Het bericht dat een nieuwe islamitische school in Amsterdam bekostigd moet worden door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State van 26 juli 2017, waarin wordt gesteld dat een nieuwe islamitische school in Amsterdam bekostigd moet worden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?1
Ja.
Op basis van welke nieuwe feiten heeft de Raad van State volgens u geconcludeerd dat uw eigen, terechte, zorg dat deze school IS-gedachtegoed uit zou gaan dragen naar leerlingen, kennelijk onterecht is?
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat er geen gegronde reden is om aan te nemen dat SIO niet aan de bekostigingsvoorwaarden zal voldoen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het bestuur van SIO op voldoende wijze afstand genomen van de steunbetuiging van de heer Khoulani aan IS. Daarbij heeft de Afdeling verwezen naar de notulen van twee bestuursvergaderingen van SIO, de aangifte van SIO tegen het voormalig Tweede Kamerlid Marcouch, de beantwoording door SIO van vragen van het dagblad Trouw, een persbericht van SIO van 14 augustus 2014 en de uitschrijving van de heer Khoulani als bestuurslid van SIO met ingang van 5 september 2014. Ik heb via mijn juridische vertegenwoordigers van de inhoud van de notulen van de bestuursvergaderingen van SIO voor het eerst kennis genomen op de zitting van 20 juli jongstleden.
Bent u het met de zienswijze van de Raad van State eens dat deze islamitische school een school is als alle andere en niet een school die zich keert tegen integratie en met «zijn rug naar de maatschappij staat», zoals veel partijen stellen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Afdeling heeft mijn zorgen over dit bestuur niet weggenomen. Tegelijkertijd spreekt het in onze democratie en rechtsorde voor zich dat ik de uitspraak respecteer. De bekostiging van SIO is inmiddels gestart, zoals gelast door de Afdeling. Ik reken op de verantwoordelijkheid van ouders om goed na te denken of zij hun kind op deze school zullen inschrijven. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zal op korte termijn het toezicht op de nieuwe school starten en vaststellen of de school voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen voor het onderwijs en voor het bestuur. Is dat niet het geval, dan zal de inspectie handhaven, of ik zal, indien de ernst van de situatie dat vraagt, zelf gebruik maken van de wettelijke mogelijkheden die mij ten dienste staan om in te grijpen.
Bent u bereid om de uitspraak van de Raad van State te negeren en deze school, die uit is op onderwerping van alles wat niet islamitisch is, met de vestiging van de sharia als doel, alsnog bekostiging te onthouden?
Nee. Ik respecteer de uitspraak van de Afdeling en heb ook conform gehandeld door SIO alsnog te bekostigen. Dat neemt niet weg dat het oordeel van de rechter dat in dit specifieke geval de bekostiging niet geweigerd mag worden, niet strookt met wat er in mijn ogen maatschappelijk gezien wenselijk is.
Ik heb reeds het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen in voorbereiding, waarmee ik een kwaliteitstoets introduceer voor de goedkeuring van een nieuwe bekostigde school. Daarnaast zal vooraf bekeken worden of er daadwerkelijk voldoende belangstelling is voor de nieuwe school. Het wetsvoorstel creëert voorts de mogelijkheid om een nieuwe school sneller te kunnen sluiten dan nu het geval is.
Deelt u de mening dat deze islamitische school op geen enkele manier zal bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs, maar zich juist keert tegen alle Nederlandse waarden die een school zijn leerlingen zou moeten meegeven? Zo ja, onderschrijft u dan de mening dat geen enkele vorm van islamitisch onderwijs toegestaan zou moeten worden in Nederland?
Mijn zorgen over dit bestuur bestaan nog steeds. Maar de realiteit is dat de rechter heeft geoordeeld dat de onderwijswetgeving zich in dit geval niet verzet tegen de start van deze school. Ik wil er alles aan doen om te zorgen dat kinderen het onderwijs krijgen waar ze recht op hebben en dat ze leren wat het betekent om deel uit te maken van onze Nederlandse samenleving, ongeacht de grondslag van dat onderwijs. Nu komt het er op aan dat de school van SIO daadwerkelijk invulling geeft aan de kwaliteitseisen die voor alle vo-scholen gelden, waaronder die op het gebied van burgerschap. Ik heb de inspectie gevraagd om er op toe te zien dat het bestuur voldoet aan deze wettelijke eisen.
Kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen en ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving in Nederlandse en Duitse media rond kartelafspraken van de grote Duitse autobouwers over prijzen, maar ook om niet of slechts minimaal aan de milieunormen te voldoen?1
Ja.
Zal dit schandaal gezien de strijdigheid met het recht en gezien het feit dat ook Nederlandse consumenten gedupeerd zijn en Nederlanders teveel schadelijke luchtvervuiling inademen, ook juridische gevolgen hebben in Nederland?
Op de interne Europese markt moeten bedrijven op gelijke voorwaarden kunnen concurreren. Kartelvorming verstoort de concurrentie en is daarom via Europese regelgeving verboden. Een eventuele kartelvorming door autofabrikanten treft de gehele Europese Unie en is daarom een zaak voor de Europese Commissie.
Bent u bekend met het bericht dat de Duitse verkeersminister voornemens was om een «deal» te sluiten met de Duitse autobouwers, waarbij de in Duitsland verkochte voertuigen in aanmerking kwamen voor een «vrijwillige terugroeping» en er in ruil daarvoor geen intrekking van de typegoedkeuring zou plaatsvinden?2 De in Nederland en andere EU-lidstaten verkochte voertuigen zouden dan geen upgrade krijgen en blijvend niet aan de emissienormen voldoen. Wat vindt u van een dergelijk voorstel?
Voor voertuigen die binnen Europa zijn verkocht is een Europese typegoedkeuring noodzakelijk. Een software-update die wordt uitgevoerd via een vrijwillige terugroepactie van een voertuigfabrikant moet worden goedgekeurd door de betreffende typegoedkeuringsinstantie. In principe is een dergelijke update vervolgens beschikbaar voor heel Europa.
Klopt het dat EU-regels voor emissies voorzien in een uitzondering dat (soms) meer mag worden uitgestoten als dat nodig is om de motor te beschermen en dat veel autobouwers zich hierop beroepen als zij op manipulaties zijn betrapt? Waarom is dit toegestaan? Waarom mag een auto worden verkocht die kennelijk alleen kan functioneren als het uitlaatgasbehandelsysteem wordt uitgeschakeld?
Zoals ik in diverse overzichtsbrieven over dieselfraude3 heb aangegeven staat EU regelgeving een aangepaste werking van het emissiebestrijdingssysteem expliciet toe wanneer dit nodig is om de motor te beschermen. In mijn brief van 10 juli jl. heb ik aangegeven dat ik het afkeur dat verschillende fabrikanten emissiebestrijdingssystemen toepassen van bedenkelijke kwaliteit, waardoor ze deze noodgedwongen onder praktijkomstandigheden anders moeten afstellen om de motor te beschermen. Momenteel is er geen juridisch aanknopingspunt om fabrikanten met deze handelwijze te vervolgen en sancties op te leggen. Vanaf september 2017 wordt de Real Driving Emmission test gefaseerd ingevoerd, waarmee de uitstoot van het voertuig onder praktijkomstandigheden wordt gemeten en moet voldoen aan de normen. Hiermee worden voertuigfabrikanten gedwongen auto’s te maken die op de weg aan de norm voldoen.
Klopt het dat het geen gehoor geven aan een terugroeping voor een software-update geen gevolgen heeft voor de Algemene Periodieke Keuring (APK) of voor de typegoedkeuring, ook al voldoet de auto aanwijsbaar niet aan de emissienormen? Het actief verwijderen van roetfilters heeft binnenkort consequenties, maar moet het niet opvolgen van een maatregel tot terugroeping niet dezelfde gevolgen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant dat voertuigen die niet conform de regelgeving zijn weer in conformiteit worden gebracht. Momenteel is er in Nederland geen juridische grondslag waarmee de consument verplicht kan worden gehoor te geven aan een terugroepactie. Het verwijderen van roetfilters wordt inderdaad binnenkort verboden. Daar is het echter de gebruiker die het roetfilter actief laat verwijderen. Bij de toepassing van sjoemelsoftware is de fabrikant in gebreke. De consument mag niet de dupe worden van fouten die door de fabrikant zijn gemaakt. Om de consument zo goed mogelijk te informeren wordt momenteel onderzocht of het mogelijk is de consument bij een APK te waarschuwen over een openstaande terugroepactie.
Hoeveel auto's in Nederland voldoen nu niet aan hun typekeuring? Wat betekent dit voor de luchtkwaliteit? Is gezien het steeds groter wordende dieselschandaal en het feit dat de luchtkwaliteit in Nederlandse steden niet verder verbeterd, het bronbeleid, als basis voor het Nederlandse luchtkwaliteitsbeleid, mislukt?
Momenteel is bij meer dan 92.000 van de ongeveer 169.000 voertuigen van Volkswagen AG een software-update uitgevoerd, waarbij de frauduleuze software is verwijderd. Bij bijna 77.000 in Nederland geregistreerde voertuigen staat nog een terugroepactie van Volkswagen AG open. Zolang er nog voertuigen zijn waarbij de update niet heeft plaatsgevonden blijft de terugroepactie openstaan.
Zoals de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 9 november 20164 aan uw Kamer heeft gemeld is sinds de start van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk verbeterd en is het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijdingen gedaald. Voor stikstofdioxide (NO2) zijn de concentraties tussen 2009 en 2015 flink gedaald. In 2009 was langs bijna 1.100 kilometer weg nog sprake van concentraties boven de grenswaarde. In 2015 was dit nog slechts 9,9 km. Er resteert voornamelijk een aantal knelpunten langs drukke binnenstedelijke wegen die spoedig zullen worden aangepakt. Ondanks de dieselfraude is het Europees bronbeleid succesvol gebleken.
Als een simpele software-update volgens veel onderzoekers onvoldoende helpt om sjoemeldiesels weer aan de normen te laten voldoen3, wordt dan voor deze voertuigen alsnog de typegoedkeuring ingetrokken? Kunnen deze voertuigen worden geweerd uit stedelijke milieuzones? Wat betekent dit voor de eigenaren van dergelijke voertuigen?
Alleen de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring voor een voertuig heeft afgegeven kan een typegoedkeuring ook weer intrekken. Zoals in eerdere overzichtsbrieven dieselfraude aangegeven is het intrekken van een typegoedkeuring alleen effectief voor voertuigen die nog in productie zijn. Het in conformiteit brengen van voertuigen die reeds op de markt zijn gebracht kan worden bereikt met een service-update.
Gemeenten zijn bevoegd tot het instellen van milieuzones. Het is ter beoordeling van gemeenten of het effectief, proportioneel en uitvoerbaar is om toegangscriteria zodanig aan te passen dat dergelijke voertuigen geweerd kunnen worden.
Wat is de toekomst voor dieselmotoren, nu blijkt dat de autoindustrie er niet in is geslaagd om zonder manipulaties fraude en illegale afspraken, dieselmotoren te bouwen die tegelijk schoon, zuinig en aantrekkelijk voor consumenten zijn?
Regels omtrent de uitstoot van dieselmotoren worden continu aangescherpt. Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 4 wordt de nieuwe testprocedure binnenkort van kracht, waardoor de praktijkemissies naar verwachting veel beter met de norm overeenkomen. Daarnaast ziet de Europese Commissie toe op de naleving van regelgeving omtrent concurrentie. Het is aan de voertuigindustrie om te bepalen of ze onder deze strenge eisen in staat zijn om aantrekkelijke dieselvoertuigen voor de consument te produceren.
Het bericht “Radicaal vrijuit door slordigheid Justitie” |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Radicaal vrijuit door slordigheid Justitie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze, mede door uw blunder ontstane, situatie te gek voor woorden is en dat dit soort types in elk geval tijdelijk uit de maatschappij gehaald moeten worden om andere mensen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Sinds 1 maart 2017 heb ik onder de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) de bevoegdheid om preventieve vrijheidsbeperkende maatregelen in te zetten wanneer een persoon op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Dit betreft de mogelijkheid tot het opleggen van een contactverbod, een meldplicht of een uitreis- of gebiedsverbod. Van die bevoegdheden heb ik inmiddels gebruik gemaakt, bijvoorbeeld in de zaak waarnaar wordt verwezen in het artikel van het AD. Op 21 juli 2017 heeft de bestuursrechter geoordeeld dat ik, gelet op de gedragingen van betrokkene, op goede gronden tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen in deze zaak ben overgegaan.2 Daarbij heeft de rechtbank wel de kanttekening geplaatst dat de gebiedsaanduiding die vermeld was op de kaart van het gebiedsverbod onvoldoende helder was. Omdat het gebiedsverbod voor betrokkene slechts voor het weekend van de Marathon van Rotterdam gold, heeft de vernietiging van dat deel van het besluit geen verdere gevolgen gehad voor de veiligheid in het gebied tijdens de marathon. Bovendien geldt dat de meldplicht nog steeds van kracht is voor betrokkene.
Wat gaat u, nu uw aanpak tekort blijkt te schieten, acuut doen om Nederland tegen deze persoon te beschermen?
In zijn algemeenheid wordt door alle betrokken partijen in redelijkheid alles gedaan om dreigingen tijdig te onderkennen en eventuele aanslagen te voorkomen. Verder ga ik niet in op (de maatregelen rondom) individuele gevallen.
Deelt u de mening dat de veiligheid van Nederland beter gediend is met het preventief opsluiten van de in het bericht genoemde persoon en vergelijkbare gevallen en bent u bereid daartoe administratieve detentie in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Met de inwerkingtreding van de Twbmt is het bestaande instrumentarium in de aanpak jihadisme uitgebreid met de hiervoor reeds genoemde bestuursrechtelijke vrijheidsbeperkende maatregelen. De hiervoor genoemde uitspraak laat zien dat het instrumentarium dat ik ter beschikking heb, in de praktijk werkt en door de rechter in concrete zaken juridisch toelaatbaar wordt geacht. In dit verband hecht ik er bovendien aan te verwijzen naar mijn brief van 8 december 2015 aan uw Kamer waarin ik heb laten weten dat volledige vrijheidsontneming van personen tegen wie geen verdenking van een strafbaar feit bestaat niet past in onze rechtstaat.3
Het bericht dat Nederland wereldwijd het belangrijkste knooppunt voor belastingconstructies is |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u verrast door het bericht «Nederland wereldwijd belangrijkste knooppunt voor belastingconstructies»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? 1 2
In het krantenbericht wordt melding gemaakt van het Rapport «Uncovering offshore financial centers: conduits and sinks in the global corporate ownership network» van de onderzoeksgroep CORPNET van de Universiteit van Amsterdam. In dat artikel worden de bevindingen beschreven van onderzoek naar eigendomsverhoudingen binnen multinationale ondernemingen. Aan de hand hiervan hebben de onderzoekers 24 «Sink Offshore Financial Centers» (Sink OFC’s) in kaart gebracht. Verder hebben de onderzoekers geïdentificeerd welke landen voorkomen in structuren waar ook deze «Sink OFC’s» deel van uit maken. Nederland komt in die structuren veelvuldig voor. Dat verrast mij niet. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder aan uw Kamer schreef is Nederland mede door zijn nationale wetgeving en door zijn verdragennetwerk ook een aantrekkelijk land voor schakelvennootschappen.3 4
Het krantenbericht concludeert hieruit dat vooral fiscale motieven hiertoe hebben geleid. De onderzoekers geven in het Rapport evenwel aan dat er naast fiscale ook andere overwegingen zijn voor het opzetten van juridische entiteiten in verschillende jurisdicties waar ondernemingen zaken doen. Zo noemen zij juridische zekerheid om zakelijke belangen te beschermen en het inspelen op en voldoen aan niet fiscale regelgeving.
Nederland heeft altijd een aantrekkelijk vestigingsklimaat gehad voor ondernemers. Zo hebben we een gunstige ligging, een goede infrastructuur, een goed opgeleide beroepsbevolking, een gunstig leefklimaat, een hoog voorzieningenniveau en een betrouwbare overheid. Ook heeft Nederland een belastingsysteem met sterke elementen, zoals het verdragennetwerk en de deelnemingsvrijstelling, die onze open, op internationale handel gerichte economie ondersteunen. Al deze elementen zijn belangrijk voor het aantrekken en behouden van binnen- en buitenlandse investeerders en daarmee voor economische groei en werkgelegenheid.
Zoals ik in mijn brief van 20 september 2016 over het fiscale vestigingsklimaat5 heb aangegeven, hebben de internationale focus van ons fiscale systeem en de verschillen tussen nationale belastingstelsels ook een keerzijde. Zo is het verleidelijk gebruik te maken van het Nederlandse systeem en onze verdragen in gevallen waarvoor deze eigenlijk niet bedoeld zijn. Mede om die reden heeft Nederland zich steeds nadrukkelijk gecommitteerd aan het BEPS-project van de OESO/G20 en geeft Nederland op verschillende manieren gevolg aan de eindrapporten, waaronder het implementeren van de nieuwe minimumstandaard uit het BEPS-project tegen verdragsmisbruik. Hierdoor wordt het onaantrekkelijker om Nederlandse vennootschappen om voornamelijk fiscale motieven te gebruiken in een internationale structuur.
Is het de bedoeling geweest van het «financieel gunstige vestigingsbeleid» dat Nederland in 23% van de onderzochte bedrijfsstructuren met belastingparadijzen een rol speelt als tussenschakel? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat door het op vele manieren en op grote schaal mogelijk maken om belasting te ontwijken, Nederland andere landen ernstig benadeelt omdat zij niet de benodigde inkomsten genereren voor diensten voor hun bevolking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Internationale belastingontwijking is niet toe te rekenen aan het belastingsysteem van één land, dus ook niet specifiek aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Juist daarom is een mondiale of Europese aanpak essentieel om belastingontwijking tegen te gaan. In het kader van deze mondiale en Europese strijd tegen belastingontwijking zijn de laatste jaren in steeds hoger tempo internationale maatregelen getroffen, zoals antimisbruikwetgeving en maatregelen om transparantie te vergroten.
Uit het artikel leid ik af dat Nederland relatief vaak voorkomt als tussenhoudster in een internationale houdsterstructuur. In de afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen overeengekomen om internationale belastingontwijking tegen te gaan bij internationale houdsterstructuren. In het bijzonder noem ik de implementatie van een algemene antimisbruik maatregel en een antimismatchmaatregel tegen hybride financieringsvormen uit de Moeder-dochterrichtlijn6, de opname van antimisbruikbepalingen in verdragen met ontwikkelingslanden en via het multilaterale instrument, de toegenomen informatie-uitwisseling tussen belastingdiensten, de aangekondigde wijzigingen over houdstercoöperaties in de dividendbelasting en de implementatie van de richtlijnen ATAD 1 en ATAD 2.
In korte tijd zijn in internationaal verband grote stappen gezet om internationale belastingontwijking tegen te gaan. Omdat het onderzoek ziet op het jaar 2015, hebben deze ontwikkelingen nog maar een beperkt effect kunnen hebben op de onderzoeksuitkomsten. Nu de implementatie van alle internationale afspraken tegen belastingontwijking in volle gang is, zie ik op dit moment geen rol voor mij weggelegd in een nader onderzoek. Bovendien hebben de Algemene Rekenkamer (2014)7 en SEO (2013)8 eerder al onderzoek uitgevoerd op dit terrein.
Welke landen worden het meeste benadeeld door de belastingontwijking via Nederland? Bent u bereid dit in kaart te (laten) brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u daarvan resultaat?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u tevens dat het ontwijken van belastingen door grote internationale bedrijven, maakt dat inwoners van een land een steeds groter gedeelte van de belastingen moeten opbrengen en dat dit de ongelijkheid vergroot?
Ik leid deze conclusies niet af uit het onderzoek. Er wordt geen onderzoek gedaan naar grondslagerosie, informeel kapitaal, innovatiebox, rentebetalingen of inkomensongelijkheid. Er wordt onderzoek gedaan naar internationale eigendomsverhoudingen binnen multinationale ondernemingen.
Bovendien is de belastingheffing in het bronland primair een aangelegenheid van het bronland en niet van een ander land. Het is aan de belastingautoriteiten in het bronland om de verschuldigde belasting per wetgeving voor te schrijven, in het individuele geval het bedrag aan belasting te bepalen en te innen. Dit geldt voor de daar behaalde winst, als ook voor de uit dat bronland afkomstige dividend-, royalty- en rentestromen. Indien het bronland daartoe van Nederland aanvullende gegevens nodig heeft, zal Nederland die gegevens uiteraard spoedig verstrekken.
Was het een verrassing dat onderzoeksgroep Corpnet concludeert dat de erosie van belastinggrondslag over winst mogelijk maakt, onder andere door de bepalingen over informeerkapitaal en de innovatiebox, waardoor multinationals lagere volgende dividend- en rentebepalingen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de nieuwe onderzoeksmethode die is gehanteerd, waarbij de geldstromen van wereldwijde eigenaarsconstructies (global ownership chains – GOC) werden gevolgd, in plaats van metingen gericht op directe buitenlandse investeringen (FDI)?
De onderzoekers hebben gebruik gemaakt van een grote set aan data, waarbij onderzoek is gedaan naar internationale eigendomsverhoudingen binnen multinationale ondernemingen op basis van actuele bedrijfsgegevens. Dit geeft naar mijn mening een beter inzicht in hoe juridische eigendomsverhoudingen binnen multinationale ondernemingen zijn vormgegeven dan onderzoek op basis van geaggregeerde investeringsstromen tussen landen. Het hoeft echter geen beter beeld te geven van geldstromen tussen (vennootschappen in) verschillende landen. Daar spelen namelijk de betalingen tussen de vennootschappen een rol. Deze betalingen kunnen niet worden afgeleid uit de juridische eigendomsstructuur van een multinationale onderneming.
Bent u er trots op dat Nederland door zijn geografie, vele belastingverdragen en organisatiespecialisatie zo een grote rol speelt in het mondiale netwerk van belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel procent van de belastingstructuren die ontwijking oplevert, heeft een multinational daadwerkelijk activiteiten in Nederland die meer behelsen dan dat wat een trustkantoor kan uitvoeren? Bent u bereid dat uit te zoeken?
Er zijn mij geen cijfers bekend die antwoord geven op de gestelde vraag. Internationale belastingontwijking kan zowel optreden in situaties waarin sprake is van omvangrijke activiteiten als in situaties waarin slechts beperkte activiteiten worden uitgevoerd. Wel kan ik opmerken dat in korte tijd in internationaal verband grote stappen zijn gezet om internationale belastingontwijking tegen te gaan. Deze afspraken raken alle multinationale ondernemingen, zowel in situaties waarin wel als in situaties waarin geen diensten van een trustkantoor worden afgenomen. De implementatie van deze internationale afspraken is op dit moment in volle gang.
Bent u van mening dat het koppelen van de database van dit onderzoek aan het wereldwijde netwerk van belastingverdragen meer inzicht kan verschaffen in de offshore structuren van multinationals? Zo ja, op welke wijze gaat u bijdragen aan de koppeling van Nederlandse verdragen? Zo nee, waarom niet?
Met 19 van de 24 landen die zijn genoemd als «sink offshore financial centres» in het onderzoeksartikel van CORPNET heeft Nederland geen volledig belastingverdrag gesloten. In relatie tot de in het onderzoek genoemde Europese landen moet de heffing van dividendbelasting en vennootschapsbelasting in veel gevallen achterwege blijven op grond van de (implementatie van de) Europese Moeder-dochterrichtlijn. Het staat onderzoekers vrij om nader onderzoek hier naar te doen. De teksten van alle Nederlandse belastingverdragen en Europese richtlijnen zijn openbaar.
Sluit u uit dat er in de 23% van de onderzochte bedrijfsstructuren waarin Nederland als tussenschakel fungeert, de belastingdienst «zekerheid vooraf» over te betalen belasting (zogenaamde rulings) heeft afgegeven? Zo nee, erkent u dat het niet een overheidstaak is om bedrijven of personen te faciliteren in het ontwijken van belastingen hier of elders?
In het artikel is onderzoek gedaan naar 98.255.206 vennootschappen. Vanwege dit zeer grote aantal sluit ik niet uit dat er een APA of een ATR is afgegeven aan één of meer van deze vennootschappen. Een APA of ATR ziet op de uitleg van de Nederlandse fiscale regelgeving op een specifiek feitencomplex en is dus nadrukkelijk geen versoepeling van de belastinggrondslag of het belastingtarief voor belastingplichtigen. Er is daarbij geen sprake van het faciliteren van belastingontwijking, maar van het vooraf zekerheid verschaffen over de toepassing van Nederlandse fiscale wet- en regelgeving.
De derde monitor artsencapaciteit UWV |
|
Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe garandeert u dat de kwaliteit van de beoordelingen niet lijdt onder de hoge werklast bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)?1
UWV heeft mij verzekerd dat waarborgen om de kwaliteit van beoordelingen te garanderen worden toegepast, ongeacht de werkdruk. UWV is daarbij gehouden om de wet- en regelgeving juist uit te voeren. UWV monitort of het zijn taak op het gewenste kwaliteitsniveau uit kan voeren en ik volg dit.
Kunt u garanderen dat alle keuringen door geregistreerde verzekeringsartsen gedaan worden?
Beoordelingen bij UWV worden altijd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde verzekeringsarts uitgevoerd. De geregistreerde verzekeringsarts is dus altijd eindverantwoordelijk voor het resultaat van de beoordeling. Bij de beoordeling werkt een deel van de geregistreerde verzekeringsartsen bij UWV middels taakondersteuning en taakdelegatie, zoals dat inmiddels gebruikelijk is in de curatieve sector. Bij taakondersteuning kan worden gedacht aan het uitwerken van het verslag van het spreekuur of het opvragen van medische informatie bij behandelaars. Bij taakdelegatie is er sprake van het delegeren van een deel van de beoordeling onder toezicht en verantwoordelijkheid van de verzekeringsarts. Hierbij kan worden gedacht aan een telefonisch vooroverleg met de klant of het uitvoeren van een analyse op de relevante sociaal medische informatie.
De anios en aios voeren onder begeleiding van de geregistreerde verzekeringsarts de beoordeling uit. De geregistreerde verzekeringsarts verricht de eindcontrole (contrasignering) bij afronding van de beoordeling.
Welk deel van de werkzaamheden van de keuringsartsen wordt uitbesteed aan assistenten en secretarissen?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de werkzaamheden bij keuringen wordt afgeschoven op aiossen (artsen in opleiding tot specialist) of zelfs aniossen (arts niet in opleiding tot specialist)? Klopt het dat aiossen en aniossen alle keuringswerkzaamheden doen en dat de officiële keuringsarts slechts de laatste eindcontrole doet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel claimbeoordelingen zijn vertraagd? Hoe heeft deze achterstand zich de afgelopen twee jaar ontwikkeld en om welke uitkeringen het gaat?
In de derde monitor artsencapaciteit UWV is gemeld dat 2.188 claimbeoordelingen vertraagd zijn per eind april 2017. Dit betreft 1.722 WIA claimbeoordeling en 466 beoordelingen arbeidsvermogen. Eind 2015 waren 1.535 claimbeoordelingen vertraagd, waarvan 1.029 WIA claimbeoordelingen en 506 beoordelingen arbeidsvermogen.
Hoe lang is de gemiddelde wachttijd van de vertraagde claimbeoordeling?
Voor een claimbeoordeling WIA wordt de wettelijke termijn aangehouden van 8 weken, waarbij UWV de mogelijkheid van het verlengen of opschorten van deze termijn heeft. Een vertraagde claimbeoordeling WIA heeft een gemiddelde doorlooptijd van circa 16 weken. Hierbij past de kanttekening dat een groot gedeelte van de vertraging zich zal voordoen in de periode dat de klant zijn loon doorbetaald krijgt, omdat een aanvraag voor een WIA uitkering doorgaans vanaf 15 weken tot uiterlijk 11 weken voorafgaand de claimbeoordeling WIA wordt ingediend.
De beoordeling arbeidsvermogen is een gecombineerde beoordeling voor de indicatiestellingen banenafspraak en beschut werk en de claimbeoordeling Wajong. Voor alle vertraagde beoordelingen arbeidsvermogen is de gemiddelde doorlooptijd circa 9 weken. Voor louter het onderdeel claimbeoordeling Wajong geldt een termijn van 14 weken waarbinnen UWV de claimbeoordeling Wajong moet afronden.
Hoeveel mensen krijgen hun uitkering later door de achterstand in claimbeoordelingen? Kunt u de vergelijking maken met het aantal vorig jaar?
Indien UWV een beslissing over een uitkering te laat dreigt te nemen, dan informeert UWV de klant over de mogelijkheid om een voorschot aan te vragen. UWV heeft mij laten weten dat er geen vertraging is bij het betalen van een voorschot. Daarmee lijkt het onwaarschijnlijk dat klanten verlegen zitten om betaling.
Als de verstrekking van de uitkering vertraagd is kunnen mensen een voorschot aanvragen, hoe snel wordt dit voorschot verstrekt? Is hier ook sprake van vertragingen?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat mensen die weken of maanden op hun uitkering moeten wachten flink in de problemen kunnen komen bij het betalen van hun kosten van levensonderhoud?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om onmiddellijk te stoppen met de herbeoordelingen van jonggehandicapten met een Wajong-uitkering totdat alle achterstanden zijn weggewerkt bij het reguliere werk (claims en Ziektewet)?
Nee. De operatie waarbij UWV alle Wajongers beoordeelt op hun arbeidsvermogen is vrijwel afgerond. In het reguliere proces verricht UWV herbeoordelingen voor Wajongers om gewijzigde omstandigheden in de medische situatie te toetsen en de rechtmatigheid van de uitkering te borgen. Vaak is dat op verzoek van de Wajonger zelf. Het stopzetten van herbeoordelingen van Wajongers betekent de facto dat zij eventueel gewijzigde omstandigheden niet kunnen laten toetsen op de gevolgen voor hun uitkering.
Ouders die zich blauw betalen aan slimme kinderen die extra lessen nodig hebben |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat ouders zich genoodzaakt zien om voor hun hoogbegaafde kinderen tegen bedragen die oplopen tot honderden euro’s per maand uit te wijken naar externe plusklassen?1
Het onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen moet net als voor andere leerlingen vrij toegankelijk en kosteloos zijn. Scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs moeten gezamenlijk voorzien in een passend aanbod voor elke leerling, ook voor hoogbegaafde leerlingen. Indien aparte voorzieningen nodig zijn om in de ondersteuningsbehoefte van een leerling te voorzien, dan dient daarin te worden voorzien door de eigen school of samenwerkingsverband. De toelating hiertoe mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders.
Hoe beziet u deze ontwikkeling mede in het licht van mijn motie2 die u tijdens het debat van 6 juli jl. heeft overgenomen en die erom vroeg scholen en samenwerkingsverbanden aan te spreken op afwenteling op ouders van kosten voor noodzakelijke ondersteuning?
Als is vastgesteld dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft, dan dient de school of het samenwerkingsverband hierin te voorzien. Zij mogen hiervoor geen geldelijke bijdrage vragen van ouders. Wanneer de school zich niet houdt aan de regelgeving zal de inspectie handhavend optreden en kan de inspectie de bekostiging van een school gedeeltelijk of geheel opschorten of inhouden.
Ziet u mogelijkheden om bij ouders die nu niet durven te klagen uit angst dat het passende aanbod voor hun kind anders verdwijnt, deze angst weg te nemen? Zo ja, welke mogelijkheden betreft het? Zo nee, waarom niet?
Een gesprek met de directeur van een school of het samenwerkingsverband kan vaak al veel oplossen. Eventueel kan een interne of externe vertrouwenspersoon hierbij ondersteunen. Ook kunnen onderwijsconsulenten kosteloos worden ingeschakeld door ouders/verzorgers en scholen om onafhankelijk advies uit te brengen over een passend aanbod voor een kind met een extra ondersteuningsbehoefte.
Naast het inschakelen van een onderwijsconsulent bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de school. De klachtenprocedure is te vinden in de schoolgids van de betreffende school. Ook bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Geschillencommissie passend onderwijs.
Zoals ik in het antwoord op vraag twee heb aangegeven, treedt de inspectie waar nodig handhavend op. Daarom wil ik ouders oproepen om bij de inspectie te melden als er een vergoeding wordt gevraagd voor een externe plusklas voor leerlingen waarvan is vastgesteld dat zij die ondersteuning nodig hebben.
Hoe beoordeelt u het excuus van de PO-Raad «dat de beschikbare budgetten niet voldoende zijn» om de betrokken kinderen passend onderwijs te bieden?
Ik ben het hier niet mee eens. Allereerst is er de reguliere bekostiging voor scholen waarmee zij in staat worden gesteld te differentiëren in de klas. Voor een grote groep hoogbegaafde leerlingen zijn het aanbieden van extra verrijkingsstof, het compacter aanbieden van de lesstof, of het sneller door een methode gaan en/of een klas overslaan, effectieve onderwijsaanpassingen. Scholen die moeite hebben om hieraan goed invulling te geven, kunnen een beroep doen op het Informatiepunt Onderwijs & Talentontwikkeling. Voor hoogbegaafde kinderen waarvoor deze mogelijkheden in de klas ontoereikend zijn, kan extra inzet vanuit (de middelen van) het samenwerkingsverband nodig zijn, bijvoorbeeld voor het inrichten van bovenschoolse plusklassen of steunpunten hoogbegaafdheid. De middelen die het samenwerkingsverband ontvangt, zijn bedoeld voor het bieden van (extra) ondersteuning aan alle kinderen die dat nodig hebben, dus ook hoogbegaafde kinderen. Bovendien is specifiek voor het onderwijs aan hoogbegaafden leerlingen nog extra budget toegekend aan de samenwerkingsverbanden.
Speelt deze problematiek ook breder bij het aanbod van passend onderwijs, dan bij de ouders van hoogbegaafde kinderen? Zo ja, welke aanwijzingen heeft u daarvoor? Zo nee, op welke gronden kunt u dat uitsluiten?
Scholen en samenwerkingsverbanden ontvangen voldoende middelen om ieder kind een passend onderwijsaanbod te doen. Niet alle maatwerktrajecten hoeven (veel) geld te kosten. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Mogelijke marginalisering van Assyriërs in Koerdisch gebied in Irak |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de benoeming van een islamitische Koerd tot burgemeester van een van oudsher christelijke gemeente?1
Ja.
Wilt u nagaan wat de reden is van deze ongebruikelijke benoeming?
Interne bestuursaangelegenheden als deze zijn in de eerste plaats een Iraakse binnenlandse kwestie. Nederland spoort in algemene zin aan tot inclusief bestuur in gesprekken met Iraakse en Koerdische autoriteiten.
Kunt u begrijpen dat de christenen in die regio vrezen voor bestuurlijke marginalisering en achterstelling?
Het kabinet is ervan doordrongen dat christenen momenteel een bijzonder kwetsbare groep in Irak zijn en hun situatie zorgwekkend is. Dit geldt momenteel helaas voor veel minderheden in Irak. Zelfbestuur an sich is echter geen oplossing voor de onderliggende problemen die ten grondslag liggen aan deze situatie. Alleen het verankeren van de principes van inclusief bestuur en een inclusieve mensenrechtenbenadering kunnen zorgen voor duurzame verbetering van de positie van alle minderheidsgroepen, waaronder christenen.
Nederland brengt het belang van respect voor mensenrechten en minderheden veelvuldig op in gesprekken met de Iraakse autoriteiten. Dit gebeurt via de ambassade in Bagdad en het consulaat-generaal in Erbil, maar ook op hoog politiek niveau. Zo bezocht de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur Bagdad en Erbil in oktober vorig jaar. Ook Minister-President Rutte heeft tijdens zijn gesprek met premier Abadi in augustus 2016 Nederlandse kritiek op mensenrechtenschendingen in Irak nadrukkelijk opgebracht. Ikzelf heb het belang van respect voor mensenrechten en de positie van minderheden opgebracht in mijn gesprekken met Iraakse en Koerdische autoriteiten tijdens mijn laatste bezoek aan Irak in december 2016 en tijdens het bezoek van Koerdische vicepremier Talabani aan Nederland in juni 2017. Daarnaast houdt het kabinet in internationaal verband respect voor mensenrechten en inclusief bestuur in Irak op de agenda. Zo heeft het kabinet ervoor gepleit dat het belang van inclusief bestuur en gelijke rechten, ongeacht etnische of religieuze achtergrond, werd opgenomen in de raadsconclusies over Irak van de Raad Buitenlandse Zaken in juni 2017.
Wilt u de zorgen daarover onder de aandacht brengen bij de Iraakse en Koerdische autoriteiten en aandringen op zoveel mogelijk zelfbestuur van christelijke gemeenschappen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u ook aan die autoriteiten vragen wat zij eraan doen om te bereiken dat de christelijke minderheid zich geen zorgen hoeft te maken over hun vrijheid en zelfbeschikking in die regio?
Zie antwoord vraag 3.
De omgeving van Chemours die sterk vervuild blijkt |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Omgeving Chemours blijkt sterk vervuild?»1
Ja.
Wat voor risico’s lopen mensen als ze fruit en groenten uit eigen tuin eten in de omgeving van Chemours? Op welke manier worden mensen hiervoor door de overheid gewaarschuwd? Kunnen mensen schade als gevolg van de vervuiling, ook als het gaat om zelf geteelde fruit en groenten, verhalen op Chemours?
De VU heeft op vijf locaties in een straal van 50 meter tot drie kilometer rond Chemours monsters genomen van gras en bladeren en de gehalten PFOA en GenX-stoffen geanalyseerd. De VU benadrukt zelf dat het vanwege deze kleinschalige opzet gaat om een indicatief onderzoek. Doel was om vast te stellen of GenX-stoffen (en PFOA) in de omgeving van Chemours kunnen worden gevonden. Omdat de stoffen in gras en bladeren van struiken zitten, kunnen ze volgens de VU ook verwacht worden in groenten of fruit in lokale tuintjes, maar dit moet volgens de VU nog wel worden vastgesteld. Het VU-onderzoek is nog niet gepubliceerd.
Ik heb, in samenspraak met de provincie Zuid-Holland en de direct betrokken gemeenten, het RIVM gevraagd om een second opinion uit te voeren om de resultaten van het VU-onderzoek te duiden.2 Volgens het RIVM geeft de studie een aanwijzing dat GenX-stoffen en PFOA rond de fabriek op of in bladeren van bomen en op of in gras aanwezig kunnen zijn en dat de concentraties lijken af te nemen met de afstand tot de fabriek. Het is volgens het RIVM niet verrassend om lage concentraties van PFOA en GenX in de omgeving aan te treffen. In een eerder uitgevoerd onderzoek in opdracht van de provincie Zuid-Holland zijn ook lage concentraties PFOA en GenX in de bodem en het grondwater aangetroffen.3 GenX-stoffen worden momenteel binnen de grenzen van de vergunning gebruikt en geëmitteerd. PFOA is een stof die weliswaar niet meer gebruikt wordt maar, zoals bekend, nauwelijks afbreekt en in de grond aanwezig is. Het VU-onderzoek laat onbeantwoord of de gehalten in de bladeren te verklaren zijn door uitsluitend opname uit de grond.
Gelet op het verkennende karakter van de beperkte studie van de VU kan volgens het RIVM niet worden geconcludeerd in welke mate GenX-stoffen en PFOA in fruit en groente in de eigen tuin aanwezig zijn. De resultaten voor de bladeren en gras zijn namelijk niet direct te vertalen naar concentraties in of op eetbare gewassen en dus ook niet naar blootstelling van de gebruiker ervan. Het onderzoek geeft volgens het RIVM dus geen antwoord op de vraag of mensen risico’s lopen als ze fruit en groenten uit eigen tuin eten. Daarom zijn uitspraken over het verhalen van kosten door omwonenden op Chemours door schade als gevolg van zelf geteelde fruit en groenten voorbarig.
Ik vind het belangrijk dat de betrokkenen over dezelfde informatie beschikken en de resultaten kunnen duiden. Daarom heb ik samen met de provincie Zuid-Holland op korte termijn een overleg georganiseerd met de betrokken gemeenten, de GGD Zuid-Holland Zuid, het RIVM, de VU en het Ministerie van IenM. In dit overleg zal worden besproken op welke wijze een vervolgonderzoek, onder regie van het RIVM, zal worden vormgegeven om de resterende onduidelijkheid weg te nemen.
Klopt het dat in een omtrek van meer dan een kilometer de concentratie GenX zo hoog is dat dit een mogelijk gevaar vormt voor de gezondheid? Is dit ook het geval voor perfluoroctaanzuur (PFOA)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader omschrijven wat de gevolgen voor de gezondheid van de blootstelling aan PFOA en GenX-stoffen zijn bij de concentraties die nu gevonden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre sluiten deze resultaten aan bij eerder onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van bloedwaardes van omwonenden waaruit aanwijzingen te vinden waren dat langer wonen in de omgeving van Chemours een verhoging van PFOA in het bloed als gevolg kan hebben?
Het RIVM laat weten dat het op basis van het indicatieve onderzoek van de VU niet mogelijk is om een relatie te leggen met de bloedwaardes van omwonenden. Er is namelijk geen informatie over aanwezigheid van PFOA op of in groente en fruit en ook niet over de eventuele invloed hiervan op verhoogde PFOA-bloedwaarden.
Hoe kan het dat toxicologen van de Vrije Universiteit Amsterdam dit hebben vastgesteld en niet inspecteurs van Chemours en/of de overheid? Op welke manier wordt door de overheid gecontroleerd op de aanwezigheid van schadelijke chemicaliën rond vervuilende industrie?
Een bedrijf is primair zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn producten en technieken. De Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid (in opdracht van de provincie Zuid-Holland) heeft in de omgevingsvergunning beperkingen opgelegd aan de uitstoot naar lucht en water. Daarbij horen ook voorschriften ten aanzien van het vaststellen van de emissies van schadelijke chemicaliën. Vanaf 1 juli 2017 is door een wijziging in de wet (WABO) het toezicht in opdracht van de provincie overgegaan naar de DCMR Milieudienst Rijnmond.
Op welke manier wordt gecontroleerd of Chemours PFOA uitstoot en daar niet mee gestopt is zoals tot nu toe wordt aangenomen? Kunt u bevestigen dat Chemours sinds 2012 geen PFOA meer produceert en uitstoot? Wanneer is dit voor het laatst gecontroleerd? Wat was toen de conclusie?
De provincie sluit uit dat Chemours in het productieproces nog PFOA toepast en daarmee dat vanuit het productieproces PFOA vrijkomt. Voordat Chemours omschakelde naar het GenX-proces zijn de fabrieken geheel gereinigd. De fabrieken zijn bovendien zodanig veranderd, dat productie met PFOA niet meer mogelijk is. De producten die zijn geproduceerd met het GenX-proces zijn gecertificeerd door de afnemers van die producten. Vanuit technisch oogpunt is het dus onmogelijk om nog PFOA toe te passen. Ook uit controle op de de jaarlijkse rapportages over emissies (de zgn. PRTR-verslagen) blijkt dat er geen uitstoot van PFOA is uit het productieproces. De DCMR controleert met systeemaudits of de gerapporteerde emissies op een juiste wijze zijn bepaald. Wel is sprake van een zeer beperkte vergunde emissie naar water van PFOA uit de bodemsanering op het terrein van Chemours.
Bent u bereid een nadere analyse te laten uitvoeren om te kijken hoe groot het gevaar voor de volksgezondheid precies is, zowel als het gaat om GenX als om PFOA?
Zie mijn antwoord op vraag 2 tot en met 4.
In hoeverre wordt, conform de motie Van Eijs/Kröger over het proactief aanbieden van een bloedonderzoek2, proactief een bloedonderzoek aangeboden aan omwonenden? Vanaf wanneer kunnen mensen zich laten testen en tot wanneer? Worden GenX-stoffen ook meegenomen in de bestaande en geplande onderzoeken?
Ik zal de motie uitvoeren en werk in overleg met de gemeenten momenteel aan de invulling van het proactief aanbieden van bloedonderzoek aan omwonenden in het gebied dat onder invloed stond van de emissies van het toenmalige DuPont. De gemeenten (Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht) hebben aangegeven mee te willen werken aan de uitvoering hiervan. Lokaal zijn er gelijksoortige regelingen geweest, die bij de verdere uitwerking leidend zullen zijn. De communicatie naar de bevolking over de tijdstippen waarop bloedonderzoek mogelijk is zal via de gemeenten verlopen.
De bloedonderzoeken zijn een aanvulling op het eerdere op PFOA gerichte onderzoek en betreffen dus, in lijn met de motie, alleen PFOA. Bij PFOA is in het verleden een lange periode geweest van blootstelling van omwonenden, die tot verhoogde bloedwaarden kan hebben geleid. Dit is bij GenX niet aan de orde.
Zijn er bij u andere gevallen bekend van te hoge concentraties GenX en PFOA rond fabrieken? Op welke manier wordt gecontroleerd of dit zich ook bij andere fabrieken voordoet?
Er zijn bij mij geen andere gevallen bekend van emissies van PFOA en/of GenX in Nederland. De BRZO-omgevingsdiensten hebben inzicht in de uitstoot van fabrieken via de vergunningverlening en het toezicht. De bedrijven waar het om gaat zijn bovendien verplicht om eens per vijf jaar te rapporteren over hun emissies van zeer zorgwekkende stoffen.
Het bericht dat door invoering van eigen bijdrage ggz de dwangopnames zijn verdubbeld en crisisopnamen zijn toegenomen |
|
Lilian Marijnissen (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Nederlandse onderzoekers in JAMA Psychiatry, waarin op basis van onderzoek geconcludeerd wordt dat na invoering van de eigen bijdrage voor geestelijke gezondheidszorg in 2012, het aantal dwangopnames verdubbeld is en het aantal crisisbehandelingen is gestegen?1
Ja.
Deelt u de mening dat de extra kosten van 57,1 miljoen euro, die zijn veroorzaakt door slechts een jaar eigen bijdragen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) (2012–2013) enorm hoog zijn?2
Volgens de onderzoekers is het aantal reguliere behandelingen in de tweedelijns ggz in 2012 ten opzichte van 2011 fors afgenomen (tegen de trend van de daaraan voorafgaande jaren in), waardoor 70,4 miljoen euro werd bespaard. Tegelijkertijd zien zij in 2012 een toename van het aantal gedwongen opnames en het aantal acute ggz-behandelingen. Met die toename was volgens hen 57,0 miljoen euro gemoeid. Per saldo zien de onderzoekers dus een afname van het zorggebruik ter waarde van 13,4 miljoen euro (wat zij zien als het «gedragseffect» van de eigenbijdragemaatregel). Het gedragseffect bepaalt echter niet het totale macrobudgettaire effect van de maatregel. De directe opbrengst van de eigen betalingen van mensen die in 2012 reguliere tweedelijns ggz ontvingen (het «financieringseffect» van de maatregel), was geen onderwerp van het onderzoek en is dan ook niet door de onderzoekers berekend, maar moet bij het berekenen van het macrobudgettaire effect wel worden meegerekend.
Dit neemt niet weg dat ik de door de onderzoekers waargenomen scherpe toename van het aantal gedwongen opnames en het gebruik van acute ggz in 2012 ongewenst vind.
Is het volgens u zinvol geweest om in 2012 de eigen bijdrage voor de ggz in te voeren, nu bekend is dat dit 57,1 miljoen euro heeft gekost aan extra gedwongen opnames en uiteindelijk slechts 13,4 miljoen heeft opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de impact van een dwangopname en crisisopname voor mensen die psychische zorg nodig hebben vele malen groter is dan de impact van een reguliere behandeling?
De impact van dwang- en crisisopnamen op de mensen die psychische zorg nodig hebben, mag niet worden onderschat. Opname is voor betrokkene zeer ingrijpend. Zowel dwangopnamen als crisisopnamen moeten zoveel mogelijk voorkomen worden en alleen worden toegepast als het echt niet anders kan en dan zo kort mogelijk. Mijn beleid is daar juist op gericht.
Dat is een van de redenen geweest dat ik het voorstel voor de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) heb ingediend, dat op dit moment ter behandeling in de Eerste Kamer ligt. Dit wetsvoorstel stelt de behandeling van een persoon centraal. Een behandeling, ook als die gedwongen is, is niet langer gekoppeld aan een opname maar kan ook ambulant plaatsvinden. Daarbij biedt de Wvggz betere mogelijkheden tot het bieden van passende zorg en hoeft met ingrijpen niet zolang te worden gewacht, totdat gedwongen opname het enig resterende middel is.
Daarnaast monitor ik de ontwikkelingen in de ambulantisering van de GGZ met de jaarlijkse Monitor Ambulantisering van het Trimbos-instituut. Uit deze monitor blijkt dat het aantal crisis opnamen sinds 2014 jaarlijks afneemt.
Ik vind het belangrijk om te voorkomen dat mensen in een dergelijke crisissituatie terechtkomen en daarom wil ik met name inzetten op preventie en vroegsignalering. Dat verwacht ik met de inzet vanuit het Schakelteam´personen met verward gedrag» te gaan bereiken met een werkende aanpak voor personen met verward gedrag in alle regio’s en gemeenten in Nederland. Onderdelen van deze goed werkende aanpak zijn adequate preventie en vroegsignalering en het bieden van een passende ondersteuning en zorg, wat bijdraagt aan het voorkomen dat personen in een crisis terecht komen.
Erkent u dat dwang- en crisisopnamen zo veel mogelijk voorkomen moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het wenselijk dat door uw beleid het aantal reguliere ggz behandelingen is afgenomen en het aantal dwangopnames en crisisbehandelingen juist is toegenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het onderzoek aantoont dat mensen door de eigen bijdrage afzien van noodzakelijk zorg en uiteindelijk meer en duurdere zorg nodig hebben?
Het onderzoek laat zien dat in het jaar dat de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz werd ingevoerd, er een verminderd gebruik van reguliere ggz en een hoger gebruik van acute ggz en gedwongen opnamen was. Bij een aantal patiëntengroepen (patiënten met psychotische en bipolaire stoornissen) was per saldo sprake van duurdere zorg.
Acht u het wenselijk dat door de eigen bijdrage in de ggz het aantal reguliere behandelingen bij mensen met een lager inkomen sterker daalde (13–16 procent) dan bij mensen met een hoger inkomen (10–12 procent)?3
De invoering van de eigen bijdrage had niet tot doel de ggz minder toegankelijk te maken voor mensen met een lager inkomen dan voor mensen met een hoger inkomen. Voor zover het verschil in daling van het aantal reguliere behandelingen bij mensen met een lager inkomen ten opzichte van mensen met een hoger inkomen is toe te schrijven aan de eigenbijdragemaatregel, is sprake van een onbedoeld en ongewenst beleidseffect.
Overigens zijn in het onderzoek niet de daadwerkelijke inkomensgegevens van mensen gebruikt, maar is het inkomen gebaseerd op postcode. Dit kan tot enige vertekening van de resultaten leiden.
Deelt u de mening dat hieruit af te leiden is dat mensen met een kleine portemonnee onevenredig hard worden getroffen door eigen bijdragen?
Nee. De resultaten van dit onderzoek dat zich richt op de ggz kunnen niet zonder meer doorgetrokken worden naar andere typen zorg. Daarnaast zijn op landelijk niveau verschillende maatregelen genomen om de toegang tot noodzakelijke zorg voor iedereen te borgen. Zo ontvangen huishoudens met een laag inkomen zorgtoeslag ter compensatie van een groot deel van de zorgpremie en het eigen risico. Verder beschikken gemeenten over de instrumenten én de financiële middelen om te komen tot financieel maatwerk voor de cliënt. In de Kamerbrief van 3 november jl. (Kamerstuk 29 538, nummer 231) zijn de resultaten van een quickscan besproken waaruit blijkt dat gemeenten hun verantwoordelijkheid hierin nemen. Dit doen zij door keuzes te maken in de vormgeving van het eigen bijdragebeleid. Ook bieden alle onderzochte gemeenten compenserende maatregelen om bepaalde groepen cliënten tegemoet te komen met gemeentecollectiviteiten (praktisch alle gemeenten), meerkostenregelingen voor mensen met zorgkosten (de helft van de gemeenten). Sommige gemeenten maken het mogelijk om het eigen risico of eigen bijdragen mee te verzekeren in de aanvullende verzekering. Tot slot verlenen verschillende gemeenten bijzondere bijstand waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van de cliënt.
Welke acties gaat u verbinden aan de conclusie van dit onderzoek dat door eigen bijdragen mensen zorg mijden en daardoor in een later stadium juist meer zorg nodig hebben?
De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz is in 2013 afgeschaft, waardoor ik het niet nodig acht daar verder onderzoek naar te doen. Het thema zorgmijding heeft mijn aandacht en daar zijn reeds diverse onderzoeken naar gedaan (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 29 689, nummer 664).
Ik verwijs u graag naar de brief van 3 november jl. (Kamerstuk 29 538, nummer 231) voor een overzicht van de maatregelen op zowel landelijk als gemeentelijk niveau om de financiële toegang tot noodzakelijke zorg te borgen. Hierbij blijf ik ook aandacht hebben voor de vindbaarheid van en de informatievoorziening over de verschillende compensatiemogelijkheden voor mensen die dat nodig hebben.
Is met het invoeren van de eigen bijdrage in de ggz het welzijn van de ggz patiënt centraal gesteld, of de kosten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid verder onderzoek te laten doen naar de (maatschappelijke) kosten van eigen bijdragen in de zorg?
Zie antwoord vraag 10.
Het door DUO onnodig uitvragen van geslacht van (nieuwe) partner. |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u de twee uitgevraagde formulieren voor het aanvragen van de «tegemoetkoming scholieren» bij DUO door de ouder als bijlage toevoegen?
Ja, ik heb de relevante formulieren als bijlage toegevoegd.1 Het gaat om de volgende formulieren:
Klopt het dat deze tegemoetkoming voor scholieren bedoeld is voor jongeren ouder dan 18 jaar, waarbij een (of meerdere) ouder(s) een laag inkomen heeft, regulier voltijdsonderwijs gevolgd wordt door de jongere en er geen recht is op studiefinanciering?
Het klopt dat een scholier in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wanneer hij 18 jaar of ouder is en ingeschreven staat op een school in het voortgezet (speciaal) onderwijs, of vavo (de tegemoetkoming scholieren).
De hoogte van de basistoelage staat vast. De aanvullende toelage is afhankelijk van het inkomen van de ouder(s)/wettelijke vertegenwoordiger en diens partner. Tot het grensbedrag van de draagkracht (voor 2017–2018 is dit € 34.194,51) krijgt de scholier de maximale aanvullende toelage. Wanneer het inkomen hoger is dan het grensbedrag, neemt de aanvullende toelage geleidelijk af.
Is het bij u bekend waarom, naast het uitvragen van standaard gegevens met betrekking tot de opleiding, nationaliteit, inkomen ook het geslacht van de partner wordt uitgevraagd? Zo ja, kunt u aangeven wat daarvoor de reden is? Zo niet, kunt u dit opvragen?
Scholieren die een tegemoetkoming aanvragen door middel van een aanvraagformulier (dus niet digitaal), en daarbij ook de aanvullende toelage wensen te ontvangen, krijgen een formulier waarop de oudergegevens moeten worden ingevuld (het «O-formulier»). Voor het berekenen van de aanvullende toelage zijn namelijk de inkomens van de ouder(s)/ wettelijk vertegenwoordiger en diens partner nodig, en dus de gegevens. Deze gegevens kunnen niet op voorhand door DUO worden ontleend aan de eigen administratie of het BRP. In sommige gevallen heeft DUO voor het continueren van de tegemoetkoming meer informatie nodig om de aanvullende toelage te berekenen. In dat geval dient het «F-formulier» te worden ingevuld.
Voor de aanspraak op de tegemoetkoming scholieren is het geslacht van de ouder(s)/ wettelijk vertegenwoordiger en diens partner in theorie niet relevant. Wel controleert DUO de juistheid van het opgegeven burgerservicenummer via de geboortedatum en het geslacht. Deze controle is in de systemen ingebouwd en op dit moment in de praktijk noodzakelijk. Het kan voorkomen dat de combinatie van deze gegevens niet klopt. Op basis van de overige persoonsgegevens kan vervolgens de juiste informatie aan de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) worden ontleend. Deze procedure wordt ook gevolgd wanneer de ouder geen burgerservicenummer opgeeft. Bij een digitale aanvraag/wijziging, wordt via DigiD ingelogd. De in de BRP geregistreerde gegevens worden automatisch getoond en worden daarom niet uitgevraagd.
Klopt het dat het hier niet gaat om de andere (biologische of juridische) ouder, maar om een eventueel nieuwe partner van één van de twee ouders? Kunt u aangeven waarom het relevant is voor het aanvragen van een «tegemoetkoming scholieren» om voor DUO te weten van welk geslacht een eventuele nieuwe partner is? Zo nee, kunt u dit laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze onnodige uitvraag van geslacht van de nieuwe partner van het formulier te verwijderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn wilt u dit doorvoeren?
Het kabinet heeft al eerder aangegeven dat zij het belang van het voorkomen van
onnodige sekseregistratie onderkent; zie onder andere de brief aan uw Kamer van 23 december 2016. Dit vertaalt zich in het beleid van de rijksoverheid, en ik ondersteun dit van harte. Zo wordt bijvoorbeeld het studentenreisrecht (de ov-studentenkaart) sinds 1 januari 2017 zonder vermelding van het geslacht uitgegeven. Ik heb dan ook bij DUO navraag gedaan of het op korte termijn mogelijk is het systeem zodanig aan te passen dat het opgeven van het geslacht op het formulier niet meer nodig is. Met het systeem zoals het nu is gebouwd kunnen papieren aanvragen niet worden verwerkt als er geen geslacht wordt ingevuld. Het aanpassen hiervan vergt een aanzienlijke systeemaanpassing.
DUO bevindt zich op dit moment echter in de transitie naar het nieuwe ICT-systeem (PVS) en heeft daar veel werk aan. Het is belangrijk dat DUO de tijd krijgt om dit proces zorgvuldig af te ronden. Ik zal wel DUO vragen uiteen te zetten wat de precieze impact en de kosten zijn van een systeemaanpassing. Daarbij zal tevens de functie die het opgeven van het geslacht heeft in het kader van de controle van het burgerservicenummer worden meegenomen. Met de uitkomsten hiervan kan dan een weloverwogen beslissing worden genomen. Deze beslissing laat ik over aan mijn opvolger.
De financiering van bijzondere woonvormen. |
|
Vera Bergkamp (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel hypotheekaanbieders zijn er met een specifiek aanbod toegespitst op het financieren van het voortraject van collectief particulier opdrachtgeverschap bij woongebouwen of gebouwen met gemeenschappelijke ruimten?
Diverse kredietverstrekkers houden zich in meer of mindere mate bezig met de financiering van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Het precieze aantal is mij niet bekend. Het gaat hierbij veelal om maatwerk, door het geringe aantal aanvragen is een gestandaardiseerde aanpak niet goed mogelijk.
Welke mogelijkheden voor financiering zijn er, naast woningcorporaties, voor ouders die voor hun kinderen met een beperking een woongebouw willen realiseren? Zijn er gemeenten waarbij deze doelgroep geholpen wordt bij het (voor-)financieren? Wat voor afschrijftermijn wordt er bij dit soort projecten door hypotheekverstrekkers gehanteerd?
Uit een rondgang langs diverse brancheverenigingen en sectorpartijen blijkt dat dergelijke projecten met name succesvol tot stand kunnen komen via projectfinanciering waarbij een partij als een woningcorporatie of zorginstelling de financiering (grotendeels) op zich neemt. Andere vormen van financiering van een woonvorm voor kinderen met een beperking komen vrijwel niet voor. Wel komt het voor dat ouders zelf de mogelijkheid hebben om (een groot deel van) het project met eigen middelen te financieren.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) stelt dat het voorkomt dat gemeenten particuliere initiatieven subsidiëren of hiervoor garant staan. Dergelijke steun kan aanvullende zekerheden bieden aan kredietverstrekkers en bancaire financiering mogelijk maken. Ik beschik niet over een overzicht van hoe vaak dit gebeurt, om welke type projecten het gaat, en welke voorwaarden aan een dergelijke financiering gesteld worden.
Welke mogelijkheden voor financiering zijn er voor ouderen die samen een woongebouw met individuele huisvesting en gezamenlijke voorzieningen willen realiseren? Zijn er gemeenten waarbij deze doelgroep geholpen wordt bij het (voor-)financieren? Wat voor afschrijftermijn wordt er bij dit soort projecten door hypotheekverstrekkers gehanteerd?
Het uitgangspunt bij dergelijke projecten is dat de deelnemende ouderen afzonderlijk een appartementsrecht financieren, waarvan het gebruiksrecht van gezamenlijke voorzieningen onderdeel is. Bij een hypothecaire financiering wordt in de regel een looptijd van 30 jaar gehanteerd. De voorfinanciering van een woongebouw door ouderen is in de ontwikkelingsfase vaak een knelpunt. Zolang nog geen door de individuele deelnemers ondertekende koopcontracten en aannemingsovereenkomsten aanwezig zijn, zullen de bewoners de aanzienlijke startkosten zelf moeten dragen.
Diverse gemeenten hebben subsidieregelingen vastgesteld om bij te dragen aan de startkosten van CPO. Niet alleen ouderen, maar bijvoorbeeld ook veel starters hebben gebruik gemaakt van deze regelingen. Op dit moment hebben de provincies Noord-Holland en Gelderland een regeling waarmee een CPO een renteloze lening met een looptijd van 2 jaar kan krijgen voor een deel van de voorfinancieringskosten. Daarmee wordt de voorfinancieringsproblematiek weggenomen. Het Expertteam Eigenbouw onderzoekt momenteel de mogelijkheid om een dergelijke regeling ook elders toe te passen.
Zijn er belemmeringen voor het Waarborgfonds Eigen Woningen om zich te richten op het borgen van de financiering van woongebouwen voor ouderen en/of mensen met een beperking?
Het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) richt zich met de Nationale Hypotheek Garantie uitsluitend op het garanderen van hypotheken van individuele huishoudens. Voor het specifieke geval zoals hier geschetst, voor ouderen, of mensen met een beperking, zijn er geen belemmeringen om een NHG-garantie aan te vragen, mits de hypothecaire financiering per woning of appartement wordt aangevraagd en de aanvrager aan de Voorwaarden en Normen van het WEW voldoet.
Ieder jaar worden deze NHG-Voorwaarden en Normen aangepast aan de veranderende behoeftes in de markt. Het WEW neemt ook de behoefte van deze doelgroep mee in de evaluatie. Hierbij moet worden opgemerkt dat het WEW nu niet in de positie is om het risico van het afhaken van deelnemers goed te kunnen beoordelen noch om de lokale behoefte aan een bepaalde woonzorgvorm in te schatten en te bepalen of deze behoefte een bestendig karakter heeft.
Wat zijn de voor- en nadelen als het Waarborgfonds Eigen Woningen haar doelgroep zou verbreden naar deze twee vormen van wonen?
Zie antwoord vraag 4.
Herkent u het signaal dat kleine partijen, bijvoorbeeld (collectieve) particuliere opdrachtgevers, moeite hebben grond aan te kopen voor hun projecten? Wat voor redenen zijn er aan te geven waardoor grote partijen in het voordeel zijn bij gronduitgiftes door gemeenten?
Grondbezitters zijn meer vertrouwd met reguliere projectontwikkeling en hebben nog relatief weinig ervaring met CPO. Het Expertteam Eigenbouw signaleert terughoudendheid met het beschikbaar stellen van grond voor CPO, omdat het beeld bestaat dat de grond minder oplevert en dergelijke trajecten veel inzet vragen, complex zijn en lang duren. Uit vergelijkend onderzoek1 naar eigenbouw en seriebouw komt naar voren dat dit beeld niet correct is. Het Expertteam besteedt hier aandacht aan.
Een concreet knelpunt bij CPO is dat de grond veelal niet direct betaald kan worden, omdat het rondkomen van de financiering op een later moment plaatsvindt. Indien de grond in bezit is van een gemeente kan dit in de praktijk opgelost worden door een afspraak waarin de gemeenten aan het CPO het ontwikkelingsrecht voor de locatie toekent en de betaling van de koopsom later plaatsvindt.
Klopt het dat het moeilijk is om collectieve ruimten in een wooncomplex te financieren, omdat hypotheekregels er voor zorgen dat alleen de waarde van de individuele woning meetelt voor de «loan to value» en daarmee te financieren is door een hypotheek?
Vanuit het Expertteam Eigenbouw ontvang ik inderdaad signalen dat bij veel tot stand gekomen initiatieven tijdens het traject is ingeleverd op aspecten als gemeenschappelijke ruimtes, logeerkamers en domotica. De Loan-to-Value is hierbij echter niet knellend, het gaat met name om het financieel haalbaar maken van het project en het betaalbaar houden van de woningen. De aanwezigheid van collectieve voorzieningen en ruimten verhoogt doorgaans de waarde van de individuele appartementen die hier toegang tot hebben. Een taxateur zal dit meewegen in de bepaling van de woningwaarde.
Het bericht "Jongeren met nepwapen uit metro gehaald" |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad van vrijdag 5 mei 2017 «Jongeren met nepwapen uit metro gehaald»?1
Ja.
Blijft u wat betreft het in Nederland verbieden van speelgoedvuurwapens (waarmee wordt bedoeld imitatie-, nep- en/of speelgoed-vuurwapens, allen vallend onder het begrip speelgoedwapens in de zin van de Europese richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed2) bij uw standpunt zoals verwoord in de antwoorden op eerdere vragen?3
Ja.
Deelt u de mening dat in de Nederlandse situatie de problematiek rond speelgoedvuurwapens zich vooral voordoet als mensen deze voorwerpen bij zich dragen op de openbare weg dan wel in de openbare ruimte (publiek toegankelijke gebouwen, openbaar vervoer, enz.)?
Ja.
Deelt u de mening dat het eerbiedigen van de genoemde Europese richtlijn vooral ziet op het bieden van ruimte aan jongeren om op veilige wijze met speelgoed te kunnen spelen? Hoe beoordeelt u het dragen van speelgoedvuurwapens op de openbare weg en in de openbare ruimte in het licht van de Europese richtlijn? Deelt u de mening dat het beperken van het legale bezit van speelgoedvuurwapens tot de verkoop, tot het vervoeren (in de zin van artikel 1 van de Wet wapens en munitie, dus het verpakt vervoeren) en tot het gebruik in huiselijke kring de Nederlandse regelgeving niet strijdig hoeft te zijn met de Europese?
De doelstelling van de genoemde richtlijn is het waarborgen van een hoog veiligheidsniveau voor speelgoed om zodoende de veiligheid en gezondheid van kinderen te waarborgen, en het waarborgen van de werking van de interne markt door geharmoniseerde veiligheidseisen voor speelgoed en minimumeisen voor markttoezicht vast te stellen.
Het bezit van speelgoedwapens is conform de Europese richtlijn toegestaan. De richtlijn stelt geen regels voor het dragen van speelgoedvuurwapens op de openbare weg en in de openbare ruimte. Inperking van de draagvrijheid van speelgoedwapens is slechts mogelijk via art. 2, lid 1, Categorie IV onder 7 jo. art. 27, lid 1 Wwm) waar door de vraagsteller reeds naar wordt verwezen. Het dragen hiervan is strafbaar zodra, gelet op de aard of omstandigheden waaronder dit voorwerp wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd of geschikt is om te dreigen. Dit vergt steeds een individuele afweging. In die zin geldt er in Nederland een beperkt draagverbod dat niet strijdig is met de Europese regelgeving. Gezien de doelgroep van het product, te weten kinderen, ligt het niet in de rede een algemeen draagverbod voor speelgoedwapens in te stellen.
Zinvoller acht ik de bewustwordingscampagne die de politie vorig jaar heeft gevoerd om te wijzen op de risico’s die speelgoedwapens met zich meebrengen. In het stroomschema dat te vinden is in bijgaande folder is de handelwijze van de politie ten aanzien van speelgoedwapens, conform bovenstaande lijn, uiteengezet4.
Ziet u mogelijkheden om het voorhanden hebben van speelgoedvuurwapens op de openbare weg of in de openbare ruimte standaard onder te brengen in de zinsnede «gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om (…) af te dreigen" geformuleerd in artikel 2 lid 1 onder categorie IV sub 7 Wet wapens en munitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Anti-corruptie rechtbanken in Oekraïne |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de voorzitter van de Europese Commissie dat de oprichting van een speciale anti-corruptie rechtbank in Oekraïne niet nodig is en dat het instellen van speciale kamers binnen de bestaande rechtbanken volstaat?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van diverse Oekraïense instellingen en Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) op deze uitspraak.2
Wat is de status van de uitspraak van de voorzitter van de Europese Commissie? Is dit de officiële positie van de Europese Commissie?
Tijdens de EU-Oekraïne top is corruptiebestrijding één van de centrale onderwerpen van gesprek geweest. De voorzitter van de Europese Commissie Juncker heeft ook meerdere malen gesteld dat corruptiebestrijding één van de belangrijkste prioriteiten moet zijn in de hervormingen die Oekraïne onderneemt. De EU heeft de afgelopen jaren expliciet gevraagd om het oprichten van een onafhankelijk en efficiënt orgaan om corruptie te bestrijden, evenals een versnelling en intensivering van de strijd tegen corruptie. Zo heeft het hoofd van de EU-delegatie in Oekraïne Mingarelli tijdens een nabespreking van de EU-Oekraïne top met een aantal Parlementsleden en een delegatie van het Oekraïens maatschappelijk middenveld benadrukt dat de positie van de EU omtrent corruptiebestrijding niet is veranderd.
Ook de Europese Commissie heeft na de EU-Oekraïne top het belang van institutionele garanties voor onafhankelijkheid en transparantie benadrukt. In een op internet gepubliceerde brief van de Europese Commissie aan de NGO «Reanimation Package of Reforms» d.d. 17 juli jl. wordt deze boodschap herhaald. De Europese Commissie stelt dat het daarbij cruciaal is dat onafhankelijkheid is gegarandeerd, zowel functioneel als financieel. Dit moet tot stand komen via een transparant en onafhankelijk proces, waarbij ook speciale rechters moeten worden geselecteerd.
Het kabinet onderschrijft het standpunt van de Europese Commissie en benadrukt het belang van een consistente inzet van de EU, waarbij de EU nauw samen optrekt met belangrijke partners ten aanzien van de noodzakelijke hervormingen in Oekraïne, waaronder de Oekraïense regering zelf, het maatschappelijk middenveld en andere belangrijke actoren als het IMF.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de voorzitter van de Europese Commissie in het licht van de onder vraag 2 genoemde kritiek?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Nederland in deze discussie een standpunt ingenomen. Zo ja, welk standpunt?
Zie antwoord vraag 3.
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft zich steeds een voorstander getoond van een anti-corruptie rechtbank; is het standpunt van de voorzitter van de Europese Commissie afgestemd met het IMF (Internationaal Monetair Fonds)? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie en het IMF zijn voortdurend met elkaar in dialoog over het hervormingsproces in Oekraïne. Voor het IMF is het bestrijden van corruptie ook een belangrijke doelstelling van het IMF-programma aan Oekraïne. Dit werd nogmaals benadrukt door de delegatieleider van het IMF bij het meest recente bezoek aan Oekraïne3.
Het IMF volgt de voortgang van het programma nauwgezet. Bij iedere review van het IMF-programma beoordeelt het IMF of Oekraïne aan de kaders van het programma voldoet en of er voldoende progressie is geboekt. Daarbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar de voortgang op het gebied van corruptiebestrijding. Alleen dan zal het IMF overgaan tot uitkering van een volgende tranche. Nederland hecht eraan dat effectieve voortgang van corruptiebestrijding een belangrijk aandachtspunt blijft voor zowel IMF als EU.
Wat zijn de gevolgen voor IMF-steun als Oekraïne geen anti-corruptie rechtbank opricht?
Zie antwoord vraag 6.
Is het u bekend dat Oekraïne de laatste jaren, onder internationale druk, onafhankelijke instituties heeft opgericht voor de bestrijding van corruptie, zoals het Nationaal Anti-Corruptie Bureau (NABU) en het Speciale Anti-Corruptie Openbaar Ministerie (SAPO)? Deelt u de mening dat de instelling van een speciale anti-corruptie rechtbank daarom een logische (vervolg)stap zou zijn?
Nederland benadrukt via bilaterale, Europese en multilaterale kanalen het belang van versterking van corruptiebestrijding in Oekraïne en blijft dit doen. Nederland was daarom een groot voorstander van de oprichting van de NABU en SAPO, dat een belangrijke voorwaarde was in het IMF-programma. Daarnaast heeft Nederland zich het afgelopen jaar geschaard achter het standpunt van de belangrijkste internationale donoren en Oekraïense NGO’s dat de oprichting van een speciale anti-corruptie rechtbank noodzakelijk is. Nederland heeft hier ook actief bij de Oekraïense autoriteiten voor gepleit.
Het kabinet deelt de mening van de Europese Commissie dat de onafhankelijkheid en transparantie van het op te richten institutionele kader gewaarborgd moeten zijn. Ook de onafhankelijkheid, deskundigheid en veiligheid van de aan te wijzen rechters is daarbij cruciaal. Het is daarom van belang dat Oekraïense NGO’s – zoals «Reanimation Package of Reforms» – bij het gehele proces betrokken blijven.
Deelt u de mening dat het voor het succes van de corruptiebestrijding in Oekraïne cruciaal is dat (grote) corruptiezaken worden berecht door deskundige, onafhankelijke rechters die vrij zijn van druk en wier veiligheid is gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het de voorkeur verdient om een speciale anti-corruptie rechtbank op te richten, omdat dat betere waarborgen biedt voor een deskundige en onafhankelijke berechting van ernstige corruptiezaken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze kwestie in Brussel aan te kaarten en te pleiten voor de oprichting van een speciale anti-corruptie rechtbank? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Twee conducteurs mishandeld door treinreizigers” |
|
Roy van Aalst (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op nos.nl: «Twee conducteurs mishandeld door treinreizigers»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er, na al de genomen maatregelen, nog steeds conducteurs en agenten gemolesteerd worden?
Wij betreuren het dat personeel in een publieke functie, zoals het ov, te maken kan krijgen met geweld en agressie. We vinden dat iedereen in het ov, personeel en reizigers, zich veilig moet voelen. Vandaar dat we, samen met alle partijen uit de sector, maatregelen opstellen en laten uitvoeren. In maart 2015 zijn er door het Rijk, NS, ProRail en vakbonden acht maatregelen afgesproken om de sociale veiligheid op en rond het spoor te vergroten2:
Deze maatregelen worden momenteel geëvalueerd. Hierover zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Gezamenlijk met álle betrokken partijen in de ov-sector (overheden, vervoerders, politie en vakbonden) hebben we daarnaast in oktober 2016 het integrale Actieprogramma Sociale Veiligheid3 vastgesteld. Dit actieprogramma is opgesteld op basis van de high impact crime-aanpak (HIC-aanpak) en richt zich op het gehele ov. Het omvat 23 maatregelen en heeft duidelijke doelstellingen. Voorbeelden van maatregelen zijn het uniformeren van incidentregistratie, een pilot om verhaalschade in rekening te brengen bij overlastplegers en het particulier inhuren van BOA’s in het ov. In het najaar van 2017 zult u een voortgangsbericht van het actieprogramma ontvangen.
Tevens laten wij de objectieve en subjectieve veiligheid tweejaarlijks monitoren middels de personeelsmonitor en jaarlijks middels de ov-klantenbarometer.
Bent u bereid om een algeheel vervoersverbod en hogere straffen op te leggen voor idioten die hun handen niet thuis kunnen houden?
De mogelijkheid om de toegang tot het openbaar vervoer te ontzeggen, bestaat al sinds 1 januari 2001. Hiermee kan de vervoerder een reisverbod (of ov-verbod) opleggen. Sinds 1 mei 2015 is het ook mogelijk een verblijfsverbod (of stationsverbod) op te leggen. In het AO van 13 september 2016 (Kamerstuk 28 642, nr. 87) heeft de Staatssecretaris van IenM toegezegd het reisverbod te evalueren en de uitkomsten met de Tweede Kamer te delen. Uit de evaluatie, die nu wordt uitgevoerd, zal blijken hoeveel reisverboden er sinds de introductie zijn opgelegd, wat de criteria zijn om een reisverbod uit te reiken, wat de procedure is en hoe er wordt gehandhaafd. De evaluatie zal dit najaar met u gedeeld worden. Met de evaluatie van het reisverbod wordt inzicht verkregen in de praktijkervaringen van de verschillende partijen met het reisverbod. Er is in algemene zin sprake van een hogere strafeis bij gevallen van geweld tegen medewerkers in publieke dienst.
Bent u bereid om beveiligingspersoneel van NS uit te rusten met wapenstok en pepperspray?
De BOA in het openbaar vervoer (BOA-domein IV), waaronder de medewerker Veiligheid & Service (beveiligingspersoneel, V&S) van NS, kan op dit moment optioneel beschikken over handboeien en/of een wapenstok, maar niet over pepperspray. Van de optie te kunnen beschikken over een wapenstok maakt NS op dit moment geen gebruik. NS heeft verder desgevraagd laten weten dat zij geen aanleiding ziet om een uitbreiding van de geweldsmiddelen, zoals pepperspray, aan te vragen. Zie ook de brief van de Minister van VenJ op 19 april 2016 waarin wordt ingegaan op de motie van Van Helvert en De Boer welke de regering verzoekt om in overleg met NS te verkennen of de huidige bevoegdheden en geweldsmiddelen van de V&S medewerkers nog passend zijn bij de taken die van hen worden verwacht4. Naar aanleiding van het AO op 13 september 2016 is opnieuw contact gezocht met NS en is het eerdere standpunt bevestigd. V&S medewerkers bewaken de veiligheid op de treinen en de stations. Hun taken zijn met de huidige bevoegdheden en de huidige toegekende geweldsmiddelen uit te voeren. Zij handhaven wet- en regelgeving en de NS-huisregels en spreken mensen zo nodig aan op hun gedrag. Indien noodzakelijk geven zij een aanwijzing, een bekeuring of houden reizigers aan. Uitgangspunt is dat NS-personeel dat doet op een de-escalerende en servicegerichte manier. Onder meer in het kader van het de evaluatie van de acht maatregel uit het onderzoeksrapport Sociale veiligheid op het spoor en integraal Actieprogramma Sociale Veiligheid is er regelmatig contact met NS, en blijven wij de situatie monitoren.
Als er bij NS of andere vervoerders wensen opkomen ten aanzien van de bevoegdheden van BOA’s, kunnen zij dit inbrengen.
Bent u bereid om een daderprofiel in beeld te brengen van deze constante stroom van geweldsdelicten?
Conform de motie Madlener5, waarin verzocht werd een daderprofiel op te stellen van de plegers van geweldsincidenten in het openbaar voervoer, hebben wij hiernaar onderzoek laten uitvoeren. Op 13 juni 2016 is het rapport «Daders op het spoor» aan de Tweede Kamer aangeboden. Het rapport ligt, naast de inbreng van vervoerders en vakbonden, ten grondslag aan het integrale Actieprogramma Sociale Veiligheid.
Bent u bereid om een openbare database aan te leggen om alle vervoerders «real-time» op de hoogte te houden van mensen met een algeheel vervoersverbod?
In de evaluatie van het reisverbod, waar ik u in het antwoord op vraag 3 over informeerde en welke dit najaar met u gedeeld zal worden, wordt een eventuele rol van een database meegenomen.
Het bericht dat de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland de noodklok luidt over de zorg van meervoudig ernstig gehandicapten |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) dat de situatie in de zorg voor meervoudig ernstig gehandicapten onhoudbaar is?1
Ja, men heeft mij daarover ook een brief gestuurd.
Kunt u aangeven wat volgens u de norm moet zijn van de zorg die mensen met een meervoudig ernstige handicap horen te krijgen? Wordt naar uw mening momenteel aan die norm voldaan? Bent u bereid over deze norm in gesprek te gaan met VGN?
Alle cliënten hebben recht op kwalitatief verantwoorde zorg, die moet voldoen aan de veldnormen die zijn opgenomen in het Kwaliteitskader voor de Gehandicaptenzorg. Het Zorginstituut Nederland heeft het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg 2017–2022 opgenomen in het register voor kwaliteitsstandaarden. Ik ben reeds in overleg met de VGN over de door hen gestuurde brief.
De inspectie heeft daarnaast onderzocht waar goede zorg aan mensen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) aan moet voldoen. De hieruit voortgekomen zeven kernpunten heeft zij verwerkt in haar toetsingsinstrument. Bij een toezichtronde langs acht instellingen heeft de inspectie geconstateerd dat het mogelijk is om goede zorg, die gegeven wordt volgens de zeven kernpunten, te realiseren. Dit is nu nog niet altijd het geval2. Als kernpunten deels of onvoldoende terug te zien zijn in de praktijk, dan zijn verbetermaatregelen nodig. De inspectie houdt hier toezicht op.
Kunt u uitleggen waarom recente veranderingen in de financiering (Wlz, Wmo en Jeugdwet) het onmogelijk maken voor zorgaanbieders om de verliezen te compenseren die zij leiden door zelf geld bij te leggen om de gewenste zorg te kunnen leveren?
De gehandicaptensector – die volledig publiek wordt gefinancierd – is een financieel gezonde sector. Eind 2015 bedroeg het weerstandsvermogen 32,9% en de solvabiliteit 42,8%. In 2015 (het eerste jaar na de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning) bedroeg het resultaat op gewone bedrijfsvoering 5,3% (CBS, Financiële kengetallen zorginstellingen 2015). Gemiddeld genomen slagen de zorgaanbieders er dus in om eventuele verliezen op onderdelen van de zorglevering op andere onderdelen te compenseren. Het Wlz-brede kostprijsonderzoek dat door de NZa wordt uitgevoerd in de tweede helft van 2017 zal informatie opleveren over de toereikendheid van de tarieven voor zorg aan cliënten met ernstige meervoudige beperking.
Klopt het dat er een significante stijging is van het aantal cliënten dat gebruik maakt van de meerzorgregeling en dat de kans groot is dat deze stijging doorzet?2
Op 1 januari 2016 maakten circa 2.300 cliënten gebruik van de meerzorgregeling (HHM Onderzoek gebruik meer zorg, bijlage bij Kamerstuk 34 104 nr. 138). De zorgkantoren verstrekken het budget voor meerzorg en declareren deze zorg op de prestatie «meerzorg». Op basis van de declaratiegegevens kan ik concluderen dat er in 2016 circa 80.000 meer dagen meerzorg werden gedeclareerd dan in 2015 (Zorprisma, Vektis). Dit impliceert dat het aantal cliënten dat gebruik maakt van de meerzorgregeling is toegenomen met minimaal 220 cliënten. Dit is geen verassend beeld, omdat de meerzorgregeling vanaf 2016 ook van toepassing is op ggz-b en V&V profielen.
Welk budget was er in 2015 en 2016 beschikbaar voor de meerzorgregeling?
De meerzorgregeling maakt onderdeel uit van de regionale contracteerruimte van het zorgkantoor. Er wordt vanuit VWS dus geen apart budget beschikbaar gesteld voor de meerzorgregeling. Hierdoor hebben de zorgkantoren de vrijheid om binnen het totaal van de contracteerruimte meerzorg in te zetten waar dat nodig is. Uit declaratiegegevens (zorgprisma, Vektis) blijkt dat er in 2015 circa € 150 miljoen werd uitgegeven aan meerzorg en in 2016 circa € 170 miljoen.
Hoeveel aanvragen voor de meerzorgregeling zijn er gedaan in 2015 en 2016? Is daarmee in die jaren het gehele budget opgemaakt? Zo nee, wat is er met het overgebleven budget gebeurd?
Ik heb bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) gevraagd bij hoeveel aanvragen voor meerzorg zij een advies hebben uitgebracht. Daarbij moet worden aangetekend dat niet in alle gevallen een advies van het CCE noodzakelijk is, maar wel als er sprake is van mogelijke gedragsproblematiek. In 2015 heeft het CCE 1210 keer geadviseerd over meerzorgaanvragen, in 2016 was dat 1409 keer. In beide jaren lag het aantal aanvragen waarbij de onderliggende indicatie VG5 of VG8 was (deze indicaties zijn het meest voorkomend bij cliënten met een ernstige meervoudige beperking) bijna gelijk, respectievelijk 80 in 2015 en 76 in 2016. Zoals bij vraag 5 aangegeven, maakt de meerzorgregeling onderdeel uit van de regionale contracteerruimte en is er geen afzonderlijk budgettair kader voor.
Is het budget voor de meerzorgregeling in 2017 aangepast ten opzichte van 2015 en 2016?
Zoals ik ook bij vraag 5 heb benoemd, maakt de meerzorgregeling deel uit van de contracteerruimte. De toekenning van meerzorg wordt dus niet beperkt door een afzonderlijk budgettair kader. Bij het versturen van de voorlopige kaderbrief Wlz 2018 (Kamerstuk 34 104, nr. 188) heb ik besloten om het totale Wlz-kader 2017 te verhogen met € 200 miljoen. Dit deed ik naar aanleiding van het meiadvies van de NZa, waarin zij mij adviseerde over de toereikendheid van het budgettaire kader. Met de extra middelen kan voldaan worden aan de gestegen zorgvraag, inclusief meerzorg. De NZa zal mij ook in 2018 rapporteren over de toereikendheid van het budgettaire kader.
Deelt u de mening van de VGN dat het huidige budget van de meerzorgregeling onvoldoende is in 2017 en 2018? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u het budget voor de meerzorgregeling uitgebreid toen u het mogelijk maakte dat cliënten met ernstige lichamelijke beperkingen ook aanspraak kunnen maken hierop? Zo ja, met hoeveel is het budget uitgebreid?3
Zie antwoord vraag 7.
Mogelijke toetreding tot de NAVO door Oekraïne |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ukraine keen to begin Nato entry process», over de wens van Oekraïne om toe te treden tot de NAVO?1
Ja.
Is het waar dat Oekraïne de NAVO heeft verzocht een zogeheten Membership Action Plan op te stellen, waardoor gerichter aan NAVO-toetreding gewerkt kan worden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
President Porosjenko heeft in een persconferentie tijdens een bezoek van de Noord Atlantische Raad (NAR) op 10 juli 2017 aan Kiev, aangegeven een discussie te willen openen over het verlenen van een Membership Action Plan (MAP-status) aan Oekraïne.
Deelt u mijn zorgen dat toetreding van Oekraïne tot de NAVO bij kan dragen aan meer onveiligheid voor het bondgenootschap, vooral vanwege het conflict tussen dat land en Rusland? Zo nee, waarom niet?
Verlening van MAP-status aan Oekraïne of toetreding tot de NAVO is niet aan de orde. Het kabinet ziet derhalve dan ook geen verband met een mogelijke grotere onveiligheid voor het Bondgenootschap zelf. Met Oekraïne is afgesproken dat de partnerschapsrelatie met de NAVO zich dient te concentreren op noodzakelijke, diepgaande hervormingen in de veiligheidssector. Het gaat daarbij onder meer om het tegengaan van corruptie en een versterking van het democratisch toezicht op de strijdkrachten en inlichtingdiensten. Oekraïne heeft hierbij nog een lange weg te gaan. Ook de Secretaris-Generaal van de NAVO heeft aangegeven dat er geen sprake is van een verandering in de huidige partnerschapsrelatie tussen NAVO en Oekraïne, onder andere tijdens een ontmoeting met het Oekraïens parlement op 10 juli jl.
Zo ja, deelt u de mening dat er geen stappen gezet dienen te worden in die richting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waaruit bestaat de 40 miljoen euro financiële steun van de NAVO aan Oekraïne?
Tijdens de NAVO-Top in Warschau in juli 2016 zijn NAVO en Oekraïne een Comprehensive Assistance Package (CAP) voor Oekraïne overeengekomen. Het CAP behelst een breed hervormingsprogramma en is bedoeld om Oekraïne beter in staat te stellen voor haar eigen veiligheid te zorgen. Het CAP bestaat zowel uit advies op strategisch niveau als een aantal gerichte ondersteuningsmaatregelen, waarbij gebruikt wordt gemaakt van tien Trust Funds. Vijf van deze Trust Funds dateren van vóór het CAP en zijn in het huidige CAP verwerkt. Het betreft Trust Funds op het terrein van integriteit, professionele ontwikkeling, transitie van militaire naar civiele carrière, C4 («Command, Control, Communications & Computers»), logistiek en standaardisatie, cyber, medische revalidatie, kleine wapens, de aanpak van radioactief afval en opruiming van explosieven. Het totale budget van deze Trust Funds bedraagt ruim 38 miljoen Euro, waarvoor inmiddels bijna 26 miljoen Euro financiering is gevonden. De adviesverlening geschiedt o.a. via de NAVO-vertegenwoordiging in Oekraïne.
Kunt u een overzicht geven van alle NAVO-steun, zowel militair als anderszins, aan Oekraïne?
Zie antwoord vraag 5.
Biedt Nederland ook bilateraal militaire steun aan Oekraïne? Zo ja, waar bestaat dit uit?
Nee. Zoals eerder aan Uw Kamer is gemeld geeft Nederland financiële bijdragen aan de NAVO Trust Funds voor standaardisering en logistiek en voor medische hulpverlening. Deze programma’s zijn gericht op de hervorming van de Oekraïense veiligheidssector.
Welke garanties heeft u dat militaire steun aan Oekraïne niet bijdraagt, direct dan wel indirect, aan het voortdurende conflict in het oosten van het land?
Het conflict in het oosten van Oekraïne is primair terug te voeren op het optreden van separatistische groeperingen, die daarbij nog altijd actieve militaire steun vanuit Rusland ontvangen. Het kabinet ziet geen verband tussen militaire steun die sommige landen op bilaterale basis aan Oekraïne verlenen en de voortzetting van de gewapende strijd in het oosten van het land. Zoals onder vraag 5 en 6 is aangegeven, is de NAVO-steun nadrukkelijk gericht op het ondersteunen van een omvangrijk hervormingsprogramma in de veiligheidssector.
Deelt u de mening dat militaire steun aan Oekraïne door het land opgevat kan worden als aanmoediging om de gewapende strijd in het oosten van het land voort te zetten en dat het daarom heroverwogen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat GenX in meer drinkwater zit |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten in het Algemeen Dagblad over het aantreffen van GenX in drinkwater op meerdere locaties?1 2
Ik begrijp de zorgen die zijn ontstaan over de berichtgeving dat deze stof in het drinkwater is aangetroffen. Na overleg met de betrokken drinkwaterbedrijven is de conclusie dat de aangetroffen concentraties in het drinkwater ver onder de voorlopige drinkwater richtwaarde van 0,15 microgram/liter liggen zoals deze door het RIVM na onderzoek is vastgesteld. De drinkwaterkwaliteit voldoet daarmee ruim aan de veiligheidseisen en deze staat niet onder druk.
Van welke industrieel geloosde stoffen die in drinkwater terecht kunnen komen is tot op heden onbekend of ze mogelijk schadelijk zijn voor de gezondheid?
Bedrijven zijn verplicht alle stoffen die geloosd worden op te nemen in de vergunningaanvraag of te melden indien ze onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen. Hiernaast is er een zorgvuldig opgebouwd stelsel van monitoring en screenings van het oppervlaktewater, drinkwaterinnamepunten en drinkwater. Dit is bedoeld om mogelijke probleemstoffen tijdig op te sporen, te onderzoeken en aan te pakken.
Sinds 2015 is extra aandacht voor deze zogenaamde opkomende stoffen in de landelijke werkgroep Aanpak Opkomende Stoffen. Dit is toegelicht in de Structurele aanpak opkomende stoffen waarover ik u op 5 juli heb geïnformeerd.3 Hiermee investeren we maximaal om tijdig voldoende te weten en ook tijdig te kunnen ingrijpen.
Wat is uw inschatting van de kosten of inspanningen die gemaakt respectievelijk gedaan moeten worden om lozingen van stoffen pas toe te staan nadat onomstotelijk is bewezen dat zij onschadelijk zijn? Welke mogelijkheden ziet u om via deze route of via andere wegen meer veiligheidsgaranties af te dwingen?
Vanuit het gedachtegoed «Bewust Omgaan met Veiligheid»4 ga ik voor drinkwaterkwaliteit tenminste uit van een basisveiligheid (geen onacceptabele risico’s) maar heb ik ook een ambitie voor de lange termijn (zo laag mogelijke risico’s). Om tot het lange termijn doel te komen zal steeds een integrale en expliciete afweging moeten worden gemaakt waarbij veiligheid voorop staat. Voor het steeds verder verkleinen van risico’s zijn zowel technisch en economisch haalbaarheid, het wettelijke kader, de verdeling van verantwoordelijkheden en de publieke perceptie belangrijke factoren.
Klopt de bewering in het bericht van het Algemeen Dagblad dat de waterkwaliteit voldoet aan de veiligheidseisen, maar dat de kwaliteit wel onder druk staat? Kunt u een overzicht geven van de metingen die u bekend zijn? Acht u het zinvol om aanvullende metingen te verrichten? Zo nee, waarom niet?
De drinkwaterkwaliteit voldoet ruim aan de veiligheidseisen en staat niet onder druk.
Een overzicht van de bij mij bekende (en ook openbare) gegevens staan in de bijlage opgenomen.5
Hiernaast worden er in het kader van de Structurele aanpak opkomende stoffen van gereguleerde puntbronnen (bron die aanwijsbaar op één specifieke plek in riool of oppervlaktewater loost) ook nieuwe soorten van metingen en informatievergaring voorbereid, zoals o.a. de risico gestuurde monitoring door de drinkwaterbedrijven en de activiteiten van de landelijke werkgroep Aanpak Opkomende stoffen.
Bent u bereid om samen met de provincie Zuid-Holland een moratorium of opnieuw aangescherpte vergunningen voor wat betreft het lozen van GenX te overwegen zolang onduidelijkheid bestaat over de mogelijk schadelijke gevolgen hiervan? Ziet u hier nieuwe mogelijkheden voor of blijft dit volgens u juridisch onhaalbaar?
Er is sprake van een aangescherpte ambtshalve wijziging van de vergunning door het bevoegd gezag, de Provincie Zuid-Holland. Hierop is door meerdere partijen beroep ingesteld. Dit ligt nu voor bij de rechter en daarom kan ik hierover nu geen nadere uitspraken doen.
Overigens heeft uw Kamer eerder een motie in relatie tot een moratorium afgewezen6.
Kunt u een inschatting geven van de termijn die nodig is voor het onderzoek dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uitvoert? Bent u bereid om de resultaten zo spoedig mogelijk te delen met de Kamer?
De «Europese stofevaluatie van FRD-902 door Nederland en Duitsland» is in maart 2017 gestart en wordt naar verwachting in maart 2018 afgerond. Daarnaast loopt een nadere duiding door het RIVM over in de toekomst te verwachten concentraties GenX bij het oevergrondwater van Oasen. Dit komt binnen enkele weken gereed. U krijgt de resultaten zo spoedig mogelijk.
Bent u in overleg met de drinkwaterbedrijven Oasen en Evides om te onderzoeken wat zij kunnen verbeteren aan hun filtersysteem teneinde de drinkwaterveiligheid te verbeteren?
Ik ben continu met de drinkwaterbedrijven in overleg over ons gezamenlijk streven naar de best mogelijke drinkwaterkwaliteit en onze lange termijn ambitie naar zo laag mogelijke risico’s. Onderwerpen als verbetering van de monitoring en verbetering van de zuiveringssystemen komen bij dit overleg systematisch aan de orde. De drinkwaterbedrijven besteden structureel veel aandacht aan het continu verbeteren van de drinkwaterkwaliteit.
Wat gaat u doen, of heeft u al gedaan, om de bewoners van de betreffende regio te informeren over de risico’s -hoe klein ook- die zij lopen bij het nuttigen van drinkwater?
Drinkwaterbedrijven hebben de verantwoordelijkheid de bewoners van de regio die zij voorzien van drinkwater te informeren. Zij vullen deze rol goed in.
Kunt u bevestigen of de claim van Chemours juist is, dat de aangetroffen GenX niet uit hun fabriek afkomstig is, en zo ja, welke bedrijven zijn dan mogelijk de bron geweest?3
Het bericht "Student moet nog steeds betalen voor verplichte reisjes" |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat doet u met het signaal van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en het Landelijk Studenten Rechtsbureau (LSR) dat hogescholen en universiteiten nog altijd geld vragen voor verplichte excursies, educatieve games of andere onderdelen van het studieprogramma, zonder een gratis alternatief te bieden?1
Op 22 maart 2017 heb ik over extra studiekosten naast het collegegeld vragen beantwoord van het lid Jasper van Dijk (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1489) en het lid Assante (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487) Het ISO heeft in februari 2017 een inventarisatie gemaakt van instellingen die naast het collegegeld een bijdrage vragen voor bijvoorbeeld een excursie of educatieve games. Deze inventarisatie heb ik in maart 2017 ontvangen. De inspectie heeft alle instellingen die voorkwamen in die inventarisatie aangeschreven. De aangeschreven instellingen hebben hierop in de afgelopen maanden gereageerd richting de inspectie. De instellingen hebben in hun reactie aangegeven te stoppen met het vragen van een bijdrage of de informatie over gratis alternatieven te zullen verbeteren. In enkele gevallen is de informatie die de inspectie heeft ontvangen naar haar oordeel nog niet volledig of is er een verschil van inzicht over de al dan niet juiste toepassing van de regels. Hierover vinden nog gesprekken plaats tussen de inspectie en de betreffende instelling.
Het ISO heeft in juni 2017 haar meldpunt voor onterechte studiekosten heropend en daar zijn extra klachten op binnengekomen. Het signaal waar u naar verwijst gaat over deze extra klachten. Het ISO heeft over de extra klachten al contact met de Inspectie van het Onderwijs. Het is aan de inspectie om deze klachten te beoordelen en indien nodig handhavend op te treden.
Hoe beoordeelt u het excuus van de opleiding bedrijfskunde van Fontys Hogescholen, dat er ook een goedkope optie werd geboden?
In het aangehaalde artikel wordt het voorbeeld gegeven waarbij studenten verplicht een week naar het buitenland moeten om ervaring op te doen. Het gaat om een onderdeel van de studie waarbij studenten zelf de kosten dragen voor het verblijf in het betreffende land en de reiskosten. Hierover heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 29 april 2015 over de ruimte die instellingen hebben om naast collegegeld een bijdrage aan studenten te vragen het volgende opgenomen: Als aan een onderdeel van de opleiding extra kosten zijn verbonden, moet de student een kosteloos alternatief worden geboden.2 Dat betekent dat wanneer de student voor verplichte excursies of stages zelf de reis- en verblijfskosten moeten betalen de instelling een gratis alternatief moet aanbieden, bijvoorbeeld in de vorm van een «papieren opdracht». De beoordeling van deze casus laat ik over aan de inspectie.
Bent u bereid de Inspectie van het Onderwijs de betreffende opleidingen met boetes op de vingers te laten tikken, mede omdat studenten het lastig vinden om een zaak tegen de opleiding aan te spannen waar zij nu nog op zitten?
De inspectie kan een instelling aanspreken indien zij zich niet houdt aan de WHW. Instellingen moeten ook in de gelegenheid worden gesteld om, nadat zij aangesproken zijn, de werkwijze aan te passen. Wanneer blijkt dat een instelling zich, ook nadat zij aangesproken is niet houdt aan de WHW kan de inspectie in het uiterste geval een boete opleggen. Dit is een eigen bevoegdheid van de inspectie.
Het bericht 'Islamschool paait jongere met gratis laptop of elektrische fiets' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamschool paait jongere met gratis laptop of elektrische fiets»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele vorm van islamonderwijs plaats dient te vinden, aangezien de islam in alles onze westerse waarden, normen, cultuur en tradities ondermijnt en uit is op onderwerping? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijke westerse waarde is de eerbiediging van de grondrechten. Artikel 1 van de Grondwet bepaalt dat iedereen die zich in Nederland bevindt, in gelijke gevallen gelijk wordt behandeld. Onderscheid wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Waar scholen zich niet houden aan wettelijke kwaliteitseisen, waaronder ten aanzien van burgerschap, treed ik om die reden uiteraard wel op.
Bent u bereid om duidelijkheid te scheppen door duidelijk te maken dat er in Nederland geen enkele islamitische school kan worden gesticht? Zo nee, waarom niet?
Artikel 23 Grondwet geeft duidelijkheid wat betreft het stichten van scholen: het geven van onderwijs is vrij (binnen de kaders van de wet).
Bent u bereid reeds bestaande islamitische scholen te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 3.
Bent u tenslotte bereid om alle scholen in Nederland te verbieden om moskeeën te bezoeken aangezien moskeebezoek niet bijdraagt aan integratie maar aan de ondergang van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onderwijs gaat er van uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Het op vrijwillige basis bezoeken van religieuze instellingen kan daar onderdeel van uitmaken. Het is aan de school, in overleg met ouders, om te bepalen of een dergelijk bezoek plaatsvindt.
De misstanden en de winsten in de zorg |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de situatie van een 21 jarige man die samen met zijn ouders naar de rechter stapte vanwege de slechte zorg die Woonzorgnet hem bood?1
Ik vind dat een onwenselijke situatie. Klachten moeten bespreekbaar zijn en zo goed mogelijk in overleg tussen zorgaanbieder en cliënt(vertegenwoordigers) worden opgelost.
Wat vindt u ervan dat zorginstellingen als Woonzorgnet veel winst maken? Vindt u het acceptabel dat Woonzorgnet vorig jaar een omzet van 9 miljoen euro had en daarvan bijna 1 miljoen euro winst maakte? Vindt u het acceptabel dat in 2016 de drie directeuren samen bijna 500.000 euro salaris ontvingen en de aandeelhouders, waaronder directeuren een winstuitkering deelden van 650.000 euro?
Instellingen hebben een positief bedrijfsresultaat nodig met het oog op de continuïteit van hun dienstverlening en investeringen in bijvoorbeeld een betere kwaliteit van zorg. Op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) gelden regels omtrent winstoogmerk door aanbieders van Zvw- en Wlz-zorg (zie ook mijn antwoord op vraag 7). De IGZ houdt toezicht op naleving van deze regels. Daarnaast heeft de interne toezichthouder van de zorgaanbieder een belangrijke rol. Deze moet beoordelen of het uitkeren van dividend in het belang is van de continuïteit van de aanbieder en de zorgverlening aan patiënten/cliënten. Voorts hebben de partijen die zorg inkopen (de zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) hier een rol. Zij moeten kritisch kijken met wie zij zaken doen en welke voorwaarden zij daarbij afspreken, bijvoorbeeld over de prijs en kwaliteit van zorg.
Winstdelingen worden op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot de bezoldiging gerekend indien het gaat om een winstdeling die wordt uitgekeerd in het kader van een dienstverband als topfunctionaris. Winstuitkeringen aan aandeelhouders worden in het kader van de WNT niet tot deze bezoldiging gerekend, omdat dit niet een vergoeding voor arbeid betreft maar voor beschikbaar gesteld kapitaal.
Het kabinet streeft naar maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning is. Ik ga ervan uit dat instellingen daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk. Zie voorts mijn antwoord op vraag 9.
Bij overtredingen zal de WNT-toezichthouder, in de zorg is dat het CIBG, handhavend optreden.
Hoe oordeelt u over de signalen van slechte zorg en de positie van te machtige bestuurders die de Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg elke week binnenkrijgt over misstanden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Misstanden in de zorg vind ik zeer kwalijk. Of het nu gaat om kwaliteit van zorg of over het gedrag van bestuurders. Hier ligt een grote verantwoordelijkheid bij het bestuur en management van zorginstellingen. Het gaat hier vooral ook om «moreel» handelen. Bestuurders en interne toezichthouders in de zorg moeten hun taken op een professionele en integere manier uitvoeren, en daarbij rekening houden met hun cliënten, andere belanghebbenden en de publieke belangen die zij dienen. Op diverse manieren is de positie van clienten (of hun verwanten geborgd). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van J. Schroten van Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg, dat cliënten en ouders weinig macht hebben om een vuist te maken omdat er sprake is van machtsongelijkheid, aangezien zorginstellingen vaak met dure advocaten werken die ouders niet kunnen betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat veel ouders zich zorgen maken over hun zorgbehoevende kinderen, omdat zij de zorg goed geregeld willen hebben, als zij er zelf niet meer zijn? Hoe kunt u ervoor zorgen dat deze ouders zich geholpen en zich meer gesteund voelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik begrijp dat ouders zich zorgen maken over de zorg voor hun kind. Juist ook in de situatie wanneer zij er zelf niet meer zijn. Hierover moeten zij «bij leven» al nadenken en met hun verwanten en personeel van de zorginstelling in gesprek gaan. De positie van de cliënt en zijn verwanten staat centraal in de Kwaliteitsagenda «Samen werken aan een betere gehandicaptenzorg» (Kamerstuk 24 170, nr. 152). Bij het opstellen van die agenda heb ik cliëntenorganisaties en de Stichting Klokkenluiders betrokken. Van belang is een goede dialoog tussen cliënt, verwanten en professionals waarbij onafhankelijke cliëntondersteuning onontbeerlijk is, juist ook in die situatie waarin er geen ouders meer zijn die de cliënt terzijde kunnen staan. Ook de positie van cliëntenraden is hierbij van belang. Cliëntenraden kunnen veel betekenen als het gaat om de kwaliteit van zorg. Dit thema stond dan ook centraal op het congres «Cliëntenraad: Inspraak in kwaliteit» op 9 december 2016. Daarnaast komt er in de tweede helft van 2017 een digitaal platform beschikbaar waar cliëntenraden, verwantenraden en familieverenigingen met en van elkaar kunnen leren. Via dit platform kunnen informatie en ervaringen worden gedeeld.
Begrijpt u dat klokkenluiders het een doorn in het oog is dat belangenorganisaties in de zorg geen vuist maken en dat inspecties niet doorpakken, omdat zij geen individuele situaties in behandeling nemen? Wat kunt u hieraan doen?
Mijn ervaring is dat belangenorganisaties in de zorg wel degelijk een vuist maken en aan de bel trekken als zij problemen constateren. Het is bovendien niet zo dat de IGZ geen individuele meldingen in behandeling neemt. Afhankelijk van de aard en ernst van de meldingen start de IGZ al dan niet een onderzoek. Daarbij kijkt de IGZ of er meerdere meldingen zijn binnengekomen over de desbetreffende zorgaanbieder.
Om veilig te kunnen melden is het daarnaast van belang dat de identiteit van klokkenluiders adequaat wordt beschermd. Bij individuele situaties is het afschermen van de identiteit van een klokkenluider soms lastig omdat naar aard en inhoud de melding herleidbaar is naar de klokkenluider of melders die anoniem willen blijven. Dit maakt het onderzoek van individuele situaties soms complex. Daarom vraagt de IGZ de klokkenluider toestemming om de melding door te sturen aan de betrokken zorgaanbieder of het bedrijf. Indien de klokkenluider geen toestemming geeft of zijn identiteit is onbekend, dan kan de IGZ besluiten om vanwege de ernst van de melding deze toch te onderzoeken. De IGZ weegt in dat besluit de ernst van de melding zorgvuldig af tegen de eventuele herleidbaarheid naar de melder.
Bent u bekend met uw reactie op eerdere vragen waarin u aangaf dat in de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is bepaald dat winstuitkeringen verboden zijn bij intramurale zorg, maar zijn toegestaan voor extramurale zorg? Kunt u toelichten waarom hiertussen onderscheid wordt gemaakt en n vindt u dit wenselijk? Kunt vervolgens een overzicht geven welke organisaties wel en geen winst mogen uitkeren en welke uitzonderingen hierop zijn?2
Ja. Het onderscheid in de regels omtrent winstoogmerk vloeit voort uit de voormalige Wet Ziekenhuisvoorzieningen (WZV). Instellingen die onder deze wet vielen, werden collectief gefinancierd en liepen dus weinig of geen financieel risico. Winstuitkering werd mede daarom onwenselijk geacht. Sinds de invoering van de WTZi is dit beleid gecontinueerd en kritisch bezien of er sectoren zijn waar het toestaan van winstuitkering de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg zou kunnen bevorderen. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot het Wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg.
Het huidige winstverbod is neergelegd in artikel 5 van de WTZi, die betrekking heeft op Zvw- of Wlz-zorg. Bepaald is dat instellingen met winstoogmerk alleen een toelating wordt verleend als zij behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit WTZi) aangewezen categorie. Op grond daarvan is winstoogmerk toegestaan voor: Instellingen voor medisch-specialistische zorg voor zover zij deze zorg uitsluitend leveren in verband met een psychiatrische aandoening en dit niet plaatsvindt in combinatie met Zvw-verblijf; Audiologische centra; Trombosediensten; Huisartsenzorg; Verloskundige zorg; Kraamzorg; Mondzorg; Paramedische zorg; Het verstrekken van hulpmiddelen; Het verlenen van farmaceutische zorg; Ziekenvervoer; Behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening; De uitleen van verpleegartikelen; Persoonlijke verzorging voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Verpleging voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Begeleiding voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Behandeling, anders dan de behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Kleinschalige woonvoorzieningen3.
Winstoogmerk is op grond van de huidige regelgeving niet toegestaan voor:
Medisch specialistische zorg (inclusief ZBC’s); Verpleging, verzorging, begeleiding of behandeling van gedragswetenschappelijke aard in combinatie met Wlz-verblijf (intramurale Wlz en intramurale GGZ); Erfelijkheidsadvisering; ADL-assistentie.
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen waarin u aangaf dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toeziet houdt op de WTZi en daarmee ook op de naleving van het winstverbod? Kunt u nader aangeven hoe de Inspectie dit toezicht uitvoert en welke conclusies hieruit zijn getrokken? Zijn er zorgorganisaties geconstateerd die hier misbruik van maken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ja. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 7, zijn de regels omtrent winstoogmerk neergelegd in de WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi. Indien de IGZ een overtreding op het winstoogmerkverbod constateert dan treedt zij handhavend op.
De IGZ kan een last onder bestuursdwang opleggen, waarmee de verplichting wordt opgelegd om de oude situatie (voor overtreding) te herstellen en om een geldsom te betalen indien herstel van de overtreding niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Ook kan overtreding van het verbod op winstoogmerk er uiteindelijk toe leiden dat de Minister, op advies van de IGZ, de toelating van de desbetreffende instelling intrekt.
Er is tot nu toe één zorgaanbieder waarbij de IGZ van oordeel is dat het verbod op winstoogmerk is overtreden. De IGZ heeft de desbetreffende zorgaanbieder een last onder dwangsom opgelegd. Op dit moment is deze casus juridisch in behandeling omdat de zorgaanbieder formeel bezwaar heeft gemaakt tegen deze, door de IGZ opgelegde, last onder dwangsom.
Hoe kijkt u na vier jaar regeren terug op het feit dat we in de zorg nog steeds situaties tegenkomen waarbij niet alleen veel te hoge salarissen betaald worden, maar er ook winst wordt gemaakt met publiek geld?
In 2013 is de Wet Normering Topinkomens in werking getreden. Deze wet is ook van toepassing op topfunctionarissen in de zorgsector. De wet voorziet met bepalingen over het overgangsrecht in de groep topfunctionarissen die al voor de inwerkingtreding van de WNT een bezoldiging boven de norm ontvingen. De komende jaren dient de bezoldiging van diverse topfunctionarissen conform het overgangsrecht te worden afgebouwd naar de toepasselijke WNT-norm. Inkomens boven de WNT-norm kunnen dus nog in overeenstemming zijn met de wet. Uit een eerste evaluatie van de wet blijkt dat deze goed wordt nageleefd, zoals recent aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 34 654, nr. 3, p. 1).
Wat gaat u doen met de meldingen die de Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg elke week ontvangt? Bent u bereid om naast de cliënten en hun familie te gaan staan om samen op te trekken voor betere zorg?
De meldingen die de Stichting Klokkenluiders ontvangt zijn voor mij input als het erom gaat een beeld te krijgen van de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit in de gehandicaptensector. De Stichting Klokkenluiders heeft hier al eerder aandacht voor gevraagd en ik heb hen daarom betrokken bij het opstellen van de Kwaliteitsagenda voor de gehandicaptenzorg. In de Coalitie Kwaliteitsagenda Gehandicaptenzorg trek ik op samen met vertegenwoordigers van Ieder(in), MEE Nederland, LSR, LFB, KansPlus, V&VN, NVAVG, VGN, Zorginstituut Nederland en de IGZ om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Eén van de acties van de kwaliteitsagenda betreft een onderzoek naar ervaren afhankelijkheid van cliënten in de gehandicaptenzorg. Twee leden van de Stichting Klokkenluiders maken deel uit van de begeleidingscommissie van dit onderzoek. De begeleidingscommissie heeft de onderzoeksopdracht geformuleerd, waarin aandacht is voor de ervaren formele en informele afhankelijkheid, collectief en individueel. Het onderzoek wordt eind 2017 afgerond.
Over de voortgang van de Kwaliteitsagenda Gehandicaptenzorg heb ik u geïnformeerd met mijn brief van 6 juli 2017 «Diverse onderwerpen gehandicaptenzorg en maatwerk in Wlz-zorg thuis» (Kamerstuk 24 170, nr. 162).