijnsector. Zo zal tijdens de «Week van de werkstress» in november as. door de zorgkoepels een landelijk congres over werkstress in de zorg georganiseerd worden. Ik zie dat als een goede gelegenheid om het tegengaan van werkstress en ziekteverzuim in de zorg aan de orde te stellen.
Het bericht dat de burger niet zo zelfredzaam is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het ideaal van de burger die zichzelf redt zonder hulp van de overheid in de praktijk niet of slecht werkt?1
De meeste mensen zijn goed in staat om zelfstandig deel te nemen aan de samenleving. Veel mensen zetten zich daarbij ook actief in om anderen in de samenleving te ondersteunen, bijvoorbeeld als mantelzorger of vrijwilliger. Een groot deel van de mensen dat niet zelfredzaam is, kan op deze wijze toch blijven participeren in de samenleving. Ongeveer 10% van de mensen is tijdelijk of voor een langere periode aangewezen op professionele ondersteuning. Het is voor deze laatste groep dat wij in Nederland het zorgstelsel dusdanig hebben ingericht en de beschikbare middelen zo hebben verdeeld, dat ook in de toekomst deze zorg en ondersteuning gegarandeerd kan blijven.
Zoals ik in mijn brief van 27 juni 20162 over de «zelfredzame burger» (Kamerstuk 34 477, nr. 3) heb benoemd, is de Wmo juist bedoeld voor mensen die niet in staat zijn om hun ondersteunings-vraag zelfstandig – al dan niet met behulp van hun sociale netwerk – op te lossen. Ik vind het derhalve niet verrassend dat mensen ondersteuning nodig hebben wanneer zij daar een beroep op doen.
Verrast het u dat vast is komen te staan dat mensen ondersteuning nodig hebben wanneer zij daar een beroep op doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voorts verrast over de bevindingen dat hulpverleners vaak geen beroep doen op het netwerk van de zorgbehoevende mensen omdat er niet altijd een netwerk is, het netwerk al overbelast is of deze mensen willen voorkomen dat de relatie met familie en vrienden onder druk komt te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het artikel in Trouw waarnaar gerefereerd wordt3 is gebaseerd op een onderzoek dat nog loopt. Zonder kennis te hebben van de bevindingen of conclusies kan ik niet verder ingaan op dit specifieke onderzoek. Wel zal ik hieronder in algemene zin antwoord geven op uw vragen vanuit mijn visie op het beleid.
Het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie was reeds een belangrijk uitgangspunt bij de invoering van de Wmo 2007. Deze «beweging» is in belangrijke mate volgend aan een maatschappelijke tendens waarbij mensen steeds meer zelfstandig oplossingen zoeken ter bevordering van hun participatie. Deze beweging, die met de Wmo 2015 verder is doorgezet, vergt een cultuuromslag in het hele spectrum van overheid – professional – cliënt. In de praktijk en door de tijd zal deze cultuuromslag verder vorm moeten krijgen.
Ik realiseer me dat hulpverleners niet altijd een beroep kunnen doen op het netwerk van zorgbehoevenden, bijvoorbeeld omdat er niet of nauwelijks een (sociaal) netwerk aanwezig is, omdat het netwerk zich al inzet of omdat het aanspreken van het netwerk praktisch gezien onmogelijk of onwenselijk is.
Het is om deze reden dat ik gemeenten beleidsruimte geef, om te bevorderen dat zij open in gesprek kunnen gaan met de cliënt om samen te kijken wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is. Dit vraagt een zorgvuldige en correcte bejegening van de cliënt waarbij de gemeente ook goed moet luisteren naar de mening van de mantelzorger of de onafhankelijke cliëntondersteuner. Zij zijn – net als de zorgbehoevende zelf – goed in staat om een realistisch beeld te vormen van het netwerk van de zorgbehoevende. Daarbij is ook van belang dat de gemeente beziet wat zij kunnen betekenen in het ondersteunen van het sociaal netwerk zodat deze langer in staat is om de ondersteuningsvraag op zich te nemen.
Hierbij geldt dat er geen sprake kan zijn van situaties waarbij een zorgbehoevende verplicht is aangewezen op zijn of haar netwerk voor het verkrijgen van de zorg en ondersteuning zoals bedoeld onder de Wmo. Omgekeerd geldt immers eveneens dat het netwerk van de zorgbehoevende (familie, vrienden, vrijwilligers) niet verplicht kan worden om deze zorg- en ondersteuningstaken te verrichten. In het kader van het onderzoek moet worden bezien wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is.
Kunt u begrijpen dat zorgbehoevende mensen niet altijd hun netwerk of familie aanspreken voor hulp omdat zij bang zijn dat hun relatie met familie of vrienden onder druk komt te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het iemands recht om te kiezen voor een gelijkwaardige relatie met familie door géén (structureel) beroep te doen op hulp omdat men daardoor afhankelijk wordt van de ander en dit de relatie wezenlijk verandert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u het advies van F. Bredewold en T. Kampen: «stel het ideaal van de zelfredzaamheid een beetje bij. Er komt nu geld vrij, zet dat in voor de kwetsbare groepen en doe niet steeds een beroep op iets wat er vaak niet is, zelfredzaamheid of een sociaal netwerk» opvolgen? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?2
De onderzoekers doen een pleidooi om geld vrij te maken voor mensen die hulp nodig hebben. Ik constateer dat mensen die niet in staat zijn om zelf – al dan niet met behulp van hun sociale netwerk – problemen op te lossen aanspraak kunnen maken op passende en kwalitatief goede zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet, Zvw of Wlz. Op basis van de gegevens die ik nu tot mijn beschikking heb blijkt dat gemeenten voldoende middelen tot hun beschikking hebben om uitvoering te geven aan de zorg- en ondersteuningstaken zoals bedoeld onder de Wmo 2015.
Hoe gaat u om met de gevolgen van uw beleid, nu blijkt dat veel mensen helemaal niet zelfredzaam zijn en zij de zorg en ondersteuning via de overheid hard nodig hebben? Gaat u uw beleid hierop aanpassen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 6 heb aangegeven kunnen mensen aanspraak blijven maken op passende zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015. In mijn voortgangsbrief van 2 mei jl.5 heb ik een aantal hoofddoelstellingen benoemd waarlangs ik samen met gemeenten, aanbieders en cliëntorganisaties werk aan een goed werkende uitvoeringspraktijk die voor de gebruikers van zorg en ondersteuning merkbaar beter wordt. Ik zie derhalve geen aanleiding om mijn beleid aan te passen.
Op welk wetenschappelijke onderzoeken heeft u uw beleid gebaseerd dat mensen meer en vaker een beroep kunnen en willen doen op hun omgeving? Kunt u deze onderzoeken naar de Kamer sturen?
In mijn brief van 27 juni 20166 heb ik een aantal rapporten en publicaties genoemd die in de voorbereiding van het komende Regeerakkoord zijn geschreven waar de huidige hervorming van het zorgstelsel op zijn gebaseerd. Zoals u daarin ook leest is het de motivatie dat mensen langer thuis willen blijven wonen, in hun eigen omgeving, en dat we goede zorg ook in de toekomst beschikbaar willen houden dat dit beleid vorm geeft.
Tekortkomingen in de bestuursstructuur van de rechterlijke organisatie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het kritische artikel over de bestuursstructuur van de rechterlijke organisatie?1
Wat was voor de herziening van de gerechtelijke kaart de ervaring met een gerechtsbestuur dat was samengesteld uit een president, een niet-rechterlijk lid en de sectorvoorzitters? Wat is in vergelijking daarmee de ervaring met de wijze waarop het gerechtsbestuur op dit moment is samengesteld?
Klopt het dat door het verkleinen van het gerechtsbestuur ook de werkvloer verder van dat bestuur is komen te staan en dat het contact met de werkvloer niet meer voorop staat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uiteenzetten op welke manier voor en na de herziening van de gerechtelijke kaart door het gerechtsbestuur rekening gehouden werd en wordt met het belang van rechters? Kun u daarbij de verschillen en de overeenkomsten noemen?
In hoeverre vindt u dat u op voldoende afstand staat van de rechterlijke macht, aangezien u de bevoegdheid hebt om af te wijken van het begrotingsvoorstel van de rechtspraak, toezicht houdt op de uitvoering van de bedrijfsvoeringstaken door de Raad voor de Rechtspraak, belangrijke zeggenschap hebt over de bekostiging en een aantal benoemingsbevoegdheden hebt?
Wat is uw reactie op de suggestie van de heer Bovend» Eert dat u onterecht de suggestie heeft gewekt op meer afstand te staan van de rechterlijke macht en dat zelfs het tegendeel waar is?2
Hoe zijn volgens u de gezagsverhoudingen binnen de rechterlijke organisatie te rijmen met de rechterlijke onafhankelijkheid, met name waar het risico bestaat dat overlap kan ontstaan tussen bedrijfsvoering en rechtspraak en het gerechtsbestuur en de Raad voor de Rechtspraak geen aanspraak kunnen maken op onafhankelijkheidswaarborgen? Kunt u in uw antwoord tevens ingaan op de zorg dat de juridische beslissingen niet meer primair afhangen van inhoudelijke afwegingen, maar van overwegingen die te maken hebben met prestatiedruk?
Wat is uw reactie op de bewering dat de huidige bestuursstructuur reeds tot zeer ongewenste praktijken in het functioneren hebben geleid?3
Wat is uw reactie op de verschillende aanbevelingen van de heer Bovend’Eert ten behoeve van een verbetering van de bestuursstructuur van de rechterlijke organisatie?4 Kunt u per aanbeveling reageren?