De ontwikkeling van een nieuwe zorgverzekering voor ouderen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ, samen met het Nationaal Ouderenfonds en de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO), een nieuwe zorgverzekering speciaal voor ouderen heeft ontwikkeld? Is dit een nieuwe zorgverzekeraar of een collectieve polis?1
Met dit initiatief wordt – op basis van input van het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO – op de specifieke wensen van ouderen ingespeeld. Zo brengt deze collectiviteit bestaande vergoedingen, zoals een leefstijlcheck, vervangende mantelzorg en een valcursus, beter onder de aandacht van ouderen.
Het betreft hier geen nieuwe zorgverzekeraar (i.e. risicodrager) of een nieuwe polis. De benoemde diensten en services worden ingezet op de bestaande verzekeringen. Alle verzekerden die via het collectief van de ANBO of het Nationaal Ouderenfonds bij VGZ verzekerd zijn kunnen hiervan profiteren.
Wordt deze ouderenzorgverzekering ondergebracht bij zorgverzekeraar VGZ of is zij een nieuwe risicodrager?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel subsidie ontvangt het Nationaal Ouderenfonds per jaar aan subsidies van overheden?
De afgelopen jaren is een aantal projectsubsidies aan deze ouderenorganisaties verstrekt. Deze projectsubsidies houden echter geen verband met zorgverzekeringen. Met de herziening van het beleidskader subsidiëring patiëntenorganisaties in 2011 is de grond voor een instellingssubsidie beperkt tot patiëntenorganisaties die zich richten op een specifieke aandoening of beperking. De instellingssubsidie aan ouderenorganisaties is daarop afgebouwd. Inmiddels ontvangen zij ook feitelijk geen instellingssubsidie meer vanuit het beleidskader. Ik heb geen zicht op de subsidies die deze ouderenorganisaties van andere overheden ontvangen.
Hoeveel subsidie ontvangt de ouderenbond ANBO per jaar aan subsidies van overheden?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het gepast dat organisaties die subsidie van de overheid ontvangen, zich inlaten met zorgverzekeraars om een collectieve polis te promoten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u dat steeds verdere differentiatie van zorgverzekeringen de solidariteit kan ondergraven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekerden hebben uiteenlopende zorgbehoeften en voorkeuren. Doordat zorgverzekeraars inspelen op de specifieke wensen van groepen verzekerden ontstaat differentiatie op de zorgverzekeringsmarkt. Verzekerden hebben hierdoor de mogelijkheid de verzekering te kiezen die (bijvoorbeeld qua dienstverlening) daadwerkelijk aansluit op hun voorkeuren. Wel acht ik het van belang dat zorgverzekeraars kritisch blijven kijken naar de toegevoegde waarde die nieuwe polissen te bieden hebben voor de verzekerden. Want een groter polisaanbod bemoeilijkt ook het keuzeproces. Daarnaast is het van belang dat alle verzekerden de mogelijkheid hebben iedere gewenste polis af te sluiten. Ter bescherming van de solidariteit zijn zorgverzekeraars immers gebonden aan een acceptatieplicht en verbod op premiedifferentiatie.
Recent onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wijst uit dat op concernniveau vaak sprake is van een herallocatie van middelen: zorgverzekeraars zetten een deel van hun winstgevende polissen in om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken. Deze overdrachten dragen bij aan de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt (Kamerstuk 29 689, nr. 769).
Ontvangen het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO een bijdrage van VGZ voor het aanbieden van een collectieve zorgpolis? Krijgen zij een vergoeding (provisie) voor elke nieuwe verzekerde die zich aansluit bij deze collectieve polis van de VGZ? Zo ja, hoe hoog is deze?
Het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO hebben mij laten weten geen vergoeding of provisie te ontvangen van VGZ. Dit heeft VGZ bevestigd.
Klopt het dat de ANBO gezamenlijk met VGZ avonden organiseert over «langdurige zorg» waarbij het ook ging over mogelijke bezuinigingen op de Zorgverzekeringswet?
De ANBO, het Nationaal Ouderenfonds en VGZ hebben bijeenkomsten georganiseerd om zorgverzekeraars in contact te brengen met ouderen. Ze hebben mij laten weten dat het doel hiervan is om ouderen de kans te geven hun verwachtingen ten aanzien van zorgverzekeraars duidelijk te maken, zodat zorgverzekeraars dit mee kunnen nemen bij de ontwikkeling van hun diensten. VGZ is niet de enige zorgverzekeraar die dergelijke bijeenkomsten voor verzekerden organiseert.
Klopt het dat er adviseurs van Suczes betrokken zijn bij de samenwerking tussen ANBO, Nationaal Ouderenfonds en VGZ? Wat zijn de adviseurskosten die gemaakt worden rond deze collectieve polis inclusief de samenwerking?2
Ik heb begrepen dat ANBO samenwerkt met Sucsez, het Nationaal Ouderenfonds heeft deze samenwerking niet. De ANBO heeft mij laten weten dat er geen adviseurskosten worden gemaakt in het kader van de samenwerking. Sucsez heeft mij laten weten geen overstapprovisie te ontvangen. Sucsez ontvangt van de zorgverzekeraars jaarlijks provisie per verzekerden voor hun diensten, zoals advies over polissen en pakketkeuze. ANBO ontvangt van Sucsez een bijdrage voor het geven van zorginhoudelijk advies bijvoorbeeld voorlichting in het land aan leden, het organiseren van zorgspreekuren en het doen van onderzoek/raadplegingen.
Wat is de overstapprovisie die de ANBO ontvangt van zorgverzekeraars voor overstappende leden via hun «ANBO SUCSEZ Zorgadvieslijn»? Welke provisie ontvangt Suczes?3
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u ervan dat Suczes ook zorgorganisatie Vierstroom, onderdeel van Fundis, adviseert waar de directeur van de ANBO tevens voorzitter van de Raad van Commissarissen is?4
Ik heb hier geen oordeel over. Het gaat hier om een overeenkomst tussen private partijen. Ik heb hier geen rol in.
Hoeveel andere belangenorganisaties bieden een collectiviteit aan voor hun leden? Heeft u of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) daar een overzicht van?
Er is onlangs door Zorgweb in opdracht van VWS en door de NZa onderzoek gedaan naar collectiviteiten (zie Kamerstuk 29 689, nr. 770). Uit dit onderzoek bleek dat er in totaal meer dan 64.000 collectiviteiten waren in 2016, waarvan ongeveer 1.000 van vak-, sport-, of ouderenbonden.
Ontvangen deze organisaties voor het aanbieden en promoten van de collectieve polis een vergoeding of provisie van zorgverzekeraars? Is er een landelijk overzicht van de vergoedingen? Kunt u de Kamer dit overzicht doen toekomen?
De ANBO en het Nationaal Ouderenfonds hebben mij laten weten geen provisie/vergoeding van VGZ te ontvangen. In hoeverre aanbieders van collectiviteiten geld betalen of ontvangen van tussenpersonen of zorgverzekeraars is niet bekend. Uit het onderzoek genoemd bij vraag 12 blijkt dat tussenpersonen (niet de aanbieders van collectiviteiten) gemiddeld een provisie ontvangen van 20 euro per verzekerde per jaar.
Onderschrijft u het standpunt van de NZa dat volkomen transparant moet zijn wat tussenpersonen verdienen aan het verkopen van collectiviteitspolissen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de afspraken die het Nationaal Ouderenfonds en de ANBO hebben gemaakt met VGZ? Zijn deze volkomen transparant?5
Ik vind dat het voor (aspirant)verzekerden en collectiviteiten van belang is dat tussenpersonen transparant zijn over hun verdienmodel, zodat zij de kwaliteit van het advies op de juiste waarde kunnen schatten. Zoals bij vraag 13 aangegeven ontvangen de ANBO en het Nationaal Ouderenfonds geen provisie/vergoeding van VGZ. Ik ben het met u eens dat de afspraken tussen partijen over de vergoeding transparant moeten zijn. De bij de Gedragscode aangesloten vergelijkingssites hebben hier al goede stappen in gezet. Zij zullen voortaan helder, eenduidig en makkelijk vindbaar vermelden wat de hoogte is van de gemiddelde provisie die ze per premiebetalende verzekerde van zorgverzekeraars ontvangen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 773). Ook tonen zij het beste advies voor de verzekerde, ook als de vergelijkingssite geen overeenkomst heeft met de desbetreffende verzekeraar. Het zou goed zijn als assurantietussenpersonen dit goede voorbeeld met hun gedragscode volgen.
Wordt de vergoeding voor het promoten van een collectiviteit toegerekend aan de acquisitiekosten die zorgverzekeraars maken, zoals die wordt weergegeven in de NZa marktscan zorgverzekeraars? Zo nee, waar kunnen deze vergoedingen in de boekhouding van zorgverzekeraars worden teruggevonden?
De NZa baseert zich voor de marktscan op de transparantieoverzichten van de jaarcijfers zoals zorgverzekeraars die moeten presenteren op de website. Hierin vallen provisies voor het intermediair onder acquisitiekosten.
Het oppakken van een politicus die gebruik maakt van zijn vrijheid van meningsuiting |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom is op de dag van het referendum in Rotterdam SP-voorzitter Theo Coskun opgepakt tijdens het flyeren?1
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de aanhouding is verricht op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, het niet opvolgen van een ambtelijk bevel. Daaraan voorafgaand hebben buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van de RET aan de heer Coşkun een zogeheten «mini» (mini proces-verbaal) uitgereikt op grond van de Wet Personenvervoer, omdat de plaats waar hij stond RET-gebied was, waar niet mag worden geflyerd (artikel 72 van de Wet Personenvervoer juncto artikel 52 lid 1 onder g van het Besluit Personenvervoer). Vervolgens hebben de boa’s hem gevorderd weg te gaan op grond van artikel 73 van de Wet Personenvervoer. Hij heeft ook daarvoor een zogeheten mini ontvangen. Toen hij alsnog weigerde te vertrekken, is hij aangehouden op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en naar het politiebureau gebracht.
De boa’s van de RET zijn op basis van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar RET N.V., afdeling Veiligheid 2015 bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het zogeheten domein IV, Openbaar vervoer van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Hiertoe behoren ook de hierboven genoemde artikelen.
Is het waar dat een politicus altijd gebruik mag maken van zijn of haar vrijheid van meningsuiting en geen vergunning nodig heeft om die mening tot uitdrukking te brengen?
De vrijheid van meningsuiting is verankerd in artikel 7 van de Grondwet, internationale verdragen en EU-regelgeving. Onbeperkt is deze vrijheid echter niet. Er kunnen beperkingen aan worden gesteld op grond van genoemde regelgeving. Een vergunningvereiste voor het openbaar maken van een mening kan echter niet worden gesteld.
Hebben beveiligers van de RET het recht om in de publieke ruimte politici op te pakken? Welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Commerciële winkels zoals brillen en gehoorapparaten verkopers die inzage hebben in gegevens van verzekerden |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, als een hulpmiddel zoals bril of gehoorapparaat nodig is, de medische vraag van een patiënt centraal dient te staan, en niet de maximalisering van de omzet van een zorgverlener?1
Ja.
Bent u ook van mening dat leveranciers van medische hulpmiddelen, zoals opticiëns en hoorwinkels een publiek doel nastreven (goede zorg, passende hulpmiddelen en bewaking van de betaalbaarheid van de zorg)? Hoe ziet u de nastreving hiervan in verhouding met hun gelijktijdige private doel (het maximaliseren van eigen omzet en winst)?
In een privaatrechtelijk vormgegeven Zorgverzekeringswet met sterke publieke waarborgen, kan de verzekering en de bijbehorende zorgverlening door private partijen worden uitgevoerd. Ik voeg daar aan toe dat vrijwel alle ziekenhuizen, zorginstellingen en zorgaanbieders in Nederland private organisaties zijn.
Bent u op de hoogte van het feit dat vanuit een opticiën of audiciën die gelijktijdig een publieke als commerciële rol vervulen, informatie kan worden gezocht over de verzekeringspolis van mensen, met behulp van het landelijk communicatiepunt VECOZO (het internetportaal voor veilige communicatie in de zorg tussen zorgverzekeraars, zorgverleners en zorgkantoren)?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars aan opticiens en audiciens beperkte informatie geven over verzekerden. Via het VECOZO-portaal hebben zij toegang tot de dienst Controle op Verzekeringsrecht (COV) en uitsluitend inzicht bij welke zorgverzekeraar een basisverzekering met eventueel aanvullende pakketten zijn afgesloten. Bij het aangaan van een verzekering heeft de verzekerde daarvoor toestemming gegeven.
Toegang tot COV is alleen mogelijk als er een behandel- en/of declaratierelatie aanwezig is tussen zorgaanbieder en verzekerde en wordt gebruikt voor het informeren van de verzekerde over de hoogte van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar. Het COV wordt ook gebruikt om de declaratie bij de juiste zorgverzekeraar te kunnen indienen als er sprake is van directe afwikkeling van de nota met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar betaalt de vergoeding dan rechtstreeks aan de zorgverlener. Het gebruik van het portaal verlaagt de administratieve lasten en daardoor ook de kosten voor zowel verzekerde, zorgaanbieder als zorgverzekeraar.
De privacy is geborgd omdat er geen toegang is tot het historische zorggebruik of medische gegevens van de verzekerde. COV is nadrukkelijk niet bedoeld voor identificatie-, exploitatie- en/of commerciële doeleinden en een zorgaanbieder krijgt uitsluitend toegang tot COV indien deze een VECOZO-overeenkomst aangaat waarin afspraken over geheimhouding en vertrouwelijkheid zijn opgenomen.
Kunnen opticiëns en audiciëns via dataminin-verkoop en verzekeringsgegevens van klanten gebruiken voor commerciële doeleinden? Hoe kan dit worden voorkomen, en wie ziet daarop toe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat informatie over de verzekeringspolis van mensen slechts vanuit het publieke doel mag worden opgezocht, om bijvoorbeeld te kunnen controleren welke vergoeding personen kunnen krijgen van de zorgverzekeraar op basis van de verzekeringspolis?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan worden geborgd dat controle van deze gegevens door een winkel slechts vanuit deze zorgtaak gebeurt? Hoe kan erop worden vertrouwd op juiste omgang met persoonsgegevens door dit soort partijen? Wie controleert dit, en welke sanctie staat op overtreding?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er bijvoorbeeld een bepaalde richtlijn voor mensen die beroepsmatig bij de informatie over verzekeringspolissen kunnen? Bestaan er regels, zodat zij hier op een vertrouwelijke wijze mee om moeten gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de zorgverzekeraar, de opticiën of hoorwinkel ook gegevens via deze database mogen uitwisselen om declaraties efficiënt te kunnen afhandelen? Met welke andere partijen worden deze data uitgewisseld, en onder welke voorwaarden mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Valt deze uitwisseling volgens u nog binnen het beoogde (publieke) doel, of zijn hier ook andere (commerciële) belangen mee gemoeid, waardoor het bijvoorbeeld voor reclame kan worden ingezet? Mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u ook de mogelijkheid tot datamining, en daarmee de vergaring van voor commerciële partijen waardevolle data, door de toegang die hulpmiddelenleveranciers hebben tot zowel verzekeringsgegevens als tegelijkertijd tot klantgegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt hier door bepaalde partijen binnen dit speelveld aan verdiend? Zo ja, hoeveel precies? Kan winst door datamining via gegevens van verzekerden worden voorkomen, of kan dit ten goede komen aan de premiebetaler?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ook signalen ontvangen van zorgverzekeraars over ongewenste uitwisseling, oneigenlijke inzage van data of datamining met commercieel oogmerk? Zo nee, wilt u met hen hierover er in gesprek gaan? Vindt u deze signalen zorgelijk? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. Wanneer er concrete aanwijzingen zijn zal ik dit uiteraard met zorgverzekeraars bespreken.
Wat vindt u van de praktijken van bepaalde bedrijven die deze omgang met persoonlijke data gebruiken als verdienmodel?
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. Voor het gebruik van de medische gegevens is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Zonder die toestemming mogen gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving.
Vindt u het gewenst dat zorgaanbieders door bepaalde software (zoals Pien Support) snel kunnen inzien wat de eigen bijdrage zal zijn van de cliënt, of dat zorgaanbieders verschillende aspecten van de behandeling kunnen berekenen, en zelfs kunnen checken of de verzekering van de patiënt bijvoorbeeld nog ruimte biedt om een meer uitgebreide behandeling te doen, om zo het verzekerd budget «vol te maken»? Service is mooi, maar betaalt de premiebetaler hier uiteindelijk ook voor?
Ik vind het de taak van zorgverzekeraars om zo nodig afspraken te maken met zorgaanbieders over het gebruik van dergelijke softwareprogramma’s.
Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders hebben een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit en doelmatigheid van ons zorgstelsel. Bij het bepalen van gepaste zorg dienen zorgaanbieders zich te laten leiden door de zorgbehoefte van de patiënt. Het aanzetten tot onnodig gebruik van (onnodig dure) zorg is ongewenst. Dit leidt tot hogere zorguitgaven en tot een stijging van de premie voor de basisverzekering of een aanvullende verzekering. Zorgverzekeraars kunnen in hun contracten aandacht besteden aan de wijze waarop zij omgaan met zorgaanbieders die aansporen tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg. Het is de taak van de zorgverzekeraar, zorgverlener en patiënt om onnodig zorggebruik tegen te gaan.
Acht u dit een vorm van aansporing tot maximaal consumeren van zorg en gebruik van hulpmiddelen? Draagt dit volgens u bij aan de betaalbaarheid van zorg?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u het noodzakelijk op te treden tegen het gebruik van berekeningen van dergelijke software, die op maat uitrekent wat de resterende bestedingsruimte is binnen het pakket van een verzekerde?
Zie antwoord vraag 14.
Bij welke verschillende vormen van zorg worden deze softwareprogramma’s gebruikt? Wordt dit, net als bij opticiëns of hoorwinkels, ook in de mondzorg en fysiotherapie gebruikt?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een inschatting geven van de mate van gebruik van deze softwareprogramma’s in de verschillende vormen van zorg? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar laten uitvoeren? Kunt u hierbij betrekken of door deze software daadwerkelijk meer zorg gebruikt wordt dan nodig en passend is?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u deze signalen dusdanig zorgelijk dat er aanleiding bestaat dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 14.
De mogelijkheden voor ontwikkelingswerkers om zich vrijwillig te verzekeren voor AOW en Anw tegen een minimumpremie |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat veel ontwikkelingswerkers, hulpverleners, welzijnsopbouwwerkers en missionair werkers, die langdurig in het buitenland verblijven om daar ontwikkelingswerk te doen, gebruik maken van de regeling voor vrijwillige verzekering in de AOW en de Algemene nabestaandenwet (Anw)? Weet u voorts dat zij uitgezonderd zijn van de maximumperiode daarvoor van 10 jaar?
Ja.
Bent u ermee bekend dat ontwikkelingswerkers, hulpverleners, welzijnsopbouwwerkers en missionaire werkers vaak gebruik maken van deze vrijwillige verzekering tegen afdracht van de minimum premie, omdat zij geen inkomen ontvangen, maar een vergoeding van de kosten die zij als vrijwilliger maken, opgebracht via giften?
Ja.
Kunt u aangeven waarom u het van belang vindt dat ontwikkelingswerkers zich voor AOW en Anw kunnen verzekeren tegen de minimumpremie, als zij geen inkomen ontvangen, maar alleen een vergoeding van kosten?
Het gaat erom dat iedereen rekening moet houden met de zorg voor een oudedagsvoorziening of het overlijdensrisico en met de kosten die daaraan verbonden zijn. Daar hoort ook een premie voor de verzekering voor AOW en Anw bij. Als een normale premie gebaseerd op een percentage van het inkomen, gegeven de financiële positie van betrokkene, niet haalbaar is, dan is verzekering tegen minimale premie alsnog mogelijk.
Deelt u de opvatting dat ontwikkelingswerkers, hulpverleners, welzijnsopbouwwerker en missionair werkers belangrijk werk doen, dat via bovengenoemde regelingen mede mogelijk gemaakt wordt?
Ja. Het is feitelijk zo dat wanneer de minimale premie voor de vrijwillige verzekering in rekening wordt gebracht en/of een uitzondering wordt gemaakt voor de bovengenoemde maximale 10-jaars-termijn, de Nederlandse overheid indirect een bijdrage in de kosten van dit werk op zich neemt voor vrijwillig verzekerden met onvoldoende inkomsten om de normale premie te betalen. De minimale premie is namelijk niet kostendekkend.
Onderschrijft u het standpunt van uw ambtsvoorganger Donner, die in 2010 aangaf dat het hebben van geen inkomen geen belemmering mag zijn voor ontwikkelingswerkers om zich vrijwillig te verzekeren, omdat in dat geval de minimumpremie geldt?
Ja.
Kunt u aangeven of er voor ontwikkelingswerkers nu nog belemmeringen bestaan om zich vrijwillig te verzekeren voor AOW en Anw tegen de minimumpremie? Zo ja, welke? Wat gaat u daaraan doen?
De vormen waarin ontwikkelingswerk in de praktijk kan worden georganiseerd, zijn divers. Daarbij kunnen in individuele situaties ook vragen en mogelijke belemmeringen ontstaan. Dan gaat het bijvoorbeeld om vraagstukken als «Moet er sprake zijn van een arbeidsrelatie om aanspraak te kunnen maken op de uitzonderingsbepaling op de maximale verzekeringsperiode van 10 jaar?» of «In hoeverre moeten giften, donaties of andere inkomsten worden meegenomen bij het inkomen waarover de vrijwillige verzekeringspremie wordt berekend?». Het is daarbij verstandig om eventuele vragen aan de SVB voor te leggen. Mocht er een verschil van inzicht bestaan, dan kan dat aan de rechter worden voorgelegd.
Ik heb op dit moment geen voornemen om verandering in het systeem voor vrijwillige verzekering aan te brengen.
De berichten ‘O’Leary: Ryanair-vliegtickets worden gratis’ en ‘Zwijg of je vliegt eruit’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «O’Leary: Ryanair-vliegtickets worden gratis» en «Zwijg of je vliegt eruit»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over de stelling van de auteur van het bericht «Zwijg of je vliegt eruit» dat de concurrentie tussen vliegmaatschappijen slechte arbeidsvoorwaarden voor piloten creëert? Hoe verhouden zich volgens u deze slechte arbeidsvoorwaarden van piloten tot het voornemen van Ryanair om in de toekomst gratis vliegtickets aan te bieden?
Op 21 november jl. heb ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) uw Kamer per brief geïnformeerd over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 364). Daarin heb ik aangegeven dat er signalen zijn dat in de strijd om de kosten zo laag mogelijk te houden, sommige luchtvaartmaatschappijen het goed werkgeverschap uit het oog verliezen. Wij hechten aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en het actief tegengaan van het overschrijden of ontduiken van wet- en regelgeving op dit gebied. Een verhouding tussen slechte arbeidsvoorwaarden van piloten en het voornemen van Ryanair om in de toekomst gratis vliegtickets aan te bieden, zien wij niet.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van de Ryanair-topman die in meerdere interviews heeft verklaard dat Ryanair zo goedkoop is, omdat het bedrijf zijn piloten bijna niets betaalt?
Ja.
Deelt u de mening dat een hevige concurrentiestrijd tussen bedrijven nooit ten koste mag gaan van goede en gezonde arbeidsvoorwaarden, maar gevoerd moet worden op de kwaliteit van geleverde diensten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. We willen een eerlijk en fatsoenlijk speelveld in de luchtvaartsector. Concurrentie tussen luchtvaartmaatschappijen moet plaatsvinden op basis van de kwaliteit van de geleverde dienst, niet op basis van concurrentie op arbeidsvoorwaarden.
Bent u op de hoogte van het feit dat een deel van de net afgestudeerde piloten hoge schulden heeft door dure pilotenopleidingen en wel moet blijven vliegen om zijn brevet te behouden, wat leidt tot situaties dat piloten zelfs betalen om te mogen werken door middel van «pay-to-fly»-constructies?
Wij zijn ervan op de hoogte dat «pay to fly», zoals aangeduid in onze brief van 21 november jl. luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 364), door sommige luchtvaartmaatschappijen wordt ingezet. Luchtvaartmaatschappijen die in Nederland zijn gevestigd doen dit echter niet en daarnaast hebben wij geen aanwijzingen dat dit voorkomt bij maatschappijen die op Nederland vliegen en die Nederlands personeel in dienst hebben.
Wel zien wij dat dit probleem binnen de EU speelt en I&M en SZW spannen zich dan ook op Europees niveau in om ongewenste situaties boven tafel te krijgen en zonodig afspraken te maken over het tegengaan van «pay to fly» constructies.
Bent u ervan op de hoogte dat de European Cockpit Association (ECA) waarschuwde dat «pay-to-fly»-constructies de veiligheid in het gedrang brengen, omdat het een perverse prikkel is voor de piloot om tegen elke prijs te vliegen, ook als de piloot ziek of moe is? Zo ja, hoe oordeelt u over deze waarschuwing?
Vliegveiligheid staat altijd voorop. Van een mogelijke link tussen bijvoorbeeld «pay to fly» constructies en veiligheid is tot op heden niets gebleken.
Wij zijn het met u eens dat deze constructies niet wenselijk zijn en daarom brengen wij (I&M en SZW) deze in Brussel actief onder de aandacht.
De Londen School of Economics heeft in de periode januari-maart van vorig jaar een onderzoek uitgevoerd naar de beleving van de veiligheidscultuur door piloten. Hieruit kwam onder andere naar voren dat vermoeidheid een zorgpunt is onder piloten. Daarom heb ik het Europese agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, EASA, verzocht dit rapport te betrekken bij de evaluatie van de aangescherpte regels betreffende werk- en rusttijden.
Op twee punten heeft de EU het onderwerp opgepakt:
EASA heeft een werkgroep opgericht die ontwikkelingen op het gebied van arbeidsconstructies in relatie tot de veiligheid nauwlettend volgt. Op advies van deze werkgroep heeft EASA dit onderwerp ook opgenomen in het Europese luchtvaart- en veiligheidsplan.
De Europese Commissie en EASA hebben inmiddels opdracht gegeven aan een consortium van organisaties, waaronder het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaartcentrum, voor de evaluatie van de aangescherpte regels over werk- en rusttijden. Het onderzoek dat twee jaar zal duren vindt plaats via onder andere metingen en zal aanbevelingen voor verdere verbetering van de regelgeving moeten opleveren.
Deelt u de mening dat «pay-to-fly»-constructies in de luchtvaart onacceptabel zijn, omdat deze constructies een nadelige invloed kunnen hebben op verkeersveiligheid en de arbeidsvoorwaarden van piloten? Zo ja, welke maatregelen treft u tegen deze constructies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe waarborgt u de veiligheid van vliegtuigen in de lucht wanneer dergelijk slechte arbeidsomstandigheden bij piloten zich voordoen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden van piloten en daar waar nodig maatregelen te nemen tegen maatschappijen die zich schuldig maken aan dergelijke praktijken?
Ja. Zoals wij in de brief van 21 november jl. luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 364) hebben aangegeven willen wij overschrijding of ontduiking van wet- en regelgeving op dit gebied actief tegengaan.
Daartoe hebben wij de volgende acties ondernomen:
Nederland heeft zich gevoegd in rechtszaken bij het Europese Hof van Justitie die ex-werknemers in België hebben aangespannen tegen Ryanair en detacheringsbureau Crewlink. Wij verwachten in de eerste helft van dit jaar een uitspraak.
I&M en SZW onderzoeken of bij cabinepersoneel dat is gestationeerd in Nederland sprake is van overtreding van arbeidsregelgeving. De FNV is hier actief bij betrokken.
In de Europese werkgroep over sociale zaken in de luchtvaart maken I&M en SZW zich hard voor het aanpakken van ongewenste arbeidsconstructies. Ook heeft I&M zitting in de EASA werkgroep over nieuwe businessmodellen en heeft, zoals we schreven, concreet gevraagd om de veiligheidsbeleving van piloten mee te nemen in de evaluatie van de regels over werk- en rusttijden.
Over onze actie op de aangenomen motie van 22 december jl. over schijnzelfstandigheid bericht ik u vóór maart.
Bent u bekend met invallen van de Noorse en Duitse belastingdienst bij enkele vestigingen van Ryanair om schijnconstructies aan te pakken? Zo ja, bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om dergelijke stappen ook in Nederland te zetten? Zo nee, waarom niet?
Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen belet het de Belastingdienst om uitspraken te doen over individuele belastingplichtigen.
Is de constructie die Ryanair gebruikt voor zijn piloten een schijnconstructie? Zo ja, is Ryanair te typeren als een kwaadwillende opdrachtgever en zal de constructie worden aangepakt in het kader van de handhaving van Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA)? Zo nee, waarom is het geen schijnconstructie?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht “Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden” |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden»?1
Ja.
Kunnen solistische zorgverleners onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen? Deelt u de mening dat de WNT niet van toepassing is op vrije beroepsbeoefenaren?
Is het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS; de letters CIBG stonden oorspronkelijk voor Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, maar die betekenis is niet meer ladingdekkend) opgedragen een toelating tot de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) als criterium te gebruiken, om te bepalen wie van de vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben ze het dan gedaan?
Deelt u de mening dat de WTZi ooit is bedoeld om te bepalen welke instelling wel of niet zorg mocht verlenen en dat het gebruik van deze toelating om te bepalen welke vrije beroepsbeoefenaar onder de WNT valt, buiten de reikwijdte van de WTZi valt? Zo nee, wat is uw reactie op het commentaar van de advocaten in het SKIPR artikel? Zo ja, wilt u met het CIBG in gesprek gaan over het ten onrechte gebruiken van de WTZi als selectiecriterium?
Wat zijn de consequenties voor de zorgaanbieders die niet op het verzoek van het CIBG zijn ingegaan om de online-vragen te beantwoorden?
Ik heb het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat zijn de gevolgen voor de 1.250 zorgaanbieders die naar aanleiding van het invullen van de vragenlijst onder de WNT blijken te vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Vastgoed in de zorg |
|
Carla Dik-Faber (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Leegstand zorgvastgoed groot probleem voor zorginstellingen»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ken het bericht. Met onderstaande antwoorden geef ik mijn reactie.
Wat vindt u ervan dat ruim een kwart van de zorgbestuurders denkt dat er de komende jaren zorginstellingen failliet zullen gaan, omdat zij vast zitten aan een te ruim bemeten gebouw?
Dit najaar publiceerde de Nederlandse Zorgautoriteit de monitor «Effecten langer thuis wonen»2. In deze monitor heeft de NZa voor de tweede maal onderzoek gedaan naar de continuïteitsrisico’s voor zorginstellingen als gevolg van de hervormingen in de langdurige zorg. De NZa signaleert dat het rendabel houden van vrijkomend zorgvastgoed een belangrijke uitdaging is voor met name zorgaanbieders van cliënten met een lichte zorgvraag.
Tegelijkertijd concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid en vooralsnog goed weten om te gaan met vastgoedvraagstukken. Afhankelijk van de lokale situatie kan een oplossing voor leegstand variëren. Het gebouw kan bijvoorbeeld worden ingezet voor andere cliëntengroepen, zwaardere zorg of particuliere verhuur. Een zorgaanbieder kan er in bepaalde gevallen voor kiezen een huurcontract te beëindigen. Ook verkoop kan aan de orde zijn.
De NZa voorziet daarnaast geen risico’s voor de continuïteit van de zorgverlening in de ouderenzorg. De sector in zijn geheel staat er financieel goed voor. In mijn brief over de stand van zaken bij de kapitaallasten, die u zeer binnenkort ontvangt, zal ik nader ingaan op deze monitor.
Kunt u aangeven in welke mate de versnelde extramuralisering van de lagere zorgzwaartepakketten tot bijdragen aan de vastgoedproblemen in de ouderenzorg heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel plaatsen (appartementen) er wegens de lage zorgprofielen in de verpleeg- en verzorgingshuizen zijn verdwenen sinds 1 januari 2015?
Tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2016 is het aantal bezette plekken voor cliënten met een laag zorgprofiel (zzp VV 1 t/m 3) gedaald van 18,5 duizend naar 9,5 duizend. Het aantal cliënten met een laag zzp neemt de komende jaren geleidelijk verder af. Het aantal plekken met mensen met een hoog zzp kan de komende jaren groeien met het tempo van de demografie.
In de voortgangsrapportage transitieagenda langer zelfstandig wonen van 1 juli 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 182) is de volgende grafiek opgenomen met de verwachte ontwikkeling van de intramurale capaciteit. Doordat de extramuralisering van de lage zzp’s bijna is voltooid, zal de intramurale capaciteit de komende jaren per saldo weer gaan groeien door de demografische trend bij hoge zzp’s.
Kunt u aangeven hoeveel van deze plaatsen er per 1 januari 2017 worden aangewend voor mensen met een hoger zorgprofiel?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel extra plaatsen er in 2017 in vergelijking met 2016 kunnen worden geschapen met het budget voor langdurige zorg van € 386 miljoen? Is dit structureel geld?
Ten opzichte van de voorlopige kaderbrief van 13 juni 20163 heb ik in de definitieve kaderbrief voor 2017 een extra bedrag van € 386 miljoen beschikbaar gesteld. Voor een deel (€ 166 miljoen) betreft dit het structureel doortrekken van extra middelen die ik via mijn brief van 20 september 20164 beschikbaar heb gesteld voor de zorginkoop in 2016. In vergelijking met 2016 is er dus (bovenop de extra middelen van € 166 miljoen voor 2016) vanaf 2017 een extra bedrag van € 220 miljoen beschikbaar. Deze middelen zijn structureel en Wlz-breed beschikbaar: niet alleen voor de ouderenzorg, maar ook voor de gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Wlz-uitvoerders kunnen deze middelen afhankelijk van de zorgvraag van de cliënten inzetten voor zorg in natura of voor pgb. Het is niet waarschijnlijk dat het bedrag van € 386 miljoen volledig zal worden ingezet voor intramurale plaatsen in verpleeghuizen, maar desgevraagd kan ik wel melden dat er – uitgaande van circa € 80 duizend per plek – bijna 5.000 extra plekken kunnen worden gecreëerd met een dergelijk bedrag.
Verwacht u dat de tijdelijke opbouw in verband met het verkorten van de wachtlijsten in de ouderenzorg tot «nieuwe» vastgoedproblemen zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Beslissingen over het vastgoed zijn de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Ik verwacht dat zij op een goede manier inspelen op de vraag van hun cliënten. Dat vraagt een flexibele inzet van het vastgoed. Of zorgaanbieders dat realiseren met (tijdelijke) huur of eigen vastgoed is aan hen. In de eerder genoemde monitor «Effecten langer thuis wonen» concludeert de NZa dat zorgaanbieders creatief nadenken over hun strategisch vastgoedbeleid.
Deelt u de mening dat het merkwaardig en onverteerbaar is dat sommige bewoners gedwongen zijn verhuisd, terwijl zij zien dat het gebouw toch blijft bestaan, omdat de mensen die op wachtlijsten staan ook een plek moeten hebben?
Ik realiseer mij dat een verhuizing heel ingrijpend kan zijn, zeker voor bewoners voor wie de instelling voldoet aan hun wensen en die hier op hoge leeftijd mee worden geconfronteerd. Zeker als zij achteraf het idee hebben dat verhuizing niet per se nodig was. Het is van groot belang dat de zorgorganisatie goed met cliënten, de familie en de cliëntenraad overlegt. Desalniettemin gaat het zoeken naar alternatieven voor huisvesting van cliënten niet altijd zonder verhuizingen en soms niet zonder heroverweging. Daarbij merk ik wel op dat verhuizingen van alle tijden zijn. Locaties en gebouwen moesten ook in het verleden periodiek gerenoveerd, vervangen of afgestoten worden. Ook toen waren verhuizingen niet altijd te vermijden.
Wat vindt u ervan dat er wachtlijsten zijn, terwijl er zoveel leegstaande kamers zijn?
Cliënten die willen verhuizen naar een instelling, moeten binnen een redelijke termijn geplaatst worden. Mijn beleid is er op gericht de wachtlijst terug te dringen. Dat heb ik verwoord in mijn brief van 3 november 20165. Het inzicht in de omvang van de beschikbare plaatsen en bij welke zorgaanbieders dit het geval is kan beter. Daarom heb ik het Zorginstituut gevraagd, als proef, een website in te richten waar zorgaanbieders kunnen aangeven of en zo ja hoeveel plaatsen zij beschikbaar hebben.
Kunt u aangeven hoe de situatie per 1 januari 2018 zal zijn als de (overgangs-/subsidie)regeling zorginfrastructuur afloopt?
De tijdelijke subsidieregeling zorginfrastructuur6 eindigt per 1 januari 2018. Ik wil ondanks het beëindigen van deze regeling voorkomen dat de goede resultaten van de huidige zorginfrastructuur vanaf 2018 verloren gaan. Ik wil toewerken naar een landelijke regeling met regionale betrokkenheid, die de subsidieregeling zorginfrastructuur zal vervangen. In de nieuwe regeling zal efficiency en samenwerking voorop staan.
De komende maanden gebruik ik om de regeling uit te werken in samenwerking met een aantal partijen zoals gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en zorgkantoren. Na deze eerste slag volgt een nadere uitwerking waarbij ook de branches en lokale initiatieven die nu gebruik maken van de regeling zorginfrastructuur betrokken zullen worden. Volgens planning kan ik u in de eerste helft van 2017 helderheid geven over de nieuwe regeling en de wijze van uitvoering.
Heeft u over het aflopen van deze regeling zorginfrastructuur al overleg met het veld? Zo ja, hoe verloopt dit overleg? Zo nee, bent u bereid op korte termijn met de betrokken organisaties in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat er gesjoemeld wordt bij de reclassering |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesjoemel bij de reclassering»1?
Ja.
Klopt het dat een aantal reclasseringsmedewerkers de regels overtreedt door meubels, die door taakgestraften zijn gemaakt, contant, voor een te lage prijs en zonder bon te verkopen en dat een veroordeelde tijdens zijn taakstraf aan een eigen project mocht klussen? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van RN zijn de vermeende misstanden onderzocht door twee externe onderzoeksbureaus. RN heeft mij laten weten dat uit het onderzoek naar de financiële administratie is gebleken dat door taakgestraften gemaakte meubels, tegen de afspraken in, contant zijn afgerekend. Bij RN bestaat het beeld dat de contante verkopen zijn gedaan, omdat medewerkers onvoldoende weet hadden van de geldende afspraken. Daarom heeft RN zijn medewerkers van deze werkplaats en ook andere werkplaatsen, waar producten worden verkocht, nogmaals geïnstrueerd om verkopen niet contant te laten verlopen.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler opdraait voor deze taakstraffen, dat geld dus zoveel mogelijk terugverdiend moet worden en dat de meubels om die reden gewoon zonder gesjoemel voor de juiste prijs aan de kringloopwinkel verkocht hadden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat door taakgestraften gemaakte meubels conform de hiervoor gestelde regels, dus voor de juiste prijs, moeten worden verkocht.
Wordt er aangifte tegen de reclasseringsmedewerkers gedaan? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Algemeen Directeur van RN geven de externe onderzoeken geen aanleiding te veronderstellen dat werkmeesters strafbare feiten hebben begaan.
In hoeverre staat u achter het management van Reclassering Nederland nu wordt aangegeven dat zij van de corruptie op de hoogte was, de zaak bewust heeft geneutraliseerd en heeft nagelaten verantwoordelijkheid te nemen?
De aantijgingen uit 2011 zijn extern onderzocht. De onderzoekers hebben geen bewijzen voor de aantijgingen gevonden. RN heeft, zo oordeelt de kantonrechter in 2012, de melding van mogelijke misstanden toentertijd serieus genomen en hier actie op ondernomen door zelf onderzoek te doen en externe bureaus in te schakelen. RN heeft toen volgens de kantonrechter gehandeld zoals het een goed werkgever betaamt. Ook ten aanzien van de recente aantijgingen van deze ex-medewerkers heeft RN mij laten weten dat extern onderzoek is verricht. Ik heb geen aanleiding te twijfelen aan het handelen van de directeur van RN in dezen.
Ik vind, evenals de Algemeen Directeur van RN, dat ieder signaal van niet-integer gedrag binnen de reclassering moet worden onderzocht, uit oogpunt van zowel het betekenisvol uitvoeren van een straf als zorgvuldigheid naar medewerkers.
In hoeverre staat u achter de directeur van Reclassering Nederland die de klokkenluiders in 2013 niet wilde geloven, de klokkenluiders wegens verstoorde arbeidsverhoudingen op straat zette en nu, na het zien van de verborgen camerabeelden een extern onderzoek instelt naar de financiële administratie?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u nou eens serieus met deze corruptie bij de reclassering om, zeker nu recent ook al iemand is veroordeeld wegens fraude met werkstrafformulieren omdat hij deze ondertekende tegen betaling van 150 euro, terwijl de gestrafte niet had gewerkt2?
Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Kooiman (SP) heb opgemerkt dienen reclasseringsmedewerkers integer en conform de geldende gedragscode te handelen. Vermeende misstanden kunnen door het personeel onder andere anoniem worden gemeld via de klokkenluidersregeling van RN. Ook kunnen medewerkers die zich benadeeld voelen door hun werkgever naar het huis van Klokkenluiders stappen voor advies dan wel onderzoek. Met deze codes, regelingen en interventies wordt enerzijds geprobeerd te voorkomen dat niet-integer wordt gehandeld en wordt anderzijds geprobeerd, als het toch voorkomt, dit gedrag te signaleren en aan te pakken door onderzoek en/of aangifte te doen.
Hoge parkeerkosten bij ziekenhuizen |
|
Duco Hoogland (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Naar aanleiding van het antwoord op eerdere vragen1: waarom onderneemt u echter geen actie naast een algemene en vrijblijvende oproep?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 587) aangaf heb ik geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven.
Kunt u toelichten waarom het «normaal» gevonden lijkt te worden dat zieke mensen en hun naasten heel veel geld aan parkeren bij ziekenhuizen kwijt zijn, terwijl niemand voor zijn lol naar het ziekenhuis gaat?
Ik weet niet of men het wel of niet «normaal» vindt dat er parkeerkosten moeten worden betaald bij ziekenhuizen. Ik vermoed dat de meningen daarover verschillen. Desalniettemin begrijp ik de frustratie van patiënten indien parkeertarieven relatief hoog zijn. Het is echter wel zo dat het beschikbaar stellen van parkeervoorzieningen door gemeentes en ziekenhuizen geld kost en op de een of andere manier ook terugverdiend zal moeten worden.
Waarom is er wel oog voor compensatie van zorgkosten om zorgmijding te voorkomen, maar geen oog voor bijkomende kosten zoals parkeerkosten, wat immers ook een heel grote financiële impact kan hebben? Waarom gelden er wel algemene maximale eigen bijdragen voor zorgkosten, maar niet voor deze bijkomende kosten?
Er is wel degelijk oog voor de hoogte van parkeerkosten. Als voorbeeld noem ik ziekenhuizen en gemeenten die kortingen hanteren. De verantwoordelijkheid voor het beleid over parkeertarieven ligt immers bij hen. Ik heb geen rol en bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven, vandaar dat ik geen maximum kan bepalen voor parkeerkosten.
Kunt u uitleggen waarom het tot de vrijheid van ziekenhuizen en gemeenten behoort om te bepalen hoe hoog de parkeerkosten zijn, aangezien deze kosten altijd overal onevenredig belastend kunnen zijn, net zoals andere ziektekosten?
Deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid ligt bij ziekenhuizen en gemeenten omdat deze partijen de eigenaren van de betreffende parkeergelegenheden zijn.
Onder verwijzing naar het initiatief van een ziekenhuis (het Medisch Spectrum Twente) om bij een pilot de kosten te verlagen: is er sprake van een indicatie dat dit initiatief op meerdere locaties wordt opgepakt? Hoe kan worden gestimuleerd dat dergelijke kosten overal worden verlaagd?
Ik houd geen overzicht bij van initiatieven ten aanzien van parkeertarieven. Het is mij wel bekend dat er meerdere ziekenhuizen en gemeenten zijn die op andere wijze de parkeerkosten beperken, bijvoorbeeld door kortingen te hanteren. Voor het eventueel onder de aandacht brengen van dergelijke initiatieven kan ik mij voorstellen dat de VNG en NVZ/NFU hierover in gesprek gaan. Ik benadruk dat ik hierin geen rol en bevoegdheid heb.
Bent u bereid om met de VNG en NVZ om tafel te gaan om een gezamenlijke aanpak te bespreken waardoor zieke mensen en hun naasten gevrijwaard kunnen blijven van torenhoge parkeerkosten bij ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Als patiënten en bezoekers met dergelijke werkwijzen onnodig hoge parkeerkosten kunnen voorkomen dan lijkt mij dat verstandig. Ik sluit niet uit dat er nog andere slimme manieren zijn om hoge parkeerkosten te voorkomen. Ik ga niet in overleg met de VNG, NVZ of zorgverzekeraars over de hoogte van parkeertarieven, aangezien ik hierin geen rol of bevoegdheid heb. Het is aan partijen om de handschoen op te pakken. Ik zal hen wel wijzen op deze en uw voorgaande Kamervragen.
Kent u de reactie op parkeerkosten bij ziekenhuizen https://www.parkeer24.nl/nieuws/171116/parkeren-bij-ziekenhuizen-lang-niet-gratis? Wat vind u van een dergelijk werkwijze waarbij slim wordt voorkomen dat patiënten teveel parkeergeld betalen ook als de afspraak in het ziekenhuis uitloopt? Deelt u de mening dat er ongetwijfeld nog vele andere slimme manieren zijn om eenvoudig hoge kosten voor zieke mensen en hun naasten te voorkomen? Bent u ook bereid deze met de VNG en NVZ te bespreken? Een zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de toegang tot een ziekenhuis, en daarmee ook voor het voorkomen van torenhoge parkeerkosten; bent u bereid hen te vragen hier in het belang van zieken mensen bij het contracteren van zorg op te letten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
U verwijst in uw antwoorden naar de mogelijkheid van ziekenhuizen om mensen korting op parkeergeld te geven, wat vindt de u van de vrijblijvendheid van deze mogelijkheid? Deelt u de mening dat op deze manier mensen afhankelijk zijn van de goede wil van gemeente en ziekenhuizen voor mogelijke kortingen op dergelijke kosten?
Ziekenhuizen zijn in overleg met de gemeente aan zet om beleid te maken op de hoogte van parkeertarieven.
Wanneer mensen het niet eens zijn met de hoogte van parkeerkosten, verwijst u deze zieke mensen door naar gemeente of ziekenhuis; hoe ziet u dit precies voor u? Zijn volgens u alle bezoekers van ziekenhuizen hiertoe in staat en waar kunnen zij zich dan precies melden? Hoe snel is dan een oplossing voorhanden?
Zoals aangegeven in mijn eerdere antwoorden moet een patiënt of bezoeker zich, wanneer deze het niet eens is met het parkeerbeleid, wenden tot de betreffende gemeente en het ziekenhuis. Waar iemand zich moet melden bij vragen of klachten zal per ziekenhuis verschillen. Informatie over parkeren is te vinden op de websites van ziekenhuizen en gemeenten. Of en hoe snel een oplossing voorhanden is zal afhankelijk zijn van de vraag van de betreffende patiënt of bezoeker en de mate waarin de gemeente en het ziekenhuis hiermee om zullen gaan. Ik kan hier geen algemene uitspraken over doen.
Is het feitelijk mogelijk dat parkeergarages, wanneer deze zijn gebouwd op de grond van ziekenhuizen, worden verkocht aan een privaat bedrijf, zodat deze vervolgens geld kan verdienen aan het parkeren door zieke mensen en hun naasten? Is het daarnaast ook mogelijk dat een ziekenhuis op deze manier privaat geld verwerft dat zij vrij kunnen besteden? Wat vindt u hiervan? Bent u van mening dat deze mogelijke gang van zaken in stand zou moeten worden gehouden, of ziet u aanleiding tot verandering hiervan? Zo ja, op welke manier?
Ja, dit is mogelijk. Het parkeerbeleid is een aangelegenheid van ziekenhuizen en gemeentes; ik vind dat het te ver gaat om landelijke maatregelen te nemen.
U geeft in uw antwoorden aan dat u belang hecht aan transparantie en dat ziekenhuizen in hun jaarverslag openheid kúnnen geven over parkeerbeleid en kosten; klopt het dat het daarmee geen verplichting is? Deelt u de mening dat dit wel een verplichting zou moeten worden voor ziekenhuizen, omdat hier het gaat om belang van zieke mensen?
Ik ben er voorstander van dat ziekenhuizen transparant zijn over hun inkomsten en uitgaven. Er bestaat echter geen algemene verplichting voor ziekenhuizen om specifiek over parkeertarieven verantwoording af te leggen in hun jaarverslag. Ik deel niet de mening dat dit een verplichting moet worden.
Kent u de reactie https://www.parkeer24.nl/nieuws/171116/parkeren-bij-ziekenhuizen-lang-niet-gratis? Wat vind u van een dergelijk werkwijze waarbij slim wordt voorkomen dat patiënten teveel parkeergeld betalen ook als de afspraak in het ziekenhuis uitloopt? Deelt u de mening dat er ongetwijfeld nog vele andere slimme manieren zijn om eenvoudig hoge kosten voor zieke mensen en hun naasten te voorkomen? Bent u ook bereid deze met de VNG en NVZ te bespreken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Reclasseringsmedewerkers die de regels overtreden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat reclasseringsmedewerkers de regels overtreden door er een contante handel op na te houden in door taakgestraften gemaakte meubels?1
Een goede en betrouwbare executie van sancties is essentieel om te komen tot recidivevermindering. Dat geldt ook voor een taakstraf. Indien er beschuldigingen worden gedaan die de geloofwaardigheid en effectiviteit van een strafrechtelijke beslissing ondermijnen, wil ik dan ook dat zulke aantijgingen serieus worden onderzocht. Reclassering Nederland (RN) heeft meteen extern onderzoek laten doen naar de financiële administratie van de werkplaats De Koperwerf en heeft mij laten weten dat hieruit blijkt dat er, naast verkopen via pin en factuur, ook contante betalingen in de boekhouding zijn opgenomen. Hoewel op zichzelf geen strafbare handeling, is contant afrekenen tegen de afspraken van RN in. Op basis van voornoemd onderzoek en een ander extern onderzoek naar de vermeende onderhandse handel door personeel concludeert RN dat de onderzoekers geen bewijs hebben kunnen vinden voor onderhandse handel door de medewerkers.
Welke regels gelden er voor de handel in door taakgestraften gemaakte meubels, met name waar het gaat om de rol van de reclassering? Waren deze regels voldoende bekend bij de medewerkers?
Sinds 2012 moeten verkopen van de door taakgestraften gemaakte meubels via pin en factuur verlopen. RN heeft mij medegedeeld dat is gebleken dat dit op De Koperwerf nog niet altijd het geval is. Vermoedelijk omdat de (grotendeels nieuwe) werkmeesters onvoldoende doordrongen waren van deze afspraak. Inmiddels heeft RN de medewerkers van deze en andere werkplaatsen, waar ook producten worden verkocht, nogmaals geïnstrueerd dat betalingen uitsluitend via pin en factuur mogen verlopen en dat een bon moet worden verstrekt.
Is het juist dat sinds 2013 aankopen bij de reclassering enkel nog via de pin mogen plaatsvinden? Zo ja, hoe verklaart u het gegeven dat er toch aankopen zijn gedaan zonder pin en zonder bonnetje?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt toezicht gehouden op deze handel en in hoeverre wordt bij overtreding van de regels gehandhaafd? Kan hier uitgebreid op in worden gegaan?
Reclasseringswerkers moeten te allen tijde integer en volgens de geldende gedragscodes handelen. Hier ziet de reclassering op toe door middel van bijvoorbeeld het inrichten van werkprocessen. Zo geeft RN aan dat de kas altijd wordt opgemaakt door meerdere medewerkers. Ook kan het personeel niet-integer gedrag van collega’s signaleren en doorgeven. Een medewerker kan zich tot zijn leidinggevenden wenden, maar RN heeft ook een klokkenluidersregeling en een vertrouwenspersoon waar het personeel vermeende misstanden anoniem kan melden. Signalen van niet-integer gedrag worden altijd onderzocht. Bij een ernstig vermoeden van misstanden binnen de organisatie doet RN aangifte. Met deze codes en interventies is het toezicht op niet-integer gedrag vormgegeven. Ook is op deze manier geborgd dat er passende maatregelen worden genomen.
Hebt u kennis kunnen nemen van de opname waaruit blijkt dat reclasseringspersoneel sjoemelt met de regels? Wat is uw reactie daarop? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Er zijn, aldus het Algemeen Dagblad, video/audio-beelden waarop zichtbaar zou zijn dat het reclasseringspersoneel de regels niet naleeft. RN heeft mij laten weten dat deze beelden, ondanks herhaald verzoek hiertoe, niet aan RN zijn verstrekt, en ook ik heb geen kennis kunnen nemen van deze opnames. Op een kort fragment van een opname dat wel openbaar is gemaakt, valt te zien dat contant wordt betaald. Een contante betaling is niet conform de regels, maar toont op zichzelf niet aan dat er sprake is van onderhandse handel. RN heeft daarom direct door onderzoeksbureaus laten onderzoeken of daarvan sprake is. Uitgaande van de onderzoeksuitkomsten concludeert RN dat de onderzoekers geen bewijzen hebben kunnen vinden voor onderhandse handel door personeel.
Zal er nieuw onderzoek worden gedaan naar aanleiding van deze nieuwe informatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden daar ook de eerdere meldingen van de klokkenluiders bij betrokken en hoe daarmee is omgegaan (ook wat betreft de meldingen uit 2010 tot en met 2014)?
RN heeft aan twee externe onderzoeksbureaus opdracht gegeven om de aantijgingen te onderzoeken. Eén onderzoek richtte zich op de financiële administratie van De Koperwerf. Naast dit onderzoek is onderzoek gedaan naar het handelen van de werkmeesters. Ook dat onderzoek is recent afgerond door het ingehuurde bureau. Deze onderzoeken geven, volgens RN, geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van onderhandse handel.
Beide onderzoeken hebben betrekking op de recente aantijgingen. De eerdere meldingen van de ex-medewerkers zijn indertijd (2011/2012) intern én extern onderzocht. De onderzoekers vonden geen bewijzen voor de vermeende misstanden. In het jaar 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld dat RN de meldingen serieus heeft genomen en daar actie op heeft ondernomen. Het onderzoek naar de eerdere meldingen is daarmee afgerond.
Wat vindt u van de wijze waarop in voorgaande jaren is omgegaan met de drie klokkenluiders?
Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aan de Raad van Toezicht van RN gevraagd om te beoordelen of er voldoende reden was de door de klokkenluiders verzochte onderzoeken uit te voeren. De Raad van Toezicht zag geen aanleiding voor aanvullend onderzoek, omdat de gemelde misstanden onafhankelijk en voldoende waren onderzocht. Mijn ambtsvoorganger had geen reden om hieraan te twijfelen en heeft de conclusie van de Raad van Toezicht overgenomen.
Klopt het dat de Expertgroep Klokkenluiders tussen 2012 en 2014 herhaaldelijk bij Reclassering Nederland heeft aangedrongen op een second-opinion, maar dat dit verzoek is afgewezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de redenen om deze af te wijzen en wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 7.
Indien blijkt dat betreffende klokkenluiders al die tijd gelijk hebben gehad, bent u dan bereid om hen te rehabiliteren door bijvoorbeeld een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
Rehabilitatie van de desbetreffende ex-medewerkers is op dit moment niet aan de orde. Zowel de verrichte onderzoeken in 2011 en 2012 als de onderzoeken die in 2016 zijn afgerond, leverden geen bewijs op voor (eerdere/recente) aantijgingen.
In hoeverre ziet u in deze zaak een rol weggelegd voor het Huis voor Klokkenluiders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een medewerker die zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever kan contact opnemen met het Huis voor Klokkenluiders om zich te laten informeren of de gesignaleerde misstanden te laten onderzoeken. Dit geldt ook voor reclasseringsmedewerkers. Daarnaast heeft RN, zoals eerder opgemerkt, een klokkenluidersregeling waar het personeel anoniem melding kan doen van vermeende misstanden. Een onderzoek naar deze signalen volgt dan altijd.
De Egyptische ngo-wet en civic space |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 14 en 15 november door het Egyptische parlement besproken ngo-wet met vergaande beperkingen voor ngo’s?1
Ja.
Wat vindt u van de opvatting van VN-expert Kiai, betrokken bij de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR), dat aanname van het wetsvoorstel «would devastate the country’s civil society for generations to come and turn it into a government puppet»?
De ontwerp-NGO wet die door het Egyptische parlement is voorgesteld, is nog niet definitief. Het Egyptische parlement buigt zich momenteel opnieuw over de tekst van het wetsvoorstel. De tekst wordt pas officieel bekend gesteld, nadat de Egyptische president het voorstel heeft bekrachtigd.
Kloppen de volgende aannames over wat Egyptische ngo’s niet meer zonder voorafgaande ministeriële toestemming aan activiteiten mogen ontplooien, mocht het wetsvoorstel tot wet verworden: het publiceren van onderzoeken en rapporten? Zo nee, welke inhoud kent de wet wel? Zo ja, wat gaat u doen om betrokken ngo’s te helpen hun werk ondanks deze beperkingen voort te kunnen zetten?
Dit kan niet worden bevestigd, omdat de officiële tekst van het wetsvoorstel nog niet beschikbaar is. Vooralsnog lijkt het erop dat toestemming moet worden gevraagd voor het oprichten van NGO’s. Naar verwachting zal een nationale autoriteit worden gecreëerd die het samenwerken met internationale organisaties en het ontvangen van binnenlandse en buitenlandse financiering vooraf moet gaan goedkeuren.
Zijn er Nederlandse ngo’s die mogelijk gevolgen gaan ondervinden van de voorgenomen bepalingen over buitenlandse ngo’s, zowel ten aanzien van de licentiekosten als het niet in lijn zijn van hun activiteiten met wat is toegestaan onder de wet? Op welke wijze wilt u dat ondervangen?
Het is op dit moment nog te vroeg om te voorspellen of het wetsvoorstel zal betekenen dat projecten van Nederlandse NGO’s of lokale partnerorganisaties geen doorgang zouden kunnen vinden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Cairo staan in contact met lokale partners en Nederlandse NGO’s die actief zijn in Egypte over de ontwikkelingen rondom de ontwerp NGO-wet. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal met gelijkgestemden, waaronder in EU-verband, worden bezien wat dit betekent.
Op welke wijze gaat u individuele personen ondersteunen die ten gevolge van deze wet tot gevangenisstraf veroordeeld worden?
Inzet voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering vormen de kern van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Er kan niet worden vooruitgelopen op de Nederlandse inzet bij een eventuele veroordeling ten gevolge van het wetsvoorstel. In elke zaak is maatwerk nodig dat in overleg met de betrokken persoon en/of organisatie en gelijkgestemde landen tot stand komt. Instrumenten betreffen onder andere stille diplomatie, publieke verklaringen, verwijzingen in Raadsconclusies en verklaringen/resoluties in multilaterale fora en het zichtbaar monitoren van rechtszaken.
Heeft u contact gehad met de Egyptische regering en/of president over dit wetsvoorstel? Zo ja, wat is er toen besproken? Zo nee, wanneer bent u voornemens dit alsnog te doen?
De Nederlandse ambassadeur in Caïro heeft namens het kabinet zorgen uitgesproken over het wetsvoorstel bij het Egyptische parlement en overheid. Meerdere keren is ook op hoogambtelijk niveau het wetsvoorstel bij de Egyptische ambassadeur in Den Haag aangekaart. Door Egyptische autoriteiten is hierop defensief gereageerd, omdat het wetsvoorstel in hun visie een parlementaire aangelegenheid betreft.
Mede op aandringen van Nederland is ook in EU-verband voorafgaand en na de stemming in het Egyptische parlement actie ondernomen. Zo heeft EU-Commissaris Hahn tijdens zijn bezoek aan Egypte zijn verontrusting uitgesproken. Een delegatie van EU-ambassadeurs van EU-lidstaten heeft de kwestie ook opgebracht. Begin januari zijn bij een Egyptische onderminister van Buitenlandse Zaken opnieuw zorgen over het wetsvoorstel uitgesproken. Bij dit gesprek waren de ambassadeur van de EU en ambassadeurs van verschillende EU-lidstaten aanwezig, waaronder Nederland. In EU-verband blijft Nederland met gelijkgezinde landen pleiten voor aanvullende actie. De boodschap moet volgens Nederland zijn dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt in het versterken van democratische processen en bijdraagt aan de duurzame ontwikkeling en stabiliteit van Egypte.
Hoe beoordeelt u deze wet in het licht van andere beperkingen op de ruimte voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten om hun werkzaamheden in vrijheid te verrichten, zoals reisverboden voor mensenrechtenactivisten en het bevriezen van zowel persoonlijke als organisatietegoeden?2
Op basis van reeds bestaande wetgeving worden sommige mensenrechtenactivisten en NGO’s geconfronteerd met maatregelen zoals reisverboden en bevriezingen van tegoeden. Het kabinet en de EU hebben in bilaterale contacten met Egypte en in multilaterale fora, zoals de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de Verenigde Naties, herhaaldelijk hun zorgen hierover uitgesproken. Op basis van de huidige berichtgeving, verwacht het kabinet dat met de nieuwe voorgestelde wetgeving de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verder zal afnemen en beoordeelt dit als zeer verontrustend.
Wat is uw inzet ten aanzien van het verankeren van maatschappelijke ruimte (civic space), onder andere voor mensenrechten- en taboedoorbrekende organisaties, in het kader van de EU-Egypt Partnership Principles waar momenteel onderhandelingen over plaatsvinden? Waaruit blijkt dat, en wat is het tijdspad van de onderhandelingen?
Egypte maakt onderdeel uit van het Nabuurschapsbeleid, dat vorig jaar mede op aandringen van Nederland is herzien. In dit kader wil de EU met Egypte specifieke partnerschapsprioriteiten overeenkomen. De invulling van deze prioriteiten hangt af van de mate van overeenstemming die in de onderhandelingen wordt bereikt over de kernwaarden van het Nabuurschapsbeleid. Het kabinet acht het positief dat de focus in de gesprekken met Egypte ligt op het bevorderen van duurzame stabiliteit, waarbij voor Nederland en de EU centraal staat dat dit is gebaseerd op inclusieve ontwikkeling, democratisering, respect voor mensenrechten, goed bestuur en accountability. In deze context maakt Nederland zich samen met gelijkgestemde landen in EU-kader sterk voor een overeenkomst met Egypte, waarin het belang van het maatschappelijk middenveld voor democratisch bestuur en de duurzame ontwikkeling van Egypte wordt benadrukt. Voor Nederland is van belang dat expliciet wordt vastgelegd dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van de partnerschapsprioriteiten. De afronding van de onderhandelingen is niet gebonden aan een vastgesteld tijdspad. Het bereiken van inhoudelijke overeenstemming is leidend voor de snelheid van het proces.
Beperkingen van het demonstratierecht |
|
Ronald van Raak (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Mag een burgemeester eisen dat tijdens een demonstratie alleen «positieve boodschappen» worden meegevoerd, zoals de burgemeester van Geleen deed?1
Op grond van artikel 9 van de Grondwet en artikel 2 van de Wet openbare manifestaties (Wom) mag het betogingsrecht slechts worden beperkt ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Bovendien bepaalt de Wom dat de kennisgeving van een betoging of het stellen van een voorschrift, het opleggen van een beperking of verbod geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de gedachten of gevoelens die worden geopenbaard. Overigens kan het karakter van de gedachten of gevoelens voor de burgemeester van belang zijn om te weten welke maatregelen hij moet nemen om de betoging in goede banen te leiden. In dat verband is het nuttig om te weten of de betoging mogelijk tot een tegendemonstratie kan leiden of vijandige reacties uit het publiek kan oproepen. Alsdan zal hij aanvullende maatregelen moeten nemen ter voorkoming van wanordelijkheden. Ook dat is zijn taak: het handhaven van de openbare orde. Of de burgemeester van Geleen met deze beperking op een onjuiste manier gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden op grond van de Wom kan worden vastgesteld bij de verantwoording aan de gemeenteraad en eventueel door de rechter wanneer daarover een procedure wordt aangespannen.
Hoe verhoudt deze beperking zich tot de grondwettelijke rechten van betogen en meningsuiting?
Dat niet vooraf eisen mogen worden gesteld aan de inhoud is als zodanig niet vastgelegd in het grondwettelijke bepaling over het recht op vrijheid van betogen, maar wordt gezien als een belangrijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, zoals omschreven in artikel 7 van de Grondwet: zonder voorafgaand verlof. Omdat bij manifestaties zoals geregeld in de Wom het belijden dan wel het openbaren van gedachten en gevoelens het uitgangspunt is, is dit «censuurverbod» een onderdeel geworden van het recht op vrijheid van betoging. Voor het overige geldt hier het antwoord op vraag 1.
Wanneer en door wie is de eis van het louter voeren van «positieve boodschappen» in Geleen getoetst aan de grondwettelijke rechten?
Op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Sittard-Geleen is voor een betoging een kennisgeving vereist. Op grond van die kennisgeving beoordeelt de burgemeester of de kennisgeving aanleiding is om aan de betoging beperkingen of voorwaarden te stellen of aanwijzingen te geven in het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Voorts bepaalt de APV dat degene die voornemens is om een betoging te houden in de kennisgeving vermeldt welke maatregelen hij neemt om een regelmatig verloop van de betoging te bevorderen.2
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen.
In welke omstandigheden kan een burgemeester een noodbevel geven of een noodverordening uitschrijven om een demonstratie te voorkomen, of om inhoudelijke eisen te stellen aan de leuzen die worden gevoerd? Waarom was daar in Geleen aanleiding toe?
Wanneer een aangekondigde of een reeds gaande betoging voldoende aanleiding geeft om te vrezen voor (het ontstaan van) oproerige beweging of andere ernstige wanordelijkheden is de burgemeester op grond van artikel 175 of artikel 176 van de Gemeentewet bevoegd een noodbevel te geven of een noodverordening af te kondigen. Omdat het gemeentelijk noodrecht betreft, kan hij slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden van deze bevoegdheid gebruik maken en in het geval van betogingen alleen dan wanneer de bevoegdheden die hij heeft op grond van de Wom (een betoging verbieden en eventueel te beëindigen) niet toereikend zijn. Voor de inhoudelijke eisen verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Ook hier geldt dat voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet het lokaal gezag verantwoordelijk is en het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording moet afleggen.
Hoe wordt vooraf gecontroleerd of zo'n noodmaatregel proportioneel is? Hoe heeft die controle in Geleen plaatsgevonden?
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Of de noodmaatregel proportioneel is geweest, kan slechts achteraf worden vastgesteld in het licht van de inschatting die de burgemeester heeft moeten maken op grond van de omstandigheden zoals die toen bekend waren of hadden moeten zijn. Demonstranten die menen dat een noodmaatregel niet proportioneel is geweest kunnen daarover een oordeel van de rechter vragen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de Kroon gebruik maakt van haar vernietigingrecht in het kader van repressief bestuurlijk toezicht, wanneer zij van oordeel is dat het genomen besluit in strijd is met het recht. Van deze mogelijkheid wordt zeer spaarzaam gebruik gemaakt.
Komt het vaker voor dat burgemeesters zich meer ruimte toe-eigenen dan de Wet openbare manifestaties hen biedt?
De Wom laat de burgemeester een beoordelingsruimte om aan de hand van lokale omstandigheden een inschatting te maken van hetgeen is vereist om een betoging in goede banen te leiden met het oog op het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Ter zake heeft de Minister van BZK geen aanwijzingsbevoegdheid of en hoe de burgemeester gebruik dient te maken van de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen om de openbare orde te handhaven. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van deze bevoegdheden is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Daarbij kan worden vastgesteld dat de burgemeester de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen te ruim heeft geïnterpreteerd. Dat kan ook het geval zijn wanneer de rechter om een oordeel ter zake is gevraagd.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld door de rechter, omdat zij vooraf eisen stelden aan demonstraties?
Het vooraf eisen stellen aan een demonstratie is binnen de grenzen van de Wom niet verboden: zo kan de gemeenteraad in de APV bepalen dat voor betogingen een voorafgaande kennisgeving is vereist. Op grond van die kennisgeving kan de burgemeester voorschriften of beperkingen opleggen of bij gaande betogingen aanwijzingen geven. Het opleggen van een demonstratieverbod op grond van de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens is niet toegestaan. Hoe vaak in de afgelopen tien jaar burgemeesters op dit punt door de rechter achteraf in het ongelijk zijn gesteld, wordt niet als zodanig geregistreerd. In de Evaluatie van de Wom, die de onderzoekers Roorda, Brouwer en Schilder in 2015 hebben verricht in opdracht van het Ministerie van BZK, worden enkele voorbeelden genoemd van rechterlijke oordelen waarin burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld in verband met de eisen die zij vooraf stelden aan een demonstratie. Het onderzoek heb ik u aangeboden per brief van 16 oktober 2015; ik streef ernaar de kabinetsreactie daarop nog dit jaar uit te brengen.
Het gevaarlijke landbouwgif buprofezin |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie het bestrijdingsmiddel buprofezin gaat verbieden voor toepassing op eetbare gewassen, omdat er in met buprofezin besmette producten bij de bereiding de erkende kankerverwekkende stof aniline ontstaat?1
Nee, dat kan ik niet omdat de Europese Commissie (EC) (nog) geen besluit heeft genomen om goedkeuring van buprofezin aan te passen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het bewust toevoegen van een kankerverwekkende stof aan voedingsproducten niet toegestaan is in Europa?
Op grond van de Europese levensmiddelenwetgeving is het niet toegestaan om bijvoorbeeld een voedseladditief, dat als kankerverwekkend wordt geclassificeerd, bewust aan een voedingsproduct toe te voegen.
Kunt u bevestigen dat er van kankerverwekkende stoffen geen veilige dosis bestaat, en dat het gebruik ervan in eetbare gewassen dan ook altijd risico’s oplevert?
Verordening (EG) nr.1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen bevat eisen en voorwaarden voor het goedkeuren van werkzame stoffen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden. De Europese Commissie (EC) is bevoegd werkzame stoffen goed te keuren, waarbij de EFSA (European Food and and Safety Authority) adviseert. De EC heeft recent (nog) geen besluit genomen over een aanpassing van de goedkeuring van buprofezin. Het is mij bekend dat de EC aan EFSA een advies heeft gevraagd aangaande buprofezin en in relatie met de stof aniline. Hierover zal dan in het betreffende permanente comité met de experts vanuit de lidstaten het gesprek worden gevoerd.
Kunt u uitleggen hoe het kan gebeuren dat, terwijl dit landbouwgif in de Europese Unie wordt verboden (een proces dat al jaren loopt), in Nederland het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) nu zeer recent een toelating heeft gegeven voor ditzelfde landbouwgif2 voor gebruik in voedselgewassen (tomaat, komkommer, aubergine)? Was u van de aanvraag voor toelating op de hoogte? Heeft het Ctgb overleg met u gezocht over deze aanvraag voor toelating voor een bestrijdingsmiddel dat wegens volksgezondheidsrisico’s op de nominatie stond en staat om verboden te worden in Europees verband?
Het Ctgb – de Nederlandse toelatingsautoriteit – is een zelfstandig bestuursorgaan dat aanvragen toetst volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken en besluiten neemt op basis van de op dat moment vigerende regelgeving. Dit geldt ook voor het onlangs toegelaten gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof buprofezin. Buprofezin is een stof die door de EC geplaatst is als goedgekeurde stof voor toepassing in een gewasbeschermingsmiddel. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen.
Deelt u de mening dat, wanneer er twijfels rijzen over de effecten van een bepaalde stof, op nationaal dan wel op Europees niveau, eventuele toelatingsprocedures van deze stof dan opgeschort zouden moeten worden totdat er een conclusie aan die twijfels is verbonden, zoals een eventueel verbod op de stof of het middel? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan en op welke wijze gaat u voorkomen dat er in de toekomst weer bestrijdingsmiddelen nationaal worden toegelaten die op de nominatie staan om in Europees verband verboden te worden?
De Verordening (EG) nr.1107/2009 bevat ook eisen en voorwaarden voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden door de toelatingsautoriteit in de lidstaten. Het Ctgb toetst aanvragen volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Als uit deze toets blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen. Dit geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof buprofezin.
Deelt u de mening dat dit kankerverwekkende bestrijdingsmiddel niet gebruikt zou mogen worden, en dus ook niet in Nederland toegelaten mag zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gebruik van landbouwgif niet mag leiden tot volksgezondheidsrisico’s?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat u ingrijpen om het gebruik van dit gevaarlijke landbouwgif in Nederland te voorkomen en om de toelating van dit middel te laten intrekken?
Zie antwoord vraag 5.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het arrest van het Europees Hof van Justitie d.d. 23 november 2016 inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang?1
Ja, het Europese Hof van Justitie heeft op 23 november 2016 twee arresten gewezen, namelijk in
Wat is de reactie van het kabinet op dit arrest?
In zaak C-673/13 P vernietigt het Europese Hof van Justitie het arrest van het Gerecht en verwijst de zaak naar het Gerecht terug. Het Gerecht moet opnieuw nagaan of bepaalde informatie betrekking heeft op emissies (of uitstoot) in het milieu. De nieuwe uitspraak van het Gerecht moet derhalve worden afgewacht.
In een prejudicieel arrest legt het Europese Hof van Justitie, in zaak C-442/14 – op verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) – drie zaken uit over de verhouding tussen enerzijds de vertrouwelijkheid en anderzijds de algemene regels over toegang tot informatie op milieubegrip:
Kunt u toezeggen dat de regering voortaan in lijn met dit arrest van het Hof van Justitie het belang van de openbaarmaking van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven zal stellen bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat er vanuit dat Nederlandse bestuursorganen de jurisprudentie van het Hof zullen betrekken bij hun besluitvorming. Uit de arresten volgt niet dat bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) het belang van het openbaar maken van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven gesteld moet worden.
Openbaarmaking van informatie is de regel, maar er geldt een aantal in het Verdrag van Aarhus2 genoemde gronden op basis waarvan openbaarmaking kan worden geweigerd als het met deze weigeringsgrond te beschermen belang zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Deze weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd. Met betrekking tot emissiegegevens kunnen deze gronden, waaronder de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, niet worden ingeroepen om openbaarmaking van die informatie te weigeren.
Het Verdrag van Aarhus maakt onderscheid tussen emissiegegevens en andere milieu-informatie. In artikel 10, vierde lid, van de Wob is dit onderscheid neergelegd, waarbij is aangegeven dat bij emissiegegevens de belangenafweging achterwege blijft en bij andere milieu-informatie het belang van openbaarmaking moet worden afgewogen tegen onder meer het belang van de bescherming van bedrijfsgegevens.
Is het kabinet voornemens om aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden de opdracht te geven om zo spoedig mogelijk alle ingediende verzoeken van de Bijenstichting over de toelating van het bijengif Imidacloprid van Bayer te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen reden om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een dergelijke opdracht te geven. De lijn van het Ctgb is «openbaar, tenzij». Dit is in lijn met het beleid van het kabinet. Hiermee geeft het Ctgb uitvoering aan de betreffende bepalingen in de Europese regelgeving.
Op welke wijze is het kabinet voornemens om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden aan te zetten tot actieve tijdige openbaarmaking van toelatingscijfers, inclusief de gebruiksvoorschriften, op een eenduidige manier en in een machineleesbaar open formaat? Kunt u dit toelichten?
Het Ctgb heeft al in 2013 besloten tot het openbaar maken van een aanzienlijk aantal dossierstukken van imidacloprid. Dit besluit is geschorst door het CBb in afwachting van een uitspraak van het Hof. Ik wacht – zoals ik in antwoord 2 al aangaf – nu de uitspraak van het CBb af.
Het Ctgb streeft naar het zodanig ontsluiten van informatie – onder meer toelatingen, etiketten en het beoordelingsrapport op basis waarvan het besluit is genomen – dat deze bruikbaar is voor iedereen.
Ik heb uw Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het openbaar maken van afzetcijfers van toelatinghouders van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 348 en 349). De praktische consequentie van de arresten voor het openbaar maken van afzetcijfers zal blijken na uitspraak van Rechtbank Amsterdam in het kader van de Wob over de verkoop van bestrijdingsmiddelen.
Het artikel 'Qatar financiert omstreden Deense moskee via Den Haag' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Qatar financiert omstreden Deense moskee via Den Haag»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat ambassades in Nederland gebruikt worden om islamitische infrastructuur in binnen- en buitenland te financieren? Zo ja, waarom?
In beginsel zijn religieuze instellingen vrij om financiering vanuit binnen- of buitenland aan te trekken. Op het moment dat het niet transparant is op welke wijze financiering verkregen wordt ontstaat er een risico op buitenlandse beïnvloeding die bijdraagt aan anti-integratief, antidemocratisch of onverdraagzaam gedrag. Deze vormen van financiering beschouwt het kabinet als onwenselijk. Het kabinet stelt daarom nadere regels op over de transparantie van financieringsstromen. U bent hierover op 4 december jongstleden schriftelijk geïnformeerd.
Bent u bekend met andere gevallen waarin ambassades gebruikt worden om geld door te sluizen naar islamitische infrastructuur of -organisaties in Nederland of het buitenland en bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo neen, waarom niet?
De ambassade van Qatar in Nederland is tevens geaccrediteerd voor Denemarken. De kwestie die speelt rondom de financiering van de moskee in Kopenhagen, is daarmee primair een bilaterale aangelegenheid tussen Denemarken en Qatar. De keuze om maatregelen hierover te nemen ligt bij Denemarken. Voor de kabinetsreactie op deze zaak verwijs ik u door naar de Kamerbrief over dit onderwerp van 5 december jongstleden.2
Bent u bereid de ambassadeur van Qatar de deur te wijzen vanwege deze praktijken, indien het in de publicatie van NRC gestelde juist blijkt te zijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De schadeloosstelling van Kamerleden |
|
Roland van Vliet (Van Vliet), Johan Houwers (Houwers) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Hoe beoordeelt u de eis die de SP aan haar Tweede Kamerleden stelt dat de schadeloosstelling (salaris van de Kamerleden) rechtstreeks moet worden overgemaakt op de rekening van de partij en dat de partij een vastgesteld lager salaris op de rekening van het Kamerlid overmaakt?
Politieke ambtsdragers moeten volstrekt onafhankelijk kunnen functioneren en het is daarom van belang dat zij niet (financieel) afhankelijk van derden, waaronder politieke partijen, zijn. Om dit te kunnen waarborgen ontvangen zij van overheidswege een schadeloosstelling voor hun werkzaamheden.
Afspraken binnen politieke partijen waarin bepaald is dat politieke ambtsdragers toezeggen een deel van deze schadeloosstelling via cessie af te staan aan hun politieke partij acht ik op zichzelf niet strijdig met de onafhankelijke positie van volksvertegenwoordigers. Het staat politieke ambtsdragers immers evenals andere burgers vrij om aan een politieke partij te doneren.
Belangrijke voorwaarde is dat op geen enkele wijze de indruk wordt gewekt dat de financiële bijdrage geen volledig vrijwillig karakter heeft, of dat er sprake is van een financiële afhankelijkheidsrelatie tussen de politieke ambtsdrager en zijn/haar politieke partij. Indien de politieke ambtsdrager zelf periodiek een financiële bijdrage aan zijn/haar politieke partij doet en telkens weer kan besluiten om deze bijdrage stop te zetten, is het duidelijk dat deze indruk niet wordt gewekt.
In de door u geschetste situatie, waar de schadeloosstelling naar de rekening van de politieke partij wordt overgemaakt en de politieke ambtsdrager vervolgens een vergoeding van de politieke partij ontvangt, kan het beeld ontstaan dat de onafhankelijke positie van de politieke ambtsdrager onvoldoende is gewaarborgd. Bovendien kan door het overmaken van de schadeloosstelling naar de rekening van een politieke partij de indruk ontstaan dat deze politieke partij bovenop de subsidie die zij op grond van de Wet financiering politieke partijen reeds ontvangt, extra subsidie krijgt. Ik vind dit onwenselijk.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook alle onkostenvergoedingen van SP-Kamerleden rechtstreeks in de partijkas worden gestort terwijl de partij die kosten niet maakt en slechts op declaratie doorbetaalt?
Kamerleden ontvangen enkele vaste onkostenvergoedingen, ongeacht of zij die kosten wel of niet daadwerkelijk hebben gemaakt. Voor een cessie maakt het niet uit of de vordering een schadeloosstelling of een onkostenvergoeding betreft. Mijn zienswijze ten opzichte van het gebruik van de cessieconstructie bij politieke ambtsdragers heb ik in mijn antwoord op vraag 1 al verwoord.
Bent u ervan op de hoogte dat kandidaat-Kamerleden van de SP van te voren een verklaring moeten tekenen dat ze hun gehele inkomen op de rekening van de SP zullen laten storten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat er geen gevallen bekend zijn van kandidaat-Kamerleden van de SP die deze verklaring niet hebben getekend?
Van beide casussen zijn mij geen voorbeelden bekend.
Kunt u bevestigen dat tot nu toe geen gevallen van volksvertegenwoordigers van de SP bekend zijn die zich niet aan deze afdracht wilden houden en toch lid mochten blijven van de SP?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij de afdrachten van de SP geen sprake is van vrijwilligheid aangezien niet-afdragen gevolgen heeft voor de positie van de volksvertegenwoordigers danwel de verkiesbaarheid van de kandidaat-Kamerleden?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt dit alles zich volgens u tot de eed of belofte van Kamerleden waarin verklaard danwel gezworen wordt dat rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst is gegeven of beloofd?
Alleen als er sprake is van het doen van beloften of giften met het oogmerk gekozen te worden, zou er strijd met de zuiveringseed aanwezig kunnen worden geacht (Kamerstuk 14 222, nr. 7, blz. 22). De Kamer, waarvan betrokkene lid is of wenst te worden, zal daarover een uitspraak kunnen doen. Vanzelfsprekend zal het betrokken kandidaat-Kamerlid ook voor zichzelf moeten beoordelen of een bepaalde handeling zich verdraagt met het afleggen van de zuiveringseed (Kamerstuk 21 208, nr. 5, blz. 2).
Hoe verhoudt dit alles zich tot het grondwettelijke principe dat een Kamerlid er zit zonder last (vroeger zonder last en ruggespraak)?
Een overeenkomst waarbij een Kamerlid zijn bezoldiging cedeert aan de partij is op zich niet in strijd met de regel dat Kamerleden stemmen zonder last (artikel 67, derde lid, van de Grondwet). Het Kamerlid blijft bevoegd om zelf te beslissen welke standpunten hij inneemt en om naar eigen overtuiging te stemmen. Het is daarbij wel van belang aan te tekenen dat het uiteindelijk aan de volksvertegenwoordiger is om te beschikken over de bezoldiging die hem toekomt.
Welke wettelijke ruimte ziet u voor het vertegenwoordigend lichaam om de schadeloosstelling voor haar leden uit te keren aan anderen dan het wettelijk verkozen lid, dan wel uit te keren op een rekening waar het betrokken lid niet bij uitsluiting de beschikkingsbevoegdheid over heeft?
Een cessie is een in Nederland algemeen aanvaarde wijze van vermogensoverdracht. Zij is neergelegd in artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek. De cedent moet beschikkingsbevoegd zijn over de vordering; niet per se over de rekening waarop zijn of haar vordering uiteindelijk wordt gestort.
Overigens weet ik dat op decentraal niveau een vergelijkbare vraag onder de rechter ligt. Naar ik heb begrepen wordt er binnen afzienbare tijd een uitspraak van de Rechtbank verwacht.
Deelt u de mening dat het vertegenwoordigend lichaam de plicht heeft zich er van te verzekeren dat elke uitkering van schadeloosstelling wordt uitgekeerd aan het rechthebbende lid van dat vertegenwoordigend lichaam en uitsluitend aan dat lid, teneinde geen onrechtmatige uitkering te doen?
Ik ben het vanzelfsprekend met u eens dat een onrechtmatige betaling voorkomen moet worden. Zoals ik heb betoogd in mijn antwoord op vraag 9, is een betaling via een cessie op zichzelf echter geen onrechtmatige betaling.
Hoe is het mogelijk dat de Tweede Kamer en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eraan meewerken dat betrokkenen niet zelf het bedrag op hun eigen rekening gestort krijgen?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft thans geen bemoeienis met de betaling van de schadeloosstelling aan volksvertegenwoordigers. De Tweede Kamer verricht de betalingen zelf. Wat betreft de Tweede Kamer geldt hier dan ook dat dit, uiteraard onder de voorwaarde dat het binnen de wettelijke kaders gebeurt, een zaak is tussen de Kamer en de betrokken volksvertegenwoordiger. Het is niet aan mij om dit te beoordelen.
Hoe verhoudt de afdracht zich tot het arbeidsrecht? Kunt u bevestigen dat volksvertegenwoordigers van de SP landelijk en lokaal minstens het minimumloon per uur verdienen? Is de afdracht van de SP niet in strijd met wet- en regelgeving?
Volksvertegenwoordigers zijn niet in dienstbetrekking; zij ontvangen een schadeloosstelling (landelijk) of een vergoeding voor de werkzaamheden (decentraal). Derhalve is er geen sprake van loon uit arbeid. Bovendien is deze vergoeding geen uurvergoeding, maar een vergoeding voor een taakfunctie. Op welke wijze en hoe intensief de volksvertegenwoordiger zijn of haar functie invult, is aan betrokkene.
Kunt u met een voorbeeld aangeven hoe fiscaal gezien de aftrek van de gift aan de SP precies in zijn werk gaat en om welke bedragen het ongeveer per Kamerlid kan gaan?
De berekening van de hoogte van een aftrekbare gift is afhankelijk van een aantal factoren. Eenmalige giften als deze zijn aftrekbaar als het totaal bedrag daarvan meer bedraagt dan 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrekposten. De minimumdrempel bedraagt € 60. Als men het gehele kalenderjaar een fiscale partner heeft, worden de giften van beide partners samengevoegd en telt ook het verzamelinkomen van de partner mee voor de berekening van de drempel van 1%. De aftrek van eenmalige giften bedraagt maximaal 10% van het verzamelinkomen.
Zie onderstaand (gestileerd) voorbeeld dat de werking van de regeling illustreert:
In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een Tweede Kamerlid dat geen partner heeft, geen ander inkomen heeft dan hetgeen hij uit zijn Kamerlidmaatschap verwerft, en dat naast de SP-afdracht geen andere giften heeft gedaan; daarnaast wordt verondersteld dat is geopteerd voor toepassing van de regels van de loonbelasting en dat in dat kader € 50.000 aan loonheffing is ingehouden. De als eindheffingsbestanddeel aangewezen kostenvergoedingen voor Kamerleden blijven buiten beschouwing; deze hebben geen invloed op de werking van de regeling.Daarnaast wordt benadrukt dat de cessie van de inkomsten geen invloed heeft op het belastbare inkomen van de ambtsdrager. Het gecedeerde bedrag blijft persoonlijk te belasten inkomen van de cedent. Het «salaris»van de SP bedraagt € 36.000.
Schadeloosstelling Tweede Kamer (tevens relevant verzamelinkomen)
€ 107.000
Afdracht aan SP:
nettobedrag (€ 107.000 – € 50.000) =
€ 57.000
Af: «Salaris» van de SP
€ 36.000
Gift
€ 21.000
Drempel 1% van € 107.000 =
€ 1.070
Resteert voor giftenaftrek
€ 19.930
De maximale aftrek bedraagt echter 10% van € 107.000 =
€ 10.700
Inkomen uit werk en woning
€ 96.300
Bent u het ermee eens dat er tegenover de afdracht een concreet aanwijsbare tegenprestatie staat van de zijde van de SP, namelijk de mogelijkheid om toegelaten te kunnen worden tot een kieslijst dan wel een fractie? Bent u het er tevens mee eens dat er wettelijk geen concreet aanwijsbare tegenprestatie mag staan tegenover een fiscaal aftrekbare gift? Waarom worden deze afdrachten door de Belastingdienst als gift gezien?
De wet omschrijft giften als bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Als een Kamerlid volgens de regels van de SP zijn schadeloosstelling afdraagt aan de partij is dus ook sprake van een gift, althans voor zover tegenover die afdracht geen tegenprestatie staat. De gift bestaat hier uit het verschil tussen de schadeloosstelling van de Tweede Kamer en het door de SP aan het Kamerlid uitgekeerde bedrag. De door de vraagstellers genoemde mogelijkheid om toegelaten te kunnen worden tot een kieslijst dan wel een fractie is niet een tegenprestatie in de zin van de giftenregeling. Het feit dat de afdracht aan de partij verplicht is, althans als voorwaarde aan het SP-lidmaatschap is verbonden, is dus geen beletsel om van een aftrekbare gift te kunnen spreken.
Onderschrijft u de opvatting dat vrijgevigheid een harde wettelijke eis is voor het kunnen aftrekken van giften in de inkomstenbelasting? Waarom worden de verplichte afdrachten door gekozenen door de Belastingdienst toch gezien als vrijwillige gift, nu evident is dat deze gift een eis van de partij is en dus niet vrijwillig?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamerleden van de SP ook de giftenaftrek die ze ontvangen aan de SP over moeten maken? Wat vindt u hiervan? Wordt de giftenaftrek ook rechtstreeks door de Belastingdienst op de rekening van de SP overgemaakt?
Het inkomen uit werk en woning van een belastingplichtige die een gift doet aan de SP, wordt verminderd met de giftenaftrek. Het fiscale voordeel daarvan wordt verwerkt in de aanslag van de betrokkene. De Belastingdienst maakt een dergelijk belastingvoordeel niet over naar rekeningen van ANBI’s.
Hoe gaat u in de toekomst om met dergelijke eisen die toch ingaan tegen regels voor de onafhankelijkheid van de gekozen Tweede Kamerleden?
Zoals uit mijn beantwoording van de voorgaande vragen volgt, acht ik het onwenselijk indien er sprake zou zijn van een financiële afhankelijkheidsrelatie tussen de politieke ambtsdrager en zijn/haar politieke partij. Echter, zoals ik in antwoord op vraag 9 heb aangegeven, ligt op dit moment een vergelijkbare vraag onder de rechter waarvan binnen afzienbare tijd een uitspraak wordt verwacht. Ik acht het niet zinvol om, vooruitlopend daarop, hier in algemene zin uitspraken over te doen.
Datalekken bij ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ziekenhuizen melden elke dag datalek»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde datalekken vaak voortkomen uit het gebruik van onbeveiligde verbindingen en door menselijke fouten? Zo nee, waarom doen de datalekken zich dan wel voor?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet in het algemeen, en dus niet alleen bij ziekenhuizen, tot op heden vooral de volgende soorten datalekken:
Er zijn verschillende potentiële oorzaken te benoemen voor het ontstaan van datalekken. Het gebruik van onbeveiligde verbindingen en menselijke fouten zijn er hier twee van.
Hoe komt het dat van het totaal aantal meldingen van datalekken tot nu toe er een kwart uit de zorgsector kwam? Is de zorgsector daarmee relatief oververtegenwoordigd? Zo ja, waarom is daar sprake van?
Eerder dit jaar hebben de AP en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) per brief gewezen op de meldplicht datalekken2 bij de brancheorganisaties Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN), GGZ Nederland en Revalidatie Nederland (RN) en hun leden. In mei heeft de AP daarnaast een presentatie gehouden voor de koepels van zorginstellingen om hen te informeren over de meldplicht en deze uitgebreid toe te lichten. In reactie daarop hebben de koepels ook acties in gang gezet om de awareness te vergroten.
De Zeker-campagne van de NVZ3 dit najaar was gericht op het vergroten van het bewustzijn over informatiebeveiliging en specifiek datalekken. Daardoor is de alertheid bij ziekenhuizen en de bereidheid om te melden mogelijk extra groot en mogelijk verklaart dit mede ook het aantal meldingen, waarover AP rapporteert. Omdat de meldplicht nieuw is, is het niet mogelijk goed te duiden hoe de meldingen uit de zorg zich verhouden tot de meldingen in andere sectoren.
Deelt u de mening dat zeker in het geval er persoonlijke gegevens van patiënten op straat kunnen komen te liggen datalekken zo snel mogelijk gedicht moeten worden? Zo ja, hoe kunt u waarborgen dat de gemelde lekken worden gedicht? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een datalek, waarbij persoonsgegevens zijn gelekt, is het zaak dat het lek zo snel mogelijk gedicht wordt. Bij melding aan de AP wordt de melder ook gevraagd om verbeteracties te benoemen.
Zijn er door een van de gemelde datalekken patiëntgegevens gelekt? Zo ja, zijn deze patiënten daarvan op de hoogte gesteld en wat is er gedaan om de gevolgen van het lek te beperken?
Het is mij niet bekend of er bij de gemelde datalekken sprake was van zodanige lekken van patiëntgegevens dat de betrokkenen hierover geïnformeerd dienden te worden. De AP heeft beleidsregels gepubliceerd met daarin informatie over de meldplicht datalekken en handvatten om te beoordelen wanneer betrokkenen geïnformeerd moeten worden over een lek.4 Wanneer patiënten geïnformeerd behoorden te worden, dan maakt dit onderdeel uit van het opvolgingsplan van het datalek, waarop de AP kan toetsen.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) al boetes aan zorginstellingen gegeven vanwege het niet tijdig melden van een datalek? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en wat was de aard van de betreffende datalekken? Zo nee, betekent dat dat de datalekken steeds op tijd zijn gemeld?
De AP heeft tot op heden geen boetes opgelegd vanwege het niet tijdig melden van een datalek. Dit betekent niet automatisch dat datalekken steeds op tijd zijn gemeld. De AP heeft overigens meerdere instrumenten wat betreft het opleggen van sancties en maakt hierin als onafhankelijke toezichthouder zelf een keuze.
Deelt u de conclusie van Women in Cybersecurity (WICS) dat ziekenhuizen onzorgvuldig met beveiliging omgaan, onder andere door slordig om te gaan met inloggegevens of het gebruik van verouderde software en apparatuur? Zo ja, hoe en door wie worden de desbetreffende ziekenhuizen daar op aangesproken en tot verbetering gemaand? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
De afgelopen maanden heeft de Minister van VWS een onderzoek laten uitvoeren door PBLQ naar de beveiliging van patiëntgegevens en heeft het RIVM in opdracht van de IGZ ook onderzoek gedaan naar de omgang met privacy en informatiebeveiliging in de curatieve zorg en GGZ. Het PBLQ-rapport en het RIVM-onderzoek zijn op 15 december jl. met een beleidsreactie aan uw Kamer gestuurd.5 Ook in deze onderzoeken komen de voorbeelden die Women in Cybersecurity noemt naar voren. In de beleidsreactie op het PBLQ-rapport heeft de Minister van VWS aangekondigd om op basis van de aanbevelingen met het veld een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten. Hierbij zal een belangrijke rol zijn weggelegd voor de koepels van ziekenhuizen, zelfstandige klinieken, GGZ-instellingen en de Patiëntenfederatie, als ook voor VWS en de toezichthouders. Op korte termijn neemt de Minister van VWS het initiatief om met de genoemde organisaties te starten met het Actieplan. Daarbij zullen mogelijk op een later moment ook koepels uit de andere sectoren betrokken worden. De Minister van VWS streeft ernaar dat het Actieplan in het voorjaar van 2017 gereed is, waarna de implementatie direct kan starten voor zover dat nog niet is gebeurd. Naar verwachting zal het Actieplan een meerjarig karakter zal hebben.
Bent u net zoals de in het bericht genoemde ethisch hacker bekend met het feit dat op online zwarte markten patiëntgegevens worden aangeboden? Zo ja, wat is de aard en de omvang van dit probleem en wat zouden kwaadwillenden met die gegevens kunnen doen? Zo ja, wat doet u om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet en acht u onderzoek hiernaar wenselijk?
Ik heb geen inzicht in de aard en omvang van het verhandelen van patiëntgegevens op online zwarte markten. Wel acht ik het in alle gevallen zeer onwenselijk dat persoonsgegevens, en in het bijzonder medische persoonsgegevens, verhandeld worden en voor commerciële doeleinden gebruikt worden met consequenties voor patiënten zonder dat deze daar weet van hebben. In het Cyber Security Beeld Nederland6 (CSBN) wordt het risico genoemd dat bijvoorbeeld vanuit zorginstellingen of zorg-gerelateerde websites inloggegevens bemachtigd worden, die vervolgens misbruikt worden voor financieel gewin. Dat maakt ook dat ik het van groot belang vindt dat zorginstellingen preventieve maatregelen nemen op het terrein van informatiebeveiliging en privacybewustzijn om informatiebeveiligingsincidenten en datalekken te voorkomen. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de instellingen zelf.
Het WOB verzoek Milieudefensie over gaswinningsbesluit 2016 |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Jan Vos (PvdA), Carla Dik-Faber (CU), Eric Smaling , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «NAM had grote invloed op gasbesluit»?1
Ja.
Is aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Shell en/of Exxon mobile de zogenaamde verwachtingenbrief voorgelegd?
Een concept van de verwachtingenbrief is vooraf aan NAM voorgelegd, om de interpretatie van de verschillende verwachtingen en de uitvoerbaarheid te toetsen.
Zo ja, is daarbij gevraagd om in te stemmen met de in de «verwachtingenbrief» geformuleerde eisen aan het winningsplan?
Nee.
Zo ja, kunt u aangeven of dit ook bij andere winningsplannen gebruikelijk is? Zo nee, wat was dan de reden om een concept van de «verwachtingenbrief» aan de NAM te zenden?
Bij andere winningsplannen is een verwachtingenbrief niet gebruikelijk. Vanwege de bijzondere omstandigheden rondom de gaswinning uit het Groningenveld is hiertoe overgegaan, zodat aan de voorkant helder was wat vanuit het Ministerie van Economische Zaken (EZ) de verwachtingen ten aanzien van het winningsplan waren.
Wordt ook bij andere winningsplannen voorafgaand een «verwachtingenbrief» aan de indiener van een winningsplan verzonden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het gebruikelijk dat u antwoorden op Kamervragen afstemt met de NAM en/of de Shell, zoals dit bijvoorbeeld is gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden naar aanleiding van de lobbybrief van Shell? Zo ja, gebeurt dit ook bij andere vergunninghouders die onder verantwoordelijkheid van uw ministerie vallen? Zo nee, waarom is dit dan wel gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden?
Het is gebruikelijk om een feitelijke check te doen op de juiste weergave van passages in bijvoorbeeld de beantwoording van vragen van de Kamer, waarin informatie over of van externe partijen wordt weergegeven. Er heeft geen afstemming plaatsgevonden over de inhoudelijke reactie op de genoemde brief van Shell en het boek «De Gaskolonie».
Waarom heeft u uw reactie op de lobbybrief van Shell aan de Tweede Kamer met Shell afgestemd2? Is het gebruikelijk dat dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 6.
Is uw reactie op het boek «De Gaskolonie» afgestemd met de NAM en/of de Shell? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de reden dat de Kamer niet actief geïnformeerd is over het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen van 14 april 2016? Wat is uw opvatting over actieve informatieplicht?
Ten algemene betracht ik optimale openheid en transparantie ten aanzien van de informatie die beschikbaar komt en die inhoudelijk input vormt voor te nemen gaswinningsbesluiten. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft mij op 14 april 2016 laten weten dat een gewogen advies van SodM op het winningsplan mogelijk is. SodM heeft gekeken of de, in het winningsplan van 1 april 2016, aangeleverde informatie compleet is en voldoet aan hetgeen NAM is gevraagd te leveren. Naar aanleiding hiervan is het verdere proces in gang gezet om te komen tot een instemmingsbesluit op 1 oktober 2016. Aangezien het advies van SodM slechts bevestigde dat het met uw Kamer gecommuniceerde proces doorgang kon vinden, heb ik het niet nodig gevonden uw Kamer hier actief over te informeren.
Kunt u het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) van 14 april 2016 aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van 14 april 2016 heb ik bijgevoegd3. Het advies is overigens reeds gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/09/09/besluit-wob-verzoek-over-gaswinning-in-groningen.
Wanneer en in welk overleg hebben Shell en / of NAM voor het eerst kenbaar gemaakt dat ze een meerjarig gaswinningsbesluit wensten? Kunt u de notulen hierover aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De wens van NAM voor een instemmingsbesluit voor meerdere jaren ligt ten grondslag aan het winningsplan van april 2016. Dit plan bevat een beschrijving van de gaswinning over de komende jaren, in de vorm van een drietal productiescenario’s.
Kan de informatie op basis waarvan SodM in mei 2016 adviseert om een winningsbesluit voor een periode van vijf jaar te nemen aan de Kamer gestuurd worden? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van mei 2016 is op 24 juni 2016 reeds aan de Kamer gestuurd als bijlage bij mijn brief over het ontwerpinstemmingsbesluit (Kamerstuk 33 529, nr. 278). Overigens is de vijfjaarstermijn, die aan het instemmingsbesluit verbonden is, gebaseerd op het advies van de Mijnraad (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 278).
Kunt u een tijdlijn geven van de formele overlegmomenten die het gasbesluit moet beslaan tussen Shell, NAM, ExxonMobil, Ministerie van Economische Zaken, Mijnraad en SodM?
In de periode tussen begin februari 2016 en eind maart 2016 hebben meerdere overleggen plaatsgevonden tussen EZ, SodM en NAM. Het doel van deze overleggen was om procesmatig een vinger aan de pols te houden bij de totstandkoming van het winningsplan en de verwachtingen die daarover aan de voorkant zijn meegegeven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het tijdig beschikbaar komen van informatie die onderdeel uitmaakt van het winningsplan, zoals het meet- en regelprotocol. De Mijnraad is niet bij dergelijke betrokken geweest. De Mijnraad is op 20 april 2016 gevraagd advies te geven op het winningsplan. Dit advies is betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpinstemmingsbesluit over de gaswinning uit het Groningenveld.
Is het waar dat NAM en TNO nog steeds niet wetenschappelijk kunnen kwantificeren wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit en kunt u toelichten hoe hier bij het gasbesluit mee is omgegaan?
Alhoewel het effect van fluctuaties nog niet te kwantificeren is, lijkt er voor wat betreft seizoensfluctuaties wel een sterke correlatie te zijn met de seismiciteit. Dat blijkt uit het advies van SodM van mei 2016. Dit advies is gebaseerd op onderzoeken van TNO (2015) en CBS (2016). SodM adviseert dan ook om fluctuaties in de gaswinning, waaronder seizoensfluctuaties, zoveel mogelijk te vermijden. SodM geeft aan dat fluctuaties in de winning de kans op bevingen vergroten. Dit vermoeden speelde in het vorige advies van SodM (december 2015) ook een grote rol, maar SodM acht dit nu voor wat betreft seizoensfluctuaties voldoende aangetoond. De snelheid van de drukafname in het Groningenveld speelt daarbij een grote rol. Het effect is echter nog niet te kwantificeren. Dit kan volgens SodM nog enkele jaren duren. Een niveau van 24 miljard m3 per jaar is naar de mening van SodM een onderbouwde keuze. Bij dit niveau zal volgens het huidige model van NAM de seismiciteit de komende vijf jaar niet hoger zijn dan het huidige niveau (peiljaar 2015). Bovendien verwacht SodM een extra reductie in de seismiciteit indien zonder fluctuaties gewonnen gaat worden. Mede op grond van dit advies heeft het kabinet besloten om het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld vast te stellen op 24 miljard m3 per jaar met ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanwege de leveringszekerheid. Bovendien is aan het instemmingsbesluit het voorschrift verbonden dat seizoensfluctuaties en fluctuaties op maandbasis zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden en dat noodzakelijke fluctuaties zo geleidelijk mogelijk ingevoerd moeten worden.
Is het waar dat er in 2017 meer duidelijkheid zal zijn over wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit? Zo ja, hoe is dit meegewogen bij de keuze voor een winningsbesluit voor vijf jaar?
Het kabinet heeft SodM gevraagd rond de zomer van 2017 informatie te geven over de effecten van een productieniveau van 24 miljard m3 per jaar, waarbij er minder en vlakker zal worden gewonnen, op de seismiciteit. Deze informatie zal onderdeel uitmaken van de afweging op het eerste jaarlijkse ijkmoment op 1 oktober 2017.
Heeft het stabiele investeringsklimaat voor NAM een rol gespeeld bij de bepaling van de hoogte van het gaswinningsplafond? Zo ja, hoe heeft u in dat geval het investeringsklimaat afgewogen tegen de veiligheid van Groningers?
Het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld is voor de komende vijf jaar vanuit het oogpunt van veiligheid verder verlaagd en vastgesteld op 24 miljard m3 per jaar, conform advies van SodM, met beperkt ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanuit het oogpunt van leveringszekerheid.
Welke partijen nemen deel of hebben deel genomen aan de periodieke «Groningen-overleggen»?
Het Groningen Overleg betreft een intern overleg van mijn ministerie waar medewerkers van verschillende onderdelen (zoals medewerkers die zich bezig houden met de totstandkoming van het instemmingsbesluit, veiligheid, leveringszekerheid, NCG en juridische zaken) bij elkaar komen. NAM heeft geen onderdeel uitgemaakt van deze overleggen.
Waarom zijn enkel de agenda’s van de periodieke «Groningen-overleggen» overhandigd in het wob-verzoek en niet de gespreksverslagen?
Van deze overleggen worden over het algemeen geen verslagen gemaakt. De verslagen die voorhanden waren, zijn in het kader van het Wob-verzoek verstrekt.
Kunt u de gespreksverslagen van de periodieke «Groningen-overleggen» alsnog delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het voorziene plenaire debat over de mijnbouw, zodat de antwoorden daar bij betrokken kunnen worden?
Ja.
Operaties in de Zuyderland-ziekenhuizen in Geleen en Heerlen die zijn afgelast |
|
Marith Volp (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in Heerlen en Geleen operaties worden afgelast, omdat de afdelingen te vol liggen met patiënten die eigenlijk door zouden moeten stromen naar andere vormen van zorg, en door uitbraak van het NORO-virus?1
Ja. De Staatssecretaris en ik hebben de Kamer op 8 december jl. een brief2 gestuurd met onze reactie op deze situatie. Het gaat hier om het afgelasten van 5 operaties.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat noodzakelijke operaties niet onnodig worden uitgesteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het afzeggen van operaties is voor patiënten die het betreft heel zeer vervelend en ook voor ziekenhuizen een ongewenste en laatste noodgreep. Ik denk echter niet dat een zorgaanbieder helemaal kan uitsluiten dat er situaties optreden waarin operaties moeten worden uitgesteld, zeker niet als sprake is van een samenloop van omstandigheden.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat zij niet tijdig doorstromen naar de juiste vervolgzorg, zoals eerstelijns verblijf en verpleeghuiszorg? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief aan de Kamer van 8 december.
Komt de regio Zuid-Limburg ook naar voren in het onderzoek naar gebieden waar witte vlekken zijn in de eerstelijns opvang in spoedsituaties voor kwetsbare ouderen in de regio, en betekent dit dat in de regio er dus nog geen accuraat plan is voor de zorg voor kwetsbare ouderen, zoals gevraagd in de motie Bruins Slot/Volp?2
Uw Kamer ontvangt voor 22 december, conform het verzoek in de motie-Bruins Slot en Volp, een antwoord op de in deze motie gestelde vragen.
Bent u bereid als systeemverantwoordelijken zo spoedig mogelijk in contact te treden met zorgverzekeraars, zorgkantoren, de Zuyderland ziekenhuizen en aanbieders van eerstelijnszorg en verpleeghuiszorg om tot een noodplan voor deze regio te komen, en zo spoedig mogelijk alle cliënten die door moeten stromen naar andere vormen van zorg te laten doorstromen naar accurate zorg, en het ziekenhuis zo in de gelegenheid te stellen de noodzakelijke operaties zo snel mogelijk door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VWS-Praktijkteam «Zorg op de Juiste Plek» heeft op 24 november direct contact opgenomen met het ziekenhuis, met zorgkantoor CZ en met enkele zorgaanbieders om zich op de hoogte te laten stellen van de situatie. Tevens heeft zij haar ondersteuning aangeboden op dezelfde manier zoals dit de ROAZ-regio’s is toegezegd. Vanaf de dag erna, vrijdag 25 november, zijn alle geplande ingrepen en spoedingrepen op beide locaties weer doorgegaan. Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief gezegd, zal ik mij laten informeren over de uitkomsten van de genoemde bestuurlijke overleggen in deze regio.
Hoe kan zoveel mogelijk voorkomen worden dat een uitbraak van het NORO-virus ertoe leidt dat operaties worden uitgesteld? Vindt in een dergelijk geval overleg in de regio plaats om operaties in andere ziekenhuizen uit te voeren?
Het Norovirus komt heel veel voor, is zeer besmettelijk en het kan dus niet altijd worden voorkomen dat iemand besmet raakt en ziek wordt. Goede (persoonlijke) hygiëne en schoonmaak in het ziekenhuis is hierbij van groot belang. Het is daarnaast van belang dat de patiënt te allen tijde de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om hier goede afspraken over te maken met de patiënt, zo nodig wordt de patiënt doorgeleid naar een andere zorgverlener. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht richting haar verzekerden. De NZa ziet toe op naleving van deze zorgplicht. Daarnaast ziet de NZa er op toe dat zorgverzekeraars, voor verzekerden die niet willen wachten, bemiddelen bij het vinden van andere zorgaanbieders die binnen de gestelde normtijden zorg kunnen verlenen.
Komen dergelijke afgelastingen van operaties ook in andere regio’s voor? Zo ja, welke?
Zeker, het soms uitstellen van operaties door een samenloop van omstandigheden is van alle tijden. Relevante voorbeelden zijn VieCuri en Nij Smellinghe. De oorzaken van de patiëntenstops in deze ziekenhuizen zijn verschillend. Voor meer informatie verwijs ik u naar de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen van de leden Bouwmeester (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 689), Bruins Slot, Amhaouch en Knops (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 690), Leijten en Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 526) en Klever (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527).
Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit in deze en vergelijkbare situaties? Wat kan helpen om deze patiëntenstops in ziekenhuizen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties kunnen zorgen voor onrust onder de (Limburgse) bevolking? Welke verantwoordelijkheid hebben de verschillende partijen volgens u om de bevolking over de stand van zaken te informeren, ook op het gebied van acute zorg voor ouderen in de regio?
Ik kan me voorstellen dat een dergelijk bericht kan zorgen voor onrust onder de bewoners in Limburg. Anderzijds betreft het uitstel van vijf operaties en is er de volgende dag gewoon weer geopereerd. Dit komt vaker voor.
Ik laat een quickscan uitvoeren ten aanzien van de spoedeisende keten in ons land omdat er signalen zijn dat er meer aan de hand is dan een incident. Ik bericht u over de resultaten voor het kerstreces.
Ik vind het van belang dat de betrokken partijen, indien zij over uitstel van operaties of het aanwezig zijn van een virus naar buiten treden, dit zorgvuldig doen. Mochten er grote wijzigingen optreden in de zorgverlening in de regio, dan vind ik het belangrijk dat de betrokken partijen daar ook de bewoners bij betrekken.
Het VVD-filmpje over de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties |
|
Steven van Weyenberg (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u het filmpje van de VVD gezien waarover de VVD claimt: «Kan Staatssecretaris Eric Wiebes de zorgen van een miljoen zzp’ers wegnemen? Ja, dat kan hij!»?1
Ja.
Is dit filmpje een communicatie van een bewindspersoon, en dus van het kabinet, waaraan burgers (en dan met name zzp’ers en opdrachtgevers) rechten en rechtszekerheid kunnen ontlenen? Zo nee, wat is het dan?
Op 18 november 2016 is direct met het versturen van de tweede voortgangsrapportage DBA naar uw Kamer2 gestart met de communicatie hierover. Naast het persoonlijk informeren van de pers hebben die dag onderstaande acties plaatsgevonden.
De Belastingdienst heeft de informatie direct geplaatst op www.belastingdienst.nl/dba en op de website van de Belastingdienst https://belastingdienst-in-beeld.nl.
Ter attendering op deze informatie en de voortgangsrapportage zijn diverse nieuwsberichten gepubliceerd:
Daarnaast zijn er diverse twitterberichten verstuurd zowel vanuit het Ministerie van Financiën als vanuit de Belastingdienst.
Hier bovenop wordt gewerkt aan communicatie naar specifieke doelgroepen. Daarbij zullen alle communicatiemogelijkheden worden benut. Via een brief zal ik de belangenorganisaties en de brancheorganisaties en via hen ook zoveel mogelijk de opdrachtgevers benaderen. Ik zal ook de fiscaal intermediairs aanschrijven. De zzp’ers hoop ik te benaderen via hun branche- en koepelorganisaties maar ik zal ook, in de hoop daarmee een groot deel van de zzp’ers rechtstreeks te benaderen, de mensen benaderen aan wie voorheen een VAR was verstrekt. Uiteraard zal ik ook de mij ter beschikking staande andere communicatiemogelijkheden benutten. Zonder uitputtend te willen zijn, denk ik daarbij aan de site van de Belastingdienst, Webcare, BelastingTelefoon, Ondernemersplein.nl en de Kamer van Koophandel.
Naast deze brede communicatie naar de betrokken doelgroepen, heb ik ervoor gekozen om de besluiten ook via een partijkanaal toe te lichten.
Waarom richt u zich slechts via een partijkanaal tot zelfstandigen en opdrachtgevers en niet veel breder?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak: «Daarom hebben we besloten dat we die wet [DBA] uitstellen tot 1 januari 2018»?
Wat is uitgesteld is natuurlijk de handhaving. In strikt formele zin was de Wet DBA immers alleen de afschaffing van de VAR, en dat heeft inmiddels zijn beslag gekregen en kan dus niet worden uitgesteld. In het spraakgebruik is de term «Wet DBA» model gaan staan voor het systeem van zekerheid vooraf met hervatting van de handhaving. Alleen in die betekenis is de »Wet DBA» uitgesteld.
Is de wet uitgesteld tot 1 januari 2018? Zo ja, kunt u dan de AMvB, het beleidsbesluit of welke andere formele wijze waarop u dat gedaan heeft, aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is de handhaving van de wetgeving voor bepaalde gevallen – bijvoorbeeld zogenaamd goedwillenden – opgeschort, maar de wet nog wel geldig? Zo ja, kunt u dan het beleidsbesluit of de formele wijze waarop u dat gedaan heeft aan de Kamer doen toekomen?
Het opschorten van de handhaving tot 1 januari 2018 wordt niet in een separaat beleidsbesluit opgenomen. De Belastingdienst zal het opschorten van de handhaving opnemen in zijn «Handboek Loonheffingen» dat gepubliceerd wordt op de website van de Belastingdienst.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat volgens de Staatssecretaris van Financiën de gekochte tijd gebruikt gaat worden om de knelpunten in de arbeidswetgeving aan te pakken, wetgeving die meer dan 100 jaar oud is?
Ik heb in de tweede voortgangsrapportage aangekondigd dat ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die beleidsverantwoordelijk is als het gaat om het arbeidsovereenkomstenrecht, en met de Minister van Veiligheid en Justitie, die eerste ondertekenaar is van het Burgerlijk Wetboek, – in overleg met onder andere sociale partners – zal onderzoeken hoe aan de criteria «gezagsverhouding» en «vrije vervanging» een concretere of andere invulling moet worden gegeven, een invulling die beter aansluit bij het huidige maatschappelijke beeld van een arbeidsverhouding. Een daartoe strekkend onderzoek vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Herinnert u zich nog dat u, in het plenaire debat over de problemen, moties om de arbeidswetgeving aan te passen nog ontraadde met de woorden: «De moties op de stukken nrs. 26 en 27 vragen ons, nu het naar elven loopt, om de arbeidswetgeving even open te breken. Ik moet deze moties echt ontraden. Hier wordt een breekijzer gezet in zorgvuldig tot stand gekomen arbeidsrecht. Ik kan dit niet op eigen houtje hier omarmen. Dit is ook niet de manier waarop we over arbeidswetgeving moeten nadenken.», en dat die moties dus werden weggestemd?2
In de door de vragenstellers aangehaalde moties werd de regering verzocht het begrip «persoonlijke arbeid» opnieuw te definiëren en een plan met concrete actiepunten op te stellen om een vast dienstverband aantrekkelijker te maken. Ik heb in het debat van 29 september 2016 deze moties ontraden omdat ik van mening was en ben dat het niet wenselijk is om zonder een nader onderzoek, waarbij ook de hiervoor primair verantwoordelijke bewindspersoon en (onder meer) de sociale partners moeten worden betrokken, een herziening van het arbeidsrecht te bewerkstelligen. Dat onderzoek betreft specifiek de begrippen «gezagsverhouding» en «vrije vervanging»en volgt een route en tijdspad dat naar mijn opvatting – hoewel ambitieus – wel haalbaar en verantwoord is.
Kunt u alle stukken (nota’s, emails) over mogelijke veranderingen in de arbeidswetgeving ter oplossing van DBA-problemen, die u beiden onder ogen gekomen zijn in augustus, september, oktober en november 2016 aan de Kamer doen toekomen?
Uit de vele gesprekken aan mijn tafel, onder andere met mensen die een oordeel van de Belastingdienst hadden gekregen op een voorgelegde overeenkomst, lijkt het arbeidsrecht soms een knellende factor te zijn. Om ook daar meer duidelijkheid over te krijgen is het Meldpunt DBA onbedoelde gevolgen arbeidsmarkt ingesteld. Vervolgens heeft de Commissie beoordeling modelovereenkomsten DBA onder leiding van prof. Mr. Gerrard Boot, in haar rapport gewezen op de moeilijkheden die er zijn om vooraf te kunnen vaststellen of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit rapport heb ik uw Kamer als bijlage gezonden bij mijn meergenoemde brief van 18 november 2016 (Kamerstuk 34 036, nr. 40). Er liggen geen voorstellen voor mogelijke aanpassingen van het arbeidsrecht, daartoe strekt juist het hiervoor genoemde onderzoek.
Wanneer is het kabinet tot de overtuiging gekomen dat de arbeidswetgeving aangepast moet worden om de DBA-problemen op te lossen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Herinnert u zich nog dat u in het plenaire debat over de problemen met de Wet DBA de motie om opdrachtgevers die niet te kwader trouw zijn te vrijwaren van naheffing ontraadde? Kunt u aangeven wat u tot een ander inzicht heeft gebracht?
Ik heb in het debat benadrukt dat goedwillende opdrachtgevers en opdrachtnemers niet bevreesd hoeven te zijn voor een naheffing. Ik streef voor opdrachtgevers en opdrachtnemers naar zekerheid vooraf, maar niet naar een ongeconditioneerde vrijwaring. De motie4 die uitging van het niet opleggen van naheffingen tenzij de betreffende opdrachtgever niet van goede wil is, bevatte naar mijn mening een omkering van de bewijslast waarvan ik de juridische consequenties niet kon overzien. Deze motie zou daarmee feitelijk een ongeconditioneerde vrijwaring met zich brengen. Zover wilde ik niet gaan.
Kunt u – in het verlengde van het debat over de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer – aangeven hoe u het begrip kwaadwillenden gaat operationaliseren en hoe u alle goedwillende opdrachtgevers gaat benaderen, en hoe u actief richting opdrachtgevers gaat communiceren opdat zij weer opdrachten aan zelfstandigen gaan durven geven?
In de tweede voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat de Belastingdienst bij de opschorting van de handhaving een uitzondering maakt voor de zogenoemde kwaadwillenden. In bijlage 4 van genoemde voortgangsrapportage is daarover het volgende opgenomen: «Kwaadwillend is de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast)».
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer heb ik de handhavingsinzet op kwaadwillenden gedurende de implementatietermijn verduidelijkt. De handhaving richt zich nu eerst op de ernstigste gevallen: situaties waarin partijen evident zo ver buiten het wettelijk kader treden dat de Belastingdienst dat niet mag laten lopen. Vanzelfsprekend gaat het daarbij dus niet om een zelfstandige professional bij wie er ruis is over de gezagsrelatie. Het gaat wel om gevallen waarin opdrachtgevers opereren in een context van opzet, fraude of zwendel. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarin sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning en situaties die leiden tot ernstige concurrentievervalsing, economische of maatschappelijke ontwrichting of waarin het risico aanwezig is van uitbuiting. In het debat in de Eerste Kamer heb ik geschat dat hiervan nu ordegrootte 10 gevallen in het vizier zijn, maar andere kwaadwillenden kunnen en mogen niet worden uitgesloten.
Ik zal dit operationaliseren in het «Handboek Loonheffingen» dat gepubliceerd wordt op de website van de Belastingdienst. Op de communicatie richting opdrachtnemers en opdrachtgevers ben ik ingegaan in het antwoord op vragen 2 en 3.
Bent u in staat om vóór het plenaire debat over de problemen met de DBA te komen met een brief met kabinetsvoorstellen om de arbeidswetgeving te veranderen en actief richting opdrachtgevers te gaan communiceren?
Het kabinet maakt haast met het onderzoek naar de herijking van de begrippen «vrije vervanging» en «gezagsverhouding» om deze meer in lijn te brengen met het huidige maatschappelijke beeld van een arbeidsverhouding en hoopt tijdig voor een volgend regeerakkoord met resultaten te komen.
In het antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op het communicatietraject dat ik voor ogen heb en deels al in gang heb gezet.
Kunt u deze vragen één voor één, en vóór dinsdag 29 november aanstaande om 11:00 uur beantwoorden?
Omwille van de leesbaarheid heb ik de antwoorden op de vragen 2 en 3 in een antwoord samengevoegd.