Het beleidsplan 'Diversiteit & Inclusiviteit' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u vn mening dat voor een gezonde en toekomstbestendige krijgsmacht zowel diversiteit als inclusiviteit een onlosmakelijk deel moet uitmaken van de identiteit van Defensie?
Ja.
Neemt u naast het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»1 nog andere maatregelen naar aanleiding van het rapport «Grenzen aan de Eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)2 om diversiteit en inclusiviteit te verankeren bij Defensie?
Nee. Het beleidsplan bevat alle maatregelen die worden genomen.
Wat zijn concreet uw doelstellingen met het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»?
De doelstelling van dit beleidsplan is om een sociaal veilige arbeidsomgeving te bevorderen waarin mensen elkaar op een respectvolle manier kunnen aanspreken op elkaars gedrag. Daarnaast beoogt dit plan bij te dragen aan de «morele fitheid» van de organisatie waarbij integriteit centraal staat.
Uit het SCP-rapport blijkt dat specifiek beleid gericht op een of meer doelgroepen het risico van stigmatisering in zich draagt en daardoor minder effect heeft. Medewerkers willen niet als «doelgroep» worden gezien. Bovendien is er geen bewijs voor dat inclusiviteitsvraagstukken succesvol worden aangepakt met een doelgroepenbeleid. De effectiviteit van het beleid wordt gemeten aan de hand van het aantal meldingen en tussentijdse evaluaties. Aangezien zowel bij het defensiepersoneel als bij de doelgroepen het draagvlak voor (zichtbaar) voorkeursbeleid ontbreekt, moeten activiteiten die gerelateerd zijn aan diversiteit en inclusiviteit op een natuurlijke manier worden ingebed in bestaande processen. De kracht van bewustwording zit in de herhaling. Morele fitheid vergt doorlopend aandacht en voortdurend onderhoud op alle niveaus in de defensieorganisatie.
Binnen welk tijdsbestek denkt u uw doelstellingen van het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» te behalen?
De activiteiten zijn reeds gestart en lopen door in de komende jaren. De uitvoering van het pakket aan activiteiten en interventies is een continu proces dat over vijf jaar zal worden geëvalueerd.
Heeft u kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) aangeduid waarmee kan worden nagegaan hoe diversiteit en inclusiviteit zich binnen de krijgsmacht verhoudt ten opzichte van uw doelstellingen?
Zie antwoord vraag 3.
In het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» spreekt u van een pakket van activiteiten en interventies die de komende jaren worden uitgevoerd. Kunt u uiteenzetten wat met de komende jaren wordt bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Om de diversiteit van de krijgsmacht te stimuleren en te behouden wilt u het Multicultureel Netwerk Defensie (MND) inzetten om jongeren te werven. Hoeveel jongeren wilt u via deze weg werven?
Ja, naast de inzet van het MND is er in alle wervingscampagnes aandacht voor de wens dat het personeelsbestand van Defensie een juiste afspiegeling moet zijn van de samenstelling van de maatschappij. Het MND is één van de actoren bij het werven van jongeren. Er is geen aparte doelstelling geformuleerd voor het aantal te werven jongeren door het MND.
Gaat u naast het inzetten van MND andere activiteiten of interventies uitvoeren om diversiteit binnen de krijgsmacht te stimuleren en te behouden?
Zie antwoord vraag 7.
Per wanneer wordt de casuïstiek binnen de opleidingen van Defensie toegespitst op diversiteit en inclusiviteit?
In 2020 zullen de diversiteits- en inclusiviteitsthema’s in alle opleidingen verwerkt zijn.
U wilt op grond van een nog af te ronden onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam naar meldingsbereidheid bij organisaties bepalen welke interventies nodig zijn om de meldingsbereidheid van Defensiepersoneel omhoog te krijgen. Welke interventies gaat u tussentijds ondernemen om de meldingsbereidheid omhoog te krijgen bij Defensiepersoneel?
De Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) informeert medewerkers nu al via media, opleidingen en voorlichtingssessies over de wijze waarop meldingen kunnen worden gedaan. Ook zijn het afgelopen jaar diverse brochures beschikbaar gekomen en wordt de informatiekaart over ongewenst gedrag en het melden daarvan geactualiseerd.
De meldingsbereidheid hangt ook samen met de bedrijfscultuur. Rondom dit thema heeft de COID samen met het Expertisecentrum Leiderschap Defensie (ECLD) op 29 september 2016 een symposium georganiseerd met de titel «aanspreken en aanspreekbaar zijn». Het symposium is voor (beginnend) leidinggevenden en krijgt eind november 2017 een vervolg.
Meldingsbereidheid wordt ook beïnvloed door hoe er met meldingen wordt omgegaan. Daarom worden officieren in hun loopbaanopleidingen geschoold in het reageren op meldingen en kunnen zij een beroep doen op deskundigen van de COID.
Wat gaat u doen met regelgeving binnen Defensie die direct of indirect negatieve invloed heeft op een klimaat waarin er geen ruimte is voor gelijke en eerlijke kansen?
Momenteel wordt de regelgeving op alle terreinen waarop het beleidsplan Diversiteit & Inclusiviteit betrekking heeft, nader bekeken. Mocht uit deze doorlichting blijken dat huidige regelgeving een inclusief werkklimaat onvoldoende ondersteunt of zelfs hindert, dan zal die worden herzien.
Het bericht ‘Werkdruk justitiële inrichtingen vier keer hoger dan rest van werkend Nederland’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het enquête-onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) waaruit naar voren komt dat de werkdruk in justitiële inrichtingen vier keer hoger ligt dan het geval is voor de rest van werkend Nederland?1 Bent u geschrokken van de bevindingen van de FNV?
Ja, ik heb kennisgenomen van de bevindingen van de FNV. De veiligheid en de werkdruk binnen de justitiële inrichtingen hebben mijn aandacht dus ook het FNV onderzoek over dit onderwerp. Recent is binnen DJI een Medewerkerstevredenheidsonderzoek (Mto) afgenomen. Bezien wordt hoe het FNV onderzoek kan worden betrokken bij de verschillende aanbevelingen uit het Mto.
Is het signaal dat volgens 90% van de ondervraagden de werkdruk het afgelopen jaar verder is toegenomen en dat volgens 75% van de ondervraagden dit the maken heeft met het feit dat er simpelweg te weinig collega’s zijn, voor u duidelijk genoeg om te investeren in meer personeel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, op welke termijn kunnen we deze investering verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brieven van 29 mei en 11 oktober 20172 over de capaciteitsmaatregelen en op 12 september 2017 bij de beantwoording van mondelinge Kamervragen naar aanleiding van de «brandbrieven» van de Centrale Ondernemingsraad DJI (COR DJI)3, is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw executief personeel. In aanvulling hierop wordt ook geworven om de extra uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen. De werving leverde tot op heden (peildatum 25 september 2017) 5.333 sollicitatiebrieven op en sollicitatiebrieven komen nog steeds binnen. 96 vacatures zijn inmiddels vervuld. 242 kandidaten zijn vergevorderd in de procedures.
Vindt u, aangezien meer dan de helft van de ondervraagde werknemers aangeeft dat er vaak tot altijd onveilige situaties ontstaan door de te hoge werkdruk, dat de justitiële inrichtingen nog wel veilig genoeg zijn, voor zowel medewerkers als gedetineerden?
De veiligheid staat bij DJI voorop. In voornoemde brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke maatregelen DJI heeft genomen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. Juist door in lijn met de motie Krol4 de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, kon verlichting van de werkdruk worden gerealiseerd en de veiligheid van het personeel en de gedetineerden worden gewaarborgd.
Kunt u op elk van de aanbevelingen, die gedaan worden in het onderzoek van de FNV, inhoudelijk reageren?
Ik ben me er terdege van bewust dat momenteel binnen DJI sprake is van een kwetsbaar evenwicht tussen leegstand, personele bezetting en het waarborgen van de veiligheid.
Om meer collega’s te werven (zie vraag 2) is een wervingscampagne gestart. Tot die tijd gelden de bij brief van 29 mei 2017 aangekondigde maatregelen: concentratie van personeel en gedetineerden, zodat de veiligheid kan worden gewaarborgd, er meer verlofmogelijkheden zijn en gezondere werkroosters.
Voor vakmanschap is 10 miljoen euro op jaarbasis beschikbaar gesteld voor 2017 en 2018. DJI gaat hiermee meer opleidingen en trainingen aan het personeel aanbieden.
Op 11 september 2017 heb ik uw Kamer gemeld dat de problematiek rond de werkdruk en de veiligheid binnen DJI onderwerp van gesprek is tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI5. Doel van dit overleg is te komen tot concrete maatregelen. Een aandachtspunt hierbij is dat de problematiek rond werkdruk en veiligheid lokaal verschilt en dat er per vestiging van DJI moet worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen. In dit kader vindt dit najaar een gezamenlijke bijeenkomst van de COR DJI, een afvaardiging van de vestigingsdirecteuren DJI en de vakbonden plaats.
Kunt aangeven hoe u er voor gaat zorgen dat de werkdruk bij de medewerkers van DJI flink omlaag gaat?
Zie antwoord vraag 4.
De exorbitante ontslagvergoeding van een ex-topman bij Alliander |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ex-topman Alliander krijgt half miljoen mee»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat netbeheerder Alliander wederom negatief in het nieuws komt met de wijze waarop dit bedrijf blijft omgaan met de toepassing van de Wet normering topinkomens?2
Het kabinet streeft maatschappelijk verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector na. Op wie de wet van toepassing is en wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Zoals ik u eerder in antwoorden op vragen van de leden Kerstens en Mei-Li Vos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1284) heb laten weten is de WNT niet op het netwerkbedrijf Alliander van toepassing. Overheidsdeelnemingen zijn door de wetgever bewust buiten de reikwijdte van de wet gehouden. De argumentatie hierbij is dat de overheid via het aandeelhouderschap invloed kan uitoefenen op de beloningen. Alle aandelen van het netwerkbedrijf Alliander zijn direct of indirect in handen van Nederlandse provincies en gemeenten. De grootste aandeelhouders van Alliander zijn de provincies Gelderland, Friesland en Noord-Holland en de gemeente Amsterdam. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft.
Hoe verklaart u dat Alliander winnaar is geworden van de Kristalprijs 2016, een initiatief van onder meer het Ministerie van Economische Zaken, vanwege haar maatschappelijk beleid en omdat het dilemma’s regelmatig binnen de raden van bestuur en commissarissen bespreekt en een focus heeft op een langetermijnstrategie? Wordt door u alleen getoetst op de mate waarin het bedrijf verantwoording aflegt in hun jaarverslag over hun activiteiten op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen of toetst u ook daadwerkelijk de inhoud van dat maatschappelijk ondernemen?3
De Kristalprijs is de prijs voor het beste verslag over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De winnaar van de Kristalprijs wordt door de onafhankelijke Kristaljury geselecteerd uit de Top 3 van de Transparantiebenchmark, een benchmark waarmee de publieke jaarverslagen van de circa 500 grootste in Nederland actieve bedrijven worden beoordeeld op basis van 40 criteria over transparantie. De score wordt bepaald aan de hand van transparantie, omdat transparantie beter meetbaar en vergelijkbaar is dan resultaten. De bedrijven die in de benchmark zijn opgenomen zijn namelijk zeer divers van aard, omvang, sector, keten en problematiek op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een vergelijking van maatschappelijke resultaten van deze bedrijven zou daarom onevenwichtig zijn. Wel beoordeelt het Panel van Deskundigen de Top 20 van de Transparantiebenchmark op relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid, responsiviteit en samenhang. Op basis daarvan past het Panel de volgorde van de Top 20 aan, waaruit een Top 3 volgt voor de Kristaljury. Mooie verhalen zonder bijpassende resultaten maken daarmee zeer weinig kans op de Kristalprijs. Het is echter geen garantie dat een bedrijf alles goed doet. Het gaat er om in welke mate het bedrijf hierover transparant is.
Op welke wijze zijn tijdens de voorbereidingen en verdere uitwerkingen van de gevolgen van de splitsingswet (Wet onafhankelijk netbeheer) door u geanticipeerd op de ook toen al frequent oplaaiende discussies over topsalarissen en de graaicultuur bij (semi)publieke bedrijven?
De rollen, taken en verantwoordelijkheden van netbeheerders, netwerkbedrijven en marktpartijen worden in de Elektriciteits- en gaswet geregeld. Met de Wet onafhankelijk netbeheer is het groepsverbod in de Elektriciteits- en gaswet opgenomen. In de Elektriciteits- en gaswet wordt een onderscheid gemaakt tussen de gereguleerde netbeheerder en het netwerkbedrijf. De Wet normering topinkomens is van toepassing op de gereguleerde netbeheerder. Een netbeheerder heeft geen commerciële belangen en haalt zijn inkomsten uit gereguleerde tarieven. De keuze om netbeheerders onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens te brengen is logisch, gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie. De netbeheerder is onderdeel van een netwerkbedrijf, zoals Liander onderdeel is van Alliander. Een netwerkbedrijf mag niet-gereguleerde activiteiten uitvoeren, zolang deze activiteiten op enigerlei wijze betrekking hebben of verband houden met infrastructurele voorzieningen of aanverwante activiteiten. Een netwerkbedrijf valt niet onder de Wet normering topinkomens. Deze keuze is bewust gemaakt, zoals ik in het antwoord onder vraag 2 al heb aangegeven.
Op welke wijze heeft de Wet normering topinkomens (WNT) en specifiek daarbij de inzet om vergoedingen bij energiebedrijven en netbeheerbedrijven meer in lijn te brengen met de normen van die wet een rol gespeeld bij (wijzigingen van) energiewetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u een antwoord mogen ontvangen op uw brief van 24 maart 2016 over beloningsbeleid van bestuurders van Alliander, waarin u de mening van meerderheid van de Kamer heeft overgebracht dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft? Zo ja, waaruit bestond dat antwoord? Zo nee, bent u bereid na te gaan hoe bij de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering van 7 april 2016 is om gegaan met uw brief? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in 2014 naar aanleiding van berichtgeving over topinkomens bij Alliander onderzoek gedaan naar wie feitelijk leiding geeft aan de organisatie en naar de toepassing van de Wet normering topinkomens hierbij. De Tweede Kamer is hierover op 26 januari 2016, ah-tk-2015 2016–1284 per brief geïnformeerd. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016, kenmerk 2016–0000122079 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft. Het is aan de aandeelhouders en de Raad van Commissarissen om, elk vanuit hun eigen rol, dit signaal bij hun overwegingen over de bezoldiging van functionarissen bij Alliander te betrekken. Blijkens het Jaarverslag 2016 van Alliander heeft de Raad van Commissarissen, die verantwoordelijk is voor het beloningsbeleid van de Raad van Bestuur, in dat jaar een reeks besprekingen gevoerd over de beloningen in relatie tot de WNT. De Raad van Commissarissen heeft 130% van de bezoldiging van een Minister ingevoerd als bezoldigingsgrens voor het gehele bedrijf. Ook de zittende bestuurders hebben zich vrijwillig gecommitteerd aan de afbouw naar deze bezoldigingsgrens, waarbij bestaande contracten worden gerespecteerd parallel aan de wettelijke overgangstermijnen. Naar ik heb begrepen hebben de aandeelhouders er bij de Raad van Commissarissen op aangedrongen het bezoldigingsmaximum verder te matigen, maar handhaaft de Raad het in 2016 genomen besluit.
Het bericht ‘Studeren vanuit een camper’ |
|
Paul van Meenen (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Studeren vanuit een camper»?1
Ja.
Erkent u dat de problematiek niet alleen geldt voor internationale studenten, maar ook geldt voor andere studenten in Nederlandse studentensteden?
Er is in veel Nederlandse studentensteden sprake van krapte op de woningmarkt. Er is onvoldoende per direct beschikbare huisvesting om alle groepen woningzoekenden, waaronder internationale en Nederlandse studenten, te kunnen huisvesten.
Kunt u deze problematiek kwantificeren door middel van cijfers per studentenstad te geven over de tekorten aan woonruimte voor (inter)nationale studenten en cijfers van de bouwproductie in deze steden voor de komende vijf jaar?
Er zijn geen exacte aantallen per studentenstad te geven. Wel zijn er in de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016 gegevens beschikbaar over het verschil tussen het huidig aantal uitwonende studenten en het aantal studenten dat in een stad wenst te wonen. Ondanks dat deze cijfers niet gelijk staan aan de vraag en het aanbod in een stad van studentenhuisvesting, geven ze wel een indicatie in hoeverre er sprake is van krapte op de woningmarkt per stad. Zie onderstaande tabel uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016.
Tabel 1. Huidig aantel en verschil tussen huidig en gewenst aantal uitwonende voltijdstudenten naar woonstad, collegejaren ’13-’14, ’14-’15 en ’15-’16 (Bron: DUO, CBS en enquête «Wonen als Student 2014, 2015 en 2016»)
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel hebben wij gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003 -2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heeft de Minister van BZK u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr. 10) gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Tevens vindt u in onderstaande tabel de raming van de woningbouwproductie per stad voor de jaren 2015–2019 en de jaren 2020–2024.
2015–2019
2020–2024
Totaal
Amsterdam
34.065
35.544
69.609
Arnhem
3.934
4.517
8.451
Breda
4.469
4.902
9.371
Delft
2.505
2.710
5.215
Den Haag
12.131
13.667
25.798
Deventer
2.546
1.768
4.314
Ede
1.941
2.530
4.471
Eindhoven
5.989
5.872
11.861
Enschede
2.247
1.990
4.237
Groningen
5.483
5.698
11.181
Leeuwarden
1.788
2.195
3.983
Leiden
3.504
1.796
5.300
Maastricht
1.802
1.079
2.881
Nijmegen
6.470
5.810
12.280
Rotterdam
12.166
18.336
30.502
's-Hertogenbosch
4.238
3.600
7.838
Tilburg
5.778
4.856
10.634
Utrecht
11.104
14.212
25.316
Wageningen
1.250
655
1.905
Zwolle
4.061
3.079
7.140
In hoeverre wordt er verder gekeken dan de stadsgrenzen voor het oplossen van deze problematiek? Zo ja, in hoeverre wordt hier dan ook rekening gehouden met het beschikbare openbaar vervoer? Zo nee, waarom wordt niet verder gekeken dan de stadsgrenzen?
Of er verder wordt gekeken dan de stadsgrenzen verschilt per stad. In Amsterdam wordt er middels de oproep van de Coalitie Kennisstad (een coalitie bestaande uit de hoger onderwijsinstellingen en de studentencorporaties in Amsterdam) aandacht gevraagd voor deze krapte.
Geweld en intimidatie tegen Israëlische mensenrechtenorganisaties |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de arrestatie in Israël van een man die voorbereidingen had getroffen voor een aanslag door middel van brandstichting op het kantoor van Breaking the Silence, en die leden van deze Israëlische niet-gouvernementele organisatie (ngo) wilde intimideren, zodanig dat zij hun werkzaamheden zouden staken?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis samenhangt met de opruiende en aanhoudende lastercampagne tegen Breaking the Silence van (leden van) de Israëlische regering?
Mensenrechtenorganisaties in Israël die kritiek hebben op de regering en op het optreden van de strijdkrachten in de Palestijnse gebieden worden in toenemende mate negatief geportretteerd in de media en het publieke discours. Het kabinet neemt in dit verband afstand van aantijgingen aan het adres van Breaking the Silence door individuele leden van de Israëlische regering. Het kabinet maakt zich grote zorgen over de wijze waarop dergelijke organisaties worden bejegend in het publieke debat in Israël. Deze ontwikkeling draagt bij aan een algemeen klimaat waarin organisaties en personen met een afwijkende mening kunnen worden geconfronteerd met verbale, online en soms fysieke bedreigingen. Hoewel het incident waar in de vraag naar wordt verwezen past in deze zorgelijke trend, kan het kabinet niet beoordelen welke factoren er precies aan ten grondslag lagen.
Welke stappen en maatregelen heeft u genomen om de motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 23 432 nr. 425) uit te voeren, om de vrijheid van mensenrechtenorganisaties in Israël te beschermen en deze ngo’s te steunen?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») van 28 april 2017 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1744, d.d. 4 mei 2017), waarin het kabinet de Kamer informeert over de uitvoering van de motie Sjoerdsma c.s. over steun aan mensenrechtenorganisaties in Israël.
Bent u bereid om de Israëlische regering met klem te verzoeken alle vormen van opruiing tegen en obstructie van mensenrechtenverdedigers onmiddellijk te staken en haar positieve verantwoordelijkheid te nemen om hen effectieve bescherming te bieden?
Het kabinet besteedt – waar mogelijk in EU-verband – intensieve aandacht aan mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische autoriteiten. Het kabinet benadrukt daarbij het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving. Dit wordt ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de verschillende dialogen die de EU voert met de Israëlische autoriteiten, waaronder de jaarlijkse mensenrechtendialoog.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kandidaat Nederlandse mensenrechtenprijs beschuldigt tegenstanders van lastercampagne»?2
Ja.
Beschikt u over aanwijzingen dat de Israëlische mensenrechtenrechtenorganisatie Gisha inderdaad het doel was van een lastercampagne van tegenstanders die de uitslag van Gisha negatief heeft beïnvloed?
Uit de analyse van de stemresultaten blijkt dat er vermoedelijk sprake is geweest van een anti-campagne vanuit Israël. De kandidaat uit Israël (Gisha) is gedurende de stemronde gedaald in de tussenstand. Het is voorts bekend dat in Israël oproepen zijn gedaan op Facebook om op andere kandidaten dan Gisha te stemmen.
Bij een internetstemming bestaat de kans op initiatieven die stemgedrag beogen te beïnvloeden. Dergelijke initiatieven zijn niet tegen te houden; publiek debat en discussie over de kandidaten is op zichzelf positief en kan uiteindelijk bijdragen aan zichtbaarheid voor mensenrechtenverdedigers (individuen en organisaties) en verbetering van de mensenrechtensituatie. Voorts kan niet worden bepaald of een geldige stem al dan niet is uitgebracht in het kader van een initiatief om stemgedrag te beïnvloeden. Het is daarom niet wenselijk om geldig uitgebrachte stemmen uit te sluiten. Overigens blijkt uit de analyse dat Gisha, indien alle stemmen uit Israël niet zouden worden meegeteld, slechts één plaats zou stijgen (van nummer 7 naar nummer 6) en ook niet in de top drie terecht zijn gekomen.
Uiteraard is er net als in voorgaande jaren voor zorggedragen dat frauduleuze stemmen niet worden meegeteld. Zo wordt maximaal één stem per e-mailadres meegeteld en stemmen vanuit automatisch gegenereerde e-mailadressen worden niet meegeteld (zie ook http://www.humanrightstulip.nl/ranking). Overigens is het aantal frauduleuze stemmen dit jaar sterk afgenomen.
Heeft u maatregelen genomen naar aanleiding van de lastercampagne die in 2016 tegen B’Tselem is gevoerd? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de helft van de gemeenten nauwelijks iets doet tegen radicalisering |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft gemeenten doet nauwelijks iets tegen radicalisering»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat niet alleen de Inspectie Veiligheid en Justitie maar ook de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zelf constateert dat kleine en middelgrote gemeenten geen antiradicaliseringsbeleid voeren?
Het Inspectierapport geeft aan dat grote gemeenten meer activiteiten uitvoeren om radicalisering tegen te gaan dan kleine gemeenten en ook vaker specifiek beleid hiervoor hebben. Middelgrote gemeenten zitten hier tussenin. Niet elke gemeente hoeft een apart en grootschalig beleid te voeren te aanzien van radicalisering. Wel vind ik het, evenals de VNG, van belang dat op regionaal niveau de problematiek in kaart is gebracht, kennis en kunde op orde is en samenwerkingsverbanden en structuren bestaan waarbij bijvoorbeeld signalen kunnen binnenkomen en worden opgevolgd. Deze structuren bestaan en worden de komende jaren verder ontwikkeld.
Sinds 2016 stel ik middelen beschikbaar via de versterkingsgelden ter ondersteuning van de lokale aanpak. Gemeenten die te maken hebben met de problematiek kunnen gebruik maken van deze gelden om hun aanpak van jihadistische radicalisering te versterken. Daarbij worden gemeenten die versterkingsgelden ontvangen gestimuleerd om ook kleine en middelgrote gemeenten in hun regio in de uitvoering van hun plannen te betrekken. Meerdere gemeenten hebben expliciet aangegeven de toegekende gelden breed in hun regio te zullen inzetten. Verder kunnen gemeenten die geen actief beleid voeren op het thema radicalisering gebruik maken van regionale expertise en kennis die beschikbaar is bij (grotere) gemeenten, veiligheidshuizen en politie-eenheden.
Daarnaast is er op nationaal niveau een trainings- en ondersteuningsaanbod waar alle gemeenten gebruik van kunnen maken. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van trainingen van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR). De afgelopen drie jaar werden meer dan 7.000 mensen getraind in zowel grote maar ook in kleine en middelgrote gemeenten. Daarnaast heeft ook de Expertise-Unit Sociale Stabiliteit (ESS) een ondersteuningsaanbod waar gemeenten gebruik van kunnen maken. De ESS voorziet in trainingen, kennis en praktische ondersteuning aan gemeenten, ook op het gebied van radicalisering en extremisme. De ESS organiseert bijvoorbeeld leerkringen voor gemeenten over de preventieve aanpak van radicalisering en kunnen ondersteuning op maat bieden aan gemeenten.
Deelt u de mening van de gemeenten dat antiradicaliseringsbeleid onnodig is omdat het niet speelt in deze gemeenten? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van vroegtijdige signalering en aanpak van radicalisering? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het landelijke anti-terreurbeleid lokaal overal wordt ingebed en niet alleen in de tot nu toe 11 aangewezen «Jihad-gemeenten»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij de uitvoering van de motie-Tellegen betreffende de effectiviteit van deradicaliseringsprogramma’s dit aspect mee te nemen en aan te geven hoe u ook kleine en middelgrote gemeenten gaat betrekken bij terrorismebestrijding?2
De vraag over het betrekken van kleine en middelgrote gemeenten is hierboven reeds beantwoord. In de reactie op de motie zal alleen ingegaan worden op de besteding van de door de rijksoverheid beschikbaar gestelde gelden. Daar waar deze gelden ook zijn ingezet richting kleinere (regionale) gemeenten, zal deze informatie uiteraard betrokken worden bij de uitwerking van de motie.
De toegang tot de Wet langdurige zorg (Wlz) |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de alarmerende berichten dat honderden mensen met een beperking in combinatie met een complexe zorgvraag wachten op een plek in een zorginstelling, maar dat er forse wachtlijsten zijn? Wat is op dit moment de stand van zaken hiervan? Hebben uw verbeterplannen tot nu toe tot succes gehad?1 2
Ja, ik herinner mij de berichtgeving waarmee aandacht is gevraagd voor plaatsingsproblematiek van mensen met een complexe zorgvraag. De NZa heeft mij 11 september jl. een brief gestuurd over wachttijden, cliëntondersteuning in de Wlz en de rol van zorgkantoren. Deze brief heb ik, samen met mijn reactie daarop, de Kamer 18 september jl. toegezonden. De NZa heeft bekeken hoe onacceptabele wachttijden bestreden kunnen worden. Zorgkantoren hebben verbeterplannen opgesteld en ingediend bij de NZa. De NZa volgt de voortgang hiervan. Ik zal u hierover te zijner tijd informeren.
Verder verwijs ik u naar de brief over diverse onderwerpen gehandicaptenzorg en maatwerk in Wlz-zorg thuis3 die ik de Kamer 6 juli jl. heb toegezonden. Hierin wordt de stand van zaken met betrekking tot de problematiek rondom deze cliënten benoemd.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de wonderlijke herindicatie van Maartje? Kunt u reageren op de bevindingen van medewerkers van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), die het lastig vinden vast te stellen in hoeverre kinderen, jongeren en jongvolwassenen blijvend behoefte hebben aan 24 uurszorg, maar het CIZ geen indicatie geeft als niet vast is te stellen of de beperkingen blijvend zijn?3 4
Ja, ik herinner mij deze Kamervragen. Ten aanzien van de bevindingen van medewerkers van het CIZ wordt gedoeld op de ervaringen zoals beschreven in het rapport van BMC van 6 februari jongstleden, getiteld «Toegang tot zorg vanuit de Wet langdurige zorg»7. BMC heeft daarin onderzoek gedaan naar de ervaringen van CIZ medewerkers zoals deze waren in het voorjaar 2016.
Uit dit rapport blijkt dat in het voorjaar 2016 het merendeel van de respondenten dat werkzaam is voor het CIZ, aangeeft dat de beleidsregels over de toegang tot de Wlz hen houvast bieden. Ze stellen hen in staat om tot een individuele beoordeling van de aanvragen te komen. Dat neemt niet weg dat een afweging in een individuele casus lastig kan zijn. In het onderzoek is ook gevraagd naar mogelijkheden tot verbetering van de toegang tot langdurige zorg vanuit het perspectief van de Wlz. Een aantal medewerkers heeft daarbij aangegeven dat een tijdelijke indicatie voor jeugdigen een optie zou kunnen zijn. Daarbij moet worden aangetekend dat, naar het perspectief van de Wlz, ook gekeken moet worden naar de mogelijkheden en verantwoordelijkheden vanuit de andere domeinen (Zvw en Wmo 2015 en Jeugdwet).
Kunt u reageren op de bevindingen van medewerkers van het CIZ die aangeven dat tijdelijke toegang tot de Wet langdurige zorg (Wlz) voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen een uitkomst zou zijn?5
Zie antwoord vraag 2.
Waarom kunnen personen met een verstandelijke beperking in combinatie met een psychiatrische aandoening geen beroep doen op de Wlz als de verstandelijke beperking niet met zekerheid kan worden vastgesteld? Waarom heeft u deze beleidsregels zo bepaald dat bureaucratische regeltjes belangrijker lijken dan de zorg aan kwetsbare (jong)volwassen mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Voor personen met een verstandelijke beperking in combinatie met een psychiatrische aandoening gaat het om passende zorg op een passende plek. Het is in het belang van deze mensen dat zo goed mogelijk wordt vastgesteld hoe dat het beste kan worden ingevuld. Daarom zijn de grondslagen van de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Zvw en de Wlz opgesteld: waar kan het beste de zorg worden geleverd.
Kunt u ingaan op antwoorden op eerder gestelde vragen waarin u stelde dat als er beperkingen in het functioneren voor het achttiende levensjaar zijn ontstaan, die moeten worden vastgesteld om toegang te krijgen tot de Wlz en daarmee veel ouders en jongeren worden opgezadeld met een onmogelijke bewijslast? Deelt u de mening dat dit leidt tot willekeur omdat zij moeten bewijzen dat er sprake was van een verstandelijke beperking voor het achttiende levensjaar en zij dan volledig afhankelijk zijn van wat hier (al dan niet) door scholen en/artsen is vastgelegd? Waarom is deze eis precies gesteld en door wie is deze eis gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?7
In antwoorden op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven, dat in de door het CIZ vastgestelde «beleidsregels indicatiestelling voor de Wlz» onder meer de criteria voor het vaststellen van de grondslag verstandelijke beperking zijn vastgelegd. Deze beleidsregels zijn gebaseerd op definities die deskundigen uit het veld hanteren. Het CIZ heeft verder in de beleidsregels vastgelegd dat wanneer een intelligentietest nog niet is afgenomen voor de 18e verjaardag, het op grond van de ontwikkelingsanamnese van de cliënt, toch aannemelijk kan zijn dat de beperkingen reeds voor het 18e levensjaar aanwezig waren. Daarbij is het dan ook van belang dat kan worden uitgesloten dat er andere oorzaken zijn voor een achteruitgang in cognitief functioneren na het 18e levensjaar. Het CIZ weegt elke aanvraag voor toegang tot de Wlz individueel, maakt daarbij gebruik van verschillende documenten en hanteert een landelijk geldend afwegingskader. Er wordt nooit een beoordeling gedaan met slechts de gegevens van één test. Van een onmogelijke bewijslast voor een aanvrager is geen sprake.
Ik bezie op dit moment de mogelijkheden om extra aandacht te geven aan de beleidsregels van het CIZ en de uitvoering daarvan op dit punt, omdat mij signalen bereiken dat dit onvoldoende bekend is bij zorgverleners.
Vindt u het wenselijk dat in situaties waarin kinderen nooit zijn getest of zij een verstandelijke beperking hebben gehad in hun jeugd, er geen indicatie afgegeven worden bij het CIZ voor toegang tot de Wlz? Hoe gaat u dit oplossen?8
Zie antwoord vraag 5.
Aangezien het niet altijd mogelijk is een verstandelijke beperking en/of psychische aandoening voor het achttiende jaar aan te tonen omdat dit soms pas later wordt vastgesteld, vindt u het wenselijk dat deze (jong)volwassen geen toegang hebben tot de Wlz als de verstandelijke beperking niet goed kan worden vastgesteld of als daar discussie over ontstaat tussen artsen van het CIZ en behandelaars? Waarom is hiermee geen rekening gehouden bij het vaststellen van de toegangscriteria voor de Wlz? Wie heeft de leeftijdsgrens van achttien jaar vastgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het antwoord op de vragen 5 en 6 heb ik uiteengezet dat de beleidsregels van het CIZ zijn gebaseerd op definities die deskundigen uit het veld hanteren. Ook heb ik aangegeven dat elke aanvraag voor toegang tot de Wlz individueel wordt gewogen, waarbij er ruimte is om de ontwikkelingsanamnese van de cliënt mee te wegen, juist als bijvoorbeeld een IQ-test ontbreekt, of anderszins relevante informatie.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, moeten cliënten passende zorg en ondersteuning krijgen, ongeacht het wettelijk domein van waaruit de zorg moet worden georganiseerd.
Deelt u de mening dat de actuele zorgbehoefte van een persoon leidend moet zijn bij het bepalen of iemand toegang tot de Wlz heeft? Met andere woorden, deelt u de mening dat als iemand 24-uurs Verstandelijk Gehandicaptenzorg (VG) nodig heeft – en ook aan de andere voorwaarden vanuit de Wlz voldoet – het niet uitmaakt of die persoon voor of na zijn achttiende levensjaar de beperking heeft opgelopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is inderdaad van belang om de actuele zorgbehoefte van de cliënt mee te wegen. Indien een cliënt op latere leeftijd (bijvoorbeeld na zijn 18e levensjaar) beperkingen oploopt in het verstandelijk functioneren, is er veelal sprake van niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of psychiatrische problematiek en/of middelengebruik. Voor mensen met NAH geldt dat in specifieke gevallen sprake kan zijn van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
Wanneer sprake is van psychiatrische problematiek kan de zorg op een goede wijze vanuit de Wmo 2015 en/of de Zvw worden georganiseerd. Het gaat in iedere situatie om het vinden van de juiste en passende zorg en ondersteuning.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de groep (jong)volwassenen die niet kunnen aantonen dat zij voor hun achttiende levensjaar een verstandelijke beperking hadden, enkelen uit de groep alsnog worden geïndiceerd op basis van een andere grondslag, zoals de grondslag Lichamelijke Gehandicapt (LG), en dat in de praktijk blijkt dat zij met een Wlz-indicatie op basis van een LG-cliëntprofiel niet in een VG-setting opgenomen kunnen worden, waardoor zij alsnog niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben? Deelt u de mening dat het CIZ – bij een positieve Wlz-indicatie – altijd moeten kijken naar de actuele zorgbehoefte, ook als dat inhoudt dat iemand in een andere cliëntprofiel wordt geïndiceerd dan de (dominante) grondslag?
Het functioneren op verstandelijk beperkt niveau leidt niet in alle gevallen tot een grondslag verstandelijk gehandicapt. Er kan een andere grondslag voorliggend zijn. Het is aan het CIZ om te bepalen wat de voorliggende grondslag is en wat op basis daarvan het best passend zorgprofiel is. Daarbij wordt de actuele zorgbehoefte meegewogen. Na het stellen van de indicatie kan in overleg met zorgkantoor een passend aanbod worden gezocht. Dit aanbod kan ook gevonden worden in een VG-setting. Het in bezit zijn van een Wlz-indicatie met een VG-profiel is daarvoor geen voorwaarde.
Hoe vaak wijst het CIZ indicaties af bij(jong)volwassenen waarvan de verstandelijke beperking niet voor het achttiende levensjaar aangetoond kan worden? Vindt u het wenselijk dat jongvolwassenen hiermee geen toegang krijgen tot de Wlz, gezien de Wet maatschappelijke oondersteuning (Wmo) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet altijd toereikend zijn voor de zorg en ondersteuning die nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIZ geeft desgevraagd aan dat deze specifieke informatie niet uit de rapportages van het CIZ kan worden gehaald. Van alle aanvragen voor toegang tot de Wlz die het CIZ in 2016 heeft beoordeeld, is 89,5% toegekend11. Wanneer er geen sprake is van toegang tot de Wlz zal vanuit de Wmo 2015 en/of Zvw passende zorg en ondersteuning voor jongvolwassenen georganiseerd worden.
Herinnert u zich de volgende passage uit de memorie van toelichting van de Wlz: "Mensen die naast een somatische aandoening, een psychogeriatrische aandoening of beperking of naast een verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke handicap bijkomende psychische problemen hebben, kunnen wel al op basis van voorliggend wetsvoorstel voor de Wlz in aanmerking komen»? Hoe verklaart u de meldingen die de SP-fractie in de Tweede Kamerfractie heeft ontvangen dat veel mensen die te maken hebben met deze zorgvragen toch niet in aanmerking komen voor zorg uit de Wlz?9
Ja, dat staat in de memorie van toelichting bij de Wlz. In de passage gaat het om bijkomende psychische problemen naast een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of naast een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Een cliënt krijgt toegang tot de Wlz als er sprake is van één van deze genoemde beperkingen of handicaps en is vastgesteld dat er sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Indien iemand hieraan voldoet, krijgt hij zorg vanuit de Wlz. Deze zorg bevat dan ook de zorg voor bijkomende psychische problemen. Indien iemand geen blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid heeft of de psychiatrische problematiek is dominant, wordt de zorg georganiseerd vanuit de Wmo 2015 en/of de Zvw.
Waarom bent u van mening dat (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking en die vaak te maken hebben met psychische problemen, wel uitkunnen met zorg uit de Zvw en de Wmo terwijl die juist gericht zijn op behandeling en begeleidend wonen in de maatschappij, en veel (jong)volwassen juist gebaat zijn met (tijdelijk) verblijf in een instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook vanuit de Wmo 2015 en Zvw is het mogelijk om (tijdelijk) verblijf te bekostigen. Voor meerderjarigen met een licht verstandelijke beperking, die tijdelijk behoefte hebben aan begeleiding en behandeling in een beschermende woonomgeving is in september 2016 € 60 miljoen extra beschikbaar gesteld aan gemeenten.
Verblijf in een instelling is niet voorbehouden aan de Wlz. Uiteindelijk gaat het erom dat mensen zorg en ondersteuning krijgen die het beste past bij hun zorgvraag. Indien er geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg of de psychische problematiek is dominant, biedt de Wmo 2015, in combinatie met de Zvw, een passend ondersteuningsaanbod.
Erkent u dat (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking en/of psychische stoornissen die levenslang of levensbreed zijn, baat hebben met zorg uit de Wlz maar dit niet mogelijk is omdat in de Wlz de zorgvraag levenslang en levensbreed moet zijn? Bent u bereid de grondslag psychiatrie weer te laten opnemen in de Wlz, zodat meer zorg op maat mogelijk gemaakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Als een cliënt een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid zal Wlz-zorg aangewezen zijn. Derhalve is niet bepalend of een cliënt een zorgvraag heeft die levenslang en levensbreed is; voor cliënten met een dergelijke zorgvraag kunnen ook andere domeinen dan de Wlz het juiste domein zijn om de zorg te organiseren en bekostigen.
In mijn brief aan de Kamer van 27 juni 201713, heb ik aangegeven dat openstelling van de Wlz voor mensen met een psychische stoornis meerdere uitvoeringsvragen met zich meebrengt. Waar het op wetsniveau onder andere gaat om het toevoegen van de grondslag psychische stoornis aan de Wlz, gaat het ook om het inrichten van de indicatiestelling, het ontwikkelen van passende zorgprofielen en het maken van prestatiebeschrijvingen en tarieven.
Alles overziend zal het zorgvuldig voorbereiden van een eventuele wetswijziging tijd in beslag nemen. Gelet hierop en de komst van het nieuwe kabinet, is het besluit om de Wlz al dan niet open te stellen voor mensen met een psychische stoornis, aan het nieuwe kabinet.
Kunt u de Kamer de tarieven van budgetten voor zorg in natura voor alle verschillende Wlz indicaties doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vragen naar het antwoord op vraag 121 uit de antwoorden op de Kamervragen over de Ontwerpbegroting 201714.
Gezien in de Wmo 2015 is opgenomen dat gemeenten een onderzoeksplicht hebben naar de zorgvraag die iemand heeft die vraagt om zorg en ondersteuning en het CIZ echter geen onderzoeksplicht heeft naar de zorgvraag die iemand heeft en die een indicatie aanvraagt, waarom zijn hierin verschillen opgenomen? Deelt u de mening dat juist in het kader van goede rechtsbescherming het CIZ ook een verdergaande onderzoeks- en motiveringsplicht bij de indicatiestelling behoort te hebben? Zo ja, gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?10
Ook voor de Wlz geldt een onderzoeksplicht; als een cliënt zich meldt, dan dient het CIZ een onderzoek in te stellen en een besluit te nemen op de aanvraag gericht op zorg en ondersteuning. Dit vloeit voort uit artikel 3.2.2 Besluit langdurige zorg, alsmede de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daar vloeit voor het CIZ ook de verplichting uit voort om een besluit deugdelijk te onderbouwen. Tegen een Wlz-besluit staat uiteraard bezwaar en beroep open in het kader van rechtsbescherming.
Het bericht ‘Kwaliteit van zorg in Nederland loopt gevaar’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwaliteit van zorg in Nederland loopt gevaar»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de kwaliteit van de zorg in het gedrang komt wanneer praktijk en beleid niet langer worden gestaafd door wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Kennis is één van de factoren die van invloed is op de kwaliteit van de zorg en ondersteuning. Wetenschappelijk onderzoek is in die zin zeker van belang voor beleid en praktijk. Het is niet zo dat er als gevolg van de recente decentralisaties een trendbreuk of discontinuïteit heeft plaatsgevonden in het (vanuit het Ministerie van VWS gefinancierde) aanbod of in het gebruik van kennis. Er is dus geen sprake van dat de kwaliteit van de zorg hierdoor in het gedrang zou zijn.
Wel stelt het Rathenau Instituut terecht dat zich nieuwe vraagstukken voordoen nu de gemeenten vanaf 2015 een grote verantwoordelijkheid hebben gekregen voor de participatie van mensen die moeite hebben om mee te kunnen doen aan de samenleving en voor de jeugdhulp.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers van Het Rathenau Instituut dat onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor de regie van het kennisecosysteem van het gemeentelijk zorgbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS heeft van oudsher een grote verantwoordelijkheid genomen voor (de financiering van) een uitgebreide en grotendeels landelijke kennisinfrastructuur voor de langdurige zorg en ondersteuning aan mensen met beperkingen én voor de jeugdhulp. Het departement nam en neemt dus ten volle zijn verantwoordelijkheid. Overigens geldt voor een aanzienlijk deel van de landelijke en zeker de regionale kennisnetwerken dat deze slechts deels of geheel niet vanuit het departement worden gefinancierd en dat derhalve de invloed daarop beperkt is. Nu sinds 2015 een groot deel van de langdurige zorg en ondersteuning tot de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheid behoort, is in discussie welke gevolgen dit zou moeten hebben voor de kennisinfrastructuur en voor de rollen en verantwoordelijkheid van de verschillende actoren. In de voortgangsrapportage over de Hervorming van de langdurige zorg van 25 juni 2015 (Kamerstuk 34 104, nr. 63) is aangegeven dat in het licht van de decentralisaties in ieder geval van belang is dat de kennisvragen uit de praktijk leidend zijn voor de inhoudelijke programmering van de kennisinstellingen in het sociaal domein. Daarbij past dat gemeenten meer invloed kunnen uitoefenen op de programmering van kennisinstellingen. Ook wordt in de rapportage geconcludeerd dat er meer samenwerking nodig is tussen de kennisinstellingen. Dit heeft sindsdien ondermeer geleid tot grotere betrokkenheid van gemeenten en een verbeterde samenwerking tussen de kennisinstituten op domeinoverstijgende onderwerpen. Rijk en gemeenten hebben afgesproken dat in het kader van het Programma Sociaal domein vraagstukken rond de kennisinfrastructuur gezamenlijk verder zullen worden opgepakt. Uitgangspunt daarbij is het levensbreed perspectief van de cliënt en het in dat kader integraal oppakken van zijn/haar zorg- en ondersteuningsvragen.
Vindt u ook dat een dergelijke verantwoordelijkheid bij het kabinet zou moeten liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol vindt u dat publieke kennisorganisaties zouden moeten spelen voor gemeentelijk zorgbeleid? Kunt u toelichten wat uw rol als Staatssecretaris hierin is?
Door kennisinstellingen geproduceerde kennis en producten zijn niet alleen van belang voor de professionals, uitvoerende instellingen en cliëntenorganisaties, maar ook voor beleidsmakers en lokaal bestuur. Het kan daarbij gaan om de ontwikkeling en vormgeving van het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsbeleid (waaronder het streven naar een inclusieve samenleving), maar ook om de daarmee samenhangende organisatie- en uitvoeringsvraagstukken. Gemeenten geven aan veel belang te hechten aan het leren en ontwikkelen in en van de praktijk, door middel van cocreatie met lokale c.q. regionale partijen. Voor mijn rol als Staatssecretaris met betrekking tot de kennisinfrastructuur verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3 en 4.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op dit rapport, waarbij u in ieder geval ingaat op de nieuwe rol van publieke kennisorganisaties, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van kennis en de verantwoordelijkheid voor een goed functionerende kennisbasis?
Een aantal conclusies van het Rathenau Instituut onderschrijf ik ten volle, bij andere plaats ik enkele kanttekeningen.
In het kader van het Programma Sociaal Domein zullen een aantal van deze vraagstukken door Rijk en gemeenten worden opgepakt. Zoals eerder toegezegd zal de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd worden over de voortgang van het programma, waaronder het thema kennisinfrastructuur (Kamerstuk 34 477, nr. 16).
Het bericht dat het ROC West-Brabant onwettig lesgeld vraagt |
|
Peter Kwint |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het ROC West-Brabant meer dan het wettelijke toegestane les- of cursusgeld vraagt aan studenten die «niet financieel aantrekkelijk» zijn voor de instelling, omdat anders een aantal opleidingen niet rendabel zijn en zouden moeten verdwijnen?1
Dit soort situaties vind ik zeer onwenselijk en onaanvaardbaar. Het is van groot belang dat het onderwijs toegankelijk is voor iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond of voorgeschiedenis. Artikel 8.1.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) verbiedt onderwijsinstellingen om de inschrijving afhankelijk te stellen van een andere dan een bij of krachtens de WEB geregelde geldelijke bijdrage. Dit betekent dat instellingen hun studenten niet kunnen verplichten tot het betalen van een geldbedrag als voorwaarde om te kunnen worden ingeschreven anders dan het wettelijk verschuldigde les- of cursusgeld.
Na contact met de betreffende instelling blijkt dat het gaat om een geïsoleerd incident, waarbij één opleidingsmanager van het Radius College, onderdeel van ROC West-Brabant, verkeerd heeft gehandeld. Door ingrijpen van het bevoegd gezag zijn er geen bedragen gefactureerd.
Op hoeveel instellingen middelbaar beroepsonderwijs (mbo-instellingen) is er sprake van het vragen van meer dan het wettelijk toegestane les- en of cursusgeld aan studenten die langer over hun mbo-opleiding doen of willen stapelen?2
Mij zijn op dit moment geen concrete signalen bekend dat andere mbo-instellingen meer dan het wettelijk toegestane les- en of cursusgeld aan studenten vragen, die reeds langere tijd in het mbo staan ingeschreven of willen stapelen. Om een dergelijke ongewenste situatie te voorkomen zal ik de Inspectie van het Onderwijs verzoeken om hier tijdens het reguliere toezicht extra op te letten. Bovendien zal ik de MBO Raad vragen nog eens bij de mbo-instellingen onder de aandacht te brengen dat het verboden is de inschrijving afhankelijk te stellen van een andere geldelijke bijdrage dan het les- of cursusgeld.
Deelt u de mening dat dit het gevolg is van de manier waarop het mbo wordt bekostigd en dat door dit bekostigingsmodel – de cascadebekostiging – financiële belangen boven het belang van de mogelijkheid tot stapelen van de student komen te staan en daarmee kansenongelijkheid wordt vergroot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mening deel ik niet. De cascade is een onderdeel geworden van de recente bekostiging en ingevoerd om instellingen te stimuleren studenten met behulp van een adequate intake en een goede loopbaanbegeleiding in de juiste opleiding in te schrijven, op het juiste niveau en met uitzicht op een plek op de arbeidsmarkt. Het is niet gewenst dat studenten onnodig lang hun opleiding moeten volgen, zij ervaren dit als «ophokken». Ook hebben studenten eerder aangeven het mbo-onderwijs als te weinig uitdagend te ervaren. Om die reden is ook de opleidingsduur van een groot aantal opleidingen teruggebracht van vier naar drie jaar. Bij de invoering van de nieuwe bekostiging zijn zorgen uitgesproken over het effect van de (oorspronkelijke) cascade op vierjarige opleidingen en op het stapelen door studenten. Naar aanleiding daarvan heb ik de cascade afgezwakt waardoor het effect minder scherp is geworden. Ik ben van mening dat daarmee een goed evenwicht is gevonden tussen de bekostiging van studenten in korte intensieve opleidingen en de bekostiging van studenten die meer tijd nodig hebben om hun opleiding succesvol af te ronden. Het is aan de instelling om de middelen van hun lumpsum bekostiging zo te verdelen over de opleidingen dat ook studenten die meer tijd nodig hebben, succesvol aan het onderwijs kunnen deelnemen.
Aanvullend hierop heb ik in het kader van gelijke kansen 12 miljoen beschikbaar gesteld voor instellingen die ten opzichte van andere instellingen veel studenten binnenkrijgen zonder diploma of met een diploma op een laag niveau en om die reden meer tijd nodig hebben om hun opleiding af te ronden.
Acht u het wenselijk dat de betreffende studenten de dupe zijn van dit bekostigingsmodel en in feite zorg moeten dragen voor het behoud van enkele opleidingen op het Radius College? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is in strijd met de wet om van studenten een geldelijke bijdrage te vragen omdat ze om welke reden dan ook langer in het mbo verblijven. Dat is ook niet nodig. Zoals in mijn vorige antwoord is gesteld, ontvangen mbo-instellingen bekostiging voor het verzorgen van het beroepsonderwijs. Ik verwacht van de bestuurders van de instellingen dat zij deze middelen op een goede manier verdelen binnen de instelling en daar inzetten waar ze nodig zijn.
Hoe is het mogelijk dat er sprake is van het vragen van meer dan het wettelijke toegestane les- of cursusgeld door het ROC West-Brabant, ondanks dat dit kabinet twaalf miljoen euro heeft vrijgemaakt om mbo-studenten aan te moedigen om een mbo-diploma op hoger niveau te halen? Is het feit dat er extra geld bij moet om stapelen in het mbo te stimuleren volgens u geen teken dat het bekostigingsmodel van het mbo niet deugt en dat dit kabinet er niet in geslaagd is de kansenongelijkheid in het mbo te verkleinen? Kunt uw antwoord toelichten?3
Het is niet toegestaan om meer dan het wettelijk toegestane les- of cursusgeld te vragen aan studenten. Zoals u ook kunt lezen in de toelichting bij de Regeling compensatie langere inschrijvingsduur, die voor de verdeling van deze twaalf miljoen is gemaakt, zijn deze middelen bedoeld voor instellingen die te maken hebben met relatief veel laag opgeleide studenten die (mede) daardoor lang in het mbo verblijven. ROC West Brabant komt overigens niet in aanmerking voor deze regeling omdat zij onder het landelijk gemiddeld vallen en daarom met de reguliere middelen ook deze studenten onderwijs kunnen bieden.
Bent u bereid om uw opvolger mee te geven dat mbo-instellingen voldoende gefinancierd moeten worden, zodat de meest passende opleiding voor een mbo-student op onderwijsinhoudelijke gronden gekozen kan worden in plaats van op basis van financiële argumenten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard van mening dat mbo-instellingen voldoende gefinancierd moeten worden om elke student een passende opleiding aan te bieden. Ik vind ook dat mbo-instellingen hiervoor thans voldoende middelen ontvangen en zelf in staat moeten zijn om een goede verdeling over de opleidingen te maken zodat elke student een passende opleiding aangeboden krijgt.
Daarnaast ben ik de mening toegedaan dat instellingen verstandig moeten omgaan met belastinggeld en niet studenten onnodig lang ingeschreven houden of laten stapelen puur vanuit financieel oogpunt. Daar zijn de studenten niet mee gediend. Zij vragen om uitdagend beroepsonderwijs en een opleiding met zicht op werk. Ik vind het wel goed als een instelling een student stimuleert voor een opleiding met arbeidsmarktperspectief te kiezen dan wel de student erop aanspreekt de nodige inzet te plegen om zijn diploma in de daarvoor gestelde tijd te behalen. Maar daar mag door de instelling geen aanvullende financiële vergoeding voor gevraagd worden.
De aanhouding van een NRC-fotograaf |
|
Corinne Ellemeet (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een fotograaf van NRC Handelsblad is gearresteerd, omdat hij weigerde foto’s af te staan van een vechtpartij tussen een lokale actievoerder en een Amerikaanse militair in burger?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja.
Deelt u de mening dat deze arrestatie op zeer gespannen voet staat met het grondwettelijk recht van persvrijheid? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de handelwijze van de politie niet voldoet aan de huidige regels voor het betrekken van journalistiek materiaal? Zo nee, waarom niet?
Ja. De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Komen vergelijkbare zaken vaker voor, waarbij de politie zonder toestemming van de rechter journalistiek materiaal in beslag neemt?
Het gaat in casu om een incident.
Waarom trad de betrokken Amerikaanse militair in burger in dit geval tegen de actievoerder op? Klopt de veronderstelling dat de Amerikaanse autoriteiten hiermee te ver zijn gegaan?
De reden waarom een Amerikaans militair in burger tegen een actievoerder optrad is mij onbekend. De veronderstelling dat de Amerikaanse autoriteiten hiermee te ver zijn gegaan kan ik niet bevestigen.
In hoeverre zijn de aanhouding van de fotograaf en de vordering tot uitlevering in lijn met met het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken (Kamerstuk 34 032)?
In de toelichting op het Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken4 wordt gewezen op het bestaande beleid dat inhoudt dat het strafvorderlijk optreden tegen journalisten zeer terughoudend is en dat ervan wordt uitgegaan dat dit in stand blijft. Met dit wetsvoorstel wordt het recht op bronbescherming in het Wetboek van Strafvordering opgenomen waardoor er een duidelijker aanknopingspunt voor dit recht is dan een verwijzing naar dit recht in de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten van het College van procureurs-generaal.
Bent u bereid politie- en justitiefunctionarissen te instrueren over het grote belang van vrije nieuwsvergaring en de daarbij behorende correcte omgang met journalisten? Zo nee, waarom niet?
Omgang met journalisten en hun rechten en plichten is onderdeel van de opleiding van politieambtenaren. Binnen het OM zal de casus breed besproken worden.
Het bericht dat een NRC-journalist in de cel zat omdat hij weigerde foto’s af te staan |
|
Peter Kwint , Ronald van Raak (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat een NRC-journalist is vastgezet omdat hij weigerde foto’s af te staan?1
Ja. De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Klopt het dat er toestemming moet zijn van een rechter wanneer (film)materiaal wordt gevorderd van een journalist? Zo ja, waarom zijn agenten daarvan niet op de hoogte?
Wanneer het Openbaar Ministerie wil beschikken over materiaal dat onder een journalist berust moet de Officier van Justitie ex artikel 105 Wetboek van Strafvordering, bij de Rechter-Commissaris een vordering indienen om van de Rechter-Commissaris een bevel tot uitlevering te krijgen. De opdracht van de Officier van Justitie, waarop de politie haar handelen heeft gebaseerd, strookt niet met de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.
In hoeveel zaken is er in de afgelopen tien jaar ook materiaal gevorderd zonder toestemming van de rechter?
Het gaat in casu om een incident.
Vallen deze foto’s volgens u wel of niet onder journalistieke bronbescherming?
Uit de Aanwijzingen dwangmiddelen journalisten volgt dat foto’s van journalisten in het algemeen vallen onder bronbescherming. In dit geval is relevant dat er ten onrechte geen rechterlijke toets heeft plaatsgevonden. Daarvoor heeft het Openbaar Ministerie excuses aangeboden.
Deelt u de mening dat als het gaat om journalistieke vrijheid, er altijd zo terughoudend mogelijk moet worden opgetreden door de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit soort kwesties in de toekomst te voorkomen?
Ja. De casus zal binnen het Openbaar Ministerie breed besproken worden.
Het bericht dat honderd miljoen euro aan subsidie is toegewezen voor een grote mest(co)vergistingsinstallatie in Rilland |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Engie krijgt honderd mln subsidie voor mestvergistingsinstallatie in Zeeland»?1
Ja.
Wat is zijn de te verwachten overlast voor omwonenden van de mestvergistingsinstallatie? Hoeveel kilometers wordt er naar verwachting gereden voor de aan- en afvoer van organisch materiaal? Hoe is de bereikbaarheid van het complex geborgd? Klopt de inschatting dat dit gaat om twintig vrachtwagens per dag of minder?
Ik begrijp de zorgen met betrekking tot overlast voor omwonenden van deze grote mest-covergistingsinstallatie. Deze zorgen waren mede aanleiding voor de brede evaluatie naar het nut en de risico’s van covergisting die op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd. Met de brief van 17 april 2015 (Kamerstuk 33 037, nr. 152) is deze evaluatie aangeboden aan uw Kamer en heeft het kabinet hierop een reactie gegeven. De evaluatie geeft aan dat indien het beleid voor leefomgevingskwaliteit en veiligheid wordt nageleefd, er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. De evaluatie maakt ook duidelijk dat covergisting bijdraagt aan de noodzakelijke vervanging van fossiele energiebronnen.
Van Omgevingsdienst RUD Zeeland heb ik informatie ontvangen met betrekking tot de vergunning voor de Wet milieubeheer die is verleend voor deze installatie. Gedeputeerde staten van de provincie Zeeland zijn het bevoegd gezag in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving ten aanzien van het oprichten en in werking hebben van deze installatie. De provincie Zeeland heeft in 2010 een vergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer. Daarbij is gekeken naar de effecten op de leefomgeving. Door het opnemen van voorschriften in de vergunning zijn effecten op de leefomgeving voorkomen of zo veel mogelijk beperkt.
Het aantal kilometers dat er gereden gaat worden voor de aan- en afvoer van organisch materiaal is niet gespecificeerd in de aanvraag of de vergunning, aangezien dit geen punt van toetsing bij de vergunningverlening is.
In de aanvraag om de vergunning Wet Milieubeheer wordt aangegeven dat tijdens de exploitatie het totaal aantal verkeersbewegingen 110 in de dagperiode bedraagt. De ontsluiting van de installatie zal plaatsvinden via een enkele jaren geleden aangelegde rotonde bij de afslag van de A58/Oude Rijksweg. In de vergunning is overwogen dat door deze goede verkeersaansluiting de verkeersintensiteit niet tot overlast voor de omgeving zal leiden.
Kunt u uitleggen hoe deze installatie zich op efficiëntie en beoogde duurzaamheidswinst van vergisters positief onderscheidt? Acht u deze investering van honderd miljoen euro rendabel? Wordt de subsidie louter toegekend voor de bouw van de installatie of ook voor de exploitatie? Hoe kijkt u aan tegen de uitspraken van hoogleraar Reijnders die de miljarden aan uitgekeerde subsidies voor vergisters betitelt als «ecologische waanzin en boerenbedrog»?2
Covergisting, dat wil zeggen de vergisting van dierlijke mest en reststromen voor de opwekking van hernieuwbare energie, is één van de vormen van hernieuwbare energie die conform de Europese richtlijn Hernieuwbare Energie meetelt voor het behalen van de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020. Voor het realiseren van dit doel zet het kabinet de stimuleringsregeling voor hernieuwbare energieproductie SDE+ in, waarin technologieën met elkaar op basis van kostprijs concurreren om het beschikbare subsidiebudget. De SDE+ vergoedt de onrendabele top van hernieuwbare energieprojecten, bestaand uit zowel de kosten voor de bouw als de exploitatie van een productie-installatie. De kostprijs van covergisting is vergelijkbaar met of lager dan de kostprijs van andere technologieën die in aanmerking komen voor de SDE+. Daarom kan deze technologie en het betreffende project een kosteneffectieve bijdrage leveren aan het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstellingen.
Het genoemde subsidiebedrag van ruim € 100 miljoen betreft overigens de aangegane verplichting en vormt het maximum. De daadwerkelijke subsidie is afhankelijk van de werkelijke energieproductie over de looptijd van 12 jaar en de dan geldende marktprijzen voor energie.
Gegeven het bestaan van mest en reststromen sta ik positief tegen de toepassing van deze biomassa voor de kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie. Ik ben het daarom niet eens met de uitspraak van hoogleraar Reijnders dat mestvergisters «ecologische waanzin en boerenbedrog zijn».
Wat gaat u ondernemen om bewoners van de regio te informeren over de komst van de mestvergistingsinstallatie? Krijgen omwonenden mogelijkheden tot inspraak?
Het informeren van bewoners over dit initiatief en het organiseren van inspraak die daarbij hoort is een taak van de lokale overheden. Gedeputeerde staten van Zeeland hebben destijds in de vergunningprocedure kennis gegeven van de ontwerpvergunning en de definitieve vergunning. De RUD Zeeland meldt dat tijdens de inzageperiode van de ontwerpvergunning geen zienswijzen zijn ontvangen. Tijdens de beroepstermijn zijn geen bezwaren ingediend. Er is daarom nu sprake van een onherroepelijke vergunning.
Initiatiefnemer ENGIE, die het project uitvoert samen met een groep lokale ondernemers, heeft aangegeven rekening te houden met de wensen en aanmerkingen van omwonenden voordat ENGIE het project gaat uitvoeren, zodat overlast vermeden kan worden.
Welke organische stoffen zullen naar verwachting -naast mest- worden gebruikt voor de vergister en op welke locaties zal dit worden ingezameld? In welke verhouding worden de grondstoffen verbruikt? Wat is de herkomst van dit organisch materiaal? Welke vergunningen en meldingsprocedures zijn hiervoor nodig en onder welke categorie valt deze installatie? Welke vergunningen zijn verleend, verlengd of aangevraagd?
De input van de covergistingsinstallatie dient volgens de voorwaarden van de SDE+ subsidie voor covergisting voor minimaal 50% uit dierlijke mest te bestaan en mag voor de rest slechts worden aangevuld met stoffen die staan beschreven in de categorie IV van de bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, de zogenaamde positieve lijst. Er wordt geen wettelijk onderscheid gemaakt tussen de herkomst van deze producten; het staat een bedrijf vrij om deze producten aan te voeren, mits wordt voldaan aan de beschrijving op de bijlage, en aan de algemene eisen, die de Nederlandse Meststoffenwet geeft in het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, artikel 9 tot en met 15. De verleende vergunning in het kader van de Wet milieubeheer maakt het mogelijk om 82.500 ton stoffen van de positieve lijst per jaar aan te voeren voor de covergistingsinstallatie.
Op welke afstand van woon- of werkgebied ligt de beoogde locatie? Zijn er gezondheidsrisico’s of kansen op geluids- en geurhinder voor direct omwonenden of voor mensen die daar – al dan niet beroepsmatig – veelvuldig verblijven? In hoeverre kan dit gelden voor de aanvoerroutes?
De beoogde locatie ligt omsloten tussen kassen met glastuinbouw en de Oude Rijksweg. Het meest nabijgelegen buurtschap «Middenhof» is gelegen op ongeveer 1 kilometer afstand van de beoogde locatie. De provincie Zeeland heeft bij de vergunningverlening voor de Wet Milieubeheer onder meer getoetst op de effecten voor geluid en geur en heeft daarbij geoordeeld dat de geluidsemissies en geuremissies van de inrichting naar de omgeving passen binnen de daarvoor geldende normen. Er zijn voorschriften opgesteld om de effecten op de omgeving te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Een specifieke toetsing op gezondheidseffecten voor omwonenden heeft niet plaatsgevonden. De risico’s voor mensen die werkzaam zijn op de locatie van de installatie worden afgedekt in de Arbowetgeving. De provincie Zeeland heeft in de vergunning overwogen dat de toename van de verkeersintensiteit niet tot overlast voor de omgeving zal leiden.
Kunnen in het geval van calamiteiten giftige gassen worden afgevoerd? Zo ja, in welke mate mogen deze gassen worden geloosd?
Bij de vergunningverlening voor de Wet milieubeheer door de provincie Zeeland heeft een beoordeling plaatsgevonden op de externe veiligheid. Hoewel dat niet verplicht was bij de aanvraag is er door aanvrager ook een kwantitatieve risicoanalyse gemaakt. De installatie voldoet aan alle eisen om de vergunning te kunnen verlenen. De vergunning vereist dat er voor noodgevallen een (intern) bedrijfsnoodplan aanwezig is. Daarnaast dient er voor calamiteiten, storingen en onderhoud een fakkelinstallatie aanwezig te zijn waarmee biogas kan worden afgefakkeld als het niet kan worden verwerkt.
Wordt er rekening gehouden met een fatsoenlijke inpassing in het landschap? Zo ja, hoe?
De installatie zal komen te liggen tussen de kassen in het glastuinbouwgebied Eerste Bathpolder. Landschappelijke inpassing is geen toetsingskader bij het verlenen van een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. Hierover zijn derhalve geen voorschriften opgenomen met betrekking tot de landschappelijke inpassing. De huidige initiatiefnemer ENGIE heeft aangegeven in overleg met omwonenden te kijken naar de landschappelijke inpassing.
Kunt u een overzicht geven van de totale energiewinst die is behaald door middel van de tot nu toe uitgegeven 2,5 miljard euro aan subsidiegeld voor mestvergisters? Hou verhoudt de opbrengst zich tot andere energiebronnen? Acht u het subsidiëren van mestvergisters, vanuit het oogpunt van milieu of energiewinning nog werkelijk als een rendabele investering?
Ik rapporteer uw Kamer periodiek over de stand van zaken van de SDE+ openstellingen. Op 27 januari 2017 heb ik uw Kamer in aanvulling op de reguliere begrotingscyclus een totaalbeeld van de financiële en beleidsinformatie ten aanzien van de SDE+ gezonden (Kamerstuk 31 239, nr. 255). In onderstaande tabellen geef ik een nadere uitsplitsing van de kasuitgaven voor covergisting en mestvergisting vanuit de SDE+ regeling en haar voorgangers (MEP, OVMEP, SDE), afgezet tegen de bijbehorende hoeveelheid hernieuwbare energie die hiermee werd gesubsidieerd in de jaren 2012 tot en met 2016. Ik acht het subsidiëren van vergisters rendabel, omdat het niet subsidiëren van deze vorm van hernieuwbare energieopwekking er toe zou leiden dat ik meer subsidie zou moeten toekennen aan vervangende hernieuwbare energieprojecten met een hogere kostprijs per geleverde energie-eenheid.
2012
2013
2014
2015
2016
Totale energieproductie
Mest(co)vergisting [in petajoule]
2,11
2,53
2,73
2,98
2,98
Totale kasuitgaven
Mest(co)vergisting [in mln €]
57,95
61,55
63,71
72,61
70,79
Het in de cel gooien van een Nederlandse journalist |
|
Maarten Groothuizen (D66), Ingrid van Engelshoven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NRC-fotograaf in cel omdat hij weigerde foto’s af te staan»?1
De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Waarom deze fotograaf is opgepakt en in de politiecel is gezet? Welke wetten had hij overtreden?
De journalist is ten onrechte als verdachte aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft hiervoor excuses aangeboden, zie het eerder genoemde persbericht van het Openbaar Ministerie.
Was de arrestatie van de journalist legitiem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis van welke rechtsgrond is de apparatuur van de journalist, oftewel de geheugenkaart waar de foto’s op stonden, in beslag genomen?
De inbeslagname van de apparatuur en geheugenkaart was onterecht. Ik verwijs naar de eerder genoemde Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.
Was de inbeslagname legitiem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het optreden en handelen van de politie en marechaussee, zoals uiteengezet in het artikel, ontoelaatbaar is in de democratische rechtsstaat die Nederland is?
Ja. Het handelen van de politie was gebaseerd op aansturing van het Openbaar Ministerie. Deze aansturing van het Openbaar Ministerie was onjuist.
Bent u bereid om pal te gaan staan voor de persvrijheid en het gesprek aan te gaan met politie en Openbaar Ministerie om uw ongenoegen kenbaar te maken?
Ik hecht groot belang aan vrije nieuwsgaring. Daarbij hoort dat journalisten in vrijheid hun werk moeten kunnen doen. Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak geconstateerd dat in de hectiek van het moment de verkeerde afweging is gemaakt om het dwangmiddel inbeslagname towe te passen. Het Openbaar Ministerie heeft dit ook toegegeven. De casus zal binnen het OM breed besproken worden.
Welke andere acties wilt u ondernemen om in de toekomst persvrijheid beperkend politieoptreden zoveel mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De gevolgen van de uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank in de zaak die werd aangespannen door Milieudefensie, waarin u door de rechtbank wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren voor de voorgenomen uitbreiding van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km per uur op nieuwe trajecten, zoals de A2 tussen Amsterdam en Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor het project Rotterdamsebaan in Den Haag?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de A16?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de Blankenburgtunnel in Rotterdam?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de uitbreiding van de Rotterdam The Hague Airport?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voorgenomen verbreding van de A27?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de snelheidsverhoging op de Noordelijke Randweg in Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voornemens om een biomassacentrale in gebruik te nemen in Utrecht, waardoor een toename van de uitstoot van roet, stikstofoxide en stikstofdioxide kan worden verwacht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de uitbreiding van luchthaven Schiphol?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor bouwprojecten op of nabij locaties die al over de luchtkwaliteitsnorm gaan, gezien de aanzuigende werking die deze zullen hebben op het verkeer op die locaties?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit soort projecten wellicht niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Kunt u toelichten waarom projecten zoals de Rotterdamsebaan in Den Haag als onderdeel van de NSL vrijgesteld werden van toetsing aan de grenswaarden?
Van een vrijstelling van toetsing aan de grenswaarden is geen sprake, de toetsing vindt plaats via de jaarlijkse NSL monitoring. Het NSL vindt zijn wettelijke basis in titel 5.2 van de Wet milieubeheer, waarmee onderbouwd kan worden dat aan de normen voor luchtkwaliteit wordt en zal worden voldaan. Voor in het NSL opgenomen projecten hoeft niet individueel te worden aangetoond dat aan de grenswaarden wordt voldaan, dit gebeurt op programma niveau. Voor het programma als geheel wordt door het RIVM jaarlijks gemonitord of langs wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, dus ook langs projecten zoals de Rotterdamsebaan.
Welke andere projecten zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden?
Zoals in het vorige antwoord is uiteengezet, is van een vrijstelling geen sprake.
Wat zijn de gevolgen voor deze (en andere) projecten uit het NSL, gezien het feit dat de rechter stelt dat het NSL niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit Bijlage XV van de Richtlijn?
Het NSL is een nationaal instrument dat niet wordt geregeld in de Richtlijn. Het heeft als doel een beoordelingskader te vormen voor individuele besluiten die raken aan luchtkwaliteit. De bruikbaarheid van het NSL bij individuele besluiten wordt beoordeeld door de bestuursrechter. Er is inmiddels een ruime hoeveelheid jurisprudentie waaruit blijkt dat het NSL bruikbaar is voor dit doel. De rechtbank heeft zich over deze functie van het NSL niet uitgelaten. De uitspraak heeft in zoverre dus geen gevolgen voor overige projecten die in het NSL zijn opgenomen.
Kunt u, gezien de urgentie van deze zaak, deze vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze gaat u dan uitvoering geven aan de uitspraak van de rechtbank?
Ik verwijs u naar mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256).
Het bericht ‘Arts doet greep naar de macht’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arts doet greep naar de macht»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u het in het artikel geschetste beeld van een machtsstrijd tussen de vrijgevestigde artsen aan de ene kant en de Ondernemingsraad en Cliëntenraad aan de andere kant?
Ik kan daar niet over oordelen. Van Treant heb ik begrepen dat de raad van toezicht, raad van bestuur en ondernemingsraad nog met elkaar in gesprek zijn over het voorgenomen bestuursmodel en de achterliggende (juridische) voorwaarden. Mochten de betrokken partijen er niet uitkomen dan is het uiteindelijk aan de ondernemingskamer om een uitspraak toe doen. Vanzelfsprekend hoop ik dat het niet zo ver zal hoeven komen.
Deelt u de zorg dat de voortdurende onrust over de besturing van de Treant Zorggroep ten koste kan gaan van de kwaliteit van de zorg?
Bestuurlijke instabiliteit kan inderdaad een risico vormen voor de bestuurbaarheid van een zorginstelling en daarmee indirect voor de patiëntenzorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) staat daarom in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van toezicht. De IGZ heeft op dit moment geen signalen dat de ontstane bestuurlijke situatie gevolgen heeft voor de kwaliteit van zorg.
Wat vindt u van een bestuursmodel waarin vrijgevestigde medisch specialisten meebesturen in een ziekenhuis?
Ziekenhuizen zijn private partijen en in dat kader zelf verantwoordelijk voor de besturing van hun organisatie. Ik ga daar niet over. Wel ben ik voorstander van het zoveel mogelijk bevorderen van de gelijkgerichtheid van belangen tussen ziekenhuis en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling. Deelname van medische specialisten in de raad van bestuur van het ziekenhuis kan hieraan bijdragen en voorzien in een meer integrale afweging ten aanzien van de bedrijfsvoering en kwaliteit van zorg. Uiteindelijk moet een ziekenhuis zelf afwegen hoe zij haar governance inricht. Wel acht ik het van belang dat er goede afspraken worden gemaakt over het scheiden van rollen en verantwoordelijkheden. Iedere vorm van belangenverstrengeling binnen een raad van bestuur moet daarbij worden vermeden.
Komt het voorgestelde bestuursmodel van de Treant Zorggroep waarbij vrijgevestigde medisch specialisten zitting nemen in de Raad van Bestuur overeen met het «participatiemodel»? Zo nee, van welke bestuursvariant is hier sprake?
Nee. Van het participatiemodel wordt gesproken als vrijgevestigd medisch specialisten naast zeggenschap ook een financieel belang krijgen in het ziekenhuis en zo (mede) risico lopen. Bij Treant Zorggroep is dit niet aan de orde. Het ziekenhuis heeft het voornemen twee praktiserende medisch specialisten toe te laten treden tot de raad van bestuur. Treant heeft mij overigens laten weten dat dit zowel vrijgevestigde als medisch specialisten in loondienst kunnen zijn, waarbij een bestuurder van het medisch specialistisch bedrijf (msb) of toezichthouder statutair zijn uitgesloten. Met het oog op mogelijke belangenverstrengeling vind ik dat een goede zaak. Deze door Treant beoogde bestuursvariant zou aangeduid kunnen worden als duaal leiderschap.
Komt deze bestuursvariant al op andere plekken in Nederland voor? Zo ja, kunt u een voorbeeld geven?
Ik ga ervan uit dat u doelt op de voorgestelde bestuursvariant binnen Treant Zorggroep. Er zijn zeker ziekenhuizen in Nederland waar praktiserend artsen zitting hebben in de raad van bestuur, als voorbeeld noem ik de Saxenburgh Groep.
Deelt de u de mening dat een dergelijk bestuursmodel een bijdrage kan leveren aan een goede integrale besturing van een ziekenhuis en daarmee aan een goede kwaliteit van zorg?
Ja, die mening deel ik, mits heldere afspraken worden gemaakt over rollen en verantwoordelijkheden en iedere vorm van belangenverstrengeling binnen een raad van bestuur wordt vermeden. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat mensen moeten kunnen rekenen op goede en tijdige zorg ongeacht de wijze waarop het bestuur van het ziekenhuis wordt vormgegeven?
Ja, die mening deel ik. Een zorgaanbieder is op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg. Patiënten moeten daar op kunnen vertrouwen, ongeacht de wijze waarop het bestuur van een ziekenhuis is ingericht. De IGZ ziet daar ook op toe.
Wat is de rol van de toezichthouders, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij het tot stand brengen en toetsen van een nieuwe bestuursstructuur bij ziekenhuizen? Zijn deze toezichthouders op dit moment ook betrokken bij de ontwikkelingen binnen de Treant Zorggroep?
Zorgaanbieders zijn zelf eindverantwoordelijk voor het inrichten van een bestuursstructuur die voldoet aan de wettelijke verplichtingen en transparantie-eisen met betrekking tot een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering, die zijn opgenomen in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit. De IGZ houdt toezicht op de naleving van de WTZi, maar toetst niet vooraf een beoogde bestuursstructuur. Zoals reeds gemeld in de beantwoording van vraag 3, staat IGZ momenteel in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van toezicht.
Kunt u aangeven wanneer de door u toegezegde analyse van het signaalrapport van Ieder(in) en de meest recente meldingen bij het Nationaal Zorgnummer (NZN) en Ieder(in), opgesteld samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), gereed is?1
De planning is om komend voorjaar de analyse gereed te hebben. Zoals in de beantwoording van Kamervragen van Kamerlid Kuik (CDA), van 8 september jl. over het bericht aangaande de gedwongen verhuizing van een cliënt van een Fokuszorg naar een zelfstandige woning om de benodigde 24-uurszorg te krijgen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2685), zal ik ook de hierbij relevante signalen over problemen bij verhuizingen in deze analyse betrekken.
Bent u bereid om binnen deze analyse naast de doorlooptijd ook de kwaliteit van een rolstoel in de diverse gemeentes mee te nemen?
Ja, kwaliteit is één van de voornaamste signalen uit het signaalrapport van Ieder(in).
Kunt u op basis van deze analyse, in samenwerking met de VNG, een verbeterplan voor de toekomst formuleren? Bent u bereid in dit verbeterplan samen met de betrokken partijen te kijken welke innovatieve en creatieve ideeën er al bestaan in het veld of uitgerold zouden kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De analyse moet nog worden uitgevoerd en ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst en de op basis daarvan te nemen maatregelen. Los daarvan: het is voor gemeenten nu al mogelijk om in mandaat namens de Sociale Verzekeringsbank een persoongebonden budget voor een hulpmiddel te verstrekken.
Bent u bekend met de signalen dat er, ondanks de afspraken binnen de erkenningsregeling Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen (NKH), eindgebruikers zijn die langer dan 24 uur moeten wachten op een reparatie aan een medisch hulpmiddel en geen oplossing aangeboden krijgen in de vorm van een vervangend middel of een passende voorziening of dienst? Kunt u ook deze signalen opnemen in de analyse? Kunt u aangeven hoe u deze signalen gaat oppakken?
Het signaal met betrekking tot lange wachttijden maakt ook onderdeel uit het van het signaalrapport van Ieder(in) en ook dit zal in de analyse worden meegenomen.
De uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie rechtszaak. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het beschamend is dat de Nederlandse Staat in drie jaar tijd drie maal terecht is gewezen door de rechtbank aangaande de luchtkwaliteit in Nederland, te weten de zaak inzake de maximumsnelheid op de A131, Urgenda vs. de Staat2 en Milieudefensie vs. de Staat3? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Zowel op de onderwerpen luchtkwaliteit als klimaatverandering worden ingrijpende beslissingen genomen door de regering. Partijen die het niet eens zijn met deze beslissingen kunnen dit aanvechten bij de rechter en daarbij kan het voorkomen dat de rechter tot een ander oordeel komt dan de regering. Overigens merk ik op dat de genoemde uitspraken een uitzondering vormen op de jarenlange lijn in de jurisprudentie die het regeringsbeleid op het gebied van luchtkwaliteit ondersteunt.
Welke maatregelen gaat u per wanneer versnellen? Hoe kan de Kamer de effecten van die maatregelen controleren? Kunt u een tijdspad geven met tussendoelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256) heb ik aangegeven dat ik samen met de decentrale overheden de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder zal versnellen en concretiseren. Deze problematiek vraagt om een gezamenlijke aanpak van ministeries, andere overheden, het bedrijfsleven en overige betrokkenen. Momenteel ben ik in overleg met deze partijen om te bezien welke maatregelen een oplossing kunnen bieden voor de knelpunten. Begin november zal ik uw Kamer nader informeren.
Erkent u dat er een handhavingsvacuüm bestaat tussen gemeenten, provincies en centrale overheid? Zo ja, garandeert u dat er te allen tijde handhavend wordt opgetreden, zowel lokaal, provinciaal als nationaal, bij overschrijding van luchtkwaliteitsnormen? Zo nee, waaruit blijkt dat de handhaving op dit moment goed functioneert?
Nee, dat erken ik niet. Wanneer een luchtkwaliteitsnorm wordt overschreden, dient door het bestuursorgaan een luchtkwaliteitsplan te worden opgesteld. Dit is een lokaal luchtkwaliteitsplan op grond van artikel 5.13 van de Wet milieubeheer of een nationaal samenwerkingsprogramma op grond van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer (het NSL). Bestuursorganen zijn verplicht om rekening te houden met deze plannen en programma’s bij de uitoefening van bevoegdheden. Tegen de concretisering van de besluiten die in de plannen en het programma zijn opgenomen staat beroep open, indien die besluiten de burger rechtstreeks raken. In dergelijke procedures kan worden (en wordt ook geregeld) aangevoerd dat het NSL niet zou volstaan of dat het concrete project niet in het NSL past. De bestuursrechter heeft dergelijke beroepen steeds verworpen.
Op welke wijze heeft u naar decentrale overheden gecommuniceerd dat er op dit moment geen enkele maatregel getroffen mag worden die leidt tot verdere grensoverschrijding van de Europese norm?
Het bevoegd gezag houdt bij een project rekening met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Erkent u dat de conclusies van de Gezondheidsraad en de in een artikel in Trouw genoemde longarts4 dat lucht die op of net onder de Europese norm ligt nog altijd zeer ongezond is? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek concludeert u dat?
Ook wanneer de Europese grenswaarden worden gehaald doen zich nog steeds gezondheidsrisico’s voor. Daarom streef ik naar permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij de ambitie is om toe te werken naar de streefwaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit is ook met uw Kamer gewisseld tijdens het AO leefomgeving van 11 februari 2016 en is daarnaast verwoord in mijn brieven van 5 juli 2016 (Kamerstuk 30 175, nr. 242) en 10 oktober 2016 (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 7). Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over hoe gezondheid meer centraal kan worden gesteld in het luchtkwaliteitsbeleid. Dit advies kan als basis dienen om met uw Kamer het ambitieniveau van het luchtkwaliteitsbeleid te bepalen en dit nader te concretiseren. Zoals ook verzocht met motie van Veldhoven c.s. (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 46) zal het kabinet in 2017 en 2018 hiertoe een nieuw luchtkwaliteitsplan opstellen in overleg met onder andere decentrale overheden en belangenorganisaties.
Bent u bereid voor Nederland strengere luchtkwaliteitsnormen in te stellen dan de huidige Europese? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de voorstellen tegemoet zien? Zo nee, welke belangen verzetten zich ertegen om nationale normen te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat het project met de slimme camera’s in de haven van Rotterdam stil ligt. |
|
Ronald van Raak (SP), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken van het project met de slimme camera’s in de Rotterdamse haven?1
De stand van zaken is dat de ondertekening van een convenant door de betrokken – publieke en private – partners aanstaande is. Er is dan ook geen aanleiding voor het Kabinet om nu in gesprek te gaan met deze partners. Als de vereiste handtekeningen gezet zijn, zal de – gefaseerde – uitwerking plaatsvinden en kunnen de camera's door de betreffende partners in het kader van hun onderscheidenlijke werkzaamheden uitgelezen gaan worden. Volgens de huidige planning van de partners zal na afronding van de aanbesteding de operationele realisatie van het cameraproject in de periode 2018–2021 plaatsvinden.
Worden de camera’s inmiddels uitgelezen? Zo ja, wie leest deze camera’s uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er een patstelling is tussen de partners die het cameraproject moeten financieren? Zo ja, bent u bereid om met deze partners in gesprek te gaan zodat dit probleem snel kan worden opgelost?
Zie antwoord vraag 1.
Kloppen de schattingen dat slechts eenvijfde deel van de cocaïnesmokkel wordt onderschept?
Het is mij niet bekend waarop de schatting van een vijfde is gebaseerd. Over de totale hoeveelheid cocaïne die Nederland binnenkomt heb ik geen informatie. Wel is mij duidelijk dat de handel in en smokkel van cocaïne als dreiging wordt gekwalificeerd, zoals ook door de politie is gedaan in het Nationaal Dreigingsbeeld 20172. Cijfers over inbeslagnames laten zien dat door het HARC team Rotterdam, een samenwerkingsverband van Zeehavenpolitie, Douane, FIOD en Openbaar Ministerie, met betrekking tot 2016 de inbeslagneming van 13.312 kg cocaïne is geregistreerd.
Bent u het eens met het voornemen van de burgermeester van Rotterdam, om te kijken of de camera’s gekoppeld kunnen worden aan de meldkamer van de politie? Zo ja, heeft dit personele implicaties?
De beelden van de huidige camera’s in de haven van Rotterdam kunnen al worden doorgezet naar de meldkamer van de politie. Dat gebeurt indien daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld bij incidenten of ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. De extra camera’s die in de haven zullen worden geplaatst kunnen op dezelfde wijze worden gekoppeld. De extra camera’s worden – zoals nu ook het geval is – niet «live» uitgekeken en dit heeft dan ook geen verdere personele implicaties.
Functioneert inmiddels de «Haventafel», waarover eerder gesproken is, om de problematiek omtrent de drugsinvoer in de Rotterdamse haven te bespreken?2
De eerste bijeenkomst van de Haventafel heeft plaatsgevonden op 5 september jongstleden. Daarbij zijn goede afspraken gemaakt over de inrichting van dit publiek-private overlegmodel.
De voorgenomen ontruiming van twee Palestijnse dorpen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem waarin wordt gesteld dat het voornemen om twee Palestijnse dorpen op de Westelijke Jordaanoever, Susiya en Khan al-Ahmar, te ontruimen een oorlogsmisdaad is?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Israël voornemens is om deze twee Palestijnse dorpen te ontruimen?
Ja. Susiya staat al een geruime tijd onder dreiging van sloop. In 2013 ontving het lokale bestuur een bericht van de Israëlische autoriteiten dat het dorp volledig ontruimd zou worden. Khan al-Ahmar ontving dit jaar eenzelfde bericht. Susiya staat als Palestijnse gemeenschap ten zuiden van Hebron onder druk door de groeiende nederzettingen in dat gebied. Hetzelfde geldt voor Khan al-Ahmar, vlakbij de nederzetting Ma’aleh Adumim. Het Israëlisch kabinet heeft het Israëlisch Hooggerechtshof om toestemming gevraagd om beide dorpen te mogen ontruimen. Het hooggerechtshof heeft nog geen uitspraken gedaan over de zaken.
Deelt u de analyse van B’Tselem dat ontruiming van beide dorpen een oorlogsmisdaad zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de plannen van de Israëlische regering om spoedig tot ontruiming van Susiya en Khan al-Ahmar over te gaan. Op basis van het bezettingsrecht heeft Israël als bezettende mogendheid specifieke verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied niet toegestaan. Tevens is het Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval. Het kabinet roept Israël op tot strikte naleving van deze verplichtingen.
De EU heeft zich in Raadsconclusies, verklaringen en bilaterale contacten krachtig uitgesproken tegen de Israëlische plannen voor gedwongen verplaatsing. De EU roept Israël hierin op het slopen van Palestijnse eigendommen in Susiya en andere Palestijnse dorpen te staken. Samen met andere partners ondersteunt Nederland organisaties die de bewoners van Susiya bijstaan, onder meer in de rechtszaken die gevoerd worden om hen te betrekken bij de ruimtelijke ordening en planning, maar ook bij het voorzien in hun dagelijkse levensonderhoud. Via diplomatieke en politieke contacten blijft het kabinet – zowel bilateraal als via de EU – er bij Israël op aandringen dat wordt afgezien van de plannen tot ontruiming en dat de rechten van Palestijnse gemeenschappen in bezet gebied worden gewaarborgd.
Bent u bereid met spoed contact op te nemen met uw Israëlische collega’s om erop aan te dringen dat afgezien wordt van dit voornemen tot ontruiming? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het onderzoek van RTL nieuws dat ouders hun keuze voor een school zouden laten afhangen van de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van RTL Nieuws naar de vrijwillige ouderbijdrage op middelbare scholen? Zo ja, wat vindt u van de uitkomsten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek van RTL Nieuws. De uitkomsten van het onderzoek van RTL Nieuws sluiten aan bij de resultaten van het onderzoek dat periodiek wordt uitgevoerd om de ontwikkeling van de schoolkosten voor ouders te monitoren.2 Ook uit de schoolkostenmonitor blijkt dat er verschillen bestaan tussen de bedragen die scholen aan ouders vragen voor de vrijwillige ouderbijdrage. De bedragen verschillen per school, maar ook binnen de school verschillen de bedragen per leerjaar en per schoolsoort. Een nieuw element in het onderzoek van RTL Nieuws is het verband tussen de ouderbijdrage en het inkomen van ouders. Op welke manier de hoogte van de ouderbijdrage tot stand is gekomen, doet niets af van het feit dat het om een vrijwillige bijdrage gaat.
Deelt u de mening dat verschillen tussen de vrijwillige ouderbijdrages geen probleem hoeven te zijn zolang scholen duidelijk aan ouders communiceren dat de vrijwillige ouderbijdrage ook echt vrijwillig is en ouders het gesprek kunnen aangaan over de hoogte van het bedrag?
Ja.
Heeft u inzicht in de mate waarin scholen helder communiceren dat de vrijwillige ouderbijdrage vrijwillig is? Hoeveel scholen doen dit niet op de juiste wijze en hoe vaak heeft de Inspectie hier al op moeten ingrijpen? Kunt u dit inzicht aan de Kamer verstrekken? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Bij de beantwoording van vraag 1 verwees ik al naar het periodieke onderzoek dat wordt uitgevoerd om de ontwikkeling van de schoolkosten voor ouders met leerlingen in het vo te monitoren. Hierin wordt ook gemeten in hoeverre ouders geïnformeerd worden over de schoolkosten en hun tevredenheid hierover. Uit deze monitor blijkt dat alle onderzochte scholen ouders informeren over de schoolkosten. Dit gebeurt niet alleen via de schoolgids, maar ook via de websites van de school, de nieuwsbrief, tijdens ouderavonden en via de medezeggenschapsraad.
Ik beschik niet over exacte gegevens hoeveel scholen onvoldoende helder of zelfs onjuist communiceren over de vrijwillige ouderbijdrage. De inspectie heeft de afgelopen vijf jaar 126 signalen over de ouderbijdrage ontvangen. De inspectie heeft deze signalen afgehandeld binnen het reguliere toezicht dat zij op de scholen heeft. In geen van de gevallen heeft dit geleid tot een sanctie. In 2018 is handhaving van de vrijwilligheid van de ouderbijdrage één van de thematische activiteiten bij de inspectie. Dit betekent dat zij hier extra aandacht aan geeft.
Kunt u aangeven of scholen ouders in voldoende mate in staat stellen het gesprek aan te gaan over de hoogte van de bijdrage? Is het in de regel een onderwerp dat wordt besproken in de medezeggenschapsraad? Kunt u dit inzicht aan de Kamer verstrekken? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Scholen hebben een plicht om de medezeggenschap binnen de onderwijsorganisatie goed te regelen. De oudergeleding binnen de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht op de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage. Tevens heeft de MR ook de belangrijke taak om er op toe te zien dat de totale kosten voor ouders beheersbaar blijven. De oudergeleding heeft instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid. Het wel of niet, geheel of gedeeltelijk, betalen van de ouderbijdrage is een afweging die iedere ouder voor zichzelf kan maken. Ouders kunnen hierover in gesprek gaan met de schoolleiding. Ik heb geen signalen ontvangen dat ouders niet in staat worden gesteld om het gesprek met de school aan te gaan over de schoolkosten.
Is het waar dat de vrijwillige ouderbijdrage niet gebruikt mag worden voor de kerntaken van het onderwijs, maar bedoeld is voor extra activiteiten? In hoeverre houden scholen zich hieraan en hoe houdt de Inspectie daar toezicht op?
Ja. De vrijwillige ouderbijdrage is inderdaad bedoeld voor extra activiteiten als excursies, sportdag, buitenlandreizen of kerstviering. Als de extra activiteiten buiten het voor de leerlingen voorgeschreven onderwijsprogramma vallen, kunnen ouders kiezen of hun kind hier wel of niet aan deelneemt.
De inspectie heeft geen algemene gegevens over hoe scholen zich houden aan de regels die gelden voor de vrijwillige ouderbijdrage. Als de inspectie signalen krijgt dat een school zich niet aan de regels houdt, spreekt zij de school daarop aan.