Het bericht 'Beschermd door justitie, leven kapot' |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het Stelsel Bewaken en Beveiligen mogelijk tekortschiet in het adequaat begeleiden van getuigen tijdens hun bescherming?1
Ik vind het te ver gaan om op basis van dit artikel te concluderen dat in het algemeen de begeleiding van getuigen bij hun bescherming mogelijk tekortschiet. Ik ga niet in op de individuele situatie van de getuige in het genoemde artikel.
Zijn u meer signalen bekend dat getuigen niet blij zijn met de mate van bescherming en ondersteuning onder het Stelsel Bewaken en Beveiligen? Zo ja, wat gaat u concreet met deze signalen doen?
De essentie van persoons- en objectbeveiliging is dat er bepaalde beveiligingsmaatregelen worden genomen omdat sprake is van dreiging en risico. Als deze dreiging dusdanig is dat een burger daar zelf geen weerstand tegen kan bieden, worden door de overheid noodzakelijke beveiligingsmaatregelen getroffen met als doel de burger te beschermen tegen een aantasting van lijf of goed. Beveiligingsdeskundigen beoordelen in een individuele zaak welke beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dit is uitdrukkelijk geen onderwerp van onderhandeling. Deze deskundigen, die met een objectieve blik en met de vereiste kennis naar de zaak kijken, zijn, beter dan de te beveiligen persoon zelf, in staat om te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn om iemand te beschermen. Uitgangspunt daarbij is dat – voor zover deze beveiligingsmaatregelen dat toelaten – een beveiligd persoon zijn privé en maatschappelijke activiteiten zoveel mogelijk moet kunnen voortzetten en een zo normaal mogelijk leven moet kunnen leiden. Indien mogelijk wordt de keuze van het beveiligingspakket van te voren besproken met de bedreigde persoon.
Vanzelfsprekend zijn persoonlijke wensen en veiligheidseisen niet altijd verenigbaar. Beveiligingsmaatregelen als het (tijdelijk) elders onderbrengen van de getuige en het beperken van zijn contacten met de buitenwereld, vormen een aanzienlijke belasting van de getuige en zijn naasten. Het is bekend dat deze ingrijpende maatregelen soms tot weerstand leiden bij de te beveiligen persoon. Bij een hoog dreigingsniveau is een beperking van de privacy echter niet altijd te voorkomen met het oog op de veiligheid van de te beschermen persoon. Ik zie geen aanleiding voor een andere aanpak.
Bent u bereid te onderzoeken of het Stelsel Bewaken en Beveiligen wel in al haar facetten naar behoren functioneert? Zo ja, op welke termijn kunnen we dit onderzoek verwachten en hoe zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In 2015 is in samenwerking met de bij het Stelsel betrokken partners de Circulaire bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten2 vernieuwd. Hieraan voorafgaand is daarbij door betrokken partijen gekeken naar de werking van de verschillende schakels in het Stelsel en hebben zij daarbij niet geconcludeerd dat er een grondige aanpassing van het Stelsel nodig is. Ook nu zijn mij geen signalen bekend die aanleiding geven tot het evalueren van het Stelsel.
Klopt het dat een getuige een beschermingsovereenkomst kan tekenen zonder dat daar een advocaat bij aanwezig is? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie?
Het stelsel van bewaken en beveiligen dient te worden onderscheiden van het stelsel van getuigenbescherming. In beginsel is er geen sprake van een «beschermingsovereenkomst» met betrekking tot getuigen die worden beschermd binnen het stelsel van bewaken en beveiligen. Wel kan een getuige altijd een raadsman raadplegen indien gewenst. Het sluiten van een overeenkomst is niet wenselijk gelet op de uitgangspunten van het stelsel van bewaken en beveiligen zoals geschetst in het antwoord op vraag 2.
Indien een getuige in aanmerking komt voor beschermingsmaatregelen die worden uitgevoerd door het team getuigenbescherming, sluit de betreffende officier van justitie met de te beveiligen persoon een schriftelijke overeenkomst waarin de rechten en plichten van beide partijen zijn vastgelegd. De getuige wordt in dat geval altijd bijgestaan door een advocaat. Het verschil tussen de twee stelsels wordt nader toegelicht in het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat een getuige bij bescherming onder Team Getuigenbescherming meer invloed heeft op de wijze van bescherming dan bij bescherming onder het Stelsel Bewaken en Beveiligen? Zo ja, waarom is dit verschil er en vindt u dit verschil wenselijk?
Er bestaan wezenlijke verschillen tussen bescherming door het Team Getuigenbescherming en bescherming binnen het Stelsel Bewaken en Beveiligen.
In het kader van het stelsel van bewaken en beveiligen is het uitgangspunt dat, indien beveiligingsmaatregelen op basis van een bestaande dreiging nodig zijn, de te beveiligen persoon zijn privé en maatschappelijke activiteiten moet kunnen voortzetten binnen de beperkingen van de beveiliging. De noodzakelijk geachte maatregelen zijn echter geen onderwerp van onderhandeling. Persoonlijke wensen en veiligheidseisen zijn zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven, vanzelfsprekend niet altijd verenigbaar.
Bij de bescherming binnen een getuigenbeschermingsprogramma neemt de getuige afscheid van het leven zoals hij dat had opgebouwd en start een nieuw leven, vaak elders en onder een andere identiteit. Doel van het getuigenbeschermingsprogramma is dat de getuige binnen afzienbare tijd weer volledig op eigen benen kan staan in een nieuwe omgeving. Teneinde dat doel te bereiken is het noodzakelijk dat er goed wordt gekeken naar de nieuwe woonomgeving, eventuele professionele werkzaamheden van de getuige en culturele aspecten van de nieuwe vestigingsplek. Daarbij spelen ook de wensen van de getuige een rol om de kans op het behalen van voornoemd doel zo groot mogelijk te maken. Daarbij merk ik op dat de beschermingsmaatregelen die worden getroffen en waarmee de getuige instemt, altijd gebonden zullen zijn aan dat doel. Ik zie geen aanleiding om de verschillen tussen beide stelsels weg te nemen.
Vindt u dat burgers beter geïnformeerd zouden moeten worden over wat bescherming door de overheid precies inhoudt? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Als het treffen van beschermingsmaatregelen aan de orde is worden burgers daar zorgvuldig in begeleid. Ik zie dan ook geen aanleiding voor aanpassing van dit proces.
Wordt bij bescherming van een getuige rekening gehouden met het feit dat de getuige niet (verder) in de schulden raakt? Zo ja, op welke manier(en)? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er wordt altijd geprobeerd om te voorkomen dat een persoon (verder) in de schulden raakt door beveiliging. De wijze waarop is per situatie verschillend.
Wordt in het traject van bescherming ook medische bijstand verleend (bijvoorbeeld door een psycholoog/psychiater) aan de getuige? Zo ja, moet een getuige hier zelf voor betalen? Zo nee, waarom niet?
In de meeste gevallen worden kosten voor medische bijstand gedekt door de ziektekostenverzekering van de te beveiligen persoon. Indien nodig wordt er medische bijstand verleend die door de overheid wordt betaald.
Bent u er ook van overtuigd dat getuigen cruciaal zijn in de aanpak van georganiseerde misdaad? Zo nee, waarom niet?
Ja, georganiseerde misdaad is gebaat bij goede afscherming van haar handelen. Dat maakt het voor de opsporing vaak zeer lastig om bewijsmateriaal te vergaren. Getuigen kunnen dan een cruciale factor zijn om gereorganiseerd crimineel handelen te bewijzen. In de praktijk is het vaak lastig om personen te vinden die kunnen en willen getuigen. Zij vrezen vaak voor hun veiligheid of hebben te weinig te winnen bij medewerking aan de opsporing en mogelijke zelfincriminatie. Ik ben daarom aan het bezien of de juridische mogelijkheden voor het doen van toezeggingen aan criminele getuigen uitgebreid moeten worden. Op dit moment voert het WODC een internationaal (rechts)vergelijkend onderzoek uit naar het doen van toezeggingen aan criminele getuigen. Ik verwacht uw Kamer hierover nog dit jaar te kunnen informeren.
Is bekend in hoeveel gevallen getuigen gedurende hun beschermingstraject besluiten uit dit traject te stappen? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe vaak dit voorkomt en wat hiervoor de redenen zijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de uitkomsten met de Kamer te delen?
Exacte aantallen zijn mij op dit moment niet bekend. In algemene zin kan ik hierover aangeven dat het zelden voorkomt dat iemand uit een beschermingstraject stapt. Ik zie daarom geen noodzaak voor een onderzoek.
Is bekend in hoeveel gevallen potentiële getuigen afzien van een beschermingstraject, en van een getuigenis, nadat zij geïnformeerd zijn over hun beschermingstraject? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe vaak dit voorkomt en wat hiervoor de redenen zijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de uitkomsten met de Kamer te delen?
Dit wordt niet bijgehouden maar het beeld is dat dit veelal plaats vindt bij bedreigden in het criminele circuit. Zij zijn immers vaak niet gebaat bij maatregelen waardoor zij in hun criminele activiteiten worden beperkt. Ik zie geen noodzaak voor een onderzoek omdat de regels over toepassing getuigenbescherming in het Wetboek van Strafvordering en in het Besluit getuigenbescherming helder zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat getuigen verzekerd zijn van juiste en passende bescherming, die vooraf kenbaar is, en voor getuigen zeker en aantrekkelijk genoeg is om hiervoor te kiezen, in het belang van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit?
Effectieve getuigenbescherming is een belangrijke voorwaarde bij de inzet van burgers in de opsporing en vervolging. Vooropgesteld zij dat ieder getuigenbeschermingstraject om maatwerk vraagt. De invulling van de zorgplicht is per definitie sterk afhankelijk van de bestaande dreiging en de omstandigheden van het geval.
De bestuurlijke instabiliteit van Treant en de dreigende teloorgang van volwaardige ziekenhuiszorg op de ziekenhuislocaties in Stadskanaal en Hoogeveen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de nieuwste ontwikkelingen bij Treant waar de voorzitter van de raad van toezicht per direct is opgestapt vanwege bestuurlijke onenigheid over de koers van de ziekenhuizen?1
Ik heb daarover geen oordeel.
Vormt de bestuurlijke instabiliteit niet een groot risico voor de kwaliteit en continuïteit van de ziekenhuiszorg in Stadskanaal, Hoogeveen en Emmen?
Bestuurlijke instabiliteit kan inderdaad een risico vormen voor de bestuurbaarheid van een zorginstelling en daarmee indirect voor de patiëntenzorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg staat daarom in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van toezicht. De IGZ heeft mij laten weten dat zij er vertrouwen in heeft dat de voorwaarden voor goed bestuur aanwezig zijn.
Wordt het niet tijd dat er een volstrekt onafhankelijk onderzoek komt naar wat er sinds de fusie van de drie ziekenhuizen heeft plaatsgevonden en hoe volwaardige ziekenhuiszorg op de drie locaties kan worden gewaarborgd conform de gedane belofte van het Treant-bestuur?2
De organisatie van de zorg in de regio is primair de verantwoordelijkheid van de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Zoals ik reeds in antwoord op vragen van de Kamerleden Voortman (GL) en Van Gerven (SP) uit februari jongstleden3 heb vermeld, bestaat er geen definitie van een «volwaardig ziekenhuis» of «basisziekenhuis». Van belang is dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig moeten zijn. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg die wordt verleend. Verder vind ik het van groot belang dat sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen betrokken zijn (zie ook mijn antwoord op vraag 7). Gelet op mijn (beperkte) rol in deze, alsmede het oordeel van de IGZ en de dialoog die Treant momenteel met de partijen uit de omgeving voert, zie ik geen reden om een dergelijk onderzoek te laten starten.
Zou het niet raadzaam zijn om het gehele bestuur en de gehele raad van toezicht te vervangen om schoon schip te maken en met een schone lei te beginnen?
Het is niet aan mij om daarover te oordelen. Ziekenhuizen zijn private instellingen en in dat kader zelf verantwoordelijk voor de besturing van hun organisatie. Daar waar de kwaliteit van de zorgverlening in het geding komt, grijpt de IGZ in. Daarvoor is vooralsnog geen aanleiding.
Ziet u voor uzelf een rol weggelegd in bestuurlijk opzicht om de zaak bij Treant vlot te trekken gezien de slechte financiële resultaten en het feit dat het er nu op lijkt dat Treant niet «in control» is en we moeten vrezen voor de toekomst omdat «wanneer men elkaar met pannen achterna zit, er niet wordt gekookt»? Zo nee, waarom niet?3 Staat u nog steeds achter uw oordeel dat van verdere schaalvergroting van de zorg bij Treant geen sprake is en de intensive care (IC) zorg in Hoogeveen niet wordt afgeschaald door Treant? Kunt u dit toelichten?4
Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor een gezonde bedrijfsvoering en de kwaliteit van de geleverde zorg. Daarop wordt door de IGZ toezicht gehouden. Ik heb daarin geen rol. Wel heb ik, toen ik begin dit jaar in de regio op bezoek was, in het kader van de plannen voor wijziging van het zorgaanbod op ziekenhuislocaties van Treant nadrukkelijk opgeroepen tot een goede dialoog met alle relevante partijen.
De IGZ kijkt wel mee vanuit haar toezichthoudende rol, en zal bestuur en raad van toezicht ook aanspreken zodra er risico’s ontstaan voor de kwaliteit of veiligheid van zorg. In het uiterste geval kan de IGZ op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een zorginstelling een aanwijzing geven om een bestuurder of lid van de raad van toezicht te vervangen. Het gaat hier echter om een ultimum remedium als de kwaliteit van zorg bij herhaling niet orde blijkt te zijn. Zoals reeds blijkt uit mijn antwoord op vraag 2, is dit hier niet aan de orde.
Bent u tevreden over de wijze waarop Treant thans in gesprek is met de bewoners van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal zoals u bepleitte in februari jongstleden? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u daartoe ondernemen?5
U verwijst naar mijn antwoord op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven (beiden SP) d.d. 7 en 12 januari 2015, over de intensive care (IC) zorg van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen6, 7. Op dat moment was er geen sprake van een afschaling van de IC-zorg in Hoogeveen. Treant zorggroep heeft destijds laten weten dat na het vaststellen van de (op dat moment nog in ontwikkeling zijnde) IC-richtlijn het organisatiebreed beleid ten aanzien van de IC-zorg vastgesteld zou worden, en dat de organisatie van de intensieve zorg tot die tijd zou blijven zoals die was.
Zoals ik uw Kamer op 23 februari jongstleden in antwoord op de vragen van de Kamerleden Voortman (GL) en Van Gerven (SP)8 over de plannen van Treant Zorggroep met betrekking tot de IC zorg reeds heb gemeld, heb ik geen oordeel over de wijze waarop Treant Zorggroep de IC-zorg organiseert. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars en daarbij is het uitgangspunt uiteraard dat de (organisatie van de) zorg moet voldoen aan de kwaliteitseisen die volgen uit de heersende veldnormen, zoals de nieuwe IC-richtlijn.
Wat is uw oordeel over het rapport van Denktank Bethesda uit Hoogeveen die enerzijds constateert dat er zorg verdwijnt uit Hoogeveen en anderzijds pleit voor behoud van een volwaardig ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen? Wat doet Treant met dit rapport?6
Zoals u weet vind ik het van groot belang dat sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen waaronder ook de inwoners uit de omgeving betrokken zijn. Na een moeizame start lijkt de open dialoog vanuit Treant Zorggroep goed te worden gevoerd.
Ik heb van Treant Zorggroep begrepen dat Treant de afgelopen periode in 30 bijeenkomsten in gesprek is gegaan met onder meer inwoners, gemeenten, zorgverzekeraars, huisartsen, verloskundigen en patiëntenorganisaties. Dit is teruggekoppeld in vier bijeenkomsten op 13 juli. Treant heeft mij laten weten dat momenteel samen met de verzekeraars en andere belanghebbenden wordt gewerkt aan plannen voor de zorg op middellange termijn. In 2018 start Treant het gesprek over de vraag: «Hoe richten we de zorg in deze regio voor de komende 10 tot 15 jaren in?». Ook daarover gaat het ziekenhuis in gesprek met betrokkenen, binnen en buiten de organisatie. De dialoog van de afgelopen maanden was niet eenmalig maar is een vast onderdeel van de werkwijze van Treant, aldus het ziekenhuis.
Het bericht ‘Op geluidsopnamen is te horen hoe dit reddingsschip contact heeft met mensensmokkelaars’ |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Op geluidsopnamen is te horen hoe dit reddingsschip contact heeft met mensensmokkelaars»?1
Ja
Deelt u de opvatting dat een groot aantal NGO’s, die op de Middellandse zee missies uitvoeren onder de noemer van reddingswerk, mensensmokkel bevorderen zoals in het artikel van de Volkskrant wordt beschreven? Zo nee, hoe zou u deze missies typeren?
Zoals op eerdere schriftelijke vragen2 is aangegeven, is het voor het kabinet evident dat mensen in nood op zee geholpen moeten worden in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht. In de kern komt het erop neer dat alle schepen verplicht zijn mensen in nood aan boord te brengen en hen in de dichtstbijzijnde veilige haven aan wal te brengen. Zoals helaas blijkt, maken de criminele mensensmokkelaars van dit gegeven misbruik, bijvoorbeeld door bootjes met te weinig brandstof de zee op te sturen. Daarmee krijgen deze reddingsoperaties een onbedoeld versterkend neveneffect op deze misdadige activiteiten.
Het merendeel van de ngo’s die actief zijn op de centrale Middellandse Zee opereert in lijn met de verplichtingen onder het internationaal zeerecht en werkt samen met de Italiaanse autoriteiten en voert deze operaties doorgaans op verzoek van de Italiaanse autoriteiten uit conform de gebruikelijke procedures voor reddingsoperaties op zee. Tegelijkertijd is het aantoonbaar deel uitmaken van mensensmokkelactiviteiten strafbaar en ligt het voor de hand dat Italië vermeende strafbare feiten grondig onderzoekt.
Bent u op de hoogte van het feit dat dergelijke NGO’s soms onder de Nederlandse vlag varen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle schepen onder Nederlandse vlag die zich volgens eigen zeggen met reddingswerk bezighouden?
Zover het kabinet bekend zijn er op dit moment geen Nederlandse ngo’s actief in dit deel van de Middellandse Zee. Wel voeren verschillende internationale organisaties die ook een Nederlandse afdeling hebben zoals Médecins Sans Frontières/Artsen zonder Grenzen en Save the Children op verzoek van de Italiaanse autoriteiten reddingsoperaties uit conform het geldende zeerecht.
In de media wordt het beeld geschetst dat een deel van deze organisaties «onder Nederlandse vlag vaart». Dit is echter niet juist. Alleen de «Iuventa» van Jugend Rettet is op dit moment opgenomen in het Nederlandse scheepsregister. Het kabinet heeft kennisgenomen van het feit dat enkele andere schepen van met name Duitse ngo’s zoals Sea Watch en Sea Eye ook varen met een Nederlandse vlag, maar daar bestaat op dit moment geen vlaggenstaatrelatie mee.
Bent u op de hoogte van het bestaan van Nederlandse NGO’s die deelnemen aan dergelijke «reddingsmissies» of dit middellijk of op andere wijze mogelijk maken? Zo ja, kunt u een overzicht van deze NGO’s geven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid verantwoordelijk is voor schepen die varen onder de Nederlandse vlag?
De Nederlandse overheid is verantwoordelijk voor schepen met de Nederlandse nationaliteit. Op grond van het VN-Zeerechtverdrag kunnen staten de voorwaarden vaststellen voor het verlenen van zijn nationaliteit aan schepen, voor de registratie van schepen op zijn grondgebied en voor het recht zijn vlag te voeren. Schepen die in het Nederlandse scheepsvaartregister en het Nederlandse rompbevrachtingsregister zijn opgenomen, worden beschouwd als Nederlandse schepen. Voor al deze schepen draagt Nederland verantwoordelijkheid als vlaggenstaat. Met het enkel voeren van een Nederlandse vlag ontstaat nog geen vlaggenstaatrelatie met bijbehorende verantwoordelijkheden.
Naast een vlaggenstaatrelatie kunnen ook op een andere wijze relaties tussen Nederland en de eigenaren, organisatie en/of bemanning van een schip bestaan. Welke juridische consequenties dat heeft, zal per individueel geval moeten worden beoordeeld.
Kunt u aangeven of er sprake is van subsidiëring door de Nederlandse overheid van NGO’s die dergelijke «reddingsmissies» uitvoeren of middellijk dan wel op andere wijze mogelijk maken? Zo ja, kunt u aangeven welke NGO’s dit betreft en welke bedragen zij ontvangen?
Zoals in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen is aangegeven, ontvangen deze organisaties geen subsidies of andere vormen van financiering voor hun activiteiten op de Middellandse Zee.3
Tijdens het Algemeen Overleg van 5 juli jl. ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 6 en 7 juli jl. is ook over dit onderwerp gesproken. De bij reddingsoperaties op de Middellandse Zee betrokken organisaties verrichten in de meeste gevallen ook ander werk en leveren belangrijke bijdragen aan bijvoorbeeld de opvang van migranten en de bescherming van (alleenstaande) minderjarigen in de regio, maar ook in Europa.
Het kabinet meent dat de uitkomsten van het Italiaanse onderzoek naar de vermeende betrokkenheid van ngo’s bij mensensmokkel eerst moeten worden afgewacht, alvorens conclusies te trekken over de financiële relatie met deze organisaties. Het is dan ook niet wenselijk om alle ngo’s op voorhand over één kam te scheren.
Deelt u de opvatting van de Italiaanse overheid dat de handelingen van NGO’s, zoals beschreven in het artikel van de Volkskrant, moeten worden tegengegaan? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen worden getroffen om hun werkzaamheden tegen te gaan? Zo nee, kunt u zijn visie nader toelichten?
Het evident samenwerken met criminele organisaties en daarmee het faciliteren van mensensmokkel of andere vormen van illegale migratie naar de Europese Unie acht het kabinet strafbaar.4 Hierbij dient wel de kanttekening te worden geplaatst dat de meeste van deze zelfde ngo’s juist op verzoek van de Italiaanse overheid de reddingsoperaties uitvoeren en mensen in nood op zee redden conform de bestaande kaders van het zeerecht.
Het kabinet is dan ook van mening dat de gedragscode die Italië met ngo’s overeen is gekomen een nuttig instrument kan zijn om de samenwerking tussen Italiaanse autoriteiten en ngo’s te bevorderen en het onderlinge vertrouwen te versterken. Het kabinet ziet graag dat alle organisaties die in de centrale Middellandse Zee actief zijn de uitgangspunten van de gedragscode onderschrijven.
In het geval dat er sprake is van een relatie met Nederland, kan Nederland eventuele strafrechtelijke maatregelen treffen. Dit zal per individueel geval moeten worden beoordeeld.
Kunt u aangeven of er sprake is van samenwerking met de Italiaanse overheid op dit thema?
Italië en Nederland werken al langere tijd op verschillende manieren samen in de bestrijding van mensensmokkel. Zo is er op 21 juni 2017 een samenwerkingsovereenkomst getekend door de HOvJ van Palermo in Italië en de HOvJ van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie om de georganiseerde criminaliteit, zoals mensensmokkel aan te pakken. Daarnaast is er sinds eind 2014 een Nederlandse liaison-magistraat in Italië om onder meer de samenwerking op dit thema te bevorderen. Over lopende (strafrechtelijke) onderzoeken worden geen uitspraken gedaan.
Verder loopt er een project bij Europol genaamd «EMPACT» (European multidisciplinary platform against criminal threats), waarbij onder meer Nederland en Italië bij zijn aangesloten, dat als doel heeft het tegengaan van het faciliteren van illegale migratie.
Het bizarre bericht ‘In de zorg is gevoel belangrijker dan taalkennis’ |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In de zorg is gevoel belangrijker dan taalkennis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat er 37.000 mensen ontslagen zijn, maar dat er nu maximaal wordt ingezet om vluchtelingen en statushouders aan te trekken?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren, veelal samen met werkgevers, werknemers en gemeenten, verschillende maatregelen genomen om de transities op de arbeidsmarkt op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Daarbij heeft het kabinet ingezet op het voorkomen van onnodige ontslagen. Daar waar ontslag onvermijdelijk was, is ingezet op het mensen zo goed mogelijk naar een andere baan helpen. Denk hierbij onder andere aan de regionale sectorplannen en het akkoord van 4 december 2016 met vakbonden en gemeenten.
Om aan de stijgende vraag naar personeel te kunnen voldoen ligt er een grote opgave voor de zorgsector om voldoende nieuwe mensen aan te trekken en huidig personeel te behouden. In dat kader hebben partijen in de zorg de actieagenda «Aan het werk voor ouderen» opgesteld.
Ook op regionaal niveau worden talrijke initiatieven ontplooid om deze opgave aan te gaan. In Noord-Brabant heeft de tot het werkgeversverband Regioplus behorende werkgeversvereniging Transvorm het actieprogramma «Zonder Zorg 2020» opgesteld. Daarin committeren de deelnemende organisaties zich tot het nastreven van een verhouding van 15 opleidingsplaatsen op elke 100 zorginhoudelijke werkers. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is het nodig de vijver van potentiële nieuwe medewerkers te vergroten. Daarbij wordt ook gekeken naar de recente toestroom van statushouders (erkende vluchtelingen volgens het Vluchtelingenverdrag). Statushouders mogen immers een opleiding volgen en werken in Nederland.
De kwaliteit en veiligheid van de zorg staat voorop. Daarbij is er geen onderscheid tussen de nieuw tot de Nederlandse zorgarbeidsmarkt toetredende statushouders en de al tot de zorgarbeidsmarkt behorende zorgprofessionals.
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) zijn gewoon van toepassing.
Deelt u verder de mening dat het onacceptabel is dat normen en eisen waaraan iedere Nederlandse medewerker in de zorg moet voldoen, voor vluchtelingen en statushouders overboord worden gegooid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak van Marc Veldhoven, aanjager van het project Zonder Zorg 2020, dat opleiding niet belangrijk is om voor mensen met dementie te kunnen zorgen?
De heer Veldhoven stelt in het artikel dat mensen die bijvoorbeeld dementerenden gezelschap kunnen houden niet per se heel hoog opgeleid hoeven zijn. Daarmee zegt hij niet dat opleiding niet belangrijk is, maar bevestigt hij ook mijn overtuiging dat in de zorg werk op elk niveau zinvol en belangrijk is.
Wat vindt u van zijn uitspraak dat het spreken van de Nederlandse taal niet belangrijk is in de zorg voor mensen met dementie?
Goede communicatie staat aan de basis van zorgverlening. De beheersing van de Nederlandse taal is daarbij van belang. Dit komt ook tot uiting in wet- en regelgeving. Zo bepaalt de wet Geneeskundige behandelingsovereenkomst dat hulpverlener en patiënt elkaar goed moeten kunnen begrijpen. De wet BIG stelt eisen omtrent het niveau van taalkennis om in aanmerking te komen voor BIG registratie. Voor beroepen waarvoor geen BIG registratie verplicht is, geldt geen taalcontrole vooraf. In de Wkkgz staat evenwel dat de zorgverlener goede zorg moet verlenen. Dat betekent onder andere dat zorgverleners voldoende moeten kunnen communiceren met de patiënten om goede en veilige zorg te kunnen verlenen.
De individuele zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het dusdanig organiseren van de zorg dat dit leidt tot het leveren van goede zorg.
De gestelde normen en eisen waaraan medewerkers in de zorg moeten voldoen zijn in Nederland voor iedereen hetzelfde. Deze normen en eisen gelden dus ook voor vluchtelingen met een verblijfsvergunning (statushouders).
Wat vindt u van het feit dat er bij vluchtelingen en statushouders geen verklaring omtrent het gedrag (VOG) opgevraagd kan worden en we dus niet weten of ouderen veilig zijn in de zorg?
Voor deze mensen kan wel een VOG worden aangevraagd. Bij de beoordeling van die aanvraag wordt bekeken of er in ons Justitieel Documentatiesysteem (JDS) feiten bekend zijn, die indien herhaald een bezwaar zouden zijn voor het vervullen van de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Het gaat bij statushouders dan om alle strafrechtelijke zaken vanaf het moment dat zij in Nederland zijn binnengekomen. Dat wil zeggen dat ook de periode dat iemand in procedure zat voor verkrijging van een verblijfstatus als toegelaten vluchteling wordt meegenomen.
Hoe verhoudt dit alles zich tot het verbeteren van de zorg voor ouderen in het algemeen en de zorg voor mensen met dementie in het bijzonder?
Kwaliteit van zorg staat voorop. Zorgprofessionals zijn in het algemeen zeer gedreven en hechten zeer aan het kunnen leveren van voldoende en goede zorg. De beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel is erg belangrijk. Daar wordt ook vol door partijen op ingezet. Daarnaast is het heel belangrijk om fors in te zetten op technologie en innovatie.
Het aanboren van een nieuwe groep potentiële medewerkers biedt, zeker bij een krappe arbeidsmarkt, nieuwe mogelijkheden om het aantal medewerkers op peil te brengen en te houden. De (kwaliteits)eisen waaraan medewerkers in de zorg moeten voldoen veranderen niet als er een nieuwe doelgroep wordt aangeboord. De individuele zorginstellingen blijven verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun personeel en het voldoen aan de randvoorwaarden die daaraan vanuit wet- en regelgeving gesteld worden.
De Inspectie van de Gezondheidszorg houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, onder meer op eisen die op basis van de Wkkgz aan de zorginstellingen worden gesteld. Als de IGZ daar aanleiding toe ziet zal zij ingrijpen.
Hoe denkt u dat dit voor al die medewerkers is die zich kapot werken in de ouderenzorg en allemaal bezig zijn om de kwaliteit van de zorg naar een hoger plan te trekken? Waarom moeten zij nu lijdzaam toezien hoe de eisen en normen voor het werken in de zorg tot een triest dieptepunt worden teruggebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om deze schandalige ontwikkeling per direct te stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Krachtige luchtpistolen zomaar in de winkel” |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat superkrachtige luchtdrukwapens met een kracht van 270 joules op dit moment zonder vergunning te verkrijgen zijn in Nederland, en dat ook na inwerkingtreding van de aangekondigde nieuwe wet Nederland een walhalla blijft voor «powerbuksen»?1
Het is mij bekend dat in Nederland zeer krachtige luchtdrukwapens vrij verkrijgbaar zijn. In mijn brief van 13 april 20162 heb ik gereageerd op zorgen van uw Kamer hierover en heb ik aangekondigd de Wet wapens en munitie (Wwm) te willen wijzigen zodat er een vergunningplicht gaat gelden voor luchtdrukwapens met een schotkracht hoger dan 80 joule.
Deelt u de mening dat gebruik van (zware) luchtdrukwapens en vuurwapens zoveel mogelijk moet worden ontmoedigd en dat, zoals het lid Kooiman (SP) eerder al in vragen aan de orde stelde2, reclame voor (zware) luchtdrukwapens en vuurwapens aan banden gelegd zou moeten worden?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de door u aangehaalde schriftelijke vragen4, staat het fabrikanten en organisaties vrij reclame te maken voor producten waarvan de verkoop en het bezit op grond van wet- en regelgeving is toegestaan, behoudens afspraken die in het kader van de Nederlandse Reclame Code zijn gemaakt. Om die reden is er geen speciaal beleid ten aanzien van het maken van reclame voor luchtdruk- en vuurwapens of het ontmoedigen daarvan. Wel gelden strenge regels voor het bezit en gebruik van wapens.
Moeten personen die een «powerbuks» (luchtdrukwapen met een kracht van meer dan 80 joules) zonder vergunning gekocht hebben, dan wel nog gaan kopen, bij inwerkintreding van de nieuwe Wet Wapens en Munitie direct een vergunning aanvragen voor het bezit van dat wapen om niet in overtreding te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens om de Wwm zodanig te wijzigen dat luchtdrukwapens met een schotkracht hoger dan 80 joule, worden toegevoegd aan artikel 2, Categorie III van de Wwm. Daarmee worden dergelijke luchtdrukwapens gelijkgesteld met vuurwapens en geldt er een vergunningplicht voor het bezit ervan.
De schotkracht van 80 joule past bij de manier waarop de schietsport met luchtdrukwapens in Nederland in vrijwel alle gevallen wordt beoefend, inclusief het in de buitenlucht schieten op 100 meter waarvoor relatief veel schotkracht benodigd is. Ik vind het belangrijk dat wanneer iemand een nog krachtiger wapen wil bezitten, dezelfde strenge voorwaarden gaan gelden als voor bezitters van vuurwapens. Volgens het rapport van het NFI, dat ik u op 13 april 2016 toestuurde bij eerdergenoemde brief, is de kracht van het luchtdrukwapen dan immers vergelijkbaar met die van een vuurwapen.
Het NFI concludeerde in het eerdergenoemde onderzoek dat er vele factoren van invloed zijn op de kans op penetratie van de huid, waaronder de kinetische energie en de diameter van een projectiel, maar ook de vorm van het projectiel en de verschillen in de menselijk huid, per individu en per lichaamsdeel. Onder alle omstandigheden geldt dat met alle luchtdrukwapens voorzichtig moet worden omgesprongen. Mede daarom geldt er een duidelijke verbodsbepaling met betrekking tot het dragen van luchtdrukwapens en treedt de politie op bij misbruik van het wapen. In beide gevallen zal doorgaans worden overgegaan tot inbeslagname van het wapen en het opmaken van een proces-verbaal.
Bij het bepalen van de grenswaarde is tot slot rekening gehouden met de gevolgen voor huidige bezitters en de uitvoeringslasten. Afhankelijk van de precieze uitwerking zullen de huidige bezitters van een wapen dat boven de grenswaarde uitkomt een verlof moeten aanvragen of anders afstand moeten doen van hun wapen. In het geval van een grenswaarde van 14 joules zou het om een zeer groot aantal personen gaan omdat er meer bezitters zijn van lichtere luchtdrukwapens.
Vindt u het nodig dat luchtwapens voor sportschieten een vergelijkbare kracht hebben als die van vuurwapens? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Op grond waarvan is precies gekozen voor een limiet van 80 joules, waardoor nog steeds zeer krachtige wapens vrij verkrijgbaar blijven?»
Zie antwoord vraag 3.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) stelde reeds in 2015 dat mogelijk dodelijke verwondingen al kunnen optreden bij gebruik van een luchtdrukwapen met een kracht van 14 joules, acht u het in dat licht niet zorgvuldiger om een vergunningsvrije limiet van rond of onder de 14 joules wettelijk vast te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom sluiten we als Nederland niet meer aan bij de limieten van landen om ons heen als het gaat om vrij te (ver)kopen luchtdrukwapens?3
Ik heb de situatie in de ons omringende landen betrokken in mijn brief van 13 april 2016. De normen voor de schotkracht en de nadere regels rond luchtdrukwapens lopen behoorlijk uiteen. Samen met de afwegingen zoals genoemd in mijn antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 6 heeft dat geleid tot de keuze voor een limiet van 80 joule.
Bent u bereid de door u voorgestelde vergunningsvrije (ver)koop van luchtdrukwapens met een kracht van minder dan 80 joules te herzien? Zo ja, wanneer en hoe zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de onderhavige berichtgeving bevat geen informatie die niet is betrokken bij de eerdergenoemde brief aan uw Kamer of bij het algemeen overleg van 3 november 20166 waarin ik met uw Kamer over luchtdrukwapens heb gesproken.
Het bericht van PostNL dat goede bezorging op het platteland binnen enkele jaren onmogelijk wordt |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PostNL vreest voor bezorging op platteland»?1
Ja.
Kunt aangeven of de bewering van bestuursvoorzitter Herna Verhagen van PostNL klopt dat goede bezorging op het platteland binnen enkele jaren onmogelijk wordt als de regels niet worden versoepeld waar PostNL mee te maken heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 10 juli jl. heb ik u mijn analyse toekomst postmarkt doen toekomen (Kamerstuk 29 502, nr. 140). Uit deze analyse en de onderliggende evaluatie van de universele postdienst (UPD) blijkt dat door dalende volumes de financiële houdbaarheid van de UPD onder druk staat. In de eerdergenoemde analyse heb ik ook verschillende mogelijke oplossingsrichtingen geschetst om deze financiële houdbaarheid te verbeteren, ook met het oog op bezorging op het platteland. De keuze voor nieuw beleid is aan het volgende kabinet.
Zorgt het voorstel van bestuursvoorzitter Herna Verhagen van PostNL om de regels voor PostNL te versoepelen er juist niet voor dat het versturen van brieven en kaarten voor inwoners op het platteland nog lastiger wordt doordat PostNL nog meer brievenbussen kan weghalen? Zo ja, leidt dit voorstel van PostNL er dan toe dat er nog wel goede bezorging op het platteland is, maar dat deze inwoners op het platteland zeer lastig brieven en kaarten kunnen versturen doordat er geen brievenbus meer dichtbij hun woning is?
In de huidige Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 zijn eisen gesteld aan het aantal brievenbussen en de bereikbaarheid van deze brievenbussen. Deze eisen zijn uitgebreid met u besproken in voorbereiding op de wijziging van de Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 die op 1 januari 2016 in werking is getreden. De vraag in hoeverre deze eisen nog voldoen aan de huidige behoeften kan onderdeel zijn van de discussie over de toekomst van de postmarkt die dient te worden gevoerd. Daarbij dient ook aandacht te worden besteed aan de specifieke behoeften op het platteland. In het betreffende bericht van mw. Verhagen wordt hier nog niet op vooruitgelopen.
Kunt u aangeven hoeveel brievenbussen van de 19.000 brievenbussen PostNL al heeft weggehaald? Kunt u hierbij weergeven hoeveel brievenbussen verhoudingsgewijs zijn weggehaald in de stad en hoeveel op het platteland?
Eind 2016 beschikt PostNL volgens de post- en pakketmonitor van ACM gepubliceerd op 10 augustus 2017 over iets meer dan 17.000 brievenbussen2. Per saldo zijn er 2082 brievenbussen gereduceerd, waarvan 74% van de brievenbussen in stedelijk gebied stonden en de overige 26% op het platteland. Onder stedelijk gebied worden gebieden met meer dan 5.000 inwoners verstaan en onder platteland de gebieden met minder dan 5.000 inwoners.
Kunt aangeven of de bewering van bestuursvoorzitter Herna Verhagen van PostNL klopt dat er op termijn geen ruimte meer is voor meerdere postbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn analyse toekomst postmarkt heb laten weten gaat de postmarkt op lange termijn waarschijnlijk op in een bredere bezorgmarkt. Deze bezorgmarkt groeit, zoals ook blijkt uit de eerder genoemde post- en pakkettenmonitor 2016 van de ACM. Postbedrijven zullen een transitie moeten maken om te kunnen profiteren van deze groeiende markt. In de transitiefase is het vooral van belang de betaalbaarheid van de UPD te borgen, rekening houdend met de belangen van bedrijven die actief zijn in de postmarkt. De grootste efficiëntiewinsten zijn te behalen bij de bezorging in niet-stedelijke gebieden. Ik heb er daarom op gewezen dat een hybride model zou kunnen ontstaan; concurrentie waar het kan, samenwerking waar het moet. In dichter bevolkte gebieden zal waarschijnlijk ruimte voor concurrentie blijven, terwijl samenwerking in rurale gebieden de financiële druk op de UPD kan verlichten.
Kloppen de cijfers van PostNL dat het besluit Aanmerkelijke Marktmacht (AMM) die de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan het postbedrijf oplegt het postbedrijf tussen de 30 en 50 miljoen euro per jaar gaat kosten? Zo ja, kunt u zo specifiek mogelijk weergeven waar deze kosten uit bestaan?
De door PostNL en ACM gepubliceerde cijfers betreffen een verwachting, omdat de precieze uitwerking van het AMM-besluit op voorhand niet exact kan worden voorspeld en het besluit nog niet definitief is geïmplementeerd. De daadwerkelijke impact hangt af van de precieze invulling van de tarieven en voorwaarden uit het besluit en de gedragsreactie van andere partijen in de markt daarop.
Kunt u aangeven of de krimp van de postmarkt, met name de gewone geadresseerde post (brieven en kaarten), hoger is dan voorzien op het moment van de laatste wijziging van de Postwet 2009?
Uit de evaluatie van de UPD, die ik u als bijlage bij de analyse toekomst postmarkt heb doen toekomen, blijkt dat het volume van binnenlandse brieven over de periode 2010 – 2015 daalde met 38% naar ongeveer 406 miljoen stuks in 2015. In de vorige evaluatieperiode (2006–2010) daalden de UPD-volumes ook al met 30%. De UPD-volumes daalden sterker dan werd voorspeld in de vorige evaluatie van de UPD in 2011. De voorspelling was een daling van ongeveer 30%. De krimp is dus hoger dan voorzien op het moment van de laatste wijziging van de Postwet 2009.
Kunt aangeven of de bewering van bestuursvoorzitter Herna Verhagen van PostNL klopt dat soepele regels voor PostNL een mogelijke vijandige overname van PostNL moeilijker maakt?
De regels op de postmarkt zijn er om de publieke belangen op de postmarkt te borgen. De aantrekkelijkheid van een bedrijf voor een mogelijke overname hangt af van een samenstel aan factoren, zoals de verwachting van partijen over de te behalen efficiencywinsten, synergievoordelen of schaalgrootte. Het is niet aan mij daarover uitspraken te doen.
Dat is een zaak voor de aandeelhouders, het bestuur en beleggingsanalisten. Voor het kabinetsbeleid met betrekking tot (vijandige) overnames verwijs ik u naar mijn brieven van 20 mei jl. en 4 juli jl. (Kamerstukken 29 826, nr. 70 en 83).
Fipronil in eieren |
|
Jaco Geurts (CDA), Tjeerd de Groot (D66), Helma Lodders (VVD), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toxicoloog over fipronilzaak: Eiercrisis is een puinhoop»?1
Ja
Kunt u een reactie geven op dit bericht?
In het bericht wordt gesteld dat Nederland te strenge normen voor fipronil in eieren hanteert. Zoals wij op 3 augustus hebben laten weten (Kamerstuk 26 991, nr. 486) hanteert de NVWA de Europese norm (de MRL) voor fipronilresiduen in eieren. Deze norm geldt in de gehele EU. Levensmiddelen met een residugehalte boven de MRL van 0,005 mg/kg mogen niet worden verhandeld. Deze norm is vastgesteld in Verordening (EU) Nr. 396/2005. MRL’s worden op basis van wetenschappelijk onderzoek van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) vastgesteld door de Europese Unie. Uitgangspunt hierbij is dat de meest kwetsbare consumenten beschermd worden. Essentieel voor de werking van ons voedselveiligheidssysteem is dat de NVWA strikt handhaaft op de vastgestelde wettelijke normen om zo de voedselveiligheid, en ook het publieke vertrouwen in dit systeem, te waarborgen.
Het standpunt van de heer van den Berg, hoogleraar toxicologie aan de Universiteit Utrecht, is dat de MRL voor eieren van 0,005 mg/kg veel te streng is. Deze MRL is op basis van een advies van EFSA uit 20142 vastgesteld op het laagste niveau dat nog in het laboratorium kan worden gemeten: de bepaalbaarheidsgrens. Er bestaan voor fipronil MRL’s in uiteenlopende gewassen en dierlijke producten. Omdat fipronil als gewasbeschermingsmiddel op bepaalde voedselgewassen is toegelaten, is voor een aantal producten een MRL voor fipronil boven de bepaalbaarheidsgrens vastgesteld. Om een individuele MRL te kunnen wijzigen wordt niet alleen de veiligheid van deze ene MRL onderzocht maar wordt er ook gekeken of de blootstelling uit alle levensmiddelen waarin deze stof kan voorkomen veilig is. EFSA heeft in het advies uit 2014 geconcludeerd dat er met de huidige MRL’s voor fipronil geen risico’s voor consumenten zijn.
Kunt u aangeven hoe de opvolging van een melding in het Rapid Alert on Safe Food and Feed (RASFF) verloopt?
Meldingen die worden gedaan in het Europese Rapid Alert System for Food and Feed (RASFF) worden door de NVWA centraal bekeken en beoordeeld op relevantie voor Nederland. Vervolgens worden de relevante meldingen doorgegeven aan de controleurs. Zo nodig ontvangt de controleur ook instructies, bijvoorbeeld om monsters te nemen, of om de toegang van een partij tot Nederland te weigeren als er sprake is van de import uit derde landen. Wanneer dit laatste aan de orde is moet een recall worden uitgevoerd door het betrokken bedrijf.
Klopt het dat, zoals de Belgische Minister van Landbouw Ducarme stelt, de Nederlandse autoriteiten in november 2016 wisten van de aanwezigheid van fipronil in eieren?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar onze brief van 10 augustus.
In uw brief (Kamerstuk 26 991, nr. 486) geeft u aan dat de Belgische autoriteiten op 27 juli 2017 via het RASFF een melding hebben gemaakt van het aantreffen van fipronil in Belgische eieren. Waarom verschilt dit van de datum van 15 mei 2017, de «sampling date» op de website van de Europese Commissie?3
De Belgische autoriteiten hebben op 20 juli via het RASFF-systeem melding gemaakt van het aantreffen van fipronil in Belgische eieren met waarden tussen 0,0031 en 1,2 mg/kg. Abusievelijk is in de Kamerbrief van 3 augustus vermeld dat deze melding op 27 juli 2017 is gedaan. De «sampling date» van 15 mei 2017 betreft de datum waarop deze eieren bemonsterd zijn in het Belgische handelskanaal. De uitslagen van de analyses zijn op 20 juli 2017 met de andere Lidstaten en de Europese Commissie gedeeld.
Kunt u aangeven waaruit de verschillende werkwijzen van de toezichthouders op de voedselveiligheid in de lidstaten Duitsland, België en ons eigen land voortkomen?4 In hoeverre wordt er gewerkt met een verschillende Acceptabele Dagelijkse Hoeveelheid (ADI) of Acute Referentie Dosis (ARfD) en hoe is dat te verklaren? Kunt u aangeven hoe dit in andere lidstaten gaat, bijvoorbeeld in Frankrijk en Polen?
Voor alle Europese Lidstaten geldt dat een ei met een fipronilgehalte boven de Europees vastgestelde MRL uit Verordening Nr. 396/2005 niet in de handel gebracht mag worden. De toezichthouders bepalen de vervolgmaatregelen als eieren met te hoge fipronil-gehaltes aangetroffen zijn. De Europese Commissie heeft via het RASFF-systeem een advies gegeven over de te nemen maatregelen. Duitsland, België en Nederland hanteren, in lijn met het advies van de Europese Commissie, de MRL voor het blokkeren van bedrijven en het uit de handel nemen van besmette eieren.
Bij een gevaar voor de volksgezondheid kan de toezichthouder op basis van de EU-wetgeving overgaan tot een publiekswaarschuwing. Omdat er in België en Duitsland uitgegaan wordt van een blootstelling van slechts enkele weken, is daarbij in deze casus alleen getoetst of de blootstelling van kinderen aan fipronil hoger ligt dan de toxicologische grenswaarde voor kortdurende blootstelling, de Acute Referentie Dosis (ARfD)6. In Nederland is ook op deze waarde getoetst. Er is berekend dat bij een fipronilgehalte van 0,72 mg/kg dat in het ei is gemeten, de ARfD wordt overschreden. Hierbij is uitgegaan van de ARfD die in 2006 door EFSA is vastgesteld en de Europese methodieken voor het berekenen van de blootstelling aan residuen. Deze drempelwaarde wordt door Nederland, België en Duitsland gehanteerd en is bevestigd door de Europese Commissie. We gaan ervan uit dat andere Lidstaten de door de Europese Commissie voorgestelde aanpak volgen.
In Nederland heeft de NVWA daarnaast de langdurige blootstelling van kinderen getoetst aan de toxicologische grenswaarde voor langdurige blootstelling, de Aanvaardbare Dagelijkse Hoeveelheid (ADI)7. De NVWA houdt namelijk rekening met blootstelling van de consument gedurende langere tijd omdat Chickfriend voor zover nu bekend ook in 2016 al actief was. Met oog op kwetsbare consumenten zoals jonge kinderen heeft de NVWA er voor gekozen om voor eieren waarbij niet de ARfD maar wel de ADI wordt overschreden, ouders aan te raden voorlopig hun kinderen deze eieren niet te laten eten. In België en Duitsland is niet voor deze laatste aanpak gekozen. Het verschil in aanpak zal meegenomen worden in het onderzoek.
Kunt u verduidelijken hoe verordening nr. 396/2005 en verordening nr. 1127/2014, waarin de MRL voor fipronil voor onder andere eieren wordt vastgelegd, zich verhouden tot verordening 178/2002?
In Verordening (EG) Nr. 178/2002 zijn algemene beginselen voor voedselveiligheid en de veiligheid van diervoeders vastgesteld. Verordening (EU) Nr. 396/2005 stelt op basis van deze beginselen MRL’s vast voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen en diervoeders. Daarbij staat een hoog niveau van consumentenbescherming voorop. Daarnaast is het van belang dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven zelf primair verantwoordelijk zijn voor de voedselveiligheid.
De MRL’s voor fipronil in levensmiddelen en diervoeders uit Verordening (EU) Nr. 396/2005 zijn voor het laatst gewijzigd op 13 mei 2015 met MRL’s uit Verordening (EU) Nr. 1127/2014, waaronder ook de huidige MRL voor eieren. Met deze verordening werd de MRL voor eieren in twee stappen verlaagd, namelijk eerst van 0,02 mg/kg naar 0,015 mg/kg en vervolgens op 1 januari 2017 verder naar 0,005 mg/kg. Deze MRL’s zijn vastgesteld op basis van het advies van EFSA waar in het antwoord op vraag 2 naar wordt verwezen.
Kunt u aangeven hoe en wanneer risicomanagement en risicobeoordeling als beschreven in artikelen 3 en 6 van verordening 178/2002 nationaal toegepast kunnen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is uiteengezet, zijn de risicomanagementmaatregelen genomen op basis van Verordening (EU) Nr. 396/2005 waarin de Europese normen zijn opgenomen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen en diervoeders. Bij het vaststellen van de MRL’s uit deze verordening zijn de principes van artikel 3 en 6 van Verordening (EG) Nr. 178/2002 toegepast door EFSA en de Europese Commissie. De Lidstaten hebben hierbij ook een grote inbreng. Levensmiddelen die niet aan de MRL voldoen mogen niet worden verhandeld. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 6, zijn Europese methodieken gebruikt om af te leiden bij welke fipronilgehalten in ei er mogelijk een acuut gevaar voor de volksgezondheid zou kunnen bestaan. Wel is er in Nederland aanvullend getoetst aan de ADI. Zie hiervoor eveneens het antwoord op vraag 6.
Kunnen de vragen, gezien de grote onrust, nog deze week worden beantwoord?
Nee, wij hebben deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De handel in probleemleningen |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Europese «non-perfoming loans», ook wel problematische of slechte leningen genoemd, in trek zijn bij investeerders?1
In het artikel waar het lid Leijten naar verwijst wordt gesproken over transacties op de secundaire markt voor niet-presterende leningen (NPLs). Op deze markt worden leningportefeuilles door banken verkocht aan professionele investeerders. In een functionerende markt komen partijen onderling tot een transactie, alsook een prijs overeen. Bij het bepalen van een prijs kijkt een bank onder andere naar wat een portefeuille waard is in eigen bezit. Een kopende partij doet vermoedelijk hetzelfde. Zo zullen kopende partijen naar verwachting een prijs betalen die past bij hun rendementsverwachtingen. Daarom zullen professionele partijen een portefeuille grondig onderzoeken of laten onderzoeken voordat zij deze overnemen.
Alhoewel recent sprake is van een aantal transacties is de secundaire markt voor NPLs vooralsnog relatief klein in omvang. De huidige markt bestaat veelal uit een beperkt aantal gespecialiseerde professionele investeerders. Gezien het hoge risicoprofiel en de benodigde kennis, ligt het wat mij betreft ook voor de hand dat alleen professionele investeerders dit soort transacties aangaan met risicodragend vermogen. Zoals het lid Leijten stelt kunnen dit ook hedgefondsen zijn. Beheerders van een hedgefonds zullen veelal vergunningsplichtig zijn op grond van de richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFMD).2 De AIFMD bevat onder meer voorschriften ten aanzien van risicomanagement, portfoliowaardering, een beheerste en integere bedrijfsuitoefening, gedragsregels en informatieverstrekking aan toezichthouders en beleggers.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de inhoud van de probleemleningen als zij verhandeld worden? Is de koper altijd bekend met de problematische inhoud van de belegging?
Zie antwoord vraag 1.
Voor welke investeerders en beleggers zijn juist probleemleningen interessant en hoe duidt u de wens om zo een hoog risicoprofiel aan te gaan? Weten klanten van deze maatschappijen wat er met hun geld gebeurt en welke risico’s zij lopen door het beleggingsbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het actieplan, zoals genoemd in het artikel, om de markt voor slechte leningen verder aan te jagen ondersteund moet worden door hedgefondsen? En zo ja, aan welke criteria moeten deze hedgefondsen voldoen? Worden deze hedgefondsen gescreend voordat ze overgaan tot aankoop?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat een actieplan voor de handel in slechte leningen het juiste recept is, of zou het beter zijn om actief in te zetten op het afboeken van deze slechte leningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verder ontwikkelen van secundaire markten voor NPLs is onderdeel van de in juli 2017 overeengekomen raadsconclusies (het «actieplan»).3 Het actieplan benoemt meerdere acties met als doel de NPL problematiek in de EU aan te pakken. Het verder ontwikkelen van secundaire markten is hier slechts een onderdeel van. Het actieplan ziet bijvoorbeeld ook op het versterken van het bankentoezicht, het hervormen van insolventiekaders en het herstructureren van banken zelf. Daarbij is het belangrijk dat NPLs in de boeken van banken juist geprijsd worden. Zo spreekt het actieplan ook over het ramen van verliezen door middel van correcte waarderingen van activa en het aanpakken van mogelijke ontoereikende voorzieningen. In de eerste plaats zijn natuurlijk banken – samen met hun accountants – verantwoordelijk voor het waarderen van activa en waar mogelijk nemen van voorzieningen, maar ook banktoezichthouders kennen hierin een rol vanuit prudentieel oogpunt.
Recentelijk heeft de Europese Centrale Bank (ECB) dan ook een leidraad richting banken gepubliceerd waarin maatregelen, processen en praktijken voor de omgang met NPLs worden geschetst.4 Verder kunnen banken vanuit on-site inspecties en door middel van balanswaarderingen (asset quality reviews, AQRs) geprikkeld worden om waar nodig leningen te herwaarderen, voorzieningen te nemen en anders gedwongen worden om aanvullend kapitaal aan te trekken. Het actieplan kent mede daarom ook concrete actiepunten ten aanzien van toezicht. Zo is de Europese Commissie gevraagd naar een interpretatie van de bruikbaarheid van bestaande bevoegdheden ten aanzien van het nemen van voorzieningen voor NPLs, die waar nodig ook kunnen worden aangevuld met aanpassing in wetgeving.
Erkent u dat de opkomende handel in slechte leningen gestimuleerd wordt door het vooruitzicht van de kapitaalmarktenunie, waarbij het mogelijk wordt om allerlei financiële producten opnieuw te verpakken en waarbij slechte leningen ondergebracht kunnen worden in een nieuw product? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeverre eventuele verwachtingen omtrent de kapitaalmarktunie meewegen voor kopende partijen is onzeker. Mochten kopende partijen portefeuilles op langere termijn willen verkopen dan zijn zij vanzelfsprekend gebaat bij een goed functionerende Europese kapitaalmarkt.
De strategie van kopers kan overigens naast het doorverkopen van portefeuilles, ook zien op het uitwinnen van leningen over langere periodes. Veel kopers hebben dan ook specialistische kennis in het uitwinnen van probleemleningen.
Kern is dat aan leningen altijd risico’s zijn verbonden. Zolang deze risico’s bekend zijn en goed kunnen worden ingeschat, kunnen ze ook worden beprijsd. Daarvoor is het cruciaal dat kopers ook voldoende kennis van een leningportefeuille hebben.
In de nieuwe regelgeving voor securitisaties, een van de concrete onderdelen van het actieplan kapitaalmarktunie, worden daarom geharmoniseerde eisen gesteld aan transparantie alsook due diligence-verplichtingen voor kopers. Ook worden de kapitaaleisen voor securitisaties juist risicogevoeliger gemaakt en gemiddeld genomen verhoogd, met een afslag voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (STS-)securitisaties. Gesecuritiseerde NPLs zullen in beginsel echter niet voldoen aan de STS-criteria.
Deelt u de mening dat het in trek zijn van probleemleningen van Zuid-Europese banken een groot risico in zich draagt voor de Europese Centrale Bank (ECB) en de schuldpositie van de desbetreffende landen? Zo ja, kunt u aangeven wat de ECB daartegen gaat doen? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet?2
In 2017 heeft een ambtelijke Raadswerkgroep een rapport gepubliceerd over NPLs in de Europese Unie. In dat rapport stelt de ambtelijke werkgroep onder andere dat een hoog aantal NPLs op bankbalansen de winstgevendheid van banken onder druk kan zetten. Daarnaast hebben banken met een hoog aantal NPLs vaak ook minder mogelijkheden om de economie van krediet te voorzien. Daarmee kan een hoog aantal NPLs tevens de effectiviteit van monetair beleid verminderen.6
Mede vanwege de bovenstaande redenen is er aandacht voor een aanpak van de problematiek rondom NPLs op bankbalansen. Zoals gesteld in bovenstaande antwoorden wordt als onderdeel van deze aanpak gekeken naar de verhandelbaarheid van deze leningen. Vergrote verhandelbaarheid van NPLs kan er in de regel toe leiden dat de last van NPLs op bankbalansen wordt verminderd. Ik deel dan ook niet de mening dat interesse van private investeerders om dergelijke NPLs over te nemen op zou leiden tot hogere risico’s voor de ECB en lidstaten. Het feit dat bankbalansen worden ontlast van NPLs kan namelijk ook positieve economische effecten met zich mee brengen.
Hoe komt het dat bij verkoop zo omzichtig wordt omgesprongen met de verschillen tussen de nationale wetgeving op het gebied van faillissement? Is hier toezicht op en zo ja, door wie en hoe?
Insolventiewetgeving is vooral een nationale aangelegenheid waarbij de verschillen tussen lidstaten onder andere in de uitvoering liggen, zoals bijvoorbeeld de doorlooptijden van juridische procedures. Zoals ik eerder heb aangegeven zullen kopende partijen een prijs betalen die past bij hun rendementsverwachtingen. Bij dergelijke verwachtingen wegen investeerders naar alle waarschijnlijkheid ook de verschillen tussen lidstaten mee op het gebied van insolventiewetgeving en daarmee de mate waarin het mogelijk is om slechte leningen uit te winnen. Hiervoor zal men kijken naar herstelpercentages, juridische termijnen en kosten. De Wereldbank publiceert hierover bijvoorbeeld cijfers.7 In het kader van het actieplan is de Commissie ook uitgenodigd om een «benchmarking»-exercitie uit te voeren waarbij zo nauwkeurig mogelijke vergelijkbare maatstaven voor herstelpercentages, termijnen en kosten worden aangereikt.
Bent u op de hoogte van de oproep van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat adviseert waakzaam te zijn bij verdere aankoop (en verkoop) van slechte schulden? Hoe verhoudt dit advies zich tot de herlevende markt in slechte leningen?
Het IMF heeft in haar artikel IV consultaties over de economie van de eurozone, veelvuldig aandacht besteed aan het afbouwen van NPLs. In 2016 heeft het IMF juist ook een oproep gedaan tot het ontwikkelen van markten voor het verhandelen van NPLs in de eurozone.8 In haar artikel IV rapport voor de eurozone van 2017 beveelt het IMF opnieuw aan om deze markt verder te ontwikkelen, om zo bankenbalansen te ontlasten. Het IMF noemt daarin ook elementen die hieraan kunnen bijdragen, zoals het standaardiseren van gegevens, opzetten van handelsplatforms en creëren van een blauwdruk voor nationale asset management companies(AMCs).9 Deze onderwerpen worden ook genoemd in het voornoemde rapport van de ambtelijke werkgroep en het actieplan van de Europese Ministers van Financiën.
Is het waar dat banken met veel slechte leningen bereid zijn om lagere prijzen te accepteren voor die leningen omdat de ECB hogere voorzieningen door prijsbepalingen afdwingt? Wakkert de ECB handel in slechte leningen hiermee niet alleen maar aan? Zorgt dit niet voor grotere instabiliteit op de schuldenmarkt?
In de eerste plaats zijn banken zelf verantwoordelijk voor hun eigen bedrijfsmodel, waaronder ook het aanpakken van eventuele problemen met NPLs op hun balansen. Veel banken doen dit ook uit zichzelf en gaan actief aan de slag, bijvoorbeeld door extra voorzieningen te treffen of door NPLs te verkopen tegen een prijs die in de markt tot stand komt. Daarnaast acht ik het vanzelfsprekend van zeer groot belang dat banken waar nodig ook door hun toezichthouders geprikkeld worden om eventuele NPL problemen aan te pakken. Ook het IMF spreekt in de voornoemde artikel IV consultaties over het belang van scherp toezicht. Dat scherp toezicht er mede toe leidt dat banken in sommige gevallen hogere voorzieningen treffen en/of ervoor kiezen om hun NPLs aan te bieden aan externe private partijen acht ik dan ook niet op voorhand onwenselijk.
Deelt u de mening, zoals geuit in de uitzending van Nieuwsuur van 2 augustus 2017, dat er onvoldoende garanties zijn om op korte termijn afbetaling van leningen te verwachten?3
In hoeverre verwacht mag worden dat een lening wordt terugbetaald hangt vanzelfsprekend af van factoren die per casus verschillen. Per lening dient dan ook te worden bepaald of tot op bepaalde hoogte voorzieningen getroffen moeten worden. Soms kan het langere tijd duren voordat een bank of andere partij een lening kan terughalen, als deze überhaupt worden terugbetaald. Daar staat tegenover dat er ook NPLs zijn die wel binnen afzienbare tijd terugbetaald worden of waar banken zekerheden hebben, zoals onderpand. Dit zijn dan ook allemaal factoren die meewegen voor een bank, alsook voor eventuele private partijen die interesse hebben in het overnemen van dit soort leningen. Op dit terrein zijn dan ook in een aantal lidstaten nog verdere verbeteringen mogelijk door insolventieprocedures sneller en met minder kosten te laten verlopen.
Klopt het dat de situatie van de Italiaanse banken, en daarmee van de Italiaanse overheid, zeer problematisch is door de slechte leningenportefeuilles?
Het in het antwoord op vraag 7 genoemde rapport van de ambtelijke werkgroep spreekt over 10 EU lidstaten waarvan de bankensectoren relatief gezien hoge NPLs ratio’s kennen, waar ook Italië toe behoort. Mede daarom is in het voornoemde actieplan ook aandacht voor het terugbrengen van NPLs in de EU. Zoals echter ook benadrukt is in dat actieplan, dragen banken primair zelf de verantwoordelijkheid voor het herstructureren van hun bedrijfsmodellen en het tijdig oplossen van eventuele NPL problemen. Indien banken geconfronteerd worden met verliezen op NPLs leidt dit in de eerste plaats ook tot een direct verlies voor de (aandeel)houders van kapitaalinstrumenten in deze banken en niet voor overheden. Wel kan het zo zijn dat overheden blootstellingen hebben aan banken, bijvoorbeeld via deelnemingen. Het is wat mij betreft belangrijk om eventuele risico’s voor overheden zoveel mogelijk te beperken.
De omvang van NPLs hangt overigens voor een aanzienlijk deel af van de staat van een economie. Wanneer het economisch minder goed gaat, is het voor debiteuren moeilijker om leningen terug te betalen. Zoals reeds genoemd liggen oplossingen in de eerste plaats bij banken zelf en niet bij overheden. Wel kunnen overheden bijdragen aan het oplossen van NPLs, waaronder op het terrein van insolventiewetgeving dat ook genoemd wordt in het actieplan. Voor insolventiewetgeving is overigens al langer aandacht, bijvoorbeeld vanuit de Europese Commissie in het kader van het Europees Semester. Het Europees Semester is het kader voor de afstemming van het economisch en budgettair beleid van lidstaten. Zo is recent bijvoorbeeld ook ingegaan op verbeteringen in het Italiaanse insolventieraamwerk.11
Het rapport van de ambtelijke werkgroep laat overigens wel zien dat het percentage NPLs op de balansen van banken de afgelopen jaren is gedaald. Uit cijfers van de Europese bankautoriteit (EBA) blijkt dat de ratio NPLs in de EU als percentage van alle leningen in september 2014 op 6,7% stond. In december 2016 bedroeg dit 5,1%. In deze cijfers wordt overigens rekening gehouden met alle («bruto») NPLs. Daar worden dus ook NPLs in meegenomen waar banken al (voor een deel) voorzieningen voor hebben getroffen. Rekening houdend met voorzieningen stond het «netto» NPL ratio in december 2016 op 2,8%, een daling ten opzichte van de 3,9% in september 2014.
Hoe kan het dat er nog zoveel slechte leningen zijn, terwijl Europees beleid erop gericht is geweest om juist deze delen af te stoten?
Zie antwoord vraag 12.
Welke scenario’s liggen er klaar voor de stabiliteit van de Economische en Monetaire Unie (EMU) als in Italië de slechte leningenportefeuilles problematisch worden? Treedt dan een scenario als bij Griekenland in werking? In hoeverre zal Italië zo een regime accepteren?
Zie antwoord vraag 12.
Is de houdbaarheid van de bankenunie in het geding?
Nee.
De stand van zaken met betrekking tot de uitgifte van een invalidenparkeerkaart voor zorginstellingen gefinancierd door een persoonsgebonden budget |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de antwoorden herinneren die u heeft gegeven op de eerder gestelde vragen over het aanvragen van een invalidenparkeerkaart door zorginstellingen die niet onder de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) vallen?1
Ja.
Wat is de stand van zaken is met betrekking tot de benodigde wijzigingen van de regelgeving, die onder het beleidsterrein van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu valt? Hoelang verwacht u nog nodig te hebben om deze regelgeving aan te passen?
Ik heb contact met mijn ambtgenoot van IenM over de daartoe benodigde wijziging van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer en van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart. Inzake de gehandicaptenparkeerkaart spelen nog andere kwesties (bijvoorbeeld de geldigheidsduur van de gehandicaptenparkeerkaart) die mogelijk consequenties hebben voor dezelfde regelgeving. De Minister van IenM streeft er daarom naar u in het najaar één omvattende wijziging van de relevante regelgeving voor te leggen.
Welke oplossingen ziet u in de tussenliggende periode voor zorginstellingen die nu nog geen invalidenparkeerkaart kunnen opvragen? Waar kunnen zij zich melden?
Het bevoegd gezag kan gebruik maken van de mogelijkheid om ontheffing van artikel 26 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) te verlenen. Artikel 87 RVV 1990 biedt deze mogelijkheid.
Het passief kiesrecht |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat politieke ambtsdragers die veroordeeld zijn voor fraude of corruptie niet thuis horen in het parlement, de provinciale staten of de gemeenteraad?1
Ja, deze opvatting deel ik. Goed bestuur is integer bestuur. Integriteit is één van de zeven leidende beginselen die zijn opgenomen in de Nederlandse Code voor Goed Openbaar Bestuur. De integriteit van bestuurders en volksvertegenwoordigers is hier een integraal onderdeel van. Gezien de zorgen die onder meer bij de Tweede Kamer bestaan over de ondermijning van het lokaal bestuur is het belang hiervan de afgelopen periode alleen maar groter geworden. Neemt niet weg dat de integriteitstoetsing van (kandidaat-) politieke ambtsdragers primair de verantwoordelijkheid van de politieke partijen zelf blijft. Ik heb daarom de Tweede Kamer toegezegd om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de politieke partijen om over de rekrutering van politieke ambtsdragers en de risico’s van ondermijning te spreken2. Uit dit overleg kwam naar voren dat een handreiking integriteitstoetsing voor de wervings- en selectiecommissies van politieke partijen van toegevoegde waarde kan zijn. Om deze reden heb ik begin dit jaar de Handreiking integriteitstoetsing kandidaten voor decentrale politieke partijen laten opstellen en verspreiden3.
Hoe verklaart u dat politieke ambtsdragers bij een veroordeling voor fraude of corruptie hoogst zelden het passief kiesrecht wordt ontnomen?
Politieke ambtsdragers die voor passieve ambtelijke omkoping («ambtelijke corruptie») zijn veroordeeld kunnen niet uit het kiesrecht worden ontzet.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot herziening van de corruptiewetgeving (Kamerstukken 26 469) is in de Tweede Kamer gediscussieerd over of ontzetting van het kiesrecht als bijkomende straf moet kunnen worden opgelegd aan politieke ambtsdragers die zich schuldig hebben gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping – zoals in het oorspronkelijke wetsvoorstel werd voorgesteld – of dat in plaats daarvan de hoedanigheid van politiek ambtsdrager moet worden aangemerkt als strafverzwarende omstandigheid. Deze discussie leidde tot aanvaarding van een amendement waarmee het voorstel om ontzetting als bijkomende straf mogelijk te maken kwam te vervallen en de hoedanigheid van politiek ambtsdrager als strafverzwarende omstandigheid werd toegevoegd aan de artikelen 362, derde lid, en 363, derde lid, WvSr (Kamerstuk 26 469, nr. 13).
Overigens kan hier nog worden gewezen op de bijkomende straf van ontzetting van het recht om (bepaalde) ambten te bekleden (artikel 29 WvSr). Deze bijkomende straf kan ook worden opgelegd aan politieke ambtsdragers, zoals wethouders, bij veroordeling voor een ambtsmisdrijf, een misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Ik zie tegen deze achtergrond geen aanleiding voorstellen te doen tot wijziging van de wetgeving.
Staat de huidige wet het ontnemen van het passief kiesrecht in de weg? Zo ja, bent u bereid de huidige regels aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 2.
Monumenten in het aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM koopt monumentale boerderij Zuidpool in Usquert»?1
Ja.
Op welke wijze is het bestaan van monumenten gewaarborgd?
In algemene zin geldt dat de bescherming en instandhouding van monumenten wettelijk is geregeld in onder meer de Erfgoedwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van de Erfgoedwet is het verboden om een rijksmonument te beschadigen, te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. Het slopen, verstoren, verplaatsen of herstellen van een rijks- of gemeentelijk monument kan niet zonder een vergunning van de gemeente, die hiervoor het bevoegd gezag is. Voor de aanpak specifiek in het Groningse aardbevingsgebied verwijs ik u naar het Erfgoedprogramma 2017–2021, dat ik op 25 augustus jl. mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 33 529, nr. 382) aan uw Kamer heb aangeboden. Hierin hebben de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), de provincie Groningen, de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed een gezamenlijke visie neergelegd.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) de Zuidpool in Usquert, de Geertsemaheerd in Slochteren, de Melkemaheerd in Huizinge en de Occo Reintjesheerd in Stedum opkocht?
Navraag bij NAM leert het volgende. De Geertsemaheerd in Slochteren is aangekocht en in eigendom is van NAM. Momenteel loopt een aantal onderzoeken naar de bouwkundige en constructieve aspecten om tot een zorgvuldige aanpak te komen, waarbij een maatschappelijk gedragen invulling en herbestemming van het gebouw het doel is. Concrete stappen zullen in het najaar worden gezet. Ondertussen zijn volgens NAM alle noodzakelijke maatregelen getroffen om het gebouw wind- en waterdicht te maken zodat het niet verslechtert.
De Occo Reintjesheerd in Stedum en de Melkemaheerd in Huizinge zijn aangekocht door en in eigendom van NAM, maar worden op korte termijn overgedragen aan de Stichting Het Groninger Landschap (HGL). HGL is goed bekend met onderhoud van monumenten. De Zuidpool in Usquert komt op korte termijn officieel in bezit van NAM. Zodra dat het geval is, zal NAM bezien hoe een passende invulling en/of herbestemming aan dit monument kan worden gegeven. NAM geeft aan dat het monument door diverse monumentenexperts zal worden beoordeeld, om te zorgen dat er sprake is van een zorgvuldige werkwijze bij de verdere ontwikkeling.
Wat gaat er gebeuren met deze betreffende monumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel monumenten kocht de NAM al op?
NAM geeft aan per stand 31 juli 2017 acht rijksmonumenten (exclusief de Zuidpool in Usquert) te hebben opgekocht.
Wat gebeurt er met de andere monumenten? Wanneer krijgen de verschillende monumenten een bestemming; zijn er afspraken gemaakt over de termijnen? Hoe lang vindt u het acceptabel dat monumenten leegstaan en daarmee geen functie hebben of zelfs kunnen verslonzen?
Met de andere monumenten die NAM in eigendom heeft wordt op een vergelijkbare manier omgegaan als met de monumenten zoals genoemd in vraag 3. In het Erfgoedprogramma is aangegeven dat wordt gestreefd naar toekomstbestendig erfgoed. Er is immers geen betere garantie voor behoud van cultuurhistorisch erfgoed, dan dat dit wordt gebruikt en een (nieuwe) functie heeft. Dit schept een basis voor onderhoud en investeringen. Omdat een dergelijke aanpak en eventuele herbestemming maatwerk zijn, is niet in het algemeen te zeggen wat een acceptabele termijn is voor eventuele leegstand. Zodra een passende bestemming is gevonden, kan worden gekeken hoe het monument hersteld en eventueel versterkt zal worden. Op grond van de Erfgoedwet zijn eigenaren, in dit geval NAM, verplicht hun monument in stand te houden.
Hoeveel beeldbepalende en karakteristieke gebouwen zijn er in het aardbevingsgebied?
In het Erfgoedprogramma is een gezamenlijke definitie vastgelegd van wat onder karakteristieke panden en beeldbepalende panden wordt verstaan. Daarbij is aangegeven dat de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied op dit moment doende zijn de beeldbepalende en karakteristieke gebouwen op hun grondgebied vast te leggen. Op dit moment zijn nog niet alle gemeenten klaar met deze vaststelling.
Hoeveel van die gebouwen zijn er opgekocht door de NAM? Hoe wordt voorkomen dat gebouwen die niet op de monumentenlijst staan, maar wel karakteristiek zijn voor het Groninger land en haar identiteit, gesloopt worden?
NAM geeft aan in totaal 74 objecten in het aardbevingsbied te hebben aangekocht, waaronder acht rijksmonumenten. Het is op dit moment niet bekend of zich in deze portefeuille ook beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen bevinden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 inventariseren de gemeenten in het aardbevingsgebied aan welke panden zij de status karakteristiek en/of beeldbepalend willen toekennen. Deze inventarisatie wordt verricht ten behoeve van de borging van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan, waaronder het (gebouwde) cultuurhistorisch erfgoed. Bij deze bestemmingsplannen – waarbij de gebruikelijke planologische procedure wordt doorlopen – moeten de regels in de Omgevingsverordening van de provincie Groningen in acht worden genomen.
Wie beslist daarover, is dat de eigenaar en dus soms de NAM? Zo ja, moet dit niet onmiddellijk voorkomen worden vanwege het publieke belang van het cultuurhistorisch karakter?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u reageren op het artikel «Groningen verdwijnt, polder verschijnt»?2
In het antwoord op bovenstaande vragen ben ik ingegaan op de in dit artikel uitgesproken zorg voor met name karakteristieke en beeldbepalende panden. Ik deel de in het artikel uitgesproken wens het unieke cultuurhistorische karakter van Groningen te behouden, ook tijdens de uitvoering van schadeherstel en versterking die nodig is voor een veilig Groningen.
Bent u van mening dat er dringend publieke sturing moet zijn op deze beeldbepalende gebouwen; immers eens gesloopt, komen ze nooit meer terug?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden vindt publieke sturing op karakteristieke en beeldbepalende panden plaats in het kader van de ruimtelijke ordening (bestemmingsplan). Daarnaast is specifiek voor het Groningse aardbevingsgebied een Erfgoedprogramma vastgesteld.
Het bericht ‘Tuinbouw in de knel door raffinaderijbrand Pernis’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD), Maurits von Martels (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «tuinbouw in de knel door raffinaderijbrand Pernis» van 3 augustus jl?1
Ja.
Deelt u de mening dat zolang de raffinaderij dicht blijft de tuinbouw een probleem heeft? Zo nee, waarom niet?
OCAP (organic CO2 for assimilation by plants, onderdeel van de Linde Group) levert CO2 van onder andere Shell Pernis aan de glastuinbouw. Dit is een samenwerking tussen private partijen, waarbij de overheid geen rol speelt.
Risico’s, zoals het omgaan met verminderde levering als gevolg van incidenten zoals deze brand, zijn daarmee ook de verantwoordelijkheid van de betrokken marktpartijen. OCAP verkent mogelijkheden om extra CO2-bronnen aan te sluiten en buffering om de levering robuuster te maken.
EZ bekijkt met de andere betrokken partijen in de green deal Noord-Holland en de intentieovereenkomst CO2-smart grid, in het kader van de energietransitie van de glastuinbouw, of en hoe de CO2-levering aan de glastuinbouw is uit te breiden.
Met meer aangesloten bronnen wordt de CO2-levering tevens minder gevoelig voor uitval van een bron. Uitbreiding van de CO2-levering hangt van veel factoren af. De termijn waarop dit gerealiseerd kan worden is daardoor niet te voorspellen. Daarnaast is en wordt vanuit het programma Kas als Energiebron van EZ en LTO Glaskracht Nederland kennis ontwikkeld, waarbij een productie in de kas met minder CO2-dosering mogelijk is.
De CO2 die de Shell fabriek in Pernis produceert wordt via een pijpleiding geleverd aan honderden tuinders die nu hun aardgasinstallaties moeten aangooien. Bent u bereid te bekijken wat voor noodoplossing hiervoor kan worden gevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid samen met de glastuinbouw, Shell en mogelijke andere leveranciers van CO2 te bespreken wat de mogelijkheden zijn om deze situatie in de toekomst te voorkomen en om nog dit jaar oplossingen te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een indicatie te geven hoe lang deze situatie voortduurt? Is hier vaker sprake van geweest en hoe is er toen met situatie omgesprongen?
De raffinaderij van Pernis draait inmiddels weer volledig en de CO2-levering aan de tuinbouw is vanaf 21 augustus hervat. Zoals boven gesteld wordt ook gewerkt aan het meer robuust maken van de CO2-voorziening zodat uitvalsituaties als deze, zoveel mogelijk worden voorkomen.
Het bericht ‘Tekort aan handjes: zorg smeekt ontslagen werknemers terug te keren’ |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan handjes: zorg smeekt ontslagen werknemers terug te keren»?1
Ja.
Hoe kan het, gezien dat de afgelopen jaren tienduizenden werknemers onnodig zijn ontslagen door uw beleid, dat er alleen maar naar de harde euro's is gekeken die zonodig bezuinigd moesten worden en niet naar de gevolgen, waar meerdere malen voor gewaarschuwd is?
De afgelopen jaren heeft het kabinet noodzakelijke hervormingen doorgevoerd, omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van de zorg veranderden en de zorg harder groeide dan we als maatschappij aan konden. Het beter, efficiënter en goedkoper organiseren van de langdurige zorg en ondersteuning heeft ook tot verlies van werkgelegenheid geleid.
Het Kabinet heeft de afgelopen jaren – veelal samen met werkgevers, werknemers en gemeenten – verschillende maatregelen genomen om deze transitie op de arbeidsmarkt op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Daarbij heeft het kabinet ingezet op het voorkomen van onnodige ontslagen en daar waar ontslag onvermijdelijk was, mensen zo goed mogelijk naar een andere baan helpen. Denk hierbij onder andere aan de regionale sectorplannen, waarbij werknemers in de zorg zijn om- en bijgeschoold zodat ze beter in staat zijn in te spelen op de veranderingen in de zorg. Een ander voorbeeld is de huishoudelijke hulp toelage, de code verantwoord marktgedrag thuisondersteuning en het akkoord van 4 december met vakbonden en gemeenten.
Is het niet van de zotte dat er eerst tienduizenden werknemers ontslagen worden en het doel nu is dat er dit jaar nog 200 vluchtelingen in de zorg gaan werken? Wie heeft dit doel gesteld en wat zegt dit over de kwaliteit van zorg?
Er ligt een grote opgave voor de hele zorgsector om voldoende nieuwe mensen aan te trekken en bestaand personeel te behouden om aan de stijgende vraag naar personeel te kunnen voldoen. In dat kader heeft de werkgeversvereniging Transvorm het plan Zonder Zorg 2020 gelanceerd gericht op de aanpak van het (dreigende) personeelstekort in de zorg in de regio Noord-Brabant. Partijen in de regio hebben bestuurlijke afspraken gemaakt, ondermeer over het streven naar 15 opleidingsplaatsen op elke 100 zorginhoudelijke werkers. Om een grotere instroom te kunnen realiseren kijken ze daarbij ook naar mogelijkheden van het werven en scholen van migranten en mensen met enige vorm van beperking.
De kwaliteit en veiligheid van de zorg blijft daarbij voorop staan. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) zijn gewoon van toepassing. Dit betekent onder andere dat zorgverleners – indien van toepassing – bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) moeten zijn om de zorg te verlenen en dat zij moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard.
Wie verzint dat mensen met een fysieke of geestelijke beperking actief worden benaderd om in de zorg te komen werken, terwijl er nog altijd wordt gesneden in verzorgenden niveau 2 en 3? Wat zegt dit over de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn er nog steeds studentenstops op sommige hbo-opleidingen?
Het aantal nieuwe hbo- verpleegkundige studenten is in de afgelopen jaren sterk gestegen. Het aantal steeg van ruim 5.000 in 2014 naar bijna 6.500 in 2017. Voor het komende schooljaar verwachten de hogescholen nog eens ruim 2.000 extra voltijd studenten op te leiden. Een aantal opleidingen hbo-verpleegkunde heeft vanwege deze sterke stijging in de afgelopen jaren een numerus fixus gehanteerd om zo de kwaliteit van de opleiding te waarborgen. Een specifiek aandachtspunt is voldoende kwalitatieve stages. Hiervoor hebben we het Stagefonds Zorg (€ 112 miljoen euro per jaar) voor de begeleiding van studenten. Om de komende periode de groei van het aantal studenten vast te houden, zetten we het Stagefonds nadrukkelijker in op beroepen in de zorg waar een tekort dreigt, zoals hbo-verpleegkundigen. Daarnaast gaan hogescholen en werkgevers in het kader van de Arbeidsmarktagenda 2023 Aan het werk voor ouderen op regionaal niveau afspraken maken over het aantal stages. Ook gaan deze partijen met de ministeries van OCW en VWS op landelijk niveau eventuele knelpunten adresseren die (goede) stages kunnen belemmeren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er zo spoedig mogelijk een passende oplossing komt voor het groeiende tekort aan personeel in de zorg?
Op 12 juli jl. is de arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen» gepresenteerd waarin een aantal partijen (ActiZ, BTN, CNV, FNV, de MBO-raad, NVZ en VWS) hebben afgesproken om gezamenlijk te werken aan oplossingen. VWS faciliteert en stimuleert deze aanpak actief. Daarnaast geven we de agenda een extra impuls met de voor de periode 2017 tot 2021 bij Voorjaarsnota extra beschikbaar gestelde € 72 miljoen. Dit bedrag is bestemd voor het verbeteren van het beeld van werken in de zorg en voor scholing van nieuw aan te trekken personeel. Dit komt bovenop het bestaande instrumentarium, zoals het hierboven genoemde Stagefonds Zorg.
Wanneer wordt er eens gestopt met zorgmedewerkers als speelballen te gebruiken die al naar gelang hoe de politieke pet erbij hangt moeten vertrekken danwel weer teruggehaald worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet de afgelopen jaren noodzakelijke hervormingen doorgevoerd, omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van de zorg veranderden en de zorg harder groeide dan we als maatschappij aan konden. Veranderingen in de zorg, bijvoorbeeld van lichte ondersteuning naar complexe zorg, zullen ook veranderingen in werkgelegenheid met zich (blijven) meebrengen. In de arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen» is afgesproken toe te werken naar het bieden van werkzekerheid in de sector, zodat goed zorgpersoneel behouden blijft.
De brandbrieven van de centrale ondernemingsraad Dienst Justitiële Inrichtingen aan de directie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat, in navolging van een eerdere brandbrief1, het gevangenispersoneel nu wederom een brandbrief2 heeft gestuurd aan de directie van de DJI om de noodklok te luiden over de werk- en leefomstandigheden in de Nederlandse gevangenissen?
Ja
Herkent u het door het personeel van de gevangenissen geschetste beeld van hoge werkdruk, hoog ziekteverzuim, toenemend geweld tegen gevangenispersoneel en het bestaan van onveilige situaties binnen veel DJI onderdelen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, hoe kan het dat u zo’n ander beeld heeft?
Ik heb over deze problematiek persoonlijk een gesprek gevoerd met de Centrale Ondernemingsraad DJI (hierna COR DJI). Daarnaast heeft de hoofddirecteur van DJI aan de COR DJI aangegeven de inhoud van de brieven serieus te nemen. Hij heeft hierover inmiddels enkele malen overleg gevoerd met de COR DJI. Daarmee is een positieve start gemaakt met de dialoog tussen de bestuurder en de COR-DJI om te komen tot afspraken over de concreet te treffen maatregelen. Omdat gebleken is dat de problematiek rond werkdruk, bestuurlijke aandacht en veiligheid lokaal verschilt, is afgesproken dat per vestiging van DJI wordt bezien welke maatregelen dienen te worden getroffen. Dit proces en de voortgang hiervan, wordt op centraal niveau gevolgd en is onderwerp van gesprek tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet voor stappen heeft ondernomen of gaat ondernemen om de zeer serieuze problemen in het Nederlandse gevangeniswezen, waarover het gevangenispersoneel nu voor de tweede keer in zeer korte tijd de noodklok luidt, aan te pakken?
Onder meer bij brief van 29 mei 2017 over de capaciteitsmaatregelen in de zomermaanden heb ik uw Kamer gemeld welke maatregelen DJI eerder al heeft genomen om de krapte in de personele bezetting zo spoedig mogelijk aan te pakken. Een van de maatregelen betreft een wervingscampagne voor 250 fte nieuw executief personeel. In aanvulling hierop wordt ook geworven om de uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. Vanaf 1 januari 2017 is 154 fte executief personeel uitgestroomd. De inmiddels lopende wervingscampagne moet de personele sterkte weer op niveau brengen. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI en er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen. Op peildatum 28 augustus jl. hebben in totaal 4.914 personen gesolliciteerd bij DJI. Er komen wekelijks nog sollicitaties binnen. Na een eerste toets op basis van opleidingseisen en een digitale test zijn 1.799 sollicitanten doorgestroomd. Deze kandidaten worden op selectiedagen getoetst op fysieke fitheid, motivatie en mentale geschiktheid. Tot nu toe zijn 688 kandidaten op deze wijze beoordeeld en 186 van hen zijn voorgedragen. De andere 1.111 kandidaten worden uitgenodigd voor de selectiedagen in september en oktober.
In lijn met de motie Krol3 zet DJI intussen in op een optimale spreiding van cellen, gedetineerden en personeel om zo verlichting van de werkdruk en verbetering van de veiligheidssituatie te realiseren.
Bent u met het gevangenispersoneel van mening dat de balans tussen het aantal gedetineerden en het aantal personeelsleden zoek is, waardoor een humane detentie en dus ook succesvolle re-integratie in het gedrang komen? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze balans te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer al eerder gemeld heb, zijn de normen voor de personeelsinzet niet gewijzigd. Dat neemt niet weg dat binnen DJI sprake is van een kwetsbaar evenwicht tussen leegstand, de personele bezetting en het waarborgen van de veiligheid. Om dit evenwicht te bewaren zijn al maatregelen genomen en worden zoals hierboven aangegeven in overleg met de lokale ondernemingsraden nieuwe maatregelen getroffen. De personeelsproblematiek wordt mede veroorzaakt door de aanhoudende uitstroom van DJI-medewerkers.
Is volgens u het personeel nog wel in alle gevangenissen de baas of zijn er wellicht ook gevangenissen waar gevangenen het steeds meer voor het zeggen hebben?
De penitentiaire inrichtingen moeten voldoen aan kwaliteitsstandaarden en veiligheidsnormen. DJI spant zicht daarvoor iedere dag in. Belangrijke middelen om orde en veiligheid te waarborgen zijn de huisregels en de handhaving daarvan. Verantwoordelijk hiervoor is de inrichtingsdirecteur die dit dagelijks beoordeelt en waar nodig maatregelen treft om de veiligheid van gedetineerden, personeel en bezoekers te garanderen. Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteitsstandaarden en/of de veiligheidsnormen in het geding zijn in een of meerdere inrichtingen.
Bent u van mening dat er meer (vast) personeel geworven moet worden, zoals het gevangenispersoneel vraagt? Zo ja, hoe en wanneer wilt u dit vorm gaan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de werk- en leefomstandigheden voor respectievelijk personeel en gedetineerden veilig zijn? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat veilige werk- en leefomstandigheden voor zowel personeel als gedetineerden wél kunnen worden gegarandeerd?
De veiligheid van de DJI-medewerkers en de gedetineerden staat altijd voorop. Geweld tegen gevangenispersoneel is onaanvaardbaar en wordt bestraft met een straf- of ordemaatregel. Indien sprake is van een misdrijf, wordt aangifte gedaan bij de politie. Om geweldpleging te voorkomen wordt het personeel getraind in het de-escaleren van conflictsituaties en voorgelicht over methoden waarmee geweldsincidenten kunnen worden voorkomen. Daarnaast vindt regelmatig een risicoinventarisatie- en evaluatieonderzoek (RI&E) plaats. Indien dit onderzoek hiertoe aanleiding geeft, worden extra maatregelen getroffen om de veiligheid van het personeel te waarborgen. In dat kader zijn ook de tijdelijke buitengebruikstellingen te plaatsen, het werven van nieuw personeel en de inzet van (tijdelijke) ingehuurde medewerkers.
Bent u bereid financiële middelen vrij te maken om aan de eisen van het gevangenispersoneel tegemoet te komen (waaronder het werven van meer justitiepersoneel)? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Binnen de begroting van DJI zijn middelen beschikbaar om inrichtingsbeveiligers te werven. De wervingscampagne heeft al de eerste geschikte kandidaten opgeleverd. Bij de werving wordt ruim aandacht besteed aan de benodigde fitheid en kwaliteit van het personeel om geen concessies te doen aan de gewenste veiligheid. Voorts wordt met de Centrale Ondernemingsraad gekeken of en waar extra investeringen nodig zijn. Daarnaast zijn extra middelen voor het investeren in het vakmanschap beschikbaar ter grootte van tweemaal € 10 miljoen (in 2017 en 2018).
In hoeverre wordt het werken met particuliere beveiligers als een tijdelijke of een vaste oplossing gezien om personeelstekorten op te vangen?
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven. De hoeveelheid extern personeel ievakmanschap en penitentiaire scherpte een gezond evenwicht moet blijven tussen intern en extern personeel.
Bent u er van overtuigd dat de beveiligers die reeds worden ingehuurd voldoende zijn toegerust op de vaak specialistische omgang met gedetineerden? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om met minder particuliere beveiligers te werken en in plaats daarvan meer vast personeel in dienst te nemen?
Naast de ondersteuning van eigen DJI -beveiligers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning, huren penitentiaire inrichtingen tijdelijk beveiligingspersoneel in van een particulier beveiligingsbedrijf (G4S). Dit personeel wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vermilion verdrievoudigt gaswinning bij Wapse»1 en «Toezichthouder draagt dossier Vermilion over aan OM»2?
Ja.
Kunt u schetsen hoe u in heeft kunnen stemmen met het vergunnen van een verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse, waardoor in plaats van 480.000 kubieke meter (m3) gas, anderhalf miljoen m3 gas per dag gewonnen mag worden?
Indien de productie hoger is dan 500.000 m3 gas per dag, dient een initiatiefnemer een Milieueffectrapport (MER) op te stellen waarin eventuele milieueffecten worden beschreven van de maximale productie. Vermilion heeft een MER opgesteld en een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor een productiecapaciteit van maximaal 1,5 miljoen m3/dag. Uit het MER en de aanvraag voor een omgevingsvergunning blijkt dat de verhoging van de dagproductie geen belangrijk nadelige milieueffecten veroorzaakt.
Daarnaast heeft Vermilion een winningsplan ingediend waarin de maximale bodemdaling wordt beschreven en een seismische risicoanalyse is gemaakt. Voor de productie uit het gasvoorkomen Diever, waar de gaswinning bij Wapse onder valt, geldt dat deze valt onder de seismische risicocategorie I (dat is de laagste risicocategorie). Vermilion geeft aan dat zwaardere bevingen zeer onwaarschijnlijk zijn. Omdat de ondiepe ondergrond relatief stijf is, is de kans op schade bij deze magnitudes zeer klein. Dit betekent dat er minimale veiligheidsrisico’s zijn voor de omgeving. De seismische risicoanalyse is door TNO op verzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geverifieerd en reëel bevonden. SodM kan zich dan ook vinden in de conclusie van Vermilion dat de kans op aardbevingen met significante schade klein is.
De verhoging van de maximale dagproductie heeft geen invloed op de uiteindelijke bodemdaling, omdat de totale hoeveelheid gas die uiteindelijk wordt gewonnen niet wijzigt. Met betrekking tot bodemdaling neemt de impact voor de omgeving niet toe of af door langzamer of sneller te winnen.
Alles overziende heb ik geconcludeerd dat gaswinning uit het gasvoorkomen Diever op een veilige wijze kan plaatsvinden.
Hoe is verklaarbaar dat de rechter eerder de winning in Wapse heeft stilgelegd vanwege het ontbreken van een Milieueffectrapportage (MER) en u nu heeft ingestemd met de winning van anderhalf miljoen m3 gas per dag, waarbij de MER alleen de uitbreiding beschrijft en waarbij de reeds bestaande winning niet beschreven is?
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat bij gaswinning boven de drempel van 500.000 m3/dag in ieder geval een MER moet worden opgesteld. Bij gaswinning onder de drempel dienen door de initiatiefnemer de mogelijke milieueffecten te worden onderzocht en beschreven. Het bevoegde gezag beoordeelt of de mogelijke milieueffecten niet dusdanig zijn dat eerst een MER moet worden opgesteld of dat een MER achterwege kan blijven. Voor de gaswinning van 480.000 m3 heeft Vermilion een m.e.r.-beoordeling opgesteld en heb ik geoordeeld dat de milieueffecten dusdanig zijn dat een MER achterwege kan blijven.
Omdat het volume van gas afhankelijk is van de temperatuur en de aanwezige omgevingsdruk, is het van belang om bij de bepaling van de hoeveelheid uit te gaan van standaardcondities. In de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat de hoeveelheid gas bij gaswinning wordt uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3). Dit is het volume bij een temperatuur van 0 graden Celsius en een omgevingsdruk van 1 atmosfeer. Bij de aanvraag is daarom uitgegaan van 480.000 Nm3. In het Besluit milieueffectrapportage is echter niet bepaald bij welke condities het volume van het gas moet worden bepaald. Daarom kan ook van andere condities worden uitgegaan bij de bepaling van het gasvolume. Een andere manier om het volume te definiëren is de Standaard kubieke meter (Sm3). Dit is het volume bij een temperatuur van 15 graden Celsius bij een omgevingsdruk van 1 atmosfeer. De Rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat 480.000 Nm3 omgerekend ongeveer 506.000 Sm3 is en dat daarom de MER-drempel is overschreden en om die reden de vergunning vernietigd dient te worden. De rechtbank heeft uitdrukkelijk geen oordeel gegeven over het feit of milieueffecten dusdanig zijn dat een MER moet worden opgesteld.
Omdat er op dat moment geen omgevingsvergunning meer was, heeft de Inspecteur-generaal der Mijnen (IGM) de gaswinning stilgelegd. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter op verzoek van Vermilion de uitspraak van de Rechtbank opgeschort en bepaald dat de gaswinning mag worden hervat, met dien verstande dat maximaal 470.000 Nm3/dag mag worden geproduceerd, omdat deze hoeveelheid -ook indien omgerekend naar Sm3- onder de drempelwaarde blijft. Ook de voorzieningenrechter heeft in haar voorlopige oordeel de milieueffecten dusdanig geacht dat een MER achterwege kan blijven.
Omdat ik het van belang acht om duidelijkheid te verkrijgen over de toe te passen eenheid voor het gasvolume, heb ik hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, evenals Vermilion, zodat de Raad van State hierover een oordeel kan uitspreken.
Nadat gebleken is dat de toestroom van gas een hogere dagproductie mogelijk maakt, is ter voorbereiding op de vergunning voor de verhoging van de maximale dagproductie het MER opgesteld. Van belang is dat er geen aanpassingen aan de reeds vergunde installatie zijn doorgevoerd dan wel noodzakelijk zijn om de verhoogde productie te behalen. Een productieniveau van 470.000 Nm3 per dag is toegestaan. De net verleende omgevingsvergunning ziet op de productieverhoging, waarvoor ook een MER is opgesteld.
In het MER zijn de effecten van de beoogde situatie beschreven, dat wil zeggen dat in het MER de effecten van het totale gaswinningsproject worden beschreven (dat is de huidige vergunde hoeveelheid samen met de productieverhoging die is aangevraagd). De beoogde situatie is een productie tot 1,5 miljoen Nm3 per dag. Dat wordt in het MER beschreven. Conclusie in het MER is dat de milieueffecten niet anders zijn dan in de reeds vergunde situatie.
Is het waar dat de rechter eerder heeft bepaald dat ook voor het eerste deel van de winning een Milieueffectrapportage moet komen, omdat immers om die reden de boel is stilgelegd? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe is naar uw mening verklaarbaar dat er bij een winning van 480.000 m3 gas per dag sprake is van een zelfde bodemdaling – van niet meer dan twee centimeter- dan bij een verdrievoudiging van de winning (naar anderhalf miljoen m3 per dag)? Door wie en op welk wijze is dit onderzocht? Kan de Kamer alle rapporten hierover ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De verhoging van de dagproductie heeft geen invloed op de uiteindelijke bodemdaling. Het totale productievolume bepaalt de bodemdaling.
Dit wordt ook in het door Vermilion ingediende winningsplan beschreven. In het winningsplan wordt de maximale bodemdaling beschreven; deze is door SodM beoordeeld en reëel geacht. Dit winningsplan, de bijbehorende adviezen en mijn instemmingsbesluit zijn alle terug te vinden op www.nlog.nl.
Op welke wijze wordt de bodemdaling bij deze winning gemeten? Vindt daarbij een second opinion van de meetresultaten plaats? Zo ja, door wie en met welke frequentie? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval bereid dat met gezwinde spoed aan Vermilion op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Bodemdaling wordt gemeten op de wijze die in het betreffende meetplan is beschreven. De IGM is door de Minister van Economische Zaken gemandateerd meetplannen goed te keuren. In een instemmingsbesluit met een winningsplan kunnen extra eisen gesteld worden aan het meetplan. Zo is er in het instemmingsbesluit voor Diever opgenomen dat Vermilion de meetmethodiek en -frequentie zodanig moet uitvoeren dat deze adequaat is om, gedurende de periode waarin bodemdaling door de gaswinning aan de orde is, een onderscheid te maken tussen de bodemdaling als gevolg van gaswinning en autonome bodemdaling in het gebied.
De bodemdalingsmeting wordt op de volgende wijze uitgevoerd: recht boven het gasveld is een meetpunt waarvan de beweging elk jaar met behulp van GPS wordt opgemeten. Daarnaast vinden er gebiedsdekkende waterpasmetingen plaats. Er is onafhankelijk toezicht op de metingen. De waterpasmetingen worden gecontroleerd door Rijkswaterstaat en inhoudelijk beoordeeld door SodM. De jaarlijkse GPS-monitoring wordt gerapporteerd aan SodM, en door SodM beoordeeld op kwaliteit en betrouwbaarheid. Ik zie op dit moment dan ook geen toegevoegde waarde in nog een extra beoordeling door een derde partij.
Grootschalige metingen in het gehele gebied rondom een winning worden elke vijf jaar uitgevoerd. Overigens kan met de jaarlijkse meting worden vastgesteld of de meer grootschalige meting eerder moet worden uitgevoerd dan na vijf jaar.
Een meetplan wordt opgesteld nadat een winningsplan is goedgekeurd, mede omdat in een winningsplan extra eisen aan een meetplan gesteld kunnen worden. In dit specifieke geval is nog geen definitief meetplan vastgesteld, omdat het instemmingsbesluit met het winningsplan voor het Dieverveld recent is vastgesteld, op 27 juli 2017. Voor het Dieverveld zijn overigens al wel GPS-metingen uitgevoerd in oktober 2015 en december 2016. De grootschalige metingen in het hele gebied rond de winning worden in 2017 opnieuw uitgevoerd, en vervolgens elke vijf jaar, of eerder indien er aanwijzingen zijn dat de bodemdaling sterker is dan verwacht.
Is het waar dat de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), het dossier Vermilion – de aardgaswinning uit het Dieperveld bij Wapse – heeft overgedragen aan het Functioneel Parket, de afdeling van het Openbaar Ministerie (OM) dat zich ondermeer bezighoudt met complexe fraude en milieucriminaliteit? Bent u bij dit besluit betrokken? Zo ja, op welke wijze? Kunt u uw antwoord toelichten.
Het is juist dat de IGM het dossier betreffende de aardgaswinning uit het Dieverveld bij Wapse ter beoordeling heeft voorgelegd aan het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket heeft besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De aanleiding hiervoor is een vermoedelijke overtreding van de op dat moment vigerende omgevingsvergunning, omdat de gemiddelde dagproductie uit het veld in de periode tussen november 2015 en augustus 2016 niet in overeenstemming was met hetgeen daarover in deze omgevingsvergunning was aangegeven. SodM is door de Minister van Economische Zaken gemandateerd om de naleving van de omgevingsvergunning te handhaven. Wanneer er een vermoeden is van een strafbaar feit, kan SodM daarover het OM informeren. Gezien deze mandatering ben ik niet betrokken geweest bij dit besluit van de IGM.
Heeft het Ministerie van Economische Zaken toestemming gegeven voor de verhoogde winning van het productieniveau voor bijna een jaar lang naar 680.000 m3 gas? Zo ja, op welke wijze, wanneer en waarom?
Deze vraag raakt aan het lopende strafrechtelijke onderzoek. Gaande het strafrechtelijke onderzoek kan ik geen inhoudelijke mededeling doen omtrent de inhoud van het dossier, alsmede over de status en voortgang van het onderzoek.
Valt een dergelijke tijdelijke verhoging onder de mogelijkheden die een eerder afgegeven vergunning biedt? Kunt u uitgebreid beschrijven waaruit een zogenaamde extended well test bestaat?
Tijdens een extended well test laat de operator de put met verschillende snelheden vloeien en hij monitort dan hoe de productieput en het reservoir hierop reageren. Deze testgegevens zijn van belang om te kunnen begrijpen hoe het reservoir reageert op de productie. Vooral bij de ontwikkeling van nieuwe reservoirs kan er zonder deze testgegevens geen goed winningsplan worden opgesteld waarin zaken als de mate van bodemdaling en dergelijke worden ingeschat.
Kan er een uitgebreid overzicht met tijdlijn komen van alle observaties en interventies van het SodM op de door hen geschetste tekortkomingen bij de winningen bij Wapse? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarnaast en separaat een complete tijdlijn geven inzake alle besluitvorming rond de winningen bij Wapse? Zo nee, waarom niet?
De observaties van SodM ten aanzien van de winning bij Wapse zijn onderdeel van het dossier dat de IGM heeft voorgelegd aan het OM en op basis waarvan een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Gaande het strafrechtelijke onderzoek kan ik geen inhoudelijke mededeling doen omtrent de inhoud van het dossier, alsmede over de status en voortgang van het onderzoek.
Waarom heeft u toestemming gegeven om de winning bij Wapse te verdrievoudigen, terwijl eerder een last onder dwangsom is opgelegd vanwege het overschrijden van de vergunningvereisten, tevens de vereiste Milieueffectrapportage ontbrak, en Vermilion vaker overhoop ligt met de toezichthouder SodM? Is deze wijze van handelen naar uw mening het juiste signaal naar zowel de samenleving als naar producenten? Graag een uitgebreide toelichting.
Voor de inhoudelijke reactie op mijn toestemming verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Indien een aanvraag voldoet aan de wettelijke criteria, ben ik gehouden om de gevraagde vergunning te verlenen. Eventuele handhavingsacties spelen daarbij geen doorslaggevende rol.
Bent u vanwege de vakantieperiode bereid de termijn voor inspraak op het instemmingsbesluit, zowel als de termijn voor de inspraak op de omgevingsvergunning open te stellen tot ver na de zomervakantie? Zo ja, op welke wijze gaat dit gecommuniceerd worden? Zo nee, waarom niet? Welke informatie gaat op welke termijn aan de bewoners versterkt worden?
Nee, dit kan niet. Het gaat hier om een wettelijke beroepstermijn voor het instellen van beroep bij de Rechtbank. De beroepstermijn heeft overigens geen betrekking op het openstellen voor inspraak. De inspraak heeft in de ontwerpfase van de besluiten plaatsgevonden. Los van de terinzagelegging gedurende de beroepstermijn heeft iedereen die van de inspraakmogelijkheid gebruik heeft gemaakt, individueel een afschrift van de betreffende besluiten ontvangen.
Bent u bereid in te zetten op meer gedegen onafhankelijk ondersteunend wetenschappelijk onderzoek naar de handelwijze door producenten van mijnbouwprojecten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat het uitvoeren van activiteiten in de ondergrond ondersteund wordt door gedegen onderzoek naar de mogelijke risico’s en de wijze waarop deze gemitigeerd kunnen worden. Deze verplichting ligt primair bij de uitvoerder van deze activiteiten. Om ervoor te zorgen dat dit soort onderzoek een meer structureel en onafhankelijk karakter krijgt, ben ik op 1 januari 2017 met het kennisprogramma effecten mijnbouw gestart.
Een bezoek van diplomaten aan de Evin-gevangenis in Teheran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Ben u op de hoogte van een bezoek van een groep van 45 diplomaten aan de beruchte Evin-gevangenis in Teheran?1
Ja.
Klopt het dat op een van de foto’s van dat bezoek een Nederlandse vlag te zien is?2
Ja. Alle vlaggen van deelnemende landen werden tijdens het bezoek getoond.
Hebben één of meerdere Nederlandse diplomaten aan dat bezoek deelgenomen? Zo ja, wat was de functie en rang van die diploma(a)t(en)?
De Nederlandse ambassadeur in Iran heeft deelgenomen aan het bezoek aan de Evin-gevangenis. Ook de ambassadeurs van onder andere België, Denemarken en Zweden waren aanwezig.
Hoe beoordeelt u het standpunt van Amnesty International, dat dit bezoek een grove publiciteitsstunt van de Iraanse autoriteiten was?3
Het precieze programma was voorafgaand niet bekend. Het bezoek gaf geen volledig beeld van de faciliteiten in de Evin-gevangenis, noch van de leefomstandigheden van de gevangenen.
Was van tevoren bekend dat de diplomaten alleen het «luxe deel» van de Evin-gevangenis te zien zouden krijgen? Zo ja, waarom was dat voor Nederland geen reden om af te zien van deelname aan het bezoek?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het bezoek zinloos was om een volledig beeld te krijgen van de manier waarop gevangenen gehuisvest en behandeld worden?
Nederland heeft, net als andere gelijkgezinden landen (onder andere België, Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk, Verenigd Koninkrijk en Zweden), de gevangenis bezocht om te onderstrepen welk belang gehecht wordt aan de omstandigheden in Iraanse gevangenissen. De mensenrechtensituatie in Iran blijft zeer zorgelijk. Dit bezoek bood een gelegenheid voor de internationale gemeenschap om die zorgen rechtstreeks over te brengen aan de Iraanse autoriteiten. In overleg met andere gelijkgezinde landen is daarom besloten aan het bezoek deel te nemen, juist om die kritische boodschap over te brengen.
Wilt u er voor zorgen dat Nederlandse diplomaten niet (meer) aan dergelijke fopbezoeken deelnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De situatie in Venezuela |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de verkiezingen in Venezuela op zondag 30 juli jongstleden, het geweld en de intimidatie rondom deze verkiezingen, en het feit dat nagenoeg de hele oppositie de verkiezingen heeft geboycot?1
Bent u van mening dat de verkiezingen en de uitslag daarvan legitiem zijn? Deelt u de mening van de Amerikaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties dat er sprake is van een schijnverkiezing en dat Venezuela weer een stap dichter bij een dictatuur is?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om deze verkiezingen en het geweld daaromheen ferm te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten welke concrete acties vanuit de EU volgen in aanvulling op de veroordeling van het excessieve geweld en de grondwetgevende vergadering?3
Hoe beoordeelt u het ondemocratische voornemen van Maduro om de onschendbaarheid van het gekozen Venezolaans parlement op te heffen? Hoe beoordeelt u het zorgwekkende bericht dat oppositieleiders Lopez en Ledezma gisternacht uit hun huis zijn ontvoerd?4
Hoe beoordeelt u de sancties van de VS tegen hooggeplaatste Venezolaanse functionarissen uit regeringskringen, het leger en van de staatsoliemaatschappij PDVSA?5
Hebt u er zicht op of hooggeplaatste Venezolaanse functionarissen eigendommen, bankrekeningen of andere middelen in het Koninkrijk der Nederlanden of de EU hebben?
Bent u bereid om binnen de EU te ijveren voor het instellen van persoonsgerichte sancties (bevriezen van tegoeden en het opleggen van reisverboden) tegen iedere hooggeplaatste Venezolaanse functionaris die betrokken is bij het ondermijnen van het Venezolaans parlement, het ontvoeren van politieke oppositieleiders of het inzetten van geweld tegen ongewapende demonstranten?
Kunt u aangeven of er al meer mogelijkheden zijn om humanitaire hulp aan Venezuela te verlenen, of dat dit nog steeds wordt geweigerd door de Venezolaanse autoriteiten?
Hebt u er zicht op hoeveel Nederlanders op dit moment in Venezuela verblijven? Ligt er een evacuatieplan klaar voor al deze Nederlanders, indien er aanleiding is tot evacuatie?
Hebt u er kennis van genomen dat er een flinke toename is van het aantal Venezolanen dat naar Aruba en Curaçao vlucht, zoals blijkt uit de onderscheppingen van de Kustwacht?6 Kunt u een inschatting geven van hoeveel Venezolanen dit jaar al hebben geprobeerd naar Aruba, Bonaire en Curaçao te vluchten? Bent u desondanks nog steeds van mening dat niet hoeft te worden gevreesd voor een flinke toename van het aantal Venezolaanse vluchtelingen, en dat de eilanden van het Koninkrijk voldoende geëquipeerd zijn om zorg te dragen voor een adequate opvang en asielprocedure?
De inbeslagname door Israël van een door Nederland gesubsidieerd zonne-energieproject in het Palestijnse dorp Jubbet adh Dhib |
|
Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft Israël reeds gereageerd op uw protest tegen de inbeslagname door Israël van het door Nederland gesubsidieerde zonne-energieproject in Jubbet adh Dhib? Zo nee, wilt u dan (opnieuw) op een snelle reactie en een bevredigende oplossing aandringen?
Ja. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2426), heeft de Israëlische premier Netanyahu per brief laten weten dat de zonnepanelen teruggeven zullen worden aan Nederland. De zonnepanelen en overige apparatuur zijn vrijgegeven aan COMET-ME, de organisatie die met steun van Nederland het energiesysteem had opgezet in Jubbet adh Dhib. COMET-ME heeft de panelen op 3 oktober jl. teruggeplaatst in het dorp. Nederland beschouwt dit als een tijdelijke oplossing totdat Israël een besluit heeft genomen over de aanvraag van een bestemmingsplan, die de gemeenschap in 2014 heeft ingediend. Dit bestemmingsplan bevat tevens een verzoek tot aansluiting op het elektriciteitsnet.
Wilt u, zodra hier duidelijkheid over is, de Kamer informeren of Israël bereid is om de inbeslaggenomen voorwerpen conform uw verzoek te retourneren en de schade die door de afbraak ervan is ontstaan te vergoeden?
Ja.
Wilt u hierbij expliciet vermelden of de Israëlische autoriteiten voorwaarden verbinden aan de teruggave en/of vergoeding en zo ja, welke dit zijn?
Israël heeft een beleid waarbij bouwwerken, waarvoor geen vergunning is gegeven, zonder gerechtelijke procedure binnen 60 dagen kunnen worden weggehaald of afgebroken. In dit geval waren de panelen al langer dan 60 dagen geïnstalleerd. COMET-ME heeft mede daarom bezwaar gemaakt. In zijn besluit heeft Israël aangegeven de panelen terug te geven aan de uitvoerende organisatie, onder meer vanwege dit punt, zonder daarbij voorwaarden te stellen. Tegelijkertijd herziet Israël diens standpunt over vergunningen niet.
Op welke wijze is Israël van plan te voldoen aan zijn verplichting als bezettende macht om voor de humanitaire basisbehoeften van de bewoners van Jubbet adh Dhib te zorgen, na de vernieling van de zonnepanelen?
Het is niet aan het kabinet om deze vraag naar voornemens van de Israëlische regering te beantwoorden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, beschouwt het kabinet de terugplaatsing van de zonnepanelen als een tijdelijke oplossing totdat Israël een besluit heeft genomen over de aanvraag van een bestemmingsplan, die de gemeenschap in 2014 heeft ingediend.
Deelt u de mening dat Israëls vergunningenregime onbetrouwbaar en ineffectief is gebleken, onderdeel is van Israëls onrechtmatig bezettingsbeleid en inheemse Palestijnen ten opzichte van Israëlische kolonisten systematisch discrimineert en benadeelt?
Het is een feit dat Israël niet of nauwelijks vergunningen afgeeft ten behoeve van Palestijnen in Area C en wel vergunningen afgeeft voor de bouw van nieuwe huizen in nederzettingen. Uit cijfers van de Israëlische overheid blijkt dat in 2014 2% van de vergunningsaanvragen ten behoeve van Palestijnen werd goedgekeurd (9 vergunningen), en in 2015 1.8% (7 vergunningen). Bovendien geldt dat minder dan 1% van Area C bestemd is voor Palestijnse ontwikkeling, terwijl 70% van Area C is toebedeeld aan Israëlische nederzettingen. Dit alles benadeelt de Palestijnen en creëert ongelijkheid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is humanitaire hulp en steun voor basisvoorzieningen aan kwetsbare Palestijnse gemeenschappen op de bezette Westelijke Jordaanoever aan Israëls vergunningenregime te onderwerpen?
Ja. Het Israëlisch beleid waarbij niet of nauwelijks vergunningen worden afgegeven voor humanitaire en/of ontwikkelingsprojecten in Area C maakt het uiterst lastig de hulp te verstrekken met een vergunning. In sommige gevallen, waarbij humanitaire hulp snel geboden moet worden, is het bovendien praktisch ondoenlijk om een langdurig traject voor vergunningen te doorlopen als dat zou betekenen dat er zes maanden of langer gewacht moet worden. Daarom kiezen veel hulporganisaties, waaronder de VN en COMET-ME, ervoor om Israël op hoofdlijnen te informeren over de projecten. Daarnaast heeft Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking.
Heeft u de inbeslagname reeds met de Europese bondgenoten besproken, zoals u tijdens het vragenuur in de Tweede Kamer aankondigde op 4 juli jongstleden? Zo ja, hoe hebben de lidstaten en de Hoge Vertegenwoordiger gereageerd? Zo nee, wanneer gaat u dit doen?
Uiteraard heeft het kabinet EU-partners geïnformeerd. In dit geval heeft het kabinet ervoor gekozen om in eerste instantie de kwestie bilateraal op te lossen.
Op welke manier zou de EU, uw inziens, het patroon van vernielingen van door de EU en lidstaten gefinancierde projecten in bezet Palestijns gebied kunnen doorbreken? Bent u bereid om hiertoe voorstellen te doen aan uw Europese collega’s?
De EU veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het kabinet acht het van belang dat de EU via een kritische beleidsdialoog druk op Israël blijft uitoefenen om sloop en confiscatie stop te zetten. Zoals tevens aangegeven in de antwoorden op vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (beiden CDA), (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2426), zijn er binnen de EU voorts afspraken gemaakt over de mogelijkheid dat EU-lidstaten en instellingen gezamenlijk optrekken in geval van sloop van projecten, inclusief de mogelijkheid van schadevergoeding.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Angst op werkvloer van Waarborgfonds Sociale Woningbouw |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Angst op werkvloer van waarborgfonds woningcorporaties»?1
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit woningcorporaties zorgen heeft over risico’s voor het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) wanneer het niet lukt snel het onderlinge vertrouwen tussen medewerkers en bestuur van het WSW te herstellen?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) constateert in haar rapport «governance audit WSW», waarover ik u bij brief2 van 3 juli jl. heb geïnformeerd, bij veel medewerkers een gebrek aan vertrouwen in de raad van commissarissen (RvC) van WSW. De Aw stelt dat als dit vertrouwen niet snel wordt hersteld, dit kan leiden tot het vertrek van medewerkers en daarmee risico’s kan opleveren voor de gehele organisatie. Op dit moment is dat naar het oordeel van de Aw overigens niet aan de orde. De Aw heeft aanbevelingen gedaan die kunnen bijdragen aan het tijdige herstel van dit vertrouwen. Het bestuur en de RvC van WSW hebben in hun reactie op het rapport van de Aw aangegeven alle aanbevelingen van de Aw op te zullen volgen. De follow-up van deze aanbevelingen alsmede de effecten daarvan zal de Aw de komende periode nauwgezet volgen en kan daarbij indien nodig zelfstandig aanwijzingen geven aan WSW.
Klopt het dat er bij medewerkers van het WSW angst is ontstaan om fouten te maken en verantwoordelijkheid te nemen, omdat er een cultuur is van autocratie, controle en regeldruk? Wat voor gevolgen heeft dit voor de bedrijfsvoering?
Bestuur en RvC van WSW hebben richting de Aw aangegeven dat de transitie die na de uitkomsten van de parlementaire enquête woningcorporaties in gang is gezet om het risicomanagement en de werkprocessen op orde te brengen inderdaad geleid heeft tot een werkomgeving en -cultuur met die kenmerken. De aansturing was erg top-down, hetgeen leidde tot spanningen tussen personeel en bestuur. Het bestuur en de RvC van WSW geven aan dat WSW nu een nieuwe fase in gaat waarbij een meer coachende stijl van leidinggeven en empowerment van medewerkers is gewenst. WSW heeft hierbij gekozen voor een «werkendeweg»-aanpak om tot deze cultuurverandering te komen. WSW zal in het jaarplan 2018, in lijn met de aanbeveling van de Aw, een meerjarenperspectief voor de gewenste cultuurverandering opnemen, inclusief noodzakelijke acties.
Welke gevolgen heeft dit voor het primaire proces? In hoeverre komt de vitale functie van het WSW voor de volkshuisvesting in Nederland onder druk te staan?
Hoewel de Aw hier geen specifiek onderzoek naar heeft gedaan, constateert de Aw in haar rapport geen indicaties te hebben gekregen dat het primaire proces van borging van geldleningen op dit moment in het geding is. Ook in het frequente werkcontact tussen mijn ministerie en WSW is dit tot op heden niet gebleken. Vanuit het wettelijk toezicht op de uitvoering van de beleidsregels voor de borgingsvoorziening en een beheerste bedrijfsvoering van WSW zal de Aw dit uiteraard monitoren.
Welke gevolgen heeft de ontstane situatie voor het risicomanagement? In hoeverre kan het WSW risico’s nog voldoende inschatten en acteren als risico’s zich onverhoopt voordoen?
Zoals bij vraag 4 geantwoord zijn er op dit moment geen indicaties dat het primaire borgingsproces van WSW in het geding is. Dit geldt ook voor het risicomanagement en de eventuele acties richting corporaties die daaruit voortvloeien.
Hoeveel leden telt de directie van het WSW momenteel? Klopt het dat er op dit moment maar één directeur aangesteld is, die uiterlijk maart 2018 vertrekt? Is dit voldoende voor een goede bedrijfsvoering?
De directie telt op dit moment één lid. Ten behoeve van de continuïteit wordt de bestaande vacature in het bestuur op korte termijn ingevuld met een tweede tijdelijke bestuurder-directeur. De planning is dat beide bestuurders in functie blijven tot het nieuwe driehoofdige bestuur waartoe de raad van commissarissen heeft besloten is ingevuld. Daarmee is de continuïteit van de bedrijfsvoering op bestuursniveau geborgd.
Welke acties worden er nu ondernomen om de ontstane situatie te verbeteren? Welke rol speelt u daarbij?
Zoals aangegeven in mijn brief van 3 juli worden er door WSW – mede in reactie op het rapport van de Aw – maatregelen genomen op verschillende terreinen: vernieuwingen in het bestuur, vernieuwingen in de raad van commissarissen, en vernieuwingen in de organisatie en werkcultuur. De maatregelen zijn gericht op het herstel van vertrouwen tussen de verschillende geledingen binnen WSW en het realiseren van een andere bedrijfscultuur. De Aw volgt als toezichthouder de follow-up van de aanbevelingen en de effecten daarvan in de komende periode nauwgezet en kan daarbij indien nodig zelfstandig aanwijzingen geven aan WSW.
Wat betreft de rol van de Minister van BZK geldt de algemene politieke verantwoordelijkheid voor het stelsel van de volkshuisvesting. Het WSW vervult als hoeder van de borg een belangrijke rol in dit stelsel. In het kader van deze politieke verantwoordelijkheid houdt toezichthouder Aw mij nauwgezet op de hoogte van de ontwikkelingen bij WSW en uiteraard laat ik mij ook door de raad van commissarissen en het bestuur van WSW regelmatig informeren. Een directe ministeriële bevoegdheid is er waar het gaat om de goedkeuring van de benoemingen in het bestuur van WSW. Nu de raad van commissarissen recent besloten heeft tot een nieuw driehoofdig bestuur van WSW zal dit de komende periode aan de orde zijn.
Het bericht '112 bij ramp? In de wacht' naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017 |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «112 bij ramp? In de wacht»1 van 27 juli 2017, naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «1-1-2 onder de loep» uit maart 2013, met aanbevelingen om de kwaliteit van de 1-1-2 keten te verbeteren? Kunt u aangeven op welke wijze werk is gemaakt van de in dit onderzoek gedane aanbevelingen?
Ja, in 2013 heeft de Inspectie VenJ naar aanleiding van technische storingen die zich in 2012 in de 1-1-2 keten hebben voorgedaan een aantal aanbevelingen gedaan om de 1-1-2 keten te verbeteren. In 2015 heb ik de Auditdienst Rijk gevraagd om de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen van de Inspectie te beoordelen. Hierover heb ik u op 1 september 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 628 nr. 560). De ADR heeft in haar rapport van september 2015 geconstateerd dat de verbetermaatregelen die betrekking hebben op het gebied van beleid, sturing, regie maar ook technische verbetermaatregelen, monitoring van de 1-1-2 keten en communicatie over het handelingsperspectief inmiddels zijn gerealiseerd. Een aantal verbetermaatregelen vroegen toen nog aandacht. Hiervoor is met behulp van alle ketenpartners een risico-analyse opgesteld waaruit verbeterpunten zijn opgepakt zoals het realiseren van meer nauwkeurige locatie-informatie voor de burger.
Een ander deel van de verbetermaatregelen zal ook met de vernieuwing van de technische infrastructuur van de 1-1-2 in 2018 worden gerealiseerd. Ik zal deze risico analyse periodiek herhalen, zodat continue aandacht is voor de robuustheid van de «1-1-2 keten».
Bent u bekend met het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015»? Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen op pagina’s 8–10 uit het genoemde onderzoek en daarbij aangeven welke stappen sindsdien zijn ondernomen om de specifieke aanbevelingen uit te voeren? Bent u van mening dat de genomen maatregelen afdoende zijn geweest om een herhaling van het onderzochte incident te voorkomen?
Ja, mijn voorganger heeft op 7 juli 2016 het onderzoeksrapport Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015, begeleid met zijn beleidsreactie aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 023, nr. 207). De aanbevelingen richten zich op interregionale coördinatie en samenwerking tussen veiligheidsregio’s (met name op het gebied van informatiemanagement), burgers bewust maken van de beperkingen van telecommunicatie en een norm voor ononderbroken toegang.
In mijn beleidsreactie geef ik aan wat al is uitgevoerd en wat nog verdere aandacht nodig heeft. Voorts geef ik aan hoe de Minister van Economische Zaken invulling geeft aan de aanbeveling om te komen tot een redelijke norm voor ononderbroken toegang. Daarnaast ga ik ook in op het project Continuïteit van de Samenleving waarin ik samen met het Veiligheidsberaad het gezamenlijk optreden van overheid en vitale aanbieders wil verbeteren en de samenwerking wil versterken. De aanbeveling om burgers bewust te maken van de beperkingen van telecommunicatie zal ik een plek geven bij de verdere aanscherping van het handelingsperspectief waarop ik in de beleidsreactie verder in ga.
Op het gebied van informatiemanagement wordt binnen het project Continuïteit van de Samenleving aandacht besteed aan de afspraken met de netbeheerders en telecompartners. Veiligheidsregio’s komen, vanuit hun wettelijke taak en regionale verantwoordelijkheid, ook zelf tot werkzame afspraken met vitale partners (inclusief telecom en energiepartijen) betreffende informatiemanagement. Het Inspectierapport bevestigt de noodzaak om in de aanpak voor de komende periode nog meer te focussen op daadwerkelijke verbeteringen van het gezamenlijk optreden in de «warme fase», waaronder het elkaar actief alarmeren en informeren. Ik zal samen met de Minister van Economische Zaken de specifieke aanbeveling hierover onder de aandacht brengen bij de betrokken partijen.
De aanbevelingen uit het rapport richten zich ook op interregionale coördinatie. Het Veiligheidsberaad, waarin alle 25 veiligheidsregio’s vertegenwoordigd zijn, heeft met elkaar besloten dat het vervullen van de coördinerende rol bij de bronregio belegd zou moeten worden of, als deze nog niet bekend is, bij de grootst betrokken regio. Dit sluit aan bij het eerdere advies van de bestuurlijke werkgroep bovenregionale samenwerking. Verder focust bij een incident de veiligheidsregio haar communicatie op de effecten, terwijl de private partner communiceert over de bron van het incident.
Deelt u de mening dat ook uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» al bleek dat de 1-1-2 keten onvoldoende is ingericht op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zijn er sindsdien verbeteringen doorgevoerd om de 1-1-2 keten beter in te stellen op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Hoe duidt u in dit kader de conclusie van het onlangs verschenen rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017», dat de belangrijkste telefooncentrale van Nederland technisch niet is ingesteld op de toename in het gebruik van mobiele telefonie?
De aanbevelingen uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» waren niet specifiek gericht op de 1-1-2 keten en het toegenomen gebruik van mobiele telefonie, maar op de punten benoemd in vraag 3.
Technisch heeft de 112 centrale in Driebergen gefunctioneerd tijdens de stroomstoring. Het ontstaan van wachtrijen en gemiste oproepen komt door een piek aan meldingen waardoor de beschikbare personele capaciteit onvoldoende was. In de beleidsreactie geef ik aan hoe daarin verbetering wordt aangebracht.
Het onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken maakt duidelijk dat er maatregelen nodig zijn om de «1-1-2 keten» te verbeteren. Deze maatregelen geef ik aan in mijn beleidsreactie.
Hoeveel meldingen worden er jaarlijks door middel van vaste lijnen gedaan bij 1-1-2 en hoeveel door middel van mobiele lijnen? Waarom worden meldingen door middel van mobiele telefonie nog steeds enkel naar de landelijke 1-1-2 centrale doorgezet? Welke verbeteringen zijn in dit systeem de afgelopen jaren doorgevoerd?
In 2016 kwamen er 488.175 oproepen vanuit «vaste» netwerken en 2.400.453 oproepen uit de «mobiele» netwerken binnen bij 1-1-2. De meldingen vanuit de mobiele netwerken komen binnen bij de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen omdat de automatisch meegezonden locatie- informatie op dit moment nog niet voldoet om de melder automatisch naar de juiste regionale meldkamer te kunnen routeren. Vanaf 2015 is de technische vernieuwing van de 1-1-2 voorziening in gang gezet. Met de realisatie hiervan in 2018 is de technische randvoorwaarde voor een verdere ontwikkeling van het routeren van het 1-1-2 belverkeer gecreëerd. De politie onderzoekt momenteel de organisatorische consequenties van decentralisatie van 1-1-2 oproepen.
Kunt u verklaren waarom er tijdens de stroomstoring van januari 2017 door de landelijke 1-1-2 centrale niet voor gekozen is om maatregelen te nemen die zij volgens de eigen procedure had moeten nemen, namelijk het oproepen van extra centralisten, het herprioriteren van direct beschikbare capaciteit en/of het routeren naar andere regionale meldkamers? Welke overwegingen lagen aan deze beslissingen ten grondslag?
Gelet op het tijdstip (nacht) waarop de storing begon, de ervaring dat dergelijke stroomstoringen normaal snel zijn verholpen en de ervaring dat eerdere stroomstoringen niet voor hoge piekbelastingen zorgden is er bij de landelijke 1-1-2 centrale voor gekozen om geen extra centralisten op te roepen. Achteraf is gebleken dat deze inschatting niet juist is geweest. Naar aanleiding van de stroomstoring van 17 januari zullen medewerkers van andere eenheden die ’s nachts in Driebergen werken worden opgeleid om ingezet te kunnen worden om de periode te overbruggen tot er extra centralisten aanwezig zijn. Ook zal aandacht worden besteed aan het aanscherpen van procedures en afspraken en de bekendheid hiermee bij de medewerkers.
Kunt u verklaren waarom de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) Amsterdam-Amstelland nog met analoge techniek werkt, met als gevolg dat er geen zicht op de wachtrij en de wachttijd is? Waarom is het oplopen van de wachttijd geen criterium voor interne signalering en het nemen van maatregelen om de wachttijd te verminderen?
De huidige inrichting is een gevolg van de binnen de regio gemaakte keuzes. Het is momenteel in de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) Amsterdam-Amstelland technisch niet mogelijk de wachttijden te zien. De meldkamer Ambulancevoorziening kan hier niet eigenstandig over beslissen, aangezien zij als colocatie gevestigd is in de GMK en de faciliteiten huurt. Naar aanleiding van de ervaringen tijdens de stroomstoring is de meldkamer ambulancezorg in gesprek gegaan met de directie van de GMK. De meldkamer ambulance Amsterdam Amstelland bekijkt samen met de directie van de GMK welke maatregelen verder nodig zijn om de wachttijden inzichtelijk te maken en te verminderen.
In ieder geval worden met de implementatie van vernieuwing van de technische infrastructuur voor 1-1-2 in 2018 verbeteringen doorgevoerd, zoals technische monitoring op wachtrijen.
Kunt u verklaren waarom de te nemen maatregelen in een verstoringsscenario niet bij iedereen binnen de MKA en de landelijke 1-1-2 centrale bekend zijn? Op welke wijze worden deze maatregelen kenbaar gemaakt aan de medewerkers? Bestaat hier een procedure voor bij het inwerken van nieuwe medewerkers? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat kennis van de te nemen maatregelen bij een verstoringsscenario essentieel is om te voorkomen dat bij een verstoring 1-1-2 onbereikbaar is, zoals is gebeurd op 17 januari 2017? Hoe bent u van plan dit te verbeteren?
Kennis van de te nemen maatregelen bij een storing is natuurlijk essentieel. Zoals ook in mijn beleidsreactie aangegeven heb ik de veiligheidsregio’s, de ambulancevoorzieningen en de politie verzocht nadere afspraken te maken voor verstoringen in de 1-1-2 aanname en hier bekendheid aan te geven bij de medewerkers.
Sinds wanneer loopt de in het onderzoek genoemde pilot, waarbij de meldkamer Amsterdam-Amstelland de vaste 1-1-2 lijnen standaard routeert naar de landelijke 1-1-2 centrale? Hoe duidt u de conclusie dat dit standaard routeren niet conform het draaiboek is en bovendien risicovol? Met welk doel is deze pilot ingesteld? Is de pilot inmiddels stopgezet?
Sinds 2 mei 2016 heeft de meldkamer Amsterdam-Amstelland de aanname van de vaste oproepen van de regio overgedragen aan de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. De bezetting van de regionale 1-1-2 centrales is regionaal (per meldkamer) georganiseerd. Met de afname van het aantal 1-1-2 oproepen uit het vaste netwerk is geconstateerd dat de landelijke eenheid en de regionale meldkamers tot een efficiëntere werkverdeling kunnen komen. Hierbij is het uitgangspunt dat de landelijke eenheid de beschikbare capaciteit van de regionale meldkamers kan ontlasten, zodat deze volledig ingezet kan worden voor de verdere uitvraag van meldingen en het inzetten en aansturen van de hulpverlening. Dit geldt niet in de laatste plaats voor piekbelastingen waarbij het aantal dubbele en oneigenlijke oproepen groot is, zoals bij de stroomstoring. De politie geeft aan dat deze taakverdeling ervoor zorgt dat de burger sneller wordt geholpen en operationeel de grootste meerwaarde heeft. De pilot is om die reden niet stop gezet. Zoals in mijn beleidsreactie aangegeven heeft de politie wel maatregelen genomen om beter om te gaan met de risico’s van onverwachte piekbelastingen, onder andere door het sneller beschikbaar kunnen maken van extra personeel.
Kunt u verklaren waarom bij de landelijke 1-1-2 centrale is gekozen voor zogenaamde crisisfiltering, oftewel het filteren van meldingen op spoedeisendheid ten behoeve van de meldkamer Amsterdam-Amstelland? Welke beslissing lag aan deze keuze ten grondslag? Is dit een voorgeschreven maatregel? Hoe duidt u de conclusie dat hiermee de aannamegesprekken langer werden en zodoende de wachttijden mogelijk nog langer?
In 70% van de oproepen betrof het algemene vragen van burgers over de stroomstoring en geen melding van een noodgeval. De landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen heeft deze oneigenlijke vragen voor het alarmnummer 1-1-2 niet doorverbonden om de meldkamer Amsterdam zoveel mogelijk te ontlasten zodat de capaciteit van deze meldkamer zich volledig kon richten op de verdere behandeling van urgente meldingen. Dit past bij de reguliere taakverdeling die de landelijke 1-1-2 centrale heeft ten opzichte van de regionale meldkamers en wordt in voorkomende gevallen vaker toegepast. Het effect van het ontlasten van Amsterdam was in dit geval wel dat de wachttijden in Driebergen langer werden, zoals de Inspectie ook heeft geconstateerd. Dit betekent dat de landelijke meldkamer in voorkomende toekomstige gevallen sneller over extra capaciteit moet kunnen beschikken. Hiervoor heeft de politie maatregelen genomen. Daarbij zullen de huidige afspraken en procedures waar nodig worden geëxpliciteerd en aangescherpt.
Zie ook antwoord op vraag 2 van de leden Van den Berg en Van Toorenburg (beiden CDA).
Kunt u verklaren wat precies de «onvolledige interne technische rapportage» inhield, waardoor de 369 unieke verbroken oproepen niet zijn teruggebeld? Waarom was deze interne technische rapportage onvolledig? Welke verbeteringen zijn inmiddels doorgevoerd om dit voortaan te voorkomen?
Direct na de stroomstoring is een technische rapportage opgevraagd en uitgedraaid van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen in de meldkamers Amsterdam en Zaandam. De 1-1-2 oproepen op deze lijst zijn direct terug gebeld. Ten onrechte is echter nagelaten om een zelfde rapportage uit te draaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. Nadat deze lijst wel beschikbaar was, is besloten om deze nummers niet meer terug te bellen vanwege de reeds verlopen tijd en de zeer hoge mate van oneigenlijk gebruik ten tijde van de storing.
De procedures voor het uitdraaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale zijn inmiddels aangescherpt.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017» aangeven op welke wijze u deze denkt uit te voeren en welk tijdspad hiermee gemoeid is om te voorkomen dat de technische, procedurele en personele problemen die zich tijdens de stroomstoring van 17 januari jongstleden voordeden, opnieuw plaatsvinden?
In mijn beleidsreactie ga ik per aanbeveling in hoe ik hier samen met de betrokken partijen uitvoering aan zal geven.
Kent u het bericht «Hoe één verroest draadje de halve Randstad platlegt»?2
Ja.
Klopt het dat telecomaanbieders een wettelijke verplichting kennen om bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen? Klopt het dat telecombedrijven sinds de stroomstoring in maart 2015 in Diemen door het Agentschap Telecom zijn gevraagd het incident te evalueren en zo nodig extra maatregelen te treffen? Op welke wijze is dit incident derhalve geëvalueerd? Kunt u hierbij ingaan op de in het NRC-artikel geschetste mailwisseling, waaruit bleek dat het een «benen op tafelsessie» is geweest? Hoe duidt u dit? Waarom hebben de telecomaanbieders sindsdien geen maatregelen genomen om te voorkomen dat de mobiele telefoonnetwerken uitvielen bij stroomstoringen?
Nee, de aanbieders hebben niet de verplichting om de bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen. Ten eerste gebruikt de Telecommunicatiewet niet de term «garanderen». De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normalerwijs een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd.
In het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» is geconstateerd dat na elk groot incident wordt getoetst door telecomaanbieders of hun beleid ten aanzien van noodstroomvoorzieningen moet worden aangepast. Op basis van hun interne processen hebben de telecomaanbieders de stoomstoring mede naar aanleiding van een vraag van het Agentschap Telecom geëvalueerd en de telecomaanbieders hebben maatregelen genomen om te zorgen dat noodstroomvoorzieningen beter werken. Tijdens de stroomstoring in Amsterdam bleef de telecomvoorziening werken. Echter hebben telecomaanbieders ook aangegeven geen maatregelen te gaan nemen om te zorgen dat de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht blijft. Telecomaanbieders hebben aangegeven dat de kosten niet opwegen tegen de kleine kans op een grootschalige, langdurige stroomstoring.
Naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen is het Ministerie van Economische Zaken daarnaast in gesprek gegaan met Telecompartijen om te kijken wat gedaan kan worden om 1-1-2 substantieel langer mobiel aankiesbaar te houden tijdens een langdurige, grootschalige stroomstoring. Onderdeel van deze gesprekken is ook een verkennende «benen op tafel» sessie geweest waar gekeken is of er ook andere niet reguliere mogelijkheden zijn om 1-1-2 langer aankiesbaar te houden naast het plaatsen van aanvullende noodstroomvoorzieningen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het prioriteren van spraak. Uit deze sessie zijn helaas niet veel werkbare alternatieven naar voren gekomen. De conclusie voor nu is dat er geen eenvoudige, goedkope, oplossingen zijn om de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht te houden bij een langdurige, grootschalige stroomstoring. Dat is dan ook de reden dat het Ministerie van Economische Zaken eerst een kosten en baten analyse wil laten uitvoeren voordat overgaan wordt tot een norm voor onderbroken toegang tot 1-1-2.
Kunt u verklaren waarom tot op heden geen norm is gesteld voor de duur van de beschikbaarheid van 1-1-2 na stroomuitval, ondanks dat dit eerder al door inspecties is aanbevolen? Op welke termijn bent u van plan deze norm wel te stellen en welke verbetermaatregelen worden ingezet om deze norm haalbaar te maken?
De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normaliter een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd. Ook onder normale omstandigheden, zonder stroomstoring, betekent dit niet dat op alle locaties, in alle gevallen, door de aanbieders gegarandeerd kan worden dat 1-1-2 gebeld kan worden. Er zijn altijd uitzonderlijke plekken te bedenken waar wellicht de kans op een geslaagde verbinding met 1-1-2 minder groot is.
De effecten van een stroomstoring op de dienstverlening van telecomoperators is mede naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen onderwerp van gesprek tussen de Minister Economische Zaken en de telecomoperators. In de beleidsreactie wordt nader ingegaan op de opvolging die is en wordt gegeven aan eerdere aanbevelingen naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen.